AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE"

Transcriptie

1 AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Fax Tel

2 Colofon Titel Opdrachtgever Aanmelding/Ontwerp-MER DEPOORTER FREDERIK / BVBA DE RODE POORT VEURNESTRAAT DIKSMUIDE KBO-nummer / Vestigingseenheidsnummer / Projectlocatie Veurnestraat DIKSMUIDE Datum 26 maart 2018 Deskundigen - Studiebureaus SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Fax Tel Erkende MER deskundigen coördinaten Handtekening Lucht (deeldomein geur en deeldomein luchtverontreiniging) Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Coördinator Johan Versieren Johan Versieren Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel joveco@scarlet.be Lucht (deeldomein geur) Isabelle Rommens Diksmuidseweg Ieper isabelle.rommens@sbb.be Biodiversiteit Geertrui Goyens Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven geertrui.goyens@sbb.be Deskundigen Lucht Biodiversiteit Geluid Mens Landschap Water Bodem Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be Initiatiefnemer Frederik Depoorter Veurnestraat DIKSMUIDE tel frederik@depoorterdebergh.be 2/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

3 Inhoud 1. IDENTIFICATIE VAN HET BEDRIJF BEKNOPTE PROJECTBESCHRIJVING TOETSING MER-PLICHT GEGEVENS INITIATIEFNEMER EN DESKUNDIGE MER Initiatiefnemer uitbater Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen SITUERING PROJECT RUIMTELIJKE SITUERING ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS Overzicht afgeleverde milieuvergunningen RANDVOORWAARDEN Juridische randvoorwaarden Beleidsmatige randvoorwaarden BESCHRIJVING PROJECT ALGEMENE DOELSTELLING EN VERANTWOORDING PROJECT OVERZICHT VERGUNDE EN GEWENSTE TOESTAND BESCHRIJVING BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR Huidige bedrijfsinfrastructuur Toekomstige bedrijfsinfrastructuur AFBRAAK- EN AANLEGFASE BESCHRIJVING EXPLOITATIECYCLUS Huidige exploitatiecyclus Toekomstige exploitatiecyclus PRODUCTIEBEHEER EN GRONDSTOFFENVERBRUIK Productiebeheer Gronstoffenverbruik Eindproducten Residuen en emissies BESCHRIJVING ALTERNATIEVEN Nulalternatief Locatiealternatieven Uitvoeringsalternatieven METHODIEK EN ONTWIKKELINGSSCENARIO S EFFECTBESCHRIJVING PER MILIEUDISCIPLINE METHODIEK ONTWIKKELINGSSCENARIO S Autonome ontwikkeling Gestuurde ontwikkeling AFBAKENING STUDIEGEBIED, METHODIEK, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE & ONTWIKKELINGSSCENARIO S LUCHT Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Toelichting modellering Geur Stof Verzurende en vermestende impact /216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

4 Energie en broeikasgassen Synthes discipline lucht Milderende maatregelen WATER Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Grondwater Oppervlaktewater Synthese Milderende maatregelen BODEM Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek Analyse referentiesituatie Effectbepaling Synthese Milderende maatregelen GELUID Afbakening studiegebied Referentiesituatie Gevolgen van geluidshinder Methodiek Bepaling van de verschillende geluidsbronnen Beschrijving en effectinschatting bestaande situatie Beschrijving en effectinschatting gewenste situatie Synthese Milderende maatregelen MENS-GEZONDHEID Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek effectbepaling Referentiesituatie Effectinschatting Synthese Milderende maatregelen BIODIVERSITEIT Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Toelichting referentiesituatie Methodiek Effectinschatting Synthese Milderende maatregelen LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek Toelichting referentiesituatie Effectinschatting Synthese Milderende maatreglen /216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

5 6. ELEMENTEN TEN BEHOEVE VAN DE WATERTOETS PASSENDE BEOORDELING -TOETS BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN GRENSOVERSCHRIJDENDE TECHNIEKEN LEEMTEN IN KENNIS MONITORING EN EVALUATIE CONTROLE Geurhinder klachtenopvolging op gemeentelijk niveau Verzuring sectorale opvolging op gewestelijk niveau Verstoring waterhuishouding debietmeter grondwater Bodemverontreiniging Vermesting MAP-meetpunten TEWERKSTELLINGS- EN INVESTERINGSRAPPORT TEWERKSTELLING INVESTERINGEN DUURZAAM GEBRUIK VAN GRONDSTOFFEN EN GOEDEREN SYNTHESE MILIEUEFFECTEN SYNTHESE MILIEUEFFECTEN DISCIPLINE LUCHT SYNTHESE MILIEUEFFECTEN DISCIPLINE WATER SYNTHESE MILIEUEFFECTEN DISCIPLINE BODEM SYNTHESE MILIEUEFFECTEN DISCIPLINE GELUID SYNTHESE MILIEUEFFECTEN DISCIPLINE MENS-GEZONDHEID SYNTHESE MILIEUEFFECTEN DISCIPLINE BIODIVERSITEIT SYNTHESE MILIEUEFFECTEN DISCIPLINE LANDSCHAP, BOUWKUNDIGE ERFGOED EN ARCHEOLOGIE KLIMAATREFLEX MILDERENDE MAATREGELEN NIET-TECHISCHE SAMENVATTING VERKLARENDE WOORDENLIJST LITERATUURLIJST OVERZICHT TABELLEN BIJLAGEN BIJLAGE FIGUREN IMPACT-BESTANDEN NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING UITTREKSELS AKOESTISCH ONDERZOEK FOTOREPORTAGE /216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

6 VOORAF (hierbij wordt verwezen naar 'Richtlijnenboek Milieueffectrapportage Algemene methodologische en procedurele aspecten', departement Leefmilieu, Natuur en Energie - oktober 2015) Definitie en kenmerken Milieueffectrapportage (m.e.r.) Het voorkómen van aantasting van het milieu vormt een van de hoofddoelstellingen van het milieubeleid en is van groot maatschappelijk belang. Om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over projecten en beleidsvoornemens (zoals plannen en programma s) is het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) ontwikkeld. Volgens artikel 4.1.1, 1, 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid2 is milieueffectrapportage de procedure die al dan niet leidt tot het opstellen en goedkeuren van een milieueffectrapport over een voorgenomen actie en in voorkomend geval tot het gebruik ervan als hulpmiddel bij de besluitvorming omtrent deze actie. De achterliggende grondgedachte hierbij is dat het beter is om de voor het milieu schadelijke activiteiten en ingrepen (opgenomen in plannen, programma s of projecten) vanaf een vroeg stadium in de besluitvorming te ondervangen en bij te sturen. Milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt de milieugevolgen van een programma, plan of project in beeld voordat hierover een beslissing wordt genomen. Op deze manier kan de overheid die het besluit neemt over het programma, plan of project de milieugevolgen bij haar afwegingen betrekken. M.e.r. kan als een toetsend of als een ontwerpend, milieu-optimaliserend instrument gehanteerd worden. De alternatievenafweging en beoordeling van de milieueffecten vormen de belangrijkste aspecten van milieueffectrapportage. Milieueffectrapportage (m.e.r.) is: - een instrument (hulpmiddel) om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, namelijk het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. - een juridisch-administratieve procedure waarbij, voordat een activiteit of ingreep (projecten, plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde wijze3 worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. De m.e.r.- procedure is gekoppeld aan de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt (planvormingsprocedure, vergunningsprocedure,...). Milieu wordt hierbij ruim geïnterpreteerd en omvat volgende elementen waarop het programma, plan of project een invloed kan hebben: de gezondheid en veiligheid van de mens, ruimtelijke ordening, biodiversiteit, fauna en flora, energie- en grondstoffenvoorraden, bodem, water, atmosfeer, klimatologische factoren, geluid, licht, stoffelijke goederen, cultureel erfgoed met inbegrip van het architectonisch en archeologisch erfgoed, landschap, mobiliteit en de samenhang tussen de genoemde factoren (DABM) 1. In een MER wordt deze opsomming niet letterlijk gebruikt, er worden andere termen gebruikt die samenhangen met de diverse MER-disciplines. Er kan nog onderscheid gemaakt worden tussen m.e.r als proces en m.e.r. als procedure. M.e.r. als proces is het geheel van alle formele en informele stappen die door alle betrokken actoren genomen worden. Deze stappen hebben betrekking op alle overleg, consultaties, onderzoeken, die in het kader van het onderzoek naar de effecten van een voornemen (programma, plan of project) nodig zijn. M.e.r. als procedure is dan het juridisch-administratief verplichte onderdeel binnen het m.e.r.-proces. 1 Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, B.S. 3 juni 1995, in het vervolg van deze tekst ook afgekort als DABM. 6/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

7 Het m.e.r.-proces start vroeger dan de eigenlijke m.e.r.-procedure en kan ook verder lopen na de beslissing over de m.e.r. Het hoofddoel van milieueffectrapportage in Vlaanderen is het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en het verlenen van vergunningen door de overheid. Dit geldt voor alle initiatieven en activiteiten van publieke en private initiatiefnemers die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze doelstelling is in overeenstemming met de Europese m.e.r.-richtlijnen betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten en plannen en programma s waarin gesteld wordt dat voor projecten, plannen en programma s die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben alleen een vergunning kan worden verleend of een beslissing kan worden genomen na een voorafgaande beoordeling van de aanzienlijke milieueffecten die deze projecten, plannen en programma s kunnen hebben, met als doel hun impact te reduceren en een hoog niveau van milieubescherming te realiseren. Belangrijk om aan te geven is dat het milieueffectrapport (of in voorkomend geval de ontheffingsnota of de screeningsnota) een informatief, beslissingsondersteunend document is voor initiatiefnemers, advies- en beslissingnemende overheden en burgers over de al dan niet te verwachten mogelijke (aanzienlijke) milieueffecten van plannen, programma s en projecten en hun eventuele alternatieven. Niet alleen de effecten op het milieu worden wetenschappelijk en systematisch onderzocht en in beeld gebracht, ook de eventueel nodige maatregelen om negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken worden beschreven. Het (openbaar) document dient bij te dragen aan de transparantie in de besluitvorming maar is zeker geen beslissingnemend instrument. De overheid die een beslissing over het programma, plan of project moet nemen zal immers niet alleen met milieubelangen maar ook met economische en andere maatschappelijke belangen rekening houden. In Vlaanderen is het de dienst Milieueffectrapportagebeheer (dienst Mer) die beslist over de goed- of afkeuring van het project-mer. Sinds de omgevingsvergunning van kracht is, gebeurt deze goed- of afkeuring tijdens de vergunningprocedure. Indien het project-mer wordt afgekeurd, stopt de vergunningsprocedure van rechtswege. Bij een goedkeuring van het project-mer kan de procedure voortgezet worden. Vlaamse regelgeving: omzetting van Europese m.e.r.-richtlijnen: De Europese m.e.r.-richtlijnen zijn in Vlaamse regelgeving omgezet. Om een vergunning voor een bepaald project te bekomen, is in bepaalde gevallen een milieueffectrapport (MER) vereist. Dit MER rapporteert de milieueffecten van het onderwerp van de vergunningsaanvraag (zowel milieu-, als bouwvergunning), en dient als ondersteunend document voor de vergunningverlener. De wettelijke eisen van de inhoud van het MER zijn omschreven in het MER - VR decreet van 18 december De projecten en/of activiteiten waarvoor een MER dient te worden opgesteld, worden vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van 10 december 2004 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S. 17/02/2005). Procedure opstellen project-milieueffectrapport: Hiervoor wordt integraal verwezen naar de nieuwe Handleiding Project-MER/omgevingsvergunning; Wegwijzer voor initiatiefnemers en MER-deskundigen; Mogelijke trajecten voor project-mer voor- en tijdens de omgevingsprocedure. Versie 8 december /216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

8 Deze handleiding biedt een praktische leidraad voor initiatiefnemers en MER-deskundigen die een project-mer moeten (laten) opmaken in het kader van een omgevingsvergunning (OV) 2. Met behulp van deze handleiding kan de initiatiefnemer zelf kiezen voor het traject dat het beste beantwoordt aan zijn behoeften, gaande van een uitgebreid tot een minimaal proces. Bij elk traject worden de voor- en nadelen opgesomd, zodat het proces zo efficiënt en succesvol mogelijk kan doorlopen worden. Voor dit project wordt geopteerd om volgende stappen te doorlopen: Aanmelding, uitgewerkt tot een ontwerp-mer Openbare raadpleging Beslissing aanmelding + scopingsadvies door dienst MER Indien dit nodig zou blijken tijdens de procedure, kan bovenstaand traject nog aangevuld worden met andere bouwstenen uit de handleiding. Richtlijnenboek: Vanaf oktober 2015 is er een nieuw Richtlijnenboek Algemene Methodologische en Procedurele Aspecten. De vorige richtlijnenboeken "Procedurele Aspecten" en "Algemene Methodologische Aspecten" dateerden van 1997, en dezen werden nu geactualiseerd. Sinds de publicatie van de voorgaande richtlijnenboeken is er namelijk nieuwe regelgeving over milieueffectrapportage (m.e.r.), maar ook de manier van werken is in de loop van de jaren aangepast, verbeterd en verfijnd. In het richtlijnenboek worden de kenmerken en het doel van milieueffectrapportage geschetst. Er wordt ook ingegaan op de rol van de actoren die betrokken zijn bij milieueffectrapportage. Vervolgens wordt het procedurele en juridische kader voor plan-mer's, project-mer's, ontheffingsaanvragen en screenings beschreven. Ten slotte volgt er een uitgebreid deel over methodologische en andere aandachtspunten uit de m.e.r.-praktijk. Specifiek voor de veehouderij werd een richtlijnenboek uitgewerkt. De meest recente versie van het richtlijnenboek landbouwdieren dateert van juni Dit richtlijnenboek werd de laatste keer aangepast door LNE, dienst MER in december 2016 Geactualiseers richtlijnenboek milieueffectrapportage Basisrichtlijnen per activiteitengroep Landbouwdieren. Het milieueffectrapport gaat ter zake dan ook van dit richtlijnenboek uit. 2 Projecten waarvoor de kennisgeving aan de administratie ter beschikking werden gesteld vóór 23 februari 2017 worden uitgevoerd overeenkomstig de procedures die van toepassing waren op dat moment (en dus niet volgens de procedure van omgevingsvergunning) zie overgangsregeling. 8/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

9 Verder wordt er in dit MER gewerkt met de meest recente documenten beschikbaar op de wesite van de dienst MER: Richtlijnenboek Landbouwdieren_bijlage emissiefactoren (versie 02/06/2017) Richtlijnenboek Landbouwdieren_bijlage modelleringsafspraken (finale versie 25/10/2016) Afsprakennota IMPACT in MER (versie 2, 24/03/2017) Handleiding MER in omgevingsvergunning (versie 8/12/2016) We maken voor de impactberekeningen lucht (en biodiversiteit) in dit MER gebruik van de webtool IMAPCT: luchtkwaliteits- en geurmodellering voor (agro)-industriële bronnen en de IMPACT handleiding (versie 1.7, 28/03/2017). 9/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

10 Tijdslijn met officiële stappen tijdens gewone vergunningsprocedure 3 - omgevingsvergunning met project-mer: 3 Er zijn twee soorten vergunningsprocedures: de gewone en de vereenvoudigde procedure. Wanneer er een project-mer nodig is, moet steeds de gewone procedure gevolgd worden. 10/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

11 Toelichting schema omgevingsvergunning met project-mer: De vergunningsaanvraag wordt ingediend en is vergezeld van een nog niet goedgekeurd project-mer. De vergunningverlenende overheid beschikt over 30 dagen om na te gaan of het dossier ontvankelijk en volledig (O&V) is. Zodra de vergunning ontvankelijk en volledig wordt bevonden: o o wordt er een adviesvraag over de vergunningsaanvraag en het project-mer verstuurd naar de relevante adviesinstanties. De termijn voor advies op het project-mer bedraagt 30 dagen na verzending van de adviesvraag (termijn voor advies over vergunning bedraagt daarentegen 60 dagen). wordt er binnen 10 dagen een openbaar onderzoek (O.O.) georganiseerd. Het publiek beschikt over 30 dagen om opmerkingen te geven op de vergunning en op het project- MER. Rekening houdend met de ingesproken reacties tijdens het O.O. en de ontvangen adviezen, beslist de dienst Mer 60 dagen na de O&V-beslissing over de goed- of afkeuring van het project-mer. De dienst Mer informeert de initiatiefnemer en de vergunningverlenende overheid en in voorkomend geval de OVC over haar beslissing en heeft hiervoor 10 dagen. o o Indien het project-mer wordt afgekeurd, stopt de vergunningsprocedure van rechtswege. Bij een goedkeuring van het project-mer kan de procedure voortgezet worden. Rond dit tijdstip zijn ook de adviezen op de vergunningsaanvraag gekend bij de vergunningverlenende overheid. Negentig dagen na de O&V-beslissing, bezorgt de omgevingsvergunningscommissie (OVC) haar advies aan de vergunningverlenende overheid. Dertig dagen later (d.i. dag 130 na O&V) wordt de beslissing over de vergunning betekend aan de initiatiefnemer. Procedure omgevingsvergunning: Vanaf 23 februari 2017 gaat de omgevingsvergunning van start. Die vervangt de huidige stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning. De betreffende regelgeving is vastgelegd in het Omgevingsvergunningendecreet van 25 april 2014 en het Omgevingsvergunningenbesluit van 27 november 2015 (B.S. 23/02/2016). In het decreet van 3 februari 2017 wordt de implementatie van de omgevingsvergunning geregeld. Met uitzondering van de gemeenten die om uitstel hebben gevraagd tot 1 juni 2017, worden die aanvragen ingediend in het digitaal loket voor omgevingsvergunningen, waarna één openbaar onderzoek en één adviesronde worden georganiseerd. Zowel voor diegenen die om uitstel hebben gevraagd als diegenen die met de omgevingsvergunning starten op 23 februari geldt de omgevingsvergunning voor een ingedeelde inrichting of activiteit vanaf 23 februari 2017 voor onbepaalde duur. 11/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

12 Het voorliggende project betreft een gemengd project waarvoor zowel een stedenbouwkundige handeling als de exploitatie van ingedeelde inrichtingen en activiteiten van toepassing is. Het betreft een provinciaal project klasse 1, en een omgevingsvergunning moet aangevraagd worden bij de Deputatie van de Provincie West-Vlaanderen. Er wordt een milieueffectenrapport opgemaakt voor het project, bijgevolg kan dus enkel de gewone procedure 4 gevolgd worden. Schematisch verloop van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor een inrichting KLASSE 1 volgens de gewone procedure : Indienen omgevingsaanvraag bij bevoegde overheid (CBS - Deputatie - Vlaamse Regering) Volledig en ontvankelijk (30 dagen) START PROCEDURE openbaar onderzoek (30 dagen) zonder OVC met OVC advies omgevingsambtenaar adviesverlenende instanties (RO, LNE, VMM,...) advies omgevingsvergunningscommissie (OVC) (+ hoorzitting) Beslissing bevoegde overheid 105 dagen na START PROCEDURE (zonder OVC) 120 dagen na START PROCEDURE (MET OVC) + 60 dagen indien administratieve lus Bekendmaking Beroep 4 Er zijn twee soorten vergunningsprocedures: de gewone en de vereenvoudigde procedure. Wanneer er een project-mer nodig is, moet steeds de gewone procedure gevolgd worden. 12/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

13 1. Identificatie van het bedrijf 1.1. Beknopte projectbeschrijving Het bedrijf van Frederik Depoorter / BVBA De Rode Poort is gelegen Veurnestraat 82 te 8600 DIKSMUIDE. De huidige vergunning is afgeleverd door de Bestendige Deputatie voor stallen met plaatsen voor varkens waarvan 380 zeugen (incl biggen<10 weken), 3 beren en andere varkens. Voor de inrichting is eveneens het nodige toebehoren voorzien zoals bijvoorbeeld het stallen van voertuigen, opslag olie, opslag mazout, verdeelslang, opslag zwavelzuur voor werking luchtwasser, opslag reinigingsmiddelen, opslag van dierlijke mest. De huidige milieuvergunning heeft een looptijd tot 21/02/2033. Het doel is om een uitbreiding te realiseren in de varkenshouderij door de bouw van een nieuwe kraamstal (ter vervanging van de verouderde kraamstal) en drachtstal, een nieuwe biggenstal en een nieuwe vleesvarkensstal. Door de bouw van deze nieuwe stallen wordt in totaal uitgebreid tot varkens waarvan 550 zeugen (incl biggen < 10 weken), 3 beren en andere varkens, of een totale uitbreiding met varkens. De nieuwe stallen zullen conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal: de kraamstal volgens systeem V-2.6., de drachtstal en de biggenstal zullen uitgerust met een chemische luchtwasser (S-2), en de vleesvarkensstal volgens systeem V Gelet op de belangrijke verandering wordt ook een vroegtijdige hernieuwing gevraagd. De initiatiefnemer Frederik Depoorter / BVBA De Rode Poort laat een milieueffectrapport opstellen om deze toe te voegen aan de milieuvergunningsaanvraag en de stedenbouwkundige aanvraag, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het hier voorliggend project Toetsing Mer-plicht Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage vermeldt de categorieën van projecten die aan de project-m.e.r. worden onderworpen of waarvoor de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing kan indienen. De initiatiefnemer vraagt een uitbreiding aan van de milieuvergunning. In de gewenste situatie wordt een vergunning gevraagd voor in totaal stallen met plaatsen voor 550 zeugen (incl biggen < 10 weken), 3 beren en andere varkens. Dit project valt in rubriek 21c) Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan: plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 20 kg)" van de bijlage I lijst van bovenvermeld besluit en is bijgevolg m.e.r.-plichtig. Voor het betrokken bedrijf werd er in het verleden geen MER of ontheffingsaanvraag ingediend Gegevens initiatiefnemer en deskundige MER Initiatiefnemer uitbater De initiatiefnemer-uitbater van het bedrijf gelegen Veurnestraat 82 is Frederik Depoorter / BVBA De Rode Poort met volgende gegevens: Depoorter Frederik (exploitant van de zeugen, incl. biggen) KBO-nummer Vestigingseenheidsnummer BVBA De Rode poort (exploitant van de vleesvarkens) 13/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

14 KBO-nummer Vestigingseenheidsnummer Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen Conform artikel van het MER-decreet van 18 december 2002 moet de initiatiefnemer een beroep doen op een team van erkende MER-deskundigen onder leiding van een MER-coördinator. De initiatiefnemer stelt aan de MER-coördinator alle relevante informatie ter beschikking die voorhanden is. Hij verleent alle medewerking opdat de MER-coördinator zijn taak naar behoren kan vervullen. De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten in één of andere milieudiscipline, derwijze dat in de werkgroep de milieueffecten, eigen aan het geplande project, doeltreffend onderzocht kunnen worden. Voor dit project werd een erkende deskundige voor de disciplines bodem (pedologie), water (oppervlaktewater) en lucht in het team van deskundigen opgenomen. Volgende MER-deskundigen zullen hun medewerking aan dit milieueffectrapport verlenen: Erkende MER deskundigen Lucht Johan Versieren Bodem (deeldomein pedologie) Erkenningsnr. MB/MER/EDA/059/V-5 Water (deeldomein Einddatum erkenning: onbepaalde duur oppervlaktewater) Coördinator Johan Versieren coördinaten Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel Lucht (deeldomein geur) Biodiversiteit Isabelle Rommens Erkenningsnr. LNE/ERK/MER/2016/00005 Einddatum erkenning: onbepaalde duur Geertrui Goyens Erkenningsnr. LNE/ERK/MER/2015/00006 Einddatum erkenning: onbepaalde duur Diksmuidseweg Ieper Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Verder wordt dit team van deskundigen bijgestaan door volgende medewerkers van SBB: Deskundigen Water An Maes Autobaan 2A 8210 Loppem Geluid Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Biodiversiteit Annick Van de Walle Oostveldstraat Eeklo 14/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

15 2. Situering project Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 1: Kadasterplan Figuur 2: Ligging bedrijf volgens gewestplan Figuur 3: Ligging bedrijf ten opzichte van Natura 2000 Figuur 4: Ligging bedrijf ten opzichte van VEN en IVON 2.1. Ruimtelijke situering De inrichting is gelegen aan de Veurnestraat 82 te 8600 DIKSMUIDE. De kadastrale gegevens zijn 14 e afdeling, sectie C, kadastrale percelen 298Z, 298C2, 298A2, 298E2, 270H en 298D2. De nieuw te bouwen stallen komen op de reeds vergunde percelen. De ligging volgens het kadaster wordt weergegeven in Figuur 1 in bijlage. De stallen zijn volgens het gewestplan Diksmuide-Torhout (KB van 05/02/1979) volledig gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied (zie Figuur 2 in bijlage). De afstand van het bedrijf t.o.v. andere gebieden binnen een straal van 1 km zoals aangeduid op het gewestplan wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 1: Ligging bedrijf volgens gewestplan Gebied Afstand tot het centrum van het bedrijf Richting Woongebied met landelijk karakter 850 m O Woonuitbreidingsgebied 895 m O Gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo s 410 m O Het bedrijf is volledig gelegen op het grondgebied Diksmuide. het bedrijf is op ongeveer 15 km gelegen van de Franse grens in het westen. Er worden geen grensoverschrijdende effecten verwacht. Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is in de nabije omgeving van deze inrichting geen SBZ (speciale beschermingszone), gelegen. Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 7 km ten noorden van het bedrijf. Het betreft het gebied "Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin" (BE ). Ook op ongeveer 7 km ten noorden van het bedrijf ligt het dichtstbijzijnde Vogelrichtlijngebied Westkust (BE ). Op zo n 8 km ten zuiden van het bedrijf ligt het dichtstbijzijnde Ramsar-gebied (Figuur 3 in bijlage). Het dichtstbijzijnde VEN-gebied van het type GEN (Grote Eenheid Natuur) is gelegen op 3,6 km ten oosten van het bedrijf. Het betreft "De Viconiakleiputten" en het nummer van het gebied is 108, het gebied gaat over in VEN-gebied van het type geno (Grote Eenheid Natuur in ontwikkeling. Het bedrijf is niet gelegen in een afgebakend gebied als beschermingszone voor grondwaterwinning zoals bedoeld in het decreet van 24/01/1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer. 15/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

16 2.2. Administratieve voorgeschiedenis Overzicht afgeleverde milieuvergunningen In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de afgeleverde milieuvergunningen. Tabel 2: Overzicht lopende milieuvergunningen Datum beslissing Refertenummer Overheid Naam exploitant 21/02/ /31/2/A/5 Bestendige Deputatie Frederik Depoorter / Eric Depoorter 20/08/ /31/2/M/3 Bestendige Deputatie Frederik Depoorter / Eric Depoorter 26/10/ /31/2/M/5 Bestendige Deputatie Frederik Depoorter / Eric Depoorter 04/01/ /31/4/M/1 Bestendige Deputatie Frederik Depoorter / BVBA De Rode Poort In onderstaand overzicht zijn alle oude milieuvergunningen terug te vinden die met de beslissing van 21/02/2013 hernieuwd werden. Tabel 3: Overzicht historiek milieuvergunningen Datum beslissing Refertenummer Overheid Naam exploitant 26/09/ / Bestendige Deputatie Eric Depoorter 04/06/ / Bestendige Deputatie Eric Depoorter 29/10/ /31/A/1 Bestendige Deputatie Eric Depoorter 29/04/1993 BMV/ /600 Minister van Leefmilieu Eric Depoorter 03/02/ /31/A/2 Bestendige Deputatie Eric Depoorter 14/07/1994 BMV/ /602 Minister van Leefmilieu Eric Depoorter 10/10/ /31/M/1 Bestendige Deputatie Eric Depoorter 19/12/1996 College van Burgemeester en Schepenen Eric Depoorter 06/03/ /31/2/M/1 Bestendige Deputatie Eric Depoorter 08/06/ /31/2/A/1 Bestendige Deputatie Eric Depoorter 24/05/ /31/2/A/2 Bestendige Deputatie Eric Depoorter 22/05/ /31/2/A/3 Bestendige Deputatie Frederik Depoorter/Eric Depoorter 02/10/ /31/2/A/4 Bestendige Deputatie Frederik Depoorter / Eric Depoorter De huidige milieuvergunning heeft een looptermijn tot 21/02/2033. Aan deze vergunning zijn naast de algemene en de sectorale voorwaarden van Vlarem II een aantal bijzondere voorwaarden gekoppeld: Ammoniakemissiearme stallen 16/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

17 2 maand na de bouw van de ammoniakemissiearme stal of uiterlijk 1 jaar na de termijn van ingebruikname bepaald in artikel 2 van de milieuvergunning dient de exploitant volgende documenten te bezorgen in vijfvoud aan de deputatie: - Afschrift van het attest bedoeld in art bis 2 van Vlarem 2 - Een uitvoeringsplan (1/200) met de correcte uitvoeringswijze die overeenstemt met het attest bedoeld in art bis 2 van Vlarem 2. Vóór de effectieve ingebruikname van de gevraagde uitbreiding, dient de exploitant aan de deputatie een kopie te bezorgen van de brief van de VLM waarbij de NER-MVW worden toegekend. Grondwaterwinning: De exploitant is verplicht de grondwaterwinning van 140 m op te vullen. Dit dient ten laatste 3 maanden na het verlenen van de vergunning van de ondiepe putten gerealiseerd te zijn. De opvulling dient te gebeuren overeenkomstig de code van goede praktijken opgenomen in bijlage in VLAREM II. Binnen 3 maanden na de werkzaamheden dient de VMM - AOW - buitendienst West-Vlaanderen (Zandvoordestraat 375, 8400 Oostende) schriftelijk op de hoogte gebracht te worden van het voltooien van de werkzaamheden. Toegankelijkheid luchtwassers: met betrekking tot eventueel te installeren luchtwassers zijn de voorzieningen en hun toegangswegen steeds gemakkelijk en veilig toegankelijk en maken het mogelijk op veilige wijze metingen en monsternames te verrichten zowel van de ventilatielucht voor het luchtwassysteem als van de ventilatielucht na het luchtwassysteem. Het bedrijf beschikt over de nodige attesten voor de ammoniakemissiearme stallen evenals over de nodige nutriëntenemissierechten, deze worden ter inzage gehouden op het bedrijf. De diepe winning werd opgevuld Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de beslissingen in het kader van een stedenbouwkundige aanvraag genomen door het College van Burgemeester en Schepenen, de Deputatie of de Minister. Op de percelen werden onderstaande vergunningen afgeleverd. Tabel 4: Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen Datum beslissing Overheid Onderwerp 14/04/1986 College van Burgemeester en Schepenen Bouwen landbouwloods 16/02/1989 College van Burgemeester en Schepenen Bouwen vleesvarkensstal en biggenafdeling 03/05/1989 College van Burgemeester en Schepenen Bouwen zeugen- en kweekvarkensstal 28/05/1990 College van Burgemeester en Schepenen Slopen en bouwen van woning 06/08/1992 College van Burgemeester en Schepenen Uitbreiden varkensstal 13/10/1994 College van Burgemeester en Schepenen Bouwen varkensstal 25/07/1996 College van Burgemeester en Schepenen Bouwen varkensstal (gewijzigde inplanting) 23/03/2006 College van Burgemeester en Schepenen Bouwen varkensstal 17/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

18 09/01/2007 College van Burgemeester en Schepenen Bouwen varkensstal (gewijzigde inplanting) 07/10/2008 College van Burgemeester en Schepenen Bouwen varkensstal 06/03/2013 College van Burgemeester en Schepenen Uitbreiden varkensstal 23/11/2016 College van Burgemeester en Schepenen Bouwen elektriciteitscabine en transfokast 18/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

19 2.3. Randvoorwaarden Juridische randvoorwaarden Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) ALGEMEEN Gewestplan Omgevingsvergunning Geeft de bestemming en het gebruik van de gronden ja in Vlaanderen weer. Diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu Ja en omgeving. Zie hoofdstuk 2.1.(Beknopte beschrijving project) // ( referentiesituatie, discipline lucht, mens en geluid) Zie hoofdstuk 2.2. (Vergunningstoestand) // (vergunningstoestand) Decreet algemene bepalingen Milieuvoorwaarden milieubeleid (DABM) Vlarem II Bevat milieukwaliteitsnormen en algemene en ja sectorale milieuvoorwaarden met betrekking tot o.a. ligging en exploitatie van inrichtingen, alsook de indelingslijst met vergunningsplichtige activiteiten Zie hoofdstuk 2.2. (Vergunningstoestand) // (vergunningstoestand) Voor het bedrijf zijn volgende voorwaarden belangrijk: artikels en (milieukwaliteitsnormen voor geluid en bodem), artikel (BBT), (Hygiëne, risico- en hinderbeheersing), (algemene emissiegrenswaarden), voorwaarden met betrekking tot veeteeltstallen en mestopslagplaatsen (artikels , , , 5.9.4, 5.9.7, en 5.9.9), (algemene bepalingen voor opslag van gevaarlijke producten), (opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders), (bepalingen met betrekking tot dierlijke mest) // (algemeen relevant: disciplines lucht, bodem, geluid, enz..) Vlarem III VCRO Bundelt sectorale en milieuvoorwaarden voor GPBVinstallaties Ja Doelstellingen, beoordelingsgronden en regels over Ja wat vergunningsplichtig of meldingsplicht is. Voor de landbouwinrichting zijn al de relevante bijkomende voorwaarden gerelateerd aan de gevraagde en vergunde rubrieken (Vlarem I) belangrijk. Deze zullen meer specifiek behandeld worden verder in het MER // (algemeen relevant: alle disciplines) Zie hoofdstuk 2.2. (Vergunningstoestand) // (vergunningstoestand) Wet betreffende bescherming en welzijn Verdeelt dieren in 5 categorieën, met hieraan Ja van dieren en betreffende bescherming verbonden een aantal voorwaarden voor van voor landbouwdoeleinden bescherming van dierenwelzijn gehouden dieren Het bedrijf dient zich te houden aan de verplichtingen opgenomen in deze wetgeving (voldoende bewegingsvrijheid voorzien, goede klimaatregeling, goede voedingswijze, ) // (beschrijving bedrijf, ontwikkelingsscenario s). LUCHT 19/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

20 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) IPPC (96/61/EC en 2008/1/EG) IED (Richtlijn 2010/75/EU van 24 november 2010) Deze Europese Richtlijn (2008/1/EG en 96/61/EC), ja schrijft de lidstaten voor op volgende twee pijlers te steunen bij het vastleggen van milieuvergunningsvoorwaarden: de BBT dienen toegepast te worden; de resterende milieueffecten mogen geen afbreuk doen aan de vooropgestelde milieukwaliteitsdoelstellingen De IED richtlijn 2010/75/EU is van toepassing vanaf 6 januari 2011 en moet tegen 7 januari 2013 geïmplementeerd zijn in nationale wetgeving. Algemeen relevant // (alle disciplines) Het bedrijf heeft meer dan plaatsen voor vleesvarkens, en is bijgevolg een IPPC-bedrijf. Volgens artikel 41bis van Vlarem I gelden bijkomend volgende bepalingen: 1 de vergunningsvoorwaarden worden door de bevoegde overheden geregeld getoetst en zo nodig ambtshalve overeenkomstig de procedure vermeld in artikel 45 bijgesteld; voor de bestaande GPBV-installaties gebeurt een eerste toetsing uiterlijk vóór 30 oktober 2007; 2 een toetsing vindt in ieder geval plaats als : a) de door de installatie veroorzaakte verontreiniging van dien aard is dat de bestaande emissiegrenswaarden in de vergunning gewijzigd of nieuwe emissiegrenswaarden opgenomen moeten worden b) belangrijke veranderingen in de beste beschikbare technieken een significante beperking van de emissies zonder buitensporige kosten mogelijk maken; c) bedrijfsveiligheid van het proces of de activiteit de toepassing van andere technieken vereist d) nieuwe wettelijke bepalingen zulks vereisen. EU kaderrichtlijn 96/62 inzake Vormt de basis voor nieuw luchtkwaliteitsbeleid ja beoordeling en beheer van binnen de Europese Unie. Globaal kader waarmee de luchtkwaliteit + dochterrichtlijnen EU luchtkwaliteit beoordeelt en beheert 1999/30, 2000/69, 2002/3 en 2004/107 + richtlijn2008/50/eg betreffende de luchtkwaliteit Het vullen van voedersilo s en de ventilatie uit de stallen kunnen bronnen zijn van stofhinder. // (discipline lucht en mens) Vlaams stofplan Is opgesteld om te voldoen aan de verplichtingen van ja de eerste dochterrichtlijn lucht en de Vlarem IIreglementering. Veestallen kunnen aanzienlijke stofemissies met zich meebrengen. In het MER zal nagegaan worden in welke mate er stofhinder ten gevolge van het voorliggende bedrijf te verwachten valt. // (discipline lucht en mens) NEC-richtlijn (2001/81/EG) Impliceert het opnemen van bindende ja emissieplafonds voor SO2, NOx, VOS en NH3 in Vlarem II. (emissie-reductieprogramma s, zie Vlarem II). De Lijst van stalsystemen voor Geeft een lijst weer van de toegelaten stalsystemen ja ammoniakreductie (Ministerieel besluit bij nieuwbouw van 31/05/2011; Belgisch Staatsblad 08/07/ wijzigingen MB van 26/03/2012, 16/08/2012 en van 19/07/2013) De emissies ten gevolge van het bedrijf zullen specifiek beschouwd worden in het dossier. // (disciplines lucht) Er wordt 1 nieuwe varkensstal en een nieuwe zeugenstal gebouwd // (disciplines lucht en mens) 20/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

21 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Richtlijn Industriële Emissies De Richtlijn Industriële Emissies vervangt en ja actualiseert zeven verschillende bestaande Europese wetgevende bepalingen, waaronder de IPPC-richtlijn en de richtlijn betreffende grote verbrandingsinstallaties en is bedoeld om duidelijkere, beter te handhaven regels en een betere luchtkwaliteit te bekomen. De omzetting in nationale wetgeving gebeurde o.a. via het Decreet van 25 mei 2012 tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming met het oog op de omzetting van de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) Omzendbrief LNE 2012/1 betreffende de De omzendbrief vormt een beoordelingskader voor de ja milderende maatregelen voor vergunningsverlenende overheden en bevat een geuremissies die afkomstig zijn van aantal maatregelen voor bestaande bedrijven ter bestaande varkens- en pluimveestallen vermindering van de geurhinder. in Vlaanderen Een van de kernelementen van de nieuwe richtlijn is een betere toepassing van de best beschikbare technieken (BBT's), waardoor het gebruik van die technieken het referentiepunt wordt in het vergunningsproces. Met de wetgeving wordt de uitstoot van een hele reeks vervuilende stoffen in de lucht, het water en de bodem aan banden gelegd. De regels hebben onder meer betrekking op zwavel- en stikstofhoudende stoffen, fijn stof, asbest en zware metalen. Voor de industriële uitstoot van CO2, de voornaamste oorzaak van het broeikaseffect, is echter geen beperking voorzien. De uitbaters van installaties die onder de richtlijn vallen krijgen tot 2016 de tijd om hun installaties aan de nieuwe wetgeving aan te passen, maar de Europese lidstaten die dat wensen kunnen deze transitieperiode verlengen tot De omzendbrief biedt de kans geurhinder tegen te gaan a.d.h.v. een aantal algemene en bijkomende maatregelen. Algemene maatregelen zijn standaardmaatregelen die vooral gericht zijn op goede managementpraktijken en bijkomende maatregelen zijn maatregelen die verder gaan dan het toepassen van goede managementpraktijken Aan elk van deze (combinatie van) maatregelen is een geurreductiepercentage gekoppeld en biedt hierdoor een vormt van rechtszekerheid voor de landbouwer. WATER Decreet Integraal Waterbeleid van 18 Heeft als doel de bescherming van oppervlaktewater ja juli 2003, met inbegrip van het eerste en grondwater en de bescherming en verbetering van uitvoeringsbesluit (9 september 2005) en het aquatisch milieu te bewerkstelligen. Besluit B.S. 3 het uitvoeringsbesluit watertoets (20 juli nov 2006 geeft de lokale, provinciale en gewestelijke 2006, B.S. 3 november 2006) overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. Op basis van o.a. de bijlagen bij dit besluit kan aangegeven worden of er schadelijke effecten te verwachten zijn. Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar verdroging, vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging. Het MER biedt hiervan een analyse en evaluatie aan als nodige elementen voor het uitvoeren van een watertoets // (discipline water) Nitraatrichtlijn Heeft als doel waterverontreiniging veroorzaakt door ja nitraten uit agrarische bronnen, te verminderen en verdere verontreiniging van die aard te voorkomen. Het bedrijf dient zich te houden aan de richtlijnen gesteld in het Mestdecreet. // (discipline water en bodem). 21/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

22 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet van 22 december 2006 Het decreet houdende de bescherming van water ja houdende de bescherming van water tegen verontreiniging van nitraten uit agrarische tegen de verontreiniging door nitraten bronnen moet ervoor zorgen dat er in heel uit agrarische bronnen (Mestdecreet) en Vlaanderen minder mest uitgereden wordt, zodat de Decreet houdende wijziging van het waterkwaliteit verbetert. Mestdecreet van 22 december 2006 Het Vlaams Parlement heeft op 4 mei 2011 Decreet houdende wijziging van het mestdecreet goedgekeurd (MAP-4). Dit decreet werd op 13 mei 2011 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het omvat een aantal wijzigingen ten opzichte van het bestaande mestdecreet. Een aantal van deze zaken worden verder uitgewerkt via uitvoeringsbesluiten.. Het nieuwe mestdecreet trad op 1 januari 2007 in werking. De tekst van het decreet werd gepubliceerd in het Belgische Staatsblad op 29 december Ten gevolge van het nieuwe mestdecreet wijzigen er een aantal elementen inzake forfaitaire normen, mestafzet, mestverwerking, enz. Het bedrijf dient zich te houden aan deze nieuwe wetgeving. // (discipline water en bodem) Wetgeving grondwater (sinds 1999 opgenomen in VLAREM-wetgeving) ja Er zijn op het bedrijf vijf grondwaterwinningen aanwezig. // (discipline water) Bescherming oppervlaktewater (waterkwaliteitsdoelstellingen en ja lozingsvoorwaarden opgenomen in VLAREM II) Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar oppervlaktewaterverontreiniging // (discipline water) Bestemming en milieukwaliteitsnormen oppervlaktewater Duidt bestemming oppervlaktewater aan neen (milieukwaliteitsnormen zie VLAREM II) Besluit van de Vlaamse Regering van 1 Bevat minimale voorschriften voor de lozing van nietverontreinigd hemelwater, afkomstig van verharde ja oktober 2004 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige oppervlakken. verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (BS 8/11/04, gewijzigd BS 22/08/06) Er is geen lozing naar oppervlaktewater. // (discipline water) Deze verordening is van toepassing bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning waarbij daken of verhardingen worden gepland. Voor de bouw van de nieuwe varkensstal zal dienen rekening gehouden te worden met deze verordening. // ((discipline water) 22/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

23 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Besluit van de Vlaamse Regering tot Dit besluit geeft de lokale, provinciale en gewestelijke ja vaststelling van nadere regels voor de overheden, die een vergunning moeten afleveren, toepassing van de watertoets, tot richtlijnen van de watertoets aanwijzing van de adviesinstanties en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets (31/10/2006 gewijzigd 14/10/2011) Het project moet getoetst worden aan de bepalingen opgenomen in de watertoets (art. 8) (discipline water) Waterbeleidsnota (4/2005) FAUNA EN FLORA Natuurbeheersrecht Legt de visie van de Vlaamse regering op integraal ja waterbeleid vast via krachtlijnen. Deze nota vormt het uitgangspunt voor de (toekomstige) opstelling van bekkenbeheersplannen en stroomgebiedbeheersplannen. Algemeen relevant // (discipline water) Decreet betreffende het Centraal staan een planmatige aanpak ja natuurbehoud en het natuurlijk (natuurbeleidsplan), een horizontaal beleid ( standstill principe) en een gebiedsgericht milieu beleid Vlaamse en/of erkende natuurreservaten Terreinen, van belang voor behoud en ontwikkeling neen van natuur(lijk milieu), die aangewezen of erkend zijn door de Vlaamse regering Vogelrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding van alle natuurlijke nee in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebieden; er werden speciale beschermingszones (SBZ-V) afgebakend Ramsargebieden Overeenkomst inzake watergebieden die van neen internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels Habitatrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding van soorten en neen natuurlijke habitats; er werden speciale beschermingszones (SBZ-H) afgebakend Speciale beschermingszones en Vlaamse en/of erkende natuurreservaten doen zich niet voor in de ruime omgeving van het bedrijf. In de onmiddellijke nabijheid van het bedrijf is volgens het gewestplan wel een strook natuurgebied gelegen (zie hoofdstuk 5.6.). // (discipline fauna en flora) In de ruime omgeving van het bedrijf ligt geen Vlaams en/of erkend natuurreservaat. // (discipline fauna en flora) Binnen een straal van 5 km rond het bedrijf bevind zich geen Vogelrichtlijngebied. // (discipline fauna en flora) Binnen een straal van 5 km rond het bedrijf bevinden zich geen Ramsar gebieden. // (discipline fauna en flora) Binnen een straal van 5 km rond het bedrijf bevinden zich geen habitatrichtlijngebieden. // (discipline fauna en flora) 23/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

24 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Bosdecreet Het Bosdecreet heeft tot doel het behoud, de ja bescherming, de aanleg en het beheer van de bossen te regelen. Het behandelt alle bossen in Vlaanderen. Er is geen bosgebied gelegen in de ruime omgeving van het bedrijf. // (discipline fauna en flora) LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED, ARCHEOLOGIE Regionale landschappen Duurzaam samenwerkingsverband gericht op behoud ja van streekeigen karakter, bevorderen natuureducatie, recreatief medegebruik, ontwikkeling KLE, Het bedrijf is gelegen in het Regionaal Landschap Westelijk Middelland (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Decreet van 3 maart 1976 tot Ter bescherming van monumenten en stads- en/of ja bescherming van Monumenten en dorpsgezichten en Stads- en Dorpsgezichten, gewijzigd bij de decreten van 18 december 1992, 22 landschappen; instandhouding, herstel en beheer van februari 1995, beschermde landschappen. Binnen een straal van 1 km bevinden zich zo n 2 elementen die opgenomen werden op de lijst van het Bouwkundig Erfgoed en/of wetenschappelijke inventaris. // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). 22 december 1995, 8 december 1998, 18 mei 1999, 7 december 2001, 21 november 2003 en 30 april 2004 Beschermde monumenten, Ter bescherming van monumenten en stads- en/of ja landschappen en/of stads- of dorpsgezichten en landschappen; instandhouding, dorpsgezichten herstel en beheer van beschermde landschappen. Binnen een straal van 1 km komt geen beschermd dorps- of stadsgezicht voor. (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Het decreet dd 16/04/1996 betreffende Ter bescherming van de in het Vlaamse Gewest ja de landschapszorg, gewijzigd bij decreet gelegen landschappen, de instandhouding, het herstel van 18 mei 1999, 8 december 2000, 21 en het beheer van beschermde landschappen, december 2001, 19 juli 2002 en 13 februari 2004 ankerplaatsen en erfgoedlandschappen Het bedrijf ligt niet in een ankerplaats. // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). en stelt maatregelen vast voor de bevordering van de algemene landschapszorg Decreet erfgoedlandschap Doel van het decreet is vooral een ja Het bedrijf ligt niet in een ankerplaats. // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). juridische basis te creëren voor het behoud en de zorg van landschapskenmerken en - waarden van ankerplaatsen en erfgoedlandschappen. 24/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

25 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet op het archeologisch patrimonium + ratificering van Verdrag van Malta door Vlaamse Regering op 12/10/2011 Doel van het decreet is de bescherming, het behoud ja en de instandhouding, het herstel en het beheer van archeologisch patrimonium Behandelt de bescherming van archeologisch erfgoed in het bijzonder betreffende ruimtelijke planning en financiering Het Onroerenderfgoeddecreet van 12 Het onroerenderfgoeddecreet en -besluit bevatten de ja juli 2013 en het onroerenderfgoedbesluit werkinstrumenten om bouwkundig erfgoed, van 16 mei 2014 archeologie, stads- en dorpsgezichten en erfgoedlandschappen te beschermen en beheren. Om de uitbreiding mogelijk te maken zullen 3 nieuwe stallen gebouwd worden. Dit wordt verder besproken in het hoofdstuk landschap. // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Het bedrijf ligt niet in een ankerplaats. // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). BODEM Decreet van 30 juni 1993 houdende Dit decreet regelt de bescherming, het behoud, de ja bescherming van het archeologisch instandhouding, het herstel en het beheer van het patrimonium (B.S , archeologisch patrimonium, alsmede de organisatie en ) en de reglementering van de archeologische opgravingen. Het bedrijf dient zich tijdens de graafwerken voor de nieuwe stallen te houden aan de regels met betrekking tot de meldingsplicht. // (discipline bodem) Materialendecreet Decreet ter voorkoming, beheer en verwijdering of ja nuttige toepassing van afvalstoffen, met als doel de gezondheid van mens en milieu te vrijwaren tegen schadelijke invloeden van afvalstoffen en verspilling van grondstoffen en energie tegen te gaan. Het bedrijf dient de regels met betrekking tot de opslag en de ophaling van afvalstoffen en krengen na te leven. // (discipline lucht) Bodemsaneringdecreet, incl. Decreet dat moet toelaten beslissingen inzake ja Ministerieel besluit houdende bodemsanering op systematische wijze te treffen, vaststelling van de lijst van bouwkundig prefinanciering ervan te verzekeren en kosten bodemgebruik van uitgegraven bodem daarvan te verhalen. en van de lijst van vormvaste toepassingen van uitgegraven bodem van (B.S , in werking vanaf ) Gezondheidsvoorschriften inzake niet Verordening met als doel vaststelling van ja voor menselijke consumptie bestemde gezondheidsvoorschriften voor niet voor menselijke dierlijke bijproducten consumptie bestemde dierlijke bijproducten, dit met het oog op het verzekeren van een hoog niveau van gezondheid en veiligheid in de gehele voedselketen. Rekening houdend met Vlarebo Artikel 4 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting ingedeeld wordt, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Verdere bedrijfsspecifieke uitwerking vindt plaats in het MER bij de bespreking van de milieueffecten. // (disciplines water en bodem) Implementatie via mestdecreet en materialendecreet 25/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

26 Beleidsmatige randvoorwaarden Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van ja Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de ja provincie en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Beschrijft de ruimtelijke structuur en visie op de ja gewenste ruimtelijke ontwikkeling, enz. op gemeentelijk niveau. Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Het PRSP West-Vlaanderen vermeldt als knelpunten verkrotting van landbouwbedrijven door leegstand en door gebrek aan opvolging, druk op agrarisch gebied door verstedelijking. De ontwikkeling van intensieve veeteelt zorgt voor belangrijke mestoverschotten met druk op het milieu als gevolg. Hierdoor worden steeds strengere milieunormen gesteld aan de veeteelt en zal het vergunningenbeleid leiden tot afbouw van de veestapel van de intensieve veehouderij. Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan van DIKSMUIDE werd op 13/06/2005 goedgekeurd door de deputatie. Het noorden van DIKSMUIDE (waar het bedrijf gelegen is) wordt gekenmerkt door open ruimte en wordt gebruikt voor akkerland, weiland, veeteelt en serreteelt; Vlaams Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat het Vlaams Gewest, ja (MINA-plan 4) + milieujaarprogramma's alsmede provincies en gemeenten in aangelegenheden van gewestelijk belang, dient te voeren. Algemeen relevant, voornamelijk thema s vermesting, verzuring en verstoring door geurhinder // (algemeen relevant) Provinciaal Milieubeleidsplan Gemeentelijk Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de provincie dient te ja voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk plan. Bepaalt het milieubeleid dat de gemeente dient te ja voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk en provinciaal plan. Algemeen relevant // (alle disciplines) Een gemeentelijk milieubeleidsplan werd opgemaakt voor de periode , en werd geactualiseerd voor de periode Algemeen relevant // (alle disciplines) Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan Beoogt een doorgedreven natuurbeleid in de ja gemeente op zowel korte als lange termijn; het actieplan vormt daarbij de uitvoering. Een Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) werd goedgekeurd door de gemeenteraad in zitting van 16/12/1996 en definitief goedgekeurd door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling natuur, op 26/11/1997. Het actieplan van het GNOP situeert zich in Vladslo. // (alle disciplines) 26/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

27 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Gemeentelijk zoneringsplan Natuurinrichtingsproject Het zoneringsplan geeft weer op welke manier en wie ja moet instaan voor de zuivering van het huishoudelijk afvalwater. Hiervoor werden door de VMM in overleg met de gemeenten verschillende zuiveringszones afgebakend. Het doel is een gebied optimaal inrichten in functie neen van behoud van bestaande natuur, maar ook herstel en ontwikkeling van natuur en het beheer nadien (zie natuurdecreet). Het bedrijf bevindt zich volgens het zoneringsplan van de gemeente in een rode cluster (zuiveringszone IBA), zijnde een individueel te optimaliseren buitengebied. // (discipline water) In de omgeving van het bedrijf komen geen natuurinrichtingsprojecten voor. Landinrichtingsproject Het doel is de inrichting van landelijke gebieden te neen In de omgeving van het bedrijf komen geen landinrichtingsprojecten voor. realiseren overeenkomstig de bestemmingen toegekend door ruimtelijke ordening. Ruilverkavelingsproject Ruilverkavelingsprojecten beogen meer dan een neen eenvoudige perceels-hergroepering. Zij zorgen voor de herstructurering van het landbouw-gebied passend in een multi-functionele inrichting van het buitengebied. In de omgeving van het bedrijf komen geen ruilverkavelingsprojecten voor. Landschapsatlas Geeft aan waar historisch gegroeide ja landschapstructuur tot op vandaag herkenbaar gebleven is en duidt deze aan als relicten en/of ankerplaatsen. Het bedrijf is niet gelegen in een ankerplaats. // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Beleidsbrief landbouw Beschrijft de toekomstige visie op landbouw in ja Vlaanderen en tracht ze te concretiseren in een aantal acties. Algemeen relevant // (alle disciplines) Vlaams Klimaatbeleidsplan Het Vlaams Klimaatsbeleidplan bestaat ja uit een Vlaams Mitigatieplan en een Vlaams Adaptatieplan. De eerste heeft als doelstelling de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Hierbij wordt vooral gefocust op sectoren die niet onder het Europees emissiehandelsysteem voor bedrijven vallen, zoals landbouw. Het Adaptatieplan heeft als doelstelling om voor te bereiden op klimaatsveranderingen. Hierbij wordt vooral gefocust op waterbeheer in natuur- en landbouwgebieden. Door de uitbating zal een bijdrage gelevers worden aan de uitstoot van broeikasgassen // (discipline lucht) Het bedrijf verbruikt eveneens water // (discipline water) 27/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

28 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) BBT en BREF Geven op Vlaams en Europees niveau weer, welk de ja best beschikbare technieken zijn vanuit milieuoogpunt voor specifieke sectoren Er wordt rekening gehouden met de BBT en BREF studies voor de veeteeltsector (o.a. BBT Veeteelt en BREF Intensive Livestock Farming) Vlaams Programma Economische haalbaarheid, sociale aanvaardbaarheid ja Plattelandsontwikkeling voor de en imago, normen in en multifunctionaliteit van de periode landbouw; en Natura 2000 Visiedocument voor administratief Dit visiedocument (momenteel in ontwerpfase) geeft ja overleg: De weg naar een duurzaam een samenvatting van de belangrijkste beleidshiaten geurbeleid versie september 2008 en van de voorstellen die in het kader van het voor maatschappelijk overleg geurbeleid door de Afdeling Milieu en Natuurbeleid worden geïdentificeerd. + Met betrekking tot landbouw: investering in voldoen aan normering, concurrentiekrachtverhoging, tewerkstelling op het platteland, bijdrage aan de kaderrichtlijn water en Natura 2000 Veeteeltbedrijven geven door de aanwezige dieren een geuremissie die eventueel hinder kan veroorzaken voor omwonenden. In het MER (onderdeel geurhinder) zal nagegaan worden hoe het bedrijf voldoet aan de beschermingsniveaus die in dit visiedocument worden voorgedragen. // (disciplines lucht en mens) Advies van de Minaraad van 29 april 2009 bij het Visiedocument duurzaam geurbeleid 28/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

29 3. Beschrijving project Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 5: Luchtfoto van het bedrijf met ligging stallen in de huidige situatie Figuur 6: Luchtfoto van het bedrijf met ligging stallen in de nieuwe situatie Figuur 7: Inplantingsplan huidige bedrijfsinfrastructuur Figuur 8: Plan huidige bedrijfsinfrastructuur Figuur 9: Inplantingsplan toekomstige bedrijfsinfrastructuur Figuur 10: Plan toekomstige bedrijfsinfrastructuur 3.1. Algemene doelstelling en verantwoording project Het varkensbedrijf van Frederik Depoorter / BVBA De Rode Poort is momenteel vergund voor het houden van varkens (waarvan 380 zeugen, 3 beren en andere varkens) en wenst uit te breiden naar varkens (waarvan 550 zeugen, 3 beren en andere varkens). Voor deze inrichting is het nodige toebehoren voorzien. De huidige milieuvergunning heeft een looptijd tot 21/02/2033. Het doel is om een uitbreiding 5 te realiseren door de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal, een nieuwe biggenstal en een nieuwe kraam- en drachtstal (deels ter vervanging van de bestaande kraamstal). De nieuwe stallen zullen conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissiearme stallen: Biggenstal: zal uitgerust met een chemische luchtwasser (S-2); Drachtstal: zal uitgerust met een chemische luchtwasser (S-2); Kraamstal: zal uitgerust worden met systeem V-2.6. Mestpan met water- en mestkanaal onder kraamhok ; Vleesvarkensstal: zal uitgerust worden met systeemv-4.8. Gescheiden afvoer van mest en urine door middel van een mest- en giergoot met mestschraper. De huidige bezetting in de bestaande stallen zal eveneens gerherlocaliseerd/geoptimaliseerd worden. In de nieuwe situatie zal een vergunning gevraagd worden voor naar varkens waarvan 550 zeugen, 3 beren en andere varkens. De uitbreiding kadert in de optimalisatie van de bestaande zeugenstallen, de vernieuwing en uitbreiding van de kraamstal, en het gesloten maken van het varkensbedrijf. Op vandaag kunnen niet alle biggen op het eigen bedrijf afgemest worden. Bovendien zijn de huidige kraamhokken verouderd, en dienen ze aangepast te worden aan het voortdurend stijgend 5 Vlarem-definitie "veranderen van een inrichting": wijzigen, uitbreiden, toevoegen: - "wijzigen" : het verplaatsen binnen de vergunde inrichting, of het aanwenden van een andere fabricagemethode ; - "uitbreiden" : het vergroten in capaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen waarop de geldende vergunning betrekking heeft ; - "toevoegen" : het vergroten in opslagcapaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen, waarop de geldende vergunning geen betrekking heeft ; 29/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

30 productiegetal. Hiervoor wordt een nieuwe kraamstal gebouwd, en wordt het aantal zeugen uitgebreid, hierdoor is ook de bouw van een nieuwe drachtstal nodig. Om het bedrijf vervolgens gesloten te maken, is ook een uitbreiding nodig met een biggenstal en een vleesvarkensstal. In de nieuwe situatie zullen dan alle op het bedrijf geproduceerde biggen ook op deze plaats afgemest kunnen worden. De initiatiefnemer wenst door de uitvoering van het project de economische draagkracht van de inrichting te optimaliseren. Dit om zo een rendabel en concurrentiewaardig bedrijf te bestendigen naar de toekomst. De uitbreiding vraagt een belangrijke financiële inspanning en brengt een grote verandering en reorganisatie teweeg op het bedrijf. Om deze reden wordt een vroegtijdige hernieuwing aangevraagd. Conform artikel 387 van het omgevingsvergunningendecreet (25/4/2014) wordt tevens een omgevingsvergunning voor onbepaalde duur gevraagd Overzicht vergunde en gewenste toestand Het doel is om te komen tot een uitbreiding van het bedrijf met zeugen, biggen en vleesvarkens. Tevens wordt, gelet op de belangrijke verandering, ook een vroegtijdige hernieuwing voorzien. Conform artikel 387 van het omgevingsvergunningendecreet (25/4/2014) wordt tevens een omgevingsvergunning voor onbepaalde duur gevraagd. Het project is een gemengd project met zowel stedenbouwkundige handelingen (bouw van nieuwe stallen) als ingedeelde activiteiten. Het bedrijf is een provinciaal project klasse 1. Een aanvraag van een omgevingsvergunning dient bij de Deputatie van de provincie West-Vlaanderen te gebeuren. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de vergunde rubrieken van de milieutechnische eenheid (MTE), met name van de inrichting gelegen Veurnestraat 82 te DIKSMUIDE. Ook de rubrieken in de gewenste toestand worden weergegeven. 30/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

31 Tabel 5: Overzicht vergunde en gewenste toestand Rubriek Rubrieksomschrijving Vergunde toestand Aanvraag Gewenste toestand Opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van: 200 l tot en met l uitgezonderd de gezamenlijke opslag van minder dan 5 ton gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt. (klasse 3) Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, namelijk installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen, bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en): inrichtingen met maximaal 2 verdeelslangen (klasse 3) 400 l Hernieuwing 400 l 2 verdeelslangen Hernieuwing 2 verdeelslangen c.2. Inrichting waarin varkens gefokt of gehouden worden, met inbegrip van: - de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijk mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval varkens waarvan: -380 zeugen -3 beren andere varkens Uitbreiding met varkens varkens waarvan: -550 zeugen -3 beren andere varkens - de installatie(s) voor de compostering van dierlijk mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. in het agrarisch gebied : met plaatsen voor meer dan varkens ouder dan 10 weken. (klasse 1) d.1. Intensieve varkenshouderij met meer dan plaatsen voor mestvarkens van meer dan 30 kg (klasse 1) andere varkens andere varkens Transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van: Transformator 250 kva Hernieuwing 250 kva 31/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

32 1 100 kva tot en met kva (klasse 3) Al dan niet overdekte ruimte, andere dan deze bedoeld in rubriek 15.5 en rubriek 19.8, waarin gestald worden : 1 3 tot en met 25 autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens (klasse 3) 10 voertuigen Hernieuwing 10 voertuigen b Brandgevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen. Opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS02 - Ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 - Gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt 55 C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 100 kg tot en met 20 ton voor andere inrichtingen dan vermeld in punt a. (klasse 3) 9.912,7 kg mazout ( l mazout)l l l l l Hernieuwing 9.912,7 kg mazout ( l mazout)l kg (5.000 l) ,6 kg (2.200 l) ,5 kg (2.500 l) ,6 kg (2.200 l) b. Bijtende vloeistoffen en vaste stoffen. Opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS05 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: meer dan 200 kg tot en met 2 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk gis gelegen in ander gebied dan industriegebied. (klasse 3) kg zwavelzuur (1.000 l) Hernieuwing kg zwavelzuur Opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 48, en producten, gekenmerkt door gevarenpictogram GHS01, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kilogram, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 l en 5000 kg of 5000 l 75 kg of l Uitbreiding met 225 kg of l Hernieuwing 300 kg of l a opslagplaatsen van hout (hout, houtschors, riet, vlas (houtachtig gedeelte), stro of soortgelijke producten), met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 48 en rubriek 19.8, met een capaciteit van: 100 m³ Hernieuwing 100 m³ 32/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

33 als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied, meer dan 40 m³ tot en met 200 m³ in een lokaal (klasse 3) 28.1.f.1. Kunstmest, waaronder verstaan wordt elke speciaal vervaardigde een of meer mineralen bevattende stof die wordt aangebracht ter bevordering van de gewasgroei, andere dan dierlijke mest: andere opslagplaatsen van kunstmest dan de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 17 en 48; met een opslagcapaciteit van meer dan 20 ton tot en met 100 ton 40 ton opslag spuiwater hernieuwing 40 ton opslag spuiwater 28.2.c.2. Opslagplaats van dierlijke mest, waaronder verstaan wordt door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen of een mengsel van strooisel en door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen, ongeacht of het vee wordt geweid of op intensieve veehouderij wordt gehouden, alsook de natuurlijke afvalstoffen van visteeltbedrijven: in een agrarisch gebied van meer dan m³ (klasse 2) m³ dierlijke mest m³ mest m³ mest waarvan: m³ mengmest m³ urine - 30 m³ vaste fractie 33/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

34 3.3. Beschrijving bedrijfsinfrastructuur Huidige bedrijfsinfrastructuur De inplanting van de verschillende bedrijfsgebouwen en de detailplannen van de huidige bedrijfsinfrastructuur zijn weergegeven in Figuur 7 en Figuur 8 in bijlage. Op basis van de fotoreportage in bijlage wordt ook een visueel overzicht gegeven van de bedrijfsgebouwen en omgeving. In onderstaande tabellen wordt een overzicht gegeven van de stallen en gebouwen in de huidige situatie. Tabel 6: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen Veurnestraat 82 in de huidige toestand Stal Beschrijving gebouw Staltype/opmerkingen Stal V1 Stal V biggen < 10 weken 560 m³ mengmest 576 biggen < 10 weken 116 andere varkens Ammoniakemissiearme chemische luchtwasser S-2 Traditionele stal Mechanische ventilatie stal: Stal V3 Stal V4 Stal V5 Stal V6 Stal V7 Loods Transformator Woning andere varkens m³ mengmest onder stal V2 en V3 100 guste en dragende zeugen 103 jonge zeugen 40 andere varkens 445 m³ mengmest 75 guste en dragende zeugen 33 jonge zeugen 3 beren 306 m³ mengmest 129 guste en dragende zeugen 525 m³ mengmest Opslag 40 ton spuiwater Opslag kg zwavelzuur 76 kraamzeugen 800 biggen < 10 weken m³ mengmest Opslag 75 kg of l reinigingsmiddelen Opslag l mazout Berging materiaal Machineloods: 10 voertuigen Opslag 400 l olie in vaten Opslag l, l en l mazout Opslag 100 m³ hout 2 verdeelslangen 250 kva Traditionele stal Mechanische ventilatie Traditionele stal Mechanische ventilatie met zijdelingse uitstoot Ammoniakemissiearme stal: V Mechanische ventilatie Ammoniakemissiearme chemische luchtwasser S-2 Traditionele stal Mechanische ventilatie stal: Stallen In de vergunde situatie zijn er op het bedrijf 3 stalcomplexen. In het eerste stalcomplex worden biggen en vleesvarkens gehuisvest: Stal V2 en V3 is een traditionele varkensstal (V3 uit bouwjaar , V2 uit ) die plaats biedt aan vleesvarkens en 832 biggen < 10 weken. Deze stal wordt 34/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

35 mechanisch geventileerd met ventilatoren in de nok. Stal V1 werd gebouwd in 2013 en biedt plaats aan biggen < 10 weken. Deze stal werd ammoniakemissiearm uitgevoerd door plaatsing van een chemische luchtwasser (AEA-systeem S-2.). De lucht van deze stal wordt dus centraal afgezogen en naar de luchtwasser geleid. In het tweede stalcomplex worden hoofdzakelijk zeugen gehuisvest, en bestaat uit een dek- en drachtstal. Stal V4 biedt plaats aan 203 zeugen en jonge zeugen en 40 andere varkens. Dit is een traditionele stal (bouwjaar 1992) met mechanische ventilatie met zijdelingse uitstoot. Stal V5 biedt plaats aan 108 zeugen en jonge zeugen en 3 beren. De stal werd gebouwd in 2005 en ammoniakemissiearm uitgevoerd volgens systeem V Deze stal wordt mechanisch geventileerd met ventilatoren in de nok. Stal V6 biedt plaats aan 129 zeugen, en werd voorzien van een chemische luchtwasser (AEA-systeem S-2.). De lucht van deze stal wordt dus centraal afgezogen en naar de luchtwasser geleid. Deze stal werd gebouwd in In het derde stalcomplex, dat tevens het oudste stalcomplex is op het bedrijf, worden biggen en kraamzeugen gehuisvest. Deze stal dateert uit de jaren Er is plaats voor 76 kraamzeugen en Mestopslag In totaal is er onder de bestaande varkensstallen een opslagcapaciteit voorzien van m³ mengmest. Bij stal V5 is ook een opslagtank voorzien voor de opslag van spuiwater van de chemische luchtwasser (40 ton). Voederopslag De voederopslag voor de varkens gebeurt in verschillende voedersilo s bij de bestaande varkensstallen: 2x2 ton 2x4 ton 6x6 ton 2x9 ton 4x11 ton Watervoorziening Als drinkwater voor de dieren wordt gebruik gemaakt van oppervlaktewater. Dit water wordt gezuiverd alvorens het wordt toegediend aan de dieren. Hemelwater wordt opgevangen drie citernes van 15 m³, 2 citernes van 20 m³ en een kelder van 179 m³. Dit water wordt gebruikt voor de reiniging van de stallen. Hemelwater wordt opgevangen van de loods, stal V2-V3-V5-V4-V6 en van de woning. Hemelwater van sta V1 loopt naar de gracht. Hemelwater van de verharding kan infiltreren in de gronden naast de verharding. Opslag fossiele brandstoffen Er is een vergunning voor de opslag van kg mazout in 4 bovengrondse dubbelwandige tanks van l, 2x2.200 l en l. 35/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

36 Terreinverharding Er is een betonverharding aanwezig tussen en voor de gebouwen. Loodsen In de loods worden materialen en producten opgeslagen, zoals mazout, olie, hout. In de loods wordt ook landbouwmateriaal opgeslagen. Kadaveropslag De kadaveropslag (niet gekoeld) bevindt zich langs de oprit, nabij stal V1. Transformator De transformator bestaat uit 2 delen: de elektriciteitscabine bevindt zich langs de oprit aan de straatkant, de transfokast bevindt zicht langs de toegangsweg bij stal V1. Groenscherm en materialen Langs de Veurnestraat, waar de toegangsweg naar het bedrijf zich bevindt, zorgen bestaande heestergroepen ervoor dat het bedrijf maar op weinig plaatsen zichtbaar is vanaf de straatzijde. Langs de voorzijde van het bedrijf zijn er langs de gevels enkele plantvakken met bestaande beplanting, deze zorgen voor een breking van de bestaande bouwvolumes. Rond de woning zorgt de tuinzone voor een goede integratie. De oudste stallen op het bedrijf zijn gemetste stallen (rode bakstenen) De bestaande stal V1 is een gemetste stal (bruine bakstenen), met bruine en/of grijze dakbedekking (stallen V2-V3-V4). De loods bestaat uit grijze betonpanelen met grijze dakbedekking. De zeugenstallen V5-V6 bestaan uit grijze betonpanelen met rode dakbedekking. De bestaande stal V7 (die plaats moet maken voor een nieuwe stal) is ook een gemetste stal met rode dakbedekking. De biggenstal V1 bestaat uit bruine silexbeton met bruine dakbedekking Toekomstige bedrijfsinfrastructuur De inplanting van de stallen en gebouwen in de gewenste situatie wordt weergegeven in Figuur 9 en Figuur 10 in bijlage. Tabel 7: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen Veurnestraat 82 in de gewenste toestand Stal Beschrijving gebouw Staltype/opmerkingen Stal V1 Stal V2 Stal V3 Stal V biggen < 10 weken 560 m³ mengmest 768 biggen < 10 weken 80 andere varkens andere varkens m³ mengmest onder stal V2 en V3 91 guste en dragende zeugen 112 jonge zeugen 104 andere varkens 445 m³ mengmest Ammoniakemissiearme stal: chemische luchtwasser S-2 Traditionele stal Mechanische ventilatie Traditionele stal Mechanische ventilatie Traditionele stal Mechanische ventilatie met zijdelingse uitstoot 36/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

37 Stal V5 Stal V6 Stal V7 Stal V8 75 guste en dragende zeugen 33 jonge zeugen 3 beren 306 m³ mengmest 138 guste en dragende zeugen 525 m³ mengmest Opslag 40 ton spuiwater Opslag kg zwavelzuur 120 guste en dragende zeugen 50 andere varkens in quarantaine m³ mengmest Opslag l mazout 126 kraamzeugen 200 m³ mengmest Ammoniakemissiearme stal: V Mechanische ventilatie Ammoniakemissiearme chemische luchtwasser S-2 Ammoniakemissiearme chemische luchtwasser S-2 Ammoniakemissiearme systeem V-2.6. stal: stal: stal: Stal V biggen < 10 weken 840 m³ mengmest Ammoniakemissiearme chemische luchtwasser S-2 stal: Stal V vleesvarkens 500 m³ urine 30 m³ vaste fractie Loods Berging materiaal Machineloods: 10 voertuigen Opslag 400 l olie in vaten Opslag l, l en l mazout Opslag 100 m³ hout 2 verdeelslangen Berging Opslag 300 kg gevaarlijke producten in kleine verpakkingen Transformator 250 kva Woning Ammoniakemissiearme systeem V-4.8. stal: Stallen In de gewenste situatie wordt aan de bestaande biggenstal V1, een nieuwe biggenstal V9 gebouwd die plaats zal bieden aan biggen < 10 weken. Deze stal zal ammoniakemissiearm worden uitgevoerd door plaatsing van een chemische luchtwasser (systeem S-2). Op de bestaande stal V1 staat reeds een chemische luchtwasser, deze zal verplaatst worden naar het uiteinde van de nieuwe stal V9, waar de lucht zal gewassen worden van zowel stal V1 als stal V9 (door aanpassing van de wasserpakketten). Ook de nieuwe drachtstal V7 zal uitgerust worden met een chemische luchtwasser, net als de bestaande drachtstal V6. De ammoniakemissie wordt beperkt door de stalventilatielucht te behandelen in een chemisch luchtwassysteem. Het luchtwassysteem bestaat uit een filter (kolom met vulmateriaal) of uit een filterpakket dat continu vochtig wordt gehouden met een wasvloeistof aangezuurd met zwavelzuur en waar de uitgaande stalventilatielucht in tegenstroom, gelijkstroom of dwarsstroom door geleid wordt. Bij passage van de stalventilatielucht door het luchtwassysteem wordt de ammoniak afgevangen in de wasvloeistof, waarna de gereinigde ventilatielucht het systeem verlaat. Door toevoeging van zwavelzuur aan de wasvloeistof wordt de ammoniak gebonden als ammoniumsulfaat, waarna deze stof met het spuiwater wordt afgevoerd. 37/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

38 Naast de bestaande vleesvarkensstal V1-V2-V3 zal een nieuwe vleesvarkensstal gebouwd worden die plaats zal bieden aan vleesvarkens. De stal wordt ammoniakemissiearm voorzien volgens systeem V-4.8. Gescheiden afvoer van mest en urine door middel van een mest- en giergoot met mestschraper. De ammoniakemissie wordt beperkt door een beperking van het contact tussen mest en urine (primaire mestscheiding) in het mestkanaal en door een snelle verwijdering van mest en urine uit de stal. Het mestkanaal is uitgevoerd als een mestgoot met een hellende vloer en een onderliggende giergoot en is voorzien van een schraper. De urine wordt gescheiden van de mest en afgevoerd via de giergoot. De mest wordt dagelijks uit de mestgoot verwijderd met de schraper. Ter vervanging van de bestaande kraamstal wordt een nieuwe kraamstal gebouwd met plaats voor 126 kraamzeugen, en een nieuwe drachtstal met plaats voor 120 guste en dragende zeugen. De drachtstal wordt ammoniakemissiearm uitgevoerd door plaatsing van een chemische luchtwasser, analoog aan de bestaande drachtstal V6. De kraamstal zal ammoniakemissiearm uitgevoerd worden volgens systeem V-2.6. Mestpan met water- en mestkanaal onder kraamhok. De ammoniakemissie wordt beperkt door verkleining van het emitterend mestoppervlak tot maximaal 0,80 m² per dierplaats en het aanbrengen van een mestpan met water- en mestkanaal onder het kraamhok. Mestopslag Onder de nieuwe biggenstal wordt 840 m³ mengmestopslagcapaciteit voorzien. Onder de kraamdrachtstal blijft de bestaande mestopslag behouden. Onder de nieuwe vleesvarkensstal komt de opslag van urine en de opslag van vaste fractie gebeurt in een container. Aan de bestaande mestopslag wijzigt niets. Voederopslag Bij de nieuw te bouwen stallen worden de nodige voedersilo s voorzien. Watervoorziening De watervoorziening op het bedrijf zal niet wijzigen. Er zal nog extra hemelwateropslag (500 m³) voorzien worden onder de nieuwe vleesvarkensstal. Aan de bestaande hemelwateropslag wijzigt er niets. Opslag fossiele brandstoffen Aan de opslag van brandstoffen zal niets wijzigen in de nieuwe toestand. Terreinverharding Bij de nieuw te bouwen stallen zal de noodzakelijke betonverharding voorzien worden. Kadaveropslag De kadaveropslag (niet gekoeld) bevindt zich in een langs stal 6. Groenscherm en materialen Langs de voorgevel en oostelijke gevel wordt een nieuw aan te planten losse heg voorzien. Deze losse heg zal zorgen voor een breking van achterliggend muuroppervlak. Aan de voorzijde van het nieuw te 38/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

39 bouwen stal worden in de losse heg nog enkele nieuw aan te planten hoogstambomen voorzien. Deze zullen zorgen voor een breking van het dakvolume. Ter hoogte van het nieuw te bouwen zeugenstal zal de bestaande tuinzone verlengd worden. De bestaande haag wordt verder doorgetrokken en er worden nog enkele nieuw aan te planten hoogstambomen voorzien. De haag zal zorgen voor een breking van achterliggend muuroppervlak terwijl de hoogstambomen het dakoppervlak voor hun rekening nemen. Langs de westelijke zijde wordt een nieuw aan te planten heg voorzien. Deze zal zorgen voor een breking van het muuroppervlak. Verder ten westen wordt de nieuw aan te planten heg verlengd op de kopgevel van het nieuw te bouwen varkensstal. Tenslotte wordt aan de achterzijde van het bedrijf langs de gracht een nieuw aan te planten knotbomenrij voorzien. Deze knotbomenrij zal zorgen voor een goede landschappelijk integratie. De nieuwe stallen zullen opgetrokken worden uit silex betonpanelen, met bruine dakbedekking, analoog aan de laatst opgetrokken biggenstal Afbraak- en aanlegfase De nieuw te bouwen stallen zullen in 2 fasen aangelegd worden: eerst zullen de zeugenstallen en biggenstal gebouwd worden, in een 2 e fase zal de vleesvarkensstal gebouwd worden. De belangrijkste deelaspecten in elke fase zijn: Bemaling (indien noodzakelijk) Terrein bouwklaar maken, enz. Transport: aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken Eigenlijk bouwproces en de daarmee gepaard gaande geluidsproductie en aanleg van verharding Afwerking: plaatsen van omheiningen, groenscherm, erfbeplanting, enz. Voor de nieuwe vleesvarkensstal zal er ongeveer m³ grond moeten uitgegraven worden. Deze grond zal deels ter plaatse verdeeld of hergebruikt worden en deels afgevoerd worden. De nieuwe drachtstal wordt gebouwd op de plaats van de vroegere kraamstal, de bestaande mestkelder blijft behouden, hier zal dus geen grond moeten uitgegraven worden. Voor de nieuwe kraamstal zal ongeveer m³ grond moeten uitgegraven worden. Deze grond zal deels ter plaatse verdeeld of hergebruikt worden en deels afgevoerd worden. Voor de biggenstal zal ongeveer m³ grond moeten uitgegraven worden. Deze grond zal deels ter plaatse verdeeld of hergebruikt worden en deels afgevoerd worden. Het aantal transporten voor de aanlevering van de bouwmaterialen voor de stal wordt ingeschat op een 200-tal transporten (aanlevering beton, bovenbouw dak, afwerking, enz.). De werkzaamheden voor de plaatsing van de nieuwe stal zal gebeuren door een erkend aannemer. De totale duur van de werkzaamheden wordt ingeschat op een 10-tal maanden per fase Beschrijving exploitatiecyclus Huidige exploitatiecyclus Het bedrijf is een varkensbedrijf, met daarnaast ook nog een akkerbouwtak. 39/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

40 De varkenshouderij is enerzijds een zeugenhouderij uitgebaat door Frederik Depoorter, en anderzijds een vleesvarkensbedrijf, uitgebaat door BVBA De Rode Poort. Op vandaag worden niet alle biggen die op het bedrijf van Frederik Depoorter geproduceerd worden, ook afgemest op het eigen bedrijf (BVBA De Rode Poort). Het bedrijf is m.a.w. geen volledig gesloten varkenshouderij. Bij de geboorte weegt een big ongeveer 1,2 kg en blijft 3,5 weken bij de zeug in de kraamstal. Na 3,5 weken worden de biggen gespeend, op een lichaamsgewicht van ongeveer 7 kg. De zeugen worden na het spenen terug naar de dekafdeling gebracht voor een volgende inseminatie. De gespeende biggen worden naar de biggenbatterijen gebracht waar ze verder worden opgekweekt tot een leeftijd van 10 weken (lichaamsgewicht ongeveer 20 kg). Vandaar gaan ze dan verder naar de afmestafdeling waar ze ongeveer 20 weken verblijven. Op vandaag wordt op het bedrijf gewerkt met een vierwekensysteem en worden zo n 400 zeugen gehouden, of 5 groepen van gemiddeld 80 zeugen. Door te werken in een vierwekensysteem heeft de exploitant het werk zodanig gegroepeerd dat de handelingen slechts om de vier weken terugkeren (dekken, werpen, spenen). Daarom worden de zeugen opgesplitst in 5 groepen en wordt hun bronst telkens met 4 weken verschil gesynchroniseerd met een diergeneesmiddel. Het werk wordt zodanig verdeeld dat de diverse activiteiten (aanvoer jonge zeugen, werpen, spenen, verplaatsen zeugen naar kraamafdeling, dekken, drachtcontrole, bronstcontrole enz.) slechts om de vier weken terugkomen. Daarenboven wordt er voor gezorgd dat er bijvoorbeeld in de week van het werpen geen andere activiteiten voorkomen, wat ertoe leidt dat de zeugen en biggen dan beter kunnen gevolgd worden. De verdeling in 5 groepen gebeurt om de ideale cyclus te benaderen, namelijk 115 drachtdagen, 21 dagen tot spenen en 4 dagen tot dekken. De totale cyclus bedraagt dus 140 dagen of 5 x 4 (20) weken. In de huidige situatie worden jaarlijks zo n biggen geboren, het productiegetal op het bedrijf ligt immers rond 35. Jaarlijks worden van deze biggen zo n biggen op het bedrijf zelf afgemest. De overige biggen ( biggen) worden op andere bedrijven verder afgemest. De exploitant beschikt nog over een tweede exploitatie waar ook een deel van deze biggen verder worden afgemest. Op deze tweede exploitatie worden ook jonge zeugen aangevoerd. Het vervangingspercentage bij de zeugen bedraagt 50%, jaarlijks worden bijgevolg zo n 200 jonge zeugen aangevoerd op de tweede exploitatie, en deze komen toe op het bedrijf op een leeftijd van 24 weken of een gewicht van kg. 40/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

41 De mest geproduceerd door de varkens wordt opgevangen in de mestkelders onder de stallen. De mest wordt vervolgens afgezet conform de regels van het Mestdecreet. Een deel van de mest wordt op eigen gronden uitgereden, dit is ongeveer 25%. De overige 75% wordt naar gronden van derden. De kraamhokken, de dek- en drachtstal, de biggenbatterijen en de vleesvarkensstallen worden na elke ronde gereinigd. De hokken worden eerst droog gereinigd, daarna worden de hokken ingeweekt met inweekmiddel. Vervolgens worden de hokken nat gereinigd met een hogedrukreiniger. Daarna worden de hokken ontsmet met een ontsmettingsmiddel. Het reinigingswater wordt opgevangen in de mestkelder onder de stal. Naast de varkenshouderij heeft het bedrijf nog een akkerbouwtak. Het bedrijf beschikt over zo'n 37 ha landbouwgrond waarop voornamelijk wintertarwe (± 22 ha), vlas (± 5 ha) en suikerbieten (± 5 ha) geteeld worden Toekomstige exploitatiecyclus In de toekomstige situatie zal voor de zeugenhouderij overgeschakeld worden naar het vijfwekensysteem, en zullen zo n 480 zeugen worden gehouden, of 4 groepen van gemiddeld 120 zeugen. Er wordt gestreefd naar een verdere stijging van het productiegetal tot 37-38, voornamelijk door de vervanging van de verouderde kraamstal door een nieuwe kraamstal. De nieuwe kraamstal zal plaats bieden aan 126 kraamzeugen (120 zeugen per groep, en reserve). Daarnaast wordt ook een nieuwe drachtstal gebouwd voor 120 zeugen. Op die manier zal er op het bedrijf voldoende plaats zijn voor het houden van 480 zeugen in een vijfwekensysteem. Jonge zeugen zullen aangevoerd worden op het bedrijf, aan een vervangingspercentage van 50% betekent dit dat jaarlijks ongeveer 250 jonge zeugen zullen aangevoerd worden. Deze zullen zo n 8 weken gehuisvest worden in de quarantainestal, waarna ze overgebracht worden naar de zeugenstal. In de toekomst wordt dus een productie voorzien van ongeveer biggen. Wanneer gerekend wordt op 15 biggen per worp, dan is er minstens plaats nodig voor 2 groepen biggen van elk biggen met daarnaast nog een reserve. In de nieuwe situatie zullen ook alle vleesvarkens afgemest worden op het eigen bedrijf. De nieuwe vleesvarkensstal zal emissiearm uitgevoerd worden via systeem V Dit betekent dat de urine en de vaste fractie gescheiden worden, en dat er dus naast de traditionele mengmest ook een vaste fractie en urine op het bedrijf zal geproduceerd worden. De vaste fractie zal afgevoerd worden voor verdere verwerking, net als een deel van de mengmest. De urine zou gebruikt worden op eigen land of land van derden. In de toekomst zal de bijkomende mest die zal geproduceerd worden hoofdzakelijk afgevoerd worden naar een externe mestverwerkingsinstallatie. Zo'n 75% van de geproduceerde mest zal afgevoerd worden naar de verwerking, ongeveer 15% naar gronden van derden, en ongeveer 10% op eigen gronden Productiebeheer en grondstoffenverbruik Productiebeheer Aan de hand van de technische en bedrijfseconomische boekhouding wordt de productie en productiemethode van het bedrijf geëvalueerd. In deze evaluatie spelen een aantal technische kenmerken een rol: groei per dag, voederconversie, percentage uitval, productiegetal, e.d. De sturing van voeder, ventilatie, verwarming zijn gelet op de kostprijs bedrijfskritische sturingsfactoren. Een gedegen opvolging ervan is dan ook noodzakelijk. 41/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

42 Gronstoffenverbruik In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het grondstoffengebruik van de inrichting van Frederik Depoorter / BVBA De Rode Poort. Tabel 8: Overzicht grondstoffengebruik in de huidige en de toekomstige situatie Frederik Depoorter / BVBA De Rode Poort Huidige situatie Nieuwe situatie Grondstof Omschrijving Verbruik Transporten (per jaar) Verbruik Transporten (per jaar) Krachtvoeder Varkensmeel (laag ton/jaar ton/jaar 215 varkens eiwitgehalte, laag transporten transporten fosforgehalte, meerfasen) Jonge zeugen In huidige situatie 200 varkens/jaar 4 transporten 250 varkens/jaar 5 transporten aanvoer met tractor, nieuw met vrachtwagen Water Leidingwater huishouden 120 m³/j m³ - Oppervlaktewater dieren Hemelwater reiniging Hemelwater luchtwasser m³/j 615 m³/j 190 m³/j m³/j m³/j 462 m³/j Mazout Verwarming stallen Tractor l l 1 transporten 2 transporten l l 1 transporten 2 transporten Hout Verwarming stallen 20 ton 7 transporten 20 ton 1 7 transporten Elektriciteit Ventilatoren, licht, kwh kwh - luchtwasser Reiniging Inweekmiddel / 300 l 4 transporten 600 l 6 transporten ontsmettingsmiddel 1 : er wordt geen meerverbruik verwacht: er zal bijkomend verwarmd worden in de nieuwe biggenstal, maar het verbruik in de kraamstal wordt lager ingeschat gezien de nieuwe kraamstal energiezuiniger zal zijn Het waterverbruik werd berekend op basis van de waterverbruikcijfers die gehanteerd worden door de VMM, en opgenomen zijn in de studie Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) en/of in de BBT-studie Veeteelt (VITO, 2006). Tabel 9: Huidige waterbehoefte op basis van de vergunde dierenaantallen Frederik Depoorter / BVBA De Rode Poort Diersoort Aantal dieren Drinkwater per dier (m³/j) Reinigingswater per dier (m³/j) Drinkwater (m³/jaar) Gespeende biggen ,65 0, Zeugen 380 5,4 0, Andere varkens ,16 0, Personen Totaal Reinigingswater (m³/jaar) In Tabel 9 wordt de waterbehoefte weergegeven in de huidige toestand, op basis van de vergunde dierenaantallen. Het werkelijke waterverbruik voor de productiejaren 2014, 2015 en 2016, volgens de respectievelijke VMM-wateraangiftes, wordt weergegeven in Tabel 10. Dit verbruik wijkt af van de theoretische waterbehoefte. 42/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

43 In 2014 en 2015 werd overgeschakeld op oppervlaktewater, waardoor toen nog een hoog leidingwaterverbruik werd genoteerd. In 2016 is het eerste jaar dat representatief is voor de huidige manier van werken. In de varkenshouderij wordt oppervlaktewater gebruikt als drinkwater voor de dieren, hemelwater als reinigingswater en voor de werking van de luchtwasser, en leidingwater in het huishouden. De overschakeling op oppervlaktewater is er gekomen als alternatief voor de diepe boorput die vroeger gebruikt werd op het bedrijf. Er werd ook getracht om over te schakelen op ondiep grondwater, dit was echter zonder succes (onvoldoende kwalitatief water beschikbaar). Tabel 10: Werkelijk waterverbruik volgens VMM-wateraangifte Waterverbruik cfr. wateraangifte (m³) Leidingwater Oppervlaktewater Hemelwater Totaal Naast waterbehoefte voor de dieren, is er ook nog een waterbehoefte voor het huishouden, van 30 m³/persoon. Het huishouden bestaat uit 4 personen, dit is dus een waterbehoefte van 120 m³. Naast de waterbehoefte voor de dieren en voor het huishouden, is er ook verbruik van water voor de luchtwasser. Volgens de dimensionering van de luchtwasser op stal 6 kan dit begroot worden op 190 m³/j in totaal voor stal V1 en stal V6. Hiervoor wordt hemelwater gebruikt. Tabel 11: Waterbehoefte in de nieuwe situatie Diersoort Aantal dieren Drinkwater per dier (m³/j) Reinigingswater per dier (m³/j) Drinkwater (m³/jaar) Reinigingswater (m³/jaar) Gespeende biggen ,65 0, Zeugen 550 5,4 0, Andere varkens ,16 0, Personen Totaal Ook in de nieuwe situatie is er, naast de waterbehoefte voor de dieren en het huishouden, ook waterbehoefte voor de luchtwasser. In totaal kan dit begroot worden op 482 m³ voor stal V1, V9, V6 en V7. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van hemelwater dat opgevangen wordt onder de luchtwasser. Als drinkwater voor de dieren wordt gebruik gemaakt van oppervlaktewater. In het huishouden wordt gebruik gemaakt van leidingwater. Voor de reiniging van de stallen en voor de werking van de luchtwasser wordt gebruik gemaakt van hemelwater. Hemelwater van de woning en van de loods en stal V4 wordt opgevangen in 3 citernes van 15 m³. Hemelwater van stal V7 wordt opgevangen in twee citernes van elk 20 m³. Hemelwater van stal V5, V6 en V1 wordt opgevangen in een kelder met een capaciteit van 179 m³. hemelwater van stal V2 en V3 loopt naar de gracht. In totaal is er dus een capaciteit van 264 m³. In de nieuwe situatie wordt 500 m³ hemelwateropslag voorzien onder de nieuwe vleesvarkensstal. De waterbalans in de huidige en in de nieuwe toestand wordt weergegeven in de figuren in bijlage. 43/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

44 Eindproducten Het bedrijf is moment gespecialiseerd in de productie van mestvarkens en biggen. In de huidige situatie worden zo n biggen geproduceerd waarvan er zo'n verder afgemest worden op het eigen bedrijf. De overige biggen worden op een leeftijd van 10 weken, of een gewicht van 20 kg verkocht en verder afgemest bij derden. Er wordt rekening gehouden met een sterfte van 3% bij de vleesvarkens. In de nieuwe situatie zullen er zo n biggen geproduceerd worden die alle op het eigen bedrijf zullen afgemest worden. In de nieuwe situatie zal naast mengmest ook een vaste fractie en urine geproduceerd worden op het bedrijf. Stal V10 wordt immers ammoniakemissiearm uitgevoerd volgens systeem V waarbij de mest gescheiden wordt in een vaste fractie en urine. De urine bevat weinig nutriënten (voornamelijk stikstof), terwijl het grootste aandeel van de nutriënten in de vaste fractie terecht komt. Hierdoor kan meer urine opgebracht worden per ha ten opzichte van gewone mengmest. Deze urine zal voornamelijk op eigen land en op land van omliggende landbouwers opgebracht worden, in combinatie met zeugenmengmest waardoor optimaal kan bemest worden volgens de behoefte van het gewas, met een optimale samenstelling van nutriënten. Door de productie van de urine, zal bijkomend zo n 1000 à 1500 ton urine kunnen opgebracht worden op eigen land en op land van derden via het slangtoevoersysteem. Op vandaag wordt al ongeveer 2/3 van de mest wordt toegediend op het land via een slangtoevoersysteem met een werkbereik van 2,5 km, die gekoppeld is aan een injecteur of sleepslangen. Dit betekent concreet dat op vandaag voor 2/3 van de mestproductie geen transport nodig is (zowel voor mest naar eigen land als voor mest naar land van omliggende landbouwers). De overige mesttransporten gebeuren op vandaag met eigen transport (tractor) naar derden. De vaste fractie zal d.m.v. een container afgevoerd worden naar de verwerkingsinstallatie. 44/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

45 Tabel 12: Overzicht eindproducten in de huidige en de toekomstige situatie Huidige situatie Nieuwe situatie Eindproduct Productie Transporten (per jaar) Productie Transporten (per jaar) Biggen transporten /jaar met - - eigen transport 9 transporten/jaar door derden Vleesvarkens transporten/jaar transporten Varkensmest m³ deels op eigen land* deels op land derden* 60 transporten/jaar** *: Met slangentoevoersysteem, dus zonder transport. **: met tractor of vrachtwagen m³ deels op eigen land* deels op land van derden* 220 transporten naar verwerking/derden** Residuen en emissies De voornaamste residuen en emissies ten gevolge van een veeteeltbedrijf zijn over het algemeen: Afvalwater; Mestproductie; Emissie fijn stof; Ammoniakuitstoot; Geurproductie; Geluidsproductie; Kadavers. Op het bedrijf wordt geen afvalwater geloosd. Reinigingswater van de stallen wordt opgevangen in de mestkelder en wordt conform het mestdecreet afgezet. Het huishoudelijk afvalwater wordt geloosd in oppervlaktewater, na behandeling in een septische put. Spuiwater afkomstig van de chemische luchtwasser zal opgevangen en afgezet worden op eigen grond als meststof. De mest geproduceerd door de varkens wordt opgevangen in de mestkelders, De mest wordt voor 25% afgezet op eigen grond en voor 75% afgevoerd naar derden (andere landbouwbedrijven). In de nieuwe situatie wordt de mest voor 10% afgezet op eigen grond, voor 90% afgezet naar derden en naar externe mestverwerking. De jaarlijkse ammoniakuitstoot wordt in dit dossier voor de huidige en de toekomstige situatie ingeschat op basis van het staltype, en komt verder aanbod. Ventilatielucht uit de stallen bevat een aantal componenten die geurhinder kunnen veroorzaken. De effectieve geurproductie uit de stallen is voornamelijk afhankelijk van het aantal dieren, het type dieren, het stalsysteemtype en de bedrijfsvoering. Een specifieke inschatting van de geurproductie veroorzaakt door het bedrijf zal worden weergegeven onder de discipline lucht (effectbespreking). Bij de uitbating van het bedrijf komt ook zwevend stof vrij. Een deel van het geëmitteerde stof slaat neer in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf. De stofconcentratie uit de stallen wordt in de 45/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

46 buitenlucht snel verdund, zodat mogelijke impact op de stofconcentraties in de omgevingslucht beperkt blijft tot de onmiddellijke omgeving van de stallen. De voornaamste bronnen van fijn stof op een veeteeltbedrijf zijn het voeder, de mest, huidschilfers, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De belangrijkste bronnen met betrekking tot geluidsproductie zijn de ventilatoren, vrachtwagens, verkeer, de dieren, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De krengen worden bewaard in een kadaveropslag en wekelijks opgehaald door Rendac Beschrijving alternatieven Nulalternatief Het nulalternatief is het scenario waarbij geen vergunning verleend wordt voor het m.e.r.-plichtig project. In dit scenario wordt het bedrijf verder uitgebaat tot de bestaande vergunningen verlopen zijn. Indien de verandering (uitbreiding) en/of vroegtijdige hernieuwing van de milieuvergunning geweigerd wordt, valt de exploitant immers terug op de bestaande vergunning, met een looptermijn tot 21/02/2033. Voor het nulalternatief zijn de milieueffecten, zoals beschreven in de volgende hoofdstukken, voor de vergunde situatie van toepassing Locatiealternatieven Met betrekking tot het voorliggende project doen zich geen locatiealternatieven voor. De nieuwe stallen wordt zo goed mogelijk op het bedrijfsterrein ingepland, rekening houdende met de reeds bestaande stallen en gebouwen, zodat het bedrijf een compact en ordelijk geheel vormt. De inplanting van de nieuwe vleesvarkensstal wordt gekozen naast de bestaande vleesvarkensstal Uitvoeringsalternatieven Onder uitvoeringsalternatieven wordt verstaan: technische ingrepen of maatregelen op vlak van bedrijfsvoering. In het MER zullen de gebruikte stalsystemen op basis van beschikbare gegevensbronnen geëvalueerd worden. Nagegaan zal worden of de gebruikte systemen beschouwd kunnen worden als BBT (Beste Beschikbare Techniek), zie hoofdstuk 8. Nieuwe stallen dienen ammoniakemissiearm uitgevoerd te worden voor zover er ammoniakemissiearme stalsystemen op de lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie zijn opgenomen. Voor de nieuw te bouwen biggenstal en drachtstal wordt geopteerd voor de plaatsing van een chemische luchtwasser (stalsysteem S-2 volgens de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen), analoog aan de recent gebouwd biggenstal en drachtstal. Voor de nieuwe kraamstal wordt geopteerd voor het ammoniakemissiearm systeem V Voor de nieuwe vleesvarkensstal wordt gekozen voor het ammoniakemissiearm systeem V Naast aandacht voor het type stalsysteem zal verder eveneens ingegaan worden op andere mogelijke milderende maatregelen mogelijk toepasbaar op het bedrijf. Een inschatting van de relevantie voor deze toepassingen zal gemaakt worden, rekening houdend met de significantie van de in dit MER bepaalde effecten en de geschiktheid van de maatregel als Best Beschikbare Techniek (BBT). De Europese Richtlijn 96/61/EG van 24 september 1996 inzake Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging (de IPPC- of GPBV-richtlijn) vraagt dat alle annex-1 bedrijven (GPBV-bedrijven 46/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

47 volgens Vlarem I) ten laatste in 2007 werken volgens vergunningsvoorwaarden gebaseerd op BBT. Deze verplichting is overgenomen in titel I van Vlarem, Artikel 41bis. Het bedrijf valt onder deze richtlijn. De gebruikte en geplande processen en installaties (stallen) zullen geëvalueerd worden ten opzichte van alle relevante passages uit de studie van VITO Beste Beschikbare Technieken voor de veeteeltsector en de Europese BREF Intensive Livestock Farming. Alle alternatieven of emissiereducerende technieken die deze bronnen als BBT beschouwen zullen in het MER opgelijst worden. 47/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

48 4. Methodiek en ontwikkelingsscenario s 4.1. Effectbeschrijving per milieudiscipline De mogelijke effecten die door het voorliggende project verwacht kunnen worden zullen in het MER besproken worden. Hieruit zal een onderscheid gemaakt worden tussen de aanlegfase en de exploitatiefase. De aanlegfase houdt als voornaamste elementen in: Voorbereidingswerkzaamheden (terrein bouwklaar maken, uitgraven kelders, enz.) Transport: afvoer grond en aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken Eigenlijk bouwproces + geluidsproductie Afwerkingsfase De exploitatiefase kan opgedeeld worden in een aantal deelfasen: Transport: aanvoer grondstoffen en afvoer eindproducten Eigenlijke productieproces : productie van vleeskippen en rundveehouderij Opslag en verwerking reststoffen: in hoofdzaak mest Elke deelfase heeft zijn specifieke emissies, residuen en gevolgen voor de onderscheiden deelcomponenten van het milieu. De ingreep-effectenmatrix (Tabel 13) geeft een elementair overzicht van het verband tussen de verschillende projectactiviteiten (of ingrepen) en mogelijke relevante effecten op de verschillende milieucomponenten. De relevante effecten zullen per milieu- en natuurthema besproken worden. In dit MER zal klimaat over de disciplines heen bekeken worden. De klimaatreflex wordt volgens de handleiding klimaat ( mee opgenomen in de ingreep-effectenmatrix. In de eerste plaats worden de effecten van het project naar het klimaat toe bestudeerd, ook wel gekend als klimaat-mitigatie. Voor de intensieve veehouderij is voornamelijk de emissie van broeikasgassen relevant, zowel door de dieren als door de transporten. Deze effecten worden ingeschat in de disciplines Lucht en Mens-mobiliteit. Ten tweede nemen we het veranderende klimaat mee als ontwikkelingsscenario (zie verder). We bestuderen concreet in welke mate het project is aangepast aan een veranderend klimaat, ook wel gekend als klimaat-adaptatie. In de disciplines water en biodiversiteit bestuderen we in welke mate het project bestand is tegen toenemende effecten van overvloedige regenval en droogteperiodes. Ook het effect van hittestress op de landbouwdieren moet vermeden worden. Gegevens voor de klimaat-adaptatie worden aangereikt vanuit de disciplines Water, Biodiversiteit en Mens. 48/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

49 Tabel 13: Effectbeschrijving per milieudiscipline Activiteit Mogelijke effecten Lucht Water Bodem Geluid Mens Landschap Fauna en flora AANLEGFASE Bouw nieuwe stal Profielverstoring Geluidshinder Verkeershinder Visuele hinder Verstoring biodiversiteit EXPLOITATIEFASE Aanvoer en afvoer (grondstoffen, eindproducten, nevenproducten) Verspreiding stof Geluidshinder Verkeershinder Stofhinder Productieproces Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Verdroging Verzuring Vermesting Geluidshinder Stofhinder Geurhinder Visuele hinder Verzuring Vermesting Verdroging Verdroging Opslag en afvoer mest Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Vermesting vermesting geluidshinder Geurhinder Verkeershinder Verzuring Vermesting Onderhoud: reiniging en ontsmetting en opslag brandstoffen Verspreiding broeikasgassen Verontreiniging verontreiniging Klimaatreflex Verspreiding broeikasgassen door dieren en transporten Adaptatie aan overstromingen Transporten Adaptatie aan hittestress landbouwdieren 49/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

50 50/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

51 4.2. Methodiek In overeenstemming met het Richtlijnenhandboek Landbouwdieren, wordt voor de beschrijving van de mogelijke effecten een indeling volgens discipline gevolgd. Bij de effectbespreking wordt voor elke discipline de methodiek verder verduidelijkt. Hierbij worden telkens volgende aspecten onderscheiden: Afbakening studiegebied Referentiesituatie Methodiek effectbeschrijving Effectbeschrijving Milderende maatregelen 4.3. Ontwikkelingsscenario s Autonome ontwikkeling Er zijn geen aanwijzingen om te veronderstellen dat het karakter van het studiegebied op korte tot middellange termijn sterke wijzigingen zal ondergaan. Volgens de autonome en gestuurde ontwikkeling worden dezelfde effecten van toepassing geacht zoals deze in het MER worden beschreven voor de huidige en de toekomstige situatie Gestuurde ontwikkeling Ruimtelijke ordening De basisprincipes van de ruimtelijke ordening voor de toekomst worden momenteel uitgezet in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Stedelijke gebieden dienen selectief uitgebouwd te worden om de uitgroei van kernen in het buitengebied af te remmen. Het buitengebied dient verder beschermd te worden tegen versnippering en afkalving. Daarvoor dienen de kenmerkende functies van het buitengebied: landbouw, bos, natuur en in zeker mate ook wonen en verkeer gevrijwaard te worden Mestdecreet In 1991 werd de Europese Nitraatrichtlijn van kracht voor alle lidstaten van de Europese Unie (Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991). In deze richtlijn werd onder andere een basiskwaliteitsnorm voor het grond- en oppervlaktewater vastgelegd op maximum 50 mg nitraat per liter. Net als in andere lidstaten werd ook in Vlaanderen deze norm niet overal gehaald en moesten hieromtrent maatregelen genomen worden. Eén van de oorzaken van de te hoge nitraatgehaltes in het grond- en oppervlaktewater is de mate waarin dierlijke mest werd toegediend op de Vlaamse landbouwgronden. Om deze toediening te reglementeren werd voor Vlaanderen het mestdecreet opgesteld. Dit decreet werd goedgekeurd op 23 januari 1991 en is sindsdien een aantal keren grondig aangepast. In 2015 wordt het Vlaamse Mestbeleid opnieuw geëvalueerd door Europa. In het nieuwe actieprogramma, MAP 5, wil Vlaanderen in het volop inzetten op een versterkte gebiedsgerichte aanpak, waarbij strengere maatregelen opgelegd worden in de focusgebieden met een onvoldoende waterkwaliteit. Centraal in het vijfde actieprogramma staat een geïntegreerde bedrijfsaanpak van de bemesting, zodat efficiënter wordt omgegaan met meststoffen. 51/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

52 5. Afbakening studiegebied, methodiek, beschrijving referentiesituatie & ontwikkelingsscenario s 5.1. Lucht Voor de relevante figuren wordt verweren naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 11: Luchtfoto van het bedrijf met ligging t.o.v. omgeving Figuur 12: Ligging woningen en bedrijven in cluster Figuur 13: Geurconcentratie als 98P in de huidige toestand, clusterbeoordeling en individuele beoordeling Figuur 14: Geurconcentratie als 98P in de gewenste toestand, clusterbeoordeling en individuele beoordeling Figuur 15: Jaargemiddelde impactbijdrage fijn stof (PM10 en PM2,5): vergunde situatie (µg/m³) Figuur 16: Jaargemiddelde impactbijdrage fijn stof (PM10 en PM2,5): nieuwe situatie (µg/m³) Afbakening studiegebied Het studiegebied wordt bepaald door de zones die rechtstreeks beïnvloed kunnen worden door de emissies uit de stallen, de activiteiten van de dieren en het vullen van de voedersilo s. Deze effecten beperken zich meestal tot 1 à 2 km, hoewel verdere effecten niet uit te sluiten zijn. Voortgaand op de berekende impact inzake geur en verzurende/vermestende depositie wordt het studiegebied afgebakend tot op 1 km voor geur en stof, en tot op 2 km voor de verzurende/vermestende depositie Toelichting gegevensgebruik Voor de referentiesituatie wordt een algemeen beeld geschetst op basis van informatie uit de milieuen natuurrapporten: VMM-rapporten (Lozingen in de lucht , Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest 2012,...). Aangezien voor veeteeltbedrijven voornamelijk de toestand met betrekking tot de ammoniakemissie (en de daarmee samenhangende verzurende luchtverontreiniging) van belang is, wordt het aandeel van ammoniak in de verzuring van het milieu meer in detail besproken. Hierbij wordt de algemene ammoniakproblematiek geschetst, alsook het belang van de landbouw. Bij de eigenlijke effectbespreking wordt dieper ingegaan op de effectieve verzurende belasting en de geurhinder van het voorliggende bedrijf op de omgeving. De voornaamste gegevensbronnen zijn: Voor de referentiesituatie voor de discipline lucht wordt een algemeen beeld geschetst van Vlaanderen op basis van onder andere de informatie voortkomend uit VMM-rapporten en milieu- en natuurrapporten (MIRA en NARA). MINA-plan 4 MIRA-T 2003 MIRA-S Emissie van fijn stof door de landbouw (Vlaanderen, , VMM) Immissie Frequentie Distributie Model (IFDM) van het VITO Afsprakennota voor het gebruik van IMPACT in MER, 24/03/ /216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

53 Afspraken ivm inputparameters bij gebruik van IFDM PC, IMPACT en IMPACTSCORE NH 3 inzake landbouwdossiers, finale versie 25/10/2016 Geactualiseerd richtlijnenboek milieueffectrapportage 'Basisrichtlijnen per activiteitengroep - Landbouwdieren' (ABO NV, juni aangepast december 2016) Lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur, en fijn stof. Bijlage Richtlijnenboek Landbouwdieren, versie 02/06/2017 Luchtkwaliteit in Vlaanderen - Zure regen in Vlaanderen in 2011 (VMM, 2013) Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest - Jaarverslag immissiemeetnetten (VMM, 2016) Luchtkwaliteit in Vlaanderen - Verzurende en vermestende luchtverontreiniging in Vlaanderen - jaarrapport 2013 (VMM, 2014) Jaarverslag lozingen in de lucht (VMM, 2016) Modelling Particulate Emissions in Europe. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costst, 2002 (IIASA) De berekende ammoniakdepositie (Zeq/ha.jaar) per gemeente (VMM, 2002) Verzurende en vermestende luchtverontreiniging in Vlaanderen - jaarrapport 2014 (VMM, 2015) Regeling ammoniak in de veehouderij (Staatsecretariaat Infrastructuur en Milieu, Nl, laatste wijziging 31 december 2013) Gebruik van meetnetten: De huidige luchtkwaliteit wordt, indien mogelijk, geëvalueerd aan de hand van metingen uitgevoerd in de meetstations die door de Vlaamse Milieumaatschappij worden beheerd. Deze metingen zijn in principe beïnvloed door de bestaande emissies van het bedrijf, als deze er zijn. Voor geurimmissie zijn geen meetnetten aanwezig. Bij de referentiesituatie voor geuremissie wordt er naast het bedrijf zelf, aandacht besteed aan de mogelijke overige geurbronnen in het studiegebied (overige landbouwbedrijven, de nabijheid van milieuhinderlijke industrieën, etc.). Voor Fijn stof (PM10 en PM2,5) en verzurende depositie zijn wel Vlaamse meetnetten beschikbaar. Voor de PM10- en PM2,5-meetgegevens werd er door het VITO in samenwerking met de IRCEL (intergewestelijke cel voor het leefmilieu) een gebiedsdekkende interpolatiekaart gemaakt. Deze geeft zowel de jaargemiddelde concentraties aan. Er dient wel opgemerkt te worden dat er op deze interpolatiekaarten een zekere foutenmarge zit. Voor de verzurende depositie maakt MIRA gebruik van het Operationeel Prioritaire Stoffen -model of OPS-model. Het OPS-model kan transport, verspreiding en depositie berekenen van bv. verzurende en vermestende stoffen (SO2, NOX, NH3, sulfaten, nitraten, ammonium). De Vlaamse Milieumaatschappij verzamelt eveneens cijfers voor de NH3-emissie door de veeteelt veroorzaakt, per diersoort en per gemeente (VMM, 2007a) Toelichting modellering De verschillende emissies worden zoveel mogelijk kwantitatief benaderd door berekening aan de hand van emissiefactoren. 53/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

54 Voor het bepalen van de emissies van een landbouwbedrijf wordt de lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof (versie 02/06/2017) gebruikt, als bijlage bij het Richtlijnenboek Landbouwdieren Emissiefactoren. Om van emissies over te gaan naar immissies of, voor ammoniak naar deposities, wordt in Vlaanderen volgens Vlarem II het formalisme van het IFDM model voorgeschreven. Sedert 1996 werd hiervoor IFDM-PC gebruikt. In januari 2017 werd de opvolger voor het berekenen van de verspreiding van luchtverontreiniging op korte afstanden van een (agro-)industriële emissiebron in gebruik genomen, namelijk de webtoepassing IMPACT. IMPACT beschikt over hetzelfde rekenhart als IFDM-PC behoudens actualisaties en uitbreidingen. De IMPACT-tool laat toe concentraties en deposities van polluenten die zich via de lucht verspreiden in de nabijheid van de bron te berekenen en op een gebruiksvriendelijke manier te visualiseren. IMPACT is een model bestemd voor routineberekeningen in impactstudies zoals het bepalen van de impact van een bron van luchtverontreiniging of geurhinder op haar omgeving, het nagaan of voldaan wordt aan de toepasselijke luchtkwaliteitsdoelstellingen of geurconcentratienormen, het bepalen van de meest optimale inplanting van een nieuwe inrichting, het bepalen van de schoorsteenhoogte, het nagaan hoe groot de bijdrage van een bron van luchtverontreiniging is aan een bestaand luchtkwaliteitsprobleem, het bepalen van het effect van een reductiemaatregel aan de bron op de luchtkwaliteit in de omgeving,. Aangezien het een bigaussiaans model betreft, zijn er ook enkele beperkingen voor het gebruik ervan. Zo zijn er geen berekeningen mogelijk bij veranderlijke windrichting, worden berekeningen op afstanden groter dan 20 km van de bron weinig betrouwbaar, zijn berekende concentraties in het zog van een obstakel niet accuraat en is het model niet geschikt om te rekenen op erg geaccidenteerd terrein (hetgeen in Vlaanderen op weinig plaatsen het geval is). Meer informatie over IMPACT kan gevonden worden in de technische handleiding ( Informatie over de toepassing, randvoorwaarden en instellingen van IMPACT bij het gebruik in MER s kan gevonden worden in de bijlage bij het Richtlijnenboek Lucht Afsprakennota IMPACT: Gebruik in MER ( Wat betreft de input voor de modellering wordt de bijlage bij het Richtlijnenboek Landbouwdieren (dec 2016) modelleringsafspraken gevolgd met afspraken i.v.m. inputparameters bij gebruik van IFDM-PC, IMPACT en IMPACTSCORE NH3 inzake landbouwdossiers (finale versie 25/10/2016) Geur Methodiek Het vrijkomen van geurcomponenten (geuremissie) tijdens de uitbating van veestallen wordt voornamelijk veroorzaakt door microbiële afbraak van proteïne bevattende afvalproducten. Deze proteïne bevattende afvalproducten worden teruggevonden in de faeces, urine, huid, haar, voedsel en indien deze aanwezig is, de bodembedekkende onderlaag. De geuremissie op veeteeltbedrijven wordt voornamelijk bepaald door de diersoort, de diercategorie, het aantal dieren, het stalsysteem, mestopslag, het voeder en de aanwezigheid van een al dan niet gekoelde kadaveropslag. De inschatting van de effecten naar geurimpact wordt op twee manieren bepaald. Enerzijds wordt er een IFDM-modellering uitgevoerd, anderzijds wordt er gebruik gemaakt van de Vlarem II 54/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

55 afstandsregels. Deze effectbepaling wordt op een gelijkaardige wijze uitgevoerd voor zowel de actuele als de geplande situatie Vlarem II afstandsregels Ter beperking van de hindereffecten stelt Vlarem II afstandsregels voor varkens en pluimvee voorop. Hierbij wordt in functie van de aanwezige dierenaantallen en het gebruikte stalsysteem een bepaalde te respecteren afstand opgelegd (te meten vanaf de meest nabij gelegen staluiteinde tot de grens van het meest nabijgelegen gevoelig gebied). Deze afstandsregels bieden echter geen garantie voor het correct inschatten van de geurkwaliteit. Bepaalde versoepelingen zijn toegepast bij het vaststellen van de afstandsregels en afstandsregels zijn een sterke vereenvoudiging van het de reëel optredende effecten. De afhankelijkheid van geurverspreiding met betrekking tot klimatologische parameters, zoals de windrichting, wordt niet in rekening gebracht. Niettemin kunnen deze afstandsregels aanvullend en nuancerend werken. Modellering en toetsing aan (voorstel van) normen is soms streng in beoordeling en hier kunnen afstandsregels dus nuanceren. De beoordeling gebeurt dan ook door het al dan niet overschrijden van afstandsregels. In een eerste stap wordt aan de inrichting een aantal waarderingspunten toegekend, volgens stalsysteem, stalverluchtingssysteem en de opslag van dierlijke mest. In Tabel 14 worden de verbods- en afstandsregels voor varkensstallen weergegeven. Dit is de minimumafstand tussen elke stal en een aantal op het gewestplan aangegeven gevoelige gebieden (woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijk waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie en woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter). Tabel 14: Verbods- en afstandsregels voor varkensstallen in agrarisch gebied Waarderingspunten, toegekend aan de inrichting minimale afstand in meter bij volgend aantal varkenseenheden van 100 tot van 501 tot van 1051 van 1576 van tot 1575 tot 2100 tot 2625 meer 2625 < verbod verbod verbod > dan IMPACT-modellering In eerste instantie wordt getracht de geuremissie van het bedrijf te bepalen. Deze wordt zoveel mogelijk kwantitatief benaderd met behulp van de emissiefactoren. In tweede instantie wordt deze emissie omgezet in een geurconcentratie in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening. Bepaling geuremissies Veestallen kunnen onderverdeeld worden in ammoniakemissiearme stallen en conventionele stallen, op basis van het al dan niet voorkomen op de lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie (Ministerieel besluit van 31 mei 2011 (B.S )). Ook al is er geen eenduidige algemeen geldende relatie tussen geur- en ammoniakemissie bij veestallen en mest, toch blijkt uit de praktijk dat door het implementeren van ammoniakreducerende maatregelen in veel gevallen ook een reductie van geur kan worden bekomen. 55/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

56 Om de geuremissie te bepalen dienen emissiefactoren gebruikt te worden. Hiervoor werd een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof opgesteld, te vinden op Deze emissiefactoren worden actueel gehouden en dienen dan ook gebruikt te worden bij milieueffectrapportage. Voor geur is de lijst met geactualiseerde emissiefactoren gebaseerd op zowel Vlaamse als Nederlandse metingen6. Andere bronnen van geuremissies in de veehouderij zijn: Geuremissie uit de kadaveropslag: kwantitatieve gegevens voor geuremissies uit de kadaveropslag op veeteeltbedrijven zijn niet voorhanden. Praktijkervaring leert dat geuremissie uit gekoelde kadaveropslag te verwaarlozen valt. In geval van een niet gekoelde kadaveropslag zijn bijkomende geuremissies niet uit te sluiten. T.o.v. de globale geuremissies kunnen deze evenwel als beperkt beschouwd worden. Snelle afvoer van de kadavers kan uiteraard de impact sterk beperken. Er is een gekoelde kadaveropslag voorzien op het bedrijf. Bijkomende geuremissies vanuit deze opslag zijn dus te verwaarlozen. Externe mestopslag buiten de stal: er zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar voor geuremissies uit externe mestopslag. Op het bedrijf zal de mest van de varkens opgevangen worden in de onderliggende mestkelders, volledig afgesloten van de omgeving. Bepaling geurconcentratie Voor geurhinder wordt er in de code van goede praktijk Bepalen van de geurverspreiding door middel van snuffelploegmetingen" door VITO het gebruik van IFDM voorgeschreven (VITO, 2008). Op 31/01/2017 werd de webtool IMPACT gelanceerd, de opvolger van IFDM-PC. Het is dan ook aangewezen om IMPACT te gebruiken voor de geurmodelleringen. De settings die in IMPACT dienen ingevoerd te worden, worden weergegeven in de bijlage Modelleringsafspraken bij het RLB Landbouwdieren op Het inschatten van geurhinder is ingewikkelder in de nabijheid van een industriecomplex of een bronnencluster (d.w.z. geurbronnen met vergelijkbare emissies die op immissieniveau overlappen). In de intensieve veehouderij, waar de bronnen verspreid liggen, gaat het om geurbelasting door gelijksoortige geuren vanuit verschillende windrichtingen en bij industriële bedrijven, waar de bronnen meer geconcentreerd liggen, gaat het om een belasting door verschillende geuren vanuit min of meer dezelfde windrichting. Een aanpak voor cumulatiesituaties werd uitgewerkt in het onderzoeksproject "Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters (2004)" dat door PRG Odournet in opdracht van de Dienst Lucht & Klimaat van LNE werd uitgevoerd (zie ook Dit onderzoek had tot doel beschermingsniveaus voor te stellen voor zowel in- als omwonenden van bronnenclusters als bronnencomplexen. Met name voor stallen werden reeds toetsingswaarden voor de beoordeling van cumulatieve impacten uitgewerkt (zie verder). Er zijn namelijk verschillende toetsingswaarden afgebakend voor geïsoleerde bedrijven en voor de gecumuleerde impact van een bronnencluster. Voor bedrijven gelegen in een bronnencluster dient dus steeds de geuruitstoot van de omliggende veeteeltbedrijven mee in beschouwing genomen te worden /216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

57 In IMPACT worden als bron niet enkel het bedrijf zelf, maar ook de omliggende bedrijven in rekening gebracht. De moeilijkheid hieromtrent is het bekomen van gegevens van deze bedrijven. In het beste geval kunnen de vergunde dierenaantallen opgevraagd worden bij de betrokken gemeentes. Gegevens in verband met het gebruikte stalsysteem, het aantal niet-vergunningsplichtige dieren (bv. biggen) en eventueel genomen geurreducerende maatregelen zijn moeilijker te bekomen. In navolging van de open LNE WG geur van 1 juli 2014 werd een aangepaste afbakening voor bronnenclusters voorgesteld (richtlijnen dienst MER oktober 2014): Er kan gesproken worden over een bronnencluster indien er zich binnen een cirkel rondom het bedrijf, bedrijven bevinden met veeteelt en/of installaties met gelijkaardige geuremissies. De straal van de cirkel (vanuit het middelpunt/geurzwaartepunt van het bedrijf) stemt overeen met de afstand van het bedrijf tot het verste punt waar er nog een immissie van 2 OUE/m³ als 98P is veroorzaakt door het individuele bedrijf in de huidige situatie. De straal mag echter niet kleiner zijn dan 750 m. Binnen een straal van 750 m wordt rekening gehouden met bedrijven met een totale geuremissie van OUE/s of meer. Indien de 98P-2 OUE/m³-contour een grotere straal heeft dan 750 m, dient buiten de cirkel met 750 m enkel rekening gehouden te worden met de bedrijven die meer dan 5% uitstoten van de geuremissie van het individuele bedrijf in de huidige situatie. Rundveebedrijven moeten niet kwantitatief meegerekend worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. Toetsing geurconcentratie Aangezien het bedrijf deel uitmaakt van een bronnencluster, wordt de geurmodellering getoetst aan de normen voor een bedrijf dat deel uitmaakt van een bronnencluster. Volgende normering wordt in het visiedocument vooropgesteld: 10 OU e/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als grenswaarde voor een varkenscluster, waarbij dient getoetst te worden t.o.v. verspreide woningen in agrarisch gebied (hierbij worden geen woningen gerekend van andere, naburige veehouderijen). 3 OU e/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als richtwaarde voor een varkenscluster, waarbij dient te worden getoetst t.o.v. hoog geurgevoelige bestemmingen (woongebied volgens gewestplan, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen). De tussenwaarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel werd in vroegere versies van het visiedocument voorgesteld als richtwaarde (3 OUe/m³ werd toen voorgesteld als streefwaarde i.p.v. richtwaarde). Deze waarde is in de laatste versie van het visiedocument niet meer voorzien. Nochtans, om ook woongebieden met landelijk karakter enige bescherming te kunnen bieden, is een tussenliggende toetsingswaarde aangewezen. Woongebieden met landelijk karakter dienen getoetst te worden ten opzichte van deze waarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel. Volgende beoordeling wordt gekoppeld aan de toetsing van de geuremissie en de geldende normen: Tabel 15: Toetsingswaarden bronnencluster (Richtlijnenhandboek landbouwdieren, Willems et.al, december 2016) Laag geurgevoelige bestemmingen Matig geurgevoelige bestemmingen Hoog geurgevoelige bestemmingen 57/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

58 >10 OUe/m³ als 98P 5-10 OUe/m³ als 98P Negatief effect Aanzienlijk negatief effect 3-5 OUe/m³ als 98P Beperkt negatief effect Negatief effect < 3 OUe/m³ als 98P Verwaarloosbaar effect Woningen gekoppeld aan andere veeteeltbedrijven worden afzonderlijk vermeld. De verspreidingswolken moeten op figuur worden weergegeven, met een minimale aanduiding van: de verschillende zones (10-20 OUE/m³; 5-10 OUE/m³, 3-5 OUE/m³ voor clusters en OUE/m³; 3-10 OUE/m³, 1,5-3 OUE/m³ voor geïsoleerde bedrijven); situering van de bedrijven waarvan de emissies werden opgenomen in de modellering; situering van mogelijk beïnvloede woningen; situering van de indicatorwoningen: woningen die het meest kritisch gelegen zijn in functie van de berekende geurconcentratie en het gebied waarin deze woningen gelegen zijn. Tevens wordt op kaart de immissiegrens van 3 OUE/m³ als 98P weergegeven, waarbij enkel rekening gehouden wordt met de emissie veroorzaakt door het bedrijf en niet van de omliggende bedrijven. Dit wordt zowel weergegeven voor de huidige als toekomstige situatie. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze grens van 3 OUE/m³ 98P niet als een norm beschouwd mag worden. De emissie van het bedrijf op zich is namelijk inzake geur, geen maat voor de werkelijke hinder, en heeft dus ook weinig betekenis. Deze lijnen dienen voornamelijk om een beter inzicht te krijgen in de schaalvergroting van het project. Er dient een tabel toegevoegd te worden met de geurimmisies bij de verschillende indicatorwoningen met volgende informatie: individuele geurimmissie in de huidige vergunde situatie individuele geurimmissie in de geplande situatie aangevuld bij bronnenclusters met: cumulatieve geurimmissie in de huidige vergunde situatie cumulatieve geurimmissie in de huidige vergunde situatie zonder het bedrijf cumulatieve geurimmissie in de geplande situatie Gezien de aanvaardbaarheid van geurbelasting functie is van de geurgevoeligheid van de beoordelingspunten wordt bij het vastleggen van de aanvaardbaarheidscriteria gebruik gemaakt van de beoordeling opgenomen in het begin 2012 aangepaste richtlijnenboek lucht bij opmaak van MER s. Deze beoordelingswijze is afgestemd op het Vlaamse geurbeleid zoals opgenomen in het zgn. 'Visiedocument geur' van LNE. Een overzicht van de indeling wordt in onderstaande Tabel 16 opgenomen. 58/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

59 Tabel 16: Beschrijving geurgevoelige bestemmingen (Richtlijnenhandboek lucht, LNE, 2012) Hoog geurgevoelige bestemmingen Matig geurgevoelige bestemmingen Beschrijving Waar grote aantallen mensen langdurig verblijven of waar recreatieve buitenactiviteiten plaatsvinden: woongebieden, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen, speelterreinen Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten Gebieden gekenmerkt door lage bevolkingsdichtheid: agrarische en op bedrijventerreinen gelegen bedrijfswoningen, natuurterreinen, sportterreinen,. dergelijke bedrijventerreinen worden gekenmerkt door activiteiten als handel, retail, productie voedingsmiddelen. Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten. Typische gebiedseigen achtergrondgeur (bvb. Van landbouwactiviteiten in landbouwgebied) kan aanwezig zijn Tolerantie ten aanzien van gebiedsvreemde geuren kan laag zijn Bestemming volgens gewestplan Woongebieden, woonuitbreidingsgebieden, woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan niet-landbouweigen geuren), woonparken, dienstverleningsgebieden, gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven, recreatiegebieden, gebieden voor gemeenschapvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, Woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), agrarische gebieden, (ingeval toetsing aan niet-landbouweigen geuren), gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor KMO s, parkgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, gemengde woon- en industriegebieden, Laag geurgevoelige bestemmingen Industriegebieden, openbare wegen Industriegebieden, gebieden voor milieubelastende industrieën, gebieden voor ambachtelijke bedrijven en KMO s, agrarische gebieden (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), bosgebieden, natuurgebieden, groengebieden, bufferzones, waterwegen, luchtvaartterreinen, Gezien de aard/herkomst van de geur (landbouweigen geuren) wordt bij de beoordeling van de geurimpact t.h.v. bewoning dan ook rekening gehouden met volgende indelingswijze: Hoog geurgevoelige bestemmingen: woongebied en woonuitbreidingsgebied Matig geurgevoelige bestemmingen: woongebieden met landelijk karakter Laag geurgevoelige bestemmingen : agrarische gebieden 59/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

60 Volgens het nieuwe maatregelenkader van LNE wordt als basisbeschermingsniveau 10/5/3 OUe/m³ als 98P waarde gehanteerd (achtergronddocument bij het visiedocument en het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren) voor respectievelijk laag, matig en hoog geurgevoelige gebieden Referentiesituatie Het bedrijf van Frederik Depoorter / BVBA De Rode Poort is gelegen langs de Veurnestraat 82 te DIKSMUIDE, in agrarisch gebied. De bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. In de ruime omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig Vlarem II afstandsregels Het aantal waarderingspunten voor het bedrijf Depoorter in de huidige situatie bedraagt 85,6 punten. Het bedrijf telt varkenseenheden. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II (cfr. Tabel 17) een te respecteren afstand van 400 meter aan. Gezien de inrichting op ongeveer 895 m ligt van de hindergevoelige gebieden, wordt in de huidige situatie ruimschoots voldaan aan de verbods- en afstandsregels, zoals opgenomen in Vlarem. Tabel 17: Huidig aantal waarderingspunten Stal volgnummer Stal V2 Stal V3 Stal V4 Stal V5 Stal V6 Stal V7 Dierenaantal / stal Spoelmestsysteem Diepstrooistal Potstal Ingestrooide volle vloer 80 Pt 80 Pt 60 Pt 30 Pt Rooster > 50% 20 Pt Rooster < 50% Volle vloer niet ingestrooid 10 Pt 10 Pt Emissiearme stal 110 Pt 110 Ventilatie Biofilter / biobed / gaswasser 110 Pt 110 Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, zonder pet Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, met pet 50 Pt 30 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, zonder pet 40 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, met pet 20 Pt Mech. Ventilatie zijdelingse uitstoot 10 Pt 10 Natuurlijke: open nok trekschouw Natuurlijke met afdekking 20 Pt 10 Pt Mestopslag Opslag vaste mest mestvaalt Opslag vaste mest transportwagen Potstal Mengmest onder stalvloer of rooster zonder geurafsnijder Mengmest onder stal met geurafsnijder Gesloten mengmest opslag buiten stal 50 Pt 50 Pt 0 Pt 20 Pt Pt 50 Pt 60/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

61 Mengmest buiten de stal: open opslag Mengmest buiten de stal: eenvoudige afdekking 0 Pt 30 Pt Puntentotaal per stal Totaal aantal dieren : 2083 Puntentotaal : gewogen gemiddelde : 85, IMPACT-modellering Bepaling geuremissies bedrijf Frederik Depoorter / BVBA De Rode Poort De totale geuremissie in de huidige situatie wordt weergegeven in Tabel 18 en wordt berekend met de emissiefactoren afkomstig uit de geactualiseerde lijst met emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof (versie 02/06/2017) als bijlage bij het Richtlijnenboek Landbouwdieren. De totale geuremissie van het bedrijf Frederik Depoorter / BVBA De Rode Poort wordt vervolgens ingeschat op OUe/s in de huidige toestand. Tabel 18: Geuremissie bedrijf Frederik Depoorter / BVBA De Rode Poort in de huidige situatie Vergunde situatie Geuremissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Geur (OU E /s/dier) Totaal (OU E /s) Totaal stal (OU E /s) Stal Biggen < 10 weken S , Stal Biggen < 10 weken Traditioneel , Vleesvarkens Traditioneel , Stal Vleesvarkens Traditioneel , Stal Guste en dragende zeugen Traditioneel , Jonge zeugen Traditioneel , Andere varkens Traditioneel 40 29, Stal Guste en dragende zeugen AEA V , Jonge zeugen AEA V ,6 614 Beren Traditioneel 3 18,6 56 Stal Guste en dragende zeugen S , Stal Kraamzeugen Traditioneel 68 50, Stal Kraamzeugen Traditioneel 8 50, Biggen < 10 weken Traditioneel , Totaal Bepaling geuremissies omliggende bedrijven 61/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

62 De bedrijfsomgeving van het bedrijf is onder meer gekenmerkt door veeteeltactiviteiten. In dit geval spreekt men hier van een "bronnencluster" aangezien er meerdere geurbronnen dicht bij elkaar gelegen zijn. Binnen een straal van 750 m, en binnen de geurcontour van 2 OUe/m³ in de huidige situatie liggen drie landbouwbedrijven waarvan twee rundveebedrijven en een akkerbouwbedrijf. Op beide rundveebedrijven waren vroeger ook varkens aanwezig, maar de varkensstapel werd op beide bedrijven al meer dan 2 jaar stopgezet. Rundveebedrijven moeten niet kwantitatief meegerekend worden in de cumulatieve geurstudie. Wel worden ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen. Tabel 19: Geuremissie omliggende bedrijven in bronnencluster Bedrijf XY-coördinaten Adres Gemeente Diersoort Geuremissie (OUe/s) Veurnestraat Diksmuide Rundvee Rundvee wordt niet meegerekend Molenstraat Diksmuide Rundvee Rundvee wordt niet meegerekend Bepaling geurconcentratie De modellering wordt uitgevoerd via de webtoepassing IMPACT, de opvolger voor IFDM-PC. De uitstootpunten van het bedrijf en de omliggende bedrijven worden als puntbronnen beschouwd. In onderstaande tabel worden de inputparameters weergegeven voor IMPACT in de huidige situatie. De inputparameters worden bepaald cfr. de afsprakennota i.v.m. de inputparameters bij het gebruik van IFDM-PC, IMPACT en IMPACTSCORE NH 3, als bijlage bij het Richtlijnenboek Landbouwdieren. De afsprakennota (finale versie 25/10/2016) is terug te vinden op de website van de dienst MER (Richtlijnenboek Landbouwdieren_bijlage modelleringsafspraken Voor meteo wordt in dit MER gebruik gemaakt van het meerjarig meteobestand voor de geurberekeningen. Tabel 20: Parameters Impact-model Stal/bedrijf Parameter Waarde Eenheid Opmerkingen Stal V1: verticale uitstoot (2 luchtwassers: 2 emissiepunt) Stal V2: verticale uitstoot (5 emissiepunten) Stal V2: verticale uitstoot (5 emissiepunten) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas Emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 3,1 20 2,5 1, ,9 25 0,4 0, ,9 25 0,4 0,2 581 m C m Nm³/s OUe/s m C m Nm³/s OUe/s m C m Nm³/s OUe/s Hoogte uitlaat Per emissiepunt Hoogte uitlaat per emissiepunt Hoogte uitlaat per emissiepunt 62/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

63 Stal V3: verticale uitstoot (16 emissiepunten) Stal V4: zijdelingse uitstoot (4 emissiepunten) Stal V5: verticale uitstoot (2 emissiepunten) Stal V6: verticale uitstoot (luchtwasser: 1 emissiepunt) Stal V7: verticale uitstoot (8 uitstootpunten) Stal V8: verticale uitstoot (5 uitstootpunten) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 4,3 25 0,5 0, ,9 25 0,4 0, ,7 25 0,5 0, ,1 20 2,5 2, ,5 25 0,3 0, ,7 25 0,3 0, m C m Nm³/s OUe/s m C m Nm³/s OUe/s m C m Nm³/s OUe/s m C m Nm³/s OUe/s m C m Nm³/s OUe/s m C m Nm³/s OUe/s Hoogte uitlaat Per emissiepunt Hoogte uitlaat per emissiepunt Hoogte uitlaat per emissiepunt Hoogte uitlaat per emissiepunt Hoogte uitlaat per emissiepunt Cfr. afsprakennota Cfr. afsprakennota Per emissiepunt Toetsing geurconcentratie De toetsing van de immissies, bekomen uit het Impact-model, gebeurt volgens Tabel 15. De verschillende zones (> 10 OUe/m³; 5-10 OUe/m³; 3-5 OUe/m³ als 98P) worden weergegeven in Figuur 11 in bijlage. In Tabel 24 wordt het aantal woningen weergegeven in de verschillende zones, en dit zowel voor de huidige situatie als voor de toekomstige situatie. De bedrijven en de woningen worden weergegeven in Figuur 14 in bijlage. Er dient echter wel opgemerkt te worden dat het gebruik van IMPACT een grote onnauwkeurigheid met zich meebrengt. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt: Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10 se of OUe/m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10 se of OUe/m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IMPACT naast de 98P van 3, 5 en 10 OUe-contour, toch ook de 63/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

64 contour van 20 OUe als 98P mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). Omwille van de vergaande aannames neemt de nauwkeurigheid van de impactberekeningen nog verder af bij de beoordeling op clusterniveau. In de huidige situatie is het enkel de eigen bedrijfswoning die een aanzienlijk negatief effect ondervindt van het bedrijf Depoorter. Er zijn verder nog 4 particuliere woningen die een effect ondervinden van het bedrijf in de cluster: 2 woningen in agrarisch gebied die een negatief effect ondervinden (5-10 OUe/m³ als 98P) 2 woningen in agrarisch gebied die een beperkt negatief effect ondervinden (3-5 OUe/m³ als 98P) Gewenste situatie Vlarem II afstandsregels In de toekomstige situatie zullen op het bedrijf Frederik Depoorter / BVBA De Rode Poort varkens aanwezig zijn, waarvan 550 zeugen, 3 beren en andere varkens. Het aantal varkenseenheden zal bedragen. Het aantal waarderingspunten bedraagt in de toekomstige situatie 150 punten voor. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II een te respecteren afstand van respectievelijk 350 m aan. Het bedrijf voldoet aan de Vlarem II afstandsregels, in de toekomstige situatie. Op basis hiervan kan bijgevolg uitgegaan worden van geen of verwaarloosbaar effect. Tabel 21: Aantal waarderingspunten in de gewenste situatie Stal volgnummer Stal V2 Stal V3 Stal V4 Stal V5 Stal V6 Stal V7 Stal V8 Dierenaantal / stal Stal V10 Spoelmestsysteem Diepstrooistal Potstal Ingestrooide volle vloer 80 Pt 80 Pt 60 Pt 30 Pt Rooster > 50% 20 Pt Rooster < 50% Volle vloer niet ingestrooid 10 Pt 10 Pt Emissiearme stal 110 Pt Ventilatie Biofilter / biobed / gaswasser 110 Pt Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, zonder pet Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, met pet 50 Pt 30 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, zonder pet 40 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, met pet 20 Pt Mech. Ventilatie zijdelingse uitstoot 10 Pt 10 Natuurlijke: open nok trekschouw 20 Pt 64/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

65 Natuurlijke met afdekking 10 Pt Mestopslag Opslag vaste mest mestvaalt Opslag vaste mest transportwagen 50 Pt 50 Pt Potstal 0 Pt Mengmest onder stalvloer of rooster zonder geurafsnijder 20 Pt Mengmest onder stal met geurafsnijder 50 Pt 50 Gesloten mengmest opslag buiten stal Mengmest buiten de stal: open opslag Mengmest buiten de stal: eenvoudige afdekking 50 Pt 0 Pt 30 Pt Puntentotaal per stal Totaal aantal dieren : 7120 Puntentotaal : gewogen gemiddelde : 150, IMPACT-modellering M.b.v. het model IFDM wordt de geurimpact in de omgeving berekend. Hierbij wordt voor de omliggende bedrijven aangenomen dat er op die locaties geen wijzigingen optreden. De berekeningen worden uitgevoerd voor de toekomstige situatie. De resultaten van de berekening worden opgenomen in een overzichtstabel (Tabel 24) alsook in Figuur 13 en Figuur 14 in bijlage. Bepaling geuremissies bedrijf Frederik Depoorter / BVBA De Rode Poort De totale geuremissie in de toekomstige situatie wordt weergegeven in onderstaande tabel en wordt eveneens berekend met de emissiefactoren afkomstig uit de geactualiseerde lijst met emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof (versie 02/06/2017) als bijlage bij het Richtlijnenboek Landbouwdieren, waarbij een geurreductie van 30% wordt toegepast voor de chemische luchtwasser. De totale geuremissie van het bedrijf van Frederik Depoorter / BVBA De Rode Poort wordt vervolgens op deze manier ingeschat op OUe/s in de toekomstige situatie, dit is een stijging met ongeveer 54% t.a.v. de huidige situatie. De nieuwe stallen worden ammoniakemissiearm uitgevoerd. Volgende systemen worden gekozen: Op de biggenstal wordt geopteerd voor twee chemische luchtwassers, de huidige luchtwassers op de bestaande stal worden verplaatst naar de achterkant van de nieuwe te bouwen biggenstal, en opnieuw gedimensioneerd zodat de lucht gezuiverd wordt van de bestaande stal 1 en de nieuwe biggenstal 9 door dezelfde luchtwassers. De drachtstal zal uitgerust worden met een chemische luchtwasser. De kraamstal wordt ammoniakemissiearm uitgevoerd volgens systeem V-2.6. Mestpan met water- en mestkanaal onder kraamhok ; De vleesvarkensstal zal ammoniakemissiearm uitgevoerd worden volgens systeem V-4.8. Gescheiden afvoer van mest en urine door middel van een mest- en giergoot met mestschraper. 65/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

66 Tabel 22: Geuremissie bedrijf Frederik Depoorter / BVBA De Rode Poort in de gewenste situatie Nieuwe situatie Geuremissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Geur (OU E /s/dier) Totaal (OU E /s) Totaal stal (OU E /s) Stal Biggen < 10 weken S , Stal Biggen < 10 weken Traditioneel , Vleesvarkens Traditioneel 80 29, Stal Vleesvarkens Traditioneel , Stal Guste en dragende zeugen Traditioneel 91 18, z Jonge zeugen Traditioneel , Andere varkens Traditioneel 40 29, Stal Guste en dragende zeugen AEA V , Jonge zeugen AEA V ,6 614 Beren Traditioneel 3 18,6 56 Stal Guste en dragende zeugen S , Stal 7 nieuw 2584 Andere varkens S , Guste en dragende zeugen S , Stal 8 nieuw 6376 Kraamzeugen AEA V , Stal 9 nieuw Biggen < 10 weken S , Stal 10 nieuw Andere varkens VEDOWS , Totaal Bepaling geuremissies omliggende bedrijven De geuremissies van de omliggende bedrijven werd weergegeven onder Bepaling geurconcentratie De parameters van de bestaande stallen en van de bedrijven in de cluster worden weergegeven in Tabel 20. De parameters in de nieuwe situatie worden weergeven in Tabel 23. Tabel 23: Parameters Impact-model nieuwe stal Stal/bedrijf Parameter Waarde Eenheid Opmerkingen Stal V1+V9: verticale uitstoot (2 luchtwassers: 2 emissiepunt) Stal V2: verticale uitstoot (5 emissiepunten) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas Emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening 3,1 20 2,5 5, ,9 25 0,4 m C m Nm³/s OUe/s m C m Hoogte uitlaat Per emissiepunt Hoogte uitlaat 66/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

67 Stal V2: verticale uitstoot (5 emissiepunten) Stal V3: verticale uitstoot (16 emissiepunten) Stal V4: zijdelingse uitstoot (4 emissiepunten) Stal V5: verticale uitstoot (2 emissiepunten) Stal V6: verticale uitstoot (luchtwasser: 1 emissiepunt) Stal V7: verticale uitstoot (luchtwasser: 1 emissiepunt) Stal V8: verticale uitstoot (5 emissiepunten) Stal V10: verticale uitstoot (17 uitstootpunten) Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 0, ,9 25 0,4 0, ,3 25 0,5 0, ,9 25 0,4 0, ,7 25 0,5 0, ,1 20 2,5 2, ,1 20 2,5 2, ,5 0, ,6 2, Nm³/s OUe/s m C m Nm³/s OUe/s m C m Nm³/s OUe/s m C m Nm³/s OUe/s m C m Nm³/s OUe/s m C m Nm³/s OUe/s m C m Nm³/s OUe/s m C m Nm³/s OUe/s m C m Nm³/s OUe/s per emissiepunt Hoogte uitlaat per emissiepunt Hoogte uitlaat Per emissiepunt Hoogte uitlaat per emissiepunt Hoogte uitlaat per emissiepunt Hoogte uitlaat per emissiepunt Hoogte uitlaat per emissiepunt Hoogte uitlaat per emissiepunt Hoogte uitlaat per emissiepunt Toetsing geurconcentratie De toetsing van de immissies, bekomen uit het IMPACT-model, gebeurt volgens Tabel 15. De verschillende zones (> 10 OUe/m³; 5-10 OUe/m³; 3-5 OUe/m³ als 98P) worden weergegeven in de Figuur 12 en Figuur 13 in bijlage. 67/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

68 Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 3, 5 en 10 OUe-contour, toch ook de contour van 20 OUe als 98P mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). In de onderstaande tabel wordt de resultatentabel weergegeven voor de clusterbeoordeling. De bedrijven en de woningen worden weergegeven in Figuur 12, Figuur 13 en Figuur 14 in bijlage. Tabel 24: Resultatentabel clusterbeoordeling (met inbegrip van de emissies van het bedrijf in de aanvraag) in huidige en toekomstige situatie Aantal woningen Geurcontour Huidige situatie Toekomstige situatie >10 OUE/m³ als 98P Agrarisch gebied* 0* 0* 5-10 OUE/m³ als 98P Agrarisch gebied 2 3 Woongebied met landelijk karakter OUE/m³ als 98P Agrarisch gebied 2 6 Woongebied met landelijk karakter 0 0 Woongebied 0 0 Legende Aanzienlijk negatief effect Negatief effect Beperkt negatief effect *: het eigen bedrijf is niet in rekening gebracht Zowel in de huidige als in de nieuwe situatie is het enkel de eigen bedrijfswoning die een aanzienlijk negatief effect ondervindt in agrarisch gebied. In de nieuwe situatie zijn er 3 woningen in agrarisch gebied die een negatief effect ondervinden van de bronnencluster (5-10 OUe/m³ als 98P), en zijn er 6 woningen in agrarisch gebied die een beperkt negatief effect ondervinden (3-5 OUe/m³ al 98P). Er zijn geen woningen in woongebied of in woongebied met landelijk karakter die een negatief effect ondervinden van het bedrijf (>3 OUe/m³ als 98P). De geurconcentratie van de woningen in woongebied met landelijk karakter ten noordoosten van het bedrijf blijft lager dan 1,5 OUe/m³ als 98P. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de geurconcentraties ten gevolge van het bedrijf in de huidige toestand en in de nieuwe toestand. Er is een uitbreiding van de geurconcentratie waar te nemen in de nieuwe situatie. De uitbreiding is echter beperkt tot een aanvaardbaar niveau. Om de hinder nog verder te beperken worden echter wel nog een aantal milderende maatregelen genomen op het bedrijf (zie verder). Tabel 25: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning Ligging Vergunde toestand Nieuwe toestand Toename 1 Agrarisch gebied 2,8 3,4 0,6 2 Agrarisch gebied 2,4 2,9 0,5 68/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

69 3 Agrarisch gebied 2,3 3,1 0,8 4 Agrarisch gebied 3,8 5,0 1,2 5 Agrarisch gebied 5,7 7,6 1,9 6 Agrarisch gebied 5,7 7,6 1,9 7 (bedrijf 1) Agrarisch gebied 1,9 3,1 1,2 8 Agrarisch gebied 1,8 3,0 1,2 9 Agrarisch gebied 1,9 2, Agrarisch gebied 2,2 3,6 1,4 11 Agrarisch gebied 2,6 4,1 1,5 12 (bedrijf 2) Agrarisch gebied 3,3 5,3 2 69/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

70 Stof Momenteel wordt fijn stof gezien als één van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen die leiden tot nadelige gezondheidseffecten. Deze treden zowel op bij kortstondige blootstelling aan hoge concentraties als bij langdurige blootstelling aan lage concentraties. De kleinere deeltjes dringen het diepst door in de longen. De afzetting van zwevend stof leidt tevens tot vervuiling en verwering van gebouwen. De grovere fractie zwevend stof is eerder in te delen als hinderlijk bij depositie. Naast primair fijn stof (deeltjes die als dusdanig geëmitteerd worden), kan nog melding gemaakt worden van secundair fijn stof, dat ontstaat bij chemische reactie tussen verschillende polluenten (bvb NH4, SOx, VOS). Bij de impactbeoordeling wordt met dit secundair gevormd fijn stof evenwel geen rekening gehouden gezien de effecten ervan zich veel minder op lokale schaal voordoen en de kwantificatie ervan niet evident is. De stofdeeltjes worden ook ingedeeld in fracties op basis van hun grootte. Een onderscheid wordt gemaakt tussen PM10, PM2,5 en PM0,1 (PM = Particulate Matter = PM). De grovere fijn stof fractie (de fractie > 2,5 µm en < PM10, deeltjes met een aërodynamische diameter (a.d.) kleiner dan 10 µm en groter dan 2,5 µm) bestaat vooral uit mechanisch gevormde deeltjes die in de lucht gebracht worden door de wind of door antropogene activiteiten, zoals opwaaiend stof bij verkeer en bij opslag en overslag van bulkgoederen De fijne fractie (PM2,5, deeltjes met een a.d. kleiner dan 2,5 µm) bestaat vooral uit deeltjes ontstaan bij verbrandingsprocessen en secundaire reacties. Ook roet behoort tot deze fractie. Momenteel bestaan er sterke aanwijzingen dat fijne deeltjes (< 2,5 µm) schadelijker zijn dan de grovere deeltjes. Daarom verschuift de aandacht dan ook meer en meer naar PM2,5 of zelfs naar de ultrafijne deeltjes (met a.d. < 0,1 µm). De sector landbouw en visserij is één van de belangrijkste bronnen van PM10-emissie. Dit bestaat echter hoofdzakelijk uit het stof dat opwaait bij bewerking van de landbouwgronden. Deze onzekere bron van emissie is vermoedelijk minder belangrijk vanuit het oogpunt van gezondheid (VMM, 2005, VMM, 2007; Mira-T, 2006). Grof stof met een a.d. groter dan 10 μm komt o.a. in de lucht terecht door opwaaien en verwaaien bij wegverkeer, op- en overslag van ertsen, afbraakwerken, maar ook vanuit landbouwbedrijven (bvb wegwaaiend stof). Vanuit de site van veeteeltbedrijven komt het stof voornamelijk uit de stallen (via de ventilatie verwaaien van stof afkomstig van voederdeeltjes, huidschilfers, ). Anderzijds ontstaat stofemissie ten gevolge van het vullen van de voedersilo s en de transportbewegingen ten behoeve van het bedrijf. Bijkomend vindt eveneens emissie plaats van zwarte rook, gerelateerd aan de verbranding van fossiele brandstoffen (verwarming van de stallen, gebruik van landbouwvoertuigen, transporten ten behoeve van de aan- en afvoer van grondstoffen, gebruik van een noodstroomgroep, ). De stofemissie omvat in feite ook micro-organismen en celwandbestanddelen van bepaalde bacteriën (endotoxinen). Deze microbiële componenten bevinden zich vooral in de grovere fractie van zogeheten fijn stof (Nederlandse Gezondheidsraad, 2012, Gezondheidsrisico s rondom veehouderijen. De deeltjescocktail rond veehouderijen is daarmee duidelijk anders samengesteld dan stedelijk fijn stof. Voor de beoordeling van de discipline mens-gezondheid. (gezondheids)impact van dit deelaspect wordt verwezen naar de 70/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

71 Methodiek effectbepaling Bepaling stofemissies In eerste instantie wordt de stofemissie van het bedrijf bepaald. Stofemissie uit de stallen De stofemissie vanuit de stallen wordt, net als de geuremissie, kwantitatief benaderd met behulp van emissiefactoren. Voor het maken van een inschatting stofemissies vanuit de stallen (zowel PM2,5 als PM10) wordt, net als bij geur en ammoniak, gebruik gemaakt van de lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Voor fijn stof zijn deze gebaseerd op Nederlandse cijfers7. Stofemissie bij vullen voedersilo s Voeder wordt op het bedrijf geleverd door voederfirma s. Via een persleiding wordt het voeder bij levering onder druk in de silo s geblazen. Om overdruk in de silo s te vermijden is er een uitlaatopening voorzien om een teveel aan statische luchtdruk in de silo te laten ontsnappen naar de buitenlucht. Via deze uitlaatopening kunnen ook stofdeeltjes in de omgevingslucht terechtkomen. Om deze stofemissie zoveel mogelijk te beperken is het gebruik van een stof zak bij het vullen een gangbare praktijk. Het gebruik van een stofzak bij het vullen van de voedersilo s wordt verplicht door de exploitant. Hierbij kan opgemerkt worden dat het vullen van de voedersilo s een zeer tijdelijke stofbron is. Diffuse emissie Diffuse emissies in de landbouwsector zijn vooral te wijten aan emissies ten gevolge van akkerbewerking en verkeer (niet-uitlaatemissies). Andere eerder incidentele stofbronnen die kunnen voorkomen op het bedrijf zijn o.a. het laden van dieren, het uitmesten van de stallen, enz. Verdere oorzaken van diffuse vormen van stofemissies zijn : aan- en afvoertransporten en de aanlegfase van het bedrijf. Bij de afbraak van de bestaande stallen en (werf)transporten kunnen ook diffuse emissies ontstaan, die evenwel niet kunnen gekwantificeerd worden. Milderende maatregelen om de stofemissies tijdens de afbraak te beperken zijn het gebruik van verneveling tijdens de afbraak en/of behandeling van het puin. Door een grote reinheid van het bedrijf na te streven en het aantal nodige transporten te beperken tot het minimum tracht de exploitant de diffuse stofemissies te beperken. De emissiebronnen voor veeteelt zijn moeilijk kwantificeerbaar, enkel voor de emissielucht uit de stallen zijn er emissiefactoren van stof beschikbaar. Stofemissie uit de stookinstallaties Voor de stookinstallaties kunnen de emissies beoordeeld worden uitgaande van de wettelijk verplicht uit te voeren emissiemetingen, aantal werkingsuren en het brandstofverbruik. Bij ontstentenis van meetgegevens wordt gebruik gemaakt van de van toepassing zijnde emissiegrenswaarden. Gezien het lage vermogen van de verwarmingsinstallaties, het gebruik van petroleum en huisbrandolie, en het beperkt brandstofverbruik, kan gesteld worden dat de stofemissies van deze /216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

72 bronnen niet relevant zijn (verbranding van petroleum resulteert zelfs nauwelijks in stofvorming). De impact op omgevingsniveau kan als verwaarloosbaar ingeschat worden. Er zal dan verder ook niet in detail op deze emissie en de impact ervan ingegaan worden. Hoger vermelde is ook van toepassing op de emissie van de verbrandingsparameters CO, NOx en SOx (bij gebruik van petroleum treedt zelfs geen kwantificeerbare SOx emissie op) Bepaling stofconcentratie in omgevingslucht In tweede instantie wordt deze stofemissie omgezet naar een bijdrage inzake stofconcentratie in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening met het IMPACT-model. Naar analogie met de inschatting van de geurimissie en de ammoniakdepositie, wordt er aanbevolen om de stofconcentratie-bijdrage te bepalen met behulp van de webtoepassing IMPACT, de opvolger voor IFDM-PC. (zie bijlage Modelleringsafspraken bij het RLB Landbouwdieren op voor de invoerparameters). Voor de berekeningen PM10 en PM2,5 wordt voor het meteojaar 2012 gekozen cfr. de afsprakennota voor het gebruik van Impact in MER. In tegenstelling tot geurhinder wordt hier geen cumulatieve modellering uitgevoerd in Impact, aangezien stofbronnen in de omgeving, niet enkel stofbronnen zijn van veebedrijven, maar vooral van verkeer, akkerbewerkingen, verwarmingsemissies,. Bij de beoordeling wordt er niet rechtstreeks getoetst t.o.v. het al dan niet overschrijden van een norm, maar t.o.v. de bijdrage aan deze norm Toetsing stofconcentratie De EU (1999/30/EG) formuleerde in 1999 een aantal grenswaarden voor PM10 in de omgevingslucht: Jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m³ Niet meer dan 35 x overschrijden per jaar van het daggemiddelde van 50 µg/m³ Volgens de geactualiseerde versie van het Richtlijnenboek Lucht wordt het toegelaten aantal overschrijdingen per jaar voor PM10 van de daggrenswaarde (35) herrekend naar een rekenkundige jaargemiddelde waarde. Dit rekenkundig gemiddelde bedraagt 31,3 µg/m³. Voor PM10 wordt dus getoetst t.o.v. één luchtkwaliteitsnorm, nl. deze rekenkundige gemiddelde waarde, en volgens het significantiekader Tevens zal een toetsing uitgevoerd worden ten opzichte van de jaargemiddelde PM2,5-grenswaarde van 25 µg/m³(europese richtlijn Lucht, 2008/50/EG). Indicatief kan aangegeven worden dat de PM2,5 concentraties zowat 60 à 70% van de PM10 concentraties uitmaken. Bij evaluatie kan dan ook met een achtergrond van 65% van de PM10 gerekend worden. Tevens wordt een indicatieve grenswaarde vooropgesteld van 20 µg/m³ in Volgend significantiekader wordt gehanteerd ter beoordeling van de immissiewaarde X in functie van de richtwaarde (grenswaarde) (Richtlijnenhandboek Lucht). Tabel 26: Significantiekader PM10 en PM2,5 Toetsing Toetsing aan PM10 rekenkundig gemiddelde van 31,3 µg/m³ Toetsing aan PM2,5 jaargemiddelde van 25 µg/m³ Beoordeling X < 1% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 0,313µg/m³ 0,25 µg/m³ Verwaarloosbaar of geen effect 72/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

73 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,313 µg/m³ <0,939 µg/m³ >0,25 µg/m³ <0,75 µg/m³ Beperkt negatief effect 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,939 µg/m³ <3,13 µg/m³ >0,75 µg/m³ < 2,5 µg/m³ Negatief effect X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >3,13 µg/m³ >2,5 µg/m³ Aanzienlijk negatief effect Referentiesituatie Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied Het bedrijf bevindt zich op ongeveer 15 km ten O van het meetstation Houtem (code: 44N029). De jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentraties voor het station wordt weergegeven in Tabel 27 (VMM, 2016, Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest - Jaarverslag Immissiemeetnetten 2015). Deze waarden zijn, gezien de afstand tot het bedrijf, louter als indicatief te aanzien voor het studiegebied. Tabel 27: Jaargemiddelde PM10 en PM2,5-concentratie (µg/m³) voor het dichtstbijzijnde meetstation Plaats VMM-code Jaargemiddelde PM10- concentratie (µg/m³) Jaargemiddelde PM2,5- concentratie (µg/m³) HOUTEM 44N Voor wat betreft de luchtkwaliteit in het gebied zijn er voor fijn stof gemodelleerde data per locatie (2015, Voor PM2,5 lag het gemiddelde tussen 10 en 11 µg/m³ in 2015, Voor PM10 lag het gemiddelde tussen 16 en 20 µg/m³ in Er wordt inzake PM10 en PM2,5 dan ook ruimschoots aan de actuele en reeds vastgelegde toekomstige grenswaarden voldaan. Dit sluit evenwel niet uit dat er t.h.v. een zeer belangrijke lokale bron er toch een overschrijding kan optreden, zeker bij jaren die gekenmerkt worden door een meteo situatie die leidt tot slechte dispersie (bvb langdurige perioden met weinig wind, temperatuursinversie, ) Bepaling stofemissie In wordt de stofemissie in de huidige toestand weergegeven. De PM10-emissie uit de stallen bedraagt 362 kg/jaar in de huidige situatie. De totale PM2,5-emissie uit de stallen bedraagt 22 kg/jaar. Tabel 28: Stofemissie bedrijf in de huidige situatie met vermelding van de stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde lijst emissifactoren MER-richtlijnenboek landbouwdieren) Vergunde situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Stal 1 Stal 2 PM10 (kg/dier/j) Stofemissie PM 2,5 (kg/dier/j) Totaal PM10 (kg/j) Totaal PM2,5 (kg/j) Biggen < 10 weken S ,0481 0, Biggen < 10 weken Traditioneel 576 0,0740 0, Vleesvarkens Traditioneel 116 0,0930 0, /216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

74 Stal 3 Stal 4 Stal 5 Stal 6 Stal 7 Stal 8 Vleesvarkens Traditioneel ,0930 0, Guste en dragende zeugen Traditioneel 100 0,1750 0, Jonge zeugen Traditioneel 103 0,1750 0, Andere varkens Traditioneel 40 0,0930 0, Guste en dragende zeugen AEA V ,1750 0, Jonge zeugen AEA V ,1750 0, Beren Traditioneel 3 0,1750 0, Guste en dragende zeugen AEA V-S ,1138 0, Kraamzeugen Traditioneel 68 0,1600 0, Kraamzeugen Traditioneel 8 0,1600 0, Biggen < 10 weken Traditioneel 800 0,0481 0, Totaal Bepaling impact stofconcentratie in de omgevingslucht Met behulp van de webtoepassing IMPACT wordt de stofconcentratie bepaald in de huidige situatie. De jaargemiddelde PM10-concentratie-bijdrage en de jaargemiddelde PM2.5-concentratie-bijdrage in de vergunde situatie wordt weergegeven in Figuur 15 in bijlage. Hier dient aangegeven te worden dat de impact op de luchtkwaliteit enkel buiten de eigen perceelsgrenzen dient beoordeeld te worden. In de huidige situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een significante bijdrage ondervindt. Enkel de eigen bedrijfswoning ondervindt een beperkt negatief effect. Voor de PM2,5- concentratie-bijdragen ondervindt geen enkele woning een significante bijdrage (< 1% van 25 µg/m³) Geplande situatie Bepaling stofemissie In Tabel 29 wordt de stofemissie weergegeven in de nieuwe toestand. De PM10-emissie uit de stallen bedraagt 914 kg/jaar. De totale PM2,5-emissie uit de stallen bedraagt dan 63 kg/jaar. Tabel 29: Stofemissie bedrijf van DEPOORTER FREDERIK in de nieuwe situatie Nieuwe situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Stal 1 Stal 2 Stal 3 Stal 4 Stal 5 PM10 (kg/dier/j) Stofemissie PM 2,5 (kg/dier/j) Totaal PM10 (kg/j) Totaal PM2,5 (kg/j) Biggen < 10 weken S ,0481 0, Biggen < 10 weken Traditioneel 768 0,0740 0, Vleesvarkens Traditioneel 80 0,0930 0, Vleesvarkens Traditioneel ,0930 0, Guste en dragende zeugen Traditioneel 91 0,1750 0, Jonge zeugen Traditioneel 112 0,1750 0, Andere varkens Traditioneel 40 0,0930 0, /216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

75 Guste en dragende zeugen AEA V ,1750 0, Jonge zeugen AEA V ,1750 0, Beren Traditioneel 3 0,1750 0, Stal 6 Guste en dragende zeugen S ,1138 0, Stal 7 nieuw Jonge niet-gedekte zeugen S ,0605 0, Guste en dragende zeugen S ,1138 0, Stal 8 nieuw Kraamzeugen AEA V ,1600 0, Stal 9 nieuw Biggen < 10 weken S ,0481 0, Stal 10 nieuw Andere varkens VEDOWS ,0930 0, Totaal Tabel 30: Relatieve stofemissie Referentiesituatie Gewenste situatie Stofemissie PM10 (kg/jaar) Relatieve stofemissie t.o.v. referentie, in % Bepaling impact op stofconcentratie in omgevingslucht Met behulp van de webtoepassing IMPACT wordt een modellering voor het bedrijf in kwestie uitgevoerd voor de nieuwe situatie. De jaargemiddelde PM10-concentratie-bijdrage en de jaargemiddelde PM2,5-concentratie-bijdrage door het bedrijf in de nieuwe situatie wordt weergegeven in Figuur 16 in bijlage. In de gewenste situatie is er voor PM10 enkel de eigen bedrijfswoning die een beperkt effect ondervindt van het project van Depoorter Frederik. Rekening houdend met het beperkt aantal overschrijdingen van de daggemiddelde PM10 grenswaarde in het studiegebied (zoals kan afgeleid worden uit de lage jaargemiddelde concentratie en de statistiek hieromtrent), wordt niet verwacht dat de extra bijdrage zal leiden tot een overschrijding van het toegelaten aantal dagen waarop de daggemiddelde grenswaarde mag overschreden worden. Voor de PM2,5-bijdragen wordt geen relevante bijdrage verwacht ter hoogte van de woningen in de omgeving van het bedrijf. Tabel 31: Effectoverzicht impact fijn stof Toetsing Beoordeling Huidige situatie Nieuw PM10 - toetsing tov 31,3 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 0 0 Beperkt negatief effect 0 0 Negatief effect 75/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

76 X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Toetsing 0 0 Aanzienlijk negatief effect Beoordeling Huidige situatie Nieuw PM2.5 - toetsing tov 25 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde* 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 0 0 Beperkt negatief effect 0 0 Negatief effect 0 0 Aanzienlijk negatief effect Verzurende en vermestende impact Methodiek Bij verzuring en vermesting, twee belangrijke milieubegrippen, is ammoniak in de veehouderij de belangrijkste factor. Ammoniak wordt relatief snel uit de atmosfeer verwijderd, o.a. door zijn zeer goede oplosbaarheid in water. Het belangrijkste effect dat ammoniak dan ook met zich mee brengt wordt veroorzaakt door de depositie ervan, waarbij ammoniak voor een verzurend en vermestend effect zorgt op bodem, water en fauna & flora. Bijgevolg wordt er ter inschatting van de milieu-impact van de ammoniakemissie geen immissie berekend, maar wordt de depositie beschouwd Methodiek effectbepaling In dit hoofdstuk wordt enkel ingegaan op de berekening van de ammoniakemissie. De verzurende en vermestende gevolgen worden besproken onder de discipline Biodiversiteit. De ammoniakemissie wordt bepaald op basis van de emissiefactoren uit de lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof (versie 02/06/2017) Referentiesituatie De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf bedraagt in de huidige situatie kg NH 3/jaar. Tabel 32: Ammoniakemissie bij bedrijf van DEPOORTER FREDERIK in de huidige situatie Vergunde situatie Ammoniakemissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Ammoniak (kg NH 3/dier/j) Totaal (kg NH 3/j) Totaal stal (kg NH 3/j) Stal Biggen < 10 weken S , Stal Biggen < 10 weken Traditioneel 576 0,6 346 Vleesvarkens Traditioneel 116 2,5 290 Stal Vleesvarkens Traditioneel , Stal Guste en dragende zeugen Traditioneel 100 4,2 420 Jonge zeugen Traditioneel 103 4,2 433 Andere varkens Traditioneel 40 2,5 100 Stal /216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

77 Guste en dragende zeugen AEA V ,2 315 Jonge zeugen AEA V ,2 139 Beren Traditioneel 3 5,5 17 Stal Guste en dragende zeugen S , Stal Kraamzeugen Traditioneel 68 8, Stal Kraamzeugen Traditioneel 8 8,30 66 Biggen < 10 weken Traditioneel 800 0, Totaal Geplande situatie In de toekomstige situatie bedraagt de ammoniakemissie kg NH 3/jaar. Tabel 33: Ammoniakemissie bij bedrijf DEPOORTER FREDERIK in de nieuwe situatie Nieuwe situatie Ammoniakemissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Ammoniak (kg NH 3/dier/j) Totaal (kg NH 3/j) Totaal stal (kg NH 3/j) Stal Biggen < 10 weken S , Stal Biggen < 10 weken Traditioneel 768 0,6 461 Vleesvarkens Traditioneel 80 2,5 200 Stal Vleesvarkens Traditioneel , Stal Guste en dragende zeugen Traditioneel 91 4,2 382 Jonge zeugen Traditioneel 112 4,2 470 Andere varkens Traditioneel 40 2,5 100 Stal Guste en dragende zeugen AEA V ,6 195 Jonge zeugen AEA V ,6 86 Beren Traditioneel 3 5,5 17 Stal Guste en dragende zeugen S , Stal 7 nieuw 204 Andere varkens S ,05 53 Guste en dragende zeugen S , Stal 8 nieuw 365 Kraamzeugen AEA V , Stal 9 nieuw 356 Biggen < 10 weken S , Stal 10 nieuw 6120 Andere varkens VEDOWS , Totaal Energie en broeikasgassen Methodiek De theorie van het broeikaseffect is op zich goed gekend en algemeen aanvaard. 77/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

78 Klimaatverandering is een rechtstreeks gevolg van de oplopende concentraties aan broeikasgassen in onze atmosfeer. Die gassen laten de invallende zonnestralen door, maar houden de door de aarde teruggekaatste warmte tegen. Dit fenomeen is bekend als het broeikaseffect. Koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O) zijn enkele belangrijke broeikasgassen. De emissie van broeikasgassen uit de landbouw is een gevolg van de methaanvergisting (CH4) in de dierlijke spijsvertering en in mestopslag, de productie van lachgas (N2O) uit biologische processen, het gebruik van fossiele brandstoffen (CO2- en N2O-emissie) en de emissie van koolstofdioxide (CO2) door de daling van de bodemkoolstofvoorraad. De voornaamste bronnen van broeikasgassen op het veeteeltbedrijf zijn afkomstig van geproduceerde stalgassen en van de verbranding van fossiele brandstoffen. Ook het elektriciteitsverbruik zorgt voor een zekere CO2-productie ter hoogte van de elektriciteitscentrale. De grootste energieverbruikers zijn de verwarming en de verlichting van de stallen en de ventilatoren. Tabel 34: Broeikasgasemissie in Vlaanderen en aandeel veeteeltsector in (MIRA Vlaanderen, 2014) Vlaanderen Broeikasgasemissie (kton CO2-equivalenten) Totale broeikasgasemissie veeteelt Totale broeikasgasemissie al de sectoren Uit Tabel 34 kan afgeleid worden dat het aandeel van de veeteeltsector in 2014 ca. 6% bedroeg van de totale broeikasgasemissies in Vlaanderen. Bij deze effectgroep dient opgemerkt te worden dat ze zich niet op lokaal niveau afspeelt, maar eerder op regionaal niveau of zelfs continentaal of mondiaal niveau. Tijdens de opmaak van een milieueffectrapport voor een project zullen ze dus zelden tot nooit op een zinvolle manier gekwantificeerd worden. In uitzonderlijke gevallen (bvb. de aanwezigheid van een covergistingsinstallatie) kan het wel zinvol zijn, maar in voorliggend project is dit niet het geval. Daarom wordt het hoofdstuk met betrekking tot de broeikasgassen niet verder uitgewerkt. In de huidige situatie bedraagt het elektriciteitsverbruik ongeveer kwh per jaar. In de toekomstige situatie zou dit verbruik slechts beperkt stijgen. In de nieuwe stallen wordt de ventilatie volledig frequentiegestuurd, de bijkomende luchtwasser werkt op de bestaande pompen. Ook aan dit energieverbruik kan een zekere CO2-emissie gekoppeld worden. In klassieke elektriciteitscentrales gaat de productie van 1 kwh namelijk gepaard met ongeveer 0,687 kg CO2- uitstoot (bron: - emissies van klassieke elektriciteitscentrales in België). Door het zelf opwekken van duurzame energie, bv. d.m.v. zonnepanelen, kan het bedrijf bijdragen aan een beperking van de broeikasgassen. Algemeen geldt dat afhankelijk van de ondersteuningsmaatregelen waarvoor het bedrijf in aanmerking komt (hetgeen gekoppeld is aan het financiële statuut van het bedrijf), het plaatsen van zonnepanelen al dan niet economisch interessant is. De plaatsing van de zonnepanelen vergt eveneens een aanzienlijke startinvestering, de financiële draagkracht van het bedrijf dient voldoende groot te zijn om zulk een investering te kunnen realiseren. Wat de plaatsing van windturbines betreft, is het plaatsen van grote windturbines (diameter meter en met een vermogen > 1 MW) als financieel interessant te beschouwen. Kleinere turbines variëren in vermogen van 100 Watt tot 10 Kilowatt. Het bekomen van een vergunning voor een windturbine ligt nog steeds heel moeilijk. 78/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

79 Het uitvoeren van een energieaudit is volgens expertinschatting economisch haalbaar voor alle veeteeltbedrijven. Hierdoor kan de bedrijfsleider een goed zicht bekomen op het energieverbruik op zijn bedrijf en kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. Tot op heden werd nog geen energieaudit uitgevoerd op het bedrijf Synthes discipline lucht Inzake de discipline lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder en ammoniakemissie. In de huidige situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Deze geuremissie veroorzaakt negatief effect op 2 woningen in agrarisch gebied, en een beperkt negatief effect op 2 particuliere woningen in in agrarisch gebied. De huidige PM10-emissie bedraagt 362 kg. In de huidige situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een significante bijdrage ondervindt van meer dan 1% van de toetsingswaarde van 31,3 µg/m³. Enkel de eigen bedrijfswoning ondervindt een beperkt effect (maar effecten op eigen terrein vallen in feite buiten het beoordelingskader). De huidige PM2,5-emissie bedraagt 22 kg. Voor de PM2,5- concentratie-bijdragen ondervindt geen enkele woning een significante bijdrage van meer dan 1% van de grenswaarde van 25 µg/m³. In de huidige situatie is er een ammoniakemissie van kg NH 3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Biodiversiteit. In de nieuwe situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. De geuremissie veroorzaakt een negatief effect op 3 particuliere woningen in agrarisch gebied (waarvan 1 behorende tot een landbouwbedrijf), en een beperkt negatief effect op 6 woningen in agrarisch gebied (waarvan 2 behorende tot landbouwbedrijven). Er is een beperkte stijging in geurconcentraties na verandering voor de meest nabij gelegen woningen. De stijging is beperkt tot een aanvaardbaar niveau. Ter hoogte van het dichtstbijzijnde woongebied met landelijk karakter in het oosten, bedraagt de geurconcentratie < 1,5 OUe/m³ als 98P. Een jaarlijkse PM10-emissie van 914 kg ten gevolge van stalemissies. In de gewenste situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een significant effect ondervindt van het project. Een jaarlijkse PM2,5-emissie van 63 kg ten gevolge van stalemissies. Voor de PM2,5- concentratie-bijdragen wordt geen significante bijdrage verwacht ter hoogte van de woningen in de omgeving van het bedrijf. Een ammoniakemissie van kg NH 3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Biodiversiteit. Opmerking : ten aanzien van de hierboven opgenomen evaluatie dient aangegeven te worden dat de impact binnen de eigen bedrijfsgrens in feite niet dient beoordeeld te worden. 79/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

80 Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen Het bedrijf maakt in de huidige situatie reeds gebruik van het ammoniakemissiearme stalsystemen: - Een chemische luchtwasser op de stallen V1 en V6 - V-3.5.op stal V5 In de nieuwe situatie worden volgende stallen ammoniakemissiearm uitgevoerd: o De drachtstal V7: chemische luchtwasser S-2 o De kraamstal V8: systeem V-2.6. o De biggenstal V10: chemische luchtwasser S-2 o De vleesvarkensstal V10: systeem V-4.8. Als geur beïnvloedende maatregelen inzake voeder en voederwijze wordt in de BBT-studie het toedienen van meerfasenvoedering aangehaald. Doordat de voeders beter afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de dieren, daalt de stikstofexcretie in de mest. Ook toediening van eiwitarm voeder heeft een significante reductie in de stikstofexcretie in de mest tot gevolg. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoeders met verlaagd fosforgehalte en ruw eiwitgehalte. Dit effect is niet meegenomen in de berekening van de geurconcentraties, De bekomen resultaten zijn dus een worst-case scenario. Stallen en/of mestopslagplaatsen dienen binnen de bedrijfslocatie zoveel als mogelijk gelokaliseerd te worden op plaatsen waar ze de minste hinder (o.a. geur) vormen voor het milieu en omwonenden. Optimale lokalisatie is onderdeel van een goede bedrijfsvoering. Globaal genomen kan optimaliseren binnen de bedrijfslocatie als technisch haalbaar beschouwd worden voor alle nieuwe stallen en/of nieuwe mestopslagplaatsen. Bij het vullen van de silo s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. De stallen worden op regelmatige basis intensief gereinigd. Dit resulteert in een beperking van de geuremissie. Voederverliezen in de stal worden beperkt door het regelmatig controleren van de voedersystemen en het verwijderen van gemorst voeder. Het aantal transporten op het bedrijf wordt geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing, slijtage emissies en emissies van verbrandingsgassen door het verbruik van mazout wordt beperkt. Het bedrijfsterrein wordt zo goed als kan proper en stofvrij gehouden. Er is reeds een groenscherm aanwezig ten noorden van het bedrijf Bijkomend te nemen maatregelen Het groenscherm zal in de toekomst verder uitgebouwd worden Een positief effect hiervan kan zeker verwacht worden. Bij de modellering werd geen rekening gehouden met de groenelementen, zodat dit als een worst-case scenario beschouwd kan worden. 80/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

81 Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Uitvoeren energie-audit 81/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

82 5.2. Water Voor de relevante figuren wordt verweren naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 17: Ligging grondwaterwinningen in een straal van 1 km Figuur 18: Afwateringsplan van het bedrijf Figuur 19: Kaart met overstromingsgevoelige gebieden Figuur 20: Plan met aanduiding bijkomende erfverharding Figuur 21: Motivatienota bij afwijking stedenbouwkundige verordening Figuur 22: Plan afvoer hemelwaterstromen Figuur 23: Waterbalans huidige situatie Figuur 24: Waterbalans nieuwe situatie Afbakening studiegebied Inhoudelijke afbakening Bij de discipline water wordt de impact beoordeeld ten aanzien van: Grondwater Oppervlaktewater Afvalwater, hemelwater Effecten ten aanzien van zowel kwantiteit als kwaliteit worden hierbij beoordeeld Geografische afbakening Grondwater Bij de afbakening van het studiegebied wordt ruim aandacht besteed aan de beschrijving van de grondwaterkwetsbaarheid, de watervoerende lagen en eventuele andere grondwaterwinningen in de ruime omgeving van het bedrijf. Deze omschrijving omvat aldus het eigenlijke projectgebied en de ruimere omgeving. Oppervlaktewater Het studiegebied beperkt zich tot de oppervlaktewateren die rechtstreeks kunnen beïnvloed worden door het project, meer bepaald door verontreiniging van oppervlaktewater door vermesting, door gebruik van reinigings- en ontsmettingsmiddelen, eventueel lekkage, Hemelwater Enkel het hemelwater dat op de huidige en toekomstige verhardingen valt wordt beoordeeld. Het geografisch studiegebied beperkt zich dan ook enkel tot deze oppervlakten en de locatie van de hemelwateropslag Toelichting gegevensgebruik Voornaamste bronnen: 82/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

83 Gegevens vergunde grondwaterwinningen, grondwaterkwetsbaarheidskaart en boorrapporten ( Geoloket Vlaanderen Ligging waterwingebieden en beschermingszones ( Informatie per waterlichaam (Geoloket VMM) Zoneringsplannen (Geoloket VMM) Watertoetskaarten ( BBT-studie 'Veeteelt ' (Vito, 2006) Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) Opbouw van een Vlaams Grondwatervoedingsmodel. (Meyus et al., 2004) VHA-bestanden: digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas ( Gegevens meetpunten VMM: (link geoloket) (kaart moeilijk infilteerbaar gebied) Grondwater Methodiek Methodiek analyse referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaarten van Vlaanderen geven de risicograad aan van verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag door stoffen die van het aardoppervlakte de bodem indringen. Als watervoerende laag worden de verzadigde zones met voldoende dikte en uitbreiding beschouwd, die waterwinning op een economisch verantwoorde wijze toelaten. Verder worden de openbare drinkwatervoorzieningen en/of grondwaterwinningen die zich bevinden in het studiegebied beschreven en gesitueerd Methodiek effectbepaling - analyse geplande situatie Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Waterhuishouding Verstoring grondwater: bronbemaling tijdens de geplande aanlegfase Op basis van de diepte van de grondwatertafel ter hoogte van de bedrijfslocatie en van de noodzakelijk geachte bouwdiepte, wordt berekend hoe groot de grondwaterstanddaling dient te zijn. De invloedstraal van de bemaling R kan berekend worden met de formule van Sichardt: R = 3000.s. k met: s = de gewenste grondwaterstanddaling (m) 83/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

84 k = doorlaatbaarheidcoëfficiënt (m/s) Waterkwaliteit Door grondwaterwinning kan verandering in de waterkwaliteit in het waterlichaam optreden afhankelijk van de oorsprong van het voedingswater van het waterlichaam en eventuele bodemverontreiniging. Verontreiniging op een veeteeltbedrijf kan ontstaan door calamiteiten bij: de opslag van gevaarlijke producten (vb brandstoffen, reinigings- en ontsmettingsmiddelen, ongediertebestrijdingsmiddelen, opslag zwavelzuur, transformatorvloeistof) de opslag van afvalwater (bvb spuiwater, reinigingswater) de opslag van mest De beoordeling gebeurt op basis van het al dan niet aanwezig zijn van een beveiligde opslag en op basis van het gebruik van erkende producten (als reinigings- en bestrijdingsmiddelen). Het gebruik van erkende producten kan namelijk de ernst van de gevolgen van eventuele calamiteiten verminderen. In Tabel 35 wordt het significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit weergegeven. Tabel 35: Significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit Toetsing Geen opslag van gevaarlijke producten Geen opslag van bedrijfsafvalwater Geen mestopslag Opslag van gevaarlijke producten, voldaan aan de VLAREM-wetgeving en periodieke controle, gebruik van erkende producten Opslag van bedrijfsafvalwater, uitrijden van bedrijfsafvalwater op bedrijfseigen percelen volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag conform Vlarem II, peilputten aanwezig met periodieke controle of peilputten niet vereist Opslag van gevaarlijke producten, voldaan aan de VLAREM-wetgeving maar geen periodieke controle, gebruik van erkende producten Opslag van bedrijfsafvalwater, uitrijden van afvalwater op bedrijfseigen percelen niet volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag conform Vlarem II, peilputten aanwezig maar geen periodieke controle Opslag van gevaarlijke producten, niet voldaan aan de VLAREM-wetgeving, gebruik van niet erkende producten Lozing van bedrijfsafvalwater in oppervlaktewater Mestopslag niet conform Vlarem II, geen peilputten aanwezig Beoordeling verwaarloosbaar effect beperkt negatief effect negatief effect aanzienlijk negatief effect Analyse van de referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaart geeft het studiegebied aan als zijnde Ca1/v zeer kwetsbaar. De watervoerende laag is zand/verzilt grondwater. Het wordt zeer kwetsbaar genoemd omdat de deklaag kleiner of gelijk aan 5 m is en zandig is. In het studiegebied bevinden zich geen winningen voor openbare drinkwatervoorziening. Sinds 2013 is het gebruik van grondwater niet meer vergund. Bijgevolg is er ook geen invloed op nabijgelegen grondwaterwinningen en fauna en flora. Binnen een straal van 1 km (Tabel 36 en Figuur 17) rond het bedrijf bevinden zich 5 vergunde grondwaterwinningen. Al deze winningen pompen uit het Quartair Aquifersysteem (HCOV-code 0100). 84/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

85 Tabel 36: Vergunde grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km rond het bedrijf Nacebelsector X inst Y inst Ligging Diepte Aquifercode Vergunde dagdebiet (m³/d) Vergunde jaardebiet (m³/j) Veeteelt Roesdammestraat 32 6, , ,0 rundveehouderij Roesdammestraat 28 5, ,00 170,0 Landbouw, jacht en aanverwante diensten Roesdammestraat 6 6, , ,0 Varkenshouderij , ,50 480,0 Landbouw, jacht en aanverwante diensten Veurnestraat 103 3, ,5 1565,0 De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de geplande situatie duidelijk tot uiting Effectbepaling - Analyse van de geplande situatie Er wordt een effectvoorspelling en beoordeling gedaan van de geplande situatie t.o.v. de referentietoestand. Wat betreft de waterhuishouding wordt het effect van de verstoring van grondwater bestudeerd en wat betreft de grondwaterkwaliteit worden de bronnen van bodem- en grondwaterverontreiniging besproken. Waterhuishouding Verstoring grondwater: bronbemaling tijdens de geplande aanlegfase Om de nieuwe stallen te kunnen bouwen wordt er, waar er een mestkelder en hemelwaterput wordt voorzien, maximaal 1,2 m grond uitgegraven. Op basis van de metingen van het grondwatermeetnet ( kan gesteld worden dat de stand van de grondwatertafel varieert van 0,86 tot 1,95 m- mv. Voor het bouwen van de nieuwe stallen zou er dus bemaling noodzakelijk kunnen zijn. Er wordt uitgegaan dat de grondwatertafel moet dalen tot 0,5 m onder de bouwput. Aangezien deze 1,2 m zal zijn, moet de grondwatertafel dalen tot op een maximale diepte van 1,7 m. Dit komt in de worst case (bij hoogste grondwaterstand) overeen met een daling van 0,84 m ( = s) Bij de berekening wordt uitgegaan van een doorlatendheidscoëfficiënt k van 0, m/s (Meyus et al., 2004) voor een kleibodemtextuur Op basis van bovenstaande gegevens is er in de aanlegfase een invloedstraal van bemaling van 2,3 m. De invloedssfeer van de bemaling reikt tot binnen het bedrijfsterrein zelf. Gezien de korte bemalingsduur en de lozing in nabije grachten en het feit dat de invloedsfeer van de bemaling zich binnen het bedrijfsterrein bevindt, wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Grondwaterkwaliteit 85/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

86 Opslag van gevaarlijke producten fossiele brandstoffen Momenteel is er vergunning voor 4 bovengrondse dubbelwandige mazouttank van l, l en 2 x l. In de toekomstige situatie wijzigt er niets. De tanken werden gekeurd in oktober Alle tanken werden goed gekeurd. Enkel de mazouttank OGP4 van l heeft een oranje merkteken gekregen omdat er een beschadiging aan de zijkant van de tank was. Dit diende hersteld te worden. Een volgende keuring van deze tank dient te gebeuren voor april De andere tanken dienen voor oktober 2020 opnieuw gekeurd te worden. Er wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. reinigings- en ontsmettingsmiddelen Na iedere ronde worden de varkensstallen eerst droog gereinigd, daarna laat men de stallen inweken met een inschuimproduct om dan te kunnen uitspuiten met een hogedrukreiniger. Uiteindelijk worden de stallen ontsmet. Het reinigingswater van de stallen komt terecht in de mestkelders en wordt samen met de mest uitgevoerd. Er wordt enkel gebruik gemaakt van erkende producten en ze worden op een veilige plaats gestockeerd. In de toekomstige situatie wordt op dezelfde manier gewerkt, waardoor zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. ongediertebestrijdingsmiddelen Ongediertebestrijding wordt uitgevoerd door het bedrijf AHBO. Er is een contract dat zij alle 6 weken op het bedrijf langskomen voor het plaatsen van rattenvallen en bestrijdingsmiddelen. Er wordt gebruik gemaakt van erkende producten, die worden bijgehouden in een register. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een beperkt negatief effect. opslag zwavelzuur De zure luchtwassers wordt jaarlijks gecontroleerd door een erkende deskundige waarbij de onderhoudshandelingen en controles worden bijgehouden in een onderhoudsboek. De chemische luchtwasser is voorzien van een automatische en continue ph-meting en automatische zuurdosering. Zwavelzuur wordt opgeslagen in een bovengrondse enkelwandige tank van l. Deze tank werd nog niet gekeurd en staat niet in een inkuiping. In de huidige situatie wordt dit beschouwd als een aanzienlijk negatief effect. Zodra in de toekomstige situatie de tank ingekuipt en gekeurd is, wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. transformatorvloeistoffen De transformator is beschermd tegen het binnendringen van hemelwater of grondwater door een cabine. De transformator bevat geen polychloorbifenylen (PCB's) of polycloorterfenylen (PCT's). De installatie heeft een A.R.E.I. art 272 keuring ondergaan waaruit blijkt dat de installatie voldoet aan de voorschriften. De installatie is in 2017 geplaatst. In de toekomstige situatie wordt de transformatorcabine jaarlijks gekeurd. Zowel de huidige als toekomstige situatie wordt beoordeeld als een gering negatief effect. (Ondergrondse) opslag van afvalwater spuiwater van de luchtwasser In de huidige situatie wordt het spuiwater van de chemische luchtwasser bij de varkensstal 1 en 6, 19 m³/j volgens de dimensionering van de chemische luchtwasser, opgevangen in de aparte opslag van 86/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

87 40 m³. Dit spuiwater wordt beschouwd als meststof. In de toekomstige situatie wordt het spuiwater van de bestaande en nieuw te plaatsen chemische luchtwassers, nl 49 m³/j opgevangen in een dezelfde aparte opslag van 40 m³. In de huidige situatie kan het spuiwater een jaarrond opgevangen worden in de aparte opslag van 40 m³. In de nieuwe situatie is er een totaalproductie van 49 m³/j waardoor de kunstmest gedurende 10 maanden kan gestockeerd worden. Aangezien kunstmest gedurende 6,5 maanden op de grond mag aangebracht worden, is er voldoende opslagcapaciteit. Zowel de huidige als de toekomstige situatie wordt beoordeeld als een gering negatief effect reinigingswater stallen Het reinigingswater van de varkensstallen wordt in de huidige situatie opgevangen in de mestkelders en wordt samen met de mest afgevoerd. Dit blijft zo in de toekomst. In de vergunde situatie wordt er 615 m³/j reinigingswater opgevangen in de ondergrondse mestkelder. In de nieuwe situatie wordt er m³/j reinigingswater opgevangen in de ondergrondse mestkelder. Zowel in de huidige als de geplande situatie wordt door de voldoende opslagcapaciteit uitgegaan van een beperkt negatief effect. Opslag van mest varkensmest De varkens aanwezig op het bedrijf worden gehuisvest in stallen met onderliggende mestkelders. Deze stalvoorzieningen zijn lekdicht uitgerust, zodat verontreiniging van grondwater of bodem vermeden wordt. Vlarem II art schrijft een minimale mestopslagcapaciteit voor mengmest van 9 maanden voor. Aan deze bepalingen is eveneens voldaan als er kan aangetoond worden dat er op een andere reglementaire manier gedurende de beschouwde periode geen mest op cultuurgrond wordt aangebracht. In de vergunde situatie dient er m³ mengmest gestockeerd te kunnen worden zoals weergegeven in Tabel 37. Samen met de opslag van 9 maanden reinigingswater van 461 m³ (615 m³/j x 9/12) is dit m³. In de ondergrondse mestkelders kan er m³ opgeslagen worden waardoor er voldoende opslagcapaciteit is om de mest gedurende meer dan 9 maanden te stockeren. In de nieuwe situatie dient er m³ mengmest zoals weergegeven in Tabel 38 en m³ reinigingswater (1.429 m³/j x 9/12) opgevangen te worden. Er is een opslagcapaciteit van m³ beschikbaar is, hierdoor kan er gedurende 6,5 maanden mest gestockeerd worden. Aangezien de bijkomende mestproductie integraal naar de mestverwerking wordt afgevoerd en dit gans het jaar door gebeurt, is er voldoende opslagcapaciteit. Zowel in de huidige als toekomstige situatie is er bijgevolg voldoende mestopslagcapaciteit. 87/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

88 Tabel 37: Vereiste mestopslag in de huidige situatie DIERSOORT Aantal dieren Mengmest Varkens, stallen niet ingestrooid 6 maand m³/dierpl totaal 6 maand (m³) totaal 9 maand (m³) Kraamhokken 76 2, Drachtige en lege zeugen + beren Jonge zeugen Biggen <10 weken , Biggen weken 0,4 0 0 Vleesv > 10 w, gn waterbesparing 0,8 0 0 Vleesv > 10 w, waterbesparing , totaal varkens TOTAAL Tabel 38: Vereiste mestopslag in de toekomstige situatie DIERSOORT Aantal dieren Mengmest Varkens, stallen niet ingestrooid 6 maand m³/dierpl totaal 6 maand (m³) totaal 9 maand m³) Kraamhokken 126 2, Drachtige en lege zeugen + beren Jonge zeugen Biggen <10 weken , Biggen weken 0,4 0 0 Vleesv > 10 w, gn waterbesparing 0,8 0 0 Vleesv > 10 w, waterbesparing , totaal varkens TOTAAL Peilputten zijn volgens Vlarem II art verplicht vanaf meer dan vergunde plaatsen. In de huidige situatie met vergunde varkens zijn peilputten niet verplicht. In de toekomstige situatie zijn peilputten verplicht. Peilputten laten toe eventuele vermestende invloeden vanuit de mengmestkelders op te sporen. Volgens de voorschriften van Vlarem II (art ) controleert de initiatiefnemer hiertoe om de 3 maanden het grondwater op aanwezigheid van mengmest afkomstig van mogelijk plots ontstane lekken. Bovendien dient de initiatiefnemer op zijn kosten ten minste om de 3 jaar een grondwateronderzoek te laten uitvoeren door een erkend laboratorium voor grondwateronderzoek. Door voldoende mestopslagcapaciteit en geen verplichting tot het plaatsen van peilputten is het effect bij de bestaande situatie te beschouwen als een beperkt negatief effect. In de toekomstige situatie is er voldoende mestopslagcapaciteit en verbindt de exploitant er zich toe om peilputten te plaatsen en het grondwater om de 3 jaar te analyseren, waardoor de toekomstige situatie wordt beschouwd als een beperkt negatief effect. 88/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

89 Oppervlaktewater Methodiek Inventarisatie waterlopen in het studiegebied In een hydrografische beschrijving van de bedrijfsomgeving worden de waterlopen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven en besproken. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de relevante bekkenstudie uitgevoerd door de UIA (Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest) en de Vlaamse Hydrografische Atlas. De relevante waterlopen in het studiegebied worden in kaart gebracht. De kwaliteit van de waterlopen in de omgeving van het bedrijf wordt beschreven op basis van metingen van de Biotische index en de Prati index (gegevens meetpunten VMM). Naast de reguliere VMM-meetpunten wordt er ook gebruik gemaakt van eventueel aanwezige MAP-meetplaatsen voor een inschatting van de oppervlaktewaterkwaliteit (gegevens VMM). Waterhuishouding Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Door de relatief grote oppervlakte die de gebouwen innemen bij een landbouwbedrijf, dient nagegaan te worden of er voor het voorliggende bedrijf door de verharding en de daaraan gekoppelde waterafvoer geen problemen zouden kunnen optreden. De reeds aanwezige en bijkomende verharding zal namelijk zorgen voor een wijziging in infiltratiehoeveelheid, gevolgd door een wijziging van de afstromingshoeveelheid. Er zal op een kwalitatieve wijze nagegaan worden of de geplande ingreep gelegen is in of effecten kan hebben op een risicozone voor overstromingen. Deze zones kunnen afgeleid worden a.d.h.v. de watertoetskaart met overstromingsgevoelige gebieden. Inzake bijkomende verharde oppervlakte en dakoppervlakte is de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen en gescheiden afvoer van afvalwater en hemelwater van toepassing (Besluit van de Vlaamse Regering dd. 05/07/2013 en gewijzigd op 15/07/2015). Het besluit voorziet dat elke constructie of verharding groter dan 40 m² aan de verordening moet voldoen. Bij nieuwbouw van eengezinswoningen is de plaatsing van een hemelwaterput met een minimale inhoud van 5000 l verplicht. Voor nieuwe gebouwen groter dan 100 m², bedraagt het volume van de hemelwaterput 50 l/m² horizontaal dakoppervlakte met een maximum van 10 m³, tenzij gemotiveerd kan worden dat er een groter nuttig hergebruik mogelijk is. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden. Hierbij wordt toevoerend dakoppervlak bepaald door de horizontale dakoppervlak x hellingscoëfficiënt x dakbedekkingcoëfficiënt x filtercoëfficiënt. Voor een symmetrisch dak is de hellingscoëfficiënt 1. De dakbedekkingcoëfficiënt voor een hellend dak bedraagt 0,9. Voor de filtercoëfficiënt wordt met 0,9 gerekend. Berekeningen worden uitgevoerd bij een leegstand van de hemelwaterput van maximum 3 % van de tijd. Voor de bouw van een constructie of de aanleg van verharding is de plaatsing van een infiltratievoorziening verplicht tenzij het goed kleiner is dan 250 m². De infiltratieoppervlakte van de 89/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

90 infiltratievoorziening bedraagt 4 m²/100 m² afwaterende oppervlakte en het buffervolume van de infiltratievoorziening betreft 25 l/m² afwaterend oppervlakte. De provincie West-Vlaanderen hanteert voor verharde oppervlakte van meer dan m² die niet nabij of in effectief overstromingsgevoelig gebied gelegen zijn een buffervolume van 33 l/m² met een vertraagde afvoer van 10 l/sec/ha en nabij of in effectief overstromingsgevoelig gebied 41 l/m² met een vertraagde afvoer van 5 l/sec/ha. Als in een hemelwaterput wordt voorzien, mag de afwaterende oppervlakte verminderd worden met 60 m². De plaatsing van een infiltratievoorziening is verboden in beschermingszone 1 of 2 van een drinkwatergebied. Er dient dan een buffervoorziening geplaatst te worden. Als een buffervoorziening moet aangelegd worden, bedraagt het buffervolume van de buffervoorziening minimaal 25 l/m²/afwaterend oppervlakte. Als de afwaterende oppervlakte groter is dan 2500 m², wordt de buffervoorziening uitgerust met een vertraagde afvoer met een maximaal ledigingsdebiet van 20 l/s/ha. Een afwijking van de verplichting van de verordening kan aangevraagd worden omwille van specifieke redenen met betrekking tot de mogelijkheden van hergebruik of plaatselijke terreinkenmerken. De toetsing aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, wordt uitgevoerd volgens Tabel 39. Tabel 39: Significantiekader ter beoordeling van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening Toetsing Voldoende buffer-of infiltratiecapaciteit, ligging in niet-overstromingsgevoelig gebied Voldoende buffer-of infiltratiecapaciteit, ligging in mogelijks overstromingsgevoelig gebied Voldoende buffer-of infiltratiecapaciteit, ligging in overstromingsgevoelig gebied Niet voldoende buffer- of infiltratiecapaciteit Beoordeling verwaarloosbaar effect beperkt negatief effect negatief effect aanzienlijk negatief effect Waterkwaliteit Mogelijke bronnen van oppervlaktewaterverontreiniging voor de inrichting werden besproken in het subdeel waterkwaliteit grondwater. Gezien het bedrijf noch in de huidige noch in de geplande situatie bedrijfsafvalwater loost wordt in dit subhoofdstuk enkel het effect van directe lozing van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewater beschouwd op basis van Tabel 40. Tabel 40: Significantiekader ter beoordeling van de lozing van huishoudelijk afvalwater Toetsing Geen lozing van afvalwater op oppervlaktewater Lozing van afvalwater op oppervlaktewater na verregaande zuivering (IBA of KWZI) Directe lozing van afvalwater op oppervlaktewater met beperkte zuivering (bv. septische put) Lozing van afvalwater op oppervlaktewater zonder voorafgaande zuivering Beoordeling verwaarloosbaar effect beperkt negatief effect negatief effect aanzienlijk negatief effect 90/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

91 Waterbalans Er dient een waterbalans opgesteld te worden. Alle stromen van de waterbalans worden kwantitatief ingeschat. Door de realisatie van het project treden wijzigingen op inzake waterverbruik. Voor de waterbehoeftecijfers wordt inzake drinkwater en reinigingswaterverbruik per dier de cijfers gebruikt, die gepubliceerd werden in de studie Waterwegwijzer in de veehouderij (VMM, 2001). Op basis van de studie Waterwegwijzer in de veehouderij (VMM, 2001) wordt het huishoudelijk waterverbruik voor gezinsleden ingeschat op 30 m³/persoon. Voor de hoeveelheid hemelwater wordt standaard gerekend met 800 l/m²/jaar. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden. Overmatig waterverbruik Het overmatig waterverbruik wordt beoordeeld door de toetsing van het werkelijk waterverbruik ten opzichte van de theoretische waterbehoefte volgens waterbehoeftecijfers in de BBT 'Veehouderij' telkens bepaald op basis van het vergund aantal dieren. Vervolgens wordt dieper ingegaan op de verschillende gebruikte waterbronnen. De beoordelingscriteria worden weergegeven in en Tabel 41 en Tabel 42. Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Tabel 41: Significantiekader ter beoordeling van het waterverbruik Toetsing Werkelijk verbruik < of = aan theoretische minimale waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' Werkelijk verbruik > theoretische minimale waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij', maar < dan de gemiddelde waarde van minimale en maximale theoretische waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' Werkelijk verbruik > theoretische minimale waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij', maar > dan de gemiddelde waarde van minimale en maximale theoretische waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' Werkelijk verbruik > theoretische maximale waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' Beoordeling verwaarloosbaar effect beperkt negatief effect negatief effect aanzienlijk negatief effect Waterbronnen Tabel 42: Significantiekader ter beoordeling van de waterbronnen Toetsing Geen gebruik van grondwater Grondwatergebruik uit boorput voor enkel hoogwaardige toepassingen Grondwatergebruik uit boorput voor laagwaardige toepassingen waarvoor alternatieven niet wenselijk zijn Grondwatergebruik uit boorput voor laagwaardige toepassingen Beoordeling verwaarloosbaar effect beperkt negatief effect negatief effect aanzienlijk negatief effect 91/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

92 Analyse van de referentiesituatie Hydrografisch situeert het studiegebied zich in het IJzerbekken, subhydrografisch in de zone 'Krommegracht van Lokanaal tot Monding in Beverdijkvaart'. Binnen een straal van 1 km rond het bedrijf bevinden zich de Venepevaart en de Reigersvliet. De percelen onder de varkensstal 2 en 3 en het grootste deel onder de nieuw te bouwen varkensstal 9 watert af in een gracht bij de Veurnestraat. De percelen onder de varkensstallen 4, 5, 6 en 7 wateren af in de Venepevaart, een waterloop van 2 de categorie. Varkensstal 1, het resterend deel onder de nieuw te bouwen stal 9 en het achterste deel van stal 10 watert naar achteren af in een niet geklasseerde gracht. In Figuur 18 wordt de afwatering van het bedrijf weergegeven. De waterlopen hebben de basiskwaliteit als kwaliteitsdoelstelling. De exploitant pompt water uit de Venepevaart, een waterloop van 2 de categorie, om, na ontsmetting, te gebruiken als drinkwater voor de varkens. Aangezien dit geen bevaarbare waterloop is, dient de exploitant niet te beschikken over een vergunning. In het studiegebied bevinden er zich geen relevante VMM- en MAP-meetpunten. De laatste metingen van het VMM-meetpunt (679023) dateren van De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de geplande situatie duidelijk tot uiting Effectinschatting - Analyse van de geplande situatie Waterhuishouding Het bedrijf is gelegen op percelen die volgens de watertoetskaarten (Figuur 19) nietoverstromingsgevoelig en niet-infiltratiegevoelig zijn. Ook de nieuw te bouwen stallen komen op nietinfiltratiegevoelige en niet-overstromingsgevoelige grond. De totale verharde erfoppervlakte bedraagt in de huidige situatie m². Het hemelwater dat terechtkomt op de verharde oppervlakte stroomt in de huidige situatie af van de verhardingen naar het omliggend grasland. De waterhuishouding van de verharding in de bestaande toestand blijft ongewijzigd in de toekomstige situatie. In de huidige vergunde situatie bedraagt het dakoppervlakte van de gebouwen m². Alle dakoppervlakte met uitzondering van stal 2 en 3 (1.920 m²) worden opgevangen in citernes en een hemelwaterput van in totaal 264 m³. Het hemelwater van stal 2 en 3 watert af in de persoonlijke gracht achter het bedrijf die dienst doet als buffergracht. In de huidige situatie is voldaan aan de stedenbouwkundige verordening. Gezien de ligging in nietoverstromingsgevoelig gebied wordt dit als een verwaarloosbaar negatief effect beschouwd. In de toekomstige situatie wordt er telkens voor de nieuw te bouwen varkensstallen een bijkomende verharding aangelegd van 780 m² (excl. dakoppervlakte). Het hemelwater dat valt op de bijkomende verharding die aangelegd wordt om de nieuw te bouwen stallen te kunnen bereiken, zal eveneens afstromen in het nabijgelegen grasland/akkerland. De percelen rond het bedrijf zijn moeilijk infiltreerbaar maar gezien de beperkte bijkomende oppervlakte erfverharding die op 3 verschillende plaatsen bijkomt (zie Figuur 20), kan dit hemelwater alsnog infiltreren in de omgeving. Volgens de gewestelijke stedenbouwkundige verordening dient er voor de nieuwe stallen een infiltratievoorziening van 312m² (7.798 m² x 4m²/100 m²) met een buffervolume van 195 m³ geplaatst te worden. Omdat het bedrijf gelegen is in niet-infiltratiegevoelig gebied en moeilijk infiltreerbaar 92/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

93 gebied wordt een afwijking op de gewestelijke verordening aangevraagd om te mogen bufferen i.p.v. te infiltreren. De berekening van de nodige hemelwateropslag en buffervolumes worden weergegeven in Figuur 21. Het plan waarop de hemelwaterafvoer is weergegeven is te vinden in Figuur 22. Het hemelwater van de nieuw te bouwen kraamzeugenstal 8 (1.330 m²) wordt aangesloten op de 2 bestaande hemelwaterputten van 2 x 20 m³waarna het water overloopt in een aan te leggen buffervoorziening van 149 m³ met vertraagde afvoer van 9 l/s. In deze buffervoorziening zal eveneens het water afkomstig van stal 1, stal 4-7, loods en woning gebufferd worden. Het hemelwater van de nieuw te bouwen varkensstal 9 (810 m²) wordt gebufferd in een buffergracht van m³. Het hemelwater van de nieuw te bouwen varkensstal 10 (5.773 m²) wordt aangesloten op een hemelwaterput van 500 m³ die overloopt in een buffergracht van m³. In deze buffergracht wordt eveneens het water afkomstig van stal 2 en 3 gebufferd. Aangezien er voldoende gebufferd wordt voor alle stallen van het bedrijf, is voldaan aan de gewestelijke verordening. Doordat de percelen in niet- overstromingsgevoelig gebied gelegen zijn, wordt uitgegaan van een verwaarloosbaar negatief effect. Waterkwaliteit Het huishoudelijk afvalwater van de woning van 4 gezinsleden (ca. 120 m³ per jaar) wordt in de actuele situatie geloosd in de gracht na behandeling in een septische put. Gezien de ligging op het zoneringsplan in individueel te optimaliseren buitengebied, zal het afvalwater gezamenlijk gezuiverd worden. Zolang er geen IBA (individuele behandeling van afvalwater) geplaatst is, wordt zowel in de huidige als de toekomstige situatie uitgegaan van een negatief effect. Waterbalans In bijgevoegde figuren (Figuur 23 en Figuur 24) wordt een overzicht gegeven van de waterbalans in de huidige en de geplande situatie. Voor de berekening van de waterbehoefte en het waterverbruik in de toekomstige situatie verwijzen we naar hoofdstuk 3.6. Volgens de huidige vergunde aantallen bedraagt de totale drinkwaterbehoefte van de dieren m³/j en de reinigingswaterbehoefte 615 m³/j. Dit waterverbruik werd berekend op basis van de waterverbruikcijfers die gehanteerd worden door de VMM, en opgenomen zijn in de studie Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001). Op basis van de 4 gezinsleden is er een waterverbruik van 120 m³/j. Volgens de dimensionering van de luchtwassers bij stal 1 en 6 is er een waterverbruik van 190 m³/j nodig als proceswater. In de huidige situatie bedraagt het dakoppervlakte van stallen m² die opgevangen worden in citernes en hemelwaterputten (264 m³ in totaal). Met een toevoerend dakoppervlakte van 2.935m² (3.624 m² x 0.9 dakbedekkingscoëfficient x 0.9 filtercoëfficient) en 264 m³ hemelwateropvang is er volgens de dimensioneringsgrafiek m³/j hemelwater beschikbaar. Dit is voldoende voor het reinigen van de stallen en als proceswater voor de luchtwasser op stal 1 en 6. In de toekomstige situatie bedraagt de totale drinkwaterbehoefte van de dieren m³/j en de reinigingswaterbehoefte m³/j. Het huishoudelijk waterverbruik blijft identiek 120 m³/j. Volgens de dimensionering van de luchtwassers bij stal 1 en 9 en 6 en 7 is er een waterverbruik van 482 m³/j nodig als proceswater. In de nieuwe situatie met een op te vangen dakoppervlakte van m² en hemelwateropvang van 764 m³ is er een beschikbaarheid aan hemelwater van m³/j. Dit blijkt 93/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

94 ook in de nieuwe situatie voldoende te zijn om de stallen te reinigen en als proceswater voor de luchtwasser op stal 1 en 9, 6 en 7. Overmatig waterverbruik In Tabel 43 wordt een overzicht gegeven van de waterverbruiken geschat op basis van VMM cijfers en de minimale en maximale BBT-cijfers. Tabel 43: Bepaling van drink- en reinigingswaterverbruik door de varkens Huidige situatie (m³/j) Toekomstige situatie (m³/j) Hoogwaardig Laagwaardig Hoogwaardig Laagwaardig VMM BBT (min-max) Sinds 2013 werd de diepe grondwaterwinning niet meer gebruikt en werd er geleidelijk aan overgeschakeld op oppervlaktewater. In afwachting van de aansluiting op het oppervlaktewater, werd er leidingwater gebruikt. Sinds 2015 wordt enkel nog oppervlaktewater gebruikt. Op basis van de wateraangifte voor het bedrijf voor productiejaar 2015 en 2016 was er op basis van een geregistreerde debietmeterstand een oppervlaktewaterverbruik van respectievelijk m³ en m³. In de bestaande situatie kan dus uitgegaan worden van een negatief effect voor wat betreft het drinkwaterverbruik. Anderzijds kan het gebruik van oppervlaktewater als alternatief voor grondwater beschouwd worden als een positief effect. Het hemelwaterverbruik werd eveneens geregistreerd door een debietmeter. Hierbij werd er respectievelijk 252 m³ en 321 m³ gemeten. Aangezien het hemelwater gebruikt wordt voor laagwaardige toepassingen kan in dit geval van een verwaarloosbaar effect gesproken worden. In de toekomstige situatie wordt op basis van de VMM-cijfers een (drink)waterverbruik voorzien van m³/j. Dit is zeer beperkt hoger dan de maximale waarde van de BBT-cijfers, waardoor de toekomstige situatie voor het (drink)waterverbruik als een aanzienlijk negatief effect zou kunnen beschouwd worden.. Mits het toezien op het niet lekken van de drinkwaterbakken, kunnen hier geen maatregelen genomen worden aangezien drinkwater levensnoodzakelijk is voor de varkens. Gezien echter in eerste instantie oppervlakte- en hemelwater gebruikt wordt (zelfs als drinkwater), kan voor de toekomstige situatie echter ook uitgegaan worden van een verwaarloosbaar effect Waterbronnen Zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt oppervlaktewater enkel aangewend voor hoogwaardige toepassingen. Hemelwater wordt ingezet om de stallen te reinigen en als proceswater voor de luchtwassers, dus voor laagwaardige toepassingen. Aangezien er geen grondwater als waterbron wordt aangewend, wordt uitgegaan van een verwaarloosbaar effect Synthese Voor de bouw van de nieuwe stallen zou er tijdens de aanlegfase een bronbemaling kunnen vereist zijn. Gezien de korte bemalingsduur en de voorziene lozing in nabijgelegen grachten en het feit dat de invloedsfeer van de bemaling binnen het bedrijfsterrein bevindt, wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Er wordt geen grondwater gebruikt op het bedrijf, bijgevolg is er ook geen invloed op nabijgelegen grondwaterwinningen en op fauna en flora. Op het bedrijf is er zowel in de huidige als toekomstige situatie opslag van bepaalde risicostoffen. Alle huidige bovengrondse dubbelwandige mazouttanken werden gekeurd. In de toekomstige situatie 94/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

95 wijzigt er niets aan de opslag van mazout. Zowel de huidige als toekomstige situatie wordt aanzien als een beperkt negatief effect. De opslag van reinigings-, ontsmettings- en ongediertebestrijdingsmiddelen worden beoordeeld als een beperkt negatief effect doordat gebruik gemaakt wordt van erkende producten die op een veilige plaats worden gestockeerd. Zwavelzuur is opgeslagen in een enkelwandig tank. De tank is nog niet ingekuipt en werd nog niet gekeurd. In de huidige situatie wordt uitgegaan van een aanzienlijk negatief effect. Zodra de tank ingekuipt en gekeurd is, wordt er uitgegaan van een beperkt negatief effect. De transformator die sinds 2017 in gebruik is, zal jaarlijks gekeurd worden. Hierdoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Zowel in de huidige als toekomstige situatie is er voldoende opslag van spuiwater en reinigingswater waardoor wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. Door voldoende mestopslagcapaciteit en geen verplichting tot het plaatsen van peilputten is de bestaande situatie te beschouwen als een beperkt negatief effect. In de toekomstige situatie is er voldoende mestopslagcapaciteit en verbindt de exploitant er zich toe om peilputten te plaatsen en deze om de 3 jaar te analyseren, waardoor de toekomstige situatie wordt beoordeeld als een beperkt negatief effect. In de huidige situatie is voldaan aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening en aangezien het bedrijf gelegen is in niet-overstromingsgevoelig gebied, wordt dit beschouwd als een verwaarloosbaar effect. In de toekomstige situatie wordt het hemelwater van de nieuw te bouwen stal 8 aangesloten op bestaande hemelwaterput van 2 x 20 m³ waarna het water overloopt in een aan te leggen buffervoorziening van 149 m³ met een vertraagde afvoer van 9 l/s. Het hemelwater van de nieuw te bouwen stal 9 wordt gebufferd in een bestaande buffergracht van m³. Het hemelwater van de nieuw te bouwen stal 10 wordt aangesloten op een hemelwaterput van 500 m³, die overloopt in de bestaande buffergracht van m³. In de toekomstige situatie wordt er voldoende gebufferd. Aangezien het bedrijf gelegen is in niet-overstromingsgevoelig gebied, wordt dit beschouwd als een verwaarloosbaar effect. Het huishoudelijk sanitair afvalwater wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie geloosd op het oppervlaktewater na behandeling in een septische put. Zolang er geen IBA wordt geplaatst, wordt er uitgegaan van een negatief effect. In de huidige situatie is het drinkwaterverbruik hoger dan de gemiddelde waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' en lager dan de maximale waarde waardoor wordt uitgegaan van een negatief effect. In de toekomstige situatie wordt het drinkwaterverbruik geschat hoger te zijn dan de maximale BBT-waarde waardoor wordt uitgegaan van een aanzienlijk negatief effect. Mits het toezien op het niet lekken van de drinkwaterbakken, kunnen hier geen maatregelen genomen worden aangezien drinkwater levensnoodzakelijk is voor varkens. Voor hoogwaardige toepassingen wordt enkel oppervlaktewater gebruikt, nl als drinkwater voor de varkens. Hemelwater wordt gebruikt voor laagwaardige toepassingen als reinigingswater voor de stallen en als proceswater voor de luchtwassers. Aangezien er geen grondwater wordt aangewend als energiebron, wordt dit beschouwd als een verwaarloosbaar effect Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd. Er is voldoende opslagcapaciteit voor het opvangen van reinigingswater. 95/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

96 Gebruik van erkende producten. Periodieke reiniging verharde oppervlakten om afspoelen potentiële verontreiniging te voorkomen. Alle mazouttanken zijn dubbelwandige en gekeurd Bijkomend te nemen maatregelen Keuring van één bovengrondse dubbelwandige tank dient te gebeuren voor april 2018 Opslag zwavelzuur inkuipen en laten keuren Jaarlijkse keuringen van de transformator Plaatsen van peilputten in kader van lekdichtheid van mestkelders + analyse om de 3 jaar Plaatsen van een buffervoorziening van 149 m³ met aansluiting op een vertraagde afvoer van 9 l/s Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Volgende tips zijn belangrijk voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau: Gebruik van hemelwater in het huishouden Plaatsen van een IBA voor de zuivering van het huishoudelijk afvalwater Herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen Verder gebruik maken van een waterzuinige hogedrukreiniger. Hiermee kan het waterverbruik in vergelijking met een klassieke tuinslang tot de helft teruggebracht worden. De meest efficiënte hogedrukreinigers hebben een debiet van 6,5 l/min. Zowat alle types laten het gebruik van alternatieve waterbronnen vrij van bezinkbare deeltjes- toe. Bij gebruik van nietleidingwater raden de producenten een extra voorfilter aan. Zorg bij het gebruik van een hogedrukreiniger altijd voor voldoende verluchting. Gebruik van goede drinkbakken, nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van vlotter, 96/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

97 5.3. Bodem Voor de relevante figuren wordt verweren naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 25: Kaart bodemtypes Afbakening studiegebied Inhoudelijke afbakening De directe ingrepen op de bodem binnen het projectgebied kunnen veroorzaakt worden door het vergraven van de bodem in functie van de aanleg van nieuwe infrastructuren en grondverontreiniging door lekkage van opslagtanks. Depositie van verzurende stoffen zijn vnl. van belang voor de gevolgen op vegetatie en zullen dan ook in de discipline fauna & flora behandeld worden. Ook effecten op de bodem door het uitrijden van mest worden mee in rekening gebracht te worden Geografische afbakening Het studiegebied omvat dan ook de onmiddellijke omgeving van het projectgebied en de in gebruik zijnde landbouwgronden Toelichting gegevensgebruik De voornaamste gegevensbronnen zijn: Geologische kaart van België, Vlaams Gewest, schaal 1/ (Belgische geologische dienst) Bodemkaart van België, schaal 1/ (Instituut tot aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw, I.W.O.N.l.) Topografische kaart Databank Ondergrond Vlaanderen Methodiek Voor de bespreking van de referentiesituatie voor de discipline bodem wordt een beschrijving gegeven van de geologie in het studiegebied. De geologische informatie (diepte Tertiair, verschillende voorkomende formaties, dikte Quartair, ) wordt afgeleid uit de Geologische kaart van België (enerzijds met kaartmateriaal, anderzijds met informatie uit het bijhorend verklarend tekstgedeelte). Op basis van de Bodemkaart van België worden de bodemseries nagegaan die typerend zijn voor het bedrijf en de omgeving. Effecten op de bodem ten gevolge van de bedrijfsuitbating, zowel in de actuele situatie als in de geplande situatie kunnen zijn: Bodemverontreiniging en -onderzoek door opslag risicostoffen en het verplaatsen van grond Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting; Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden, etc. 97/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

98 Bodemverontreiniging en -onderzoek door opslag van risicostoffen Mogelijke puntbronnen van bodemverontreiniging op het bedrijf zijn: opslag van gevaarlijke producten (fossiele brandstoffen, reinigings-, ontsmettings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen, opslag van zwavelzuur en transformatorvloeistoffen) Bodemverontreiniging hangt nauw samen met grondwaterverontreiniging, zoals reeds in het bovenstaande hoofdstuk 'water' werd behandeld. De potentiële effecten van hoger vermelde elementen op bodemverontreiniging kunnen als volledig gelijkaardig ingeschat worden als de effecten op potentiële grondwaterverontreiniging. Bijgevolg wordt hier niet meer op ingegaan. De afgegraven grond wordt weggevoerd en kan, indien verontreinigd, op andere plaatsen aanleiding geven tot bodemverontreiniging. Het Vlarebo regelt het afvoeren en hergebruik van grond. Bij de effectbespreking bodemverstoring in de geplande situatie wordt dan ook louter een grondbalans opgemaakt, waarbij aangegeven wordt hoeveel grond er zal worden aan- of afgevoerd. Bij de effectbespreking zal nagegaan worden of de opslag voldoet aan de voorgeschreven voorwaarden (Vlarem II). Eveneens wordt nagegaan of er reeds in het verleden bodemonderzoeken hebben plaatsgevonden op de betreffende terreinen en wordt aangegeven of verdere opvolgingsonderzoeken in de toekomst noodzakelijk worden geacht. Effecten op bodemprocessen door verzuring & vermesting Vermesting en verzuring kan gebeuren door: Depositie van nutriënten die door het bedrijf werden uitgestoten: verzurende en vermestende depositie; Het uitrijden van mest op het land Calamiteiten: lek in de mestopslag Bij de effecten in de geplande situatie wordt een beschrijving gegeven op welke manier de mest wordt afgezet in de actuele en geplande situatie. Op deze manier wordt een inzicht gekregen in de werking van het bedrijf. Effecten worden hier echter niet aan gekoppeld. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline fauna & flora. Inzake effecten te wijten aan mogelijke lekken bij de mestopslag wordt verwezen naar de discipline water (grondwater). Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden Door de aanleg van nieuwe infrastructuren kan er bodemverstoring optreden. Naast het effect op aantasting van het bodemprofiel kan dit eveneens een verstoring van het archeologisch bodemarchief veroorzaken. Voor dit laatste wordt verwezen naar de discipline Landschappen, Bouwkundig erfgoed en Archeologie. Een beoordeling is mogelijk op basis van de landbouwtyperingskaart (opgemaakt door VLM in opdracht van de afdeling Land). Deze kaart heeft als doel een eenduidige differentiatie van het agrarisch gebied te bekomen. Hiervoor wordt in een eerste deel een waardering toegekend aan individueel geregistreerde landbouwpercelen op basis van bodemgeschiktheid, bemestingsnorm, perceelskenmerken en bedrijfskenmerken. 98/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

99 Bij de beoordeling wordt rekening gehouden dat de impact op het ruimtebeslag bij een nieuw bedrijf groter is dan bij een bestaand bedrijf. Tabel 44: Significantiekader ter beoordeling van de bodemverstoring Toetsing Geen nieuwe infrastructuren; nieuwe infrastructuren enkel ter hoogte van het bestaande bedrijfsterrein en aansluitend aan bestaande gebouwen (waar geen akkerbouw plaatsvindt), uitbreiding bestaand bedrijf op aanliggend perceel ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage of matige waardering; inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage waardering. Uitbreiding bestaand bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) hoge waardering; of inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met matige waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met hoge waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met zeer hoge waardering Beoordeling verwaarloosbaar effect beperkt negatief effect negatief effect aanzienlijk negatief effect Analyse referentiesituatie Beschrijving geologie De geologische opbouw ter hoogte van het studiegebied wordt samengevat in Tabel 45 op basis van gegevens uit DOV.Vlaanderen.be. Tabel 45: Geologische opbouw Diepte (m onder het maaiveld) textuur stratigrafie 0-2,5 Kleiige polderafzettingen van de kustvlakte Quartaire afzetting 2,5-7,8 Zandige kreekruggen Quartaire afzetting 7,8-16,5 Veen-kleiige poelgronden Quartaire afzetting 16,5-17,5 Zandige kreekruggen Quartaire afzetting 17,5-18,5 Formatie van Tielt Beschrijving bodem Het bedrijf is gelegen in een gebied met bodemkenmerken m.d5 en m.e1 en omgeven door m.d4, OG1, OG2, mg2 en OB (Figuur 25 en Tabel 46). Tabel 46: Omschrijving bodemtype projectgebied (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Bodemtype m.d5 m.e1 m.d4 OG1 OG2 m.g2 OB Beknopte beschrijving bodemtype Overdekte kreekruggronden (Middellandpolders) Dekkleigronden (Middellandpolder) Overdekte kreekruggronden (Middellandpolders) Uitgebrikte gronden, licht profiel Uitgebrikte gronden, zwaar profiel Geulgronden (Middelland-Oudlandpolders) Bebouwd perceel 99/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

100 Het bedrijf en de directe omgeving liggen in een gebied van dekkleigronden. De nieuw te bouwen stallen komt op de plaats waar in 2017 wintertarwe en tijdelijk grasland werd geteeld Effectbepaling Bij de effectbeoordeling wordt terzelfdertijd zowel de effecten in de huidige als in de geplande situatie besproken. Bodemverontreiniging en -onderzoek door opslag van risicostoffen Momenteel zijn er 4 opslagtanks voor mazout op het bedrijf. Het betreft 4 bovengrondse dubbelwandige tanken waarvan 2 voorzien zijn van een verdeelslang. De tanks bevinden zich op verhard oppervlak en voldoen aan de nodige veiligheidsvoorschriften. De dubbelwandige tanken werden periodiek gekeurd. De opslag van brandstof kan enkel in geval van een accidentele situatie verantwoordelijk zijn voor eventuele bodemverontreiniging. Gezien bovengronds en dubbelwandig is het risico hierop beperkt. Bij eventuele accidentele situatie kan onmiddellijk ingegrepen worden om relevante effecten te vermijden. In de geplande situatie wijzigt er niets. Door de gecontroleerde opslag van reinigings-, ontsmettings-, ongediertebestrijdingsmiddelen wordt hiervan evenmin impact verwacht, behoudens bij calamiteiten. De betonstructuren vermijden uitloging naar de bodem bij toepassing van deze stoffen. De opslag van zwavelzuur gebeurt in een enkelwandige tank. In de geplande situatie wordt deze tank ingekuipt en gekeurd. Om de nieuwe stallen te bouwen, de mestkelders aan te leggen en de hemelwaterputten te plaatsen dient er een uitgraving van de grond te gebeuren. Hierdoor zal er een grondverzet zijn van ongeveer m³ nodig zijn. Deze grond zal op eigen percelen opgevoerd worden. Gezien het grondverzet meer dan 250 m³ bedraagt, dient er een technisch verslag te bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond opgemaakt worden. Er dient voldaan te worden aan de Vlareboen Vlarea-wetgeving. Bij toepassen van het Vlarebo wordt terzake nauwelijks een effect verwacht. Volgens Vlarebo art 61 en 62 dient al dan niet, rekening houdende met de categorie waarin de inrichting wordt ingedeeld, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Het voorliggende bedrijf is niet bodemonderzoeksplichtig volgens de indelingslijst van Vlarebo. Ook in de gewenste situatie zal dit niet het geval zijn. In de toekomstige situatie is er voldoende mestopslagcapaciteit en verbindt de exploitant er zich toe om peilputten te plaatsen en deze om de 3 jaar te analyseren, waardoor in de toekomstige situatie kan bodemverontreiniging bijgevolg opgevolgd worden. Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting: wijze van mestafzet De mest geproduceerd op jaarbasis door het vergund aantal dieren wordt voor 35 % op eigen grond uitgevoerd. De overige mest wordt voor 65 % afgevoerd naar derden. In de nieuwe situatie zal er 7 % van de mest op eigen grond afgezet worden, 13 % wordt afgezet bij derden (andere landbouwbedrijven) en 80 % wordt afgevoerd naar een externe verwerkingsinstallatie. Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden In de bestaande situatie dient rekening gehouden te worden met de bestaande verharding tussen de woning en de stallen. Deze verharding verhindert de infiltratie van het hemelwater. De aanleg van de 100/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

101 nieuwe stal leidt tot extra verharding. Effecten op infiltratie/afvoer van hemelwater worden bij de discipline water besproken. Door de bouwactiviteiten dient wel rekening gehouden te worden met compactie van de bodem t.h.v. de werfzone (dit is inherent aan de bouwactiviteiten). Gezien de opvang van het hemelwater dat op deze zone valt, en gezien het beperkte oppervlak, zijn van deze compactie dan ook nauwelijks effecten te verwachten. De percelen waarop de bestaande gebouwen en nieuw te bouwen stal komt, hebben op de landbouwtyperingskaart (opgemaakt door de VLM) een lage waardering voor landbouw. Er wordt dan ook uitgegaan van beperkt negatief effect Synthese Behoudens bij calamiteiten kunnen de effecten op de bodem als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beschouwd worden. Hierbij wordt er uiteraard van uit gegaan dat aan alle wettelijke bepalingen voldaan wordt m.b.t. o.a.: Opslag van risicostoffen Mestopslag Bodemverzet Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen: De bestaande stallen zijn uitgerust met een volle betonnen vloer zodat uitspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt. Jaarlijks wordt een mestaangifte gedaan Bijkomend te nemen maatregelen : De nieuw te bouwen stallen worden uitgerust met een volle betonnen vloer zodat uitspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt. Er dient voldaan te worden aan de Vlarebo-wetgeving voor wat betreft het grondverzet. De extra mest die geproduceerd wordt in de toekomstige situatie wordt hoofdzakelijk naar een externe mestverwerkingsinstallatie vervoerd. Indien er toch calamiteiten zouden optreden die een impact kunnen hebben op de bodem of het grondwater, worden zo snel mogelijk de nodige acties ondernomen om de verontreiniging weg te nemen of om de verdere verspreiding van de verontreiniging te voorkomen, bv. door de verontreinigde grond af te voeren naar een daartoe vergunde inrichting. Uiteraard dienen hierbij de wettelijke bepalingen gevolgd te worden De verdere mogelijkheden of aanbevelingen Er wordt verwezen naar de disciplines Water (inzake bodem- en grondwaterverontreiniging) en de discipline Faune en Flora (inzake verzurende en vermestende deposities). 101/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

102 5.4. Geluid Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 26: Woningen binnen een straal van 200 m rond de perceelsgrenzen Afbakening studiegebied Het studiegebied geluid wordt bepaald door de op het bedrijf aanwezige geluidsproducerende infrastructuren en activiteiten (zoals de ventilatoren, het laden en lossen, ). Het studiegebied strekt zich uit tot op 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf conform de bepalingen in Vlarem II. Indien er zich eveneens kwetsbare gebieden zoals natuurgebieden, stiltegebieden, woonkernen op minder dan 500 m van het landbouwbedrijf bevinden is het aangewezen het effect tot daar te beoordelen. In het schriftelijk leefomgevingsonderzoek (SLO-2, 2008) werd gesteld dat de bronnen van lawaaihinder vanuit de landbouw landbouwwerktuigen, vee en ventilatoren van stallen zijn. In het kader van de activiteitengroep Landbouwdieren zijn dan ook de bronnen vee en ventilatoren belangrijk. Hieraan kunnen nog de vrachtwagens en landbouwvoertuigen toegevoegd worden die grondstoffen, eindproducten en afvalstoffen komen laden en lossen. Naast deze algemeen voorkomende bronnen dient voor de veeteelt ook in verschillende gevallen rekening gehouden te worden met mogelijke geluidshinder door mestverwerkingsinstallaties, bedrijfsactiviteiten zoals het vullen van silo s, enz. Geluidshinder in het kader van de aanleg- of afbraakfase wordt niet beoordeeld, aangezien het hinderniveau vergelijkbaar is met de woningbouw. De transportbewegingen kunnen naast een geluidsproductie ook zorgen voor verkeershinder. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline mens Referentiesituatie De voornaamste gegevensbronnen voor deze discipline zijn: Terreinbezoek Gewestplan Wegenatlas Orthofoto Topografische kaart Op basis van kaartmateriaal (topografische kaart, gewestplan, orthofoto,...) en terreinbezoek wordt een inschatting gemaakt van de voornaamste geluidsproducerende elementen in de bedrijfsomgeving. Ter beschrijving van de referentiesituatie voor de discipline geluid is het belangrijk om een inschatting te kunnen maken van het omgevingsgeluid. Geluidsmeetnetten zijn echter afwezig. De referentiesituatie bestaat dan ook voornamelijk uit een kwalitatieve beschrijving van de omgeving, waarbij voornamelijk aandacht dienst besteed te worden aan belangrijke geluidsbronnen in de omgeving (transportwegen, industrie,...). De stallen zijn volgens het gewestplan Diksmuide-Torhout (B.S. 05/02/1979) volledig gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. 102/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

103 Binnen een straal van 200 m van de bedrijfspercelen (Figuur 26 in bijlage), liggen vijf woningen. De dichtste particuliere woning is gelegen op ongeveer 350 m van het centrum van het bedrijf, of op 60 m van de perceelsgrens. Het meest nabijgelegen woongebied met landelijk karakter is gelegen op 850 m van het bedrijf. Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden kan dan voor het L A95,1h voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd worden. Deze waarden liggen 10 db(a) lager dan de milieukwaliteitsnormen voor agrarische gebieden. Dit zijn echter normale waarden voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid in agrarisch gebied wanneer er geen stoorbronnen zijn in de onmiddellijke omgeving. Bijvoorbeeld voor agrarische gebieden waar er geen autosnelwegen of drukke primaire wegen binnen een straal van 2 km of geen industriegebieden binnen een straal van 500 m gelegen zijn. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in agrarische gebieden langs drukke autosnelwegen ( s nachts gemiddeld > 500 voertuigen per uur) en dit voor immissiepunten op minder dan 200 m van een autosnelweg, kan voor het LA95,1h voor de dagperiode 55 db(a), voor de avondperiode 50 db(a) en 45 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd worden Gevolgen van geluidshinder Geluidshinder en/of een verhoging van het omgevingsgeluid kan effecten hebben op de volgende gebieden: mentale en fysische gezondheidsproblemen van de mens; rustverstoring van de mens (slaapstoornissen, verminderd gebruik van woongedeelten,...); negatieve invloed op de kwaliteitsbeleving van het milieu; rustverstoring van fauna (o.a. populatiewijzigingen). Naast een beoordeling volgens Vlarem zal de discipline Geluid informatie aanreiken voor de discipline Mens en Biodiversiteit Methodiek Bepalen van de geluidsemissie In eerste instantie worden alle relevante geluidsbronnen op het bedrijf aangeduid en worden deze bronnen zoveel mogelijk gekwantificeerd. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen continue bronnen en incidentele bronnen. Incidenteel geluid wordt gedefinieerd als geluid waarvan het niveau weinig frequent verhoogt ingevolge gebeurtenissen die langer dan 2 seconden duren; de niveauverhogingen worden gemeten als LAeq,1s en duren in totaal niet langer dan 10% van de duur van de desbetreffende beoordelingsperiode(n). De dagperiode is van 7u tot 19u, de avondperiode van 19u tot 22u en de nachtperiode van 22u tot 7u, zodat we met volgende tijdsduren per beoordelingsperiode moeten rekening houden voor de bepaling van incidenteel geluid : voor de dagperiode betekent dit m.a.w. minder dan 72 minuten, voor de avondperiode minder dan 18 minuten en voor de nachtperiode minder dan 54 minuten. Geluid dat niet aan bovenstaande definitie voldoet, wordt beschouwd als continu geluid. Aangezien de in Vlarem opgenomen grenswaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact als één geheel te worden beoordeeld. 103/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

104 Enkele geluidstechnische begrippen In deze paragraaf definiëren we enkele begrippen die van belang kunnen zijn. Verder info is terug te vinden in het richtlijnenboek geluid en trillingen. Bestaande inrichting Een ingedeelde inrichting of onderdelen van een ingedeelde inrichting: Waarvoor de exploitatie op 1 januari 1993 was vergund, of waarvoor vóór 1 september 1991 een vergunningsaanvraag is ingediend; Of, die op 1 januari 1993 in bedrijf zijn gesteld, vóór 1 september 1991 niet vergunningsplichtig waren, en waarvoor voor 1 maart 1993 een vergunningsaanvraag is ingediend; Of, wanneer het in de derde klasse ingedeelde inrichtingen betreft, die op 1 januari 1993 in bedrijf zijn gesteld en waarvoor de melding gebeurde voor 1 maart 1993; Of, die op 1 januari 1993 niet ingedeeld waren, en het ten gevolge een wijziging van of aanvulling op de indelingslijst nadien wel werden of worden, en die op dat ogenblik reeds in uitbating of gebruik waren. Nieuwe inrichting Geluidsdrukniveau (Lp) Ingedeelde inrichting die niet beantwoordt aan de criteria voor bestaande inrichting Geluidsdrukken kunnen zeer sterk uiteenlopende waarden hebben. Indien geluid zou weergegeven worden in Pascal zou dit leiden tot enorm grote en moeilijk hanteerbare getallen om mee te werken (de verhouding gehoordrempel/pijngrens is groter dan een miljoen). Geluidsdruk wordt daarom uitgedrukt aan de hand van geluidsdrukniveau (verwijzend naar een referentiewaarde). Het geluidsdrukniveau Lp wordt als volgt gedefinieerd: Lp= 10.log10(p²/p0²) (db) met p0 = 20µPa Specifieke (Lsp) geluid De getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting of een deel ervan karakteriseert en die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. LA95,T De waarde van het achtergrondgeluidsdrukniveau volgens Vlarem II (indien de waarneemperiode T = 1uur). LW, LWA Het geluidsvermogenniveau (lineair of A-gewogen). Het is een maat voor het uitgestraalde geluidsvermogen. Het is een éénduidig cijfer voor een bepaalde bron. Voor een puntbron geldt in het vrije veld 104/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

105 Bepalen van de geluidsimmissie volgende relatie tussen geluidsdrukniveau en geluidsvermogenniveau: LWA = LPA log r (r = afstand in m). Voor de bepaling van het specifiek geluidsniveau (Lsp) in de omgeving van een veeteeltbedrijf, wordt hier een vereenvoudigde methode voorgesteld. Volgende formule berekent het geluidsniveau op een plaats op r meter van de bron (= de afstand tot aan de meest nabij gelegen bron op het bedrijf of centrum) en zonder afscherming tussen bron en immissiepunt : L sp = L wtot log( 4 r² ) - 0,5 r /100 Met r de afstand tot het centrum van een deelinrichting of de afstand tot de meest nabij gelegen bron op het bedrijf De factor 0,5r/100 houdt rekening met de luchtabsorptie *. Op 500 m treedt er een reductie op van 2,5 db(a). * In principe is dit frequentie-afhankelijk. Er werd hier enkel de luchtabsorptie bepaald voor de 1000 Hz octaafband. Deze frequentie is echter meestal het meest db(a) bepalend Beoordeling van de geluidsimmissie Continue bronnen Aangezien de in Vlarem opgenomen richtwaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact van de continue bronnen als één geheel te worden beoordeeld. Toetsing van het continue geluid dient dus te gebeuren met alle geluidsbronnen samen die als continu kunnen worden beschouwd en samen simultaan in werking kunnen zijn. Vlarem II definieert het specifiek geluid als de getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting, of een deel ervan karakteriseert, die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. De beoordeling gebeurt door het berekende geluidsniveau te toetsen t.o.v. richtwaarden die zijn opgenomen in Vlarem. De richtwaarden worden gehanteerd voor bestaande of te hervergunnen installaties. Voor nieuwe installaties of veranderingen (aanzienlijke uitbreidingen) worden de grenswaarden gehanteerd. Voor de definities van bestaande/nieuwe inrichtingen verwijzen we naar paragraaf van het richtlijnenboek geluid en trillingen Richtwaarden/grenswaarden Volgens de voorschriften van Vlarem II, hoofdstuk 4.5. Beheersing van geluidshinder gelden volgende richtwaarden (RW) voor het specifiek geluidsniveau (Lsp) in open lucht. Tabel 47: Richtwaarden in db(a) voor Lsp in open lucht volgens bijlage van Vlarem II Categorie Overdag s Avonds s Nachts (7u tot 19u) (19u tot 22u) (22u tot 7u) 1.Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie 2.Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van industriegebieden niet vermeld in punt 3 of van gebieden voor gemeenschapsvoorziening en openbare nutsvoorzieningen /216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

106 3.Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500m van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden tijdens de ontginning Woongebieden Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens ontginning 6.Recreatiegebieden uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie 7.Alle andere gebieden, uitgezonderd : bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgesteld 8.Bufferzones Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens ontginning Agrarische gebieden Opmerking : Als een gebied valt onder twee of meer punten van de tabel, dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing Voor nieuwe inrichtingen is de grenswaarde afhankelijk van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Indien het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid gelijk is aan of hoger is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan moet de continue component van het specifiek geluid, voortgebracht door de nieuwe inrichting beperkt worden tot het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid verminderd met 5 db(a), waarbij eveneens dient voldaan te zijn aan de bovenstaande richtwaarde. Indien het oorspronkelijk omgevingsgeluid (L A95,1h) lager is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan worden er voorwaarden opgelegd, afhankelijk van de ligging: Gebieden 1, 4, 6, 7: Lsp <=RW 5 én Lsp <= L A95,1h Gebieden 2, 3, 5, 8, 9 of 10: Lsp <= RW 5 Agrarische gebieden vallen onder de categorie 10 agrarische gebieden. Er is een gelijkstelling van de milieukwaliteitsnormen en richtwaarden voor geluid voor agrarische gebieden en woongebieden. Voor nieuwe inrichtingen en verandering van bestaande inrichtingen in gebieden die vallen onder categorie 10 'agrarische gebieden' moet getoetst worden t.o.v. de norm RW /216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

107 Significantiekader uit het richtlijnenboek Geluid en trillingen Hierna geven we het significantiekader weer zoals dat is opgenomen in het RLB geluid en trillingen. De scores 0, +1, +2 en +3 krijgen respectievelijk de beoordeling geen of verwaarloosbaar effect, gering positief, matig positief en positief effect. Tabel 48: Significantiekader geluid Invloed op omgeving Eindscore na correctie Voldoet aan het Vlarem? Lna-Lvoor* tussenscore Nieuw of verandering Bestaand (effectscore) ΔLAX,T Lsp GW Lsp>GW Lsp RW RW<Lsp RW+10 Lsp>RW+10 ΔLAX,T> <ΔLAX,T <ΔLAX,T ΔLAX,T /-2 ** ΔLAX,T< ΔLAX,T< ΔLAX,T< ΔLAX,T : verschil in omgevingsgeluid in db(a) voor en nadat een project zal zijn uitgevoerd Met T = duur in seconden Met X: N parameter van statistische analyse (LAN,T), in Vlarem wordt N = 95 gebruikt ter toetsing aan de milieukwaliteitsnorm ofwel eq voor het equivalente geluidsdrukniveau (LAeq,T), van het omgevingsgeluid. GW : grenswaarde volgens het beslissingsschema van Vlarem II RW : richtwaarde Lsp : specifiek geluid *bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was. Bij een hervergunning van een inrichting met een mix van bestaande & nieuwe bronnen is het oorspronkelijk omgevingsgeluid voor de nieuwe bronnen, het omgevingsgeluid met de bestaande bronnen van de inrichting in werking. ** de keuze -1 ofwel -2 is afhankelijk van de grootte van de overschrijding van de GW (al dan niet binnen het betrouwbaarheidsinterval van de berekende specifieke immissie). De uiteindelijke negatieve scores (cfr. richtlijnenboek geluid en trillingen) worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen. -1 (matig significant effect) Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -2 (significant negatief effect) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, te koppelen aan de langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. 107/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

108 -3 (zeer significant negatief effect) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan de korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden Incidentele bronnen Het incidenteel geluid moet afzonderlijk worden getoetst aan de hiervoor in Vlarem II gehanteerde waarden. Hiervoor is het maximaal voorkomende L Aeq,1s ter hoogte van de immissiepunten van de diverse activiteiten voor de effectbepaling van belang. Volgens bijlage van VLAREM II geldt als richtwaarde uitgedrukt in db(a) in open lucht van hinderlijk ingedeelde inrichtingen voor incidentele geluidsbronnen, de toepasselijke richtwaarde vermeerderd met 15 db(a) tijdens de dag en 10 db(a) s avonds en s nachts. Bij incidenteel geluid gaat het telkens om kortstondige gebeurtenissen die beschreven worden door L Aeq,1s en waarvan het maximum moet worden getoetst aan de hiervoor geldende normen in Vlarem II. Tabel 49: Normen voor incidenteel geluid Richtwaarden uitgedrukt in db(a) Overdag s Avonds s Nachts Toepasselijke waarde+ 15 Toepasselijke waarde + 10 Toepasselijke waarde + 10 De toepasselijke waarde is: voor nieuwe inrichtingen: richtwaarde in Tabel 47 verminderd met 5 db(a) (voor alle gebieden) voor bestaande inrichtingen: richtwaarde in Tabel 47. M.a.w. voor een nieuwe installatie in agrarisch gebied (gebied 10 - die niet voldoet aan categorie 2 of 3) dient er voor een incidentele geluidsbron overdag getoetst te worden aan: toepasselijke waarde + 15 = waarde uit Tabel 47' : = 55 db(a) Conclusie van de beoordeling Er zal aangegeven worden welke geluidsniveaus verwacht worden ter hoogte van de beoordelingspunten. Dit zijn in eerste instantie de meest nabijgelegen woning en/of op 200 m vanaf de perceelsgrens. Er wordt in de tabel aangegeven wat de richtwaarde of grenswaarde is per beoordelingspunt en beoordelingsperiode, en of er al dan niet een overschrijding optreedt. Voor het continu geluid wordt ook de significantie van het effect in de tabel opgenomen. Bij een significant negatief of een zeer significant negatief effect (-2 of -3) dient er noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen. Bij een matig significant negatief effect (-1) is onderzoek naar milderende maatregelen minder dwingend. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden zowel de effecten beoordeeld als de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding. 108/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

109 Bepaling van de verschillende geluidsbronnen Ventilatoren De voornaamste continue geluidsbronnen zijn de ventilatoren. In de vergunde situatie zijn er 48 ventilatoren in de bestaande varkensstallen. Deze ventilatoren bevinden zich hoofdzakelijk in een koker in de nok, er zijn ook een aantal ventilatoren die zich in de zijmuur bevinden, en een aantal in een luchtwasser. In de geplande situatie zullen er op de nieuwe vleesvarkensstal (stal V10) 17 ventilatoren geplaatst worden, de ventilatoren van stal V1 zullen verplaatst worden naar de luchtwasser van de nieuwe stal V9, in de nieuwe kraamstal V8 komen 5 nieuwe ventilatoren in kokers bij en in stal V7 komt 1 nieuwe ventilator in de luchtwasser. De stal V7 vervangt de bestaande stal, waardoor 13 nokventilatoren wegvallen. In de nieuwe situatie zullen er dus in totaal 58 ventilatoren zijn. Uit technische brochures van stalventilatoren (meestal axiale ventilatoren) en op basis van emissiemetingen blijkt dat het geluidsniveau op 1 m i.f.v. het vermogen varieert van 60 tot 74 db(a). Dit betekent een geluidsvermogenniveau (L w) van 71 à 85 db(a). Deze waarden zijn enkel indicatief en het juiste geluidsniveau hangt van een aantal factoren (aantal, geluidsemissie, spectrum) af. Hier wordt in eerste instantie gerekend met een geluidsvermogenniveau van 85 db(a) per ventilator. Voor ventilatoren gelegen in kokers wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht o.w.v. de positionering onderin de koker. Hiervoor wordt verwezen naar een Uittreksel uit een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Exlan Consultants BV voor een pluimveebedrijf in Nederland. Hierin wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht voor ventilatoren in kokers. Zie bijlage Op het bronvermogen van de ventilatoren voor het luchtwasserpakket is een reductie van 10 db(a) toegepast o.w.v. de aanwezigheid van een wasserpakket achter de ventilatoren. Deze reductie vinden we terug in een Nederlands akoestisch onderzoek (Exlan Consultants BV, 2011). In een ander akoestisch onderzoek van het Milieu Adviesbureau BV, 2010 (akoestisch onderzoek rapportnummer 210-SSm51l-il-v1) geeft men een reductie aan van 11,8 db(a) voor de ventilatoren voor een luchtwasser. Uittreksels van het betreffende akoestisch onderzoek wordt in bijlage 18.4 toegevoegd. Voor de ventilatoren die geplaatst zijn in kokers op het dak, wordt bijgevolg 85 db(a) - 3 db(a) = 82 db(a) in rekening gebracht bij de berekeningen, voor de ventilatoren geplaatst voor de luchtwasser is dit 85 db(a) - 10 db(a) = 75 db(a). Er wordt uitgaan van een worst-case scenario. Verder wordt er een onderscheid gemaakt tussen bestaande ventilatoren en nieuwe ventilatoren (stallen vergund voor of na 1993). Bestaande ventilatoren worden getoetst aan de richtwaarden, nieuwe geluidsbronnen worden getoetst aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. In de vergunde situatie worden er dus 48 ventilatoren in totaal in rekening gebracht. In de toekomstige situatie zullen er in totaal 58 ventilatoren in rekening gebracht worden. Tabel 50: Ventilatoren in de vergunde situatie Stal Aantal ventilatoren Type ventilator Bronvermogen db(a) Bronvermogen db(a) met reducties Geluidsbron Stal V1 2 Ventilator in luchtwasser Vergund na 1993 Stal V2 10 nokventilatoren Vergund na 1993 stal V3 16 nokventilatoren Vergund na /216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

110 Stal V4 4 Ventilator in muur Vergund voor 1993 Stal V5 2 nokventilatoren Vergund na 1993 Stal V6 1 Ventilator in luchtwasser Vergund na 1993 Stal V7 13 nokventilatoren vergund voor 1993 Tabel 51: Ventilatoren in de nieuwe situatie Stal Aantal ventilatoren Type ventilator Bronvermogen db(a) Bronvermogen db(a) met reducties Geluidsbron Stal V1+9 2 Ventilator in luchtwasser Vergund na 1993 Stal V2 10 Nokventilatoren Vergund na 1993 stal V3 16 Nokventilatoren Vergund na 1993 Stal V4 4 Ventilator in muur Vergund voor 1993 Stal V5 2 Nokventilatoren Vergund na 1993 Stal V6 1 Ventilator in luchtwasser Vergund na 1993 Stal V7 1 Nokventilatoren Vergund na 1993 Stal V8 5 Nokventilatoren Vergund na 1993 Stal V10 17 Nokventilatoren Vergund na 1993 Van de vergunde situatie zijn er 31 ventilatoren te beschouwen als nieuwe ventilatoren. De stallen V1, V2, V3, V5 en V6 zijn immers na 1993 gebouwd, waardoor deze ventilatoren als nieuwe geluidsbronnen beschouwd worden en getoetst worden aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Van de nieuwe situatie zijn er 54 ventilatoren te beschouwen als nieuwe ventilatoren. Bij koudere temperaturen (winter of s nachts) zullen de ventilatoren minder werken dan in de zomer op warme dagen. Het aantal ventilatoren die op vol vermogen in werking zijn hangt ook af van het aantal dieren die zich op dat moment in de stallen bevinden. Hier worden volgende aannames gedaan: 1/3 van het totaal aantal ventilatoren voor de dag en avondperiode (of dus 16 ventilatoren in de huidige situatie en 19,3 in de toekomstige situatie). 1/5 van het totaal aantal ventilatoren voor de nachtperiode (of dus 9,6 ventilatoren in de huidige situatie en 11,6 in de toekomstige situatie). Het totale geluidsvermogenniveau van de ventilatoren in werking wordt berekend als volgt: L wtot_ventilatoren = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10) ) Met N het totaal aantal identieke ventilatoren met dezelfde geluidsemissie Lwi_ventilator : het geluidsvermogenniveau van één ventilator of bron Lwtot_ventilatoren : het totale geluidsvermogenniveau van alle identieke ventilatoren Laden en lossen Tabel 52: Transporten in de huidige en de toekomstige situatie Grondstof Huidige situatie Transporten* (per jaar) Toekomstige situatie Transporten* (per jaar) Tijdstip transport Type transport Duurtijd Jonge zeugen 4 transporten 5 transporten overdag vrachtwagen 10 min 110/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

111 Krachtvoeder 80 transporten 215 transporten overdag vrachtwagen 30 min Mazout 3 transporten 3 transporten overdag vrachtwagen 15 min Hout 7 transporten 7 transporten overdag vrachtwagen 15 min Reinigingsmiddelen 4 transporten 6 transporten overdag bestelwagen 15 min Afvoer biggen 27 transporten - overdag tractor 60 min 9 transporten vrachtwagen Afvoer vleesvarkens 18 transporten 91 transporten overdag vrachtwagen 60 min Mest 60 transporten 220 transporten overdag Tractor/ 30 min vrachtwagen Rendac 30 transporten 30 transporten overdag vrachtwagen 15 min 242 transporten/jaar 577 transporten/jaar 4-5 transporten/week transporten/week *: Transporten/jaar, 1 transport betekent 2 transportbewegingen, met name naar het bedrijf en weg van het bedrijf. Tijdens het vullen van de voedersilo s kan er geluidshinder optreden als gevolg van de compressor op de vrachtwagen die het voeder komt lossen. Afhankelijk van het type compressor (omkast, geluidsarm, ) kan een geluidsniveau van 80 à 100 db(a) voorkomen op 1 m afstand tot de compressor. Met andere woorden het geluidsvermogenniveau kan 91 à 111 db(a) bedragen. Eén voederlevering duurt gemiddeld genomen ongeveer 30 minuten (= duur effectieve geluidsproductie) en kan beschouwd worden als incidenteel geluid. Tijdens het laden en lossen van grondstoffen, eindproducten en afvalstoffen treedt de meeste geluidshinder op door de vrachtwagen zelf. De vrachtwagens rijden tot aan de stallen en worden daar op het verharde deel van het bedrijf geparkeerd. Er zal steeds gevraagd worden om de motor van de vrachtwagen af te leggen, wat de lawaaihinder sterk zal reduceren. Tijdens het laden van de dieren worden de motoren van de vrachtwagens stilgelegd. Het laden van de varkens duurt ongeveer 60 minuten voor een transport. Het laden van de dieren zal na iedere ronde gebeuren. Deze activiteit zal grotendeels overdag gebeuren met eigen transport (tractor, maar kan ook 's nachts gebeuren. Tijdens het laden en lossen van een aantal producten, blijft de motor van de vrachtwagen draaien. Het betreft hier volgende transporten: aanvoer van brandstof, afvoer van mest en afvoer van kadavers. Gemiddeld duurt het leveren van brandstof 15 minuten. Voor de afvoer van mest rekenen we ongeveer 30 minuten en voor de afvoer van kadavers is de duurtijd ongeveer 15 minuten. Al deze transporten gebeuren overdag. De afvoer van mest gebeurt op vandaag met de eigen tractor, in de toekomst blijven die transporten met eigen tractor bestaan, en komen er nog transporten bij naar de mestverwerking die door derden zullen gebeuren. Ook het transport dat van en naar het landbouwbedrijf rijdt kan in de meeste gevallen beoordeeld worden als incidenteel geluid. In de bestaande toestand spreken we van een 4-5 transporten (met vrachtwagen) per week. In de toekomstige toestand is er een toename van het aantal tot transporten per week. In totaal zijn er in de huidige situatie ca 182 transporten per jaar en in de toekomst zal dit stijgen tot 599 transporten op jaarbasis. Per uur spreken we over een gemiddelde van minder dan 1 vrachtwagenbeweging. Het uitdrukken in L Aeq,1h is bijgevolg niet erg zinvol. 111/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

112 Landbouwdieren Lawaaihinder van varkens is weinig frequent en komt enkel voor wanneer de dieren gestoord worden of bij gebrek aan voedsel. In de nabijheid van het bedrijf worden geen lawaaierige activiteiten uitgevoerd zodat externe factoren zelden verantwoordelijk zullen zijn voor het storen van de dieren. Binnen de inrichting zelf zullen de dieren door het personeel zo min mogelijk gestoord worden. De dieren zullen ad libidum gevoederd worden, waardoor deze ook minder schreeuwen om voedsel. Met uitzondering van het laden van de dieren kan er ook weinig lawaaihinder van de dieren zelf verwacht worden Beschrijving en effectinschatting bestaande situatie Continue geluidsbronnen Het totale geluidsvermogenniveau van dit landbouwbedrijf op het moment dat alle continue bronnen simultaan in werking zijn wordt dan bekomen door de geluidsniveaus op te tellen. Er zijn in de huidige situatie 48 ventilatoren aanwezig, waarvan 17 bestaande ventilatoren (van voor 1993) en 31 nieuwe ventilatoren (van na 1993). Bestaande ventilatoren (17 stuks): Dagperiode en avondperiode: 1/3 e in werking 5,7 ventilatoren op vol vermogen: L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log ( 5,7 x 10 (L wi_ventilator /10 ) = 90,4 db(a) Nachtperiode : 1/5 e in werking 3,4 ventilatoren op vol vermogen L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log ( 3,4 x 10 (L wi_ventilator /10 ) = 88,2 db(a) Nieuwe ventilatoren (31 stuks): Dagperiode en avondperiode: 1/3 e in werking 10,3 ventilatoren op vol vermogen: L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (10,3 x 10 (82/10) ) = 91,8 db(a) Nachtperiode : 1/5 e in werking 6,2 ventilatoren op vol vermogen L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (6,2 x 10 (82/10) ) = 89,6 db(a) Incidentele bronnen Volgende activiteiten, die als incidenteel kunnen beschouwd worden zijn relevant voor dit landbouwbedrijf : Lossen van veevoeder (compressor op vrachtwagen met geluidsdemper) : 111 db(a) Laden van dieren: 105 db(a) Kortstondig draaien van vrachtwagens : 95 db(a) Een overzicht van de transporten in de huidige situatie wordt weergegeven in Tabel Beoordelingspunten De beoordelingspunten zijn cfr. het Richtlijnenboek Landbouwdieren gelegen ter hoogte van de meest nabijgelegen woning van het bedrijf en op 200 m van de perceelsgrens. 112/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

113 Als centrum van de geluidsemissie voor de ventilatoren wordt het centrum van het bedrijf genomen, aangezien de ventilatoren verspreid zijn over het bedrijf. Het verhandelen van de grondstoffen en eindproducten gebeurt ook op verschillende plaatsen op het bedrijf, hiervoor wordt de laad- en losplaats genomen die het dichtst van de perceelsgrens en de omliggende woningen gelegen is. De kortste afstand tussen nabijgelegen woningen (bedrijfsvreemd) en de geluidsemissies (continu en incidenteel) in de bestaande situatie wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 53: Afstand geluidsbron beoordelingspunt Beoordelingspunt Afstand tot geluidsbron (m) voor continue bronnen Dichtste woning 350 m 320 m Op 200 m van de perceelsgrens 350 m 310 m Afstand tot geluidsbron (laad-/losplaats) (m) voor incidenteel geluid Specifiek geluid van de geluidsbronnen Ventilatoren Het specifiek geluidsniveau ter hoogte van de beoordelingspunten ten gevolge van de bedrijfsuitbating zonder afscherming tussen bronnen en immissiepunt bedraagt dan: Bestaande ventilatoren (17 stuks): Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Lsp (db(a)) Dichtste woning ,4 26,8 200 m perceelsgrens ,4 26,8 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Lsp (db(a)) Dichtste woning ,2 24,6 200 m perceelsgrens ,2 24,6 Nieuwe ventilatoren (31 stuks): Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,8 28,2 200 m perceelsgrens ,8 28,2 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,6 26,0 200 m perceelsgrens ,6 26, Incidentele bronnen Het berekende L Aeq,1s tengevolge het lossen van veevoeder bedraagt dan voor alle periodes: 113/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

114 beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,3 200 m perceelsgrens ,6 Het berekende L Aeq,1s tengevolge het laden van dieren bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,3 200 m perceelsgrens ,6 Het berekende L Aeq,1s tengevolge de overige transporten bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,3 200 m perceelsgrens , Beoordeling van de geluidsimmissie van de bestaande inrichting Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau getoetst aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting en het effect op het oorspronkelijk omgevingsgeluid bepaald voor de bestaande bronnen. Voor de nieuwe continue bronnen in de huidige situatie (ventilatoren na 1993) wordt getoetst aan de richtwaarde voor nieuwe inrichtingen (=grenswaarde) en het effect op het omgevingsgeluid bepaald. Het omgevingsgeluid dat echter door de bestaande bronnen ook al aanwezig is Continue bronnen Bij de toetsing van de continue bronnen, wordt het specifiek geluid van de continue bronnen L sp vergeleken met de richtwaarde/grenswaarde. De ventilatoren op zich zijn wel geen ingedeelde inrichtingen volgens VLAREM I. Uit onderstaande tabel blijkt dat het specifiek geluid van de bestaande ventilatoren (17 ventilatoren van stal V4-V7) in de huidige toestand tijdens alle periodes en ter hoogte van alle beoordelingspunten is het specifiek geluid steeds lager is dan de richtwaarde. Via het significantiekader kan de tussenscore en de eindscore bepaald worden. Tabel 54: Toetsing bestaande continue geluidsbronnen in de huidige situatie Periode Richtwaarde (RW) Referentiewaarde oorspronkelijk omgevingsgeluid (Lvoor) Specifiek geluid ventilatoren Lsp db(a) Huidig omgevingsgeluid Lna (*) Lna-Lvoor Tussenscore ΔL Meest nabijgelegen woning dag ,8 35,6 0,6 0 0 avond ,8 31,7 1, nacht ,6 27,8 2, Op 200 m van de perceelsgrens dag ,8 35,6 0,6 0 0 avond ,8 31,7 1, nacht ,6 27,8 2, Eindscore (Lsp tov RW) 114/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

115 *: het huidig omgevingsgeluid (Lna) wordt berekend als de som van het oorspronkelijk omgevingsgeluid Lvoor en het specifiek geluid van de ventilatoren Lsp Ook voor de nieuwe ventilatoren (31 ventilatoren in de overige stallen) in de bestaande situatie wordt een toetsing gedaan (Tabel 55), maar nu t.o.v. de grenswaarde. Het specifiek geluid van de nieuwe ventilatoren is steeds lager dan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen. De eindscore wordt gegeven in onderstaande tabel. Tabel 55: Toetsing nieuwe continue geluidsbronnen in de huidige situatie Periode Grenswaarde (GW) Huidig omgevingsgeluid (Lvoor) Specifiek geluid ventilatoren Lsp db(a) Nieuw omgevingsgeluid Lna (*) Lna-Lvoor Tussenscore ΔL Meest nabijgelegen woning dag 40 35,6 28,2 36,3 0,7 0 0 avond 35 31,7 28,2 33,3 1, nacht 30 27,8 26,0 30,0 2, Op 200 m van de perceelsgrens dag 40 35,6 28,2 36,3 0,7 0 0 avond 35 31,7 28,2 33,3 1, nacht 30 27,8 26,0 30,0 2, *: het nieuw omgevingsgeluid (Lna) wordt berekend als de som van het huidig omgevingsgeluid Lvoor van de bestaande ventilatoren en het specifiek geluid van de nieuwe ventilatoren Lsp In de huidige situatie kan volgende geconcludeerd worden: Voor de bestaande ventilatoren is er ter hoogte van de meest nabijgelegen woning een matig significant negatief effect tijdens de avond en de nacht; en een verwaarloosbaar effect overdag; Voor de bestaande ventilatoren is er op 200 m van de perceelsgrens een matig significant negatief effect tijdens de avond en de nacht; overdag is er een verwaarloosbaar effect; Voor de nieuwe ventilatoren is er ter hoogte van de meest nabijgelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens een matig significant negatief effect tijdens de avond en de nacht; en een verwaarloosbaar effect overdag; Er dient opgemerkt te worden dat er bij de bepaling van de geluidshinder geen rekening wordt gehouden met afscherming. Tussen de ventilatoren en de meest nabijgelegen woning zijn er groenaanplantingen aanwezig. In de huidige toestand wordt er voor de bestaande continue geluidsbronnen voldaan aan de richtwaarde voor bestaande inrichtingen voor alle beoordelingsperiodes en voor alle beoordelingspunten. Er is wel een verhoging van het oorspronkelijke omgevingsgeluid tijdens de dag-, avond- en nachtperiode ter hoogte van de beoordelingspunten. In de huidige vergunde toestand wordt er voor de nieuwe continue bronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting ter hoogte van alle beoordelingsperiodes en ter hoogte van alle beoordelingspunten. Er is een beperkte stijging van het omgevingsgeluid. Eindscore (Lsp tov RW) 115/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

116 Incidentele bronnen In onderstaande tabel wordt het L Aeq,1s van de incidentele bronnen vergeleken met de richtwaarde voor een bestaande inrichting, dit aangezien de varkenshouderij een bestaande inrichting betreft (basis vergunning van voor 1993). Tabel 56: Toetsing incidentele bronnen vergunde situatie lossen van veevoeders Periode Richtwaarde (RW) Specifiek geluid incidentele bronnen - lossen van veevoeders - compressor Lsp db(a) Meest nabijgelegen woning dag 60 48,3 avond 50 48,3 nacht 45 48,3 Op 200 m van de perceelsgrens dag 60 48,6 avond 50 48,6 nacht 45 48,6 Tabel 57: Toetsing incidentele bronnen vergunde situatie laden van dieren Periode Richtwaarde (RW) Specifiek geluid incidentele bronnen laden van dieren Lsp db(a) Meest nabijgelegen woning dag 60 42,3 avond 50 42,3 nacht 45 42,3 Op 200 m van de perceelsgrens0 dag 60 42,6 avond 50 42,6 nacht 45 42,6 Tabel 58: Toetsing incidentele bronnen vergunde situatie overige transporten Periode Richtwaarde (RW) Specifiek geluid incidentele bronnen overige transporten kortstondig draaien van motor van vrachtwagen Lsp db(a) Meest nabijgelegen woning dag 60 32,3 avond 50 32,3 nacht 45 32,3 Op 200 m van de perceelsgrens0 dag 60 32,6 avond 50 32,6 nacht 45 32,6 De meeste transporten gebeuren overdag. Voor het lossen van de veevoeders kan er geluidshinder optreden door de compressor zelf op de vrachtwagen. Het lossen van veevoeders gebeurt enkel overdag. Het lossen van veevoeders is een bestaande activiteit, in het verleden zijn er geen klachten geweest o.w.v. geluidshinder. De totale duur van lossen veevoerders op jaarbasis is ook relatief 116/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

117 beperkt. Indien er in de toekomst toch klachten zouden komen o.w.v. geluidshinder door lossen van veevoeders, kan er overwogen worden om een compressor met omkasting te gebruiken. De overige transporten gebeuren eveneens overdag. Uit deze toetsing blijkt dat het L Aeq,1s overdag voor de overige transporten (kortstondig draaien van de motor vrachtwagen) voldoet aan de richtwaarde t.h.v. de beoordelingspunten Beschrijving en effectinschatting gewenste situatie Continue geluidsbronnen in de gewenste situatie In de gewenste situatie vallen er 13 bestaande ventilatoren weg van stal V7. Er komen 23 nieuwe ventilatoren bij (1 op stal V7, 5 op stal V8, 17 op stal V10, de twee ventilatoren op stal V1 worden verplaatst naar stal V9), zie Tabel 51. In totaal zijn er dus in de gewenste situatie 58 ventilatoren aanwezig. Hiervan worden 4 ventilatoren beschouwd als bestaande ventilatoren, en 54 ventilatoren als nieuwe ventilatoren, met name 31 ventilatoren van na 1993 in de huidige vergunde situatie en 23 ventilatoren op de nieuwe stallen (zie punt ). Voor deze nieuwe ventilatoren wordt gerekend met een geluidsvermogen van 85 db(a), en er wordt een reductie van 3 db(a) gerekend voor de plaatsing in de koker, en een reductie van 10 db(a) voor plaatsing in de luchtwasser. Voor het geheel van de 54 nieuwe ventilatoren (na 1993) geldt: Nieuwe ventilatoren (54 stuks): Dagperiode en avondperiode: 1/3 e in werking 18 ventilatoren op vol vermogen: L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (18 x 10 (L wi_ventilator /10 ) = 97,1 db(a) Nachtperiode : 1/5 e in werking 10,8 ventilatoren op vol vermogen L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (10,8 x 10 (L wi_ventilator /10 ) = 94,9 db(a) Incidentele geluidsbronnen in de gewenste situatie Er komen geen extra activiteiten/transporten bij (enkel de frequentie stijgt) in de nieuwe situatie. Het lossen van veevoeder, het laden en lossen van dieren en de overige transporten zijn in dit geval al bestaande activiteiten. Er zijn geen nieuwe incidentele geluidsbronnen. Er is wel een toename van een aantal van deze activiteiten. Een overzicht van het aantal transporten in de nieuwe situatie wordt weergegeven in Tabel 52. In de gewenste situatie komt de dichtstbijzijnde laadplaats wel dichter te liggen van de dichtste woning en van de perceelsgrens. Voor het incidenteel geluid wijzigt de afstand tot het beoordelingspunt, zoals blijkt uit onderstaande tabel. Tabel 59: Afstand geluidsbron beoordelingspunt in de gewenste situatie Beoordelingspunt Afstand tot geluidsbron (m) voor continue bronnen Dichtste woning 350 m 270 m Op 200 m van de perceelsgrens 350 m 260 m Afstand tot geluidsbron (laad-/losplaats) (m) voor incidenteel geluid 117/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

118 Specifiek geluid van de geluidsbronnen Het specifiek geluidsniveau ter hoogte van de meest nabij gelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens ten gevolge van de bedrijfsuitbating zonder afscherming tussen bronnen en immissiepunt bedraagt dan voor de nieuwe bronnen in de gewenste situatie: Bestaande ventilatoren (4 stuks) in de nieuwe situatie: Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Lsp (db(a)) Dichtste woning ,2 19,6 200 m perceelsgrens ,2 19,6 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Lsp (db(a)) Dichtste woning ,0 17,4 200 m perceelsgrens ,0 17,4 Nieuwe ventilatoren (54 stuks): Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,1 33,5 200 m perceelsgrens ,1 33,5 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,9 31,2 200 m perceelsgrens ,9 31, Beoordeling van de geluidsimmissie gewenste situatie Continue geluidsbronnen Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau van de nieuwe continue bronnen getoetst aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting en wordt het effect op het omgevingsgeluid bepaald. De verandering in omgevingsgeluid wordt eveneens weergegeven, evenals de eindscore volgens het significantiekader. Het omgevingsgeluid is het geluid dat echter door de huidige vergunning ook al aanwezig is. Tabel 60: Toetsing nieuwe continue geluidsbronnen in de gewenste situatie Periode Grenswaarde (GW) Huidig omgevingsgeluid (Lvoor) Specifiek geluid alle nieuwe ventilatoren Lsp db(a) Nieuw omgevingsgeluid (gewenste toestand) Lna (*) Lna-Lvoor Tussenscore ΔL Meest nabijgelegen woning dag 40 35,1 33,5 37,4 2, avond 35 30,4 33,5 35,2 4, nacht 30 25,7 31,2 32,3 6, Op 200 m van de perceelsgrens Eindscore (Lsp tov GW) 118/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

119 dag 40 35,1 33,5 37,4 2, avond 35 30,4 33,5 35,2 4, Nacht 30 25,7 31,2 32,3 6, *: het nieuw omgevingsgeluid (Lna) wordt berekend als de som van het huidige omgevingsgeluid Lvoor van de bestaande ventilatoren en het specifiek geluid van de 54 nieuwe ventilatoren Lsp In de gewenste situatie kan voor de nieuwe geluidsbronnen (54 ventilatoren) volgende geconludeerd worden: Voor de nieuwe ventilatoren (54 stuks) is er ter hoogte van de meest nabijgelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens een matig significant effect tijdens alle periodes. Er dient opgemerkt te worden dat er bij de bepaling van de geluidshinder geen rekening wordt gehouden met afscherming. Tussen de ventilatoren en de meest nabijgelegen woning zijn er groenaanplantingen aanwezig en de stallen zelf. In de gewenste toestand wordt er voor de nieuwe continue geluidsbronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Bijgevolg dienen geen milderende maatregelen genomen te worden voor het bedrijf in de toekomstige toestand (beslissingsschema Vlarem II) Incidentele geluidsbronnen Er zijn geen nieuwe incidentele bronnen. De transporten die voorkomen zijn reeds bestaande activiteiten. Er is wel een toename van de frequentie van deze transporten in de nieuwe situatie. Er is een toename van 182 transporten per jaar in de huidig vergunde situatie naar 599 transporten per jaar in de nieuwe situatie. Gemiddeld zijn dit respectievelijk 4-5 transporten en transporten per week. Het betreft de transporten voor de aanvoer van krachtvoeder, de afvoer van varkens en de afvoer van mest. De afstand tot het beoordelingspunt wordt kleiner in de gewenste situatie. In onderstaande tabel wordt het L Aeq,1s van de incidentele bronnen vergeleken met de richtwaarde voor een bestaande inrichting, dit aangezien de varkenshouderij een bestaande inrichting betreft (basis vergunning van voor 1993) en de aard van de transporten niet wijzigt. Tabel 61: Toetsing incidentele bronnen vergunde situatie lossen van veevoeders Periode Richtwaarde (RW) Specifiek geluid incidentele bronnen - lossen van veevoeders - compressor Lsp db(a) Meest nabijgelegen woning dag 60 50,0 avond 50 50,0 nacht 45 50,0 Op 200 m van de perceelsgrens dag 60 50,4 avond 50 50,4 nacht 45 50,4 Tabel 62: Toetsing incidentele bronnen vergunde situatie laden van dieren Periode Richtwaarde (RW) Specifiek geluid incidentele bronnen laden van dieren Lsp db(a) Meest nabijgelegen woning dag 60 44,0 119/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

120 avond 50 44,0 nacht 45 44,0 Op 200 m van de perceelsgrens0 dag 60 44,4 avond 50 44,4 nacht 45 44,4 Tabel 63: Toetsing incidentele bronnen vergunde situatie overige transporten Periode Richtwaarde (RW) Specifiek geluid incidentele bronnen overige transporten kortstondig draaien van motor van vrachtwagen Lsp db(a) Meest nabijgelegen woning dag 60 34,0 avond 50 34,0 nacht 45 34,0 Op 200 m van de perceelsgrens0 dag 60 34,4 avond 50 34,4 nacht 45 34,4 Uit deze toetsing blijkt dat het L Aeq,1s van de incidentele bronnen geen overschrijdingen veroorzaakt Synthese Voor de discipline geluid worden de relevante geluidsbronnen op het bedrijf bepaald, zijnde de continue geluidsbronnen (ventilatoren) en de incidentele geluidsbronnen (transporten). De beoordelingspunten zijn de dichtste woning en op 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf. Binnen een straal van 200 m van de bedrijfspercelen, liggen vijf woningen. De dichtste particuliere woningen ligt op 350 m van het centrum van het bedrijf. Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden wordt voor het LA95,1h voor de dagperiode 35 db(a), voor de avondperiode 30 db(a) en voor de nachtperiode 25 db(a) gehanteerd. Deze waarden liggen 10 db(a) lager dan de milieukwaliteitsnormen voor agrarische gebieden. Dit zijn echter normale waarden voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid in agrarisch gebied wanneer er geen stoorbronnen zijn in de onmiddellijke omgeving. In de vergunde situatie zijn er 48 ventilatoren in de varkensstallen, waarvan er 17 beschouwd worden als bestaande ventilatoren (stallen vergund voor 1993) en 31 ventilatoren als nieuwe ventilatoren (stallen vergund na 1993). In de nieuwe situatie wordt stal V7 vervangen door een nieuwe stal en komen nog de stallen V8-V9 en V10 bij. In totaal zijn er in de nieuwe situatie 58 ventilatoren, waarvan 4 beschouwd worden als bestaande ventilatoren en 54 als nieuwe ventilatoren (vergund na 1993). Hiervan bevinden zicht 50 ventilatoren in kokers en 4 ventilatoren in luchtwassers. Voor ventilatoren gelegen in kokers wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht o.w.v. de positionering onderin de koker. Op het bronvermogen van de ventilatoren voor het luchtwasserpakket is een reductie van 10 db(a) toegepast o.w.v. de aanwezigheid van een wasserpakket achter de ventilatoren. 120/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

121 Voor de bestaande continue bronnen en voor de incidentele bronnen wordt getoetst aan de richtwaarde voor bestaande inrichtingen. Dit zijn de bronnen die dateren van voor Voor de nieuwe continue bronnen (nieuwe bronnen in bestaande situatie en nieuwe bronnen in nieuwe situatie) wordt getoetst aan de richtwaarde voor nieuwe inrichtingen (=grenswaarde). In de huidig vergunde situatie geldt voor de bestaande continue bronnen volgens het significantiekader dat er een verwaarloosbaar effect is ter hoogte van de beoordelingspunten tijdens de dag, en een matig significant negatief effect tijdens de avond- en nachtperiode. In de huidig vergunde situatie geldt voor de nieuwe continue bronnen volgens het significantiekader dat er geen tot een verwaarloosbaar effect ter hoogte van alle beoordelingspunten tijdens de dag, en een matig significant negatief effect tijdens de avond- en nachtperiode. In de geplande situatie geldt voor alle nieuwe continue bronnen volgens het significantiekader dat er ter hoogte van alle beoordelingspunten een matig significant negatief effect is tijdens alle periodes. De incidentele bronnen worden vergeleken met de richtwaarde voor een incidenteel geluid van een bestaande inrichting. Ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten wordt er voldaan aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting. De incidentele bronnen (transporten) in de huidig vergunde situatie en in de nieuwe situatie zijn dezelfde, er zijn dus geen extra nieuwe incidentele bronnen. Er is wel een stijging van de frequentie van de transporten in de nieuwe situatie. Ook de afstand tot de beoordelingspunten is kleiner in de nieuwe situatie. Ook in de nieuwe situatie wordt voldaan aan de richtwaarde. De meeste transporten gebeuren immers overdag, enkel het laden van dieren kan ook s avonds en s nachts gebeuren. In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Voor deze berekeningen werden volgende aannames gedaan: geen afscherming; oorspronkelijk omgevingsgeluid van stille agrarische gebieden Milderende maatregelen Er dient opgemerkt te worden dat de berekende effecten in dit MER wellicht een overschatting zijn. Er wordt bij de berekeningen geen rekening gehouden met de aanwezige afscherming van de incidentele geluidsbronnen Project-geïntegreerde maatregelen Ventilatoren zijn computer gestuurd en frequentie gestuurd. Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Er is reeds een groenaanplant voorzien. De stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt. 121/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

122 Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. 122/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

123 5.5. Mens-Gezondheid Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 27: Basisscholen en kinderopvang ten N van het bedrijf (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Figuur 28: Stratenplan omgeving bedrijf en transportroute richting Veurne (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Figuur 29: Stratenplan omgeving bedrijf en transportroute richting Diksmuide (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Afbakening studiegebied Het studiegebied voor de discipline mens wordt bepaald door de grootste gemene deler van de invloedssferen van de abiotische disciplines. Dit wordt voornamelijk bepaald door de grens waar relevante geurwaarneming voorkomt. Effecten zoals geluids- of stofhinder reiken minder ver. De effecten van verkeer kunnen zich echter verder uitstrekken, zodat de voornaamste antropogene elementen in de ruimere omgeving worden beschreven. Hier wordt het studiegebied gelijk genomen aan het studiegebied van geur met name tot op ongeveer 1 km van het bedrijf Toelichting gegevensgebruik Voornaamste gegevensbronnen: Eigen terreinbezoek Gewestplan Wegenatlas Orthofoto Topografische kaart Op basis van kaartmateriaal (topokaart, gewestplan, orthofoto ), terreinbezoek en algemeen bekomen informatie wordt het antropogeen milieu in de nabijheid van het bedrijf beschreven. Hierbij wordt de omgeving van het bedrijf beschreven rekening houdend met de woonfunctie, recreatie, landbouw, overige bedrijven, voorname verkeersverbindingen en industrie Methodiek effectbepaling Voor de discipline Mens - Gezondheid wordt aandacht besteed aan mogelijke gezondheidseffecten, mogelijke hindereffecten en mobiliteitsaspecten. De discipline Mens is een integrerend discipline, waar heel wat effectketens stoppen en het eindeffect beoordeeld moet worden; deze discipline heeft hierdoor gegevens nodig uit andere disciplines. Voor de beoordeling van de effecten in de discipline Mens Gezondheid baseren we ons op het nieuwe richtlijnenboek en doorlopen de vijf stappen (zie illustratie). Als er relevante blootstellingen zijn, worden de mogelijke gezondheidseffecten bekeken bij de blootgestelde populatie, voor zover de polluenten stressoren van toepassing zijn voor landbouwdieren. Waar nodig wordt rekening gehouden met cumulatieve aspecten door andere bronnen. Bijzondere aandacht gaat naar kwetsbare groepen (scholen, bejaardentehuizen, ). 123/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

124 In dit hoofdstuk wordt verder ook ingegaan op eventuele klachten die ooit tegen het bedrijf geuit zijn. Indien deze klachten betrekking hebben op andere disciplines, dan worden mogelijke maatregelen in de disciplines besproken en kort herhaald in dit hoofdstuk. PM 2,5&10, en endotoxinen Fijn stof is een mengsel van deeltjes met uiteenlopende samenstelling en afmetingen. Een veelgebruikte indeling is deze in fracties op basis van de grootte van de deeltjes: PM10, PM2,5, PM1 en PM0,1 (PM komt van het Engels particulate matter ). PM10 staat dan bijvoorbeeld voor de fractie deeltjes met een aerodynamische diameter kleiner dan 10 micrometer of micron (een honderdste millimeter). Hoe kleiner de stofdeeltjes, hoe dieper ze via de luchtwegen in het lichaam terechtkomen. PM10 en PM2,5 zijn wat ze noemen inhaleerbare fracties die door inademing in de luchtwegen kunnen terechtkomen. PM0,1 is de laatste jaren beter bekend als Ultra fine particles (UFP), maar deze parameter wordt niet als relevant voor dit MER. De Wereldgezondheidsorganisatie bevestigt dat er schadelijke effecten zijn van PM10, maar dat vooral PM2,5 een grote gezondheidsrisicofactor is. Er kunnen voor PM2,5 geen drempelwaarden worden geïdentificeerd waaronder geen effecten optreden. Het richtlijnenboek Mens-Gezondheid stelt een pseudo-gaw (gezondheidskundige advieswaarde) voor van 15 µg/m³. Dit komt overeen met de Interim target-3 van de WHO Air Quality guidelines De eigenlijke Air Quality guideline van de WHO van 10µg/m³ jaargemiddelde (2005), is omwille van de gemiddelde concentratie PM2,5 in Vlaanderen niet weerhouden. Voor de beoordeling van de gezondheidseffecten van de emissie fijn stof wordt eerst een score gemaakt op basis van het significantiekader uit de discipline Lucht. Deze score wordt vervolgens bijgesteld plus of min één punt, al naargelang de immissie de GAW (gezondheidskundige advieswaarde) al dan niet benadert. Deze scoring staat rechtstreeks in verband met het adviseren tot 124/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

125 of opleggen van milderende maatregelen. Voor de scoringstabel wordt verwezen naar het RLB Mens- Gezondheid. De stofemissie omvat in feite ook micro-organismen en celwandbestanddelen van bepaalde bacteriën (endotoxinen). Deze microbiële componenten bevinden zich vooral in de grovere fractie van zogeheten fijn stof (Nederlandse Gezondheidsraad, 2012, Gezondheidsrisico s rondom veehouderijen ). De impact van de emissie van micro-organismen en endotoxines, als deel van de PM emissie, kan wegens gebrek aan gegevens niet éénduidig in kaart gebracht worden. Er kan hierbij wel verwezen worden naar de conclusies in literatuurgegevens, waaronder deze van Prof. dr. ir. D.J.J. Heederik et.al (2011), in Mogelijke effecten van intensieve-veehouderij op de gezondheid van omwonenden: onderzoek naar potentiële blootstelling en gezondheidsproblemen, Omwonenden van intensieve-veehouderijbedrijven zijn potentieel blootgesteld aan fijn stof, aan een aantal specifieke micro-organismen en aan endotoxinen. Op kortere afstand van de bedrijven, vooral als het meerdere bedrijven zijn, kan deze blootstelling effecten geven op de gezondheid, met name op de luchtwegen. Uit de resultaten van dit onderzoek kan niet simpelweg worden geconcludeerd om welke afstand tot bedrijven het nu precies gaat en bij welke concentraties gezondheidseffecten optreden. Daarvoor is nodig dat er op meer locaties wordt gemeten (verschillende typen bedrijven) en ook bij specifieke activiteiten (uitrijden mest, dierentransport). De kans op gezondheidseffecten van de huidige signalen van de Q-koortsbacterie en van MRSA in de omgeving van veehouderijbedrijven wordt als gering ingeschat. Het lijkt een verrassende bevinding dat astma minder vaak voorkomt onder omwonenden van veehouderijbedrijven. Deze bescherming lijkt daarmee ook te gelden voor omwonenden. Uit de literatuur was al een beschermend effect voor astma gevonden voor kinderen die waren opgegroeid op een boerderij. Mensen met astma hebben vaker infecties van de bovenste luchtwegen (exacerbaties) en longontsteking dan astmatici in plattelandsgebieden met minder veehouderijbedrijven. Longontsteking wordt vaker gezien in de nabijheid van intensieve-veehouderij, vooral bij bedrijven met geiten en pluimvee. Omdat er vaker longontsteking werd gezien dan kan worden verklaard door de Q-koorts golf in 2009 (ter info Q-koorts bij de mans wordt vnl. veroorzaakt door schapen en geiten), dient de relatie tussen longontsteking en pluimveehouderij nader onderzocht te worden. Kinderen die wonen in de nabijheid van veehouderijbedrijven hebben, net als kinderen die zijn opgegroeid op een boerderij, vaker eczeem. Er bestonden weinig aanwijzingen dat zeer grote stallen, zogenaamde megastallen, sterker met gezondheidseffecten op omwonenden zijn geassocieerd. Mogelijke gezondheidsproblemen doen zicht echter wel vnl. voor bij de werknemers op de bedrijven zelf, desgevallend ook bij bvb de chauffeurs die dagelijks instaan voor het transport naar slachthuizen. Overigens is in de literatuur al meerdere malen beschreven dat voor astma en allergie een beschermend effect is als men op een boerderij is opgegroeid. De resultaten van Radon e.a. (2007) (geciteerd in de studie van Heederik et.al.,2011), suggereren dat dit mogelijk ook opgaat voor omwonenden. Dat mogelijke effecten ook moeilijk kwantificeerbaar zijn volgt ook uit het feit dat er geen emissiekengetallen noch (concentratie)normen zijn waaraan mogelijke blootstelling kan getoetst worden. M.b.t. endotoxines zou wel kunnen verwezen worden naar een norm van 30 EU/ml (endotoxine units/ml) geciteerd door Bodden, in gezondheidsrisico s voor veehouderijen (TO, mei 2014, nr 1). Echter wegens ontbreken van éénduidige emissiekengetallen en achtergrondconcentraties kan geen uitspraak geformuleerd worden m.b.t. het al of niet voldoen aan deze doelstelling. 125/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

126 Dat conclusies hieromtrent niet éénduidig kunnen geformuleerd worden, wordt ook gesteld door de Nederlandse Gezondheidsraad. Zij stellen in Gezondheidsrisico s rondom veehouderijen (2012) dat: de gegevensbasis nog te smal is voor conclusies over oorzakelijke kwantitatieve verbanden tussen het optreden van gezondheidsproblemen en blootstelling aan specifieke componenten in het fijn stof. Het enige gezondheidsrisico waarvoor tot nu toe wel stevig wetenschappelijk bewijs bestaat zijn uitbraken van Q-koorts (wat echter vnl. betrekking betrekking heeft op overdacht afkomstig van schapen en geiten). Niettegenstaande er geen éénduidige conclusies te formuleren zijn ten aanzien van mogelijke blootstelling en effecten, kan wel aangegeven worden dat de kans op het optreden van effecten in principe zal afnemen met de afstand tot de veebedrijven, gezien bij toenemende afstand lagere concentraties aan micro-organismen en endotoxines aangetoond kunnen worden. Dit is uiteraard volkomen logisch rekening houdend met het verdunningseffect door aanvoer van lucht afkomstig van windopwaarts de bedrijven, die minder beladen is.nh 3, stikstof, fosfor De parameters NH 3, stikstof en fosfor worden besproken in de disciplines biodiversiteit, stikstof en fosfor. Voor de beoordeling van de gezondheidseffecten zijn er geen drempelwaarden geïdentificeerd. Geur Voor de beoordeling van de gezondheidseffecten van geurcomponenten zijn er geen drempelwaarden geïdentificeerd. De geurcomponenten op zich zijn niet schadelijk voor de gezondheid. Dit houdt in dat eventuele gezondheidseffecten bij omwonenden niet direct het gevolg zijn van geurbelasting, maar kunnen verklaard worden uit het stressmodel gekoppeld aan de geurhinder (psychosomatische effecten). Het nieuwe richtlijnenboek Mens-Gezondheid geeft geen significantiekader voor de stressor geur. Op basis van de gemodelleerde concentraties zal een expertinschatting van het % ernstig gehinderden gemaakt worden. Geluid Qua effecten t.g.v. blootstelling aan geluid wordt er globaal een onderscheid gemaakt tussen enerzijds geluidshinder en anderzijds slaapverstoring. Het is algemeen onderkend dat een goede nachtrust een biologische noodzakelijkheid is. Verstoring van de slaap kan dan ook afhankelijk van de soort slaapverstoring en de frequentie van voorkomen aanleiding geven tot vermoeidheid, concentratiestoornissen, overgaan tot het gebruik van slaapmedicijnen, en in meer ernstige situaties verhoogde bloeddruk, versneld hartritme, die bij langdurig voorkomen de basis kunnen vormen voor cardiovasculaire aandoeningen, psychische aandoeningen, In de Europese richtlijn Omgevingslawaai worden om een inschatting te kunnen maken van het al dan niet voorkomen van hinder of slaapverstoring 2 types van geluidsbelastingsindicatoren vooropgesteld, nl. de L den en de L night. Het L den-niveau is het gewogen gemiddelde van de geluidsniveaus voor de dag ( ), de avond ( ) en de nacht ( ). De avond- en nachtniveaus krijgen daarbij een straffactor van +5 resp. + 10dB aangerekend. Hierdoor wegen ze zwaarder door in het L denniveau, wat overeenkomt met de vaststelling dan geluidsoverlast s avonds en s nachts doorgaans als hinderlijk wordt ervaren. Uit Europees onderzoek blijkt dan ook dat een L den een relatief goede voorspeller is van de mate waarin omwonenden hinder kunnen ondervinden. Op dit ogenblik zijn er geen drempelwaarden voor de indicator L den om te oordelen vanaf welke geluidsbelasting er effectief hinder optreedt. Het is ook niet eenvoudig om dergelijk drempelwaarden af te leiden. Uit onderzoek blijkt dat persoonlijke kenmerken, zoals de gevoeligheid voor geluid, een 126/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

127 sterke impact hebben op de mate waarin een bepaald geluidsniveau als storend wordt ervaren. Ook de lokale omstandigheden (optredende piekniveaus, aanwezigheid van een stille gevel of tuin, ) bepalen in grote mate de hinderlijkheid van een bepaalde geluidsbelasting. In de discipline Mens-Gezondheid wordt het studiegebied voor geluidshinder door weg- spoor- en vliegverkeer bepaald door de L den = 50 db(a) en de L night, outside = 40 db(a). Als de L night, outside = 40 db(a) in het betreffende studiegebied niet realistisch is, kan gemotiveerd worden dat er voor de interim doelstelling van de WHO van L night,outside = 55dB(A) gekozen wordt. In de Night Noise Guidelines wordt deze waarde van 55dB(A) voorgesteld als een tussentijdse waarde voor landen waar de richtlijn van 40dB(A) op korte termijn niet kan gerealiseerd worden, zoals voor Vlaanderen ook soms het geval is. Het nieuwe richtlijnenboek Mens-Gezondheid geeft geen significatiekader voor de stressor geluid, maar legt een bespreking van het % ernstig gehinderden of slaapverstoorden op in een worst case benadering. Ingeval van geluid als milieustressor wordt verder onderzoek nodig geacht bij stijging van het omgevingsgeluid met 3 db of meer en/of bij klachten in het gebied. Mobiliteitseffecten Inzake effecten op mobiliteit worden de relevante transportbewegingen i.f.v. aan- en afvoer van producten in kaart gebracht. Vervolgens wordt het aandeel van deze transportbewegingen ingeschat t.o.v. de huidige totale verkeersstromen op de voornaamste ontsluitingswegen. De transportstromen, die aan de inrichting verbonden zijn, worden besproken. Bij een landbouwbedrijf worden de belangrijkst transporten veroorzaakt door: Aan- en afvoer van dieren; Aanvoer van grondstoffen (voeder, fossiel brandstoffen, strooisel, ); Afvoer van eindproducten (dieren, ); Afvoer van afvalstoffen (mest, kadavers, ). De transportafstanden kunnen hierbij heel sterk variëren, gaande van het uitrijden van mest op aanpalende percelen, tot de afvoer van bijvoorbeeld mest op lange afstand. Het is bijgevolg bijna onmogelijk om alle aan- en afvoerroutes volledig te beschrijven. De nadruk ligt daarom voornamelijk op de afstand tussen het bedrijf en de meest nabij gelegen grote aan/afvoerroute. Voor elk transport dienen volgende zaken ingeschat te worden: Type transport: zwaar verkeer (via vrachtwagens) of lichte vracht (via tractoren of via wagens); Frequentie: maandelijks, wekelijks, met aanduiding of de transporten gespreid zijn over het ganse jaar of gebonden aan enkele maanden; Voornaamste transportroutes Tijdstip: dag, avond, ochtend, nacht. Omdat het effect van het lichte vrachtverkeer eerder verwaarloosbaar is, wordt vooral het zwaar verkeer, met vrachtwagens, beschouwd; Het significantiekader dat van toepassing is, wordt weergegeven in onderstaande Tabel 64. Er zal een inschatting en evaluatie gemaakt worden van het aantal transporten dat noodzakelijk is in het productieproces van het bedrijf. De transportafstanden kunnen heel sterk variëren. Het is bijgevolg onmogelijk om alle aan- en afvoerroutes volledig te beschrijven. De nadruk ligt bijgevolg voornamelijk 127/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

128 op de afstand tussen het bedrijf en de meest nabij gelegen grote afvoerroute (autostrade, gewestweg). Bij de bespreking van de weginfrastructuur van de voornaamste aan- en afvoerroute(s) wordt ook het wegtype (autosnelweg, gewestweg, ringweg, lokale ontsluitingsweg voor (niet-) doorgaand verkeer, etc.), vermeld. Bij de bepaling van de invloed van de transportstromen op de verkeersleefbaarheid is de ligging van de inrichting ten opzichte van de omgeving (nabijheid woonwijken, nabijheid ontsluitingswegen, kanalen, ) alsook de staat van de gebruikte wegen en de capaciteit en geschiktheid van de gebruikte wegen bepalend. Ook worden eventuele bewegwijzerde wandel- en fietsroutes die langs het bedrijf of de voornaamste aan- en afvoerroutes liggen aangegeven. Bijgevolg wordt voor de beoordeling van de verkeershinder/verkeersleefbaarheid de ontsluitingsinfrastructuur in de nabijheid van de inrichting in de loep genomen. Tabel 64: Significantiekader ter beoordeling van de verkeershinder Toetsing Gemiddeld >35 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld 14 tot 35 transporten per week (zwaar verkeer) langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld 7 tot 14 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld < 7 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale of transporten enkel langsheen hoofdwegen Beoordeling Aanzienlijk negatief effect Negatief effect Beperkt negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Referentiesituatie Beschrijving ruimtegebruik en betrokken populaties Het bedrijf van Frederik Depoorter is gelegen Veurnestraat 82 te 8600 Diksmuide op zo n 850 m van het dichtstbijzijnde woongebied met landelijk karakter (O). De afstand van het bedrijf t.o.v. andere gebieden binnen een straal van 1 km zoals aangeduid op het gewestplan wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 65: Ligging bedrijf volgens gewestplan Gebied Afstand tot het centrum van het bedrijf Woongebied met landelijk karakter 850 m O Woonuitbreidingsgebied 895 m O Gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo s 410 m O Richting Binnen een straal van 200 m van het centrum van het bedrijf liggen geen particuliere woningen. Het bedrijf is volledig gelegen op het grondgebied Diksmuide. Het bedrijf is op ongeveer 15 km gelegen van de Franse grens in het westen. Er worden geen grensoverschrijdende effecten verwacht. De omgeving van het bedrijf wordt gekenmerkt door een agrarisch grondgebruik. In de omgeving vinden we een afwisseling van akkers en weiden terug. Verspreid binnen het studiegebied bevinden er zich een aantal andere landbouwbedrijven Figuur 28 in bijlage). 128/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

129 Onderstaande tabel van het ruimtegebruik en betrokken populaties samen voor de referentiesituatie (binnen studiegebied van 1 km). Er zijn geen relevante veranderingen te verwachten ten gevolge van de ontwikkelingsscenario s. Tabel 66: Samenvattende tabel ruimtegebruik en betrokken populaties binnen studiegebied van 1 km rondom het bedrijf Ruimtegebruik Eenheid Aantal of % van gebied Afstand en windrichting tot bron Kinderdagverblijven, Aantal kleuterscholen, basisscholen, secundaire scholen Speel-, scouts-, Aantal sportterreinen, vakantieverblijven, speelbos Ziekenhuizen, Aantal bejaardentehuizen, woonzorgcentra, assistentiewoningen Woonzone % van studiegebied 1% Oosten 0 Landbouwactiviteit % van studiegebied 97% Overig 0 Industriegebied % van studiegebied 2% Oosten Waterwingebied % van studiegebied Groenzone, natuur % van studiegebied 0% 0 0 Populatie Eenheid Aantal of % van gebied Totaal aantal woongelegenheden binnen studiegebied (1 km) Afstand en windrichting tot bron Aantal 62 * Argumentatie Argumentatie *: Het aantal woningen werd berekend volgens Gis-analyse. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de verdeling van de bevolkingsgroepen over de woningen in het studiegebied (aantal personen/kinderen jonger dan 5 jaar/kinderen ouder dan 5 jaar). Dit is ook niet relevant t.a.v. de verwachte stressoren (zie verder). In Vlaanderen is het gemiddeld aantal bewoners per wooneenheid gelijk aan 2,3 (zie Richtlijnenboek Mens-Gezondheid) Verkeer Het bedrijf is gelegen langs de Veurnestraat 82 te Diksmuide, dit is een secundaire weg (N35). Voor transport wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van de Veurnestraat, richting Veurne. Via deze weg kan de aansluiting gemaakt worden met de autosnelweg E40. Via deze weg dienen geen dorpskernen gepasseerd te worden. Voor transporten vanuit Diksmuide gaat de N35 via Pervijze richting Diksmuide. Dit is dezelfde secundaire weg die langs het bedrijf loopt. Deze route loopt langs de dorpskern van Pervijze. De Veurnestraat is een secundaire weg, en wordt gebruikt door de verschillende landbouwbedrijven in de buurt, alsook voor de verbinding tussen Diksmuide en Veurne. De weg is uitgerust voor dit type verkeer. De transporten die nodig zijn voor de bevoorrading van het bedrijf en de aan- en afvoer van dieren kunnen aanleiding geven tot verkeershinder. Een inschatting van het aantal verkeersbewegingen wordt weergegeven in onderstaande Tabel /216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

130 Tabel 67: Overzicht transporten in de huidige en toekomstige situatie Grondstof Huidige situatie Transporten* (per jaar) Toekomstige situatie Transporten* (per jaar) Tijdstip transport Type transport Jonge zeugen 4 transporten 5 transporten overdag vrachtwagen Krachtvoeder 80 transporten 216 transporten overdag vrachtwagen Mazout 3 transporten 3 transporten overdag vrachtwagen Hout 7 transporten 7 transporten overdag vrachtwagen Reinigingsmiddelen 4 transporten 6 transporten overdag bestelwagen Afvoer biggen 27 transporten 9 transporten - overdag tractor vrachtwagen Afvoer vleesvarkens 18 transporten 91 transporten overdag vrachtwagen Mest 60 transporten 240 transporten overdag Tractor/ vrachtwagen Rendac 30 transporten 30 transporten overdag vrachtwagen 242 transporten/jaar 577 transporten/jaar 4-5 transporten/week transporten/week Ongeveer 2/3 van de mest wordt op vandaag toegediend op het land via een slangtoevoersysteem met een werkbereik van 2,5 km, die gekoppeld is aan een injecteur. Dit betekent concreet dat op vandaag voor 2/3 van de mestproductie geen transport nodig is (zowel voor mest naar eigen land als voor mest naar land van omliggende landbouwers. De overige mesttransporten gebeuren op vandaag met eigen transport (tractor) naar derden. Deze manier van werken blijft ook in de nieuwe situatie bestaan, maar wordt niet verder uitgebreid. In de nieuwe situatie zal bijkomend nog zo n 1000 à 1500 ton urine kunnen opgebracht worden op eigen land en op land van derden via het slangtoevoersysteem. De bijkomende mest zal voornamelijk afgezet worden naar de mestverwerking met eigen transport of transport van derden. Uit bovenstaande tabel blijkt dat in de huidige situatie wekelijks zo n 4-5 transporten (met vrachtwagen en/of tractor met aanhangwagen) gebeuren van of naar het bedrijf. Een deel van deze transporten gebeurt met eigen transport van de landbouwer (tractor) of met kleine vrachtwagens. Het aantal zware transporten bedraagt ongeveer 4-5 transporten per week. Het bedrijf is gelegen langs de aan- en afvoerroute. De transportroute wordt weergegeven in Figuur 28 in bijlage Effectinschatting Identificatie milieustressoren Volgens het richtlijnenboek Mens-Gezondheid kan een project potentiële blootstelling veroorzaken aan drie categorieën van stressoren: chemische, fysische en/of biologische. Onderstaande tabel vat de geïdentificeerde potentiële relevante milieustressoren samen voor het huidig project. Tabel 68: Samenvattende tabel stressoren Stressoren Specifieke omschrijving stressor en/of bron, gezondheidsimpact Argumentatie waarom stressor niet wordt opgenomen Chemische stressoren NH3, Totaal stikstof, totaal fosfor Besproken in discipline Water/bodem/biodiversiteit PM2.5 & 10, Besproken in discipline Lucht Geur Besproken in discipline Lucht 130/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

131 Fysische stressoren Geluid Besproken in discipline Geluid Andere Het project geeft geen aanleiding tot veranderingen in de aspecten van wind, licht/schaduw, visuele hinder, warmte of EM-straling. Dit zijn geen relevante stressoren voor voorliggend project. Biologische stressoren Infectiegevaar, vergiftiging, toxiciteit, Allergenen, ongedierte, endotoxinen Bij de bedrijfsvoering wordt de wetgeving en regelgeving terzake gevolgd. Vb. registratie biociden, fytolycentie, fytolokaal, gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, etc. Dit zal ook zo blijven in de toekomstige situatie, zodat het project geen aanleiding geeft tot verandering in deze aspecten. Andere Nabijheid groene ruimte Het project geeft geen aanleiding tot een verandering in hoeveelheid of toegankelijkheid van groengebieden Inventarisatie blootstellingsdata en beoordeling gezondheidsimpact Een blootstelling (via lucht) dient verder onderzocht te worden indien: De bestaande achtergrondimmissie boven 80% van de advieswaarde ligt; of Indien de bijdrage door de beschouwde activiteit meer is dan 1% van de norm/advieswaarde, of t.o.v. de huidige toestand; of Indien er lokale bezorgdheid aanwezig is of reeds bestaande klachten zijn. Bij agentia waarvoor niet altijd advieswaarden beschikbaar zijn, wordt de stressor belangrijk geacht als er hinder, verstoring in gedrag/activiteit of gezondheidseffecten te verwachten zijn en/of als er bestaande gegronde en structurele klachten zijn. Ingeval van geluid als milieustressor wordt verder onderzoek nodig geacht bij stijging van het omgevingsgeluid met 3 db of meer en/of bij klachten in het gebied PM2,5&10 De gegevens worden overgenomen uit de discipline Lucht. De jaarlijkse PM2,5-emissie stijgt van 22 kg/jaar naar 63 kg/jaar ten gevolge van stalemissies. De jaarlijkse PM10-emissie stijgt van 291 kg/jaar naar 362 kg/jaar. Uit vergelijking met de berekende bijdragen tov WGO-beoordelingswaarden kan vastgesteld worden dat zowel in de huidige situatie als in de nieuwe situatie de PM10 en de PM2,5 bijdragen ruim onder de WGO-advieswaarden liggen ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen. De relatieve bijdrage van de woning met de hoogste PM 10 concentratie ligt op 0,4% van de advieswaarde in de huidige situatie en na verandering op 0,9% van de advieswaarde voor PM10 (advieswaarde van 20 µg/m³ als jaargemiddelde). Als voor PM10 de Interim target-3 van de WHO Air guidelines 2005 getoetst wordt t.o.v. een jaargemiddelde van 30 µg/m³ (cfr. pseudo advieswaarde PM2.5) dan wordt een percentage bekomen van 0,4% voor verandering en 0,6% na verandering. De totale PM10 concentraties (met achtergrondconcentratiekaart 2015) na verandering werden met IMPACT berekend en schommelen rond 18 µg/m³ voor de dichtstbij gelegen woningen. 131/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

132 Voor PM2,5 ligt de bijdrage ook lager dan 1% van de pseudo-gaw (gezondheidskundige advieswaarde) van 15 µg/m³. Voor PM2.5 liggen de totale concentraties na de uitvoering van het project lager dan 15 µg/m³ (met achtergrondconcentratiekaart 2015). De mogelijke impact van de emissies van microbiële impact (endotoxines), als deel van de PM emissies, doet zich vnl. voor ten aanzien van de werknemers op het bedrijf zelf. Gezien de ruime afstand van het bedrijf t.o.v. particulieren woningen kan aangenomen worden dat het effect van endotoxines beperkt zal zijn NH 3, stikstof en fosfor De gegevens worden overgenomen uit de disciplines Bodem, Water en Biodiversiteit Geur De gegevens worden overgenomen uit de discipline Lucht Geur waar de geurhinder op woningniveau wordt berekend voor de huidige situatie, de nieuwe situatie én de cluster als 98P. De individuele geurconcentraties t.h.v. de meest nabijgelegen woningen, gelegen in agrarisch gebied zijn lager dan 10 OUe/m³ als 98P waarde, en dit zowel voor de vergunde als voor de gewenste situatie. Ter hoogte van de woningen in woongebied met landelijk karakter is de geurconcentratie zowel in de huidige als in de nieuwe situatie lager dan 1,5 oue/m³ als 98P waarde. Dit geldt ook voor het woonuitbreidingsgebied (waar op vandaag nog geen woningen staan). Door het voorziene project wordt dus een aanvaardbare geurbelasting verwacht. Daarbovenop is de modellering een worst-case benadering die geen rekening houdt met de milderende effecten van o.a. meefasenvoedering. De geurcomponenten op zich zijn onder de te verwachten concentraties niet schadelijk voor de gezondheid. Dit houdt in dat eventuele gezondheidseffecten bij omwonenden niet direct het gevolg zijn van de geurbelasting, maar kunnen verklaard worden uit het stressmodel gekoppeld aan de geurhinder (psychosomatische effecten). Door het voorziene project wordt slechts een verwaarloosbare toename van de geurbelasting verwacht. Er kan dan ook verwacht worden dat slechts een zeer beperkt aantal omwonenden potentieel gehinderd zijn en mogelijks onderhevig kunnen zijn aan psychosomatische klachten. Er wordt niet verwacht dat het project aanleiding zal geven tot hinder/klachten Geluid Als we de aanbevelingen van de WGO vergelijken met de milieukwaliteitsnormen van geluid in open lucht, zoals opgenomen in VLAREM II, wordt vastgesteld dat er voldaan wordt aan de vooropgestelde jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van 40 db(a). Tijdens de nacht is er voor de continue geluidsbronnen geen overschrijding van 40 db(a). Ook voor de meeste incidentele geluidsbronnen is er geen overschrijding van 40 db(a) tijdens de nacht. De voedertransporten gebeuren immers alle overdag, enkel het laden van dieren kan s avonds of s nachts gebeuren. Voor het laden van de dieren s nachts is er een kleine overschrijding van 40 db(a) voor de meest nabijgelegen woning. Er wordt wel voldaan aan de richtwaarde. Er zijn op het bedrijf nog geen klachten geweest. Gezien in de nieuwe situatie de stijging van het omgevingsgeluid na verandering hoger is dan 3 db, wordt verder gezocht naar milderende maatregelen zoals: 132/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

133 Ventilatoren zijn computer gestuurd en frequentie gestuurd. Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Er is reeds een groenaanplant voorzien. De stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten. Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt. Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. Ter hoogte van alle beoordelingspunten, en tijdens alle periodes wordt echter wel voldaan aan de grenswaarden voor stil agrarisch gebied Klachtenbehandeling Uit navraag bij de gemeente Diksmuide blijkt dat er in het verleden geen officiële klachten ingediend werden (algemeen) ten opzichte van het bedrijf. Eventuele klachten worden opgevolgd op gemeentelijk niveau. Het bedrijf kan echter wel proactief een aantal stappennemen om indien nodig de verstandhouding met de omwonenden te verbeteren. Hiervoor kan een communicatieplan en proactieve communicatie door het bedrijf nuttig zijn. (bron: eren_met_uw_buren-769.html) Mobiliteit In de huidige situatie vinden er wekelijks zo n 4-5 transporten gebeuren van of naar het bedrijf. Een deel van deze transporten gebeurt met eigen transport van de landbouwer (tractor) of met kleine vrachtwagens. In de nieuwe situatie stijgt dit tot transporten per week. Voor transport wordt gebruik gemaakt van de Veurnestraat (secundaire weg), die de verbinding vormt met de E40. De transporten gaan voornamelijk via de E40, maar ook voor een deel via Pervijze naar Diksmuide. De meeste transporten gebeuren zowel in de huidige als in de geplande situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De transporten in het kader van de aanlegwerken voor de geplande uitbreiding zullen overdag gebeuren. Omdat de hinder ten gevolge van deze transporten beperkt blijft tot de duur van de werken, wordt hier niet dieper op ingegaan. Zowel in de huidige als in de nieuwe situatie wordt geen of een verwaarloosbaar effect toegekend aan het verkeer voor de secundaire. Door de uitbreiding stijgt het aantal transporten van 4-5 naar per week. Hierdoor wordt in de nieuwe situatie een beperkt negatief effect toegekend. 133/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

134 Bestrijding ongedierte Bestrijding van ongedierte wordt uitgevoerd door een externe firma. Deze firma beschikt over een plan met de locatie van alle lokazen. Deze worden om de 6 weken gecontroleerd en indien nodig aangevuld met product. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een beperkt negatief effect Synthese In de huidige situatie vinden er wekelijks zo n 4-5 transporten (met vrachtwagen) gebeuren van of naar het bedrijf. Een deel van deze transporten gebeurt met eigen transport van de landbouwer (tractor) of met kleine vrachtwagens. In de nieuwe situatie stijgt dit tot transporten per week. Voor transport wordt gebruik gemaakt van de Veurnestraat (secundaire weg), die richting Veurne naar de E40 loopt. Een groot deel van de transporten gebeurt via deze weg, waardoor geen dorpskernen moeten gepasseerd worden. Een deel van de transporten gebeurt ook via dezelfde secundaire weg richting Diksmuide. In dat geval lopen de transporten via de dorpskern van Pervijze, dit wordt beschouwd als een beperkt negatief effect. Wat betreft geluidshinder wordt zowel voor de continue bronnen als voor de incidentele bronnen voldaan aan de richtwaarden en/of grenswaarden. Er worden echter wel een aantal milderende maatregelen genomen. Er worden geen effecten verwacht op de gezondheid van de mens ten gevolge van geur- en stofhinder. Bestrijding van ongedierte gebeurt door een externe firma, en wordt beschouwd als een gering negatief effect Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen Het bedrijf tracht de transporten zoveel mogelijk overdag te laten doorgaan tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De meeste transporten gebeuren door de dag. Tijdens het laden en lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zo veel mogelijk afgelegd. Voor de deelaspecten lucht en geur worden reeds een aantal milderende maatregelen genomen door het bedrijf. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline Lucht. Voor het deelaspect geluid worden volgende maatregelen genomen: Ventilatoren zijn computer gestuurd en frequentie gestuurd. Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Er is reeds een groenaanplant voorzien. De stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten Door het bedrijf geplande maatregelen Voor de discipline Mens-Gezondheid is het niet nodig om bijkomende maatregelen te nemen. 134/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

135 Verdere mogelijkheden of aanbevelingen De exploitant kan het aantal benodigde transporten proberen te beperken door te vermijden dat niet-volle transporten gebeuren. Voor het deelaspect geluid wordt er aanbevolen om er tijdens de werkzaamheden op te letten dat de aannemer de geluidshinder zo veel mogelijk beperkt. Bovendien dient er rekening mee gehouden te worden dat de bouwwerken op een schappelijk uur aanvatten en eindigen. De aanbevelingen die gedaan worden voor het deelaspect lucht worden beschreven in de discipline lucht. 135/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

136 5.6. Biodiversiteit Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 30: Biologische waarderingskaart versie 2 in de bedrijfsomgeving Figuur 31: Habitatkaart in de omgeving Figuur 32: Vermestende depositie t.a.v. habitat rbbmr (huidig en nieuw) Figuur 33: Vermestende depositie t.a.v. habitat 6510_ha (huidig en nieuw) Figuur 34: % bijdrage huidig-nieuw t.a.v effectieve habitats in SBZ-H Figuur 35: % bijdrage huidig-nieuw t.a.v habitats zoekzone in SBZ-H Afbakening studiegebied Verzuring, vermesting, verdroging, geluidshinder en direct ecotoopverlies worden beschouwd als de meest relevante potentiële invloeden door het bedrijf op de fauna en de flora. Het studiegebied voor de discipline biodiversiteit wordt bepaald door de 'grootste gemene deler' van de invloedssferen van de abiotische disciplines Lucht, Geluid en Water. De beschrijving van het studiegebied houdt een algemeen overzicht in van de voorkomende ecotopen. Dit gebeurt aan de hand van de Biologische waarderingskaart. De grootste aandacht gaat hierbij naar de biologisch (zeer) waardevolle ecotopen. Daarnaast worden de gebieden met een belangrijke natuurwaarde gesitueerd (= de aandachtsgebieden). Hiervoor wordt o.a. beroep gedaan op de ruimtelijke afbakening van juridisch vastgelegde beschermde gebieden alsook beleidsmatig belangrijke gebieden, maar ook de impact op zeer waardevolle ecotopen volgens de BWK en op waardevolle kleine landschapselementen wordt in beschouwing genomen te worden. Verder binnen deze discipline blijkt dat op basis van de IMPACT berekeningen de effecten inzake verzuring en vermesting (ten aanzien van de kritische last) tot op ongeveer 3 km in noordoostelijke richting reiken voor de habitats met de laagste KDW. Het bedrijf van FREDERIK DEPOORTER is niet gelegen in SBZ. In Figuur 3 worden de SBZ-H en SBZ-V weergegeven. In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf liggen geen beschermde natuurgebieden Toelichting gegevensgebruik Voornaamste gegevensbronnen zijn: - Biologische Waarderingskaart (INBO) - Eigen terreinwaarnemingen - Ecosysteemkwetsbaarheidkaarten voor Vlaanderen (INBO) Topografische kaart Het biotisch milieu in de nabijheid van het bedrijf wordt besproken op basis van informatie voortkomend uit het terreinbezoek en de Biologische Waarderingskaart. Er wordt een visuele voorstelling van de vegetatie-elementen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven, alsook een korte 136/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

137 bespreking van deze elementen (precieze omschrijving, BWK-beoordeling, verzuringsgevoeligheid, enz.) Toelichting referentiesituatie Biologische waarderingskaart Figuur 30 in bijlage geeft de Biologische Waarderingskaart (BWK versie 2) weer van de omgeving van het bedrijf. De bedrijfsomgeving bestaat voornamelijk uit minder waardevolle elementen, nl. soortenarm permanent grasland (hp), zeer soortenarme, vaak tijdelijke graslanden (hx) en akkers op kleiige bodem (bu). Er komen ook een aantal waardevolle en zeer waardevolle elementen voor (zie onderstaande tabel). De waardevolle (w) en zeer waardevolle elementen (z) en de complexen van waardevol en zeer waardevol in de omgeving van het bedrijf (in een straal van ca. 1 km) worden in onderstaande tabel weergegeven en zijn ook weergegeven in de figuur. Tabel 69: Biologische waardevolle en zeer waardevolle elementen in onmiddellijke omgeving van het bedrijf EENH1 EENH2 EVAL afstand tot bedrijfscentrum omschrijving w hpr+ 425m NW weilandcomplex met veel sloten en/of microreliëf en met relicten van halfnatuurlijke graslanden w hpr+ 395m NW weilandcomplex met veel sloten en/of microreliëf en met relicten van halfnatuurlijke graslanden w hpr+ mr- 470 m NW weilandcomplex met veel sloten en/of microreliëf en met relicten van halfnatuurlijke graslanden w hpr+ 485 m NW weilandcomplex met veel sloten en/of microreliëf en met relicten van halfnatuurlijke graslanden w hp+ 815m O Soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden w hpr+ 820m N weilandcomplex met veel sloten en/of microreliëf en met relicten van halfnatuurlijke graslanden w hpr+ 865 m N weilandcomplex met veel sloten en/of microreliëf en met relicten van halfnatuurlijke graslanden w kb 440m ZW bomenrij w hpr 740m Z weilandcomplex met veel sloten en/of microrelïef wz hpr k(mr) 520m NW weilandcomplex met veel sloten en/of microrelïef, bermen, perceelsranden, met elementen van rietland wz hp+ k(mr) 495m N Soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden, bermen, perceelsranden, met elementen van rietland w n 920m ZW loofhoutaanplant z kh 725m ZW Houtkant of oude heg w hp+ 370m Z Soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden wz mr kd 740m N-NW rietland Aandachtsgebieden (gebieden met belangrijke natuurwaarde) Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is in de nabije omgeving van deze inrichting geen SBZ (speciale beschermingszone), gelegen. Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 7 km ten noorden van het bedrijf. Het betreft het gebied "Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin" (BE ). Ook op ongeveer 7 km ten 137/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

138 noorden van het bedrijf ligt het dichtstbijzijnde Vogelrichtlijngebied Westkust (BE ). Op zo n 8 km ten zuiden van het bedrijf ligt het dichtstbijzijnde Ramsar-gebied (Figuur 3 in bijlage). Het dichtstbijzijnde VEN-gebied van het type GEN (Grote Eenheid Natuur) is gelegen op 3,6 km ten oosten van het bedrijf. Het betreft "De Viconiakleiputten" en het nummer van het gebied is 108. Het gebied gaat over in VEN-gebied van het type geno (Grote Eenheid Natuur in ontwikkeling). In een straal van 1 km rond het bedrijf (omgeving van het bedrijf) liggen een beperkt aantal waardevolle en zeer waardevolle vegetaties. Deze zijn terug te vinden in Tabel 69. De habitatkaart versie 2016, opgesteld door INBO geeft voor de meeste habitattypen van de Bijlage I van de Habitatrichtlijn een indicatie van hun voorkomen en dit zowel binnen als buiten de speciale beschermingszones. De habitatkaart bevat zowel een integratie van de Biologische Waarderingskaart als een indicatieve situering van de Natura 2000 habitats en de regionaal belangrijke biotopen. Binnen de straal van 1 km komt er een habitatwaardige vegetatie voor, het gaat om RBBMR (regionaal belangrijk biotoop rietland en andere vegetaties van het rietverbond). De vegetatie is niet gelegen in SBZ habitat of vogelrichtlijngebied. Verder komen er, op binnen de straal van ca 2 km ten ten NW, NO, ZW van het bedrijf, nog een aantal habitats voor niet gelegen in habitat- of vogelrichtlijngebied. Het gaat over het habitattype 6510_hu en het RBBMR. Tabel 70: Habitatwaardige vegetaties in de omgeving van het bedrijf HAB1 HAB2 voorkomen afstand tot bedrijfscentrum RBBMR m NW _hu m NO _hu m NO - gh 6510_hu m ZW - RBBMR m ZW - RBBMR m ZW - SBZ omschrijving regionaal belangrijk biotoop rietland en andere vegetaties van het rietverbond Laaggelegen schraal hooiland: glanshaververbond; Laaggelegen schraal hooiland: glanshaververbond; Geen habitat, Laaggelegen schraal hooiland: glanshaververbond regionaal belangrijk biotoop rietland en andere vegetaties van het rietverbond regionaal belangrijk biotoop rietland en andere vegetaties van het rietverbond Als aandachtsgebied worden volgende habitattypes beschouwd: RBBMR 6510_hu In Figuur 31 in bijlage wordt de Habitatkaart van de omgeving weergegeven met de habitatwaardige vegetaties in de omgeving van het bedrijf. Kwetsbaarheid t.a.v. verzuring en vermesting Het bedrijf zal op zich een bijdrage leveren aan de verzurende en vermestende depositie in het studiegebied. 138/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

139 Voor Vlaanderen werden er in de opeenvolgende MINA-plannen en in Vlarem depositie-doelstellingen vooropgesteld inzake verzurende depositie van SO x, NH x, en NO y, die berekend worden op basis van de overeengekomen beleidsdoelstellingen en emissieplafonds zoals opgenomen in de NEC-richtlijn (National Emission Ceillings). Het betreft hier normen voor totale depositie. De tabel geeft de berekende beleidsdoelstellingen weer voor totale depositie en per component. Tabel 71: Beleidsdoelstellingen berekend met VLOPS o.b.v. emissiedoelstellingen uit NEC-richtlijn in Zeq/ha.jaar, (VMM,2013) Doelstelling SO2 NOx NH3 Totaal MLTD (2010) LTD1 (2030) LDT2 (2030) 75 à à à à 700 MLTD: middellange termijndoelstelling LTD1: lange termijndoelstelling voor de meeste bosecosystemen LTD1: lange termijndoelstelling voor verzuringsgevoelige gebieden, zoals heide op zandgronden en kalkarme vennen In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verzurende depositie (Zeq/ha.jaar) in de gemeente Diksmuide voor het jaar 2011 (berekend op basis van VLOPS door VMM, 2011). VLOPS staat voor Vlaamse versie Operationeel Prioritaire Stoffen en berekent jaargemiddelde concentraties en deposities op basis van enerzijds emissiegegevens en anderzijds de jaarlijkse meteogegevens. De emissiegegevens worden aangeleverd door bedrijven of zijn gebaseerd op ramingen en/of emissiemodellen (bijvoorbeeld verkeer). De meteogegevens zijn afkomstig van meteomasten. De resultaten worden gevalideerd en gekalibreerd met meetgegevens en tot kaartmateriaal gevisualiseerd door middel van GIS software. Voor Diksmuide blijkt dat de waarden hoger liggen dan de emissiedoelstellingen MLTD voor SO 2, NO x en NH 3 en totaal. De doelstellingen werden hierdoor nog niet behaald. Bij deze berekeningen dient echter wel met een zeer aanzienlijke (model)onzekerheid rekening gehouden te worden. Deze onzekerheid zit zowel vervat in de modelmatig gehanteerde emissies, bronkarakteristieken, depositiefactoren als modelmatige onzekerheden. Tabel 72: Gemiddelde gemodelleerde verzurende deposities SO2, NOx en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Diksmuide, 2011 (VMM,2013) SO2 NOx NH3 Totaal Methodiek Direct ecotoopverlies is het gevolg van het directe ruimtebeslag en is dus makkelijk te kwantificeren door de oppervlakte in combinatie met het waardevolle karakter van de al dan niet permanent verloren gegane ecotoop. Het waardevol karakter van de ecotoop wordt weergegeven op de Biologische waarderingskaart. Het verlies van een biologisch (zeer) waardevol ecotoop zal dan ook zwaarder beoordeeld worden dan een minder waardevol ecotoop zoals een akker of een soortenarm ingezaaid grasland. Tabel 73: Significantiekader ter beoordeling van het ecotoopverlies 139/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

140 Toetsing Verlies van biologisch zeer waardevol ecotoop Verlies van biologisch waardevol ecotoop (>0.5 ha) Verlies van biologisch waardevol ecotoop voor beperkte opp. (<0.5 ha) Geen nieuwe infrastructuren, of verlies van biologisch minder waardevol ecotoop Beoordeling Aanzienlijk negatief effect Negatief effect Beperkt negatief effect Verwaarloosbaar of geen effect Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Effectbepaling via impactscore NH3 en via IMPACT webtool In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) dient de invloed berekend te worden van de stikstofneerslag op het realiseren van de Europese natuurdoelen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H). Om deze invloed te kunnen berekenen onder de vorm van een "impactscore" werd de online toepassing IMPACTSCORE NH3 ontwikkeld. Deze wordt in een eerste fase gebruikt uitsluitend voor de berekening van de impactscore van veehouderijen. In een latere fase zal deze of een gelijkaardige tool uitgebreid worden om ook de stikstofneerslag vanuit andere (niet-landbouw gerelateerde) bronnen te berekenen. Het huidige resultaat van deze impacttool is dus louter indicatief en doet geen afbreuk aan de geldende wetgeving. Via de online tool kan een gedetailleerde berekening van de impactscore van de exploitatie uitgevoerd worden. De berekeningen in IMPACTSCORE NH3 zijn gebaseerd op de habitatlagen van de actueel aanwezige habitats alsook de meest recente versie van de zoekzones. Alle habitatgebieden worden zo accuraat mogelijk weergegeven op de kaarten onder de vorm van polygonen met daaraan gekoppeld de meest recente informatie m.b.t. de kritische depositiewaarden voor stikstof voor de betreffende habitats. De lijst met diertypes, stalsystemen en bijhorende ammoniak emissiefactoren is gebaseerd op de meest recente informatie uit het Richtlijnenboek Landbouwdieren en daardoor volledig conform de emissiefactoren die in de milieuvergunningen gebruikt worden. Telkens worden de diertypes, dierenaantallen en stalsystemen opgegeven zoals vermeld in uw huidige milieuvergunning of voor de situatie waarvoor een milieuvergunning wordt aangevraagd. Per stal kan het ventilatiesysteem gespecificeerd worden. Naargelang de situatie op de exploitatie kunnen de stallen met natuurlijke ventilatie of mechanische ventilatie gedefinieerd worden. Voor natuurlijk ventilatie dienen de X- en Y-coördinaten van de stal worden opgegeven. Voor stallen die over een mechanisch ventilatiesysteem beschikken kunnen, indien van toepassing, meerdere ventilatieopeningen met specifieke debieten, diameters, hoogtes en aparte X- en Y-coördinaten van de verschillende ventilatieopeningen worden opgeven. Als resultaat van de berekening van de impactscore wordt een rapport verkregen waarin de gegevens vermeld worden op basis waarvan de berekening uitgevoerd werd alsook de berekende impactscore op actuele habitats alsook voor de habitats in de zoekzones. Het rapport van de berekening van de impactscore wordt als bijlage toegevoegd het resultaat van de berekening is terug te vinden onder hoofdstuk Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie. 140/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

141 De volgende informatie kan teruggevonden worden in de verkregen GIS bestanden t.a.v. actueel habitat en zoekzone: Significantieklasse (Sigklasse), minimum KDW (KDWallmin), depositie veroorzaakt door het bedrijf op habitats (ifdmdep), de totale depositie op habitats (totaldep) en de naam van het habitatgebied (habname): Significantieklasse (Sigklasse): impactscore: verhouding van de depositie veroorzaakt door het bedrijf en de minimale van toepassing zijnde KDW op deze locatie minimum KDW (KDWallmin): minimale van toepassing zijnde KDW op deze locatie. Bij complexen wordt de laagste KDW gehanteerd. De KDW s zijn gebaseerd op waarden van INBO depositie veroorzaakt door het bedrijf op habitats (ifdmdep): bedrijfsspecifieke N-depositie de totale depositie op habitats (totaldep): totale N-depositie (incl. bedrijfsspecifieke depositie), afkomstig van de NH3- en NOx-emissies van alle Vlaamse en niet-vlaamse (buitenlandse) bronnen de naam van het habitatgebied (habname) De ammoniakemissie van de stallen van het bedrijf van FREDERIK DEPOORTER werd bepaald in de discipline lucht. Om de bijdrage van het project te berekenen, wordt gebruik gemaakt van de nieuwe IMPACT webtool. Deze webtool IMPACT werd eerder in de discipline lucht gebruikt voor de berekeningen voor geur en stof. Meer toelichting over deze methode vindt u terug in de handleiding voor het gebruik van IMPACT. In IMPACT wordt de mogelijkheid geboden om bij het uitvoeren van een depositieberekening een koppeling te maken met de VLOPS-depositiesnelheden kaart. In dat geval wordt voor de berekening van de verzurende en vermestende depositie per gridcel van 1km x 1km de droge depositiesnelheid gebruikt zoals deze voorberekend is door het VLOPS-model. De droge depositiesnelheid wordt in VLOPS berekend gebruik makende van de DEPAC-module, die op zijn beurt rekening houdt met o.a. de landgebruiksinformatie (voor negen landgebruiktypes) en de jaargemiddelde concentratie van NH3, NO2 of SO2 op de locatie in kwestie. De droge depositiesnelheden zijn dus ruimteafhankelijk op een resolutie van 1km x 1km. Deze voorberekende droge depositiesnelheden zijn wel enkel beschikbaar voor de polluenten NH3, NOx en SO2. De actuele VLOPS-droge depositiesnelheden kaarten die zijn ingebouwd in IMPACT zijn berekend met VLOPS-versie 1.6 (gebaseerd op versie van het OPS-rekenhart) met meteorologische statistiek voor het jaar 2012 en emissiegegevens van het jaar Kritische lasten (KL/KDW) verzuring en vermesting Door lange verblijftijden in de atmosfeer (enkele dagen voor SO2 en nog langer voor NOx) kunnen de verzurende componenten al gauw over afstanden tot km getransporteerd worden. De langeafstandstransporten brengen de verzurende stoffen via droge depositie en vooral via uitregenen tot in ver afgelegen landelijke streken en natuurgebieden. Verzuring is dan ook een grensoverschrijdend probleem dat noodzakelijkerwijze een gecoördineerde internationale aanpak vereist. Omdat NH3 sneller uit de atmosfeer verwijderd wordt, beperkt de invloed daarvan zich voornamelijk tot op enkele kilometers van de bron. Naast het verzurend effect van ammoniakemissie uit de stallen kan deze emissie eveneens een vermestende invloed veroorzaken, dit ten gevolge van de stikstofhoudende samenstelling van ammoniak. 141/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

142 Zoals reeds gesteld is de verzurende / vermestende depositie in agrarisch gebied ten gevolge van de ammoniakuitstoot meestal verwaarloosbaar in vergelijking met de verzurende / vermestende invloed van bemesting van de akkers in de omgeving (bron: Richtlijnenboek landbouwdieren). Dit is niet het geval in gebieden met een hoge natuurwaarde, waar beperkingen gelden voor bemesting. Invloeden van de verzurende / vermestende depositie worden bijgevolg enkel uitvoerig beschouwd bij de aanwezigheid van aandachtsgebieden in het studiegebied. De ammoniakemissie werd berekend bij de discipline lucht. De omzetting van ammoniakemissie naar ammoniakdepositie wordt bepaald in de discipline Lucht m.b.v. het IMPACT-model. De verzurende depositie wordt beschouwd door omzetting van de ammoniakdepositie (uitgedrukt in kg/ha/jaar) naar zuurequivalenten, door gebruik te maken van volgende relatie van 1 Zeq = 17 g ammoniak (ofwel 14 g N). De vermestende stikstofdepositie wordt bepaald door de ammoniakdepositie om te zetten naar stikstofdepositie (in 1 g ammoniak zit 0,82 g stikstof). Om te weten hoeveel terrestrische natuur (bos, heide & soortenrijk grasland) tegen verzuring en vermesting door atmosferische depositie beschermd is, is het nodig om de draagkracht tegen verzuring / vermesting te kennen. Deze draagkracht wordt uitgedrukt als de kritische last. Dit is de maximaal toelaatbare depositie per eenheid van oppervlakte voor een bepaald ecosysteem zonder dat er - volgens de huidige kennis - schadelijke effecten optreden. De kritische last verzuring wordt uitgedrukt als zuurequivalenten per hectare en per jaar, de kritische last vermesting in kg stikstof per hectare per jaar. Effectieve verzuring / vermesting treedt pas op indien de depositie uitstijgt boven een bepaald niveau (men spreekt van critical load of duurzaam depositieniveau). Bijgevolg is de kritische last een uitstekende norm om het effect van de verzurende / vermestende depositie te beoordelen. Het concept kritische lasten, dat de gevoeligheid van ecosystemen voor verzurende en vermestende deposities bepaalt, werd in het leven geroepen in het kader van de Conventie over grensoverschrijdende luchtverontreiniging (UNECE LRTAP Convention). De berekening van kritische lasten wordt gecoördineerd door het Coordination Center for Effects (CCE) in opdracht van ICP Modelling and Mapping, wat één van de zes Internationale Cooperatieve Programma s is van de Working Group on Effects van de Conventie LRTAP. Voor de berekening van deze kritische lasten, dient dan ook gebruik gemaakt te worden van een op Europees niveau gestandaardiseerde aanpak die door deze Conventie wordt ondersteund. Kritische lasten worden bepaald op basis van een statische massabalans, waarbij het aanvaardbare lange-termijn niveau van atmosferische depositie berekend wordt voor een ecosysteem dat in evenwicht is met de depositie (steady state). De kritische last wordt volgens de handleiding (Mapping Manual, 2004) berekend waarbij de kritische lastfunctie van N in zijn eenvoudigste model wordt voorgesteld als de som van (i) de netto N- immobilisatie in organisch bodemmateriaal, (ii) de netto verwijdering van N in de geoogste vegetatie, (iii) N-flux naar de atmosfeer door denitrificatie en (iv) uitspoeling van N beneden de wortelzone. Voor het MER worden de kritische depositiewaarden voor verzuring voor Natura 2000 habitattypen gebruikt volgens bijlage 2 van de praktische wegwijzer voor de Passende Beoordeling ( Passende Beoordeling praktische wegwijzer effectgroepen voor het habitatspoor Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1. via lucht-vastleggen huidige werkwijzen in afwachting van de ontwikkeling van PAS : overgangfase, versie 4, 01/07/2017 en Passende Beoordeling praktische wegwijzer effectgroepen voor het habitatspoor Effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1. via lucht Vastleggen huidige 142/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

143 werkwijze in afwachting van de ontwikkeling van PAS: overgangsfase, versie 4, 01/07/2017) zie tabel KDW-waarden in bijlage. Voor de regionaal belangrijke biotopen die niet kunnen afgeleid worden uit tabel in bijlage wordt voor de kritische last verzuring voor soortenrijke graslanden beroep gedaan op Langouche et al., 2002; Janssen & Mensink, 2002; Meykens & Vereecken, 2001, deze worden weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 74: Kritische last verzuring (zuurequivalenten/ha/jaar) voor een aantal ecosystemen (Meykens et al., Albers et al., 2001) Type ecosysteem BWK-type Mediaan (Zeq/ha.jaar) zuur grasland Ha, Hm, Hn neutraal-zuur grasland Hc, Hf, Hj, Hp+, Hu kalkgrasland Hd, Hk cultuurgrasland Hp, Hpr, Hr, Hx rietland Mr Voor naald- en loofbossen werd er, rekening houdend met het bodemtype, op basis van Staelens et al. (2006) een kritische last verzuring bepaald. Hier kunnen ook waarden aan toegevoegd worden wanneer bodemverzuring optreedt (waarden tussen haakjes in onderstaande tabel). Bodemverzuring is de fase voorafgaand aan de fase waarin haarwortels worden beschadigd en kan op langere termijn nefast zijn voor een goede bodemkwaliteit (wegens afname bufferende capaciteit op langere termijn) (waarden volgens Neirynck et al., 2004). Het bedrijf is gelegen in een gebied met bodemkenmerken me1 (dekkleigronden (Middellandpolders) en md5 (overdekte kreekruggronden (Middellandpolders). Tabel 75: Kritische last verzuring bossen (zuurequivalenten/ha/jaar) Type ecosysteem Loofbos (F.,Q.,E.,V.,R.,L.,N) Naaldbos (P.) Zandig (Z+S) (1.500) (1.500) Lemig (P+L+A) (1.400) (1.600) Kleiig (E+U) (2.100) (2.400) Veen / ( ) waarden wanneer bodemverzuring optreedt Op basis van de statische massabalansmethode (SMB) werden eveneens kritische lasten voor het vermestende effect van stikstof (kritische last vermesting) bepaald. In de Vries (2008), Kros et al. (2008) en van Dobben & van Hinsberg (2008) werden de kritische lasten voor vermesting voor verschillende vegetatietypes beschreven alsook de mogelijke gevolgen van een overschrijding van deze kritische last. De gegevens voor naaldbos werden overgenomen uit Albers et al. (2001). Een overzicht van deze gegevens wordt getoond in onderstaande tabel. Tabel 76: vegetatietypes Kritische last vermesting (kg N/Ha.jaar) en mogelijke gevolgen voor overschrijding voor een aantal Type vegetatie KL (kg N/ha.j) Effect bij overschrijding 143/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

144 Naaldbossen 14 Achteruitgang terrestrische korstmossen en ectomycorrhiza, toename stikstofminnende soorten Verstoring nutrientenbalans, verhoogde stress voor droogte, vorst, ziekten en plagen Loofbossen: -Bos van arme zandgrond 18 Achteruitgang terrestrische korstmossen en -eiken- en beukenbos van lemige zandgronden 20 -oud eikenbos 15 -bos van voedselrijke, vochtige gronden 29 -bos van bron en beek 26 -eiken-haagbeukenbos van zandgronden 20 -wilgenstruweel 34 -ooibos (rivierbegeleidende bossen) 35 -laagveenbos 34 -ruigten en zomen (droge bosranden) 26,2 -vochtige alluviale, beekbegeleidende bossen 26,1 -vochtige alluviale bossen (essen-iepenbos) 28 -vochtige alluviale bossen (zachthoutooibos) 33,8 Plassen: -Eutrofe plas 30 -Kranswierwateren op hogere zandgrond 5.8 -Kranswierwateren in laagveengebied 30 ectomycorrhiza, toename stikstofminnende soorten Verstoring nutrientenbalans, verhoogde stress voor droogte, vorst, ziekten en plagen Graslanden: -Nat schaalgrasland 15 Vergrassing en afname diversiteit -Droog schraalgrasland 14 Vergrassing en afname diversiteit -Kalkgrasland 21,1 toename van gevinde korststeel -Bloemrijkgrasland 20 Afname diversiteit -Dotterbloemgrasland van beekdalen 20 Afname diversiteit -Dotterbloemgrasland van veen en klei 20 Afname diversiteit -Nat, matig voedselrijk grasland 22 -Heischraal grasland 11,6 -Laaggelegen schraal hooiland en glanshaver- en 20 vossenstaarthooilanden -blauwgrasland 15 In de praktische wegwijzer eutrofiëring en verzuring is een beoordelingskader opgenomen om de impact van de N-depositie als gevolg van de NH3-uitstoot in te schatten. Het betreft hier de impact van de N-depositie op habitats gelegen in een SBZ-H en op de zoekzones bepaald in het SBZ-H. Belangrijk hierbij om te vermelden is dat met de toegepaste methodiek (IFDM-berekeningen, aftoetsen en gebruikt KDW, de visualisatie, e.d.) een grote onzekerheid gepaard gaan. Elke beoordeling dient dan ook hiermee rekening te houden. Op 30/11/2016 werd beslist om dit significantiekader te herzien. Vanaf 1/07/2017 het onderstaande significantiekader van kracht is voor de effectgroepen verzuring en eutrofiëring via de lucht door NH3 binnen habitatrichtlijngebieden. Tabel 77: Significantiekader ter beoordeling verzuring en eutrofiëring als gevolg NH3-uitstoot in SBZ-H 144/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

145 145/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

146 146/216 Aanmelding / Ontwerp-MER Depoorter Frederik

147 aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW < 5% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 5%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen als nieuwe inplantingen. Onder de 5% van de kritische depositiewaarde mag de bijdrage van verzurende en vermestende stikstof niet hoger worden dan 5%. aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW 5% en < 50% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat groter of gelijk is aan 5%, maar kleiner dan 50% dan zijn er verschillende mogelijkheden, afhankelijk van een aanvraag tot (her)vergunning met uitbreiding van de emissies, dan wel binnen de huidige emissies. Indien het een (her)vergunning of een uitbreiding betreft, waarbij de totale emissie niet stijgt t.o.v. de huidig vergunde situatie, dan wordt beoordeeld dat de bijdrage niet significant is. Indien er evenwel een stijging plaatsvindt t.o.v. de huidig vergunde situatie of indien het een nieuwe inplanting betreft, dient de individuele passende beoordeling uitspraak te dien over de significantie. Indien blijkt dat er een risico op betekenisvolle aantasting bestaat, geldt een significant effect en kan de (her)vergunning met stijging van emissies niet gerealiseerd worden. aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW 50% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat gelijk is aan of meer is dan 50%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage steeds significant is. 147/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

148 In afwijking van de toepassing van de praktische wegwijzer eutrofiëring en verzuring waarin een beoordelingskader opgenomen is om de impact van de N-depositie als gevolg van de NH3-uitstoot in te schatten voor de SBZ-H (IMPACTSCORE NH3), kan worden terug gevallen op de het beoordelingskader in de MER voor verzuring en vermesting voor habitats gelegen buiten SBZ-H en/of voor habitats in SBZ-V (IMPACT). Door de vergelijking te maken van de verzurende respectievelijk vermestende depositie met de overeenstemmende kritische last/kdw kan een beoordeling gebeuren op basis van het referentiekader gebruikt in de MER-richtlijnenhandboek. Tabel 78: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en vermesting Toetsing Deposities > 50 % van de KDW Depositie > 10% van KDW Beoordeling Significant negatief effect Belangrijke bijdrage (aanzienlijk negatief effect) 5% van KL/SW < depositie < 10% van KDW Relevante bijdrage (negatief effect) 3% van KL/SW < depositie < 5% van KDW Beperkte bijdrage (beperkt negatief effect) Depositie < 3% van KDW Geen of verwaarloosbaar effect Uit bovenstaande blijkt dat er reeds vanaf een bijdrage van 10% aan de kritische last, uitgegaan wordt van een negatief effect. Tien % wordt gekozen omdat ongeveer 50% van de depositie afkomstig is van het buitenland; en dit geeft ruimte aan 5 bedrijven (met elk een eigen bijdrage van 10%) in een gemiddeld gebied van 3 km afstand van kwetsbare gebieden (d.i. de afstand waarbinnen met name ammoniak bijna integraal wordt gedeponeerd), voordat de KL bereikt wordt Actuele milieudruk en cumulatieve effecten In het kader van de Convention on Long-Range Transboundary Air Pollution (CLRTAP) en van de Vlaamse milieu- en natuurrapportering monitoren zowel de Vlaamse Milieumaatschappij als het INBO deposities van verzurende en vermestende stoffen in Vlaanderen. Zowel VMM als INBO gebruiken daarbij meetstations die continu atmosferische deposities verzamelen en/of de luchtkwaliteit bepalen. De meest recente meetgegevens zijn terug te vinden op Daarnaast gebruikt de VMM het atmosferisch verontreinigingsmodel VLOPS ( Vlaams Operationeel Prioritaire Stoffen -model) voor het gebiedsdekkend opvolgen van de depositie en hun ruimtelijke spreiding (Overloop 2011). Het VLOPS-model is de Vlaamse versie van het Operationeel Prioritaire Stoffen model (OPS) en wordt beheerd door de Vlaamse Milieumaatschappij. Het model berekent jaargemiddelde concentraties en deposities van onder andere vermestende en verzurende stoffen met een geografische resolutie van 1km x 1km. Invoergegevens voor het model zijn: meteorologische gegevens, emissiegegevens van punt- en oppervlaktebronnen binnen en buiten Vlaanderen en gegevens over de receptorgebieden. Grensoverschrijdend transport van emissies wordt hierbij in rekening gebracht. Via het VLOPS-model wordt dus de bestaande milieudruk weergegeven. Voor de effectgroep eutrofiëring en verzuring wordt de berekening van de cumulatieve effecten vervangen door een toets aan de actuele milieudruk door stikstofdepositie. Een berekening van cumulatieve effecten is immers weinig zinvol, gegeven de hoge achtergronddeposities en de afstand waarover effecten van individuele activiteiten doorwerken. De actuele milieudruk is zelf de resultante van de reële cumulatieve effecten en ze benadert deze dus veel dichter dan mogelijk is via een doorrekening van cumulatie met een selectie aan vergunningen. Voor de weergave van de actuele milieudruk ter hoogte van de SBZ-H wordt gebruik gemaakt van de IMPACTSCORE NH3. De actuele milieudruk wordt gevisualiseerd t.h.v. de SBZ-H. 148/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

149 In IMPACT wordt eveneens de mogelijkheid aangeboden om bij het uitvoeren van een depositieberekening voor de polluenten NH 3, NO x en/of SO 2 een koppeling te maken met de VLOPS achtergronddepositiekaart. Dat houdt concreet in dat de berekende vermestende en verzurende depositiebijdrage van het project wordt opgeteld bij de Vlaamse achtergronddepositiewaarden voor vermesting of verzuring zoals berekend door het VLOPS-model. Hiervoor wordt verwezen naar de handleiding voor het gebruik van IMPACT. A.h.v. de situering van SBZ-H en SBZ-V of situering van belangrijke habitats kan deze berekening eveneens gebruikt worden. Verdroging Verdrogingseffecten kunnen optreden door het onttrekken van grondwater en dit zowel door bronbemaling in de aanlegfase als door grondwateronttrekking in de exploitatiefase van de grondwaterwinning. In de discipline Water werd de invloedstraal berekend van eventueel voorkomende grondwateronttrekkingen. Het inschatten of een grondwateronttrekking zorgt voor een verdrogingseffect is sterk afhankelijk van de gevoeligheid van de voorkomende vegetatie voor verdroging. Voor verdroging zijn er geen kritische lasten bepaald. Het verdrogingseffect kan beoordeeld worden op basis van een kwetsbaarheidsbenadering. Op basis van de aanwezige ecotopen op de BWK kan er een kwetsbaarheidskaart worden opgesteld voor verdroging. Verdroging kan vervolgens beoordeeld worden volgens Tabel 79. Tabel 79: Significantiekader ter beoordeling van verdroging Toetsing Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar en gelegen binnen een speciale beschermingszone (SBZ-H, SBZ-V) Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen weinig kwetsbaar tot kwetsbaar en kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen niet kwetsbaar, niet kwetsbaar tot weinig kwetsbaar Beoordeling Aanzienlijk negatief effect Negatief effect Beperkt negatief effect Verwaarloosbaar of geen effect Rustverstoring Het voorspellen en beoordelen van effecten door rustverstoring is niet eenvoudig. Net zoals bij mensen is verstoring voor dieren een 'subjectieve' ervaring. Ook bij dieren kan gewenning optreden, en gegevens over schuwheid en aanpassingsvermogen van een diersoort zijn er nauwelijks. Reijnen en Foppen hebben een aantal studies gepubliceerd waarbij het effect van hetzij autoverkeer, hetzij treinverkeer op bos-, weide- en heidevogels zijn beschreven waaronder Reijnen en Foppen (1991) en Reijnen (1995). Uit het onderzoek bleek dat geluid boven een bepaalde drempelwaarde leidt tot een afname in de draagkracht van een gebied voor vogels. De vastgelegde drempelwaarden en de afname van de dichtheden als een functie van de geluidssterkte verschilt afhankelijk van de onderzochte soort. Voor een aantal soorten zijn dus drempelwaarden beschikbaar maar zeker niet voor alle soorten. 149/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

150 De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan 45 db(a) genomen worden Effectinschatting Direct ecotoopverlies Er is een direct ecotoopverlies. Het voorliggend project voorziet in de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal naast stal1-2-3, een nieuwe biggenstal aangebouwd aan stal en een nieuwe kraamstal naast de bestaande stal 7. De nieuwe stallen komen op een perceel bouwland. De stallen worden aansluitend gebouwd aan de bestaande bebouwing. De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie De ammoniakemissie werd reeds bepaald in de discipline lucht. De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf FREDERIK DEPOORTER in de huidige situatie bedraagt kg NH3/jaar. In de toekomstige situatie stijgt de ammoniakemissie tot kg NH3/jaar omwille van de uitbreiding in aantal varkens. Per scenario (huidige situatie en nieuwe situatie) werd er via de impactscoreberekening een simulatie uitgevoerd om de impact te beoordelen ter hoogte van de habitats en de zoekzones in SBZ-H. Verder zijn ammoniakemissie per scenario, bepaald bij de discipline Lucht, overgenomen van het RLB (Richtlijnenhandboek Landbouwdieren), nodig als inputparameter voor de impactscoreberekening. De volgende informatie kan teruggevonden worden in de verkregen GIS bestanden t.a.v. actueel habitat en zoekzone: Significantieklasse (Sigklasse), minimum KDW (KDWallmin), depositie veroorzaakt door het bedrijf op habitats (ifdmdep), de totale depositie op habitats (totaldep) en de naam van het habitatgebied (habname). Uit bovenstaande (zie punt Kritische lasten (KL/KDW) verzuring en vermesting) kunnen voor deze MER van toepassing zijnde elementen volgende kritische depositiewaarde (KDW) afgeleid worden voor actueel habitat. Rietland KDW RBBMR KDW voor verzuring = 2400 Zeq/ha.jaar KDW voor vermesting = >34 kg N/ha.jaar Gras KDW 6510_hu KDW voor verzuring = 1429 Zeq/ha.jaar KDW voor vermesting = 20 kg N/ha.jaar Het resultaat van de impactscoreberekening in de vergunde en de toekomstige situatie wordt hieronder beknopt weergegeven. Het volledige document zit in bijlage. De Berekende bijdrage van de ammoniakemissies van de exploitatie of van het voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde van het habitatgebied (impactscore) voor de huidige situatie is 0,09 % voor effectief habitat en 0,13 % t.a.v. de zoekzone voor verzuring en vermesting. 150/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

151 De berekende bijdrage van de ammoniakemissies van de exploitatie of van het voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde van het habitatgebied (impactscore) in de toekomstige situatie is 0,17 % voor effectief habitat en 0,23 % t.a.v. de zoekzone voor verzuring en vermesting. De impactscore van het bedrijf van FREDERIK DEPOORTER is in de huidige situatie en in de nieuwe situatie < 5% voor actueel habitat en voor zoekzone in SBZ "Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin" (BE ). Volgens het beoordelingskader is er dus geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten. Er is een lichte stijging van de impactscore in de nieuwe situatie. Dit is logisch aangezien de ammoniakemissie van het bedrijf in de nieuwe situatie hoger ligt dan in de huidige situatie. De visualisatie van de impactscoreberekening in de huidige en de nieuwe situatie, wordt weergegeven Figuur 34 en Figuur 35 voor de effectieve habitats en de zoekzone voor vermesting. Gezien de verzuring gelijkaardig is wordt er geen visualisatie van weergegeven Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2016 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de verzurende en vermestende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 5%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. Per scenario wordt eveneens via IMPACT een berekening gemaakt van de verzurende en vermestende depositie, gekoppeld aan de VLOPS-droge depositiesnelhedenkaart. Deze berekening wordt gedaan om ook ter hoogte van de habitats die niet gelegen zijn in SBZ-H een beoordeling te kunnen maken. Op deze manier kan de bijdrage van het project uitgedrukt worden in een % t.a.v. de KDW van het aandachtsgebied. In onderstaande tabel wordt voor het project de vermestende depositie per habitattype en per scenario weergegeven voor de habitats die niet gelegen zijn in een SBZ. Dit wordt ook gedaan voor verzuring. Deze depositie wordt vervolgens uitgedrukt als een % van de KDW. De contouren voor vermesting worden weergegeven voor habitat 6510_hu, RBBMR in vergunde en nieuwe situatie in Figuur 32 en Figuur 33. De contouren voor verzuring worden niet weergegeven gezien de KDW van vermesting omgerekend naar verzuring gelijk is. Tabel 80: Vermestende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties Habitat Afstand tot bedrijf (m) Vergunde situatie (N/ha.jaar) % tav KD in vergunde situatie Nieuwe situatie (N/ha.jaar) % tav KD in nieuwe situatie RBBMR 740 m NW 1,7 5,0 2,9 8,6 6510_hu 1700 m NO 0,5 2,7 1,1 5,5 6510_hu 1740 m NO 0,3 1,4 0,6 2,8 Gh, 6510_hu 1735 m ZW 0,2 1,1 0,4 2,2 RBBMR 1800 m ZW 0,3 0,7 0,5 1,4 RBBMR 1840 m ZW 0,2 0,6 0,4 1,2 151/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

152 Habitats niet gelegen in SBZ: De bijdrage voor het dichtste RBBMR ten NW van het bedrijf is in de vergunde situatie 5,0 % en wordt in de nieuwe situatie 8,6 % van de KDW voor vermesting. Volgens het beoordelingskader gaat het om een negatief effect. Het gaat echter om een habitat van slechts 46 are met een KD-waarde van 34 kg/ha.jaar (minder N-gevoelig). De hoogste bijdrage voor het habitat 6510-hu stijgt van 2,7 naar 5,5 % voor vermesting. Beide vegetaties zijn niet ingebed in een groter geheel met een belangrijke natuurwaarde waardoor het ook niet zinvol is om te zoeken naar milderende maatregelen. Voor de overige habitats en RBBMR ligt de bijdrage in de huidige en nieuwe situatie lager dan 3%. De bijdrage voor vermesting t.a.v. deze habitats omvat geen of een verwaarloosbaar effect. Tabel 81: Verzurende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties Habitat Afstand tot bedrijf (m) Vergunde situatie (Zeq/ha.jaar) % tav KD in vergunde situatie Nieuwe situatie (Zeq/ha.jaar) % tav KD in nieuwe situatie RBBMR 740 m NW 122,0 5,1 208,8 8,7 6510_hu 1700 m NO 38,7 2,7 78,9 5,5 6510_hu 1740 m NO 20,1 1,4 40,2 2,8 Gh, 6510_hu 1735 m ZW 15,8 1,1 30,8 2,2 RBBMR 1800 m ZW 17,9 0,7 33,0 1,4 RBBMR 1840 m ZW 15,8 0,7 29,4 1,2 Habitats niet gelegen in SBZ: De bijdrage voor verzuring voor het dichtste vegetatie RBBMR ten NW van het bedrijf is in de vergunde situatie 5,1 % en wordt in de nieuwe situatie 8,7 % van de KDW voor verzuring. Volgens het kader gaat het om een negatief effect. Het gaat echter om een habitat van slechts 46 are met een KD-waarde van >2400 Zeq/ha.jaar (minder gevoelig aan verzuring). Het habitat dat een negatief effect ondervindt is niet gelegen in SBZ, is beperkt in oppervlakte, grenst aan grasland en is niet ingebed in een complex van natuurelementen waardoor geen milderende maatregelen zich opdringen. Hetzelfde geldt voor het habitat 6510_hu. De overige habitats stijgt de bijdrage in de nieuwe situatie. De bijdrage voor verzuring t.a.v. deze habitats ligt in de nieuwe situatie lager dan 3%, er is geen of een verwaarloosbaar effect. Verdroging Het bedrijf is gelegen in een gebied met bodemkenmerken me1 (dekkleigronden (Middellandpolders) en md5 (overdekte kreekruggronden (Middellandpolders). Er wordt geen grondwater gebruikt op het bedrijf, bijgevolg is er ook geen invloed op nabijgelegen grondwaterwinningen en op fauna en flora. 152/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

153 Rustverstoring Het bedrijf ligt niet in het Vogelrichtlijngebied. De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan de 45 db(a)-contour genomen worden. De invloedstraal werd berekend in de discipline Geluid. Het specifieke geluid voor alle typen van transporten is lager dan de gemiddelde drempelwaarde van 45 db(a) op 630 m van het bedrijf. Voor de continue bronnen is t.h.v de meest nabijgelegen woning het nieuwe omgevingsgeluid zowel in de bestaande situatie als in de nieuwe situatie lager dan de respectievelijke richtwaarde en grenswaarde. Tijdens de dagperiode is de richtwaarde 45 db(a) en de grenswaarde 40 db(a). Er zijn binnen deze geluidscontouren geen gebieden die van bijzonder belang zijn voor vogels. Bijgevolg kan er geconcludeerd worden dat er geen tot verwaarloosbare effecten waar te nemen zijn van de geluidsbronnen op het bedrijf m.b.t. rustverstoring voor de vogels Synthese Er is een direct ecotoopverlies. Het voorliggend project voorziet in de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal naast stal1-2-3, een nieuwe biggenstal aangebouwd aan stal en een nieuwe kraamstal naast de bestaande stal 7. De nieuwe stallen komen op een perceel bouwland. De stallen worden aansluitend gebouwd aan de bestaande bebouwing. De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is in de nabije omgeving van deze inrichting geen SBZ (speciale beschermingszone), gelegen. Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 7 km ten noorden van het bedrijf. Het betreft het gebied "Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin" (BE ). Ook op ongeveer 7 km ten noorden van het bedrijf ligt het dichtstbijzijnde Vogelrichtlijngebied Westkust (BE ). Op zo n 8 km ten zuiden van het bedrijf ligt het dichtstbijzijnde Ramsar-gebied (Figuur 3 in bijlage). Het dichtstbijzijnde VEN-gebied van het type GEN (Grote Eenheid Natuur) is gelegen op 3,6 km ten oosten van het bedrijf. Het betreft "De Viconiakleiputten" en het nummer van het gebied is 108. Het gebied gaat over in VEN-gebied van het type geno (Grote Eenheid Natuur in ontwikkeling). In een straal van 1 km rond het bedrijf (omgeving van het bedrijf) liggen een beperkt aantal waardevolle en zeer waardevolle vegetaties. De habitatkaart versie 2016, opgesteld door INBO geeft voor de meeste habitattypen van de Bijlage I van de Habitatrichtlijn een indicatie van hun voorkomen en dit zowel binnen als buiten de speciale beschermingszones. De habitatkaart bevat zowel een integratie van de Biologische Waarderingskaart als een indicatieve situering van de Natura 2000 habitats en de regionaal belangrijke biotopen. Binnen de straal van 1 km komt er een habitatwaardige vegetatie voor, het gaat om RBBMR (regionaal belangrijk biotoop rietland en andere vegetaties van het rietverbond). De vegetatie is niet gelegen in SBZ habitat of vogelrichtlijngebied. Verder komen er, op binnen de straal van ca 2 km ten ten NW, NO, ZW van het bedrijf, nog een aantal habitats voor niet gelegen in habitat- of vogelrichtlijngebied. Het gaat over het habitattype 6510_hu en het RBBMR. De impactscore van het bedrijf van FREDERIK DEPOORTER is in de huidige situatie en in de nieuwe situatie < 5% voor actueel habitat en voor zoekzone in SBZ Bossen en heiden van zandig Vlaanderen: oostelijk deel. Volgens het beoordelingskader is er dus geen of een verwaarloosbaar effect te 153/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

154 verwachten. Er is een lichte stijging van de impactscore in de nieuwe situatie. Dit is logisch aangezien de ammoniakemissie van het bedrijf in de nieuwe situatie hoger ligt dan in de huidige situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2016 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 5%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. Voor de habitats niet gelegen in SBZ ondervindt het dichtste habitat een bijdrage van 8,7 % t.a.v. de KDW voor verzuring en 8,6 % voor vermesting. De hoogste bijdrage voor het habitat 6510-hu stijgt van 2,7 naar 5,5 % voor vermesting. Beide vegetaties zijn niet ingebed in groter geheel met een belangrijke natuurwaarde waardoor het ook niet zinvol is om te zoeken naar milderende maatregelen. Voor de overige habitats en RBBMR ligt de bijdrage in de huidige en nieuwe situatie lager dan 3%. De bijdrage voor vermesting t.a.v. deze habitats omvat geen of een verwaarloosbaar effect. Ook effecten ten gevolge van rustverstoring werden als verwaarloosbaar ingeschat. Voor de thema s direct ecotoopverlies, verdroging, rustverstoring zijn de milieueffecten op fauna en flora te verwaarlozen zodat milderende maatregelen zich niet opdringen Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen Het bedrijf maakt in de huidige situatie reeds gebruik van het ammoniakemissiearme stalsystemen: - Een chemische luchtwasser op de stallen V1 en V6 - V-3.5.op stal V5 In de nieuwe situatie worden volgende stallen ammoniakemissiearm uitgevoerd: o De drachtstal V7: chemische luchtwasser S-2 o De kraamstal V8: systeem V-2.6. o De biggenstal V10: chemische luchtwasser S-2 o De vleesvarkensstal V10: systeem V-4.8. Bijkomend te nemen maatregelen Voor de discipline Biodiversiteit wordt het volgende voorgesteld. Er wordt evenwel de aandacht op gevestigd dat wat ammoniakdepositie betreft, het hier om een worst-case scenario gaat, en dat een goed ontwikkeld groenscherm rond het bedrijf een deel van de ammoniakuitstoot zou kunnen opvangen, waardoor de werkelijke depositie vermoedelijk lager zal liggen. Dit kan afgeleid worden uit o.a. Nederlands onderzoek. Windsingel: In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et.al.,2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het 154/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

155 stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met stuiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca In de studie werden op korte afstand van de bron, voor de windsingel, tot 6 maal hogere concentraties ammoniakconcentraties gemeten dan voorspeld voor een situatie zonder windsingel. De ammoniak wordt als het ware bij de bron gehouden. Als gevolg hiervan was het gebied waar er een verzurende depositie kan optreden kleiner. Om een grootteorde te geven, bleek uit de meetcampagne dat de afstand van het bedrijf tot waar de ammoniakemissie het achtergrondniveau van de omgeving bereikte ongeveer 485 m bedroeg, terwijl deze afstand in het geval dat er geen windsingel zou aanwezig geweest zijn (berekening op basis van een verspreidingsmodel) ongeveer 815 m zou bedragen. M.a.w. is er in dit rekenvoorbeeld een afname van 40% van de invloedstraal. Vanzelfsprekend zal veel afhankelijk zijn van de precieze klimatologische omstandigheden windrichting, windsterkte, neerslag, ), alsook van de morfologie van de windsingel zelf. Uit de meetcampagne bleek dat windsingels wel degelijk in staat zijn om emissies te verminderen. Een aanvullende studie (Van Dijk et. al., 2005) moest duidelijkheid brengen op welke manier ze dit doen. Landschapselementen zoals windsingels vormen een fysiek obstakel voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee processen: filtering en snelheidsdemping. De filterende werking is een gevolg van de gasuitwisseling tussen blad en atmosfeer waarvoor een zekere turbulentie rond het blad nodig is. Om de luchtbeweging in een beplanting in stand te houden moet deze een zekere openheid (optische porositeit) hebben. De structuur van een windsingel is bepalend voor het effect op de verspreiding van agrarische emissies. Eenduidige criteria voor het ontwerpen van een optimaal functionerende windsingel zijn nog niet voorhanden. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak (maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur) tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. Voor NO2 bleek dat de filterende werking als gevolg van opname door de planten in de windsingel geschat kan worden op maximaal 10%. Voor ammoniak zou dit percentage hoger liggen. Het groenscherm dient verder uitgebreid te worden in westelijke richting. Het groenscherm zal in de toekomst verder uitgebouwd worden Een positief effect hiervan kan zeker verwacht worden. Bij de modellering werd geen rekening gehouden met de groenelementen, zodat dit als een worst-case scenario beschouwd kan worden. Voor de verdere aanbevelingen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Er zijn geen verdere aanbevelingen. 155/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

156 5.7. Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 36: Kaart traditionele landschappen (bron: Geoportaal Onroerend Erfgoed) Figuur 37: Landschapsatlas (bron: Geoportaal Onroerend Erfgoed) Figuur 38: Kaart erfgoed met aanduiding van het bedrijf (bron: Geoportaal Onroerend Erfgoed) Figuur 39: Landschapsintegratieplan (bron: Inagro) Figuur 40: Landscappelijke integratie op het bedrijf (bron: Inagro) Afbakening studiegebied Het studiegebied omvat vooreerst het projectgebied (= de locatie van de installatie). Het wordt dan lateraal uitgebreid om de eventuele zichtbaarheidszone rond de ingreep te vatten. Die wordt bepaald door de afstand van waarop de ingreep als dominante beelddrager in het landschapsbeeld nog zichtbaar is. Als studiegebied wordt de omgeving binnen een straal tot 1 km rondom het bedrijfscentrum beschouwd Toelichting gegevensgebruik Voornaamste gegevensbronnen: Eigen terreinwaarnemingen + foto s Lijst van beschermde monumenten en landschappen (Afdeling M&L) Landschapsatlas (GIS-Vlaanderen) Traditionele landschappen Vlaanderen (Antrop, 2002) Topografische kaart Luchtfoto s Agiv De referentiesituatie voor het landschap wordt besproken op basis van het terreinbezoek, topografische kaartenmateriaal, orthofoto en foto s van het bedrijf en de bedrijfsomgeving, de Landschapsatlas en de algemene literatuur, zoals onder andere: Traditionele landschappen in Vlaanderen (Antrop et al., 2002). Hierbij wordt een algemeen beeld van het landschap geschetst, alsook dieper ingegaan op eventuele ankerplaatsen, relictplaatsen, lijnelementen, enz. typerend voor de bedrijfsomgeving Methodiek Een veeteeltbedrijf is meestal gelegen in een agrarisch landschap, gekenmerkt door min of meer wijdse zichten. Gezien de grootschaligheid van een intensief veeteeltbedrijf, kan dit een sterke impact hebben op de omgeving. Onder landschap wordt verstaan een begrensde oppervlakte met een geringe dichtheid van bebouwing en een onderlinge samenhang waarvan de verschijningsvorm en de samenhang het resultaat zijn van natuurlijke processen en van maatschappelijke ontwikkelingen. De drie effectgroepen zoals weergegeven in het disciplinerichtlijnenboek Landschap, Bouwkundig erfgoed & Archeologie worden besproken: het landschap als relatiesysteem de erfgoedaspecten 156/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

157 de perceptieve aspecten Het landschap als relatiesysteem Structuren drukken relaties tussen elementen uit. Met betrekking tot landschappen worden structuren zowel ruimtelijk, functioneel als temporeel gedefinieerd. Voorbeelden van ruimtelijke structuren zijn bewoningspatroon, wegennet, percelering. Er zal worden nagegaan of het project enige relatie- of structuurwijzigingen met zich mee brengt. Het effect is moeilijk kwantitatief uit te drukken, waardoor de beoordeling eerder gebaseerd is op deskundigenoordeel. Volgend significantiekader wordt gehanteerd: Tabel 82: Significantiekader ter beoordeling van wijzigingen die de landschappelijke structuren beïnvloeden Toetsing Grote wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties drastisch verstoort Duidelijk waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties verstoort Beperkt waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties verandert en/of nadelig beïnvloedt Geen wijziging van de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembaar is Beoordeling Aanzienlijk negatief effect Negatief effect Beperkt negatief effect Verwaarloosbaar of geen effect De erfgoedaspecten Er dient rekening gehouden te worden met drie soorten 'erfgoedwaarden': 1. landschap 2. bouwkundig erfgoed 3. archeologie Tot het bouwkundig erfgoed behoren de historische gebouwen. Een bijzondere categorie binnen het bouwkundig erfgoed vormen de monumenten. De term 'monument' is voorbehouden voor bij wet beschermd bouwkundig erfgoed. Ook de voorlopig beschermde monumenten vallen hieronder. Het beschermd erfgoed omvat de beschermde landschappen, beschermde archeologische monumenten en zones, beschermde monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten. Stadsen dorpsgezichten zijn een groepering van een of meer monumenten en/of onroerende goederen met omgevende bestanddelen zoals onder andere beplantingen, omheiningen, waterlopen, bruggen, wegen, straten en pleinen, die wegens hun artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde van algemeen belang is. Hiertoe behoort ook de directe, er onmiddellijk mee verbonden visuele omgeving van een monument die door haar beeldbepalend karakter de intrinsieke waarde van het monument tot zijn recht doet komen dan wel door haar fysische eigenschappen de instandhouding en het onderhoud van het monument kan waarborgen. 157/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

158 Als archeologisch erfgoed worden beschouwd alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden waarvan het behoud en de studie bijdragen tot het reconstrueren van de bestaansgeschiedenis van de mensheid en haar relatie tot de natuurlijke omgeving, en ten aanzien waarvan opgravingen of ontdekkingen en andere methoden van onderzoek betreffende de mensheid en haar omgeving de voornaamste bronnen van informatie zijn. Voorspelling van de effecten op gekende erfgoedelementen (monumenten, relicten, zichten, ensembles...) impliceert het inschatten van het mogelijke waardeverlies. Tabel 83: Significantiekader ter beoordeling van de verstoring van de erfgoedwaarde Toetsing Grote verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. directe aantasting van erfgoed door vergravingen, verwijdering KLE s Matige verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. erfgoedzone beïnvloed door een negatieve beelddrager in een open landschap Geringe verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb erfgoedwaarde beperkt beïnvloed door een negatieve beelddrager (landbouwinfrastructuur) in een gesloten landschap Geen verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit Beoordeling Aanzienlijk negatief effect Negatief effect Beperkt negatief effect Verwaarloosbaar of geen effect De perceptieve aspecten In de meeste MER's voor intensieve veeteeltbedrijven is het wijzigen van de perceptieve kenmerken de belangrijkste effectengroep binnen de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed & archeologie. Landbouwbedrijven bepalen mee het karakter van het platteland. Dat platteland wordt niet alleen gebruikt door land- en tuinbouwers, maar ook door plattelandsbewoners en recreanten. Door een goede integratie van de land- en tuinbouwbedrijven kan de landbouwsector z n steentje bijdragen tot een mooi en aantrekkelijk platteland. Tabel 84: Significantiekader ter beoordeling van de perceptieve kenmerken Toetsing Drastische aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Beperkte vermindering van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Geen wijziging of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembare verstoring Beoordeling Aanzienlijk negatief effect Negatief effect Beperkt negatief effect Verwaarloosbaar of geen effect 158/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

159 Toelichting referentiesituatie Volgens het gewestplan ligt het bedrijf volledig in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Het bedrijf ligt in een vlak landschap, en is in het straatbeeld aanwezig net als een aantal andere landbouwbedrijven. De gebouwen op het bedrijf staan compact opgesteld, en zijn goed geordend. Dit zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp, alsook voor samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. Rondom de stallen, en op het erf zelf, is er groenaanplanting aanwezig. Rekening houdend met de indeling van Vlaanderen in Traditionele Landschappen (Antrop et al., 2002) is het bedrijf gelegen in het Traditionele Landschap Westelijk Middelland (code )'. Het is een subeenheid van de Traditionele Landschappen de Kustpolders (code 12000). De landschapseenheid wordt gedomineerd door een vlak landbouwgebied kleine kerndorpen en sterk verspreide bebouwing, en wijdse panoramische zichten in alle richtingen. In het kader van de versterking van de traditionele landschappen in Vlaanderen werden een aantal wenselijkheden voor de toekomstige ontwikkeling gedefinieerd (Antrop et al., 2002) voor het traditionele landschap, namelijk: - niet-grondgebonden landbouw te weren; - architectonisch (kleur, vorm, hoogte) inpassen van nieuwe constructies zodat ze de bestaande vertikale blikvangers (skyline dorpen) niet domineren; - bebouwing te beperken tot de renovatie van de bestaande bebouwing, enkel kleinschalige ambachtelijke industrie te stimuleren aansluitend bij de kernbewoning; - het weren van alle lintbebouwing; - het behoud van grote open ruimten met weinig lineair groen, ecologische corridors vooral te associëren met sloten, dijken en wegen; - het accentueren van de identiteit tussen de verschillende subeenheden. Het bedrijf is niet gelegen in een vastgestelde ankerplaats (Figuur 37). Verder bevinden zich nog een 2-tal elementen rond het bedrijf die op de lijst van bouwkundig erfgoed en/of in de wetenschappelijke inventaries (wereldoorlog relichten) (Figuur 38) opgenomen zijn, waaronder volgende puntrelicten de dichtstbijzijnde zijn: Wederopbouwhoeve De Groene Poort (ID 78484) op 460 m ten oosten Bunker (ID ) op 840 m ten westen Betonconstructie s Heer Willems (Veurne WOI) (ID 95663) op 840 m ten westen 159/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

160 160/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

161 Effectinschatting Het landschap als relatiesysteem Het voorliggend project voorziet in de bouw van een nieuwe drachtstal (op de plaats van de bestaande kraamstal V7), een nieuwe kraamstal, een nieuwe biggenstal en een nieuwe vleesvarkensstal. De oppervlakte van de nieuwe stallen bedraagt 8514 m², de oppervlakte van de stal die verdwijnen bedraagt 718 m², netto komt bijgevolg 7797 m² bij. Er wordt een bijkomende verharding voorzien van 780 m². De nieuwe stallen vormen één geheel met het bestaande bedrijf. De nieuwe drachtstal wordt gebouwd op de plaats van de bestaande kraamstal. Aansluitend op de nieuwe drachtstal wordt de nieuwe kraamstal gebouwd. De nieuwe biggenstal wordt aangebouwd aan de bestaande biggenstal, en de luchtwassers worden verplaatst naar de gevel van de nieuwe stal. De nieuwe vleesvarkensstal wordt gebouwd naast de bestaande vleesvarkensstal. Uitgaande van de bestaande situatie zijn dit de wijzigingen na de uitbreiding: De bebouwde oppervlakte stijgt van 5544 m² naar m², een stijging met ca. 141% t.a.v. de bestaande bebouwing. De verharding stijgt van 1920 m² naar 2700 m², een stijging van 40%. Het bestaande bedrijf is waarneembaar in het landschap. De nieuwe stallen worden aansluitend op de bestaande stallen ingepland. Er zal bijgevolg weinig wijziging van bestaande landschappelijke structuren en/of relaties optreden door het geplande project. Er wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect Erfgoedaspecten Landschap Het bedrijf ligt in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Voor de huidige situatie is er een beperkte verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. De uitbouw van het bedrijf gebeurt aansluitend bij de bestaande gebouwen. Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte, gezien de uitbreiding gebeurt in het landschap geconcentreerd ter hoogte van het bestaande bedrijf. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een beperkte verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. Beschermd erfgoed Rondom het bedrijf bevinden zich een aantal puntrelicten die opgenomen zijn op de lijst van bouwkundig erfgoed. Het betreft onder meer een hoeve en een bunker. Gezien de afstand tot deze hoeves is een invloed hierop dan ook niet te verwachten. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. Archeologie Voor de bouw van de nieuwe stallen zijn graafwerkzaamheden vereist. Archeologische vondsten zijn nooit uitgesloten. Op de plaats waar het bedrijf gelegen is, of in de omgeving van het bedrijf, werden (nog) geen meldingen gedaan van archeologische vondsten ( toont geen vondsten op deze plaats. 161/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

162 Het respecteren van de meldingsplicht bij het vinden van archeologische vondsten wordt als voldoende maatregel beschouwd om het archeologisch patrimonium te beschermen. Er wordt rekening gehouden met een potentieel gering negatief effect. Eventuele toevalsvondsten dewelke gedaan worden tijdens de werkzaamheden dienen gemeld te worden aan het Agentschap Ruimte en Erfgoed Onroerend Erfgoed. Sinds 1 juni 2016 dient bij een vergunningsaanvraag nagegaan te worden of er een archeologisch voortraject of onderzoek moet gebeuren. Een archeologienota wordt opgemaakt door een erkende archeoloog en moet bekrachtigd worden door Onroerend Erfgoed. Indien voorzien wordt in een bodemingreep die groter is dan m², zal een archeologienota moeten toegevoegd worden aan de omgevingsvergunningsaanvraag Perceptieve aspecten De instrumenten die gehanteerd kunnen worden voor een goede integratie van bedrijfsgebouwen in de omgeving zijn voornamelijk (brochure Agrarische architectuur, technisch bekeken'; Provincie West- Vlaanderen): correcte keuze van de inplantingsplaats doordacht materiaalgebruik gepaste kleurkeuze doordachte afmetingen Inzake de keuze van de inplantingsplaats kunnen volgende aandachtspunten aangestipt worden: Streven naar gesloten, compact geheel van het bedrijf. De stallen staan compact en geordend opgesteld. Een geordende inplanting van de vormen zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp. Bovendien zorgt een overzichtelijke inplanting voor samenhorigheid van de bedrijfsgebouwen op het bedrijf. In de toekomstige situatie zal het bedrijf, ondanks de uitbreiding in oppervlakte, nog steeds een compact geheel vormen. Op het bedrijf zijn alle gebouwen en constructies geordend en compact opgesteld. Een geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht, alsook voor de samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. Na de keuze van de inplantingsplaats komt de keuze van de kleurtinten en de materialen aan bod. De materiaalkeuze en kleur mogen niet storend zijn in de omgeving. Een juist kleur- en materiaalgebruik is doorslaggevend voor een goed geïntegreerd gebouw. Over het algemeen kan gesteld worden dat felle kleuren af te raden zijn. Een witte kleur levert een vergrotend effect op. Zwarte of donkere daken maken het bouwvolume optisch kleiner. De bestaande stal V1 is een gemetste stal (bruine bakstenen), met bruine en/of grijze dakbedekking (stallen V2-V3-V4). De loods bestaat uit grijze betonpanelen met grijze dakbedekking. De zeugenstallen V5-V6 bestaan uit grijze betonpanelen met rode dakbedekking. De bestaande stal V7 (die plaats moet maken voor een nieuwe stal) is ook een gemetste stal met rode dakbedekking. De biggenstal V1 bestaat uit bruine silexbeton met bruine dakbedekking. 162/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

163 De nieuwe stallen zullen opgetrokken worden uit silex betonpanelen, met bruine of rode dakbedekking, analoog aan de laatst opgetrokken biggenstal. Inzake de afmetingen werden de stallen gedimensioneerd volgens het aantal dierplaatsen. Rekening houdend met de normen voor dierenwelzijn werd de nieuwe stal correct gedimensioneerd. Het verkleinen van de stal is dan ook in deze geen optie. In tweede orde is ook de beplanting op het bedrijf belangrijk. Op het bedrijf zijn al wat inspanningen geleverd op vlak van beplanting. Het spreekt voor zich dat deze behouden blijft. De aanvullingen in dit dossier zullen zorgen voor een goede integratie in het landschap. Langs de Veurnestraat, waar de toegangsweg naar het bedrijf zich bevindt, zorgen bestaande heestergroepen ervoor dat het bedrijf maar op weinig plaatsen zichtbaar is vanaf de straatzijde. Langs de voorzijde van het bedrijf zijn er langs de gevels enkele plantvakken met bestaande beplanting, deze zorgen voor een breking van de bestaande bouwvolumes. Rond de woning zorgt de tuinzone voor een goede integratie. Langs de voorgevel en oostelijke gevel wordt een nieuw aan te planten losse heg voorzien. Deze losse heg zal zorgen voor een breking van achterliggend muuroppervlak. Aan de voorzijde van het nieuw te bouwen stal worden in de losse heg nog enkele nieuw aan te planten hoogstambomen voorzien. Deze zullen zorgen voor een breking van het dakvolume. Ter hoogte van het nieuw te bouwen zeugenstal zal de bestaande tuinzone verlengd worden. De bestaande haag wordt verder doorgetrokken en er worden nog enkele nieuw aan te planten hoogstambomen voorzien. De haag zal zorgen voor een breking van achterliggend muuroppervlak terwijl de hoogstambomen het dakoppervlak voor hun rekening nemen. Langs de westelijke zijde wordt een nieuw aan te planten heg voorzien. Deze zal zorgen voor een breking van het muuroppervlak. Verder ten westen wordt de nieuw aan te planten heg verlengd op de kopgevel van het nieuw te bouwen varkensstal. Tenslotte wordt aan de achterzijde van het bedrijf langs de gracht een nieuw aan te planten knotbomenrij voorzien. Deze knotbomenrij zal zorgen voor een goede landschappelijk integratie. Voor de huidige situatie wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. Voor de toekomstige situatie wordt de nieuwe stal aansluitend gebouwd met de bestaande stallen. De nieuwe stal zal op een gelijkaardige manier opgetrokken worden als de bestaande stal. In de nieuwe situatie wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect Synthese Volgens het gewestplan ligt het bedrijf volledig in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Het bedrijf ligt in een vlak landschap, en is in het straatbeeld aanwezig net als een aantal andere landbouwbedrijven. De gebouwen op het bedrijf staan compact opgesteld, en zijn goed geordend. Dit zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp, alsook voor samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. Rondom de stallen, en op het erf zelf, is er groenaanplanting aanwezig. Rekening houdend met de indeling van Vlaanderen in Traditionele Landschappen (Antrop et al., 2002) is het bedrijf gelegen in het Traditionele Landschap Westelijk Middelland (code )'. Het is een subeenheid van de Traditionele Landschappen de Kustpolders (code 12000). 163/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

164 De landschapseenheid wordt gedomineerd door een vlak landbouwgebied kleine kerndorpen en sterk verspreide bebouwing, en wijdse panoramische zichten in alle richtingen. Het bedrijf is niet gelegen in een vastgestelde ankerplaats. Het bestaande bedrijf is waarneembaar in het landschap. De nieuwe stallen worden aansluitend op de bestaande stallen ingepland. Er zal bijgevolg weinig wijziging van bestaande landschappelijke structuren en/of relaties optreden door het geplande project. Er wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. Voor de huidige situatie is er een beperkte verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. De uitbouw van het bedrijf gebeurt aansluitend bij de bestaande gebouwen. Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte, gezien de uitbreiding gebeurt in het landschap geconcentreerd ter hoogte van het bestaande bedrijf. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een beperkte verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. Rondom het bedrijf bevinden zich een aantal puntrelicten die opgenomen zijn op de lijst van bouwkundig erfgoed. Het betreft onder meer een hoeve en een bunker. Gezien de afstand tot deze hoeves is een invloed hierop dan ook niet te verwachten. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. Voor de bouw van de nieuwe stallen zijn graafwerkzaamheden vereist. Archeologische vondsten zijn nooit uitgesloten. Op de plaats waar het bedrijf gelegen is, of in de omgeving van het bedrijf, werden (nog) geen meldingen gedaan van archeologische vondsten ( toont geen vondsten op deze plaats. Indien voorzien wordt in een bodemingreep die groter is dan m², zal een archeologienota moeten toegevoegd worden aan de omgevingsvergunningsaanvraag. De bestaande gebouwen zijn enerzijds gemetste stallen, met bruine en/of grijze dakbedekking en anderzijds gebouwen opgetrokken uit betonpanelen (grijs of silex) met grijze en/of rode/bruine dakbedekking. De nieuwe stallen zullen opgetrokken worden uit silex betonpanelen, met bruine dakbedekking, analoog aan de laatst opgetrokken biggenstal. Op het bedrijf zijn al wat inspanningen geleverd op vlak van beplanting. Het spreekt voor zich dat deze behouden blijft. De beplanting zal verder aangevuld worden, en zorgen voor een breking van het bouw- en dakvolume. Voor de huidige situatie wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. Voor de toekomstige situatie wordt de nieuwe stal aansluitend gebouwd met de bestaande stallen. De nieuwe stal zal op een gelijkaardige manier opgetrokken worden als de bestaande stal. In de nieuwe situatie wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect Milderende maatreglen Project-geïntegreerde maatregelen Het bedrijf vormt een verzorgd onderdeel van het agrarisch landschap Er is op het bedrijf al heel wat beplanting aanwezig. De nieuwe stal wordt ingeplant naast de bestaande stal zodat ze een geheel vormt met de bestaande infrastructuren. 164/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

165 De nieuwe stallen zullen uitgevoerd worden uit bruine silexbeton met donkere dakbedekking (bruin of rood) Bijkomend te nemen maatregelen De groenaanplantingen zullen verder doorgetrokken worden cfr. het landschapsintegratieplan van Inagro. 165/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

166 6. Elementen ten behoeve van de watertoets 1. De vergunningsvraag heeft betrekking op het verkavelen van een stuk grond, het oprichten van een constructie (al dan niet gedeeltelijk of volledig ondergronds), het aanleggen van een verharding. Het voorliggende project behelst een uitbreiding van de bestaande infrastructuur door de bouw van 3 nieuwe stallen. Er komt m² nieuwe dakoppervlakte bij en 780 m² bijkomende verharding. Het projectgebied (plaats waar nieuwe gebouwen en verharding komen) is gelegen in niet overstromingsgevoelig gebied. Volgens de bepalingen van de Gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (Belgisch Staatsblad, 15/07/2015) dient er een hemelwaterputten van 10 m³ en een infiltratievoorziening met een infiltratieoppervlakte van 321 m² en een buffervolume van 195 m³ aangelegd te worden. In werkelijkheid wordt er bij stal 10 een hemelwaterput van 500 m³ aangelegd die overloopt in een buffergracht van m³. Het hemelwater van de stallen 2,3 en 9 wordt afgevoerd naar dezelfde buffergracht van m². Het hemelwater van de stallen 1, 4-8 worden afgevoerd naar hemelwateropvang van 264 m³ die aangesloten worden op een buffervoorziening van 149 m³ met vertraagde afvoer van 9 l/s. De motivatienatie bij de gewestelijke verordening vindt u in Figuur 21. Het hemelwater dat valt op de nieuw aan te leggen verharding infiltreert in het nabijgelegen grasland. Dit wordt uitgebreid besproken bij de effectbespreking bij de discipline Water. 2. De vergunningsvraag heeft betrekking op de opslag van, het storten van bodemvreemd materiaal of de wijziging van vegetatie. Voorliggend project voorziet in de bouw van 3 nieuwe stallen. Stal 8 wordt aangebouwd tegen stal 7. Stal 9 wordt aangebouwd tegen stal 1 en stal 10 komt op 6 m van stal 9. In 2017 stond er op de percelen tijdelijk grasland en wintertarwe. Het betreft bijgevolg geen wijziging van de vegetatie. 3. De vergunningsvraag heeft betrekking op een reliëfwijziging. Niet van toepassing. 4. De vergunningsvraag heeft betrekking op het aanleggen van een buffer- of infiltratievoorziening voor de opvang van oppervlaktewater of hemelwater Zie hoger onder punt De vergunningsvraag heeft betrekking op een lozing op een rioleringsstelsel, het oppervlaktewater of het grondwater Zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt 120 m³/jaar (huishoudelijk afvalwater) geloosd op het oppervlaktewater na behandeling door een septische put. 6. De vergunningsvraag heeft betrekking op een grondwaterwinning Er wordt geen grondwater gebruikt op het bedrijf. 7. De vergunningsvraag heeft betrekking op een wijziging van de bedding en de structuurkwaliteit van de waterloop Niet van toepassing. 166/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

167 7. Passende beoordeling -toets De habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG) verplicht de lidstaten tot het nemen van alle noodzakelijke maatregelen om de achteruitgang van de natuurlijke waarde van Natura 2000-gebieden (Habitatrichtlijngebieden en Vogelrichtlijngebieden, de zgn. speciale beschermingszones) te voorkomen. Volgens Art. 36ter. van het Natuurdecreet dient de administratieve overheid in de speciale beschermingszones, ongeacht de bestemming van het betrokken gebied, de nodige instandhoudingsmaatregelen te nemen, die steeds dienen te beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen habitats vermeld in Bijlage I van dit decreet en de soorten vermeld in de Bijlagen II, III en IV van dit decreet. Verder stelt Art. 36ter dat de administratieve overheid in deze gebieden tevens alle nodige maatregelen dient te nemen om elke verslechtering van de natuurkwaliteit en het natuurlijk milieu van de habitats van bijlage I van dit decreet en van de habitats van de soorten vermeld in de bijlagen II, III en IV van dit decreet in een speciale beschermingszone te vermijden; elke betekenisvolle verstoring van een soort vermeld in de bijlagen II, III of IV van dit decreet in een speciale beschermingszone te vermijden. Een vergunningsplichtige activiteit, een plan of een programma waarvan kan verondersteld worden dat het toch een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een zgn. Passende beoordeling wat betreft de betekenisvolle effecten voor de speciale beschermingszone. Indien een vergunningsplichtige activiteit, plan of programma onderworpen is aan de m.e.r.-plicht geschiedt de passende beoordeling in het kader van de milieueffectrapportage. Hieronder wordt de relevantie en noodzaak van een passende beoordeling in het kader van voorliggend project nagegaan. 1. Liggen er binnen het studiegebied speciale beschermingszones (SBZ-V en SBZ-H)? Zo ja, welke en op welke afstand. Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is in de nabije omgeving van deze inrichting geen SBZ (speciale beschermingszone), gelegen. Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied betreft het gebied "Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin" (BE ). Ook op ongeveer 7 km ten noorden van het bedrijf ligt het dichtstbijzijnde Vogelrichtlijngebied Westkust (BE ). Op zo n 8 km ten zuiden van het bedrijf ligt het dichtstbijzijnde Ramsar-gebied. 2. Werden er in het kader van de discipline Lucht gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 3. Werden er in het kader van de discipline Biodiversiteit gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2016 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische 167/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

168 depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 5%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. 4. Werden er in het kader van de discipline Bodem gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 5. Werden er in het kader van de discipline Water gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 6. Werden er in het kader van de discipline Landschap gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 7. Werden er in het kader van de discipline Geluid gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen De initiatiefnemer moet geen passende beoordeling opmaken. 168/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

169 8. Beste beschikbare technieken In onderstaande tabel wordt weergegeven of het bedrijf voldoet aan de beste beschikbare technieken. Volgens het BBT-rapport Veeteelt (Vito, 2006) zijn er een 15 technieken die steeds BBT zijn voor alle veeteeltbedrijven, en een 6-tal technieken die BBT zijn voor alle veeteeltbedrijven mits een aantal randvoorwaarden voldaan zijn. Daarnaast zijn er nog een aantal BBT s specifiek voor nieuwbouwstallen en een aantal specifiek voor bepaalde subsectoren (rundveebedrijven, varkensbedrijven of pluimveebedrijven). De BREF Intensieve varkens- en pluimveehouderij, werd gepubliceerd op 21 februari Deze BBTconclusies zullen grotendeels worden omgezet in titel III van het VLAREM. Het bedrijf van Frederik Depoorter is op vandaag nog geen GPBV-bedrijf, van zodra de nieuwe toestand in gebruik is genomen wordt het bedrijf een GPBV-bedrijf dat onmiddellijk aan de BBT-conclusies zal moeten voldoen. 169/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

170 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie Toepasbaar voor alle veeteeltbedrijven Opstellen waterbalans Ja, zie discipline water Ja, zie discipline water Grof vuil verwijderen door droog reinigen Wordt gedaan Blijft ongewijzigd Goed gebruik van de drinkwatervoorziening Mors- en lekverliezen ter hoogte van de drinkwatervoorziening kunnen voorkomen worden door de drinkwatervoorziening te optimaliseren o.a. qua uitvoering, locatie en positie (aangepaste hoogte in functie van het gewicht van het dier en aangepast debiet). Door lekken onmiddellijk te repareren en de drinkwatervoorziening regelmatig te ijken kan waterverspilling worden vermeden. Drinkwatervoorziening gebeurt via waterbesparende combibakken. Blijft ongewijzigd Gebruik maken van alternatieve waterbronnen Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen klassieke waterbronnen zoals leiding- en grondwater, en alternatieve waterbronnen zoals hemel-, captatie- en recuperatiewater. Grondwater mag enkel gebruikt worden voor hoogwaardige toepassingen. In de huidige situatie wordt gebruik gemaakt van leidingwater, oppervlaktewater en hemelwater op het bedrijf. In de nieuwe toestand zal maximaal gebruik gemaakt worden van hemelwater voor de reiniging van de stallen Afvalwater dat mestdeeltjes bevat opvangen en uitrijden op het land Het reinigingswater van de stallen wordt opgevangen in de onderliggende mestkelders. Het reinigingswater wordt Blijft ongewijzigd. 170/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

171 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie conform het mestdecreet afgezet. Opstellen nutriëntenbalans Ja Ja Toepassen precisievoedering Om uitscheiding van nutriënten via de mest te beperken dient het voeder optimaal afgestemd te worden op de behoefte van de dieren in de diverse productiestadia. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoedering. Blijft ongewijzigd Vloerbevuiling zoveel mogelijk voorkomen Mogelijke maatregelen ter voorkoming van vloerbevuiling zijn: Het zuiver houden van vloeren en wanden; Wordt gedaan Wordt gedaan Regelmatige afvoer van mest en urine; Wordt gedaan Wordt gedaan Manueel schoonmaken van roosters; Wordt gedaan Wordt gedaan Vaste mest verwijderen buiten de pot in een potstal Nvt Nvt Mestschuiven e.d. regelmatig gebruiken en goed onderhouden Nvt Nvt Voldoende mestopslagcapaciteit voorzien De mestopslagcapaciteit moet minstens voldoende zijn om de mest te kunnen opslaan tot het moment waarop deze verder kan worden be- en/of verwerkt of op het land kan worden gebracht. De minimale vereiste opslagcapaciteit is o.a. afhankelijk van de hoeveelheid mest die op het bedrijf wordt geproduceerd en de periode waarin de mest niet mag worden uitgereden. Vlarem Ja, hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 5.2. Blijft ongewijzigd 171/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

172 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie voorzien een minimale opslag van 9 maand, tenzij er mogelijkheden zijn om mest af te voeren (zonder deze op het land te brengen). Afvloeiing van mest en/of mestsappen voorkomen bij externe mestopslag optimalisatie van de mestopslag Opslagplaatsen van vaste dierlijke mest buiten de stal moeten zo gebouwd worden dat er geen afvloeiing van mest en/of mestsappen kan optreden. Dit houdt in dat een dergelijke opslag voorzien is van een mestdichte, verharde vloer en aan drie zijden omgeven is door mestdichte wanden. De vierde zijde moet zo zijn uitgevoerd dat afspoeling van drain- en regenwater niet mogelijk is. Het drain- en hemelwater moet opgevangen worden en verzameld in mestdichte gesloten opslagruimten (aalputten). Nvt Nvt Mestaanwending afstemmen op de betrokken landbouwgrond, gewasbehoefte en klimatologische omstandigheden De hoeveelheid mest en het moment van uitrijden dient maximaal afgestemd te worden op o.a. bodemgesteldheid, grondsoort en helling van de betrokken landbouwgrond, de soorten en groeistadium van de gewassen, en klimatologische omstandigheden zoals neerslag, windrichting en irrigatie. Het aanwenden van de mest op het land kan enkel toegestaan worden: Indien de betrokken landbouwgrond niet drassig, ondergelopen, bevroren of met sneeuw bedekt is; Op het bedrijf wordt ten allen tijde gestreefd naar een ecologisch verantwoorde mestafzet, conform de bepalingen van het Mestdecreet Blijft ongewijzigd Indien de betrokken landbouwgrond niet steil hellend is; Bij afwezigheid van waterlopen in de nabijheid (een onbehandelde strook land vrijlaten) 172/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

173 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie Zo kort mogelijk voordat de maximale gewasgroei en opname van voedingsstoffen optreedt; In periodes waarin geen uitrijverbod geldt; Bij een gunstige windrichting ten opzichte van omwonenden. Mest emissiearm aanwenden, nauwkeurig doseren en gelijkmatig verspreiden Emissiearm aanwenden van de mest betekent het beperken van de contacttijd van de meststof met de lucht. Bovendien dient de mest nauwkeurig gedoseerd en gelijkmatig verspreid te worden. Opgelegd via mestdecreet Opgelegd via mestdecreet Opstellen van energiebalans / uitvoeren van een energieaudit Werd nog niet uitgevoerd - Wordt aanbevolen Regelmatige controle en reiniging van leidingen en ventilatoren in mechanisch geventileerde stallen Om het ventilatiesysteem optimaal te laten werken dienen de leidingen en ventilatoren regelmatig gecontroleerd en gereinigd te worden. Dit wordt gedaan Blijft ongewijzigd Afvalstromen minimaliseren en volgens de meest aangewezen opties afvoeren Het in kaart brengen van de soort en de hoeveelheid afval dat ontstaat op het bedrijf heeft tot doel de afvalstromen te minimaliseren en het gesorteerde afval via de meest aangewezen optie af te voeren. Door een goede bedrijfsvoering wordt de hoeveelheid afval beperkt. Blijft ongewijzigd Toepasbaar voor alle veeteeltbedrijven met nieuwbouwstallen 173/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

174 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie Optimaliseren binnen de bedrijfslocatie Optimaliseren van het ontwerp van het ventilatiesysteem in mechanisch geventileerde stallen Optimale lokalisatie omvat naast een technische beoordeling (b.v. inplanting van bedrijfseenheden tov elkaar, herlokaliseren of groeperen van geuremissiebronnen), de evaluatie van meteorologische omstandigheden (b.v. windrichting) en topografische gegevens (b.v. heuvels, waterlopen). Stallen en/of mestopslagplaatsen dienen binnen de bedrijfslocatie zoveel als mogelijk gelokaliseerd te worden op plaatsen waar ze de minste hinder (o.a. geur) vormen voor het milieu en omwonenden. Door het optimaliseren van het ontwerp van het ventilatiesysteem kan een goede temperatuursbeheersing in de stallen worden bekomen en kan de mate van ventilatie geminimaliseerd worden in de winter. - De nieuwe stallen worden aansluitend op de bestaande gebouwen ingeplant. - Bij nieuwbouw wordt het ventilatiesysteem geoptimaliseerd. BBT voor de subsector varkensbedrijven Toepassen ammoniakemissiearme stalsystemen bij nieuwbouwstallen De bestaande stallen V zijn traditionele stallen. De bestaande stallen V1-5-6 zijn ammoniakemissiearme stallen (AEA V-1.5., V en S-2) De nieuwe stallen zullen ammoniakemissiearm uitgevoerd worden volgens systeem V-4.8., V-2.6. en S /216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

175 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie Het afzuigen van de stallucht en het behandelen ervan met een gaswasser Dit is BBT mits voldaan wordt aan de onderstaande 3 voorwaarden: Bij mechanisch geventileerde nieuwbouwstallen Voor diercategorieën waarvoor nog geen AEAstalsystemen in bijlage I van het MB van 19/03/2004 zijn opgenomen Indien naast de emissie vanuit de stal nog bijkomende emissiebronnen aangepakt moeten worden De techniek is geen BBT gezien niet voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Chemische luchtwasser op Stal V1 en V6. De techniek is geen BBT gezien niet voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Chemische luchtwasser op Stal V1-9, V6 en V7. 175/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

176 9. Grensoverschrijdende technieken Het bedrijf is volledig gelegen op het grondgebied Diksmuide. het bedrijf is op ongeveer 15 km gelegen van de Franse grens in het westen. Uit de verschillende disciplines blijkt dat de effecten zich beperken tot het grondgebied België en dat er t.h.v. Frankrijk geen effecten te verwachten zijn. 176/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

177 10. Leemten in kennis Geurimpact Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 02/06/2017). Met betrekking tot de geurnormering zelf werd een toetsing uitgevoerd aan de hand van nieuw bepaalde basisbeschermingsniveaus voor Vlaanderen. Deze beschermingsniveaus zijn echter slechts voorlopig voorgestelde niveaus (voorgesteld in het nog in opmaak zijnde visiedocument: De weg naar een duurzaam geurbeleid ) en mogen aldus nog niet als definitief vastgelegde niveaus geïnterpreteerd worden. Kwantitatieve inschatting van cumulatieve effecten is moeilijk. Op basis van informatie inzake de vergunde dierenaantallen van omliggende veeteeltbedrijven wordt getracht een ruwe inschatting te maken van de aanwezige hinder (slechts een beperkt aantal bedrijven kan binnen de scoop van de MER-studie mee in rekening worden gebracht; over deze bedrijven zijn geen detailgegevens gekend i.v.m. gebruikte stalsystemen, aantal dieren per diercategorie en aantal niet-vergunde dierenaantallen, juiste bronconfiguraties,...). Het gebruik van IMPACT brengt leemtes met zich mee. Zo treedt er een grote foutenmarge op bij geurconcentraties in de nabijheid van de bron. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt : Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10 se of OU E per m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10 se of OU E per m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering naast de 3, 5 en 10 OUe-contour als 98P waarde, toch ook de contour van 20 OUe als 98P waarde mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). Verzuring en vermesting Over de gehanteerde emissiecoëfficiënten van ammoniak bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Naast de uitgestoten hoeveelheden ammoniak staan ook de depositiefactoren in functie van de afstand tot het bedrijf nog ter discussie. IFDM (als rekenhart van IMPACT) zou ook minder geschikt zijn om ammoniakdepositie te modelleren. Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 02/06/2017). Kwantitatieve inschatting van cumulatieve effecten is moeilijk. Het inschatten van het exacte effect van groenelementen is niet mogelijk. 177/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

178 Gezien er bij de IFDM modelberekening inzake verzurende en vermestende depositie telkens slechts één depositiefactor kan gehanteerd worden, en deze factoren sterk functie zijn van het type vegetatie, zijn de berekende deposities slechts als indicatieve waarden te aanzien. In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) dient de invloed berekend te worden van de stikstofneerslag op het realiseren van de Europese natuurdoelen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H). Om deze invloed te kunnen berekenen onder de vorm van een "impactscore" werd de online toepassing IMPACTSCORE NH3 ontwikkeld. Deze wordt in een eerste fase gebruikt uitsluitend voor de berekening van de impactscore van veehouderijen. In een latere fase zal deze of een gelijkaardige tool uitgebreid worden om ook de stikstofneerslag vanuit andere (niet-landbouw gerelateerde) bronnen te berekenen. Geluidshinder De geluidsniveaus van geluidsbronnen worden niet gemeten. Toch kan naar verwachting op basis van geluidsniveaus uit de literatuur, technische brochures en eerdere metingen in combinatie met mathematische wetmatigheden een vrij realistisch beeld van de geluidsniveaus bekomen worden. Bij de inschatting van de geluidsproductie door ventilatoren kan enige overschatting optreden wegens het feit dat het drempeleffect van de stal zelf niet gekend is. De gebruikte berekening is dan ook een slechtste geval benadering. Stofhinder De simulatie van de PM10- en PM2,5-emissie is eveneens gebaseerd op algemene waarden. Bedrijfsspecifieke metingen zijn niet beschikbaar. De achtergrondwaarde inzake de PM10 binnen het studiegebied kan slechts benaderend bepaald worden. Over de gehanteerde stofemissiecoëfficiënten bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Het inschatten van het exacte effect van groenelementen en het gebruik van stofkasten is niet mogelijk. Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 02/06/2017 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Mens Er zijn onvoldoende gegevens bekend m.b.t. emissies en mogelijke effecten van de emissies van microbiologische componenten en endotoxines als deel van de PM emissies. Bij de impactevaluatie deel mens wordt dan ook enkel gebruik gemaakt van literatuurgegevens. NGO s en buurtcomités ventileren de jongste tijd hun bezorgdheid over de veronderstelde negatieve invloed van (grotere) pluimvee- of varkensstallen op de gezondheid van omwonenden (vb. West-Vlaanderen, Wuustwezel, etc.). Tegelijkertijd is er nog nooit zo veel onderzoek gedaan naar de gezondheidseffecten van stal(lucht). Experten Emissie en veehouderij van het ILVO stellen dat er geen eenduidig negatief gezondheidseffect aangetoond is. Oudere onderzoeksresultaten wezen eerder in de richting van een negatief effect maar recent uitgebreid en zeer gedocumenteerd onderzoek in Nederland toont 178/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

179 verrassend een aantal positieve effecten voor de volksgezondheid cf. studie Universiteit Utrecht en studie Veehouderij en gezondheid bij omwonenden van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu in Nederland, etc. De onderzoekers stellen voor om verdere studies uit te voeren om het al dan niet oorzakelijk verband tussen veehouderij en effecten op de gezondheid van omwonenden te verduidelijken. Samenvattend kan gesteld worden dat de aanwezige leemten zo goed mogelijk ingevuld werden. Ingeval van onzekerheden is hiervoor uitgegaan van een worstcase scenario benadering. Deze leemten hebben echter geen wezenlijke invloed gespeeld op de algemene besluitvorming voor het voorliggende project. 179/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

180 11. Monitoring en evaluatie Controle Door de overheid, als mede door de geldende wetgevingen, zijn er verschillende maatregelen opgelegd en gegevens opgemeten en/of gerapporteerd, dewelke het (gedeeltelijk) mogelijk maken op te volgen hoe het bedrijf ten opzichte van bepaalde milieueffecten evolueert. Hier worden de verschillende relevante elementen aangehaald en bondig toegelicht Geurhinder klachtenopvolging op gemeentelijk niveau Met betrekking tot geurhinder worden eventuele klachten geregistreerd op de betreffende gemeentelijke milieudiensten. Indien noodzakelijk worden de klachten doorgegeven aan de milieuinspectie, die deze klachten verder onderzoekt. De exploitant dient de kritische werkingskarakteristieken van de luchtwasser nauwgezet op te volgen Verzuring sectorale opvolging op gewestelijk niveau Voor de opvolging van de verzuringsproblematiek wordt specifiek op bedrijfsniveau geen monitoring voorgesteld. De verzuringsproblematiek dient eerder sectoraal en op gewestelijk niveau opgevolgd te worden (MINA-plan) Verstoring waterhuishouding debietmeter grondwater Sinds 1 juli 1997 moet iedere heffingsplichtige grondwaterwinning uitgerust zijn met een debietmeter, die het opgepompte volume grondwater bepaalt. Deze teller moet geplaatst worden voor het eerste aftappunt van het gewonnen grondwater. VLAREM II bepaalt de voorwaarden waaraan deze meetinrichting moet voldoen (afdeling ). Deze maatregel en de vergunningsplicht hebben tot doel de kwaliteit en de kwantiteit van de grondwaterreserves en de omgeving van de waterwinning (waterpomp) voor schade te behoeden. Op het bedrijf is een debietmeter aanwezig op elke grondwaterwinning. Naar de toekomst toe wordt het verbruik verder opgevolgd en kan nagegaan worden hoe het bedrijf verder kan besparen op het gebruik van grondwater Bodemverontreiniging In overeenstemming met de Vlarem II-wetgeving dienen de mazouttanks ten minste om de 3 jaar onderzocht te worden door een erkend deskundige (of door erkend technicus in geval van mazouttanks zonder verdeelslang). Dit onderzoek heeft betrekking op de inzage van het vorige rapport, de algemene staat van de installatie, de doeltreffendheid van de overvulbeveiliging en de aanwezigheid van water en slib in de houder en van verontreiniging buiten de houder. Er dient op gelet dat de tanken van het bedrijf consequent gekeurd worden. Peilputten zijn volgens Vlarem II art verplicht voor inrichtingen met mengmest waarin meer dan varkens kunnen gehouden worden of inrichtingen die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn binnen de beschermingszone van een grondwaterwinning. In de inrichting wordt mengmest opgeslagen, in de toekomstige situatie zijn peilputten verplicht Vermesting MAP-meetpunten De exploitant dient verder mee de evolutie van de nitraatconcentratie binnen het deelbekken waarin hij actief is op te volgen. 180/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

181 12. Tewerkstellings- en investeringsrapport Tewerkstelling Het bedrijf is een gezinsbedrijf. Dit blijft ook in de toekomst het geval Investeringen In het kader van het voorliggende project voorziet de initiatiefnemer investeringen inzake de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal die wordt aangesloten op een chemische luchtwasser. De bouw van de nieuwe stal en de ammoniakemissiearme voorzieningen (luchtwasser), zal een belangrijke financiële inspanning van het bedrijf betekenen Duurzaam gebruik van grondstoffen en goederen Alle gebouwen en inrichtingen worden geconstrueerd conform de landbouwtechniek en de geldende milieuwetgeving. De aard, hoeveelheid en herkomst van de gebruikte materialen en de aard, hoeveelheid en bestemming van de te produceren goederen wordt toegelicht in hoofdstuk 3. Het bedrijf evalueert zelf de productie en de hiervoor gebruikte methodes aan de hand van een technische boekhouding en op basis van ervaring. De resultaten hiervan laten de bedrijfsleider toe om zijn productiemethode en de keuze van de grondstoffen (dieren en voeders) te evalueren. 181/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

182 13. Synthese milieueffecten Synthese milieueffecten discipline lucht Inzake de discipline lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie en emissie broeikasgassen. In de huidig vergunde situatie is de geuremissie van het bedrijf OUe/s. De geurmodellering gebeurt via het IMPACT-model. In de huidige situatie is het enkel de eigen bedrijfswoning die een aanzienlijk negatief effect ondervindt (geurconcentratie >10 OUe/m³ in agrarisch gebied). Er zijn 2 woningen in agrarisch gebied die een negatief effect ondervinden, dit is met een geurconcentratie tussen de 5 en 10 OUe/m³ als 98P; en 2 woningen in agrarisch gebied met een beperkt negatief effect, dit is met een geurconcentratie tussen 3 en 5 OUe/m³ als 98P. In de huidige situatie zijn er geen woningen in woongebied of woongebied met landelijk karakter die een significant effect ondervinden. Er zijn in de huidige situatie 23 woningen gelegen in agrarisch gebied die een geurconcentratie als 98P ondervinden die hoger is dan 10 OUe/m³. Hieronder vallen ook de woningen die behoort tot het clusterbedrijf, als de eigen bedrijfswoning. In de toekomstige situatie is er een geuremissie van het bedrijf van OUe/s. In de nieuwe situatie worden de bestaande stal V7 (kraamstal en biggenstal) vervangen door een nieuwe kraamstal V8, en uitgebreid met een nieuwe drachtstal V7, een nieuwe biggenstal V9, en een nieuwe vleesvarkensstal V10. Deze stallen worden alle ammoniakemissiearm uitgevoerd volgens volgende systemen: V7: chemische luchtwasser S-2 V8: systeem V-2.6. V9: chemische luchtwasser S-2 V10: systeem V-4.8. In de nieuwe situatie is het enkel de eigen bedrijfswoning die een aanzienlijk negatief effect ondervindt (geurconcentratie >10 OUe/m³ in agrarisch gebied). Er zijn 3 woningen in agrarisch gebied die een negatief effect ondervinden, dit is met een geurconcentratie tussen de 5 en 10 OUe/m³ als 98P; en 6 woningen in agrarisch gebied met een beperkt negatief effect, dit is met een geurconcentratie tussen 3 en 5 OUe/m³ als 98P. In de nieuwe situatie blijft de geurconcentratie van de woningen in het woongebied met landelijk karakter ten noordoosten van het bedrijf lager dan 1,5 OUe/m³ als 98P, dit is een verwaarloosbaar effect. Het aantal waarderingspunten in de huidige situatie bedraagt 85,6. Het bedrijf telt varkenseenheden (ve). Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II een te respecteren afstand van 400 m voor de huidige situatie. Aangezien de inrichting op ongeveer 895 m ligt van de hindergevoelige gebieden, wordt voldaan aan de verbods- en afstandsregels zoals opgenomen in Vlarem. In de toekomstige situatie wordt er een vergunning gevraagd voor varkens. 182/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

183 Het aantal waarderingspunten bedraagt in de toekomstige situatie 150 punten. Het bedrijf telt varkenseenheden (ve). Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II een te respecteren afstand van respectievelijk 350 m aan. In de toekomstige situatie wordt ook voldaan aan de verbods- en afstandsregels zoals opgenomen in Vlarem. Voor de impactbeoordeling van de stofemissies van het bedrijf, wordt een beoordeling gedaan voor PM10 en PM2.5 in de huidige en toekomstige situatie. In de huidige situatie bedraagt de PM10-emissie 362 kg. In de nieuwe situatie bedraagt de jaarlijks PM10-emissie 914 kg. In de huidige situatie zijn er voor PM10 geen woningen die een significante bijdrage ondervinden van het project. Voor PM2.5 is er geen enkele woning die een significante bijdrage ondervindt van het project. Ook in de nieuwe situatie zijn er voor PM10 en PM2.5 geen woningen die een significante bijdrage ondervinden van het project. De verzurende en vermestende impact worden besproken onder de discipline Biodiversiteit. De voornaamste bronnen van broeikasgassen op het veeteeltbedrijf zijn afkomstig van geproduceerde stalgassen en van de verbranding van fossiele brandstoffen. Ook het elektriciteitsverbruik zorgt voor een zekere CO 2-productie ter hoogte van de elektriciteitscentrale. De grootste energieverbruikers zijn de verwarming en de verlichting van de stallen en de ventilatoren. In de huidige situatie bedraagt het elektriciteitsverbruik ongeveer kwh per jaar. In de toekomstige situatie zou dit slechts beperkt stijgen aangezien de ventilatie in de nieuwe stallen volledig frequentiegestuurd zal zijn, en dat de bijkomende luchtwasser zal werken op de bestaande pompen Synthese milieueffecten discipline water Voor de bouw van de nieuwe stallen zou er tijdens de aanlegfase een bronbemaling kunnen vereist zijn. Gezien de korte bemalingsduur en de voorziene lozing in nabijgelegen grachten en het feit dat de invloedsfeer van de bemaling binnen het bedrijfsterrein bevindt, wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Er wordt geen grondwater gebruikt op het bedrijf, bijgevolg is er ook geen invloed op nabijgelegen grondwaterwinningen en op fauna en flora. Op het bedrijf is er zowel in de huidige als toekomstige situatie opslag van bepaalde risicostoffen. Alle huidige bovengrondse dubbelwandige mazouttanken werden gekeurd. In de toekomstige situatie wijzigt er niets aan de opslag van mazout. Zowel de huidige als toekomstige situatie wordt aanzien als een beperkt negatief effect. De opslag van reinigings-, ontsmettings- en ongediertebestrijdingsmiddelen worden beoordeeld als een beperkt negatief effect doordat gebruik gemaakt wordt van erkende producten die op een veilige plaats worden gestockeerd. Zwavelzuur is opgeslagen in een enkelwandig tank. De tank is nog niet ingekuipt en werd nog niet gekeurd. In de huidige situatie wordt uitgegaan van een aanzienlijk negatief effect. Zodra de tank ingekuipt en gekeurd is, wordt er uitgegaan van een beperkt negatief effect. De transformator die sinds 2017 in gebruik is, zal jaarlijks gekeurd worden. Hierdoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Zowel in de huidige als toekomstige situatie is er voldoende opslag van spuiwater en reinigingswater waardoor wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. Door voldoende mestopslagcapaciteit en geen verplichting tot het plaatsen van peilputten is de bestaande situatie te beschouwen als een beperkt negatief effect. In de toekomstige situatie is er 183/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

184 voldoende mestopslagcapaciteit en verbindt de exploitant er zich toe om peilputten te plaatsen en deze om de 3 jaar te analyseren, waardoor de toekomstige situatie wordt beoordeeld als een beperkt negatief effect. In de huidige situatie is voldaan aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening en aangezien het bedrijf gelegen is in niet-overstromingsgevoelig gebied, wordt dit beschouwd als een verwaarloosbaar effect. In de toekomstige situatie wordt het hemelwater van de nieuw te bouwen stal 8 aangesloten op bestaande hemelwaterput van 2 x 20 m³ waarna het water overloopt in een aan te leggen buffervoorziening van 149 m³ met een vertraagde afvoer van 9 l/s. Het hemelwater van de nieuw te bouwen stal 9 wordt gebufferd in een bestaande buffergracht van m³. Het hemelwater van de nieuw te bouwen stal 10 wordt aangesloten op een hemelwaterput van 500 m³, die overloopt in de bestaande buffergracht van m³. In de toekomstige situatie wordt er voldoende gebufferd. Aangezien het bedrijf gelegen is in niet-overstromingsgevoelig gebied, wordt dit beschouwd als een verwaarloosbaar effect. Het huishoudelijk sanitair afvalwater wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie geloosd op het oppervlaktewater na behandeling in een septische put. Zolang er geen IBA wordt geplaatst, wordt er uitgegaan van een negatief effect. In de huidige situatie is het drinkwaterverbruik hoger dan de gemiddelde waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' en lager dan de maximale waarde waardoor wordt uitgegaan van een negatief effect. In de toekomstige situatie wordt het drinkwaterverbruik geschat hoger te zijn dan de maximale BBT-waarde waardoor wordt uitgegaan van een aanzienlijk negatief effect. Mits het toezien op het niet lekken van de drinkwaterbakken, kunnen hier geen maatregelen genomen worden aangezien drinkwater levensnoodzakelijk is voor varkens. Voor hoogwaardige toepassingen wordt enkel oppervlaktewater gebruikt, nl als drinkwater voor de varkens. Hemelwater wordt gebruikt voor laagwaardige toepassingen als reinigingswater voor de stallen en als proceswater voor de luchtwassers. Aangezien er geen grondwater wordt aangewend als energiebron, wordt dit beschouwd als een verwaarloosbaar effect Synthese milieueffecten discipline bodem Behoudens bij calamiteiten kunnen de effecten op de bodem als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beschouwd worden. Hierbij wordt er uiteraard van uit gegaan dat aan alle wettelijke bepalingen voldaan wordt m.b.t. o.a.: Opslag van risicostoffen Mestopslag Bodemverzet Synthese milieueffecten discipline geluid Voor de discipline geluid worden de relevante geluidsbronnen op het bedrijf bepaald, zijnde de continue geluidsbronnen (ventilatoren) en de incidentele geluidsbronnen (transporten). De beoordelingspunten zijn de dichtste woning en op 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf. Binnen een straal van 200 m van de bedrijfspercelen, liggen vijf woningen. De dichtste particuliere woningen ligt op 350 m van het centrum van het bedrijf. Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. 184/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

185 Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden wordt voor het LA95,1h voor de dagperiode 35 db(a), voor de avondperiode 30 db(a) en voor de nachtperiode 25 db(a) gehanteerd. Deze waarden liggen 10 db(a) lager dan de milieukwaliteitsnormen voor agrarische gebieden. Dit zijn echter normale waarden voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid in agrarisch gebied wanneer er geen stoorbronnen zijn in de onmiddellijke omgeving. In de vergunde situatie zijn er 48 ventilatoren in de varkensstallen, waarvan er 17 beschouwd worden als bestaande ventilatoren (stallen vergund voor 1993) en 31 ventilatoren als nieuwe ventilatoren (stallen vergund na 1993). In de nieuwe situatie wordt stal V7 vervangen door een nieuwe stal en komen nog de stallen V8-V9 en V10 bij. In totaal zijn er in de nieuwe situatie 58 ventilatoren, waarvan 4 beschouwd worden als bestaande ventilatoren en 54 als nieuwe ventilatoren (vergund na 1993). Hiervan bevinden zicht 50 ventilatoren in kokers en 4 ventilatoren in luchtwassers. Voor ventilatoren gelegen in kokers wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht o.w.v. de positionering onderin de koker. Op het bronvermogen van de ventilatoren voor het luchtwasserpakket is een reductie van 10 db(a) toegepast o.w.v. de aanwezigheid van een wasserpakket achter de ventilatoren. Voor de bestaande continue bronnen en voor de incidentele bronnen wordt getoetst aan de richtwaarde voor bestaande inrichtingen. Dit zijn de bronnen die dateren van voor Voor de nieuwe continue bronnen (nieuwe bronnen in bestaande situatie en nieuwe bronnen in nieuwe situatie) wordt getoetst aan de richtwaarde voor nieuwe inrichtingen (=grenswaarde). In de huidig vergunde situatie geldt voor de bestaande continue bronnen volgens het significantiekader dat er een verwaarloosbaar effect is ter hoogte van de beoordelingspunten tijdens de dag, en een matig significant negatief effect tijdens de avond- en nachtperiode. In de huidig vergunde situatie geldt voor de nieuwe continue bronnen volgens het significantiekader dat er geen tot een verwaarloosbaar effect ter hoogte van alle beoordelingspunten tijdens de dag, en een matig significant negatief effect tijdens de avond- en nachtperiode. In de geplande situatie geldt voor alle nieuwe continue bronnen volgens het significantiekader dat er ter hoogte van alle beoordelingspunten een matig significant negatief effect is tijdens alle periodes. De incidentele bronnen worden vergeleken met de richtwaarde voor een incidenteel geluid van een bestaande inrichting. Ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten wordt er voldaan aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting. De incidentele bronnen (transporten) in de huidig vergunde situatie en in de nieuwe situatie zijn dezelfde, er zijn dus geen extra nieuwe incidentele bronnen. Er is wel een stijging van de frequentie van de transporten in de nieuwe situatie. Ook de afstand tot de beoordelingspunten is kleiner in de nieuwe situatie. Ook in de nieuwe situatie wordt voldaan aan de richtwaarde. De meeste transporten gebeuren immers overdag, enkel het laden van dieren kan ook s avonds en s nachts gebeuren. In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Voor deze berekeningen werden volgende aannames gedaan: geen afscherming; oorspronkelijk omgevingsgeluid van stille agrarische gebieden. 185/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

186 13.5. Synthese milieueffecten discipline mens-gezondheid In de huidige situatie vinden er wekelijks zo n 4-5 transporten (met vrachtwagen) gebeuren van of naar het bedrijf. Een deel van deze transporten gebeurt met eigen transport van de landbouwer (tractor) of met kleine vrachtwagens. In de nieuwe situatie stijgt dit tot transporten per week. Voor transport wordt gebruik gemaakt van de Veurnestraat (secundaire weg), die richting Veurne naar de E40 loopt. Een groot deel van de transporten gebeurt via deze weg, waardoor geen dorpskernen moeten gepasseerd worden. Een deel van de transporten gebeurt ook via dezelfde secundaire weg richting Diksmuide. In dat geval lopen de transporten via de dorpskern van Pervijze, dit wordt beschouwd als een beperkt negatief effect. Wat betreft geluidshinder wordt zowel voor de continue bronnen als voor de incidentele bronnen voldaan aan de richtwaarden en/of grenswaarden. Er worden echter wel een aantal milderende maatregelen genomen. Er worden geen effecten verwacht op de gezondheid van de mens ten gevolge van geur- en stofhinder. Bestrijding van ongedierte gebeurt door een externe firma, en wordt beschouwd als een gering negatief effect Synthese milieueffecten discipline biodiversiteit Er is een direct ecotoopverlies. Het voorliggend project voorziet in de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal naast stal V1-2-3, een nieuwe biggenstal aangebouwd aan stal V1-2-3 en een nieuwe kraamstal naast de bestaande stal V7. De nieuwe stallen komen op een perceel bouwland. De stallen worden aansluitend gebouwd aan de bestaande bebouwing. De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is in de nabije omgeving van deze inrichting geen SBZ (speciale beschermingszone), gelegen. Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 7 km ten noorden van het bedrijf. Het betreft het gebied "Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin" (BE ). Ook op ongeveer 7 km ten noorden van het bedrijf ligt het dichtstbijzijnde Vogelrichtlijngebied Westkust (BE ). Op zo n 8 km ten zuiden van het bedrijf ligt het dichtstbijzijnde Ramsar-gebied. Het dichtstbijzijnde VEN-gebied van het type GEN (Grote Eenheid Natuur) is gelegen op 3,6 km ten oosten van het bedrijf. Het betreft "De Viconiakleiputten" en het nummer van het gebied is 108. Het gebied gaat over in VEN-gebied van het type geno (Grote Eenheid Natuur in ontwikkeling). In een straal van 1 km rond het bedrijf (omgeving van het bedrijf) liggen een beperkt aantal waardevolle en zeer waardevolle vegetaties. De habitatkaart versie 2016, opgesteld door INBO geeft voor de meeste habitattypen van de Bijlage I van de Habitatrichtlijn een indicatie van hun voorkomen en dit zowel binnen als buiten de speciale beschermingszones. De habitatkaart bevat zowel een integratie van de Biologische Waarderingskaart als een indicatieve situering van de Natura 2000 habitats en de regionaal belangrijke biotopen. Binnen de straal van 1 km komt er een habitatwaardige vegetatie voor, het gaat om RBBMR (regionaal belangrijk biotoop rietland en andere vegetaties van het rietverbond). De vegetatie is niet gelegen in SBZ habitat of vogelrichtlijngebied. 186/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

187 Verder komen er, op binnen de straal van ca 2 km ten ten NW, NO, ZW van het bedrijf, nog een aantal habitats voor niet gelegen in habitat- of vogelrichtlijngebied. Het gaat over het habitattype 6510_hu en het RBBMR. De impactscore van het bedrijf van Frederik Depoorter is in de huidige situatie en in de nieuwe situatie < 5% voor actueel habitat en voor zoekzone in SBZ Bossen en heiden van zandig Vlaanderen: oostelijk deel. Volgens het beoordelingskader is er dus geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten. Er is een lichte stijging van de impactscore in de nieuwe situatie. Dit is logisch aangezien de ammoniakemissie van het bedrijf in de nieuwe situatie hoger ligt dan in de huidige situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2016 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 5%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. Voor de habitats niet gelegen in SBZ ondervindt het dichtste habitat een bijdrage van 8,7 % t.a.v. de KDW voor verzuring en 8,6 % voor vermesting. De hoogste bijdrage voor het habitat 6510-hu stijgt van 2,7 naar 5,5 % voor vermesting. Beide vegetaties zijn niet ingebed in groter geheel met een belangrijke natuurwaarde waardoor het ook niet zinvol is om te zoeken naar milderende maatregelen. Voor de overige habitats en RBBMR ligt de bijdrage in de huidige en nieuwe situatie lager dan 3%. De bijdrage voor vermesting t.a.v. deze habitats omvat geen of een verwaarloosbaar effect. Ook effecten ten gevolge van rustverstoring werden als verwaarloosbaar ingeschat. Voor de thema s direct ecotoopverlies, verdroging, rustverstoring zijn de milieueffecten op fauna en flora te verwaarlozen zodat milderende maatregelen zich niet opdringen Synthese milieueffecten discipline Landschap, Bouwkundige erfgoed en archeologie Volgens het gewestplan ligt het bedrijf volledig in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Het bedrijf ligt in een vlak landschap, en is in het straatbeeld aanwezig net als een aantal andere landbouwbedrijven. De gebouwen op het bedrijf staan compact opgesteld, en zijn goed geordend. Dit zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp, alsook voor samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. Rondom de stallen, en op het erf zelf, is er groenaanplanting aanwezig. Rekening houdend met de indeling van Vlaanderen in Traditionele Landschappen (Antrop et al., 2002) is het bedrijf gelegen in het Traditionele Landschap Westelijk Middelland (code )'. Het is een subeenheid van de Traditionele Landschappen de Kustpolders (code 12000). De landschapseenheid wordt gedomineerd door een vlak landbouwgebied kleine kerndorpen en sterk verspreide bebouwing, en wijdse panoramische zichten in alle richtingen. Het bedrijf is niet gelegen in een vastgestelde ankerplaats. Het bestaande bedrijf is waarneembaar in het landschap. De nieuwe stallen worden aansluitend op de bestaande stallen ingepland. Er zal bijgevolg weinig wijziging van bestaande landschappelijke 187/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

188 structuren en/of relaties optreden door het geplande project. Er wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. Voor de huidige situatie is er een beperkte verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. De uitbouw van het bedrijf gebeurt aansluitend bij de bestaande gebouwen. Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte, gezien de uitbreiding gebeurt in het landschap geconcentreerd ter hoogte van het bestaande bedrijf. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een beperkte verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. Rondom het bedrijf bevinden zich een aantal puntrelicten die opgenomen zijn op de lijst van bouwkundig erfgoed. Het betreft onder meer een hoeve en een bunker. Gezien de afstand tot deze hoeves is een invloed hierop dan ook niet te verwachten. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. Voor de bouw van de nieuwe stallen zijn graafwerkzaamheden vereist. Archeologische vondsten zijn nooit uitgesloten. Op de plaats waar het bedrijf gelegen is, of in de omgeving van het bedrijf, werden (nog) geen meldingen gedaan van archeologische vondsten ( toont geen vondsten op deze plaats. Indien voorzien wordt in een bodemingreep die groter is dan m², zal een archeologienota moeten toegevoegd worden aan de omgevingsvergunningsaanvraag. De bestaande gebouwen zijn enerzijds gemetste stallen, met bruine en/of grijze dakbedekking en anderzijds gebouwen opgetrokken uit betonpanelen (grijs of silex) met grijze en/of rode/bruine dakbedekking. De nieuwe stallen zullen opgetrokken worden uit silex betonpanelen, met bruine dakbedekking, analoog aan de laatst opgetrokken biggenstal. Op het bedrijf zijn al wat inspanningen geleverd op vlak van beplanting. Het spreekt voor zich dat deze behouden blijft. De beplanting zal verder aangevuld worden, en zorgen voor een breking van het bouw- en dakvolume. Voor de huidige situatie wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. Voor de toekomstige situatie wordt de nieuwe stal aansluitend gebouwd met de bestaande stallen. De nieuwe stal zal op een gelijkaardige manier opgetrokken worden als de bestaande stal. In de nieuwe situatie wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect Klimaatreflex Vlaanderen zet in op zowel mitigatie als adaptatie van klimaatverandering: Mitigatie: tegengaan of beperken van klimaatverandering door het reduceren van de broeikasgasuitstoot. Adaptatie: aanpassing van natuurlijke en menselijke systemen aan de huidige en de te verwachten gevolgen van klimaatverandering. Deze dubbele inzet vertaalt zich in de structuur van het huidig derde Vlaams Klimaatbeleidsplan (VKP). Dit VKP bestaat uit een overkoepelend kader en twee afzonderlijke maar onderling goed afgestemde luiken: Het Vlaams Mitigatieplan (VMP): het doel van het VMP is het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen in Vlaanderen tussen 2013 en 2020 om zo de klimaatverandering tegen te gaan. Daarnaast wordt er een basis gelegd voor de noodzakelijke verdere emissiereducties richting /216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

189 Het Vlaams Adaptatieplan (VAP): het doel van het VAP is een beeld te krijgen van hoe kwetsbaar Vlaanderen is voor klimaatverandering en vervolgens de weerbaarheid van Vlaanderen tegen klimaatverandering verhogen. In de eerste plaats worden de effecten van het project naar het klimaat toe bestudeerd, oftewel de klimaat-mitigatie. In de intensieve veehouderij is vnl. de uitstoot van broeikasgassen belangrijk. Op het bedrijf worden in de huidige situatie al ammoniakemissiearme stalsystemen toegepast (ammoniakemissiearme systemen S-2 op stallen V1 en V6, V-3.5. op stal V5 en V-1.5.). Ook in de toekomstige situatie zullen de nieuwe stallen ammoniakemissiearm uitgevoerd worden cfr. systeem V-4.8. op stal V10, systeem S-2 op stal V7 en V9 en syteem V-2.6. op stal V8. Er zijn echter geen gegevens gekend over een eventuele reductie van methaanemissies door deze ammoniakemissiearme systemen. Het systeem V-4.8. beperkt de ammoniakemissie door een beperking van het contact tussen mest en urine en door een snelle verwijdering van mest en urine uit de stal. Hierdoor wordt ook een optimaal stalklimaat beoogd. Mogelijks hebben deze ook een beperkend effect op de methaanemissie. M.b.t. de transporten wordt er aanbevolen om de transporten i.k.v. de bedrijfsvoering te optimaliseren en overbodige transporten te vermijden. Uit bovenstaande kunnen we concluderen dat de bijdrage van het project m.b.t. de broeikasgassen geen of een verwaarloosbaar effect heeft. Hierbij geven we eveneens mee dat het aandeel van de veeteeltsector slecht 7% bedraagt van de totale broeikasgasemissies in Vlaanderen. De bijdrage van het bedrijf Depoorter aan de broeikasgasemissie is dus als zeer beperkt te beschouwen. Ten tweede nemen we het veranderende klimaat mee als ontwikkelingsscenario. We bestuderen concreet in welke mate het project is aangepast aan een veranderend klimaat. Gezien de ligging van het bedrijf in niet-overstromingsgevoelig gebied, wordt er een verwaarloosbaar effect verwacht voor de kwetsbaarheid van het project voor natuurrampen zoals overstromingen. Door de ligging in openruimtegebied met weinig bos of kleine landschapselementen is het bedrijf gevoelig aan toenemende periodes van hitte en droogte. Wat betreft de hittestress bij varkens, worden algemene voorzorgsmaatregelen genomen door de exploitant: oordeelkundige ventilatie, aangepaste debieten, voldoende kennis van het systeem. Er is een noodstroomgroep aanwezig bij stroomuitval. Voldoende opname van fris water, dat vlot bereikbaar is, is ook zeer belangrijk. Waarschijnlijk nemen de energiekosten voor ventilatie en koeling wel toe in de toekomst. Een oordeelkundige groeninrichting van het bedrijf met bomenrijen of waterpartijen kan dit effect milderen. 189/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

190 13.9. Milderende maatregelen DISCIPLINE EFFECTGROEP Project-geïntegreerde milderende maatregelen Extra te nemen milderende maatregelen Aanbevelingen LUCHT geur -Ammoniakemissiearm systeem en V op stal V5 -Ammoniakemissiearm systeem S-2 op stallen V1-V6-V7-V9 -Ammoniakemissiearm systeem V-4.8. op nieuwe stal V10 -Meerfasenvoedering -Optimale lokalisatie stallen/mestopslag -Intensieve reiniging stallen/verwijderen gemorst voeder -Groenaanplantingen rondom het bedrijf -Verdere uitbouw groenaanplantingen - Stof -Ammoniakemissiearm systeem en V op stal V5 -Ammoniakemissiearm systeem S-2 op stallen V1-V6-V7-V9 -Ammoniakemissiearm systeem V-4.8. op nieuwe stal V10 -Verdere uitbouw groenaanplantingen - 190/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

191 -Optimale lokalisatie stallen/mestopslag -Gebruik stofzakken bij vullens silo s -Intensieve reiniging stallen/verwijderen gemorst voeder -Optimalisatie aantal transporten -Bedrijfsterrein proper en stofvrij -Groenaanplantingen rondom het bedrijf Verzuring/vermesting -Ammoniakemissiearm systeem S-2 op bestaande stal V1 en V6, en op nieuwe stallen V7 en V9 -Verdere uitbouw groenscherm Geen -Ammoniakemissiearm systeem V-3.5. op stal V5 -Ammoniakemissiearm systeem V-2.6. op stal V8 -Ammoniakemissiearm systeem V-4.8. op nieuwe stal V1 Energieverbruik/ Geen Geen -Uitvoeren energie-audit broeikasgassen WATER Waterhuishouding -Geen lozing bedrijfsafvalwater -Keuring 1 bovengrondse dubbelwandige tanks in Eventueel gebruik hemelwater in huishouden 191/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

192 Waterbalans Waterkwaliteit -Voldoende opslagcapaciteit reinigingswater -Gebruik erkende producten -Periodieke reiniging verharde oppervlakte -Alle mazouttanks zijn dubbelwandig en gekeurd -Inkuiping opslag zwavelzuur en keuring -Jaarlijkse keuring transformator -Plaatsen peilputten + analyse om de 3 jaar -Plaatsen buffervoorziening van 149 m³ met aansluiting op vertraagde afvoer van 9 l/s -Plaatsen van IBA voor de zuivering van huishoudelijk afvalwater -Lekken zo snel mogelijk herstellen -Verder gebruik maken waterzuinige hogedrukreiniger -Gebruik goede drinkbakken, nippels, ed -Vermijd mors- en lekverliezen BODEM Bodemverontreiniging Bodemverstoring -stal is uitgerust met betonnen vloer -Jaarlijkse mestaangifte -nieuw te bouwen stal met betonnen vloer -Voldoen aan Vlarebo-wetgeving voor grondverzet Zie discipline Water en Biodiversiteit -Extra geproduceerde mest hoofdzakelijjk naar externe mestverwerking -In geval van calamiteiten wordt snel actie ondernomen GELUID Geluidshinder -Ventilatoren zijn computergestuurd en frequentiegestuurd Niet nodig -Geluidshinder tgv de bouwwerken beperken 192/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

193 -Stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten -Schappelijk start- en einduur bouwwerken -Tijdens laden/lossen motoren zoveel mogelijk stilleggen -Groenaanplantingen aanwezig MENS- GEZONDHEID Mens en gezondheid Verkeer Zie discipline Lucht - Geluid Zie discipline Lucht - Geluid Zie discipline Lucht - Geluid BIODIVERSITEIT Verzuring en vermesting Zie discipline Lucht -Verdere uitbouw groenscherm Geen Verdroging Zie discipline Water Rustverstoring Zie discipline Geluid LANDSCHAP -Bedrijf vormt verzorgd onderdeel van agrarisch landschap -Inplanting nieuwe stal vormt geheel met bestaande infrastructuren -De groenaanplantingen zullen verder doorgetrokken worden cfr. het landschapsintegratieplan van Inagro -Groenaanplantingen optimale inpassing in het landschap 193/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

194 14. Niet-techische samenvatting Voor de niet-technische samenvatting wordt verwezen naar de aparte bijlage 'Niet-technische samenvatting' bij het MER. 15. Verklarende woordenlijst abiotisch milieu aërodynamische diameter alluviaal ammoniak ammonium antropogeen autonome ontwikkeling Belgische Biotische Index biotisch bodemkaart denitrificatie depositie discipline de niet-levende materie de aerodynamische diameter van een stofdeeltje is gelijk aan de diameter van een bolvormig deeltje dat in de omgevingslucht hetzelfde gedrag vertoont als dat stofdeeltje behorend tot het alluvium, dat ontstaan is door aanslibbing van rivierklei NH 3, scherpriekend gas (= ammoniakgas) het ion NH 4+, waarvan ammoniumbasen en -zouten afgeleid worden ontstaan door menselijke activiteit de ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken zonder gestuurde beïnvloeding van buitenaf een systeem om via de bepaling van de aanwezigheid van een aantal groepen macro-invertebraten in een waterloop de biologische waterkwaliteit van deze waterloop te beoordelen met betrekking tot de levende materie geeft de verspreiding aan van bodemseries, die elk gekenmerkt wordt door hun grondsoort, natuurlijke drainageklasse en horizontenopvolging; ze geeft ook de blijvende landbouwwaarde van de verschillende bodems aan proces waarbij bepaalde micro-organismen nitraat en nitriet omzetten in vrije stikstof en distikstofoxide, veelal onder anaërobe omstandigheden afzetting vanuit de lucht naar een ecosysteem; het is een hoeveelheid per tijdseenheid per oppervlakte-eenheid (vb. 10 kg SO 2/dag/ha) milieuaspect dat in het kader van milieueffectrapportage onderzocht wordt, door de regelgeving vastgelegd als de disciplines mens, biodiversiteit, bodem, water, lucht, licht, warmte en straling, geluid en trillingen, klimaat, monumenten en landschappen en materiële goederen 194/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

195 drainageklasse EC ecosysteem ecotoop effecten emissie UFP GAW g.e. geluidsdrukniveau (L p) geurdrempel GPVB-installatie ontwateringtoestand van het bodemprofiel uitgedrukt volgens het Belgisch bodemclassificatiesysteem Elementair Koolstof, roet. Het omvat stofdeeltjes die ontstaan bij onvolledige verbrandingsprocessen van fossiele en andere brandstoffen. Het schadelijke effect van deze component is waarschijnlijk te wijten aan de zeer kleine deeltjes (die in aantal zeer belangrijk zijn) en het feit dat ze doorgaans een coating van kankerverwekkende verbindingen hebben (bv. poly-aromatische koolwaterstoffen). geheel van abiotische en biotische componenten en onderlinge relaties ruimtelijke eenheid die homogeen is ten aanzien van de vegetatie en de abiotische standplaatsfactoren (water, bodem) die voor de vegetatie bepalend zijn veranderingen in het abiotische milieu ten gevolge van (vooral) antropogene activiteiten uitstoot van stoffen in de omgevingslucht Ultra fine particles Gezondheidskundige advieswaarde geureenheid geeft een waarde aan de geluidsterkte (uitdrukking in decibel, db) concentratie van een gasvormige stof of van een mengsel van gasvormige stoffen die door de helft van een panel waarnemers wordt onderscheiden van geurvrije lucht; de geurdrempel heeft per definitie een geurconcentratie van één geureenheid/m³; de individuele geurdrempel is de geurdrempel die voor een individu werd vastgesteld een inrichting die als dusdanig onder de toepassing valt van de bepalingen van de titels I en II van het Vlarem inzake geïntegreerde preventie en bestijding van verontreiniging als bedoeld in de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24/09/1996 en die de vaste technische eenheid omvat waarin de activiteiten en processen die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging 195/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

196 grondgebonden afzet grondverbonden afzet grondwaterkwetsbaarheid immissie indelingslijst ingreep-effect-schema initiatiefnemer KLE kritische last de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg difosforpentoxide; die op de in aanmerking komende tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond mag worden opgebracht de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg difosforpentoxide, waarvoor er één of meer door de Mestbank goedgekeurd(e) mestafzetovereenkomst(en) is (zijn) hiermee wordt aangegeven in welke mate een watervoerende laag beschermd is tegen verontreiniging s.l. vanaf het maaiveld de concentratie van een bepaalde stof/contaminant in de omgevingslucht de aan het VLAREM als bijlage I toegevoegde alfabetische lijst en indeling van de als hinderlijk beschouwde inrichtingen schema of netwerk dat de relaties tussen de milieueffecten onderling en met de afgeleide ingrepen van de activiteit aanduidt de natuurlijke of rechtspersoon die een vergunning voor het project wenst te bekomen Kleine landschapselementen de maximaal toegelaten depositiewaarde per eenheid van oppervlakte en per tijdseenheid van een bepaald ecosysteem die onbeperkt kan getolereerd worden zonder dat er nadelige effecten optreden op basis van de huidige kennis L A95,T de waarde van het geluidsdrukniveau dat wordt overschreden in 95% van de waarnemingen in de meettijd T. L A,eq het constante A-gewogen (d.i. met correctie voor het menselijk oor) geluiddrukniveau dat gedurende een tijdsinterval T dezelfde geluidsenergie zou veroorzaken als het werkelijk gemeten A-gewogen geluidsdrukniveau gedurende hetzelfde tijdsinterval T. L W, L WA M.e.r. M.e.r.-plicht geluidsvermogenniveau (lineair, of A-gewogen) is de maat voor het door een bron uitgestraalde geluidsvermogen; deze eigenschap is onafhankelijk van afstand of akoestische omgeving milieueffectrapportage de verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapport voor hinderlijke en andere dan hinderlijke inrichtingen 196/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

197 MER MER-deskundige mestverwerking milderende maatregelen milieu olfactorisch Ontwikkelingsscenario O.O. O&V OU E OVC peilbuizen percentielwaarde projectgebied milieueffectrapport natuurlijke of rechtspersonen door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu als deskundige voor het opstellen van een milieueffectrapport in een of meerdere disciplines mens, biodiversiteit, bodem, water, lucht, licht, warmte en straling, geluid en trillingen, klimaat, monumenten en landschappen en materiële goederen het behandelen en/of verwerken van dierlijke mest derwijze dat de nutriënten vervat in de dierlijke mest ofwel worden gemineraliseerd en de vaste residu s, die na de mineralisatie overblijven, niet op in het Vlaamse Gewest gelegen cultuurgrond worden opgebracht, tenzij deze residu s eerst zijn behandeld tot kunstmest; ofwel worden gerecycleerd en het gerecycleerde eindproduct niet op in het Vlaamse Gewest gelegen grond wordt gebracht maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieueffecten van het geplande project te vermijden, te beperken en zoveel mogelijk te verhelpen de fysieke, niet-levende en levende omgeving van de mens waarmee deze in een dynamische en wederkerige relatie staat betreft de geur beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie o.i.v. plannen en beleidsopties Openbaar onderzoek Ontvankelijkheid en volledigheid Odour Unit European Omgevingsvergunningscommissie tot op het grondwater geboorde putten, voorzien van een kunststof buis zodat hieruit grondwaterstalen genomen kunnen worden percentage van de tijd dat een zekere concentratie niet wordt overschreden het gebied waarin een voorgenomen activiteit gepland is 197/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

198 referentiesituatie specifiek geluid studiegebied de toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling, omvattende: de huidige, gewijzigde en de wenselijke situatie de getalwaarde van de component van het oorspronkelijk omgevingsgeluid die eenduidig kan toegewezen worden aan een inrichting of aan een deel van een inrichting. het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de milieueffecten en afhankelijk is van de invloedssfeer van de milieueffecten vaste mest dierlijke mest met een gehalte aan droge stof hoger dan 20 % VCRO vegetatie VITO waarnemingsdrempel WGO zuurequivalent Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening ruimtelijke massa van de plantenindividuen in samenhang met de plaats waar zij groeien en in de rangschikking die zij spontaan en door onderlinge concurrentie hebben ingenomen Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek laagste gehalte of concentratie voor de betrokken parameter die kan worden waargenomen Wereldgezondheidsorganisatie eenheid om de verzuringsgraad van een polluent te meten; deze eenheid staat toe om de verschillende verzurende polluenten met elkaar te vergelijken. Eén zuurequivalent komt overeen met 32 gram zwaveldioxide, 46 gram stikstofdioxide en 17 gram ammoniak 198/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

199 16. Literatuurlijst Aarnink, A.J.A. en H.H. Ellen (Veehouderij). Processen en factoren bij fijn stofemissie in de veehouderij (2006). Albers R., Beck J., Bleeker A., Van Bree L., Van Dam J., Van den Eerden L., Freijer J., Van Hinsberg A., Marra M., Van de Salm C., Tonneijck A., De Vries W., Wesselink L. en Wortelboer F. (2001). Evaluatie van de verzuringsdoelstellingen: de onderbouwing. RIVM rapport , juni Aminal, Cel Lucht. Saneringsplan fijn stof voor de zones met overschrijding in 2003 en aanpak fijn stofproblematiek in Vlaanderen (december, 2005). Plan in uitvoering van de richtlijnen 96/62/EG en 1999/30/EG. Anon. Dierlijk afval: Inventarisatie en juridisch kader (1996). uitgegeven door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (OVAM). Anon. Interimwet Ammoniak en veehouderij (1994). Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 1994/634. Anon. Uitvoeringsregeling Ammoniak en veehouderij (1994). Staatscourant 25 augustus 1994, nr Anoniem (2004). Lozingen in de lucht Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 196 pp. + bijlagen Antrop M., Gulinck H., Van Looy K., De Blust G., Van Ghelue P., Melkebeke I. en Kuijken E. (1993). Structuurplan Vlaanderen. Deelfacet Open Ruimte. Eindrapport. Opdracht Plangroep Structuurplan Vlaanderen. Antrop M. (1995). Traditionele landschappen in Vlaanderen, voorlopig document van een studieopdracht, Universiteit Gent, Vakgroep geografie. -, (2001). Odour impacts and odour emission control measures for intensive agriculture. Final Report. Environmental research, R&D report series no.14. European community. Belgische Geologische Dienst ( ). Toelichtingen bij de geologische kaart van België: Vlaams Gewest. Berckmans D., Hendriks J. & Andries A. (2000). Bijdrage tot de uitbouw van beleidsmaatregelen voor de reductie van de ammoniakuitstoot door de landbouw in Vlaanderen, Deel 2: Reductietechnieken voor de ammoniakemissie. Bervoets L., Schneiders A. en Verheyen R.F. (1990). Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest, Maas- en Netebekken, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Brussel. Boussery K., Calus A., Cocquyt M., Degloire T., Demeulemeester M., Desmet K., Desmyter L., Mahieu J., Martens I., Masquelin B., Storme K, Vanbecelaere D., Van Winghem J., Verhoest K., Wauters E. (2006). Agrarische architectuur, technisch bekeken. POVLT, Beitem. Calus A., Degloire T., Depraetere D., Desmyter L., Dezeure L., Storme K., Verhoest K., Mahieu J., Masquelin B., Van Winghem J. (2006). Bedrijfsintegratie, een wisselwerking tussen land- en tuinbouwbedrijven en hun omgeving. POVLT, Beitem. Chardon, W.J. (Alterra) en van der Hoek, K.W. (RIVM). Berekeningsmethode voor de emissie van fijn stof vanuit de landbouw, Wageningen. 199/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

200 Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (2010). Stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde. VMM, Aalst. 306 p. Colanbeen M., Neukermans G. (1992). Stankbestrijding van ventilatielucht door het gebruik van biofilters en biowasfilters. Universiteit Gent, Gent. CVB tabellenboek. Dams R., Moens L. & Roos P. (1994). Verzuring, Wetenschappelijk verslag, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen. Derden A., Meynaerts E., Vercaemst P. en Vrancken, K. (2006). Best Beschikbare Technieken (BBT) voor de veeteeltsector. Eindrapport BBT Veeteelt, VITO, februari De Fré R. (1993). Geurnormen, in cursus Geurhinder, KVIV. De Fré R. & Swaans W. (1999). Screening van ammoniakconcentraties in Vlaanderen, Uitgevoerd door VITO in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij. EIPPCB (European IPPC Bureau), Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC), Reference Document on Best Available Techniques for Intensive Rearing of Poultry and Pigs, EC, JRC, EIPPC Bureau, EPA Environmental Protection Agency (2001). Odour impacts and Odour Emission Control Measures for Intensive Agriculture. Environmental research, R&D report series No. 14. Fangmeier A., Hadwiger-Fangmeier A., Vander Eerden L. & Jäger H.-J. (1994). Effects of atmospheric ammonia on vegetation a review. Environ. Pollut. 86, Feyaerts, T., Huybrechts, D. en Dijkmans, R.. Best Beschikbare Technieken (BBT) voor mestverwerking, tweede editie, oktober 2002, VITO. 363 p. Goedseels V. De evaluatie van odorantenemissie in relatie tot de infrastructuur van intensieve veebedrijven, K.U.Leuven, Faculteit Landbouwwetenschappen. Heij G.J. & Schneider T. (1991). Eindrapport tweede fase Additioneel Programma Verzuringsonderzoek, rapport nr , Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieuhygiëne, Bilthoven. Hendriks J., Berckmans D., Vinckier C. & Vranken E. (1997). Beperking van ammoniak-emissie uit de extractielucht van stallen, studiedag : Mestproblematiek, 30 oktober 1997, Beveren. Hendriks J., Andries A., Saevels P., Libaux C., Vranken E., Vinckier C., Berckmans D., De Bruyn G., Baron M. & Van Langenhove H. (2001). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering in Vlaanderen. K.U.Leuven, U.Gent & Vlaamse Gemeenschap. IIASA (International Institute for Applied Systems Analysis) (2002). Modelling Particulate Emissions in Europe. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costs. I.N. (2003). Natuurrapport 2003: Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. I.N., Biologische waarderingskaart van België. Verklarende tekst bij de kaartbladen. I.W.O.N.L. Bodemkaart van België, verklarende tekst bij de kaartbladen, 1/ Ingelaere B., Geluidsisolatie. WTCB. Studiedag LNE 5 mei /216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

201 Jansen A.J.M., de Graaf M.C.C. & Roelofs J.G.M. (1996). The restoration of species-rich heathland communities in the Netherlands. Vegetatio 126, Katholieke Universiteit Leuven, Universiteit Gent, Ministerie van Middenstand en Landbouw ( ). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering in Vlaanderen. Deel I: Ammoniak- en geuremissies door de veeteelt bronnen en reductietechnieken; Deel II: Meetprocedure voor ammoniak- en geuremissies van agrarische constructies; Deel III: Voorstel beoordelingsrichtlijn. Studie uitgevoerd in opdracht van de Administratie Land en Tuinbouw. Klarenbeek J.V. & van Harrveld A.Ph. (1995). On the regulations, measurements and abatement of odours emanating from livestock housing in the Netherlands. In: New knowledge in Livestock odor, Proceedings of the International livestock odor conference Iowa State University, College of Agriculture, Ames, USA. Landbouw & Techniek, jaargang 5, 25 februari Ammoniakvervluchtiging beperken kan, p Lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof, Bijlage Richtlijnenboek Landbouwdieren, versie 20/03/2015. LNE. Visiedocument de weg naar een duurzaam geurbeleid. Draftversie 2006 en versie Malants D. en Feyen J, Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van oppervlakte- en grondwaterstroming. Acco, Leuven. Meeus-Verdenne K, Scohart P.O., De Borger R. (1986). Vormen de zware metalen aanwezig in dierlijke afvalstoffen een risico voor het leefmilieu? Landbouwtijdschrift nr. 4, jaargang 39, MINA-plan 2 ( ). Instrument voor een milieuvriendelijke toekomst voor Vlaanderen. MINA-plan 3 ( ). Vlaams Milieubeleidsplan. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ( ). Kwetsbaarheidskaarten van het grondwater. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Ruimtelijke Planning (1998). Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Ministerie van Middenstand en Landbouw (1998). Water op het landbouwbedrijf. MIRA (2011). Milieurapport Vlaanderen MIRA Indicatorrapport 2011, Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst, 171 p. MIRA (2008). Milieurapport Vlaanderen MIRA, Achtergronddocument Thema Klimaatverandering. De Nocker L., Schoeters K., Moorkens I., Jespers K., Aernouts K., Beheydt D., Vanneuville W., MOL, G. & Ogink, N.W.M. (2002). Geuremissies uit de veehouderij II Overzichtsrapportage IMAG Rapport , IMAG, Wageningen. Mosquera L., Hol J.M.G., Winkel A., Huis in t Veld J.W.H., Gerrits F.A., Ogink N.W.M., Aarnink A.J.A., Fijnstofemissie uit stallen: melkvee. Rapport 296- herziene versie. Wageningen UR Livestock Research. MVG (2000). Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas, toestand 13/6/2000, op schaal 1/10.000, opgemaakt door MVG, LIN, AMINAL, Afdeling Water. 201/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

202 MVG (2001). Deel 1: Ammoniak- en geuremissies door de veeteelt bronnen en reductietechnieken. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, januari MVG, LIN, AROHM, M&L (2001). Landschapsatlas. Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Landschapsaltas, toestand 31/03/2001 (schaal 1/ of 1/50.000). Nagels A., Schneiders A., Weiss L., Wils J., Peymen J. en Clement L. (1994). Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest, Polders en Gentse Kanalen, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Brussel. Neuckermans (1991). Beperking van geurhinder, in Mengmest: implicaties voor de landbouw en het milieu, B. Van Renterghem en W. Verstraete, september 1991, IWONL-Coval publicatie, 218p. Odor Control Task Force, (1998). Control of odor emissions from animal operations, A report from the board of governors of the university of North-Carolina, 35p., 1 sept North Carolina Agriculture Research Service, College of Agriculture and Life Scineces, North Carolina State University. Ogink N.W.M. & Groot Koerkamp P.W.G. (2001). Comparison of odour emissions from animal housing systems with low ammonia emission. 1 st IWA international conference on odour and VOCs: Measurement, Regulation and Control Techniques, The university of NSW, Sydney, Australia, 25-28th Guidoh Ogink, N.W.M. & Lens, P.N. (2001). Geuremissie uit de veehouderij. Overzichtsrapportage IMAG Rapport , IMAG, Wageningen. Omzendbrief LNE 2012/1 (2012). Milderende maatregelen voor geuremissies die afkomstig zijn van bestaande varkens- en pluimveestallen in Vlaanderen. Vlaamse Overheid Leefmilieu, Natuur en Energie, 29 juni Preene M., Roberts T., Powrie W. and Dyer M., Groundwater control - design and practice. Publisher: CIRIA. Pollet I., Van Langenhove H. & Christiaens J. (1996). Onderzoeks- en ontwikkelings-overeenkomst inzake de NH 3-emissies door de landbouw. Rapport in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij (174M3495), 193. Project Research Gent nv, Universiteit Gent, PRA Odournet bv (2004). Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Aminabel. Provincie West-Vlaanderen. Plantgoed voor meer streekeigen groen. Dienst MiNaWa, Sint-Andries. Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (2015). Geur en gezondheid: Onderdeel Veehouderij en geur, GGD-richtlijn medische milieukunde Dit onderdeel hoort bij RIVM Rapport Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (juni 2017). Veehouderij en gezondheid omwonenen. Schirz S. (1989). Handhabung der VDI-Richtlinien 3471 Schweine und 3472 Hühner, Kuratorium für Technik und Bauwesen in der Landwirschaft, Darmstadt. Staelens, J., Neirynck, J., Genouw, G., Roskams, P. (2006). Dynamische modellering van streeflasten voor bossen in Vlaanderen. Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2006/03. Rapport INBO.R Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. 202/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

203 Schrooten, L. en Van Rompaey, H. (2002). Ontwikkeling van een methodologie voor een emissieinventaris van PM10 en PM2,5 en opstellen van een emissie-inventaris voor 1995 en Studie uitgevoerd door Vito in opdracht van de VMM. TNO (2002), CEPMEIP-databank (Co-ordinated European Programme on Particulate Matter Emission Inventories, Projections and Guidance) (2002). Databank op internet Uenk, G. H., G. J. Monteny, T. G. M. Demmers, and M. G. Hissink Luchtsamenstelling onder de overkapping van mestsilo's voor en na het mixen van de mest, IMAG-DLO, Wageningen. UG (1998). Werkdocument Traditionele landschappen in Vlaanderen, Vakgroep geografie, Afdeling regionale geografie en landschapskunde, Universiteit Gent, gent. p.17 Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002). Voorstellen van een geschikte methode om nuleffectniveaus van geurhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5 pilootsectoren. Deel I: Evaluatie van het Nederlandse normeringsstelsel; Deel II: Uitwerken methode toepasbaar op de Vlaamse situatie; Deel II: Formulering voorstel voor de 5 pilootsectoren. Studies uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap, Aminabel. Vandamme M. en Nechelput H. (2005). De Grondwaterproblematiek en alternatieven voor grondwater in Vlaanderen voor land- en tuinbouw. Studie en vervolmakingsdag Duurzaam watergebruik in landen tuinbouw. TI-KVIV. Melle, 27 april Van Dijk C.J, Dueck Th.A., Wamelink G.W.W. & Mosquera J. (2005). Invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van ammoniak uit een varkenshouderij. Eindrapport. Plant Research International Nota 333, Wageningen. Van Dijk C.J., Mosquera J., Van Alfen A.J., Hol J.M.G., Nijeboer G.M. & Dueck Th.A. (2004). Invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van ammoniak uit een varkenshouderij. Meetcampagne. Plant Research International Nota 287, Wageningen. 25pp. Van Elst T., Philips G., Vanthournout L., Van Langenhover H., De Roo K., Bongers M., PRG nv, UGent, PRA OdourNet bv (2004). Voorstellen van aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters. Project uitgevoerd door Project Research Gent in opdracht van AMINAL (TWOL2002/OL ). Van Langenhove, H. en Defoer, N. (2002). Valideren van de meetprocedure voor de bepaling van geuren ammoniakemissies van referentiestallen als voorbereiding op de implementatie van de beoordelingsrichtlijn voor emissie-arme stalsystemen. Partim geur. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Landmaatschappij, afdeling Mestbank en van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Aminabel. Van Geelen M. & van der Hoek K.W. (1982). Stankbestrijdingstechnieken voor stallen in de intensieve veehouderij, IMAG, publicatie 167. Van Houtte E., Lebbe L., Zeuwts L. en Vanlerberghe F. (2002). Concept for development of sustainable drinking water production in the Flemish coastal plain based on integrated water management. 17th Salt Water Intrusion Meeting, Delft, The Netherlands. Van Langenhove H. & Van Broeck G. (1997). Onderzoek geurnormering. Eerste fase: Ontwikkelen van methodologie voor opstellen van geurnormering voor homogene sectoren. Opdrachtgever: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Bestuur Algemeen Milieubeleid. 203/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

204 van Ouwerkerk E.N.J. (1996). Klimaat en energie in de veehouderij (Instituut Milieu- en Agritechniek), studiedag Techniek: Energie en Milieu, 12 maart 1996, Reehorst te Ede, p Velders, G.J.M., Aben, J.M.M., Beck, J.P., Blom, W.F., van Dam, J.D., Elzenga, H.E., Geilenkirchen, G.P., Hoen, A., Jimmink, B.A., Matthijsen, J., Peek, C.J., van Velze, K., Visser, H., de Vries, W.J., Concentratiekaarten voor grootschalige luchtverontreiniging in Nederland, Rapportage Milieuen Natuurplanbureau (MNP), Bilthoven, 102 pagina s. Vereecken H. & Hermy M. (2000). Ammoniak en de invloed op plantengemeenschappen. Uit: Bijdrage tot de uitbouw van beleidsmaatregelen voor de reductie van de ammoniakuitstoot door de landbouw in Vlaanderen (2000), Verlinden, G. (2005). Valorisatie van resteffluenten afkomstig van de mestverwerking. Deel 2: Chemische samenstelling van de resteffluenten. Bodemkundige Dienst van België vzw. Opdrachtgever: Mestbank, VLM. Vermeersch G., Anselin A., Devos K., Herremans M., Stevens J., Gabriëls J. & Van Der Krieken B., Atlas van de Vlaamse broedvogels Mededelingen van de Instituut voor Natuurbehoud 23, Brussel, 496 p. Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. Communiceren met uw buren: Leidraad voor een goede communicatie tussen bedrijf en omgeving. Vlaams Coördinatiecentrum Mestverwerking (VCM), STIM-mestverwerking (2004). Mestverwerking op het landbouwbedrijf: mogelijkheden en kostprijs. VLM (2003). Landinrichtingsproject Brugse Veldzone. Richtplan. Deelstudie Landbouw. VLM (2004). Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie. VMM (1994). Leren om te keren, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (1995). Emissiejaarverslag, structuur en resultaten van de emissie-inventaris Vlaamse Regio. VMM (1996). Milieu- en natuurrapport Vlaanderen 1996, Leren om te keren, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (1997). Emissiejaarverslag Vlaamse Milieumaatschappij, België. VMM (1998). Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema s (MIRA-T 1998), Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (2000). Waterwegwijzer voor architecten. VMMa (2000). Mira-S Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: scenario s, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMMb (2000). MIRA-T 2000: milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema s, Garant, Kessel-Lo/Apeldoorn. p.503 VMM (2001). VMM, waterkwaliteit Lozingen in het water 2000, Erembodegem Vlaamse milieumaatschappij, p.36 VMM (2001). Emissie-inventaris 2000 (situatie 15 mei 2000). 204/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

205 VMM (2002). VMM, Zure regen in Vlaanderen Depositiemeetnet verzuring 2002, Erembodegem Vlaamse milieumaatschappij, p. 43 VMM (2005). MIRA-T 2005: Milieu- en natuurrapport Vlaanderen : LannooCampus, Heverlee. VMM (2006). Milieurapport Vlaanderen. MIRA-T Focusrapport. Vlaamse Milieumaatschappij en uitgeverij Lannoo nv, Heverlee. VMM (2004). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 270 pp. + bijlagen. VMM (2007). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 148 pp. + bijlagen. VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Kust- en Poldersysteem. Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 93 p. VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Sokkelsysteem. Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 111 p. VMM (2010b). Lozingen in de lucht (+ bijlagen). Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. VMM (2011). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Jaarverslag Immissiemeetnetten Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 140 p. VMM (2011). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Jaarverslag Immissiemeetnetten Bijlagen. Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 110 p. Wijziging Regeling ammoniak en veehouderij (2005). Uit:Staatscourant 13 juli 2005, nr. 133/pag /216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

206 17. Overzicht tabellen TABEL 1: LIGGING BEDRIJF VOLGENS GEWESTPLAN TABEL 2: OVERZICHT LOPENDE MILIEUVERGUNNINGEN TABEL 3: OVERZICHT HISTORIEK MILIEUVERGUNNINGEN TABEL 4: OVERZICHT AFGELEVERDE STEDENBOUWKUNDIGE VERGUNNINGEN TABEL 5: OVERZICHT VERGUNDE EN GEWENSTE TOESTAND TABEL 6: OVERZICHT STALLEN EN BEDRIJFSGEBOUWEN VEURNESTRAAT 82 IN DE HUIDIGE TOESTAND TABEL 7: OVERZICHT STALLEN EN BEDRIJFSGEBOUWEN VEURNESTRAAT 82 IN DE GEWENSTE TOESTAND TABEL 8: OVERZICHT GRONDSTOFFENGEBRUIK IN DE HUIDIGE EN DE TOEKOMSTIGE SITUATIE FREDERIK DEPOORTER / BVBA DE RODE POORT TABEL 9: HUIDIGE WATERBEHOEFTE OP BASIS VAN DE VERGUNDE DIERENAANTALLEN FREDERIK DEPOORTER / BVBA DE RODE POORT TABEL 10: WERKELIJK WATERVERBRUIK VOLGENS VMM-WATERAANGIFTE TABEL 11: WATERBEHOEFTE IN DE NIEUWE SITUATIE TABEL 12: OVERZICHT EINDPRODUCTEN IN DE HUIDIGE EN DE TOEKOMSTIGE SITUATIE TABEL 13: EFFECTBESCHRIJVING PER MILIEUDISCIPLINE TABEL 14: VERBODS- EN AFSTANDSREGELS VOOR VARKENSSTALLEN IN AGRARISCH GEBIED TABEL 15: TOETSINGSWAARDEN BRONNENCLUSTER (RICHTLIJNENHANDBOEK LANDBOUWDIEREN, WILLEMS ET.AL, DECEMBER 2016) TABEL 16: BESCHRIJVING GEURGEVOELIGE BESTEMMINGEN (RICHTLIJNENHANDBOEK LUCHT, LNE, 2012) TABEL 17: HUIDIG AANTAL WAARDERINGSPUNTEN TABEL 18: GEUREMISSIE BEDRIJF FREDERIK DEPOORTER / BVBA DE RODE POORT IN DE HUIDIGE SITUATIE TABEL 19: GEUREMISSIE OMLIGGENDE BEDRIJVEN IN BRONNENCLUSTER TABEL 20: PARAMETERS IMPACT-MODEL TABEL 21: AANTAL WAARDERINGSPUNTEN IN DE GEWENSTE SITUATIE TABEL 22: GEUREMISSIE BEDRIJF FREDERIK DEPOORTER / BVBA DE RODE POORT IN DE GEWENSTE SITUATIE TABEL 23: PARAMETERS IMPACT-MODEL NIEUWE STAL TABEL 24: RESULTATENTABEL CLUSTERBEOORDELING (MET INBEGRIP VAN DE EMISSIES VAN HET BEDRIJF IN DE AANVRAAG) IN HUIDIGE EN TOEKOMSTIGE SITUATIE TABEL 25: GEDETAILLEERD OVERZICHT VAN DE GEURCONCENTRATIES (OUE/M³) ALS 98P VOOR DE HUIDIGE EN DE GEPLANDE SITUATIE TER HOOGTE VAN DE DICHTSTBIJZIJNDE WONINGEN TABEL 26: SIGNIFICANTIEKADER PM10 EN PM2, TABEL 27: JAARGEMIDDELDE PM10 EN PM2,5-CONCENTRATIE (µg/m³) VOOR HET DICHTSTBIJZIJNDE MEETSTATION TABEL 28: STOFEMISSIE BEDRIJF IN DE HUIDIGE SITUATIE MET VERMELDING VAN DE STOFEMISSIEFACTOREN (KG/DIER/JAAR) (GEACTUALISEERDE LIJST EMISSIFACTOREN MER-RICHTLIJNENBOEK LANDBOUWDIEREN) TABEL 29: STOFEMISSIE BEDRIJF VAN DEPOORTER FREDERIK IN DE NIEUWE SITUATIE TABEL 30: RELATIEVE STOFEMISSIE TABEL 31: EFFECTOVERZICHT IMPACT FIJN STOF TABEL 32: AMMONIAKEMISSIE BIJ BEDRIJF VAN DEPOORTER FREDERIK IN DE HUIDIGE SITUATIE TABEL 33: AMMONIAKEMISSIE BIJ BEDRIJF DEPOORTER FREDERIK IN DE NIEUWE SITUATIE TABEL 34: BROEIKASGASEMISSIE IN VLAANDEREN EN AANDEEL VEETEELTSECTOR IN (MIRA VLAANDEREN, 2014) TABEL 35: SIGNIFICANTIEKADER TER BEOORDELING VAN DE WATERKWALITEIT TABEL 36: VERGUNDE GRONDWATERWINNINGEN BINNEN EEN STRAAL VAN 1 KM ROND HET BEDRIJF TABEL 37: VEREISTE MESTOPSLAG IN DE HUIDIGE SITUATIE TABEL 38: VEREISTE MESTOPSLAG IN DE TOEKOMSTIGE SITUATIE TABEL 39: SIGNIFICANTIEKADER TER BEOORDELING VAN DE GEWESTELIJKE STEDENBOUWKUNDIGE VERORDENING TABEL 40: SIGNIFICANTIEKADER TER BEOORDELING VAN DE LOZING VAN HUISHOUDELIJK AFVALWATER TABEL 41: SIGNIFICANTIEKADER TER BEOORDELING VAN HET WATERVERBRUIK TABEL 42: SIGNIFICANTIEKADER TER BEOORDELING VAN DE WATERBRONNEN TABEL 43: BEPALING VAN DRINK- EN REINIGINGSWATERVERBRUIK DOOR DE VARKENS TABEL 44: SIGNIFICANTIEKADER TER BEOORDELING VAN DE BODEMVERSTORING TABEL 45: GEOLOGISCHE OPBOUW /216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

207 TABEL 46: OMSCHRIJVING BODEMTYPE PROJECTGEBIED (BRON: GEOPUNT VLAANDEREN AGIV) TABEL 47: RICHTWAARDEN IN DB(A) VOOR LSP IN OPEN LUCHT VOLGENS BIJLAGE VAN VLAREM II TABEL 48: SIGNIFICANTIEKADER GELUID TABEL 49: NORMEN VOOR INCIDENTEEL GELUID TABEL 50: VENTILATOREN IN DE VERGUNDE SITUATIE TABEL 51: VENTILATOREN IN DE NIEUWE SITUATIE TABEL 52: TRANSPORTEN IN DE HUIDIGE EN DE TOEKOMSTIGE SITUATIE TABEL 53: AFSTAND GELUIDSBRON BEOORDELINGSPUNT TABEL 54: TOETSING BESTAANDE CONTINUE GELUIDSBRONNEN IN DE HUIDIGE SITUATIE TABEL 55: TOETSING NIEUWE CONTINUE GELUIDSBRONNEN IN DE HUIDIGE SITUATIE TABEL 56: TOETSING INCIDENTELE BRONNEN VERGUNDE SITUATIE LOSSEN VAN VEEVOEDERS TABEL 57: TOETSING INCIDENTELE BRONNEN VERGUNDE SITUATIE LADEN VAN DIEREN TABEL 58: TOETSING INCIDENTELE BRONNEN VERGUNDE SITUATIE OVERIGE TRANSPORTEN TABEL 59: AFSTAND GELUIDSBRON BEOORDELINGSPUNT IN DE GEWENSTE SITUATIE TABEL 60: TOETSING NIEUWE CONTINUE GELUIDSBRONNEN IN DE GEWENSTE SITUATIE TABEL 61: TOETSING INCIDENTELE BRONNEN VERGUNDE SITUATIE LOSSEN VAN VEEVOEDERS TABEL 62: TOETSING INCIDENTELE BRONNEN VERGUNDE SITUATIE LADEN VAN DIEREN TABEL 63: TOETSING INCIDENTELE BRONNEN VERGUNDE SITUATIE OVERIGE TRANSPORTEN TABEL 64: SIGNIFICANTIEKADER TER BEOORDELING VAN DE VERKEERSHINDER TABEL 65: LIGGING BEDRIJF VOLGENS GEWESTPLAN TABEL 66: SAMENVATTENDE TABEL RUIMTEGEBRUIK EN BETROKKEN POPULATIES BINNEN STUDIEGEBIED VAN 1 KM RONDOM HET BEDRIJF TABEL 67: OVERZICHT TRANSPORTEN IN DE HUIDIGE EN TOEKOMSTIGE SITUATIE TABEL 68: SAMENVATTENDE TABEL STRESSOREN TABEL 69: BIOLOGISCHE WAARDEVOLLE EN ZEER WAARDEVOLLE ELEMENTEN IN ONMIDDELLIJKE OMGEVING VAN HET BEDRIJF TABEL 70: HABITATWAARDIGE VEGETATIES IN DE OMGEVING VAN HET BEDRIJF TABEL 71: BELEIDSDOELSTELLINGEN BEREKEND MET VLOPS O.B.V. EMISSIEDOELSTELLINGEN UIT NEC-RICHTLIJN IN ZEQ/HA.JAAR, (VMM,2013) TABEL 72: GEMIDDELDE GEMODELLEERDE VERZURENDE DEPOSITIES SO2, NOX EN NH3 (ZEQ/HA.JAAR) TE DIKSMUIDE, 2011 (VMM,2013) TABEL 73: SIGNIFICANTIEKADER TER BEOORDELING VAN HET ECOTOOPVERLIES TABEL 74: KRITISCHE LAST VERZURING (ZUUREQUIVALENTEN/HA/JAAR) VOOR EEN AANTAL ECOSYSTEMEN (MEYKENS ET AL., ALBERS ET AL., 2001) TABEL 75: KRITISCHE LAST VERZURING BOSSEN (ZUUREQUIVALENTEN/HA/JAAR) TABEL 76: KRITISCHE LAST VERMESTING (KG N/HA.JAAR) EN MOGELIJKE GEVOLGEN VOOR OVERSCHRIJDING VOOR EEN AANTAL VEGETATIETYPES TABEL 77: SIGNIFICANTIEKADER TER BEOORDELING VERZURING EN EUTROFIËRING ALS GEVOLG NH3-UITSTOOT IN SBZ-H TABEL 78: SIGNIFICANTIEKADER TER BEOORDELING VAN VERZURING EN VERMESTING TABEL 79: SIGNIFICANTIEKADER TER BEOORDELING VAN VERDROGING TABEL 80: VERMESTENDE DEPOSITIE VOOR DE DICHTSTE HABITATVEGETATIES TABEL 81: VERZURENDE DEPOSITIE VOOR DE DICHTSTE HABITATVEGETATIES TABEL 82: SIGNIFICANTIEKADER TER BEOORDELING VAN WIJZIGINGEN DIE DE LANDSCHAPPELIJKE STRUCTUREN BEÏNVLOEDEN TABEL 83: SIGNIFICANTIEKADER TER BEOORDELING VAN DE VERSTORING VAN DE ERFGOEDWAARDE TABEL 84: SIGNIFICANTIEKADER TER BEOORDELING VAN DE PERCEPTIEVE KENMERKEN /216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

208 18. Bijlagen Bijlage Figuren Zie aparte bijlage bij het MER Impact-bestanden Volgende output-bestanden van IMPACT worden meegestuurd met de Aanmelding: Output-bestand : Geur in de nieuwe situatie Output-bestand : Geur in de vergunde situatie Output-bestand : PM10 en PM2,5 in de nieuwe situatie Output-bestand : PM10 en PM2,5 in de vergunde situatie Output-bestand : NH3 in de vergunde situatie Output-bestand : NH3 in de nieuwe situatie Niet-technische samenvatting Zie aparte bijlage bij het MER. 208/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

209 18.4. Uittreksels Akoestisch onderzoek Akoestisch onderzoek Nederland: 1) Uittreksel uit akoestisch onderzoek uitgevoerd door M&A Milieuadviesbureau BV uitgevoerd voor een pluimveebedrijf in Nederland. Hierin wordt een demping van 15 db(a) door een stofbak vermeld. 2) Uittreksel uit een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Exlan Consultants BV voor een pluimveebedrijf in Nederland. Hierin wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht voor ventilatoren in kokers. 209/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

210 210/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

211 18.5. Fotoreportage 211/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

212 212/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

213 213/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

214 214/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

215 215/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

216 216/216 Aanmelding/Ontwerp-MER Depoorter Frederik / BVBA De Rode Poort

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE FIGUREN DE MEIBOOM BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE FIGUREN DE MEIBOOM BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE 18.1. FIGUREN DE MEIBOOM BVBA Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf - Diensthoofd Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen

Nadere informatie

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DE KIEKOET BVBA. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij HAMONT-ACHEL

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DE KIEKOET BVBA. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij HAMONT-ACHEL AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DE KIEKOET BVBA Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij HAMONT-ACHEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen (4)

Nadere informatie

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA. Verandering van een varkenshouderij LILLE

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA. Verandering van een varkenshouderij LILLE AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA Verandering van een varkenshouderij LILLE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuringsverslag

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE Opdrachtgever Flaviehoeve GCV Noordmoerstraat 5 8630 Veurne KBO-nummer 0828.449.185 Vestigingseenheidsnummer

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs

Nadere informatie

MER in de omgevingsvergunning

MER in de omgevingsvergunning MER in de omgevingsvergunning Inhoud Wat zijn de grote veranderingen? Wat is er nieuw in het algemeen? Welke wetgeving is er? Toelichting over de project-mer-procedure Handleiding voor INI/deskundigen

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT FLAVIEHOEVE GCV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Ieper

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Ieper Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE

MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL

MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 111.333 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau

Nadere informatie

De Omgevingsvergunning

De Omgevingsvergunning De Omgevingsvergunning Een overzicht Rita Agneessens 09.02.2017 1. Doelstelling 2. Wetgevend kader 3. Toepassingsgebied 4. Bevoegde overheid 5. Vergunningsprocedures 2 procedures Eerste aanleg Beroep Overzicht

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

2 Overzicht figuren Lijst van afkortingen... 13

2 Overzicht figuren Lijst van afkortingen... 13 Inhoud 1. Inhoud... 3 2 Overzicht figuren... 11 3 Lijst van afkortingen... 13 4 Inleidende bepalingen... 15 4.1 Voorwoord... 15 4.2 Regelgeving... 16 4.3 Invloed hebbende regelgeving... 17 4.4 Inwerkingtreding...

Nadere informatie

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking ^\ Vlaamse Regering AMV/00015605/1001/B Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking van artikel 5.9.4.4 van titel II van het VLAREM, ingediend door de bvba DGST, Waterstraat

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou)

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou) Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 25 september 2014 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/2 Uitvoering RSPA : PRUP Oude kanaalarm Puurs

Nadere informatie

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving WOORD VOORAF: Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de mer-procedure. Tevens

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt, Hilde Bruggeman, leden Albert De Smet, provinciegriffier

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10.

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10. Besluit /hs. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF,

Nadere informatie

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 5 april 1995

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon.

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon. Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL

KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1'

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' directie Ruimte dienst Ruimtelijke Planning Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' 1. Inleiding Deze nota behandelt de adviezen die zijn binnengekomen in

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen Gelet op de mededeling van kleine verandering op 23 september 2011 ingediend door de heer Zaman Jan, Eeckbergstraat 64 te 9170 Sint-Gillisvergadering

Nadere informatie

College van burgemeester en schepenen

College van burgemeester en schepenen verbaa College van burgemeester en schepenen beraadslaging/proces verbaal Samenstelling: de heer Patrick Janssens, burgemeester; de heren Robert Voorhamme, Philip Heylen, Ludo Van Campenhout, mevrouw Leen

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven. administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

HANDLEIDING. Overzicht van de procedurele en inhoudelijke wijzigingen n.a.v. de omzetting van de Europese projectm.e.r.- richtlijn (2014/52/EU)

HANDLEIDING. Overzicht van de procedurele en inhoudelijke wijzigingen n.a.v. de omzetting van de Europese projectm.e.r.- richtlijn (2014/52/EU) Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Constructeur/fabrikant: CBgroep Opvolgteam: MIRCON bvba

Constructeur/fabrikant: CBgroep Opvolgteam: MIRCON bvba De Luchtwasser Constructeur/fabrikant: CBgroep Opvolgteam: MIRCON bvba Ik plaats een nieuwe varkensstal en neem mee Aanvraag omgevingsvergunning/milieuvergunning 1. WAAR Ruimtelijke structuurplannen. 2.

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Infomoment voor beleidsverantwoordelijken DEPARTEMENT RUIMTE VLAANDEREN DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR & ENERGIE

Omgevingsvergunning. Infomoment voor beleidsverantwoordelijken DEPARTEMENT RUIMTE VLAANDEREN DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR & ENERGIE Omgevingsvergunning Infomoment voor beleidsverantwoordelijken DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR & ENERGIE DEPARTEMENT RUIMTE VLAANDEREN Inleiding DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR & ENERGIE DEPARTEMENT RUIMTE

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Juridische aspecten. Ansy Poelman VCB

Juridische aspecten. Ansy Poelman VCB Ansy Poelman VCB OMGEVINGSVERGUNNING - Regelgeving - Procedures - Werven OMGEVINGSVERGUNNING - Regelgeving - Procedures - Werven Omgevingsvergunningendecreet BVBB en besluit Waarom? Snelle en eenvoudige

Nadere informatie

BEKENDMAKING BESLISSING OMGEVINGSVERGUNNING

BEKENDMAKING BESLISSING OMGEVINGSVERGUNNING BEKENDMAKING BESLISSING OMGEVINGSVERGUNNING Referentie omgevingsloket: OMV_2018151007 Door de heer David Van Ballaert werd een aanvraag ingediend voor exploitatie van een ingedeelde inrichting. Kort omschreven

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project:

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL Tel (02)553 80 79 Fax (02)553 80 75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie Directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt,

Nadere informatie

BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3

BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3 INHOUDSOPGAVE DEEL I. BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3 HOOFDSTUK II. DE BRONNEN VAN HET (MILIEUHYGIËNE) RECHT 4 1. Overzicht 4 2. Kenbronnen

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Wat zijn de grote veranderingen? DEPARTEMENT RUIMTE VLAANDEREN DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR & ENERGIE

Omgevingsvergunning. Wat zijn de grote veranderingen? DEPARTEMENT RUIMTE VLAANDEREN DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR & ENERGIE Omgevingsvergunning Wat zijn de grote veranderingen? DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR & ENERGIE DEPARTEMENT RUIMTE VLAANDEREN Wat zijn de grote veranderingen? De kleine filosofie van de omgevingsvergunning

Nadere informatie

Bezwaarschrift aanvraag pluimveehouderij Yvan Moonen, Kriekelswarande zn Diest

Bezwaarschrift aanvraag pluimveehouderij Yvan Moonen, Kriekelswarande zn Diest Bezwaarschrift aanvraag pluimveehouderij Yvan Moonen, Kriekelswarande zn Diest Middels dit bezwaarschrift wens ik bezwaar in te dienen tegen de voormelde milieuvergunningsaanvraag op gronde van volgende

Nadere informatie

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT?

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? 1. Wat is een milieueffectrapport? Er wordt een bepaald project of plan opgevat in uw gemeente. De uitvoering daarvan zal mogelijk effecten

Nadere informatie

De omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning De omgevingsvergunning FORUM ADVOCATEN BVBA Nassaustraat 34 A 2000 Antwerpen T 03 369 95 65 F 03 369 95 66 E info@forumadvocaten.be W www.forumadvocaten.be Problematiek Het realiseren van belangrijke investeringsprojecten

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage voor een mestvarkensbedrijf te Rijkevorsel, De heer Gustaaf Hendrikx, Gansheideweg 4, 2310 Rijkevorsel

Richtlijnen milieueffectrapportage voor een mestvarkensbedrijf te Rijkevorsel, De heer Gustaaf Hendrikx, Gansheideweg 4, 2310 Rijkevorsel Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap departement Leefmilieu en Infrastructuur administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel MER Graaf de Ferrarisgebouw

Nadere informatie

Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1

Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1 Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1 Voor in de inhoudstafel: Speciaal voor dit Jubileumnummer werd door twee gespecialiseerde advocaten een juridisch tweeluik samengesteld waarbij

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout. Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011

college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Patrick Janssens,

Nadere informatie

College van burgemeester en schepenen

College van burgemeester en schepenen verbaa College van burgemeester en schepenen beraadslaging/proces verbaal Samenstelling: de heer Patrick Janssens, burgemeester; de heren Robert Voorhamme, Philip Heylen, Ludo Van Campenhout, mevrouw Leen

Nadere informatie

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Aan het college van burgemeester en schepenen VLAREM-03-140917 In te vullen door de behandelende afdeling dossiernummer

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN bvba Advies Ruimtelijke Kwaliteit (bvba ARK) Augustijnenlaan

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER

Ontheffing tot het opstellen van een MER Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing

Nadere informatie

Doel van het formulier

Doel van het formulier TOELICHTING BIJ HET INVULLEN VAN HET FORMULIER VOOR HET VERZOEK TOT BIJSTELLING OF DE VRAAG TOT AFWIJKING VAN DE MILIEUVOORWAARDEN DIE GELDEN VOOR EEN INGEDEELDE INRICHTING OF ACTIVITEIT Dit document geeft

Nadere informatie

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1000

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1000 VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/00068315/1000 BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR, HOUDENDE UITSPRAAK OVER HET BEROEP AANGETEKEND TEGEN DE BESLISSING NR. D/PMVC/05L07/05262

Nadere informatie

De melding heeft betrekking op een terrein gelegen te Hofmeierlaan Brugge, kadastraal gekend in BRUGGE 18 AFD/DEEL ST-KRUIS, sectie B, 0279H

De melding heeft betrekking op een terrein gelegen te Hofmeierlaan Brugge, kadastraal gekend in BRUGGE 18 AFD/DEEL ST-KRUIS, sectie B, 0279H OMG referentie: OMV_2019014507 Inrichtingsnummer: 20190204-0025 Besluit van het college van burgemeester en schepenen dd. 11 maart 2019 tot aktename van de melding klasse 3 van Het Bouwhuis bvba voor een

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 25 januari 2014 betreffende het onroerend erfgoed;

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 25 januari 2014 betreffende het onroerend erfgoed; Besluit van de Vlaamse Regering houdende de voorlopige vaststelling van het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Scheldepolders Hingene in Bornem DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de Vlaamse

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling Samenstelling De heer Patrick Janssens, burgemeester

Nadere informatie

Bijlage 8 bij het ministerieel besluit houdende wijziging van een aantal formulieren naar aanleiding van inwerkingtreding van

Bijlage 8 bij het ministerieel besluit houdende wijziging van een aantal formulieren naar aanleiding van inwerkingtreding van Bijlage 8 bij het ministerieel besluit houdende wijziging van een aantal formulieren naar aanleiding van de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning Bijlage 19 bij het besluit van de Vlaamse Regering

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit MLVER/07-56/mavb. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE HEER LEENAERTS JAN MET BETREKKING

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN

MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven

Nadere informatie

Uitdagingen en oplossingen milieu pluimveesector

Uitdagingen en oplossingen milieu pluimveesector Uitdagingen en oplossingen milieu pluimveesector Symposium Innoplus Het Kippenparadijs Patrick Herijgers 14/11/2017 Geel Carl De Braeckeleer 21/11/2017 Tielt Grote veranderingen omgevingsvergunning? Bepaalde

Nadere informatie

Vastgoedinformatie IDENTIFICATIE VAN DE AANVRAGER IDENTIFICATIE VAN HET ONROEREND GOED 1/6. Telefoon

Vastgoedinformatie IDENTIFICATIE VAN DE AANVRAGER IDENTIFICATIE VAN HET ONROEREND GOED 1/6. Telefoon Vastgoedinformatie IDENTIFICATIE VAN DE AANVRAGER Aanvrager Massaert Uw Referentie chatho Contactpersoon Dienst Ruimtelijke Ordening Telefoon 02 255 47 10 Mail vastgoedinformatie@vilvoorde.be Onderwerp

Nadere informatie

De mededeling met de vraag tot omzetting kan alleen ingediend worden tussen de 48e en de 36e maand voor het verstrijken van de milieuvergunning.

De mededeling met de vraag tot omzetting kan alleen ingediend worden tussen de 48e en de 36e maand voor het verstrijken van de milieuvergunning. TOELICHTING BIJ HET INVULLEN VAN DE MEDEDELING MET DE VRAAG TOT OMZETTING VAN EEN MILIEUVERGUNNING DIE WERD VERLEEND VOOR EEN TERMIJN VAN TWINTIG JAAR NAAR EEN OMGEVINGSVERGUNNING VAN ONBEPAALDE DUUR Dit

Nadere informatie

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Milieueffectrapportage Graaf

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014

college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Melding van de overname van een vergunde inrichting

Melding van de overname van een vergunde inrichting Melding van de overname van een vergunde inrichting VLAREM-03-28042008 Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad In te vullen door de behandelende afdeling dossiernummer

Nadere informatie

Het inrichtingenbegrip in Vlaanderen. Naam: Steven Betz Functie:Adviseur milieu & ruimtelijke ordening Datum: 22 april 2016

Het inrichtingenbegrip in Vlaanderen. Naam: Steven Betz Functie:Adviseur milieu & ruimtelijke ordening Datum: 22 april 2016 Het inrichtingenbegrip in Vlaanderen Naam: Steven Betz Functie:Adviseur milieu & ruimtelijke ordening Datum: 22 april 2016 Juridische kader BELGIË 8 augustus 1980 : Bijzondere wet tot hervorming van de

Nadere informatie

MLAV1/ /MV/bd

MLAV1/ /MV/bd MLAV1/9900000064/MV/bd HOUDENDE VERGUNNING AAN DE N.V. BAYER ANTWERPEN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN CHEMISCH BEDRIJF (XIV-KRACHTCENTRALE MIDDEN), GELEGEN TE 2040 ANTWERPEN, HAVEN 507- SCHELDELAAN 420. De

Nadere informatie

UITTREKSEL UIT DE NOTULEN VAN HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN SCHEPENEN

UITTREKSEL UIT DE NOTULEN VAN HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN SCHEPENEN Provincie Oost-Vlaanderen - Arrondissement Oudenaarde UITTREKSEL UIT DE NOTULEN VAN HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN SCHEPENEN Zitting van woensdag 14 november 2018 Aanwezig: Verontschuldigd: Jurgen Soetens,

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD Stadsontwikkeling / Vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit /PISA. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE NV BAYER ANTWERPEN MET BETREKKING TOT DE MILIEUTECHNISCHE

Nadere informatie

College van burgemeester en schepenen

College van burgemeester en schepenen verbaa College van burgemeester en schepenen beraadslaging/proces verbaal Samenstelling: de heer Patrick Janssens, burgemeester; de heren Robert Voorhamme, Philip Heylen, Ludo Van Campenhout, mevrouw Leen

Nadere informatie