AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DE KIEKOET BVBA. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij HAMONT-ACHEL

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DE KIEKOET BVBA. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij HAMONT-ACHEL"

Transcriptie

1 AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DE KIEKOET BVBA Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij HAMONT-ACHEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Fax Tel

2 Colofon Titel Opdrachtgever Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba De Kiekoet Hamont-Achel KBO-nummer: Vestigingseenheidsnummer: Projectlocatie De Kiekoet Hamont-Achel Datum 31 juli 2019 Deskundigen - Studiebureaus SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Fax Tel Erkende MER deskundigen coördinaten Handtekening Lucht (deeldomein geur en deeldomein luchtverontreiniging) Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Johan Versieren Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel joveco@scarlet.be Coördinator Isabelle Rommens Diksmuidseweg Ieper isabelle.rommens@sbb.be Lucht (deeldomein geur) Isabelle Rommens Diksmuidseweg Ieper isabelle.rommens@sbb.be Biodiversiteit Geertrui Goyens Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven geertrui.goyens@sbb.be Deskundigen Lucht Biodiversiteit Geluid Mens Landschap Water Bodem Initiatiefnemer Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be De Kiekoet bvba Frits Stevens De Kiekoet Hamont-Achel tel dekiekoet@telenet.be 2/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

3 Inhoud 1. IDENTIFICATIE VAN HET BEDRIJF BEKNOPTE PROJECTBESCHRIJVING TOETSING MER-PLICHT RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES GEGEVENS INITIATIEFNEMER EN DESKUNDIGE MER initiatiefnemer uitbater Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen SITUERING PROJECT RUIMTELIJKE SITUERING ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS Overzicht afgeleverde milieuvergunningen Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen RANDVOORWAARDEN Juridische randvoorwaarden Beleidsmatige randvoorwaarden BESCHRIJVING PROJECT ALGEMENE DOELSTELLING EN VERANTWOORDING PROJECT OVERZICHT HUIDIG VERGUNDE TOESTAND EN GEWENSTE TOESTAND BESCHRIJVING BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR INRICHTING Huidige bedrijfsinfrastructuur Beschrijving huidige bedrijfsinfrastructuur Beschrijving toekomstige bedrijfsinfrastructuur AFBRAAK- EN AANLEGFASE BESCHRIJVING EXPLOITATIECYCLUS Huidige exploitatiecyclus Toekomstige exploitatiecyclus PRODUCTIEBEHEER EN GRONDSTOFFENVERBRUIK Productiebeheer Grondstoffenverbruik Eindproducten Residuen en emissies BESCHRIJVING ALTERNATIEVEN Nulalternatief Doelstellingsalternatieven Locatiealternatieven Uitvoeringsalternatieven METHODIEK EN ONTWIKKELINGSSCENARIO S EFFECTBESCHRIJVING PER MILIEUDISCIPLINE METHODIEK ONTWIKKELINGSSCENARIO S Autonome ontwikkeling Gestuurde ontwikkeling AFBAKENING STUDIEGEBIED, METHODIEK, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE & ONTWIKKELINGSSCENARIO S /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

4 5.1. LUCHT Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Toelichting modellering Toetsing Geur Stof Verzurende en vermestende impact Energie en broeikasgassen Synthese discipline lucht Milderende maatregelen WATER Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Grondwater Oppervlaktewater Synthese Milderende maatregelen BODEM Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek Analyse referentiesituatie Effectbepaling Synthese Milderende maatregelen GELUID Afbakening studiegebied Referentiesituatie Gevolgen van geluidshinder Methodiek Bepaling van de verschillende geluidsbronnen Effectinschatting huidig vergunde situatie Effectinschatting huidige effectieve situatie Effectinschatting gewenste situatie Synthese Milderende maatregelen MENS EN GEZONDHEID Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek effectbepaling Referentiesituatie Effectinschatting Synthese Milderende maatregelen BIODIVERSITEIT Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Toelichting referentiesituatie Methodiek /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

5 Effectinschatting Synthese Milderende maatregelen LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek Toelichting referentiesituatie Effectinschatting Synthese Milderende maatregelen KLIMAATREFLEX EXTERNE VEILIGHEID ELEMENTEN TEN BEHOEVE VAN DE WATERTOETS PASSENDE BEOORDELING -TOETS BEST BESCHIKBARE TECHNIEKEN GRENSOVERSCHRIJDENDE TECHNIEKEN LEEMTEN IN KENNIS MONITORING EN EVALUATIE CONTROLE Geurhinder klachtenopvolging op gemeentelijk niveau Verzuring sectorale opvolging op gewestelijk niveau Verstoring waterhuishouding debietmeter grondwater Bodemverontreiniging Vermesting MAP-meetpunten TEWERKSTELLINGS- EN INVESTERINGSRAPPORT TEWERKSTELLING INVESTERINGEN DUURZAAM GEBRUIK VAN GRONDSTOFFEN EN GOEDEREN SYNTHESE MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN SYNTHESE DISCIPLINE LUCHT Milderende maatregelen SYNTHESE DISCIPLINE WATER Milderende maatregelen SYNTHESE DISCIPLINE BODEM Milderende maatregelen SYNTHESE DISCIPLINE GELUID Milderende maatregelen SYNTHESE DISCIPLINE MENS EN GEZONDHEID Milderende maatregelen SYNTHESE DISCIPLINE BIODIVERSITEIT Milderende maatregelen SYNTHESE DISCIPLINE LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Milderende maatregelen SYNTHESE KLIMAATREFLEX /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

6 13.9. SYNTHESE EXTERNE VEILIGEHEID NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING VERKLARENDE WOORDENLIJST LITERATUURLIJST OVERZICHT TABELLEN BIJLAGEN BIJLAGE FIGUREN IMPACT-BESTANDEN FOTOREPORTAGE UITTREKSELS AKOESTISCH ONDERZOEK BEREKENING IMPACTSCORE KDW-WAARDEN TABEL NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING PASSENDE BEOORDELING /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

7 VOORAF (hierbij wordt verwezen naar 'Richtlijnenboek Milieueffectrapportage Algemene methodologische en procedurele aspecten', departement Leefmilieu, Natuur en Energie - oktober 2015) Definitie en kenmerken Milieueffectrapportage Het voorkómen van aantasting van het milieu vormt een van de hoofddoelstellingen van het milieubeleid en is van groot maatschappelijk belang. Om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over projecten en beleidsvoornemens (zoals plannen en programma s) is het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) ontwikkeld. Volgens artikel 4.1.1, 1, 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (Titel IV, Hoofdstuk III DABM: project-m.e.r.) is milieueffectrapportage de procedure die al dan niet leidt tot het opstellen en goedkeuren van een milieueffectrapport over een voorgenomen actie en in voorkomend geval tot het gebruik ervan als hulpmiddel bij de besluitvorming omtrent deze actie. De achterliggende grondgedachte hierbij is dat het beter is om de voor het milieu schadelijke activiteiten en ingrepen (opgenomen in plannen, programma s of projecten) vanaf een vroeg stadium in de besluitvorming te ondervangen en bij te sturen. Milieueffectrapportage brengt de milieugevolgen van een programma, plan of project in beeld voordat hierover een beslissing wordt genomen. Op deze manier kan de overheid die het besluit neemt over het programma, plan of project de milieugevolgen bij haar afwegingen betrekken. M.e.r. kan als een toetsend of als een ontwerpend, milieu-optimaliserend instrument gehanteerd worden. De alternatievenafweging en beoordeling van de milieueffecten vormen de belangrijkste aspecten van milieueffectrapportage. Milieueffectrapportage is: - een instrument (hulpmiddel) om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, namelijk het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. - een juridisch-administratieve procedure waarbij, voordat een activiteit of ingreep (projecten, plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde wijze worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt (planvormingsprocedure, vergunningsprocedure,...). Milieu wordt hierbij ruim geïnterpreteerd en omvat volgende elementen waarop het programma, plan of project een invloed kan hebben: de gezondheid en veiligheid van de mens, ruimtelijke ordening, biodiversiteit, fauna en flora, energie- en grondstoffenvoorraden, bodem, water, atmosfeer, klimatologische factoren, geluid, licht, stoffelijke goederen, cultureel erfgoed met inbegrip van het architectonisch en archeologisch erfgoed, landschap, mobiliteit en de samenhang tussen de genoemde factoren (DABM) 1. In een milieueffectenrapport (MER) wordt deze opsomming niet letterlijk gebruikt, er worden andere termen gebruikt die samenhangen met de diverse MER-disciplines. Er kan nog onderscheid gemaakt worden tussen m.e.r als proces en m.e.r. als procedure. M.e.r. als proces is het geheel van alle formele en informele stappen die door alle betrokken actoren genomen worden. Deze stappen hebben betrekking op alle overleg, consultaties, onderzoeken, die in het kader van het onderzoek naar de effecten van een voornemen (programma, plan of project) nodig zijn. M.e.r. als procedure is dan het juridisch-administratief verplichte onderdeel binnen het m.e.r.-proces. 1 Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, B.S. 3 juni 1995, in het vervolg van deze tekst ook afgekort als DABM. 7/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

8 Het m.e.r.-proces start vroeger dan de eigenlijke m.e.r.-procedure en kan ook verder lopen na de beslissing over de m.e.r. Het hoofddoel van milieueffectrapportage in Vlaanderen is het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en het verlenen van vergunningen door de overheid. Dit geldt voor alle initiatieven en activiteiten van publieke en private initiatiefnemers die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze doelstelling is in overeenstemming met de Europese m.e.r.-richtlijnen betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten en plannen en programma s waarin gesteld wordt dat voor projecten, plannen en programma s die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben alleen een vergunning kan worden verleend of een beslissing kan worden genomen na een voorafgaande beoordeling van de aanzienlijke milieueffecten die deze projecten, plannen en programma s kunnen hebben, met als doel hun impact te reduceren en een hoog niveau van milieubescherming te realiseren. Belangrijk om aan te geven is dat het milieueffectrapport (of in voorkomend geval de ontheffingsnota of de screeningsnota) een informatief, beslissingsondersteunend document is voor initiatiefnemers, advies- en beslissingnemende overheden en burgers over de al dan niet te verwachten mogelijke (aanzienlijke) milieueffecten van plannen, programma s en projecten en hun eventuele alternatieven. Niet alleen de effecten op het milieu worden wetenschappelijk en systematisch onderzocht en in beeld gebracht, ook de eventueel nodige maatregelen om negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken worden beschreven. Het (openbaar) document dient bij te dragen aan de transparantie in de besluitvorming maar is zeker geen beslissingnemend instrument. De overheid die een beslissing over het programma, plan of project moet nemen zal immers niet alleen met milieubelangen maar ook met economische en andere maatschappelijke belangen rekening houden. In Vlaanderen is het de dienst Milieueffectrapportagebeheer (dienst Mer) die beslist over de goed- of afkeuring van het project-mer. Sinds de omgevingsvergunning van kracht is, gebeurt deze goed- of afkeuring tijdens de vergunningprocedure. Indien het project-mer wordt afgekeurd, stopt de vergunningsprocedure van rechtswege. Bij een goedkeuring van het project-mer kan de procedure voortgezet worden. Vlaamse regelgeving: omzetting van Europese m.e.r.-richtlijnen De Europese m.e.r.-richtlijnen zijn in Vlaamse regelgeving omgezet. Om een vergunning voor een bepaald project te bekomen, is in bepaalde gevallen een milieueffectrapport (MER) vereist. Dit MER rapporteert de milieueffecten van het onderwerp van de vergunningsaanvraag (zowel milieu-, als bouwvergunning), en dient als ondersteunend document voor de vergunningverlener. De wettelijke eisen van de inhoud van het MER zijn omschreven in het MER - VR decreet van 18 december De projecten en/of activiteiten waarvoor een MER dient te worden opgesteld, worden vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van 10 december 2004 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S. 17/02/2005). Procedure opstellen project-milieueffectrapport Hiervoor wordt integraal verwezen naar de nieuwe Handleiding Project-MER/omgevingsvergunning; Wegwijzer voor initiatiefnemers en MER-deskundigen; Mogelijke trajecten voor project-mer vooren tijdens de omgevingsprocedure. Versie september /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

9 Deze handleiding biedt een praktische leidraad voor initiatiefnemers en MER-deskundigen die een project-mer moeten (laten) opmaken in het kader van een omgevingsvergunning (OV) 2. Met behulp van deze handleiding kan de initiatiefnemer zelf kiezen voor het traject dat het beste beantwoordt aan zijn behoeften, gaande van een uitgebreid tot een minimaal proces. Bij elk traject worden de voor- en nadelen opgesomd, zodat het proces zo efficiënt en succesvol mogelijk kan doorlopen worden. Voor dit project wordt geopteerd om volgende stappen te doorlopen: - Aanmelding, uitgewerkt tot een ontwerp-mer - Openbare raadpleging - Beslissing aanmelding + scopingsadvies door dienst MER - Vraag voor voorlopige goedkeuring van het project-mer Indien dit nodig zou blijken tijdens de procedure, kan bovenstaand traject nog aangevuld worden met andere bouwstenen uit de handleiding. Richtlijnenboeken Vanaf oktober 2015 is er een nieuw Richtlijnenboek Algemene Methodologische en Procedurele Aspecten. De vorige richtlijnenboeken "Procedurele Aspecten" en "Algemene Methodologische Aspecten" dateerden van 1997, en dezen werden nu geactualiseerd. Sinds de publicatie van de voorgaande richtlijnenboeken is er namelijk nieuwe regelgeving over milieueffectrapportage (m.e.r.), maar ook de manier van werken is in de loop van de jaren aangepast, verbeterd en verfijnd. In het richtlijnenboek worden de kenmerken en het doel van milieueffectrapportage geschetst. Er wordt ook ingegaan op de rol van de actoren die betrokken zijn bij milieueffectrapportage. Vervolgens wordt het procedurele en juridische kader voor plan-mer's, project-mer's, ontheffingsaanvragen en screenings beschreven. Ten slotte volgt er een uitgebreid deel over methodologische en andere aandachtspunten uit de m.e.r.-praktijk. Specifiek voor de veehouderij werd een richtlijnenboek uitgewerkt. De meest recente versie van het richtlijnenboek landbouwdieren dateert van juni Dit richtlijnenboek werd de laatste keer aangepast door LNE, dienst MER in januari 2019 Geactualiseerd richtlijnenboek milieueffectrapportage Basisrichtlijnen per activiteitengroep Landbouwdieren. Het milieueffectrapport gaat ter zake dan ook van dit richtlijnenboek uit. Verder wordt er in dit MER gewerkt met de meest recente documenten beschikbaar op de wesite van de dienst MER: - Richtlijnenboek Landbouwdieren_bijlage emissiefactoren (versie 17/05/2019) - Richtlijnenboek Landbouwdieren_bijlage modeleringsafspraken (versie 13/12/2017) - Afsprakennota IMPACT in MER ( 29/05/2017) 2 Projecten waarvoor de kennisgeving aan de administratie ter beschikking werden gesteld vóór 23 februari 2017 worden uitgevoerd overeenkomstig de procedures die van toepassing waren op dat moment (en dus niet volgens de procedure van omgevingsvergunning) zie overgangsregeling. 9/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

10 - Handleiding MER in omgevingsvergunning (versie 9/2018) Voor de impactberekeningen lucht (en biodiversiteit) wordt in dit MER gebruik gemaakt van de webtool IMPACT: luchtkwaliteits- en geurmodellering voor (agro)-industriële bronnen en de IMPACT handleiding (juni 2018). Alle IMPACT -bestanden waarin berekeningen vervat zijn die opgenomen zijn in het MER, worden samen met het MER-dossier ingediend. Zie bijlage Tijdslijn met officiële stappen tijdens gewone vergunningsprocedure 3 - omgevingsvergunning met project-mer Toelichting schema omgevingsvergunning met project-mer - De vergunningsaanvraag wordt ingediend en is vergezeld van een nog niet goedgekeurd project-mer. - De vergunningverlenende overheid beschikt over 30 dagen om na te gaan of het dossier ontvankelijk en volledig (O&V) is. - Zodra de vergunning ontvankelijk en volledig wordt bevonden: o wordt er een adviesvraag over de vergunningsaanvraag en het project-mer verstuurd naar de relevante adviesinstanties. De termijn voor advies op het project-mer bedraagt 30 dagen na verzending van de adviesvraag (termijn voor advies over vergunning bedraagt daarentegen 60 dagen) o wordt er binnen 10 dagen een openbaar onderzoek (O.O.) georganiseerd. Het publiek beschikt over 30 dagen om opmerkingen te geven op de vergunning en op het project- MER. - Rekening houdend met de ingesproken reacties tijdens het O.O. en de ontvangen adviezen, beslist de dienst Mer 60 dagen na de O&V-beslissing over de goed- of afkeuring van het project-mer. De dienst Mer informeert de initiatiefnemer en de vergunningverlenende overheid en in voorkomend geval de OVC over haar beslissing en heeft hiervoor 10 dagen. 3 Er zijn twee soorten vergunningsprocedures: de gewone en de vereenvoudigde procedure. Wanneer er een project-mer nodig is, moet steeds de gewone procedure gevolgd worden. 10/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

11 o Indien het project-mer wordt afgekeurd, stopt de vergunningsprocedure van rechtswege. o Bij een goedkeuring van het project-mer kan de procedure voortgezet worden. - Rond dit tijdstip zijn ook de adviezen op de vergunningsaanvraag gekend bij de vergunningverlenende overheid. - Negentig dagen na de O&V-beslissing, bezorgt de omgevingsvergunningscommissie (OVC) haar advies aan de vergunningverlenende overheid. - Dertig dagen later (d.i. dag 130 na O&V) wordt de beslissing over de vergunning betekend aan de initiatiefnemer. Procedure omgevingsvergunning Vanaf 23 februari 2017 is de omgevingsvergunning gedeeltelijk van start gegaan. Die vervangt de huidige stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning. De betreffende regelgeving is vastgelegd in het Omgevingsvergunningendecreet van 25 april 2014 en het Omgevingsvergunningenvbesluit van 27 november 2015 (B.S. 23/02/2016). In het decreet van 3 februari 2017 wordt de implementatie van de omgevingsvergunning geregeld. Met uitzondering van de gemeenten die om uitstel hebben gevraagd tot 1 juni 2017, worden die aanvragen ingediend in het digitaal loket voor omgevingsvergunningen, waarna één openbaar onderzoek en één adviesronde worden georganiseerd. Zowel voor diegenen die om uitstel hebben gevraagd als diegenen die met de omgevingsvergunning starten op 23 februari geldt de omgevingsvergunning voor een ingedeelde inrichting of activiteit vanaf 23 februari 2017 voor onbepaalde duur. Het voorliggende project betreft een gemengd project waarvoor zowel een stedenbouwkundige handeling als de exploitatie van ingedeelde inrichtingen en activiteiten van toepassing is. Het betreft een provinciaal project klasse 1, en een omgevingsvergunning moet aangevraagd worden bij de Deputatie van de Provincie Limbrug. Er wordt een milieueffectenrapport opgemaakt voor het project, bijgevolg kan dus enkel de gewone procedure 4 gevolgd worden. 4 Er zijn twee soorten vergunningsprocedures: de gewone en de vereenvoudigde procedure. Wanneer er een project-mer nodig is, moet steeds de gewone procedure gevolgd worden. 11/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

12 Schematisch verloop van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor een inrichting KLASSE 1 volgens de gewone procedure 12/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

13 1. Identificatie van het bedrijf 1.1. Beknopte projectbeschrijving Het bedrijf van De Kiekoet bvba waarvoor een MER wordt opgemaakt, is gelegen De Kiekoet 16 te 3930 Hamont-Achel. Het bedrijf is een pluimveehouderij en wenst zijn huidige vergunning voor het houden van stuks slachtkuikens uit te breiden. Naar de toekomst toe wenst de exploitant stuks slachtkuikens op het bedrijf te houden. Deze uitbreiding wenst de exploitant uit te voeren om de productiviteit en de economische draagkracht van het bedrijf te optimaliseren. Dit om een rendabel en concurrentiewaardig bedrijf te kunnen uitbouwen naar de toekomst toe. De huidige milieuvergunning heeft een looptijd tot 14/12/2025. In de huidig vergunde situatie zijn er in totaal slachtkuikens in 4 stallen gehuisvest op het bedrijf. Er is tevens in het nodige toebehoren voorzien. Het doel is om een verandering 5 te realiseren door de bouw van drie nieuwe slachtkuikenstallen voor elk stuks pluimvee. Hiertoe worden twee bestaande stallen afgebroken. De nieuwe stallen zullen conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissiearme stallen, uitgerust met een warmtewisselaar (P-6.4). De 4 stallen aanwezig in de huidige effectieve situatie zijn reeds ammoniakemissiearm uitgevoerd met een warmtewisselaar (P-6.4), maar werden nog niet zo vergund. Ze zijn allen vergund als traditionele stallen. De huidige bezetting in de bestaande stallen zal eveneens geoptimaliseerd worden tot stuks per stal. In de gewenste situatie zal dus een vergunning gevraagd worden voor slachtkuikens in 5 stallen. Gelet op de belangrijke verandering wordt ook een vroegtijdige hernieuwing van de vergunning gevraagd. De initiatiefnemer De Kiekoet bvba laat een milieueffectrapport opstellen om deze toe te voegen aan de aanvraag omgevingsvergunning, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het hier voorliggend project Toetsing Mer-plicht Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage vermeldt de categorieën van projecten die aan de project-m.e.r. worden onderworpen of waarvoor de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing kan indienen. De initiatiefnemer zal een omgevingsvergunning aanvragen. In de gewenste situatie wordt een vergunning gevraagd voor in totaal 5 stallen met plaatsen voor slachtkuikens. Dit project valt 5 Definitie "veranderen van een inrichting": wijzigen, uitbreiden, toevoegen: - "wijzigen" : het verplaatsen binnen de vergunde inrichting, of het aanwenden van een andere fabricagemethode ; - "uitbreiden" : het vergroten in capaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen waarop de geldende vergunning betrekking heeft ; - "toevoegen": het vergroten in opslagcapaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen, waarop de geldende vergunning geen betrekking heeft ; 13/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

14 in rubriek 21a) Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan: plaatsen voor mesthoenders (ander gevogelte dan legkippen)" van de bijlage I lijst van bovenvermeld besluit en is bijgevolg m.e.r. -plichtig. Het project heeft eveneens betrekking op een activiteit die voorkomt op de lijst van bijlage III bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 maart 2013 inzake de nadere regels van de project-m.e.r.-screening, meer specifiek de rubriek 10j) "werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater, die niet zijn opgenomen in bijlage I of II" Relevante gegevens uit vorige rapportages In het verleden werd reeds een MER opgesteld voor de inrichting (op naam van Stevens Gerard). Deze MER draagt het kenmerk PRMER-0315-GK en werd goedgekeurd door de Vlaamse overheid op 11 februari Gegevens initiatiefnemer en deskundige MER initiatiefnemer uitbater De initiatiefnemer - uitbater is De Kiekoet bvba met volgende gegevens: - KBO-nummer: Vestigingseenheidsnummer: Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen Conform artikel van het MER-decreet van 18 december 2002 moet de initiatiefnemer een beroep doen op een team van erkende MER-deskundigen onder leiding van een MER-coördinator. De initiatiefnemer stelt aan de MER-coördinator alle relevante informatie ter beschikking die voorhanden is. Hij verleent alle medewerking opdat de MER-coördinator zijn taak naar behoren kan vervullen. De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten in één of andere milieudiscipline, derwijze dat in de werkgroep de milieueffecten, eigen aan het geplande project, doeltreffend onderzocht kunnen worden. Voor dit project werd een erkende deskundige voor de disciplines bodem (pedologie), water (oppervlaktewater) en lucht in het team van deskundigen opgenomen. Volgende MER-deskundigen zullen hun medewerking aan dit milieueffectrapport verlenen: Erkende MER deskundigen Lucht (deeldomein geur en deeldomein luchtverontreiniging) Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Coördinator Johan Versieren Erkenningsnr. MB/MER/EDA/059/V-5 Einddatum erkenning: onbepaalde duur Isabelle Rommens coördinaten Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel joveco@scarlet.be Lucht (deeldomein geur) Biodiversiteit Isabelle Rommens Erkenningsnr. LNE/ERK/MER/201 6/00005 Einddatum erkenning: onbepaalde duur Geertrui Goyens Erkenningsnr. LNE/ERK/MER/2015/ Diksmuidseweg Ieper Isabelle.Rommens@sbb.be Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven 14/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

15 00006 Einddatum erkenning: onbepaalde duur Verder wordt dit team van deskundigen bijgestaan door volgende medewerkers van SBB: Deskundigen Water Bodem Geluid Mens Landschap Lucht Biodiversiteit An Maes Sara Kelchtermans coördinaten Autobaan 2A 8210 Loppem Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven 15/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

16 2. Situering project Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 1 Ligging bedrijf volgens kadaster Figuur 2 Ligging bedrijf volgens gewestplan 2.1. Ruimtelijke situering Het bedrijf van De Kiekoet bvba is gelegen, De Kiekoet 16 te 3930 Hamont-Achel. De kadastrale gegevens zijn 1 e afdeling, sectie E, kadastrale percelen 332f, 338t, 338x, 566b en 566c. De ligging volgens het kadaster wordt weergegeven in Figuur 1. De stallen zijn volgens het gewestplan Neerpelt-Bree (datum goedkeuring 22/03/1978) volledig gelegen in landschappelijke waardevol agrarisch gebied (Figuur 2). De afstand van het bedrijf (centrum) t.o.v. andere gebieden zoals aangeduid op het gewestplan wordt weergegeven in onderstaande tabel. Er zijn geen BPA's of RUP's van kracht ter hoogte van de site of in de onmiddellijke omgeving. Tabel 1: Ligging bedrijf volgens gewestplan Gebied Afstand tot centrum bedrijf (m) Richting Agrarisch gebied ZO NO Woongebied met landelijk karakter ZO O Woongebied O W Woonuitbreidingsgebied O - NO Bosgebied Z N - NW Natuurgebied N W Gebied voor verblijfsrecreatie N - NO Het bedrijf is volledig gelegen op het grondgebied van Hamont-Achel. In het Noorden grenst deze gemeente aan Nederland. Het bedrijf ligt in vogelvlucht op ongeveer 3km van de Nederlandse grens (O en NO) Administratieve voorgeschiedenis Overzicht afgeleverde milieuvergunningen In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de beslissingen genomen door de Deputatie of de Minister op basis van de VLAREM-procedure. Tabel 2: Overzicht lopende milieuvergunningen De Kiekoet 16 Datum beslissing Refertenummer Overheid Naam exploitant Onderwerp Lopende uiterste beslissingsdatum 23/08/2019 OMV_ Deputatie De Kiekoet bvba Melding transformator 16/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

17 15/10/ /V2015N Deputatie De Kiekoet bvba Verandering 13/03/ /V2014N Deputatie De Kiekoet bvba Weigering vroegtijdig hernieuwen en uitbreiden 06/01/ /V2010N Deputatie De Kiekoet bvba Overname bedrijf 14/12/2005* /V2005N Deputatie Stevens Gerard Verder exploiteren en veranderen van een pluimveehouderij *Aan de basisvergunning met refertenummer /V2005N waren een aantal bijzondere voorwaarden gekoppeld (zie onderstaand). Deze voorwaarden zijn niet meer relevant aangezien de veeteeltinrichtingen in punt a) reeds stopgezet zijn bij ingebruikname van de vergunning; aangezien de exploitatie onder punt b) voor het houden van honden reeds stopgezet werd met de verandering van vergunning met refertenummer /V2015N Bijzondere voorwaarden basisvergunning: a) mbt de te verplaatsen veeteeltinrichtingen: 1. de bestaande te verplaatsen veeteeltinrichting, gelegen te Hamont-Achel, Mulkerheide 2, waarvoor volgende vergunning bekend is: - besluit van het College van Burgemeester en Schepenen, d.d , houdende aktename van de melding van overname door de heer Gerard Stevens van een pluimveebedrijf met plaatsen voor kalkoenen; moet vanaf de datum van ingebruikname van onderhavige vergunning (samenvoeging) stopgezet zijn. 2. de bestaande te verplaatsen veeteeltinrichting, gelegen te Peer, Elvenweg 2, waarvoor volgende vergunning bekend is: - besluit van het College van Burgemeester en Schepenen, d.d , houdende aktename van de melding van overname door de heer Gerard Stevens van een pluimveebedrijf met plaatsen voor legkippen; moet vanaf de datum van ingebruikname van onderhavige vergunning (samenvoeging) stopgezet zijn. 3. de bestaande te verplaatsen veeteeltinrichting, gelegen te Wuustwezel, Hoogstraatseweg 205, waarvoor volgende vergunning bekend is: - besluit van het College van Burgemeester en Schepenen, d.d , houdende aktename van de melding van overname door de heer Gerard Stevens van een pluimveebedrijf met plaatsen voor legkippen; moet vanaf de datum van ingebruikname van onderhavige vergunning (samenvoeging) stopgezet zijn. b) m.b.t. het hondenhotel: 1. De inrichting is voorzien van een degelijke omheining die de dieren belet te ontsnappen. 2. De hokken waar de honden in verblijven moeten bestaan uit duurzaam en geluiddempend materiaal. De bodem ervan is ondoordringaar, afwasbaar en licht afhellend naar een kanalisatie, voorzien van en reukafsnijder. 3. De dieren moeten steeds in hygiënische en gezonde omstandigheden gehouden worden. De inrichting dient te beschikken over voldoende water. 4. De vaste uitwerpselen en andere afvalstoffen moeten dagelijks uit de hokken weggehaald worden en in gesloten bakken verzameld worden. De bakken mogen geen hinder veroorzaken en dienen regelmatig afgevoerd te worden. 5. Het bereiden en bewaren van voedsel gebeurt zonder hinder te veroorzaken voor de omgeving. Bederfbaar voedsel wordt in een gekoelde ruimte bewaard. 6. Alle activitetien zijn verboden tussen 22 en 7 uur. Overdat moet de lawaaihinder tot een minimum worden beperkt. 7. Krengen van honden moeten door een destructiebedrijf verwijderd worden. In afwachting van ophaling worden ze in een hermetisch gesloten recipiënt bewaard. 17/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

18 8. De dieren staan onder regelmatig toezicht van een dierenarts. Er moet een isoleerhok aanwezig zijn voor zieke dieren. Bij het minste vermoeden van overdraagbare ziekten moet een dierenarts geconsulteerd worden Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de beslissingen in het kader van een stedenbouwkundige aanvraag genomen door het College van Burgemeester en Schepenen, de Deputatie of de Minister. Op de percelen werden onderstaande vergunningen afgeleverd. Tabel 3: Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen De Kiekoet 16 Datum beslissing Overheid Onderwerp 30/06/2016 CBS Afbraak loods van 300m² 24/09/2015 CBS Slopen van een stal van 330m² 06/08/2015 CBS Bouwen van een loods, een sleufsilo en aanleggen beplanting 30/01/2014 CBS Weigering bouw kippenstal, loods, werkplaats en regularisatie kadaverkoeling en sleufsilo 25/08/2005 CBS Bouw 2 slachtkippenstallen 27/02/2003 CBS Uitbreiden kippenstal + bouwen 2 sleufsilo s 19/11/1998 CBS Bouw nieuwbouw wonning + loods ingevolge brand + uitbreiding kippenstal 23/12/1993 CBS Uitbreiding varkensstal 23/12/1993 CBS Weigering regularisatie meskuikenstal 09/01/1992 CBS Noodwoning + heropbouw stal niet vergund wel opgenomen in vergunningenregister 31/08/1989 CBS Bouw mestkuikenstal 10/04/1965 CBS Varkensstal niet vergund wel opgenomen in vergunningenregister 18/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

19 2.3. Randvoorwaarden Juridische randvoorwaarden Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) ALGEMEEN Gewestplan Omgevingsvergunning Decreet algemene bepalingen milieubeleid (DABM) Vlarem II Vlarem III VCRO Wet betreffende bescherming en welzijn van dieren en betreffende bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren Geeft de bestemming en het gebruik van de gronden in Vlaanderen weer. Diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving ja ja Zie punt 2.1.(Ruimtelijke situering) // ( referentiesituatie, discipline lucht en mens) Zie punt 2.2. (Administratieve voorgeschiedenis) // (vergunningstoestand) Milieuvoorwaarden ja Zie punt 2.2. (Vergunningstoestand) // (vergunningstoestand) Bevat milieukwaliteitsnormen en algemene en sectorale milieuvoorwaarden met betrekking tot o.a. ligging en exploitatie van inrichtingen, alsook de indelingslijst met vergunningsplichtige activiteiten. Bevat de bijkomende algemene en sectorale milieuvoorwaarden voor GPBV-installaties. Doelstellingen, beoordelingsgronden en regels over wat vergunningsplichtig of meldingsplichtig is. Verdeelt dieren in 5 categorieën, met hieraan verbonden een aantal voorwaarden voor bescherming van dierenwelzijn ja ja ja ja Voor de landbouwinrichting zijn al de relevante voorwaarden gerelateerd aan de gevraagde en vergunde rubrieken (Vlarem II-bijlage 1 indelingslijst) belangrijk. Deze zullen meer specifiek behandeld worden verder in het MER // (algemeen relevant: alle disciplines) Voor de landbouwinrichting zijn al de relevante bijkomende voorwaarden gerelateerd aan de gevraagde en vergunde rubrieken (Vlarem I) belangrijk. Deze zullen meer specifiek behandeld worden verder in het MER // (algemeen relevant: alle disciplines) Zie punt 2.2. (Vergunningstoestand) // (vergunningstoestand) Het bedrijf dient zich te houden aan de verplichtingen opgenomen in deze wetgeving (voldoende bewegingsvrijheid voorzien, goede klimaatregeling, goede voedingswijze, ) // (beschrijving bedrijf, ontwikkelingsscenario s). LUCHT 19/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

20 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) EU kaderrichtlijn 96/62 inzake beoordeling en beheer van luchtkwaliteit + dochterrichtlijnen 1999/30, 2000/69, 2002/3 en 2004/107 + richtlijn2008/50/eg betreffende de luchtkwaliteit Vlaams stofplan NEC-richtlijn (2001/81/EG) De Lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie (Ministerieel besluit van 31/05/2011; Belgisch Staatsblad 08/07/ wijzigingen MB van 26/03/2012, 16/08/2012 en van 19/07/2013) Vormt de basis voor nieuw luchtkwaliteitsbeleid binnen de Europese Unie. Globaal kader waarmee de EU luchtkwaliteit beoordeelt en beheert Is opgesteld om te voldoen aan de verplichtingen van de eerste dochterrichtlijn lucht en de Vlarem II-reglementering. Impliceert het opnemen van bindende emissieplafonds voor SO 2, NO x, VOS en NH 3 in Vlarem II. (emissie-reductieprogramma s, zie Vlarem II). Geeft een lijst weer van de toegelaten stalsystemen bij nieuwbouw ja ja ja ja Het vullen van voedersilo s en de ventilatie uit de stallen kunnen bronnen zijn van stofhinder. // (discipline lucht en mens) Veestallen kunnen aanzienlijke stofemissies met zich meebrengen. In het MER zal nagegaan worden in welke mate er stofhinder ten gevolge van het voorliggende bedrijf te verwachten valt. // (discipline lucht en mens) De emissies ten gevolge van het bedrijf zullen specifiek beschouwd worden in het dossier. // (disciplines lucht) Er worden drie nieuwe pluimveestallen gebouwd // (disciplines lucht, biodiversiteit en mens) 20/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

21 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Richtlijn Industriële Emissies en IPPC De Richtlijn Industriële Emissies verplicht de lidstaten van de EU om grote milieuvervuilende bedrijven te reguleren middels een integrale vergunning gebaseerd op de beste beschikbare technieken (BBT). Deze verplichting is overgenomen in titel I van VLAREM, Artikel 41bis. ja Algemeen relevant // (alle disciplines) Deze richtlijn is de opvolger van de huidige Integrated Pollution Prevention and Control(IPPC)-richtlijn op. De RIE-richtlijn omvat naast de IPPC- richtlijnen nog zes andere richtlijnen (de Richtlijn grote stookinstallaties, de Afvalverbrandings-richtlijn, de Oplosmiddelenrichtlijn en drie Richtlijnen voor de titaniumdioxide-industrie). De IPPCrichtlijn verplicht de EU-lidstaten om grote emissies naar water, lucht en bodem van bedrijven te reguleren. Voor inrichtingen die in de vierde kolom van de indelingslijst met de letter X zijn aangeduid gelden bijkomend de volgende bepalingen : 1 de vergunningsvoorwaarden worden door de bevoegde overheden geregeld getoetst en zo nodig ambtshalve overeenkomstig de procedure vermeld in artikel 45 bijgesteld; voor de bestaande GPBV-installaties gebeurt een eerste toetsing uiterlijk vóór 30 oktober 2007; 2 een toetsing vindt in ieder geval plaats als : a) de door de installatie veroorzaakte verontreiniging van dien aard is dat de bestaande emissiegrenswaarden in de vergunning gewijzigd of nieuwe emissiegrenswaarden opgenomen moeten worden; b) belangrijke veranderingen in de beste beschikbare technieken een significante beperking van de emissies zonder buitensporige kosten mogelijk maken; c) bedrijfsveiligheid van het proces of de activiteit de toepassing van andere technieken vereist; d) nieuwe wettelijke bepalingen zulks vereisen Door de herziening van de IPPC-richtlijn zullen de vergunningen moeten aangepast worden aan de BBT-conclusies opgenomen in een BREF binnen een periode van 4 jaar na de publicatie van een herziene BREF. Of bestaande stallen al dan niet zouden moeten aangepast of omgebouwd worden naar emissiearme stallen zal dus bepaald worden door wat deze BREF definieert als zijnde BBT en met name of een emissiearme stal BBT is in alle gevallen of enkel bij nieuwbouw. 21/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

22 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Omzendbrief LNE 2012/1 betreffende de milderende maatregelen voor geuremissies die afkomstig zijn van bestaande varkens- en pluimveestallen in Vlaanderen WATER Decreet Integraal Waterbeleid van 18 juli 2003, met inbegrip van het eerste uitvoeringsbesluit (9 september 2005) en het uitvoeringsbesluit watertoets (20 juli 2006, B.S. 3 november 2006) Nitraatrichtlijn De omzendbrief vormt een beoordelingskader voor de vergunningsverlenende overheden en bevat een aantal maatregelen voor bestaande bedrijven ter vermindering van de geurhinder. Heeft als doel de bescherming van oppervlaktewater en grondwater en de bescherming en verbetering van het aquatisch milieu te bewerkstelligen. Besluit B.S. 3 nov 2006 geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. Op basis van o.a. de bijlagen bij dit besluit kan aangegeven worden of er schadelijke effecten te verwachten zijn. Heeft als doel waterverontreiniging veroorzaakt door nitraten uit agrarische bronnen, te verminderen en verdere verontreiniging van die aard te voorkomen. ja ja De omzendbrief biedt de kans geurhinder voor bestaande stallen met klachten, tegen te gaan a.d.h.v. een aantal algemene en bijkomende maatregelen. Algemene maatregelen zijn standaardmaatregelen die vooral gericht zijn op goede managementpraktijken en bijkomende maatregelen zijn maatregelen die verder gaan dan het toepassen van goede managementpraktijken Aan elk van deze (combinatie van) maatregelen is een inschattingscoëfficiënt voor toegekend en biedt hierdoor een vormt van rechtszekerheid voor de landbouwer. Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar verdroging, vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging. Het MER biedt hiervan een analyse en evaluatie aan als nodige elementen voor het uitvoeren van een watertoets // (discipline water) ja Het bedrijf dient zich te houden aan de richtlijnen gesteld in het Mestdecreet. // (discipline water en bodem). 22/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

23 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (Mestdecreet) en Decreet houdende wijziging van het Mestdecreet van 22 december 2006 Het decreet houdende de bescherming van water tegen verontreiniging van nitraten uit agrarische bronnen moet ervoor zorgen dat er in heel Vlaanderen minder mest uitgereden wordt, zodat de waterkwaliteit verbetert. Het Vlaams Parlement heeft op 4 mei 2011 Decreet houdende wijziging van het mestdecreet goedgekeurd (MAP-4). Dit decreet werd op 13 mei 2011 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het omvat een aantal wijzigingen ten opzichte van het bestaande mestdecreet. Een aantal van deze zaken worden verder uitgewerkt via uitvoeringsbesluiten. Het nieuwe mestdecreet trad op 1 januari 2007 in werking. De tekst van het decreet werd gepubliceerd in het Belgische Staatsblad op 29 december ja Ten gevolge van het nieuwe mestdecreet wijzigen er een aantal elementen inzake forfaitaire normen, mestafzet, mestverwerking, enz. Het bedrijf dient zich te houden aan deze nieuwe wetgeving. // (discipline water en bodem) Wetgeving grondwater (sinds 1999 opgenomen in VLAREM-wetgeving) ja Er is op het bedrijf één grondwaterwinning aanwezig // (discipline water) Bescherming oppervlaktewater (waterkwaliteitsdoelstellingen en lozingsvoorwaarden opgenomen in VLAREM II) ja Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar oppervlaktewaterverontreiniging // (discipline water) Bestemming en milieukwaliteitsnormen oppervlaktewater Duidt bestemming oppervlaktewater aan (milieukwaliteitsnormen zie VLAREM II) neen Er is geen lozing naar oppervlaktewater. // (discipline water) 23/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

24 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (BS 8/11/04, gewijzigd BS 22/08/06) Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstanties en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets (31/10/2006 gewijzigd 14/10/2011) Waterbeleidsnota (4/2005) Bevat minimale voorschriften voor de lozing van niet-verontreinigd hemelwater, afkomstig van verharde oppervlakken. Dit besluit geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen van de watertoets Legt de visie van de Vlaamse regering op integraal waterbeleid vast via krachtlijnen. Deze nota vormt het uitgangspunt voor de (toekomstige) opstelling van bekkenbeheersplannen en stroomgebiedbeheersplannen. ja ja ja Deze verordening is van toepassing bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning waarbij daken of verhardingen worden gepland. Voor de bouw van de nieuwe pluimveestallen zal dienen rekening gehouden te worden met deze verordening. // ((discipline water) Het project moet getoetst worden aan de bepalingen opgenomen in de watertoets (art. 8) (discipline water) Algemeen relevant // (discipline water) 24/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

25 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) BIODIVERSITEIT Natuurbeheersrecht - Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu - Vlaamse en/of erkende natuurreservaten Centraal staan een planmatige aanpak (natuurbeleidsplan), een horizontaal beleid ( stand-still principe) en een gebiedsgericht beleid Terreinen, van belang voor behoud en ontwikkeling van natuur(lijk milieu), die aangewezen of erkend zijn door de Vlaamse regering - Vogelrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding van alle natuurlijke in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebieden; er werden speciale beschermingszones (SBZ-V) afgebakend - Ramsargebieden Overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels - Habitatrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding van soorten en natuurlijke habitats; er werden speciale beschermingszones (SBZ-H) afgebakend Bosdecreet LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED, ARCHEOLOGIE Regionale landschappen Het Bosdecreet heeft tot doel het behoud, de bescherming, de aanleg en het beheer van de bossen te regelen. Het behandelt alle bossen in Vlaanderen. Duurzaam samenwerkingsverband gericht op behoud van streekeigen karakter, bevorderen natuureducatie, recreatief medegebruik, ontwikkeling KLE, ja neen ja neen ja ja neen Op ongeveer 0,5 km van het bedrijf is het Habitatrichtlijngebied Hageven met Dommelvallei, Beverbeekse heide, Warmbeek en Wateringen (BE )' gelegen. Het bedrijf is gelegen in het Vogelrichtlijngebied Hamonterheide, Hageven, Buitenheide, Stamprooierbroek en Mariahof (BE )'. // (discipline biodiversiteit) In de omgeving van het bedrijf, op een afstand van ongeveer 1,3 km ligt het erkende natuurreservaat de Warmbeekvallei. Het bedrijf is gelegen in het Vogelrichtlijngebied Hamonterheide, Hageven, Buitenheide, Stamprooierbroek en Mariahof (BE )'. Er is geen Ramsar gebied gelegen in de omgeving van het bedrijf. Op ongeveer 0,5 km van het bedrijf is het Habitatrichtlijngebied Hageven met Dommelvallei, Beverbeekse heide, Warmbeek en Wateringen (BE )' gelegen. Volgens het Gewestplan bevindt er zich op aangrezend, aan de overzijde van de straat, een bosgebied. Er zijn geen bosreservaten gelegen in de omgeving van het bedrijf. // (discipline biodiversiteit) Het bedrijf is niet gelegen in een gebied waarbinnen een regionaal landschap actief is. // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). 25/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

26 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van Monumenten en Stads- en Dorpsgezichten, gewijzigd bij de decreten van 18 december 1992, 22 februari 1995, 22 december 1995, 8 december 1998, 18 mei 1999, 7 december 2001, 21 november 2003 en 30 april 2004 Beschermde monumenten, landschappen en/of stads- of dorpsgezichten Het decreet dd 16/04/1996 betreffende de landschapszorg, gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, 8 december 2000, 21 december 2001, 19 juli 2002 en 13 februari 2004 Decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium (B.S , en ) Ter bescherming van monumenten en stadsen/of dorpsgezichten en landschappen; instandhouding, herstel en beheer van beschermde landschappen. Ter bescherming van monumenten en stadsen/of dorpsgezichten en landschappen; instandhouding, herstel en beheer van beschermde landschappen. ter bescherming van de in het Vlaamse Gewest gelegen landschappen, de instandhouding, het herstel en het beheer van beschermde landschappen, ankerplaatsen en erfgoedlandschappen en stelt maatregelen vast voor de bevordering van de algemene landschapszorg Dit decreet regelt de bescherming, het behoud, de instandhouding, het herstel en het beheer van het archeologisch patrimonium, alsmede de organisatie en de reglementering van de archeologische opgravingen. neen neen ja ja In de omgeving van het bedrijf komen geen beschermde dorps- of stadsgezichten of landschappen voor. // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). In de omgeving van het bedrijf komen geen beschermde dorps- of stadsgezichten of landschappen voor. // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Op ongeveer 290 m ten W van de inrichting is de ankerplaats Vallei van de Warmbeek en kasteel van Beverbeek gelegen. In de omgeving van het bedrijf komen een aantal elementen voor die op de lijst van bouwkundig erfgoed staan. Er bevinden zich eveneens een relictzone (landschapsatlas) in de omgeving van het bedrijf. // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Het bedrijf dient zich tijdens de graafwerken voor de nieuwe stallen te houden aan de regels met betrekking tot de meldingsplicht. // (discipline bodem) 26/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

27 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 en onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014 Besluit van de Vlaamse Regering van 4 december 2015 houdende wijzigingen van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei Wijzigingsbesluit Decreet op het archeologisch patrimonium + ratificering van Verdrag van Malta door Vlaamse Regering op 12/10/2011 BODEM Materialendecreet Het Onroerenderfgoeddecreet werd op 17 oktober 2013 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en is vanaf 01/01/2015 actief. Het betreft een overkoepelende regelgeving voor monumenten, stads- en dorspgezichten, landschappen en archeologie. Vanaf 1 juni 2016 treedt de laatste fase van het archeologieluik van het Onroerenderfgoeddecreet en bijhorende Onroerenderfgoedbesluit in werking. Doel van het decreet is de bescherming, het behoud en de instandhouding, het herstel en het beheer van archeologisch patrimonium Behandelt de bescherming van archeologisch erfgoed in het bijzonder betreffende ruimtelijke planning en financiering Decreet ter voorkoming, beheer en verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen, met als doel de gezondheid van mens en milieu te vrijwaren tegen schadelijke invloeden van afvalstoffen en verspilling van grondstoffen en energie tegen te gaan. ja ja ja ja Op ongeveer 290 m ten W van de inrichting is de ankerplaats Vallei van de Warmbeek en kasteel van Beverbeek gelegen. In de omgeving van het bedrijf komen een aantal elementen voor die op de lijst van bouwkundig erfgoed staan. Er bevinden zich eveneens een relictzone (landschapsatlas) in de omgeving van het bedrijf. Het bedrijf dient zich tijdens de graafwerken voor de nieuwe stal te houden aan de regels met betrekking tot de meldingsplicht. // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Vanaf 1 juni 2016 zal er in sommige gevallen een door een erkend archeoloog bekrachtigde archeologienota gevoegd moeten worden bij een bouwaanvraag. // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie en discipline bodem). Er worden drie nieuwe pluimveestallen gebouwd. Indien er bij de geplande grondwerken archeologische vondsen gedaan worden, zullen deze gemeld worden. In de omgeving van het bedrijf komen geen archeologische beschermde sites voor. // (discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie, bodem) Het bedrijf dient de regels met betrekking tot de opslag en de ophaling van afvalstoffen en krengen na te leven. // (discipline lucht) 27/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

28 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Bodemsaneringdecreet, incl. Ministerieel besluit houdende vaststelling van de lijst van bouwkundig bodemgebruik van uitgegraven bodem en van de lijst van vormvaste toepassingen van uitgegraven bodem van (B.S , in werking vanaf ) Gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten Beleidsmatige randvoorwaarden Decreet dat moet toelaten beslissingen inzake bodemsanering op systematische wijze te treffen, prefinanciering ervan te verzekeren en kosten daarvan te verhalen. Verordening met als doel vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, dit met het oog op het verzekeren van een hoog niveau van gezondheid en veiligheid in de gehele voedselketen. ja ja Rekening houdend met Vlarebo Artikel 4 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting ingedeeld wordt, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Verdere bedrijfsspecifieke uitwerking vindt plaats in het MER bij de bespreking van de milieueffecten. // (disciplines water en bodem) Implementatie via mestdecreet en materialendecreet Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de provincie en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) 28/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

29 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Beschrijft de ruimtelijke structuur en visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling, enz. op gemeentelijk niveau. ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Vlaams Milieubeleidsplan (MINA-plan 4) + milieujaarprogramma's Bepaalt het milieubeleid dat het Vlaams Gewest, alsmede provincies en gemeenten in aangelegenheden van gewestelijk belang, dient te voeren. ja Algemeen relevant, voornamelijk thema s vermesting, verzuring en verstoring door geurhinder // (algemeen relevant) Provinciaal Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de provincie dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk plan. ja Algemeen relevant // (alle disciplines) Gemeentelijk Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de gemeente dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk en provinciaal plan. ja Algemeen relevant // (alle disciplines) Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan Beoogt een doorgedreven natuurbeleid in de gemeente op zowel korte als lange termijn; het actieplan vormt daarbij de uitvoering. ja Algemeen relevant // (alle disciplines) Gemeentelijk zoneringsplan Het zoneringsplan geeft weer op welke manier en wie moet instaan voor de zuivering van het huishoudelijk afvalwater. Hiervoor werden door de VMM in overleg met de gemeenten verschillende zuiveringszones afgebakend. ja De inrichting is volgens de zoneringsplannen gelegen in individueelf te optimaliseren buitengebied. De plaatsing van een IBA is gepland (2021). // (discipline water) Natuurinrichtingsproject Het doel is een gebied optimaal inrichten in functie van behoud van bestaande natuur, maar ook herstel en ontwikkeling van natuur en het beheer nadien (zie natuurdecreet). neen In de omgeving van het bedrijf komen geen natuurinrichtingsprojecten voor. 29/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

30 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Landinrichtingsproject Het doel is de inrichting van landelijke gebieden te realiseren overeenkomstig de bestemmingen toegekend door ruimtelijke ordening. neen In de omgeving van het bedrijf komen geen landinrichtingsprojecten voor. Ruilverkavelingsproject Ruilverkavelingsprojecten beogen meer dan een eenvoudige perceels-hergroepering. Zij zorgen voor de herstructurering van het landbouwgebied passend in een multi-functionele inrichting van het buitengebied. neen In de omgeving van het bedrijf komen geen ruilverkavelingsprojecten voor. Landschapsatlas Geeft aan waar historisch gegroeide landschapstructuur tot op vandaag herkenbaar gebleven is en duidt deze aan als relicten en/of ankerplaatsen. ja Er bevinden zich eveneens een aantal relictzones (landschapsatlas) en puntrelicten/lijnrelicten in de omgeving van het bedrijf. Voor beschrijving: zie referentiesituatie landschap // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Beleidsbrief landbouw Beschrijft de toekomstige visie op landbouw in Vlaanderen en tracht ze te concretiseren in een aantal acties. ja Algemeen relevant // (alle disciplines) Vlaams Klimaatbeleidsplan Het Vlaams Klimaatsbeleidplan bestaat uit een Vlaams Mitigatieplan en een Vlaams Adaptatieplan. De eerste heeft als doelstelling de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Hierbij wordt vooral gefocust op sectoren die niet onder het Europees emissiehandelsysteem voor bedrijven vallen, zoals landbouw. Het Adaptatieplan heeft als doelstelling om voor te bereiden op klimaatsveranderingen. Hierbij wordt vooral gefocust op waterbeheer in natuur- en landbouwgebieden. ja Door de uitbating zal een bijdrage gelevers worden aan de uitstoot van broeikasgassen // (discipline lucht) Het bedrijf verbruikt eveneens water // (discipline water) 30/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

31 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) BBT en BREF BREF 21 februari 2017 Geven op Vlaams en Europees niveau weer, welk de best beschikbare technieken zijn vanuit milieuoogpunt voor specifieke sectoren ja Er wordt rekening gehouden met de BBT en BREF studies voor de veeteeltsector (o.a. BBT Veeteelt, BREF Intensive Livestock Farming en BREF Intensive Rearing of Poultry and Pigs); voor bestaande GPBV-bedrijven dient er 4 jaar na publicatie van de BBTconclusies, zijnde op 21 februari 2021, voldaan te worden aan de bepalingen in de BBTconclusies. Deze BBT-conclusies zullen grotendeels worden omgezet in titel III van het Vlarem. Vlaams Programma Plattelandsontwikkeling voor de periode Het programma zet in op 4 strategische thema s met 6 Europese prioriteiten. ja Het programma zet in op 4 strategische thema s: jonge landbouwers en de toekomst van de Vlaamse landbouwsector; innovatie en opleiding ;het verhogen van de weerbaarheid en verduurzaming van de landbouwsector, zowel economisch als ecologisch ;het versterken van de vitaliteit van het platteland door een kwalitatieve inbedding van de sterk evoluerende Vlaamse landbouwsector. Visiedocument voor administratief overleg: De weg naar een duurzaam geurbeleid versie september 2008 voor maatschappelijk overleg + Advies van de Minaraad van 29 april 2009 bij het Visiedocument duurzaam geurbeleid Dit visiedocument (momenteel in ontwerpfase) geeft een samenvatting van de belangrijkste beleidshiaten en van de voorstellen die in het kader van het geurbeleid door de Afdeling Milieu en Natuurbeleid worden geïdentificeerd. ja Veeteeltbedrijven geven door de aanwezige dieren een geuremissie die eventueel hinder kan veroorzaken voor omwonenden. In het MER (onderdeel geurhinder) zal nagegaan worden hoe het bedrijf voldoet aan de beschermingsniveaus die in dit visiedocument worden voorgedragen. // (disciplines lucht en mens) Omzendbrief LNE 2012/1. Milderende maatregelen voor geuremissies die afkomstig zijn van bestaande varkens- en pluimveestallen in Vlaanderen In deze brief worden een aantal mogelijke geurreducerende maatregelen opgesomd om te implementeren in bestaande stallen met klachten. Aan de maatregelen wordt een inschattingscoëfficiënt toegekend. ja Veeteeltbedrijven geven door de aanwezigde dieren een geuremissie die eventueel hinder kan veroorzaken voor omwonenden. In het MER (onderdeel geurhinder) zal nagegaan worden welke maatregelen geïmplementeerd kunnen worden. // (disciplines lucht en mens) 31/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

32 3. Beschrijving project Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 3 Huidige bedrijfsinfrastructuur Figuur 4 Groenaanplantingen in de huidige situatie Figuur 5 Plan toekomstige bedrijfsinfrastructuur 3.1. Algemene doelstelling en verantwoording project Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 1.1 Beknopte projectbeschrijving. Het doel is om een verandering 6 te realiseren door de bouw van drie nieuwe slachtkuikenstallen met elk stuks pluimvee. Hiertoe worden twee bestaande stallen afgebroken. De nieuwe stallen zullen conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissiearme stallen, uitgerust met een warmtewisselaar (P-6.4). De 4 stallen aanwezig in de huidige effectieve situatie zijn reeds ammoniakemissiearm uitgevoerd met een warmtewisselaar (P-6.4), maar werden nog niet zo vergund. Ze zijn allen vergund als traditionele stallen. De huidige bezetting in de bestaande stallen zal eveneens geoptimaliseerd worden. In de gewenste situatie zal een vergunning gevraagd worden voor slachtkuikens in 5 stallen. Om voldoende drinkwater te kunnen voorzien voor de uitbreiding, wordt in de gewenste situatie ook een uitbreiding van de grondwaterwinning gevraagd. Daarnaast worden ook een nieuwe noodstroomaggregaat vergund. Voor extra verwarming wordt er bij de warmtewisselaar van de nieuwe stallen telkens een heaterblok geplaatst. De uitbreiding kadert in de optimalisatie van de kostenefficiëntie van het bedrijf. De initiatiefnemer wenst door de uitvoering van het project de economische draagkracht van de inrichting te optimaliseren. Dit om zo een rendabel en concurrentiewaardig bedrijf te bestendigen naar de toekomst. De uitbreiding vraagt een belangrijke financiële inspanning en brengt een grote verandering en reorganisatie teweeg op het bedrijf. Bijgevolg zal ook een vroegtijdige hernieuwing aangevraagd worden. Conform de vigerende wetgeving zal een omgevingsvergunning voor onbepaalde duur gevraagd worden. Bovendien zullen er conform de bepalingen van het mestdecreet ook de nodige nutriëntenemissierechten (NER-D) moeten voorzien worden. De wetgever heeft hier 2 mogelijkheden voorzien: - Enerzijds via de overname van NER-D van een ander bedrijf; - Anderzijds via het systeem van bedrijfsontwikkeling door middel van bewezen mestverwerking. 6 Definitie "veranderen van een inrichting": wijzigen, uitbreiden, toevoegen: - "wijzigen" : het verplaatsen binnen de vergunde inrichting, of het aanwenden van een andere fabricagemethode ; - "uitbreiden" : het vergroten in capaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen waarop de geldende vergunning betrekking heeft ; - "toevoegen": het vergroten in opslagcapaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen, waarop de geldende vergunning geen betrekking heeft ; 32/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

33 Aan beide mogelijkheden zijn een aantal voorwaarden verbonden. Momenteel beschikt De Kiekoet bvba over ,43 NER-D. Deze zijn opgedeeld in ,43 NER-D p en ,00 NER-MVWP. De benodigde NER-D voor de geplande uitbreiding zullen bekomen worden via het systeem van bedrijfsontwikkeling Overzicht huidig vergunde toestand en gewenste toestand Het doel is om te komen tot een uitbreiding van het bedrijf met drie nieuwe pluimveestallen ter vervanging van twee bestaande stallen. Tevens wordt, gelet op de belangrijke verandering, ook een vroegtijdige hernieuwing voorzien. Conform de bepalingen ter zake zal een omgevingsvergunning voor onbepaalde duur gevraagd worden. Het project is een gemengd project met zowel stedenbouwkundige handelingen (bouw 3 nieuwe stallen) als ingedeelde inrichtingen of activiteiten. Het bedrijf is ingedeeld als milieuklasse 1. Een aanvraag van een omgevingsvergunning dient bij de Deputatie van de provincie Limburg te gebeuren. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de huidig vergunde rubrieken. Ook de rubrieken in de gewenste toestand worden weergegeven. 33/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

34 Tabel 4: Overzicht huidig vergunde en gewenste toestand Rubrieknummer rubriekomschrijving Huidig vergunde toestand Gewenste toestand Aanvraag Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, zijnde installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en): inrichtingen met maximaal 2 verdeelslangen (klasse 3) c.2 Kippenstal, stal voor pluimvee en/of niet onder rubriek f) en begrepen gevogelte, waaronder verstaan wordt, één of meer gebouwen en/of installaties waarin leghennen en mestkippen respectievelijk pluimvee en/of gevogelte gefokt of gehouden worden, duiventillen met geringde duiven voor wedstrijddoeleinden uitgezonderd; met inbegrip van: - de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval - de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. c) in een agrarisch gebied: 2 met plaatsen voor meer dan kippen, stuks pluimvee of gevogelte ouder dan 1 week. (klasse 1) 1 verdeelslang op de houder van l, voor het bevoorraden van motorvoertuigen 4 stallen voor slachtkippen - 1 verdeelslang op de houder van l, voor het bevoorraden van motorvoertuigen - 1 verdeelslang (regularisatie) op de houder van 1.200l, voor tanken noodstroomgroep 5 stallen voor slachtkuikens Uitbreiding en hernieuwing Uitbreiding en hernieuwing 34/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

35 9.3.1.d Kippenstal, stal voor pluimvee en/of niet onder rubriek f) en begrepen gevogelte, waaronder verstaan wordt, één of meer gebouwen en/of installaties waarin leghennen en mestkippen respectievelijk pluimvee en/of gevogelte gefokt of gehouden worden, duiventillen met geringde duiven voor wedstrijddoeleinden uitgezonderd; met inbegrip van: - de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval - de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. d) intensieve pluimveehouderij met meer dan plaatsen voor pluimvee.(klasse 1) Transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van: kva tot en met kva (klasse 3) Al dan niet overdekte ruimte, andere dan deze bedoeld in rubriek 15.5 en rubriek 19.8, waarin gestald worden : 1 3 tot en met 25 autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens (klasse 3) b Opslagplaatsen voor brandgevaarlijke vloeistoffen (gevarenpictogram GHS02 ) - ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3: gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt 55 C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton, niet voor een woning (klasse 3) 4 stallen voor slachtkippen 5 stallen voor slachtkuikens Uitbreiding en hernieuwing Transformator 160 kva Transformator 160 kva Hernieuwing Het stallen van 15 landbouwvoertuigen en aanhangwagens Opslag van kg ( l) mazout in 4 bovengrondse houders van resp l, 3.000l, 5.000l en 1.200l Het stallen van 15 landbouwvoertuigen en aanhangwagens Opslag van kg ( l) gasolie in 2 bovengrondse houders van resp l en 1.200l Hernieuwing Verandering en hernieuwing 35/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

36 Opslagplaatsen voor brandgevaarlijke vloeistoffen (gevarenpictogram GHS02 ) - ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3: Overige ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 10 ton (klasse 3) Opslagplaatsen voor brandgevaarlijke vloeistoffen (gevarenpictogram GHS02 ) - ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3: Overige ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 10 ton tot en met 200 ton (klasse 2) - A 17.4 Opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 48, en producten, gekenmerkt door gevarenpictogram GHS01, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kilogram, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 l en 5000 kg of 5000 l 28.2.c.1 Opslagplaatsen voor dierlijke mest, waaronder verstaan door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen of een mengsel van strooisel en door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen ongeacht of het vee wordt geweid of op intensieve veehouderij wordt gehouden, alsmede natuurlijke afvalstoffen van visteeltbedrijven, in een agrarisch gebied : van meer dan 10 m3 tot en met m3 (klasse 3) Opslag kg (3.500l) petroleum in 1 bovengrondse houder Indeling in rubriek / / Opslag van kg ( l) petroleum in 3 bovengrondse houders van resp l, 5.000l en l / Opslag 20 x 20l reinigings- en ontsmettingsmiddelen / Opslag van 617 m³ reinigingswater Uitbreiding en hernieuwing Uitbreiding Uitbreiding 36/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

37 b Het stoken in installaties, met uitzondering van stationaire motoren en gasturbines, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van: (De stookinstallaties, vallend onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in onderhavige rubriek.) meer dan 500 kw tot en met 5000 kw, in de gevallen andere dan vermeld in sub 1 c) (klasse 2) d.1.b Inrichtingen voor het behandelen, bewerken of verwerken (uitgezonderd transportbanden en handelingen die nodig zijn voor het stockeren en bewaren van producten, waarbij het product fysisch niet gewijzigd wordt) van groenten en andere voedingsplanten, vruchten, granen, zaden of andere producten van plantaardige oorsprong met een geïnstalleerde totale drijfkracht van: b) 5 kw tot en met 100 kw, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied Boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning andere dan deze bedoeld in rubriek 53.1 tot en met 53.7 met een opgepompt debiet van 500 m3/jaar tot m3/jaar (klasse 2) / Totaal van kw: - 3 x heaterblok van 280 kw bij warmtewisselaar nieuwe stallen - Regularisatie van warme luchtblazers in 2 bestaande stallen: 4 x 50 kw / 1 voermenginstallaties van 7 kw GWW (285 m diep): 20 m³/dag en m³/jaar GWW (285 m diep): 35 m³/dag en m³/jaar Uitbreiding Uitbreiding Uitbreiding en hernieuwing 37/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

38 3.3. Beschrijving bedrijfsinfrastructuur inrichting Huidige bedrijfsinfrastructuur De huidige inplanting van de verschillende bedrijfsgebouwen is weergegeven in Figuur 3. Op basis van de fotoreportage in bijlage 18.3 wordt ook een visueel overzicht gegeven van de bedrijfsgebouwen en omgeving. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de stallen en gebouwen in de huidige situatie. Er wordt in het MER een onderscheid gemaakt tussen de huidig vergunde situatie en de huidige effectieve situatie. De bestaande stallen zijn immers allen vergund als traditionele stallen, terwijl ze in de effectieve huidige situatie reeds uitgevoerd zijn als ammoniakemissiearme stallen (P6-4 warmtewisselaar). Tabel 5: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen huidige vergunde toestand en in de huidig effectieve situatie Stal/gebouw Diercategorie Beschrijving stal/gebouw Staltype vergund 1 Pluimvee slachtkuikens Traditionele stal - Mechanische ventilatie 2 Pluimvee slachtkuikens Traditionele stal - Mechanische ventilatie 3 Pluimvee slachtkuikens Traditionele stal - Mechanische ventilatie 4 Pluimvee slachtkuikens Traditionele stal - Mechanische ventilatie Loods - Stalling 15 voertuigen - Berging Woning - Bedrijfswoning - Staltype effectief AEA P-6.4 AEA P-6.4 AEA P-6.4 AEA P Beschrijving huidige bedrijfsinfrastructuur Stallen Huidig vergunde situatie = Referentiesituatie In de huidig vergunde situatie zijn er 4 pluimveestallen in gebruik. In totaal zijn er stuks pluimvee gehuisvest. De stallen zijn allemaal vergund als traditionele stallen met mechanische ventilatie met verticale uitstoot. Ventilatoren: Stal 1 en stal 2: 5 ventilatoren in de nok Stal 3: 3 ventilatoren in de nok Stal 4: 12 ventilatoren in de nok Er zijn eveneens in de huidig vergunde situatie noodventilatoren aanwezig in de achtergevel, die enkel in geval van extreme warmte in de zomer werden gebruikt. Huidig effectieve situatie In de huidig effectieve situatie zijn de 4 pluimveestallen allen voor zien van een AEA-systeem P-6.4 (warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag). 38/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

39 Ventilatoren: Stal 1 en stal 2: 5 ventilatoren in de nok 5 ventilatoren in de achtergevel (ventilatie gebeurt 30% via de nok en 70% via de achtergevel) Stal 3: 5 ventilatoren in de achtergevel 7 (ventilatie gebeurt 100% via de achtergevel) Stal 4: 5 ventilatoren in de nok 4 ventilatoren in de achtergevel (ventilatie gebeurt 30% via de nok en 70% via de achtergevel) Mestopslag De kippenmest wordt na elke ronde onmiddellijk door een erkende ophaler opgehaald en geëxporteerd. Het reinigingswater van de bestaande pluimveestallen wordt opgevangen in een opvangput van 207 m³ onder de loods. Het reinigingswater van de stallen wordt volgens de regels van het mestdecreet uitgereden op bedrijfseigen gronden. Er is ook een bestaande waterciterne van 10 m³ bij de loods met overloop naar de opvangput. Voederopslag De voederopslag gebeurt in 5 voedersilo's: - 35 ton - 2 x 13 ton - 8 ton - 30 ton Watervoorziening De inrichting beschikt over een grondwaterwinning op een diepte van 285 m met een opgepompt debiet van 20 m³/dag en m³/jaar. Er wordt water opgepompt uit 250 Formatie van Diest. Het grondwater is bestemd voor drinkwater van de dieren en voor het huishouden en wordt gebruikt als reinigingswater voor de stallen. Het regenwater afkomstig van de stallen wordt niet opgevangen en infiltreert rechtstreeks in de bodem rondom de stallen. Het regenwater afkomstig van de loods wordt opgevangen in 1 put van l met overloop naar het infiltratiebekken (178 m² en 210 m³) achteraan het bedrijf. Opslag fosiele brandstoffen T1: opslag van l gasolie in een bovengrondse, enkelwandige, ingekuipte tank T2: opslag van l gasolie in een bovengrondse, dubbelwandige tank T3: opslag van l gasolie in een bovengrondse, dubbelwandige tank + VS T4: opslag l gasolie in een bovengrondse, enkelwandige, ingekuipte tank T5: opslag l petroleum in een bovengrondse, enkelwandige, ingekuipte tank In stal zijn telkens 2 warmeluchtblazers aanwezig van elk 50 kw. Er is een noodstroomgroep NS1 aanwezig van 60 kw. Er is een transformator (hoogspanningscabine) aanwezig van 160 kva. Terreinverharding 7 Er is eveneens 1 ventilator aanwezig in de nok, maar deze is niet aangesloten 39/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

40 Er is betonverharding aanwezig vooraan de bestaande stallen en tussen de woning-berging. Achter de stallen en naast stal 1 is verharding in gebroken puin aanwezig. Kadaveropslag Er is recent een nieuwe ondergrondse, gekoelde kadaveropslag geplaatst vooraan bij de inrichting ter hoogte van de ingang tot het bedrijf. Het afvalwater in de kadaverkoeling zelf, gaat samen met de kadavers mee met Rendac. Groenscherm en materialen Er is een groenaanplanting aanwezig rondom het bedrijf in de huidige situatie. Het groenscherm is zichtbaar in Figuur 4. Aan de achterzijde van de bestaande stallen is er een dubbele rij van streekeigen bomen (voornamelijk beukenbomen). Langs de kant van de straat langs stal 1/sleufsilo, ligt een dubbele rij van streekeigen boomsoorten waaronder eik, berk en beuk. Aan de voorzijde van het bedrijf, langs beide kanten van de oprijlaan, is er een haag aanwezig. De gebruikte soort is haagbeuk en beukenhaag. Deze haag loopt verder langs beide zijden van de weegbrug en loopt verder vanaf de loods tot terug aan de straat. Tussen die haag zijn beukenbomen geplant over de hele lengte. Rondom het wateropvangbekken is ook een beukenhaag aangeplant. Achter de berging staan een aantal coniferen. Aan de voorkant van het bedrijf staan er een aantal sparren aangeplant. Het bedrijf is mooi geïntegreerd in de omgeving. De bestaande stallen zijn uitgevoerd in rode baksteen (snelbouw) en het dak bestaat uit grijze, vezelcement golfplaten Beschrijving toekomstige bedrijfsinfrastructuur De inplanting van de stallen en gebouwen in de gewenste situatie wordt weergegeven in Figuur 5. Tabel 6: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen gewenste toestand Stal/gebouw Diercategorie Beschrijving stal/gebouw Staltype 1 Pluimvee slachtkuikens AEA stalsysteem P Pluimvee slachtkuikens AEA stalsysteem P (nieuw) Pluimvee slachtkuikens AEA stalsysteem P (nieuw) Pluimvee slachtkuikens AEA stalsysteem P (nieuw) Pluimvee slachtkuikens AEA stalsysteem P-6.4 Loods - Stalling 15 voertuigen - Berging Woning - Bedrijfswoning - Stallen De pluimveestallen 1 en 2 blijven behouden, het aantal dierplaatsen wordt geoptimaliseerd. Het AEAsysteem P-6.4 (warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag) blijft behouden zoals in de effectieve huidige situatie. De ventilatie wordt eveneens geoptimaliseerd. Er zal een 40/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

41 gecombineerde nok-/lengteventilatie zijn, waarbij 30 % geventileerd wordt via de nok, en 70% via de achtergevel. Hiervoor worden 5 ventilatoren in de nok geplaatst en 5 ventilatoren in de achtergevel. Achter de achtergevel wordt bovendien een stofbak voorzien. Pluimveestallen 3 en 4 worden afgebroken. Er worden in de gewenste situatie drie nieuwe pluimveestallen gebouwd, aansluitend aan de bestaande stallen 1 en 2. Deze nieuwe pluimveestallen worden ook voorzien van hetzelfde AEAsysteem P-6.4 (warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag). Om extra te verwarmen tijdens de opstart, wordt er bij de warmtewisselaars een heaterblok voorzien. Er is geen extra bijverwarming in de stallen zelf. De nieuwe stallen worden ook voorzien van een gecombineerde nok-/lengteventilatie. Er worden 3 ventilatoren in de nok geplaatst en 8 ventilatoren in de achtergevel. Deze ventilatoren in de achtergevel worden voorzien van een koker die dan de ventilatielucht op een zekere hoogte verticaal in de lucht blazen. De verdeling van de ventilatie is 16% via de nok, en 84% via de kokers in de achtergevel. De diameter van deze kokers is 1,25 m. Ventilatoren: Stal 1 en stal 2: 5 ventilatoren nok, 5 ventilatoren achtergevel (verdeling 30% - 70%) + stofbak Nieuwe stal 3 4 5: 3 ventilatoren nok, 8 ventilatoren + kokers in achtergevel (verdeling 16% - 84%) Mestopslag De kippenmest wordt na elke ronde onmiddellijk door een erkende ophaler opgehaald en geëxporteerd. In de gewenste situatie wordt er een bijkomende ondergrondse opslag voor reinigingswater voorzien van 400 m³ langs de nieuwe stallen. Er was reeds een opslag reinigingswater voor de stallen aanwezig van 207 m³ onder de loods. Er is ook een waterciterne van 10 m³ bij de loods met overloop naar de opvangput. Voederopslag Er worden 3 bijkomende voedersilo s voorzien van 40 ton. Er komt een vaste CCM bak tussen de stallen voor eventueel CCM bij te kunnen mengen. Er komt een vaste CCM bak tussen de stallen om eventueel CCM bij te mengen. Watervoorziening De grondwaterwinning is vergund voor een debiet van 20 m³/dag en m³/jaar. O.w.v. de uitbreiding van het aantal dieren, wordt in de toekomstige situatie een verhoging van het debiet aangevraagd tot m³/jaar en 35 m³/dag. Het water wordt gebruikt als drinkwater voor de dieren en voor het huishouden en als kuiswater voor de pluimveestallen. Ook in de toekomst zal er geen gebruik gemaakt worden van regenwater voor hergebruik omwille van sanitaire overwegingen (zie verder discipline Water). Per ronde zal er ongeveer 130 m³ grondwater verbruikt worden om de stallen te kuisen. Er is een bestaand infiltratiebekken (178 m² en 210 m³) aanwezig achteraan het bedrijf. Dit blijft zo in de toekomst. Opslag fossiele brandstoffen 41/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

42 In de nieuwe situatie blijven drie opslagtanks behouden: OPG1: opslag kg gasolie (GHS02) in een bovengrondse, dubbelwandige houder van l met verdeelslang OPG2: opslag kg gasolie (GHS02) in een bovengrondse, enkelwandige houder, ingekuipt van 1.200l met verdeelslang OPG3: opslag kg petroleum (GHS02) in een bovengrondse, dubbelwandige houder van 5.000l Er worden eveneens 2 nieuwe tanken voorzien: OPG4: opslag kg petroleum (GHS02) in een bovengrondse, dubbelwandige houder van 5.000l OPG5: opslag kg petroleum (GHS02) in een bovengrondse, dubbelwandige houder van l De nieuwe stallen worden elk verwarmd via de warmtewisselaar met een heaterblok van 280 kw. De twee bestaande stallen worden verwarmd met warmeluchtblazers in de stal. In elke stal zijn er 2 warme luchtblazers aanwezig van elk 50 kw. In totaal is er dus verwarming aanwezig van 3 x 280 kw + 4 x 50 kw = kw. Deze verwarming zal gebeuren met petroleum. De bestaande noodstroomgroep NS1 van 60 kw wordt in de toekomst als back-up gehouden. Er wordt een nieuwe noodstroomgroep NS2 geplaatst van 100 kw. Het vermogen wordt voor 50% gerekend, ze worden volgens Vlarem niet ingedeeld (<300 kw). Terreinverharding Er is een bijkomende verharding voorzien achteraan en tussen de nieuwe stallen. Deze verharding bestaat uit gebroken puin, het hemelwater kan erdoor infiltreren. Het betreft een oppervlakte van m². Voor de nieuwe stallen zal er een nieuwe betonverharding aangelegd worden van 312 m². Kadaveropslag Er is een ondergrondse, gekoelde kadaveropslag aanwezig. Groenscherm en materialen De bestaande groenaanplanting zal verder uitgebreid worden met een enkele rij streekeigen bomen achter de nieuwe pluimveestallen. De coniferen achter de berging zullen bij de nieuwbouw verwijderd worden omdat ook een gedeelte van deze constructie afgebroken zal worden. Langs de zijde van de laatste stal (zijde van de bewoners De Schutshoeven ) op gepaste afstand zal er een talud aangelegd worden die beplant zal worden met streekeigen beplanting. De nieuwe stallen worden uitgevoerd in betonpanelen. De buitenste zijde van stal 5, alsook de voorzijde en de achterzijde van de nieuwe stallen, zullen uitgevoerd worden in baksteenmotief. De dakbedekking zal bestaan uit vezelcement golfplaten. De bestaande stallen 1 en 2 hebben eveneens aan de zichtbare zijden een baksteenmotief en vezelcement golfplaten als dakbedekking. Op deze manier zien de 5 stallen er in de toekomstige situatie hetzelfde uit Afbraak- en aanlegfase In de afbraakfase worden de bestaande stallen 3 en 4 afgebroken. Enkel het dak en witte platen onderaan het dak worden afgevoerd, de rest zal gemalen worden tot puin en ter plaatste gebruikt worden. Voor de breker worden de toepasselijke milieuvoorwaarden gevolgd. Als er teveel stof is door 42/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

43 het breken kan er een verneveling worden geplaatst op de breker. Er zal enkel overdag gebroken worden tijdens de normale werkuren. De afbraakfase zal ongeveer 2 weken in beslag nemen. De te slopen gebouwen zijn > 1000 m³, er dient een sloopopvolgingsplan opgemaakt te worden. Dit plan wordt bij de omgevingsvergunningsaanvraag gevoegd. De aanwezigheid van asbestverdachte materialen is een belangrijk onderdeel van het plan. Het asbest moet op een gepaste manier verwijderd worden en afgevoerd worden door een erkend bedrijf. De nieuwe stallen zullen in 1 fase aangelegd worden. De belangrijkste deelaspecten in deze fase zijn: Bemaling (indien noodzakelijk) Terrein bouwklaar maken, uitgraven kelders, enz. Transport: aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken Eigenlijk bouwproces en de daarmee gepaard gaande geluidsproductie en aanleg van verharding Afwerking: plaatsen van omheiningen, groenscherm, erfbeplanting, enz. Voor de plaatsing van de nieuwe stallen zal slechts beperkt grond moeten uitgegraven worden. De graafwerken voor de pluimveestallen zullen ondiep zijn. Er zal ongeveer 0,5 m grond uitgegraven worden, in totaal voor 3 stallen ongeveer m³. Deze grond zal o.a. ter plaatse gebruikt worden om te egaliseren en op te hogen. Er wordt zavel aangevoerd (15 m³/transport). Verder wordt er nog een put gegraven voor de opvang reinigingswater. Omdat het grondwater in de Maas- en Rijnafzettingen zich gemiddeld op ongeveer 1 m onder het maaiveld bevindt zal bronbemaling noodzakelijk zijn. Het aantal transporten voor de aanlevering van de bouwmaterialen voor de stallen wordt geschat op een 120-tal transporten (aanlevering beton, isolatie, bovenbouw dak, afwerking, enz.). Er dient opgemerkt te worden dat de overlast door het extra transport gedurende de bouwfase van voorbijgaande aard is. De werkzaamheden voor de plaatsing van de nieuwe stallen zal gebeuren door een erkend aannemer. De totale duur van de werkzaamheden wordt geschat op een 6-tal maanden Beschrijving exploitatiecyclus Huidige exploitatiecyclus 43/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

44 De pluimveehouderij is een slachtkippenhouderij. De infrastructuur voor het uitbaten van een slachtkippenbedrijf is vrij eenvoudig. De slachtkippen worden in één grote ruimte ondergebracht waarin de dieren vrij rondlopen. De vloer is gebetonneerd, al dan niet gepolierd. Op deze vloer wordt een strooisellaag (houtkrullen) aangebracht. De kuikens worden op het bedrijf gebracht als ééndagskuikens. Normaal worden de slachtrijpe dieren na zes weken van het bedrijf afgevoerd. De dieren worden niet meer omgehokt. Om hygiënische redenen wordt er voor gezorgd dat alle dieren bij de opzet van de stallen dezelfde ouderdom hebben. Normaal gezien worden de stallen gelijk opgevuld. Op deze manier kan, wanneer zich een besmettelijke ziekte zou voordoen, deze snel onder controle gebracht worden en is een blijvende besmetting op het bedrijf uitgesloten. Na 5 weken worden 20 % van de kippen tussentijds uitgeladen (2 kg). Op 6 weken gaan de kippen weg van het bedrijf (2,6 kg). De uitval tijdens deze kweekperiode is variabel doch bedraagt gemiddeld 2 tot 2,5 %. Tussen iedere ronde wordt de stal zorgvuldig gereinigd. Vooreerst wordt de aanwezige mest uit de stal verwijderd. Vervolgens wordt de stal geborsteld. Daarna wordt de stal verder met water gereinigd en grondig ontsmet. Het reinigingswater wordt opgevangen. De mest van de dieren wordt gedurende de opkweek opgevangen in de strooisellaag en wordt na elke ronde afgevoerd van het bedrijf. Alle mest uit de stallen wordt opgehaald en gaat naar een mestverwerkingsinstallatie. Gedurende deze periode is de stal gedurende één week leeg. Op deze wijze worden ongeveer 7-8 ronden per jaar afgemest. Er wordt gewerkt volgens het Belplume-kwaliteitssysteem. De mate waarin deze leegstand mee inrekening wordt gebracht, komt later in deze studie nog aan bod (hoofdstuk 5.1 Lucht ) Toekomstige exploitatiecyclus In de gewenste situatie zullen er drie nieuwe pluimveestallen gebouwd worden en de plaatsen in de bestaande pluimveestallen zullen geoptimaliseerd worden. In totaal zullen er slachtkuikens gehuisvest worden. Er zullen dus in de toekomst meer dieren op hetzelfde bedrijf afgemest worden. Er zal op dezelfde manier gewerkt worden als in de huidige situatie Productiebeheer en grondstoffenverbruik Productiebeheer Aan de hand van de technische en bedrijfseconomische boekhouding wordt de productie en productiemethode van het bedrijf geëvalueerd. In deze evaluatie spelen een aantal technische kenmerken een rol: groei per dag, voederconversie, percentage uitval, productiegetal, e.d. De sturing van voeder, ventilatie, verwarming zijn gelet op de kostprijs bedrijfskritische sturingsfactoren. Een gedegen opvolging ervan is dan ook noodzakelijk Grondstoffenverbruik In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het grondstoffengebruik. Tabel 7: Overzicht grondstoffengebruik in de huidige situatie en in de gewenste situatie Huidige situatie Grondstof Omschrijving Verbruik Transporten (per jaar) Eendagskuikens stuks Nieuwe situatie Verbruik Transporten (per jaar) stuks 44/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

45 Krachtvoeder meerfasen slachtkuikens ton/jaar ton/jaar Strooisel houtkrullen 300 m³ m³ 12 Water zie discipline Water Petroleum verwarming l l 21 Mazout transport Electriciteit ventilatoren, voederinstallatie, verlichting kwh kwh Bestrijdings- en ontsmettingsmiddelen laag - laag - Het waterverbruik wordt berekend op basis van de waterverbruikcijfers die gehanteerd worden door de VMM, en opgenomen zijn in de studie Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) en/of in de BBT-studie Veeteelt (VITO, 2006). Tabel 8: Waterbehoefte huidige situatie (dieren en personen) Diersoort Aantal dieren Drinkwater per dier (m³/j) Reinigingswater per dier (m³/j) Drinkwater (m³/jaar) slachtkuikens ,072 0, Personen Totaal Reinigingswater (m³/jaar) In bovenstaande tabel wordt de waterbehoefte weergegeven in de huidige toestand. Op basis van eigen ervaring is er voor het reinigen van de 4 stallen 60 m³ waterverbruik/ronde of een jaarbasisverbruik van 480 m³. Op basis van de 2 gezinsleden is er een waterverbruik van 60 m³/jaar. De grondwaterwinning is vergund voor het oppompen van 20 m³/dag en m³/jaar. Het werkelijke waterverbruik voor de productiejaren 2015 en 2016, 2017, 2018 volgens de respectievelijke VMM-wateraangiftes, wordt weergegeven in Tabel 9. Het drinkwater- en reinigingswaterverbruik wordt niet afzonderlijk geregistreerd. De debietmeter van grondwaterwinning registreert het drinkwater van de dieren en het huishouden. Tabel 9: Werkelijk waterverbruik volgens VMM-wateraangifte Grondwater m³ m³ m³ m³ Hemelwater Leidingwater Tabel 10: Waterbehoefte in de gewenste situatie voor de dieren (drinkwater en reinigingswater) en het huishouden Diersoort Aantal dieren Drinkwater per dier (m³/j) Reinigingswater per dier (m³/j) Drinkwater (m³/jaar) Slachtkuikens ,072 0, Personen Totaal Reinigingswater (m³/jaar) 45/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

46 O.w.v. de uitbreiding van het aantal dieren, wordt in de toekomstige situatie een verhoging van het debiet van grondwaterwinning aangevraagd. Het grondwater wordt gebruikt als drinkwater voor de dieren en voor het huishouden. Als reinigingswater voor de pluimveestallen, wordt het waterverbruik ingeschat op 130 m³ per ronde of nog, m³/jaar (zie discipline Water). Er wordt bijgevolg een uitbreiding van het debiet aangevraagd tot m³/jaar en 35 m³/dag. Omwille van sanitaire redenen wordt er enkel water van hoogwaardige kwaliteit gebruikt als drinkwater voor de kippen en voor het reinigen van de stallen. Ook in het huishouden wordt er enkel grondwater gebruikt. Voor de waterbalans wordt verwezen naar hoofdstuk 5.2 Water Eindproducten Het bedrijf is moment gespecialiseerd in de productie van slachtkippen. In de huidige situatie worden zo n slachtkippen afgezet en in de toekomst zullen er ongeveer slachtkippen afgeleverd worden. Tabel 11: Overzicht eindproducten in de huidige en de gewenste situatie Huidige situatie Nieuwe situatie Eindproduct Productie Transporten (per jaar) Productie Transporten (per jaar) Slachtkuikens transporten stuks 210 transporten stuks Mest ton 45 transporten ton 98 transporten Rendac stuks 52 transporten stuks 52 transporten Residuen en emissies De voornaamste residuen en emissies ten gevolge van een veeteeltbedrijf zijn over het algemeen: Afvalwater; Mestproductie; Emissie fijn stof; Ammoniakuitstoot; Geurproductie; Geluidsproductie; Kadavers. Op het bedrijf wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd. Het reinigingswater van de stallen worden opgevangen. Door de exploitant werd de keuze gemaakt om het met mest verontreinigd water afkomstig van de stallen op het land te brengen, met respect van de betreffende bepalingen van het mestdecreet. Afvalwater van de gekoelde kadaveropslag gaat mee met Rendac. Het huishoudelijk afvalwater wordt in de actuele situatie geloosd in de gracht na behandeling in een septische put. Alle mest van de pluimveestallen worden na elke ronde door een erkende mestvervoerder opgehaald en naar de mestverwerking gereden. Er is dus geen opslag van vaste mest, aangeizen die onmiddellijk wordt afgevoerd. Er is wel opslag van reiniginswater van de pluimveestallen. Deze betreft een gesloten opslag. Elk jaar wordt een prognose gemaakt van de af te voeren hoeveelheden dierlijke mest. Deze prognose is gebaseerd op de te verwachten gemiddelde veebezetting en de forfaitaire mestproductiecijfers zoals zij in het mestdecreet zijn gedefinieerd. Op basis van deze prognose wordt gezorgd dat een mestafzet in navolging van het mestdecreet mogelijk is. In de loop van het jaar wordt in het oog gehouden of deze prognose correct is, hoewel grote afwijkingen vrijwel uitgesloten zijn, aangezien de hoeveelheid 46/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

47 geproduceerde en dus af te zetten nutriënten recht evenredig is met het aantal dieren. Aan het einde van het jaar wordt tenslotte de mestbalans opgemaakt, waarin wordt nagegaan of aan de mestafzetplicht voldaan werd. De jaarlijkse ammoniakuitstoot wordt in dit dossier voor de huidige vergunde, huidig effectieve en de gewenste situatie geschat op basis van het staltype, en komt verder aan bod. Ventilatielucht uit de stallen bevat een aantal componenten die geurhinder kunnen veroorzaken. De effectieve geurproductie uit de stallen is voornamelijk afhankelijk van het aantal dieren, het type dieren, het stalsysteemtype en de bedrijfsvoering. Een specifieke inschatting van de geurproductie veroorzaakt door het bedrijf zal worden weergegeven onder de discipline Lucht (effectbespreking). Bij de uitbating van het bedrijf komt ook zwevend stof vrij. Een deel van het geëmitteerde stof slaat neer in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf. De stofconcentratie uit de stallen wordt in de buitenlucht snel verdund, zodat mogelijke stofconcentraties in de omgevingslucht beperkt blijven tot de onmiddellijke omgeving van de stallen. De voornaamste bronnen van fijn stof op een veeteeltbedrijf zijn het voeder, de mest, huidschilfers, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De belangrijkste bronnen met betrekking tot geluidsproductie zijn de ventilatoren, vrachtwagens, verkeer, de dieren, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De krengen worden bewaard in een gekoelde kadaveropslag en opgehaald door Rendac Beschrijving alternatieven Nulalternatief Het nulalternatief is het scenario waarbij geen vergunning verleend wordt. In dit scenario wordt het bedrijf verder uitgebaat tot de bestaande vergunning verlopen is. Indien de verandering en/of de vroegtijdige hernieuwing van de vergunning geweigerd wordt, valt de exploitant immers terug op de bestaande vergunning. De huidige milieuvergunning heeft een looptijd tot 14/12/2025. In de huidig vergunde situatie (= referentiesituatie) zijn de stallen allen vergund als traditionele stal. De milieueffecten in het nulalternatief zijn dus de effecten zoals deze verder besproken worden in de huidig vergunde situatie. In de huidige effectieve situatie zijn de bestaande stallen reeds ammoniakemissiearm uitgevoerd met het systeem P-6.4. Ook deze effecten worden besproken in het MER. Indien de uitbreiding van de vergunning niet verleend wordt, is er alvast een beschrijving opgenomen van de effecten in de van de effectieve huidige situatie Doelstellingsalternatieven Doelstellingsalternatieven (andere activiteiten) worden niet in beschouwing genomen. De bestaande inrichting is gespecialiseerd in het afmesten van slachtkuikens. De initiatiefnemer wenst aldus de productie van deze bedrijfstak verder te zetten na de uitbreiding van het bedrijf Locatiealternatieven Met betrekking tot het voorliggende project doen zich geen locatiealternatieven voor. Een nieuwe inplanting in agrarisch gebied kan landschappelijk moeilijker liggen dan een uitbreiding van een bestaand bedrijf. Voor de exploitant is er geen alternatieve locatie mogelijk. De nieuwe stallen worden zo goed mogelijk op het bedrijfsterrein ingeplant, rekening houdende met de reeds bestaande stallen, 47/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

48 zodat het bedrijf een compact en ordelijk geheel vormt, op die manier wordt zoveel als mogelijk de impact op het landschap gevrijwaard. De bestaande stallen 3 en 4 worden afgebroken. De inplanting van de nieuwe pluimveestallen wordt gekozen aansluitend op stal 1 en Uitvoeringsalternatieven Onder uitvoeringsalternatieven wordt verstaan: technische ingrepen of maatregelen op vlak van bedrijfsvoering. In het MER zullen de gebruikte stalsystemen op basis van beschikbare gegevensbronnen geëvalueerd worden. Nagegaan zal worden of de gebruikte systemen beschouwd kunnen worden als BBT (Best Beschikbare Techniek), zie punt 8. Nieuwe stallen dienen ammoniakemissiearm uitgevoerd te worden voor zover er ammoniakemissiearme stalsystemen op de lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie zijn opgenomen. Voor vleeskippen zijn er een 6-tal systemen opgenomen in de lijst. De bestaande stallen zijn reeds ammoniakemissiearm uitgevoerd. Hiervoor werd in het verleden gekozen voor het ammoniakemissiearmsysteem P-6.4. Het systeem P-6.4 omvat een warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging van de strooisellaag. Voor de nieuw te bouwen pluimveestallen wordt eveneens gekozen voor ammoniakemissiearmsysteem P-6.4. Het systeem P-6.4 heeft een emissiefactor van 0,021 kg NH3 per dierplaats (MB 13/06/2016). De emissiefactor bij een traditioneel stalsysteem bedraagt 0,08 kg NH3 waardoor de impact op het milieu (verzuring en vermesting) met een ammoniakemissiearm stalsysteem P-6.4 beduidend lager is. Voor PM10 is de emissiefactor vastgelegd op 0,019 kg PM10/dier/jaar voor P-6.4. Voor de andere AEA systemen is dat 0,022 kg PM10/dier/jaar. Het PM2,5 gehalte is gelijk aan de overige AEA systemen voor slachtkuikens en is vastgesteld op 0,0016 kg PM2,5/dier/jaar. In de bestaande stallen wordt de lucht aangezogen via zijventielen en is een gecombineerde nok- /lengteventilatie voorzien. Er wordt 30 % via de nok en 70 % via de achtergevel geventileerd. Achter de achtergevel wordt nu een stofbak geplaatst. In de nieuwe stallen is er eveneens een gecombineerde nok-/lengteventilatie. De verdeling is hier 16% ventilatie via de nok en 84% via de achtergevel. De luchtemissies van de ventilators in de achtergevel worden via kokers verticaal naar boven uitgeststoten op een hoogte van 9,5 m. De horizontale luchtstroom wordt op deze manier omgebogen naar een verticale luchtstroom, waardoor de emissies hoger uitgestoten zullen worden. In de kokers zijn aanzuigventilatoren voorzien om de luchtsnelheid te behouden. Rondom rond de kokers in de achtergevel is een constructie voorzien in betonpanelen o.w.v. het visuele aspect. Naast aandacht voor het type stalsysteem zal verder eveneneens ingegaan worden op andere mogelijke milderende maatregelen mogelijk toepasbaar op het bedrijf. Een inschatting van de relevantie voor deze toepassingen zal gemaakt worden, rekening houdend met de significantie van de in dit MER bepaalde effecten en de geschiktheid van de maatregel als Best Beschikbare Techniek (BBT). Project-geïntegreerde maatregelen: De exploitant heeft reeds op voorhand een aantal milderende maatregelen onmiddellijk geïmplementeerd in de gewenste situatie om in te spelen op de positieve effecten van deze maatregelen op het milieu, omgeving en dierenwelzijn. Zo maakt de exploitant de keuze om de bezetting in de bestaande en de nieuwe stallen te beperken tot 20,5 kippen/m². Dit komt het dierenwelzijn ten goede. 48/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

49 Verder heeft de exploitant ervoor gekozen om de emissiepunten te verhogen. Een verhoogde ventilatie uitlaat of schouw, zorgt ervoor dat de geurpluim zich in een groot luchtvolume kan mengen voor de geurpluim het grondniveau bereikt. Op deze manier is er een betere verdeling van de luchtemissies in de omgeving: Nokventilatoren op bestaande stallen stal 1 en stal 2: verhogen naar 9,5 m Plaatsen van een stofbak op bestaande stallen + hoogte stofbak op bestaande stallen stal 1 en stal 2: hoogte 10,5 m Nokventilatoren van de nieuwe stallen stal 3, stal 4 en stal 5: hoogte 9,5 m Kokers aan achtergevel van nieuwe stallen stal 3, stal 4 en stal 5: hoogte 9,5 m (koker stal 3, meest nabij stal 2 is 9,25 m owv perceelsgrens) Bovenstaande maatregelen zijn niet standaard, maar reeds in de gewenste toestand mee opgenomen door de exploitant o.w.v. de positieve effecten op omgeving en ook op het welzijn van de dieren zelf. De Europese Richtlijn 96/61/EG van 24 september 1996 inzake Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging (de IPPC- of GPBV-richtlijn) vraagt dat alle annex-1 bedrijven (GPBV-bedrijven volgens Vlarem I) ten laatste in 2007 werken volgens vergunningsvoorwaarden gebaseerd op BBT. Deze verplichting is overgenomen in titel I van Vlarem, Artikel 41bis. Het bedrijf valt onder deze richtlijn. De gebruikte en geplande processen en installaties (stallen) zullen geëvalueerd worden ten opzichte van alle relevante passages uit de studie van VITO Beste Beschikbare Technieken voor de veeteeltsector en de Europese BREF Intensive Livestock Farming en BREF Intensive Rearing of Poultry and Pigs. Alle alternatieven of emissiereducerende technieken die deze bronnen als BBT beschouwen zullen in het MER opgelijst worden. In punt 8 wordt weergegeven of het bedrijf voldoet aan de beste beschikbare technieken. De BREF Intensieve varkens- en pluimveehouderij, werd gepubliceerd op 21 februari Aangezien het bedrijf van De Kiekoet bvba een reeds bestaand GPBV-bedrijf betreft, dient er 4 jaar na publicatie van de BBT-conclusies, zijnde 21 februari 2021, voldaan te worden aan de bepalingen in deze BBTconclusies. Deze BBT-conclusies zullen grotendeels worden omgezet in titel III van het Vlarem. De nieuwe stallen die de exploitant wenst te plaatsen, zullen reeds moeten voldoen aan de BBT-conclusies voor wat betreft de emissiegrenswaarden. 49/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

50 4. Methodiek en ontwikkelingsscenario s 4.1. Effectbeschrijving per milieudiscipline De mogelijke effecten die door het voorliggende project verwacht kunnen worden zullen in het MER besproken worden. Hieruit zal een onderscheid gemaakt worden tussen de afbraak- en aanlegfase en de exploitatiefase. De afbraak- en aanlegfase houdt als voornaamste elementen in: o Afbraak van constructies, gebouwen en verharde oppervlakten o Bemaling (indien noodzakelijk) o Voorbereidingswerkzaamheden (terrein bouwklaar maken, uitgraven kelders, enz.) o Transport: afvoer grond en aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken o Eigenlijk bouwproces + geluidsproductie o Afwerkingsfase De exploitatiefase kan opgedeeld worden in een aantal deelfasen: o Transport: aanvoer grondstoffen en afvoer eindproducten o Eigenlijke productieproces : productie van vleeskippen o Opslag en verwerking reststoffen: in hoofdzaak mest Elke deelfase heeft zijn specifieke emissies, residuen en gevolgen voor de onderscheiden deelcomponenten van het milieu. De ingreep-effectenmatrix in onderstaande tabel geeft een elementair overzicht van het verband tussen de verschillende projectactiviteiten (of ingrepen) en mogelijke relevante effecten op de verschillende milieucomponenten. De relevante effecten zullen per milieu- en natuurthema besproken worden. In dit MER zal klimaat over de disciplines heen bekeken worden. De klimaatreflex wordt volgens de handleiding klimaat (Handleiding klimaat in MER, versie 25 mei 2018 op de website van de dienst MER) mee opgenomen in de ingreep-effectenmatrix. In de eerste plaats worden de effecten van het project naar het klimaat toe bestudeerd, ook wel gekend als klimaat-mitigatie. Voor de intensieve veehouderij is voornamelijk de emissie van broeikasgassen relevant, zowel door de dieren als door de transporten. Deze effecten worden ingeschat in de disciplines Lucht en Mens-mobiliteit. Ten tweede nemen we het veranderende klimaat mee als ontwikkelingsscenario (zie verder). We bestuderen concreet in welke mate het project is aangepast aan een veranderend klimaat, ook wel gekend als klimaat-adaptatie. In de disciplines Water en Biodiversiteit bestuderen we in welke mate het project bestand is tegen toenemende effecten van overvloedige regenval en droogteperiodes. Ook het effect van hittestress op de landbouwdieren moet vermeden worden. Gegevens voor de klimaatadaptatie worden aangereikt vanuit de disciplines Water, Biodiversiteit en Mens. 50/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

51 Tabel 12: Effectbeschrijving per milieudiscipline Activiteit Mogelijke effecten Lucht Water Bodem Geluid Mens Landschap Biodiversiteit AFBRAAKFASE Afbreken bestaande Verspreiding stof Geluidshinder Verkeershinder stallen AANLEGFASE Bouw nieuwe stallen Profielverstoring Geluidshinder Verkeershinder Visuele hinder Verstoring biodiversiteit EXPLOITATIEFASE Aanvoer en afvoer (grondstoffen, eindproducten, nevenproducten) Productieproces Opslag en afvoer mest Onderhoud: reiniging en ontsmetting en opslag brandstoffen Klimaatreflex Verspreiding stof Geluidshinder Verkeershinder Stofhinder Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Verspreiding broeikasgassen Verspreiding broeikasgassen door dieren en transporten Verdroging Verzuring Vermesting Geluidshinder Stofhinder Geurhinder Verdroging Vermesting vermesting geluidshinder Geurhinder Verkeershinder Verontreiniging Adaptatie aan overstromingen verontreiniging Transporten Adaptatie aan hittestress landbouwdieren Visuele hinder Verzuring Vermesting Verdroging Verzuring Vermesting Adaptatie aan hitte en droogte 51/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

52 4.2. Methodiek In overeenstemming met het Richtlijnenhandboek Landbouwdieren, wordt voor de beschrijving van de mogelijke effecten een indeling volgens discipline gevolgd. Bij de effectbespreking wordt voor elke discipline de methodiek verder verduidelijkt. Hierbij worden telkens volgende aspecten onderscheiden: o Afbakening studiegebied o Referentiesituatie o Methodiek effectbeschrijving o Effectbeschrijving o Milderende maatregelen 4.3. Ontwikkelingsscenario s Autonome ontwikkeling Er zijn geen aanwijzingen om te veronderstellen dat het karakter van het studiegebied op korte tot middellange termijn sterke wijzigingen zal ondergaan. Volgens de autonome en gestuurde ontwikkeling worden dezelfde effecten van toepassing geacht zoals deze in het MER worden beschreven voor de huidige situatie en de gewenste situatie Gestuurde ontwikkeling Ruimtelijke ordening De basisprincipes van de ruimtelijke ordening voor de toekomst worden momenteel uitgezet in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Stedelijke gebieden dienen selectief uitgebouwd te worden om de uitgroei van kernen in het buitengebied af te remmen. Het buitengebied dient verder beschermd te worden tegen versnippering en afkalving. Daarvoor dienen de kenmerkende funties van het buitengebied: landbouw, bos, natuur en in zekere mate ook wonen en verkeer gevrijwaard te worden Mestdecreet In 1991 werd de Europese Nitraatrichtlijn van kracht voor alle lidstaten van de Europese Unie (Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991). In deze richtlijn werd onder andere een basiskwaliteitsnorm voor het grond- en oppervlaktewater vastgelegd op maximum 50 mg nitraat per liter. Net als in andere lidstaten werd ook in Vlaanderen deze norm niet overal gehaald en moesten hieromtrent maatregelen genomen worden. Eén van de oorzaken van de te hoge nitraatgehaltes in het grond- en oppervlaktewater is de mate waarin dierlijke mest werd toegediend op de Vlaamse landbouwgronden. Om deze toediening te reglementeren werd voor Vlaanderen het mestdecreet opgesteld. Dit decreet werd goedgekeurd op 23 januari 1991 en is sindsdien een aantal keren grondig aangepast. Op 22 mei werd het 6de mestactieprogramma voor de periode (MAP6) goedgekeurd door het Vlaams Parlement. MAP6 moet ervoor zorgen dat minder nitraten en fosfaten uit meststoffen in het water terechtkomen. Dat is nodig om de waterkwaliteit in Vlaanderen te verbeteren en in lijn te brengen met de Europese doelstellingen. Het nieuwe mestactieprogramma legt de klemtoon op het uitvoeren van goede bemestingspraktijken volgens het 4J-principe: bemesten doe je met de juiste dosis, de juiste mestsoort, op het juiste tijdstip en met de juiste bemestingstechniek. Regionale en lokale verschillen in de waterkwaliteit vereisen verschillende maatregelen. In gebieden waar nog een grote verbetering van de waterkwaliteit moet gerealiseerd worden, zijn strengere maatregelen nodig dan in gebieden waar de waterkwaliteitsdoelstellingen bijna of al gerealiseerd zijn. Daarom wordt in MAP 6 de overstap gemaakt naar een nieuwe, meer verfijnde indeling van Vlaanderen in 4 gebiedstypes: GT0 (waterdoelstelling is gehaald), GT1 (waterkwaliteitsdoelstelling is 52/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

53 in zicht), GT2 (middelgrote afstand tot de waterkwaliteitsdoelstelling) en GT3 (grote afstand tot de waterkwaliteitsdoelstelling). Die nieuwe indeling in gebiedstypes, vervangt de vroegere afbakening van de focusgebieden Vlaams klimaatsbeleidsplan Het Vlaams Klimaatbeleidsplan bestaat uit : o een overkoepelend luik o het Vlaams Mitigatieplan (VMP), om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen o het Vlaams Adaptatieplan (VAP) om de effecten van de klimaatverandering in Vlaanderen op te vangen 53/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

54 5. Afbakening studiegebied, Methodiek, beschrijving referentiesituatie & ontwikkelingsscenario s 5.1. Lucht Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 6 Geurconcentratie (cluster) als 98P in de huidig vergunde situatie (OUe/m³) Figuur 7 Geurconcentratie (cluster) als 98P in de huidige effectieve situatie (OUe/m³) Figuur 8 Geurconcentratie (cluster) als 98P in de gewenste situatie (Oue/m³) Figuur 9: Jaargemiddelde PM10 en PM2.5 concentratie ter hoogte van het studiegebied (2016) Figuur 10 Jaargemiddelde stofconcentratie PM10 en PM2.5 in de huidig vergunde situatie (µg/m³) Figuur 11 Jaargemiddelde stofconcentratie PM10 en PM2.5 in de huidig effectieve situatie (µg/m³) Figuur 12 Jaargemiddelde stofconcentratie PM10 en PM2.5 in de gewenste situatie (µg/m³) Afbakening studiegebied Het studiegebied wordt bepaald door de zones die rechtstreeks beïnvloed kunnen worden door de emissies uit de stallen, de activiteiten van de dieren en het vullen van de voedersilo s. Deze effecten beperken zich meestal tot 1 à 2 km, hoewel verdere effecten niet uit te sluiten zijn. Voortgaand op de berekende impact inzake geur en verzurende/vermestende depositie wordt het studiegebied afgebakend tot op 1 km voor geur en stof, en tot op 2 km voor de verzurende/vermestende depositie Toelichting gegevensgebruik Voor de referentiesituatie wordt een algemeen beeld geschetst op basis van informatie uit de milieuen natuurrapporten: VMM-rapporten (Lozingen in de lucht , Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest 2016,...). Aangezien voor veeteeltbedrijven voornamelijk de toestand met betrekking tot de ammoniakemissie (en de daarmee samenhangende verzurende luchtverontreiniging) van belang is, wordt het aandeel van ammoniak in de verzuring van het milieu meer in detail besproken. Hierbij wordt de algemene ammoniakproblematiek geschetst, alsook het belang van de landbouw. Bij de eigenlijke effectbespreking wordt dieper ingegaan op de effectieve verzurende belasting en de geurhinder van het voorliggende bedrijf op de omgeving. De voornaamste gegevensbronnen zijn: Voor de referentiesituatie voor de discipline Lucht wordt een algemeen beeld geschetst van Vlaanderen op basis van onder andere de informatie voortkomend uit VMM-rapporten en milieu- en natuurrapporten (MIRA en NARA). MIRA milieurapporten Vlaanderen (VMM); NARA natuurrapporten (INBO); MINA-plan 4 Emissie van fijn stof door de landbouw (Vlaanderen, , VMM) Immissie Frequentie Distributie Model (IFDM) van het VITO Afsprakennota voor het gebruik van IMPACT in MER, 29/05/2017 Afspraken ivm inputparameters bij gebruik van IFDM PC, IMPACT en IMPACTSCORE NH 3 inzake landbouwdossiers (bijlage bij Richtlijnenboek Landbouwdieren, 13/12/2017) 54/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

55 Geactualiseerd richtlijnenbiek milieueffectrapportage 'Basisrichtlijnen per activiteitengroep - Landbouwdieren' (ABO NV, juni aangepast januari 2019) Lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur, en fijn stof (bijlage Richtlijnenboek Landbouwdieren, versie 17/05/2019) Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest 2016 (VMM, 2017) Lozingen in de lucht (VMM, 2017) Jaarapport lucht Emissies en luchtkwaliteit in 2017 in Vlaanderen (VMM, 2018) Modelling Particulate Emissions in Europ. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costst, 2002 (IIASA) Verzurende en vermestende luchtverontreiniging in Vlaanderen jaarrapport 2014 (VMM, 2015) Regeling ammoniak in de veehouderij (Staatsecretariaat Infrastructuur en Milieu, Nl, laatste wijziging 31 december 2013) Praktische wegwijzer voor Effectgroep 4'Verzuring subgroep 4.1 lucht' en effectgroep 3'eutofiëring subgroep 3.1 lucht' Gebruik van meetnetten: De huidige luchtkwaliteit wordt, indien mogelijk, geëvalueerd aan de hand van metingen uitgevoerd in de meetstations die door de Vlaamse Milieumaatschappij worden beheerd. Deze metingen zijn in principe beïnvloed door de bestaande emissies van het bedrijf, als deze er zijn. Voor geurimmissie zijn geen meetnetten aanwezig. Bij de referentiesituatie voor geuremissie wordt er naast het bedrijf zelf, aandacht besteed aan de mogelijke overige geurbronnen in het studiegebied (overige landbouwbedrijven, de nabijheid van milieuhinderlijke industrieën, etc.). Voor Fijn stof (PM10 en PM2,5) en verzurende depositie zijn wel Vlaamse meetnetten beschikbaar. Voor de PM10- en PM2,5-meetgegevens werd er door het VITO in samenwerking met de IRCEL (intergewestelijke cel voor het leefmilieu) een gebiedsdekkende interpolatiekaart gemaakt. Deze geeft zowel de jaargemiddelde concentraties aan, als het aantal keer dat de daggrenswaarde werd overschreden. Er dient wel opgemerkt te worden dat er op deze interpolatiekaarten een zekere foutenmarge zit. Voor de verzurende depositie maakt MIRA gebruik van het Operationeel Prioritaire Stoffen -model of OPS-model. Het OPS-model kan transport, verspreiding en depositie berekenen van bv. verzurende en vermestende stoffen (SO2, NOX, NH3, sulfaten, nitraten, ammonium). De Vlaamse Milieumaatschappij verzamelt eveneens cijfers voor de NH3-emissie door de veeteelt veroorzaakt, per diersoort en per gemeente (VMM, 2007a) Toelichting modellering De verschillende emissies worden zoveel mogelijk kwantitatief benaderd door berekening aan de hand van emissiefactoren. Voor het bepalen van de emissies van een landbouwbedrijf wordt de lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof (versie 17/05/2019) gebruikt, als bijlage bij het Richtlijnenboek Landbouwdieren Emissiefactoren. 55/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

56 Om van emissies over te gaan naar immissies of, voor ammoniak naar deposities, wordt in Vlaanderen volgens Vlarem II het formalisme van het IFDM model voorgeschreven. Sedert 1996 werd hiervoor IFDM-PC gebruikt. In januari 2017 werd de opvolger voor het berekenen van de verspreiding van luchtverontreiniging op korte afstanden van een (agro-)industriële emissiebron in gebruik genomen, namelijk de webtoepassing IMPACT. IMPACT beschikt over hetzelfde rekenhart als IFDM-PC behoudens actualisaties en uitbreidingen. De IMPACT-tool laat toe concentraties en deposities van polluenten die zich via de lucht verspreiden in de nabijheid van de bron te berekenen en op een gebruiksvriendelijke manier te visualiseren. IMPACT is een model bestemd voor routineberekingen in impactstudies zoals het bepalen van de impact van een bron van luchtverontreiniging of geurhinder op haar omgeving, het nagaan of voldaan wordt aan de toepasselijke luchtkwaliteitsdoelstellingen of geurconcentratienormen, het bepalen van de meest optimale inplanting van een nieuwe inrichting, het bepalen van de schoorsteenhoogte, het nagaan hoe groot de bijdrage van een bron van luchtverontreiniging is aan een bestaand luchtkwaliteitsprobleem, het bepalen van het effect van een reductiemaatregel aan de bron op de luchtkwaliteit in de omgeving,. Aangezien het een bigaussiaans model betreft, zijn er ook enkele beperkingen voor het gebruik ervan. Zo zijn er geen berekeningen mogelijk bij veranderlijke windrichting, worden berekeningen op afstanden groter dan 20 km van de bron weinig betrouwbaar, zijn berekende concentraties in het zog van een obstakel niet accuraat en is het model niet geschikt om te rekenen op erg geaccidenteerd terrein (hetgeen in Vlaanderen op weinig plaatsen het geval is). Meer informatie over IMPACT kan gevonden worden in de technische handleiding ( Informatie over de toepassing, randvoorwaarden en instellingen van IMPACT bij het gebruik in MER s kan gevonden worden in de bijlage bij het Richtlijnenboek Lucht Afsprakennota IMPACT: Gebruik in MER ( Wat betreft de input voor de modellering wordt de bijlage bij het Richtlijnenboek Landbouwdieren moddeleringsafspraken gevolgd met afspraken i.v.m. inputparameters bij gebruik van IFDM-PC, IMPACT en IMPACTSCORE NH3 inzake landbouwdossiers (versie 13/12/2017) Toetsing De discipline Lucht reikt voornamelijk gegevens aan die geëvalueerd worden in andere disciplines. De effecten ten gevolge van de emissies zelf vallen onder verschillende disciplines: geurhinder en stofhinder: discipline Mens verzurende en vermestende depositie: disciplines Bodem en Biodiversiteit. Echter, ter bevordering van de leesbaarheid van het dossier, wordt er aangeraden om de algemene beoordeling voor geur en stofimmissies bij de discipline Lucht te behandelen. De specifieke bespreking m.b.t. geur- en stofhinder moet gebeuren binnen de discipline Mens. De evaluatie kan gestoeld zijn op twee elementen; Een eerste evaluatie vergelijkt de berekende immissiewaarden met een normenkader. Per parameter kan aangegeven worden of de norm al dan niet wordt overschreden. De tweede evaluatie bespreekt de bijdrage van het project tot de immissiewaarden uit de referentiesituatie. Onderscheid wordt dan ook gemaakt in: een verwaarloosbare bijdrage: geen of verwaarloosbaar effect, 56/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

57 een beperkte bijdrage: beperkt negatief effect een relevante bijdrage: negatief effect een belangrijke bijdrage: aanzienlijk negatief effect De resultaten van deze toetsing worden gekoppeld aan milderende maatregelen, meer bepaald: voor een beperkt negatief effect is onderzoek naar milderende maatregelen minder dwingend. Als de milieukwaliteit in de referentiesituatie echter reeds slecht is, kunnen milderende maatregelen toch nodig zijn om een bijkomende verslechtering te vermijden. voor een negatief effect dient er noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen. voor een aanzienlijk negatief effect dienen er noodzakelijkerwijs milderende maatregelen voorgesteld te worden Geur Geurhinder Geurhinder manifesteert zich op het psychisch-mentale vlak als een gevoel van onbehagen, meestal verwoord als een lagere waardering voor de woonomgeving. Het hindergevoel gaat vaak samen met een gevoel van onrust omdat mensen onaangename geurwaarnemingen vaak in verband brengen met gevaar en toxiciteit. Toch kan er in de meeste gevallen geen directe relatie aangetoond worden tussen de geur van verbindingen en toxiciteit in de zin van ziekteverwekkende effecten. Wel werden niettoxische fysiologische reacties waargenomen door inwerking op het centraal of autonoom zenuwstelsel. Verder blijkt uit enquêtes en vaststellingen ter plaatse dat perioden van geurhinder kunnen gepaard gaan met hoofdpijn, verstoring van de slaap en een verlies aan eetlust Methodiek Het vrijkomen van geurcomponenten (geuremissie) tijdens de uitbating van veestallen wordt voornamelijk veroorzaakt door microbiële afbraak van proteïne bevattende afvalproducten. Deze proteïne bevattende afvalproducten worden teruggevonden in de faeces, urine, huid, haar, voedsel en indien deze aanwezig is, de bodembedekkende onderlaag. De geurverbindingen komen vrij in de stal, bij de opslag van de mest en tijdens het uitrijden van de mest. Zoals reeds gesteld valt de mestuitspreiding op het land niet binnen de reikwijdte van de activiteitengroep Landbouwdieren. De geuremissie op veeteeltbedrijven wordt voornamelijk bepaald door de diersoort, de diercategorie, het aantal dieren, het stalsysteem, mestopslag, het voeder en de aanwezigheid van een al dan niet gekoelde kadaveropslag. Verder kan de aanwezigheid van een mestbewerkingsinstallatie of een mestverwerkingsinstallatie de geuremissie beïnvloeden. De inschatting van de effecten naar geurimpact wordt op twee manieren bepaald. Enerzijds wordt er een IFDM-modellering via IMPACT uitgevoerd, anderzijds wordt er gebruik gemaakt van de Vlarem II afstandsregels. Deze effectbepaling wordt op een gelijkaardige wijze uitgevoerd voor zowel de huidige als de gewenste situatie Vlarem II afstandsregels Ter beperking van de hindereffecten stelt Vlarem II afstandsregels voor varkens en pluimvee voorop. Hierbij wordt in functie van de aanwezige dierenaantallen en het gebruikte stalsysteem een bepaalde 57/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

58 te respecteren afstand opgelegd (te meten vanaf het meest nabij gelegen staluiteinde tot de grens van het meest nabijgelegen gevoelig gebied). Deze afstandsregels bieden echter geen garantie voor het correct inschatten van de geurkwaliteit. Bepaalde versoepelingen zijn toegepast bij het vaststellen van de afstandsregels en afstandsregels zijn een sterke vereenvoudiging van de reëel optredende effecten. De afhankelijkheid van geurverspreiding met betrekking tot klimatologische parameters, zoals de windrichting, wordt niet in rekening gebracht. Niettemin kunnen deze afstandsregels aanvullend en nuancerend werken. Modellering en toetsing aan (voorstel van) normen is soms streng in beoordeling en hier kunnen afstandsregels dus nuanceren. De beoordeling gebeurt dan ook door het al dan niet overschrijden van afstandsregels. Bij overschrijding dienen waar mogelijk, milderende maatregelen toegepast te worden. In een eerste stap wordt aan de inrichting een aantal waarderingspunten toegekend, volgens stalsysteem, stalverluchtingssysteem en de opslag van dierlijke mest. In Tabel 13 worden de verbods- en afstandsregels voor pluimveestallen weergegeven. Dit is de minimumafstand tussen elke stal en een aantal op het gewestplan aangegeven gevoelige gebieden (woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijk waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie en woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter). Tabel 13: Verbods- en afstandsregels voor pluimveestallen in agrarisch gebied Waarderingspunten, toegekend aan de inrichting tot minimale afstand in meter bij aantal stuks gevogelte van tot van tot van tot van tot van tot meer dan < verbod Verbod Verbod Verbod > Impact-modellering In eerste instantie wordt getracht de geuremissie van het bedrijf te bepalen. Deze wordt zoveel mogelijk kwantitatief benaderd met behulp van de emissiefactoren. In tweede instantie wordt deze emissie omgezet in een geurconcentratie in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening. Bepaling geuremissies Veestallen kunnen onderverdeeld worden in ammoniakemissiearme stallen en conventionele stallen, op basis van het al dan niet voorkomen op de lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie (Ministrieel besluit van 31 mei 2011 (B.S )). Ook al is er geen eenduidige algemeen geldende relatie tussen geur- en ammoniakemissie bij veestallen en mest, toch blijkt uit de praktijk dat door het implementeren van ammoniakreducerende maatregelen in veel gevallen ook een reductie van geur kan worden bekomen. 58/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

59 Om de geuremissie te bepalen dienen emissiefactoren gebruikt te worden. Hiervoor werd een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof opgesteld, te vinden op Deze emissiefactoren worden actueel gehouden en dienen dan ook gebruikt te worden bij milieueffectrapportage. Voor geur is de lijst met geactualiseerde emissiefactoren gebaseerd op zowel Vlaamse als Nederlandse metingen 8. Andere bronnen van geuremissies in de veehouderij zijn: Geuremissie uit de kadaveropslag: kwantitatieve gegevens voor geuremissies uit de kadaveropslag op veeteeltbedrijven zijn niet voorhanden. Praktijkervaring leert dat geuremissie uit gekoelde kadaveropslag te verwaarlozen valt. In geval van een niet gekoelde kadaveropslag zijn bijkomende geuremissies niet uit te sluiten. T.o.v. de globale geuremissies kunnen deze evenwel als beperkt beschouwd worden. Snelle afvoer van de kadavers kan uiteraard de impact sterk beperken. Er is een ondergrondse, gekoelde kadaveropslag aanwezig op het bedrijf. Bijkomende geuremissies vanuit deze opslag zijn dus te verwaarlozen. Externe mestopslag buiten de stal: er zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar voor geuremissies uit externe mestopslag. Op het bedrijf is er geen externe mestopslag aanwezig voor de kippenmest. De kippenmest wordt rechtstreeks vanuit de stal naar de mestverwerking afgevoerd. Er is opslag van 617 m³ reinigingswater aanwezig. Het betreft eenondergrondse, gesloten opslag. Er is geen geuremissie te verwachten. Mestverwerking: de aanwezigheid van een mestbewerking- of mestverwerkingsinstallatie kan voor bijkomende geurhinder zorgen. Er dient steeds naar gestreefd te worden om deze extra geurhinder kwantitatief in te schatten. Dit kan gebeuren op basis van beschikbare meetcampagnes in de literatuur. Concrete geuremissiecijfers zijn echter schaars en dienen per project bekeken te worden. In dit project is er geen mestbewerking- of mestverwerkingsinstallatie aanwezig. Bepaling geurconcentratie Voor geurhinder wordt er in de code van goede praktijk Bepalen van de geurverspreiding door middel van snuffelploegmetingen" door VITO het gebruik van IFDM voorgeschreven (VITO, 2008). Op 31/01/2017 werd de webtool IMPACT gelanceerd, de opvolger van IFDM-PC. Het is dan ook aangewezen om IMPACT te gebruiken voor het geurmodelleringen. De settings die in IMPACT dienen ingevoerd te worden, worden weergegeven in de bijlage Modelleringsafspraken bij het RLB Landbouwdieren op Het inschatten van geurhinder is ingewikkelder in de nabijheid van een industriecomplex of een bronnencluster (d.w.z. geurbronnen met vergelijkbare emissies die op immissieniveau overlappen). In de intensieve veehouderij, waar de bronnen verspreid liggen, gaat het om geurbelasting door gelijksoortige geuren vanuit verschillende windrichtingen en bij industriële bedrijven, waar de bronnen meer geconcentreerd liggen, gaat het om een belasting door verschillende geuren vanuit min of meer dezelfde windrichting. Een aanpak voor cumulatiesituaties werd uitgewerkt in het onderzoeksproject "Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters (2004)" dat door PRG Odournet in opdracht van de Dienst Lucht & Klimaat van LNE werd uitgevoerd (zie ook Dit onderzoek had tot doel beschermingsniveaus voor te stellen voor zowel in- als omwonenden van bronnenclusters als bronnencomplexen. Met name voor stallen werden reeds toetsingswaarden voor /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

60 de beoordeling van cumulatieve impacten uitgewerkt (zie verder). Er zijn namelijk verschillende toetsingswaarden afgebakend voor geïsoleerde bedrijven en voor de gecumuleerde impact van een bronnencluster. Voor bedrijven gelegen in een bronnencluster dient dus steeds de geuruitstoot van de omliggende veeteeltbedrijven mee in beschouwing genomen te worden. In IMPACT worden als bron niet enkel het bedrijf zelf, maar ook de omliggende bedrijven in rekening gebracht. De moeilijkheid hieromtrent is het bekomen van gegevens van deze bedrijven. In het beste geval kunnen de vergunde dierenaantallen opgevraagd worden bij de betrokken gemeentes. Gegevens in verband met het gebruikte stalsysteem, het aantal niet-vergunningsplichtige dieren (bv. biggen) en eventueel genomen geurreducerende maatregelen zijn moeilijker te bekomen. In navolging van de open LNE WG geur van 1 juli 2014 werd een aangepaste afbakening voor bronnenclusters voorgesteld (richtlijnen dienst MER oktober 2014): Er kan gesproken worden over een bronnencluster indien er zich binnen een cirkel rondom het bedrijf, bedrijven bevinden met veeteelt en/of installaties met gelijkaardige geuremissies. De straal van de cirkel (vanuit het middelpunt/geurzwaartepunt van het bedrijf) stemt overeen met de afstand van het bedrijf tot het verste punt waar er nog een immissie van 2 OUE/m³ is veroorzaakt door het individuele bedrijf in de huidige situatie. De straal mag echter niet kleiner zijn dan 750 m. Binnen een straal van 750 m wordt rekening gehouden met bedrijven met een totale geuremissie van OUE/s of meer. Indien de 2 OUE/m³-contour een grotere straal heeft dan 750 m, dient buiten de cirkel met 750 m enkel rekening gehouden te worden met de bedrijven die meer dan 5% uitstoten van de geuremissie van het individuele bedrijf in de huidige situatie. Rundveebedrijven en paarden moeten niet kwantitatief meegerekend worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. Toetsing geurconcentratie Aangezien het bedrijf deel uitmaakt van een bronnencluster, wordt de geurmodellering getoetst aan de normen voor een bedrijf dat deel uitmaakt van een bronnencluster (Hierbij dient wel aangegeven te worden dat de onzekerheid ten aanzien van de resultaten bij een cumulatieve impactbeoordeling aanzienlijk groter is dan deze bij een individuele benadering). Volgende normering wordt in het visiedocument vooropgesteld: 10 OU e/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als grenswaarde voor een varkenscluster, waarbij dient getoetst te worden t.o.v. verspreide woningen in agrarisch gebied (hierbij worden geen woningen gerekend van andere, naburige veehouderijen). 3 OU e/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als richtwaarde voor een varkenscluster, waarbij dient te worden getoetst t.o.v. hoog geurgevoelige bestemmingen (woongebied volgens gewestplan, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen). De tussenwaarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel werd in vroegere versies van het visiedocument voorgesteld als richtwaarde (3 OUe/m³ werd toen voorgesteld als streefwaarde i.p.v. richtwaarde). Deze waarde is in de laatste versie van het visiedocument niet meer voorzien. Nochtans, om ook woongebieden met landelijk karakter enige bescherming te kunnen bieden, is een tussenliggende toetsingswaarde aangewezen. Woongebieden met landelijk karakter dienen getoetst te worden ten opzichte van deze waarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel. Voor bedrijven met kippen zijn geen specifieke toetsingswaarden opgenomen, en bij ontstentenis hiervan zullen de beoordelingscriteria voor varkensstallen gebruikt worden. 60/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

61 Het RLB merkt immers op dat strikt genomen bovenstaande beoordeling werd ontwikkeld voor varkensbedrijven, maar dat deze werkmethode echter aangeraden wordt voor alle veehouderijen. Volgende beoordeling wordt gekoppeld aan de toetsing van de geuremissie en de geldende normen: Tabel 14: Toetsingswaarden bronnencluster (Richtlijnenhandboek landbouwdieren) Laag geurgevoelige Matig geurgevoelige bestemmingen bestemmingen >10 OUe/m³ als 98P 5-10 OUe/m³ als 98P Negatief effect Aanzienlijk negatief effect 3-5 OUe/m³ als 98P Beperkt negatief effect Negatief effect < 3 OUe/m³ als 98P Verwaarloosbaar effect Hoog geurgevoelige bestemmingen Woningen gekoppeld aan andere veeteeltbedrijven worden afzonderlijk vermeld. De versrpeidingswolken moeten op figuur worden weergegeven, met een minimale aanduiding van: de verschillende zones (10-20 OUE/m³; 5-10 OUE/m³, 3-5 OUE/m³ voor clusters en OUE/m³; 3-10 OUE/m³, 1,5-3 OUE/m³ voor geïsoleerde bedrijven); situering van de bedrijven waarvan de emissies werden opgenomen in de modellering; situering van mogelijk beïnvloede woningen; situering van de indicatorwoningen: woningen die het meest kritisch gelegen zijn in functie van de berekende geurconcentratie en het gebied waarin deze woningen gelegen zijn. Tevens wordt op kaart de immissiegrens van 3 OUE/m³ als 98P weergegeven, waarbij enkel rekening gehouden wordt met de emissie veroorzaakt door het bedrijf en niet van de omliggende bedrijven. Dit wordt zowel weergegeven voor de huidige als toekomstige situatie. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze grens van 3 OUE/m³ als 98P niet als een norm beschouwd mag worden. De emissie van het bedrijf op zich is namelijk inzake geur, geen maat voor de werkelijke hinder, en heeft dus ook weinig betekenis. Deze lijnen dienen voornamelijk om een beter inzicht te krijgen in de schaalvergroting van het project. Er dient een tabel toegevoegd te worden met de geurimmisies bij de verschillende indicatorwoningen met volgende informatie: individuele geurimmissie in de huidige vergunde situatie individuele geurimmissie in de geplande situatie aangevuld bij bronnenclusters met: cumulatieve geurimmissie in de huidige vergunde situatie cumulatieve geurimmissie in de huidige vergunde situatie zonder het bedrijf cumulatieve geurimmissie in de geplande situatie Gezien de aanvaardbaarheid van geurbelasting functie is van de geurgevoeligheid van de beoordelingspunten wordt bij het vastleggen van de aanvaardbaarheidscriteria gebruik gemaakt van de beoordeling opgenomen in het begin 2012 aangepaste richtlijnenboek lucht bij opmaak van MER s. Deze beoordelingswijze is afgestemd op het Vlaamse geurbeleid zoals opgenomen in het zgn. 'Visiedocument geur' van LNE. Een overzicht van de indeling wordt in onderstaande tabel opgenomen. 61/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

62 Tabel 15: Beschrijving geurgevoelige bestemmingen (Richtlijnenhandboek lucht, LNE) Hoog geurgevoelige bestemmingen Matig geurgevoelige bestemmingen Laag geurgevoelige bestemmingen Beschrijving Waar grote aantallen mensen langdurig verblijven of waar recreatieve buitenactiviteiten plaatsvinden: woongebieden, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen, speelterreinen Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten Gebieden gekenmerkt door lage bevolkingsdichtheid: agrarische en op bedrijventerreinen gelegen bedrijfwoningen, natuurterreinen, sportterreinen,. dergelijke bedrijventerreinen worden gekenmerkt door activiteiten als handel, retail, productie voedingsmiddelen. Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten. Typische gebiedseigen achtergrondgeur (bvb. van landbouwactiviteiten in landbouwgebied) kan aanwezig zijn Tolerantie ten aanzien van gebiedsvreemde geuren kan laag zijn Industriegebieden, openbare wegen Bestemming volgens gewestplan Woongebieden, woonuitbreidingsgebieden, woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan niet-landbouweigen geuren), woonparken, dienstverleningsgebieden, gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven, recreatiegebieden, gebieden voor gemeenschapvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, Woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), agrarische gebieden, (ingeval toetsing aan nietlandbouweigen geuren), gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor KMO s, parkgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, gemengde woon- en industriegebieden, Industriegebieden, gebieden voor milieubelastende industrieën, gebieden voor ambachtelijke bedrijven en KMO s, agrarische gebieden (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), bosgebieden, natuurgebieden, groengebieden, bufferzones, waterwegen, luchtvaartterreinen, Gezien de aard/herkomst van de geur (landbouweigen geuren) wordt bij de beoordeling van de geurimpact t.h.v. bewoning dan ook rekening gehouden met volgende indelingswijze: Hoog geurgevoelige bestemmingen: woongebied en woonuitbreidingsgebied Matig geurgevoelige bestemmingen: woongebieden met landelijk karakter Laag geurgevoelige bestemmingen: agrarische gebieden Volgens het nieuwe maatregelenkader van LNE wordt als basisbeschermingsniveau 10/5/3 OUe/m³ als 98P waarde gehanteerd (achtergronddocument bij het visiedocument en het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren) voor respectievelijk laag, matig en hoog geurgevoelige gebieden Referentiesituatie = huidig vergunde situatie Het bedrijf De Kiekoet bvba is gelegen Kiekoet 16, 3930 Hamont-Achel, in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. De bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig Vlarem II afstandsregels De 4 pluimveestallen op het bedrijf huisvesten in de huidige vergunde situatie stuks slachtkuikens. De stallen zijn allemaal vergund als traditionele stallen met mechanische ventilatie met verticale uitstoot. Er zijn ventilatoren vergund in de achtergevel, maar deze zijn noodventilatoren. 62/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

63 Het aantal waarderingspunten voor pluimvee in de huidige vergunde situatie bedraagt 156. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II (cfr. Tabel 13) een te respecteren afstand van 300 m voor de huidige vergunde situatie. Tabel 16: Aantal waarderingspunten De Kiekoet bvba in de huidig vergunde situatie Stal volgnummer Stal1 Stal2 Stal3 Stal4 Dierenaantal / stal Strooiselvloer (droge mest) roostervloer (dunne mest) batterij zonder geforceerde mestdroging: open opslag onder batterij batterij zonder geforceerde mestdroging: regelm. afvoer naar gesloten put batterij zonder geforceerde droging: dagelijkse afvoer naar gesloten put batterij met geforceerde mestdroging ammoniakemissie-arme stal 60 Pt Pt 20 Pt 40 Pt 80 Pt 110 Pt 110 Pt Ventilatie biofilter / biobed: vertikale uitstoot > 0.5 m boven nok, zonder pet vertikale uitstoot > 0.5 m boven nok, met pet vertikale uitstoot < 0.5 m boven nok, zonder pet vertikale uitstoot < 0.5 m boven nok, met pet mech ventilatie zijdelingse uitst natuurlijke ventilatie: open nok trekschouw natuurlijke ventilatie met afdekking 110 Pt 50 Pt Pt 40 Pt Pt 10 Pt 20 Pt 10 Pt Mestopslag geen opslag van mest (onmiddellijke afvoer) gesloten opslag eenvoudige afdekking open opslag, open mestgoten 50 Pt Pt 30 Pt 0 Pt Puntentotaal per stal Totaal aantal dieren : Puntentotaal : gewogen gemiddelde : /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

64 Aangezien de inrichting op ongeveer m ligt van het meest nabijgelegen hindergevoelige gebied, wordt in de huidig vergunde situatie ruimschoots voldaan aan de verbods- en afstandsregels zoals opgenomen in Vlarem Impact-modellering Bepaling geuremissies bedrijf De Kiekoet bvba huidig vergunde situatie De totale geuremissie in de huidige situatie wordt weergegeven in Tabel 17 en wordt berekend met de emissiefactoren afkomstig uit de geactualiseerde lijst met emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof als bijlage bij het Richtlijnenboek Landbouwdieren. In de huidige vergunde situatie zijn er 4 traditionele pluimveestallen aanwezig (stal 1, stal 2, stal 3 en stal 4). De totale geuremissie van het bedrijf De Kiekoet bvba wordt vervolgens ingeschat op OUe/s in de huidig vergunde toestand. In de werkelijke situatie zijn de bestaande stallen reeds AEA uitgevoerd. De referentiesituatie is dus verschillend van de actuele situatie. De impact van de actuele situatie wordt nog afzonderlijk bekeken (zie punt ) en wordt weergegeven als huidig effectieve situatie. Tabel 17: Geuremissie bedrijf De Kiekoet bvba in de huidig vergunde situatie Vergunde situatie Geuremissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Geur (OU E/s/dier) Totaal (OU E/s) Totaal stal (OU E/s) Stal slachtkippen traditioneel , Stal slachtkippen traditioneel , Stal slachtkippen traditioneel , Stal slachtkippen traditioneel , Totaal Bepaling geuremissies omliggende bedrijven De bedrijfsomgeving van het bedrijf van De Kiekoet bvba is gekenmerkt door veeteeltactiviteiten. In dit geval spreekt men hier van een "bronnencluster" aangezien er meerdere geurbronnen dicht bij elkaar gelegen zijn. De gegevens omtrent de bedrijven die behoren tot de bronnencluster van het bedrijf werden opgevraagd bij de gemeente Hamont-Achel. De bedrijven behorende tot de bronnencluster worden als volgt bepaald volgens de richtlijnen van oktober 2014 van de dienst MER. Tabel 18: Geuremissie omliggende bedrijven bronnencluster Bedrijf X Y Straat nr. PC Gemeente Geuremissie (OUe/s) Grote Haart Hamont - (*) Grote Haart Hamont - (*) Kleine Haart Hamont - (*) Kleine Haart Hamont - (*) Kleine Haart 31a 3930 Hamont - (*) 64/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

65 Kleine Haart Hamont - (*) Watermolenstraat Hamont ,4 (*) (*)De geuremissies van de omliggende bedrijven worden bepaald o.b.v. de vergunde dieraantallen Bedrijf 1 heeft een vergunning voor 307 runderen. Runderen dienen niet mee opgenomen te worden in de bepaling van de geuremissie van de bronnencluster. Bedrijf 2 heeft een vergunning voor 164 runderen en 27 paarden. Runderen en paarden dienen niet mee opgenomen te worden in de bepaling van de geuremissie van de bronnencluster. Bedrijf 3 heeft een vergunning voor 85 runderen. Runderen dienen niet mee opgenomen te worden in de bepaling van de geuremissie van de bronnencluster. Bedrijf 4 heeft een vergunning voor 129 runderen. Runderen dienen niet mee opgenomen te worden in de bepaling van de geuremissie van de bronnencluster. Bedrijf 5 heeft een vergunning voor 54 runderen. Runderen dienen niet mee opgenomen te worden in de bepaling van de geuremissie van de bronnencluster. Bedrijf 6 heeft een vergunning voor 197 runderen. Runderen dienen niet mee opgenomen te worden in de bepaling van de geuremissie van de bronnencluster. Bedrijf 7 heeft een vergunning voor 550 biggen, andere varkens kg, 20 andere varkens > 110 kg, 122 zeugen en 1 beer. De berekende geuremissie bedraagt ,4 OUe/s Bepaling geurconcentratie Bij de evaluatie van de geurverspreiding wordt gebruik gemaakt van het IFDM-model. De modellering wordt uitgevoerd via de webtoepassing IMPACT, de opvolger voor IFDM-PC. De uitstootpunten van het bedrijf en de omliggende bedrijven worden als puntbronnen beschouwd. In onderstaande tabel worden de inputparameters weergegeven voor IMPACT in de huidig vergunde situatie. De inputparameters worden bepaald cfr. de afsprakennota i.v.m. de inputparameters bij het gebruik van IFDM-PC, IMPACT en IMPACTSCORE NH 3, als bijlage bij het Richtlijnenbooek Landbouwdieren. De afsprakennota is terug te vinden op de website van de dienst MER (Richtlijnenboek Landbouwdieren_bijlage modeleringsafspraken Voor meteo wordt in dit MER gebruik gemaakt van het meerjarig meteobestand voor de geurberekeningen cfr de afsprakennota voor het gebruik van IMPACT in MER. Tabel 19: Parameters IMPACT in de huidig vergunde situatie Stal/bedrijf Emissiepunten(*) Stal 1 nok (5 emissiepunten) Stal 2 nok (5 emissiepunten) Parameter Waarde Opmerkingen Hoogte uitstoot 6,5 m Hoogte emissiepunt Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 0,65 m Volumestroom van het afgas Nm³/h Verticale uitstoot ventilator emissiemassastroom oue/s Per emissiepunt Hoogte uitstoot 6,5 m Hoogte emissiepunt Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 0,65 m 65/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

66 Volumestroom van het afgas Nm³/h Verticale uitstoot ventilator emissiemassastroom oue/s Per emissiepunt Stal 3 nok Hoogte uitstoot 5 m Hoogte emissiepunt ( 3 emissiepunten) Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 0,65 m Volumestroom van het afgas Nm³/h Verticale uitstoot ventilator emissiemassastroom oue/s Per emissiepunt Stal 4 nok Hoogte uitstoot 5 m Hoogte emissiepunt (12 emissiepunten) Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 0,65 m Volumestroom van het afgas Nm³/h Verticale uitstoot ventilator emissiemassastroom 515 oue/s Per emissiepunt Bedrijf 7 in cluster Hoogte uitstoot 5 m (emissiepunt 1) Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 0,63 m Volumestroom van het afgas Nm³/h Mechanische ventilatie emissiemassastroom oue/s Bedrijf 7 in cluster Hoogte uitstoot 5 m (emissiepunt 2) Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 0,63 m Volumestroom van het afgas Nm³/h Mechanische ventilatie emissiemassastroom oue/s Bedrijf 7 in cluster Hoogte uitstoot 5 m (emissiepunt 3) Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 0,63 m Volumestroom van het afgas Nm³/h Mechanische ventilatie emissiemassastroom oue/s Bedrijf 7 in cluster Hoogte uitstoot 5 m (emissiepunt 4) Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 0,63 m Volumestroom van het afgas Nm³/h Mechanische ventilatie emissiemassastroom oue/s Bedrijf 7 in cluster Hoogte uitstoot 5 m (emissiepunt 5) Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 0,63 m Volumestroom van het afgas Nm³/h Mechanische ventilatie emissiemassastroom oue/s Bedrijf 7 in cluster Hoogte uitstoot 5 m (emissiepunt 6) Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 0,63 m Volumestroom van het afgas 953 Nm³/h Mechanische ventilatie emissiemassastroom oue/s (*) cfr. afspraken inputparameters Toetsing geurconcentratie De toetsing van de immissies, bekomen uit het IMPACT-model, gebeurt voor de bronnencluster volgens Tabel /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

67 In Tabel 25 wordt de resultatentabel weergegeven voor de clusterbeoordeling in de huidige (vergund en effectief) situatie en in de gewenste situatie. Cfr. het Richtlijnenboek Landbouwdieren worden in de geurmodellering met IMPACT de verspreidingswolken in de huidige vergunde situatie weergegeven in Figuur 6. Hierbij wordt eveneens de emissiegrens van 3 OUe/m³ weergegeven, waarbij enkel rekening wordt gehouden met de individuele emissie veroorzaakt door het bedrijf De Kiekoet bvba in de huidig vergunde situatie. In Tabel 26 worden de geuremissies als 98P op clusterniveau bij de verschillende indicatorwoningen weergegeven in de huidige (vergund en effectief) situatie en de gewenste situatie. Ook de geurconcentraties ter hoogte van deze woningen voor de clusterberekening zonder het bedrijf van De Kiekoet BVBA worden in deze Tabel 26 weergegeven. Er dient echter wel opgemerkt te worden dat het gebruik van IFDM/IMPACT een grote onnauwkeurigheid met zich meebrengt. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt: Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10se of OUe/m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10se of OUe/m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. het Richtlijnenboek Landbouwdieren, wordt in de geurmodellering met IMPACT naast de 98P waarden van 3, 5 en 10 OUe-verspreidingswolk, ook de zone van 20 OUe als 98P mee opgenomen. Omwille van de vergaande aannames neemt de nauwkeurigheid van de impactberekeningen verder af bij de beoordeling op clusterniveau. Voor de cumulatieve geurberekening in de huidig vergunde situatie zijn er 2 woningen met een aanzienlijk negatief effect. Deze woningen zijn allen gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Het betreft de bedrijfswoning van het clusterbedrijf en de woning ten ZO van het clusterbedrijf op ongeveer 100 m afstand van het clusterbedrijf. Er is eveeneens 1 woning met een negatief effect, met name de bedrijfswoning zelf (De Kiekoet 16). Er zijn voor de cumulatieve geurberekening 2 woningen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied die een beperkt negatief effect ondervinden Huidige effectieve situatie Vlarem II afstandsregels De 4 pluimveestallen op het bedrijf huisvesten in de huidige effectieve situatie stuks slachtkuikens, net zoals in de huidig vergunde situatie. In de effectieve situatie heeft de exploitant de stallen reeds ammoniakemissiearm uitgevoerd. De stallen zijn allemaal uitgevoerd volgens het AEA systeem P-6.4 (warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag). De stallen worden mechanisch geventileerd. Voor stal 1, 2 en 4 gebeurt de ventilatie voor 30% via de nokventilatoren, en voor 70% via lengteventilatie in de achtergevel. Stal 3 wordt voor 100% geventileerd via de achtergevel. Het aantal waarderingspunten voor pluimvee in de huidige effectieve situatie bedraagt op deze manier 180. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II (cfr. Tabel 13) een te respecteren afstand van 300 m. Tabel 20: Aantal waarderingspunten De Kiekoet bvba in de huidige effectieve situatie Stal volgnummer Stal1 Stal2 Stal3 Stal4 67/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

68 Dierenaantal / stal Stalsysteem Strooiselvloer (droge mest) 60 Pt Roostervloer (dunne mest) 20 Pt Batterij zonder geforceerde mestdrogerij: - open mestopslag onder de batterij 20 Pt - regelmatige mestafvoer naar een afgesloten put 40 Pt - dagelijkse mestafvoer naar een afgesloten put 80 Pt batterij met geforceerde mestdroging door middel van ventilatoren, plafondwaaiers, of een vergelijkbaar systeem (bv. Deeppit-of highrisestal,kanalenstal, mestbandbatterij met mestdroging) 110 Pt Ammoniakemissiearme stal 110 Pt Stalverluchtingssystemen Biofilter / biobed / gaswasser 110 Pt Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, zonder pet 50 Pt Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, met pet 30 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, zonder pet 40 Pt 12 Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, met pet 20 Pt Mechanische ventilatie zijdelingse uitstoot 10 Pt Natuurlijke: open nok trekschouw 20 Pt Natuurlijke met afdekking 10 Pt Opslag van vaste dierlijke mest Geen opslag van mest (onmiddellijke afvoer) 50 Pt Gesloten opslag 40 Pt Eenvoudige afdekking 30 Pt Open opslag, open mestgoten 0 Pt Puntentotaal per stal Totaal aantal dieren : Puntentotaal : gewogen gemiddelde : 180 Aangezien de inrichting op ongeveer m ligt van de hindergevoelige gebieden, wordt in de huidige effectieve situatie eveneens ruimschoots voldaan aan de verbods- en afstandsregels zoals opgenomen in Vlarem Impact-modellering Bepaling geuremissies bedrijf De Kiekoet bvba huidig effectieve situatie De totale geuremissie in de huidige effectieve situatie is gelijk aan de geuremissie in de huidig vergunde situatie. De emissiefactoren afkomstig uit de geactualiseerde lijst met emissiefactoren voor geur zijn immers volgens de lijst met emissiefactoren gelijk voor traditionele stallen en stallen uitgerust met AEA-systeem P-6.4. Dit kan in feite als een soort van worst case beoordeling aanzien worden want het 68/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

69 kan toch redelijkerwijs verwacht worden dat stalsystemen met lagere ammoniakemissies toch ook lagere geuremissies zullen veroorzaken (maar mogelijks is de te verwachten lagere geuremissie niet significant verschillend waardoor toch uit gegaan wordt van dezelfde kengetallen). De totale geuremissie van het bedrijf De Kiekoet bvba wordt vervolgens ingeschat op OUe/s in de huidig effectieve toestand. Bepaling geuremissies omliggende bedrijven De geuremissies van de omliggende bedrijven werden reeds weergegeven in Tabel 18. Bepaling geurconcentratie Bij de evaluatie van de geurverspreiding wordt gebruik gemaakt van het IFDM-model. De modellering wordt uitgevoerd via de webtoepassing IMPACT, de opvolger voor IFDM-PC. Aangezien de ventilatie in de huidig effectieve situatie is aangepast tov de huidig vergunde situatie, zijn de parameters verschillend. De geuremissies per stal zijn wel dezelfde gebleven als in de huidig vergunde situatie. Gezien de verschillen qua ventilatieparameters kan éénzelfde geuremissie toch leiden tot een wijziging qua geurimpact, zodat alsnog ook voor de werkelijke situatie de impact modelmatig onderzocht wordt. Tabel 21: Parameters IMPACT in de huidig effectieve situatie Stal/bedrijf Parameter Waarde Opmerkingen Stal 1 nok (30%) (5 emissiepunten) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 6,5 25 0, m C m Nm³/h oue/s Hoogte emissiepunt Verticale uitstoot Per emissiepunt Stal 1 gevel (70%) (1 emissiepunt) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 1,7 25 1,4 0, m C m Nm³/h oue/s Hoogte emissiepunt Horizontale uitstoot Per emissiepunt Stal 2 nok (30%) (5 emissiepunten) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 6,5 25 0, m C m Nm³/h oue/s Hoogte emissiepunt Verticale uitstoot Per emissiepunt Stal 2 gevel (70%) (1 emissiepunt) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 1,7 25 1,4 0, m C m Nm³/h oue/s Hoogte emissiepunt Horizontale uitstoot Per emissiepunt Stal 3 gevel (100%) (1 emissiepunt) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 2, , m C m Nm³/h oue/s Hoogte emissiepunt Horizontale uitstoot Per emissiepunt Stal 4 nok (30%) Hoogte uitstoot 5 m Hoogte emissiepunt 69/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

70 (5 emissiepunten) Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 0, m Nm³/h oue/s Verticale uitstoot Per emissiepunt Stal 4 gevel (70%) (1 emissiepunt) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening 1,7 25 1,4 m C m Hoogte emissiepunt Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 0, Nm³/h oue/s Horizontale uitstoot Per emissiepunt Bedrijf 7 in cluster Hoogte uitstoot 5 m (emissiepunt 1) Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 25 0, C m Nm³/h Mechanische ventilatie emissiemassastroom oue/s Bedrijf 7 in cluster Hoogte uitstoot 5 m (emissiepunt 2) Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 25 0, C m Nm³/h Mechanische ventilatie emissiemassastroom oue/s Bedrijf 7 in cluster (emissiepunt 3) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen 5 25 m C Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 0, m Nm³/h oue/s Mechanische ventilatie Bedrijf 7 in cluster (emissiepunt 4) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening ,63 m C m Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Nm³/h oue/s Mechanische ventilatie Bedrijf 7 in cluster Hoogte uitstoot 5 m (emissiepunt 5) Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 25 0, C m Nm³/h Mechanische ventilatie emissiemassastroom oue/s Bedrijf 7 in cluster Hoogte uitstoot 5 m (emissiepunt 6) Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 25 0, C m Nm³/h Mechanische ventilatie emissiemassastroom oue/s /s Toetsing geurconcentratie In Tabel 25 wordt de resultatentabel weergegeven voor de clusterbeoordeling in de huidige (vergund en effectief) situatie en de gewenste situatie weergegeven. Cfr. het Richtlijnenboek Landbouwdieren worden in de geurmodellering met IMPACT de verspreidingswolken in de huidige effectieve situatie weergegeven in Figuur 7. Hierbij wordt eveneens de emissiegrens van 3 OUe/m³ als 98P weergegeven, waarbij enkel rekening wordt gehouden met de individuele emissie veroorzaakt door het bedrijf De Kiekoet bvba in de huidige effectieve situatie. 70/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

71 Voor de cumulatieve geurberekening in de huidig effectieve situatie zijn er 3 woningen met een aanzienlijk negatief effect. Deze woningen zijn allen gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Het betreft de bedrijfswoning zelf (De Kiekoet 16), de bedrijfswoning van het clusterbedrijf en de woning ten ZO van het clusterbedrijf op ongeveer 100 m afstand van het clusterbedrijf. Er zijn voor de cumulatieve geurberekening 2 woningen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied die een negatief effect ondervinden. Er zijn geen woningen met een beperkt negatief effect. Dat in de actuele situatie de impact iets groter is dan in de vergunde situatie heeft te maken met de lage emissiehoogte van de zgn. gevelemissies, waardoor op korte afstand van de bronnen een iets hogere impact kan optreden Gewenste situatie Vlarem II afstandsregels In de toekomstige situatie zullen op het bedrijf De Kiekoet bvba slachtkuikens aanwezig zijn in 5 stallen. Er worden hiertoe 3 nieuwe pluimveestallen gebouwd ter vervanging van 2 bestaande stallen. De 3 nieuw te bouwen stallen worden voorzien van een gecombineerde nok-/lengteventilatie met een verdeling van 16% via de nok en 84% via de achtergevel. De ventilatoren in de achtergevel worden uitgerust met kokers die de ventilatielucht op een zekere hoogte verticaal in de lucht blazen. De nieuwe stallen worden ammoniakemissiearm uitgevoerd volgens het systeem P-6.4, met name een warmtewisselaar. De bestaande stallen 1 en 2 die behouden blijven zijn reeds ammoniakemissiearm uitgevoerd met systeem P-6.4. Voor de bestaande stallen 1 en 2 in de toekomstige situatie is de ventilatie een gecombineerde nok-/lengteventilatie waarbij 30 % wordt geventileerd via de nok, en 70% via de achtergevel. Achter de achtergevel wordt bij beide stallen bovendien een stofbak voorzien. De exploitant heeft reeds op voorhand een aantal milderende maatregelen onmiddellijk geïmplementeerd in de gewenste situatie om in te spelen op de positieve effecten van deze maatregelen op het milieu, omgeving en dierenwelzijn = project-geïntegreerde milderende maatregelen. Zo maakt de exploitant de keuze om de bezetting in de bestaande en de nieuwe stallen te beperken tot 20,5 kippen/m². Dit komt het dierenwelzijn ten goede. Verder heeft de exploitant ervoor gekozen om de emissiepunten te verhogen. Een verhoogde ventilatie uitlaat of schouw, zorgt ervoor dat de geurpluim zich in een groot luchtvolume kan mengen voor de geurpluim het grondniveau bereikt. Op deze manier is er een betere verdeling van de luchtemissies in de omgeving: Nokventilatoren op bestaande stallen stal 1 en stal 2: verhogen naar 9,5 m Plaatsen van een stofbak op bestaande stallen + hoogte stofbak op bestaande stallen stal 1 en stal 2: hoogte 10,5 m Nokventilatoren van de nieuwe stallen stal 3, stal 4 en stal 5: hoogte 9,5 m Kokers aan achtergevel van nieuwe stallen stal 3, stal 4 en stal 5: hoogte 9,5 m (koker stal 3, meest nabij stal 2 is 9,25 m owv perceelsgrens) Bovenstaande maatregelen zijn niet standaard, maar reeds in de gewenste toestand mee opgenomen door de exploitant o.w.v. de positieve effecten op omgeving en ook op het welzijn van de dieren zelf. 71/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

72 Het aantal waarderingspunten voor pluimvee bedraagt in de toekomstige situatie 201 punten. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II een te respecteren afstand van respectievelijk 250 m aan. Het bedrijf voldoet aan de Vlarem II afstandsregels, zowel in de vergunde, effectieve als in de toekomstige situatie. Op basis hiervan kan bijgevolg uitgegaan worden van geen of verwaarloosbaar effect. Tabel 22: Toekomstig aantal waarderingspunten De Kiekoet bvba Stal volgnummer Stal1 Stal2 Stal3 Stal4 Stal5 Dierenaantal / stal Stalsysteem Strooiselvloer (droge mest) Roostervloer (dunne mest) Batterij zonder geforceerde mestdrogerij: 60 Pt 20 Pt - open mestopslag onder de batterij 20 Pt - regelmatige mestafvoer naar een afgesloten put 40 Pt - dagelijkse mestafvoer naar een afgesloten put 80 Pt batterij met geforceerde mestdroging door middel van ventilatoren, plafondwaaiers, of een vergelijkbaar systeem (bv. Deeppit-of highrisestal,kanalenstal, mestbandbatterij met mestdroging) 110 Pt Ammoniakemissiearme stal 110 Pt Stalverluchtingssystemen Biofilter / biobed / gaswasser 110 Pt Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, zonder pet 50 Pt Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, met pet Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, zonder pet Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, met pet 30 Pt 40 Pt 20 Pt Mechanische ventilatie zijdelingse uitstoot 10 Pt 7 7 Natuurlijke: open nok trekschouw Natuurlijke met afdekking Opslag van vaste dierlijke mest 20 Pt 10 Pt Geen opslag van mest (onmiddellijke afvoer) 50 Pt Gesloten opslag Eenvoudige afdekking Open opslag, open mestgoten 40 Pt 30 Pt Puntentotaal per stal Totaal aantal dieren : Pt Puntentotaal : gewogen gemiddelde : /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

73 Impact-modellering Bij de evaluatie van de geurverspreiding wordt gebruik gemaakt van het IFDM-model. De modellering wordt uitgevoerd via de webtoepassing IMPACT, de opvolger voor IFDM-PC. Hierbij wordt voor de omliggende bedrijven aangenomen dat er op die locaties geen wijzigingen optreden. De berekeningen worden uitgevoerd voor de gewenste situatie. Bepaling geuremissies bedrijf De Kiekoet bvba De totale geuremissie uit de bestaande pluimveestallen 1,2 en de nieuwe pluimveestallen 3, 4 en 5 in de toekomstige situatie wordt weergegeven in onderstaande tabel en wordt eveneens berekend met de emissiefactoren afkomstig uit de geactualiseerde lijst met emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof als bijlage bij het Richtlijnenboek Landbouwdieren. De totale geuremissie van het bedrijf van De Kiekoet bvba wordt vervolgens op deze manier ingeschat op OUe/s in de gewenste situatie. De 3 nieuwe stallen worden ammoniakemissiearm uitgevoerd. Als systeem wordt gekozen voor systeem P-6.4 (warmtewisselaar). De bestaande pluimveestallen 1 en 2 werden reeds omgevormd naar een AEA stal door de plaatsing van een warmtewisselaar (systeem P-6.4). Dit zal ook zo in de milieuvergunning opgenomen worden in de gewenste situatie. Bij de beoordeling van de geuremissie dient, zoals reeds gemeld, er wel op gewezen te worden dat de emissiefactoren geen onderscheid maken tussen al of niet ammoniakarme stallen. De impactbeoordeling kan dan ook als een worst case benadering aanzien worden. Er dient dan ook melding gemaakt te worden van een aanzienlijke onzekerheid ten aanzien van de impactberekeningen. Dat bij ammoniakemissiearme stallen in principe zou kunnen uitgegaan worden van lagere geuremissies kan indirect afgeleid worden van de ammoniakemissiefactoren die later in deze studie zullen toegepast worden. Stalsysteem NH 3 (kg/j/dier) Traditioneel stalsysteem 0,08 Ammoniakemissiearm stalsysteem AEA P ,021 Bij de toegepaste worst case benadering wordt hiermee evenwel geen rekening gehouden. Tabel 23: Geuremissie bedrijf De Kiekoet bvba in de gewenste situatie Nieuwe situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Geur (OUE/s/dier) Geuremissie Totaal (OUE/s) Totaal stal (OUE/s) Stal slachtkippen P , Stal slachtkippen P , Stal slachtkippen P , Stal slachtkippen P , Stal /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

74 slachtkippen P , Totaal Bepaling geuremissies omliggende bedrijven De geuremissies van de omliggende bedrijven werden reeds weergegeven in Tabel 18. Bepaling geurconcentratie In onderstaande tabel worden de inputparameters weergegeven van de berekeningen in het IMPACT model in de gewenste situatie. Tabel 24: Parameters IMPACT-model in de gewenste situatie Stal/bedrijf Parameter Waarde Opmerkingen Stal 1 nok (30%) (5 emissiepunten) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 9,5 25 0, m C m Nm³/h oue/s Hoogte emissiepunt Verticale uitstoot Per emissiepunt Stal 1 gevel (70%) (1 emissiepunt - stofbak) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 10, , m C m Nm³/h oue/s Hoogte emissiepunt Stofbak Per emissiepunt Stal 2 nok (30%) (5 emissiepunten) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 9,5 25 0, m C m Nm³/h oue/s Hoogte emissiepunt Verticale uitstoot Per emissiepunt Stal 2 gevel (70%) (1 emissiepunt - stofbak) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 10, , m C m Nm³/h oue/s Hoogte emissiepunt Stofbak Per emissiepunt Stal 3 (nieuw) nok (16%) (3 emissiepunten) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 9,5 25 0, m C m Nm³/h oue/s Hoogte emissiepunt Verticale uitstoot Per emissiepunt Stal 3 (nieuw) gevel (84%) (8 emissiepunten) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 9,5 25 1, m C m Nm³/h oue/s Hoogte emissiepunt (9,25 m voor 1 koker) Verticale uitstoot Per emissiepunt Stal 4 (nieuw) nok (16%) (3 emissiepunten) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 9,5 25 0, m C m Nm³/h oue/s Hoogte emissiepunt Verticale uitstoot Per emissiepunt 74/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

75 Stal 4 (nieuw) gevel Hoogte uitstoot 9,5 m Hoogte emissiepunt (84%) (8 emissiepunten) Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 25 1, C m Nm³/h Verticale uitstoot emissiemassastroom oue/s Per emissiepunt Stal 5 (nieuw) nok (16%) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen 9,5 25 m C Hoogte emissiepunt (3 emissiepunten) Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 0, m Nm³/h oue/s Verticale uitstoot Per emissiepunt Stal 5 (nieuw) gevel (84%) (8 emissiepunten) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening 9,5 25 1,25 m C m Hoogte emissiepunt Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Nm³/h oue/s Verticale uitstoot Per emissiepunt Bedrijf 7 in cluster (emissiepunt 1) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening ,63 m C m Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Nm³/h oue/s Mechanische ventilatie Bedrijf 7 in cluster Hoogte uitstoot 5 m (emissiepunt 2) Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 25 0, C m Nm³/h Mechanische ventilatie emissiemassastroom oue/s Bedrijf 7 in cluster (emissiepunt 3) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen 5 25 m C Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 0, m Nm³/h oue/s Mechanische ventilatie Bedrijf 7 in cluster (emissiepunt 4) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening ,63 m C m Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Nm³/h oue/s Mechanische ventilatie Bedrijf 7 in cluster (emissiepunt 5) Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening ,63 m C m Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Nm³/h oue/s Mechanische ventilatie Bedrijf 7 in cluster Hoogte uitstoot 5 m (emissiepunt 6) Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 25 0, C m Nm³/h Mechanische ventilatie emissiemassastroom oue/s /s Toetsing geurconcentratie 75/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

76 De toetsing van de immissies, bekomen uit het IMPACT-model, gebeurt voor de bronnencluster volgens Tabel 14. In Tabel 25 wordt de resultatentabel weergegeven voor de clusterbeoordeling in de huidige (vergund en effectief) situatie en in de gewenste situatie. Cfr. het Richtlijnenboek Landbouwdieren worden in de geurmodellering met IMPACT de verspreidingswolken in de gewenste situatie weergegeven in Figuur 8. Hierbij wordt eveneens de emissiegrens van 3 OUe/m³ als 98P weergegeven, waarbij enkel rekening wordt gehouden met de individuele emissie veroorzaakt door het bedrijf De Kiekoet bvba in de gewenste situatie. In Tabel 26 worden de geuremissies als 98P op clusterniveau bij de verschillende indicatorwoningen weergegeven in de huidige (vergund en effectief) en de gewenste situatie. Ook de geurconcentraties ter hoogte van deze woningen voor de clusterberekening zonder het bedrijf van De Kiekoet BVBA worden in deze Tabel 26 weergegeven. Er dient echter wel opgemerkt te worden dat het gebruik van IFDM een grote onnauwkeurigheid met zich meebrengt. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt: Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10se of OUe/m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10se of OUe/m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. het Richtlijnenboel Landbouwdieren wordt in de geurmodellering met IMPACT naast de 98P waarden van 3, 5 en 10 OUe-verspreidingswolk, ook de zone van 20 OUe mee opgenomen. Omwille van de vergaande aannames neemt de nauwkeurigheid van de impactberekeningen verder af bij de beoordeling op clusterniveau. Tabel 25: Resultatentabel clusterbeoordeling (met inbegrip van de emissies van het bedrijf in de aanvraag) Aantal woningen Geurcontour Huidige situatie Gewenste situatie Vergund Effectief >10 OU E/m³ als 98P Agrarisch gebied 2 (waarvan clusterbedrijf) 3 (waarvan clusterbedrijf en 2 (waarvan clusterbedrijf) bedrijfswoning) Woongebied met landelijk karakter 5-10 OU E/m³ als 98P Agrarisch gebied 1 (bedrijfswoning) 2 3 (waarvan woning exploitant) Woongebied met landelijk karakter 3-5 OU E/m³ als 98P Agrarisch gebied /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

77 Woongebied met landelijk karakter Legende Aanzienlijk negatief effect Negatief effect Beperkt negatief effect Voor de cumulatieve geurberekening in de gewenste situatie zijn er 2 woningen met een aanzienlijk negatief effect. Deze woningen zijn allen gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Het betreft de bedrijfswoning van het clusterbedrijf en de woning ten ZO van het clusterbedrijf op ongeveer 100 m afstand van het clusterbedrijf (idem huidig vergunde situatie). Voor de cumulatieve geurberekening in de gewenste situatie zijn er 3 woningen met een negatief effect. Deze woningen zijn gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Eén van deze 3 woningen is de bedrijfswoning (De Kiekoet 16). Er zijn voor de cumulatieve geurberekening 3 woningen gelegen in agrarisch gebied die een beperkt negatief effect ondervinden. T.o.v. de huidige situatie zijn er in totaal in de gewenste situatie 3 extra woningen gelegen in agrarisch gebied, die een effect ondervinden door de uitvoering van het project. Het betreft de woningen gelegen Grote Haart 30, Kleine Haart 31 en Kleine Haart 31A. Ter hoogte van deze woningen is er een beperkte toename van de geurconcentraties. Deze wordt weergegeven in Tabel 26. Tabel 26: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidig vergunde situatie, de huidig effectieve, de gewenste situatie én de cluster zonder het bedrijf van De Kiekoet BVBA, ter hoogte van de indicatorwoningen Woning Ligging* Huidig vergunde B De Kiekoet 16 bedrijfswoning Geurconcentratie (OUe/m³) als 98P op clusterniveau toestand Huidig effectieve toestand Gewenste toestand Cluster zonder De Kiekoet agr C Watermolenstraat 5 agr Watermolenstraat 3 agr 13,0 13,0 13,1 13,0 2 De Schutshoeven 8 agr 4,7 5,9 7,5 3,3 3 De Kiekoet 8 agr 1,5 1,7 2,2 0,6 4 De keikoet 9 agr 4,1 9,0 7,6 1,3 5 Bosstraat 166 wolk 1,7 1,9 2,4 1,0 6 Bosstraat 170 wolk 1,8 2,2 2,8 1,1 7 Bosstraat 172 wolk 1,8 2,0 2,7 1,1 8 Bosstraat 182 wolk 1,9 2,0 2,8 1,2 9 Grote Haart 11 agr 1,9 2,3 2,9 0,7 10 Grote Haart 30 agr 2,5 2,9 4,0 0,9 11 Kleine Haart 31 agr 1,8 2,1 3,1 0,8 12 Kleine Haart 31A agr 1,8 2,1 3,3 0,9 *agr = agrarisch gebied wolk = woongebied met landelijk karakter De cumulatieve geurconcentraties als 98P ter hoogte van de indicatorwoningen wordt weergegeven in Tabel 26. Het betreft de cumulatieve geuremissie in de huidige situatie (vergund en effectief), in de gewenste situatie en ook zonder het bedrijf van De Kiekoet bvba. 77/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

78 In agrarisch gebied zijn er slechts 2 woningen waarvan de geurconcentraties in de huidige vergunde situatie hoger liggen dan 10 OUe/m³ als 98P, waaronder de bedrijfswoning van het clusterbedrijf. De tweede woning, is de woning gelegen op 100 m ten ZO van het clusterbedrijf. De concentraties als 98P ter hoogte van deze woning stijgt beperkt met 0,1 Oue/m³ in de gewenste situatie. De geurconcentratie als 98P in de cluster zonder het bedrijf van De Kiekoet bvba is dezelfde ter hoogte van deze woning. De woningen ondervinden nagenoeg geen invloed van het bedrijf De Kiekoet bvba. Dit blijkt ook uit de bovenstaande tabel, de gewogen impact is nul. Voor de overige indicatorwoningen in agrarisch gebied is de geurconcentratie in de huidige situatie 10 OUe/m³ als 98P. Er is een beperkte stijging van de geurconcentraties als 98P waar te nemen in de gewenste situatie die zich beperkt tot max. 50% van het verschil tussen de huidige geuremissie en 10 Oue/m³. In de nieuwe situatie blijft de geurconcentratie 10 OUe/m³ als 98P. Voor de indicatorwoningen in woongebied met landelijk karakter, is de geurconcentratie op clusterniveau 5 OUe/m³ als 98P in de huidige situatie. Er is een beperkte stijging van de geurconcentraties als 98P waar te nemen in de gewenste situatie die zich beperkt tot max. 50% van het verschil tussen de huidige geuremissie en 5 Oue/m³. In de nieuwe situatie zijn de geurconcentraties op clusterniveau nog steeds gelegen onder de 5 Oue/m³ als 98P. Ten aanzien van de berekeningen op woningniveau dient aangegeven te worden dat de berekende geurbelasting louter als indicatieve waarden te aanzien zijn omwille van de aanzienlijke modelmatige onzekerheden. Beperkte verschillen in berekende waarden zijn in feite niet als relevant (niet onderscheidend) te aanzien. Een stijging/marge van geurconcentratie van 0,5 OUe/m³ als 98P is te beschouwen als wetenschappelijke onzekerheid. Het verschil is niet waarneembaar, de hinder blijft status quo. Voor deze woningen worden tenslotte de geurconcentraties weergegeven voor de huidige situatie (vergund en effectief) en voor de gewenste situatie als 98P, die enkel door het bedrijf De Kiekoet bvba zelf veroorzaakt worden (individuele benadering Tabel 27). De individuele geurconcentraties t.h.v. de indicatorwoningen, gelegen in agrarisch gebied zijn lager dan 10 OUe/m³ als 98P in de huidig vergunde, huidig effectieve en gewenste situatie. In het woongebied met landelijk karakter zijn de individuele geurconcentraties lager dan 5 OUe/m³ als 98P in alle situaties. Tabel 27: Gedetailleerd overzicht van de individuele geurconcentraties (OUe/m³) als 98P veroorzaakt door het bedrijf De Kiekoet bvba voor huidig vergunde, huidig effectieve en gewenste situatie ter hoogte van de indicatorwoningen Individuele geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning Ligging* Huidig vergunde Huidig effectieve Gewenste toestand toestand toestand B De Kiekoet 16 agr bedrijfswoning C Watermolenstraat 5 agr Watermolenstraat 3 agr 0,9 1,0 1,8 2 De Schutshoeven 8 agr 3,0 4,3 6,9 3 De Kiekoet 8 agr 0,9 1,1 1,8 4 De keikoet 9 agr 3,8 8,5 7,2 5 Bosstraat 166 wolk 0,8 0,9 1,5 6 Bosstraat 170 wolk 0,9 1,0 1,7 7 Bosstraat 172 wolk 0,8 0,9 1,5 78/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

79 8 Bosstraat 182 wolk 0,7 0,7 1,4 9 Grote Haart 11 agr 1,1 1,4 2,1 10 Grote Haart 30 agr 1,6 2,1 3,0 11 Kleine Haart 31 agr 1,1 1,4 2,3 12 Kleine Haart 31A agr 1,2 1,5 2, Stof Momenteel wordt fijn stof gezien als één van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen die leiden tot nadelige gezondheidseffecten. Deze treden zowel op bij kortstondige blootstelling aan hoge concentraties als bij langdurige blootstelling aan lage concentraties. De kleinere deeltjes dringen het diepst door in de longen. De afzetting van zwevend stof leidt tevens tot vervuiling en verwering van gebouwen. De grovere fractie zwevend stof is eerder in te delen als hinderlijk bij depositie. Naast primair fijn stof (deeltjes die als dusdanig geëmitteerd worden), kan nog melding gemaakt worden van secundair fijn stof, dat ontstaat bij chemische reactie tussen verschillende polluenten (bvb NH4, SOx, VOS). Bij de impactbeoordeling wordt met dit secundair gevormd fijn stof evenwel geen rekening gehouden gezien de effecten ervan zich veel minder op lokale schaal voordoen en de kwantificatie ervan niet evident is. De stofdeeltjes worden ook ingedeeld in fracties op basis van hun grootte. Een onderscheid wordt gemaakt tussen PM10, PM2,5 en PM0,1 (PM = Particulate Matter = PM). De grovere fijn stof fractie (de fractie > 2,5 µm en < PM10, deeltjes met een aërodynamische diameter (a.d.) kleiner dan 10 µm en groter dan 2,5 µm) bestaat vooral uit mechanisch gevormde deeltjes die in de lucht gebracht worden door de wind of door antropogene activiteiten, zoals opwaaiend stof bij verkeer en bij opslag en overslag van bulkgoederen. De fijne fractie (PM2,5, deeltjes met een a.d. kleiner dan 2,5 µm) bestaat vooral uit deeltjes ontstaan bij verbrandingsprocessen en secundaire reacties. Ook roet behoort tot deze fractie. Momenteel bestaan er sterke aanwijzingen dat fijne deeltjes (< 2,5 µm) schadelijker zijn dan de grovere deeltjes. Daarom verschuift de aandacht dan ook meer en meer naar PM2,5 of zelfs naar de ultrafijne deeltjes (met a.d. < 0,1 µm). Het aandeel PM2,5 in de PM10 fractie is evenwel beperkt bij de stofemissies vanuit de veeteelt. De sector landbouw en visserij is één van de belangrijkste bronnen van PM10-emissie. Dit bestaat echter hoofdzakelijk uit het stof dat opwaait bij bewerking van de landbouwgronden. Deze onzekere bron van emissie is vermoedelijk minder belangrijk vanuit het oogpunt van gezondheid (VMM, 2005, VMM, 2007; Mira-T, 2006). Grof stof met een a.d. groter dan 10 μm komt o.a. in de lucht terecht door opwaaien en verwaaien bij wegverkeer, op- en overslag van ertsen, afbraakwerken, maar ook vanuit landbouwbedrijven (bvb wegwaaiend stof). Vanuit de site van veeteeltbedrijven komt het stof voornamelijk uit de stallen (via de ventilatie verwaaien van stof afkomstig van voederdeeltjes, huidschilfers, ). Anderzijds ontstaat stofemissie ten gevolge van het vullen van de voedersilo s en de transportbewegingen ten behoeve van het bedrijf. Bijkomend vindt eveneens emissie plaats van zwarte rook, gerelateerd aan de verbranding van fossiele brandstoffen (verwarming van de stallen, gebruik van landbouwvoertuigen, transporten ten behoeve van de aan- en afvoer van grondstoffen, gebruik van een noodstroomgroep, ). De stofemissie omvat in feite ook micro-organismen en celwandbestanddelen van bepaalde bacteriën (endotoxinen). Deze microbiële componenten bevinden zich vooral in de grovere fractie van 79/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

80 zogeheten fijn stof (Nederlandse Gezondheidsraad, 2012, Gezondheidsrisico s rondom veehouderijen ). De deeltjescocktail rond veehouderijen is daarmee duidelijk anders samengesteld dan stedelijk fijn stof. Voor de beoordeling van de (gezondheids)impact van dit deelaspect wordt verwezen naar de discipline Mens-Gezondheid Methodiek effectbepaling Bepaling stofemissies In eerste instantie wordt de stofemissie van het bedrijf bepaald. Stofemissie uit de stallen De stofemissie vanuit de stallen wordt, net als de geuremissie, kwantitatief benaderd met behulp van emissiefactoren. Voor het maken van een inschatting stofemissies vanuit de stallen (zowel PM2,5 als PM10) wordt, net als bij geur en ammoniak, gebruik gemaakt van van de lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Voor fijn stof zijn deze gebaseerd op Nederlandse cijfers 9. Stofemissie bij vullen voedersilo s Voeder wordt op het bedrijf geleverd door voederfirma s. Via een persleiding wordt het voeder bij levering onder druk in de silo s geblazen. Om overdruk in de silo s te vermijden is er een uitlaatopening voorzien om een teveel aan statische luchtdruk in de silo te laten ontsnappen naar de buitenlucht. Via deze uitlaatopening kunnen ook stofdeeltjes in de omgevingslucht terechtkomen. Om deze stofemissie zoveel mogelijk te beperken is het gebruik van een stof zak bij het vullen een gangbare praktijk. Het gebruik van een stofzak bij het vullen van de voedersilo s wordt verplicht door de exploitant. Hierbij kan opgemerkt worden dat het vullen van de voedersilo s een zeer tijdelijke stofbron is. Diffuse emissie Diffuse emissies in de landbouwsector zijn vooral te wijten aan emissies ten gevolge van akkerbewerking en verkeer (niet-uitlaatemissies). Andere eerder incidentele stofbronnen die kunnen voorkomen op het bedrijf zijn o.a. het laden van dieren, het uitmesten van de stallen, enz. Verdere oorzaken van diffuse vormen van stofemissies zijn : aan- en afvoertransporten en de aanlegfase van het bedrijf. Door een grote reinheid van het bedrijf na te streven en het aantal nodige transporten te beperken tot het minimum tracht de exploitant de diffuse stofemissies te beperken. De emissiebronnen voor veeteelt zijn moeilijk kwantificeerbaar, enkel voor de emissielucht uit de stallen zijn er emissiefactoren van stof beschikbaar. Stofemissie uit de stookinstallaties Voor de stookinstallaties kunnen de emissies beoordeeld worden uitgaande van de wettelijk verplicht uit te voeren emissiemetingen (vanaf een vermogen van 300 kw), aantal werkingsuren en het /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

81 brandstofverbruik. Bij ontstentenis van meetgegevens wordt gebruik gemaakt van de van toepassing zijnde emissiegrenswaarden. Gezien het lage vermogen van elk van de verwarmingsinstallaties, het gebruik van gasolie en petroleum en het beperkt brandstofverbruik, kan gesteld worden dat de stofemissies van deze bronnen niet relevant zijn. De impact op omgevingsniveau kan als verwaarloosbaar ingeschat worden. Er zal dan verder ook niet in detail op deze emissie en de impact ervan ingegaan worden. Hoger vermelde is ook van toepassing op de emissie van de verbrandingsparameters CO, NOx en SOx. Bij gebruik van petroleum treedt zelfs geen kwantificeerbare SOx emissie op. Stofemissie breekinstallatie Mbt de impact tijdens de afbraak en aanlegfase, is er mogelijks impact inzake stof bij afbraak en bij breken van puin. Voor de breker worden de toepasselijke milieuvoorwaarden gevolgd. Door gebruik van bevochtiging/verneveling kan de impact eventueel gemilderd worden. Hierbij wordt vermeld dat er in feite een beperkte schaalgrootte is, en bijgevolg slechts zeer tijdelijke effecten Bepaling stofconcentratie in omgevingslucht In tweede instantie wordt deze stofemissie omgezet naar een stofconcentratiebijdrage in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening met het IFDM-model. Naar analogie met de inschatting van de geurimissie en de ammoniakdepositie, wordt er aanbevolen om de stofconcentratie te bepalen met behulp van de webtoepassing IMPACT, de opvolger voor IFDM-PC. (zie bijlage Modelleringsafspraken bij het RLB Landbouwdieren op de invoerparameters). Voor de berekeningen PM10 en PM2,5 wordt voor het meteojaar 2012 gekozen cfr. de afsprakennota voor het gebruik van Impact in MER. In tegenstelling tot geurhinder wordt hier geen cumulatieve modellering met bedrijven in de omgeving uitgevoerd in IMPACT, aangezien stofbronnen in de omgeving, niet enkel stofbronnen zijn van veebedrijven, maar vooral van verkeer, akkerbewerkingen, verwarmingsemissies,. Daarnaast dragen ook natuurlijke bronnen bij tot stofemissies. Bij de beoordeling wordt er niet rechtstreeks getoetst t.o.v. het al dan niet overschrijden van een norm, maar t.o.v. de bijdrage aan deze norm. Via de IMPACT berekening wordt er evenwel gekeken naar de totale PM10 en PM2.5 concentraties ter hoogte van de omliggende woningen, m.a.w. er wordt ook een berekening gemaakt die de achtergrondconcentraties PM10 en PM2.5 mee in rekening brengt Toetsing stofconcentratie De EU (1999/30/EG) formuleerde in 1999 een aantal grenswaarden voor PM10 in de omgevingslucht: Jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m³ Niet meer dan 35 x overschrijden per jaar van het daggemiddelde van 50 µg/m³ Volgens de geactualiseerde versie van het Richtlijnenboek Lucht wordt het toegelaten aantal overschrijdingen per jaar voor PM10 van de daggrenswaarde (35) beoordeeld t.o.v. een rekenkundige jaargemiddelde waarde waarvan aangenomen wordt dat deze statistisch gezien gemiddeld overeen komt met 35 overschrijdingen van de daggrenswaarde van PM10. Dit rekenkundig gemiddelde bedraagt 31,3 µg/m³. Voor PM10 wordt dus getoetst t.o.v. één luchtkwaliteitsnorm, nl. deze rekenkundige gemiddelde waarde, en volgens het significantiekader Volgend significantiekader (Tabel 28) wordt gehanteerd ter beoordeling van de immissiewaarde X in functie van de richtwaarde (grenswaarde) (Richtlijnenhandboek Lucht). 81/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

82 Tevens zal een toetsing uitgevoerd worden ten opzichte van de jaargemiddelde PM2,5-grenswaarde van 25 µg/m³, die vanaf 1/1/2015 van toepassing is (Europese richtlijn Lucht, 2008/50/EG). Indicatief kan aangegeven worden dat de PM2,5 concentraties zowat 60 à 70% van de PM10 concentraties uitmaken. Bij evaluatie kan dan ook met een achtergrond van 65% van de PM10 gerekend worden. Tevens wordt een indicatieve grenswaarde vooropgesteld van 20 µg/m³ in Tabel 28: Significantiekader mbt bijdrage van PM10 en PM2,5 Toetsing impactbijdrage Toetsing aan PM10 rekenkundig gemiddelde van 31,3 µg/m³ Toetsing aan PM2,5 jaargemiddelde van 25 µg/m³ Beoordeling X < 1% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 0,313 µg/m³ 0,25 µg/m³ Geen of verwaarloosbaar effect 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,313 µg/m³ <0,939 µg/m³ >0,25 µg/m³ <0,75 µg/m³ Beperkte bijdrage 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,939 µg/m³ <3,13 µg/m³ >0,75 µg/m³ < 2,5 µg/m³ Belangrijke bijdrage X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >3,13 µg/m³ >2,5 µg/m³ Zeer belangrijke bijdrage Referentiesituatie = huidig vergunde situatie Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied Een interpolatiekaart, opgesteld door de VMM, geeft het PM10 jaargemiddelde en PM2.5 jaargemiddelde in Vlaanderen weer voor Op basis van deze kaart wordt ter hoogte van het studiegebied een jaargemiddelde PM10-concentratie van µg/m³ afgeleid en voor PM2,5 ligt de jaarconcentratie in de range van µg/m³ (Figuur 9). Deze gegevens wijzen op het ruimschoots voldoen aan de grenswaarden. Dit sluit evenwel niet uit dat er t.h.v. een zeer belangrijke lokale bron er toch een overschrijding kan optreden, zeker bij jaren die gekenmerkt worden door een meteo situatie die leidt tot slechte dispersie (bvb langdurige perioden met weinig wind, temperatuursinversie,..). Er wordt inzake PM10 en PM2,5 dan ook ruimschoots aan de actuele en reeds vastgelegde toekomstige grenswaarden voldaan Bepaling stofemissie In onderstaande tabel wordt de stofemissie in de huidige vergunde toestand weergegeven. De stallen zijn vergund als traditionele stallen. In de huidige vergunde situatie bedraagt de PM10-emissie uit de stallen kg/jaar. De totale PM2,5-emissie uit de stallen bedraagt 128 kg/jaar. Tabel 29: Stofemissie bedrijf De Kiekoet bvba in de huidige vergunde situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde lijst emissiefactoren MER-richtlijnenboek landbouwdieren) Vergunde situatie Stofemissie 82/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

83 Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren PM10 (kg/dier/j) PM 2,5 (kg/dier/j) Totaal PM10 (kg/j) Totaal PM2,5 (kg/j) Totaal PM10 (kg/j/stal) Totaal PM2,5 (kg/j/stal) Stal 1 547,34 39,81 slachtkippen traditioneel ,022 0, ,34 39,81 Stal 2 547,34 39,81 slachtkippen traditioneel ,022 0, ,34 39,81 Stal 3 257,62 18,74 slachtkippen traditioneel ,022 0, ,62 18,74 Stal 4 412,19 29,98 slachtkippen traditioneel ,022 0, ,19 29,98 Totaal Bepaling impact stofconcentratie in de omgevingslucht Met behulp van IFDM-modellering via de webtoepassing IMPACT wordt de stofconcentratie bepaald in de huidige vergunde situatie situatie. De jaargemiddelde PM10-concentratie en de jaargemiddelde PM2.5-concentratie in de huidige vergunde situatie voor het bedrijf wordt weergegeven in Figuur 10 bijlage. Er dient aangegeven te worden dat de impact op de luchtkwaliteit enkel buiten de eigen perceelsgrenzen dient beoordeeld te worden. De resultaten zijn opgenomen in Tabel 33. In de huidige vergunde situatie is er voor PM10 geen woning die een zeer belangrijke bijdrage of een belangrijke bijdrage ondervindt door de stofemissies van het bedrijf De Kiekoet. Er zijn 2 woning met een beperkte bijdrage, met name een bijdrage voor PM10 tussen 1% en 3% van 31,3 µg/m³. Voor de PM2.5- concentraties stellen we vast dat geen enkele woning een bijdrage ondervindt voor de PM2.5 stofconcentratie (> 1% van 25 µg/m³) in de huidige vergunde situatie vanwege het bedrijf Huidige effectieve situatie Bepaling stofemissie In onderstaande tabel wordt de stofemissie in de huidige effectieve situatie weergegeven. De stallen zijn in de effectieve situatie reeds uitgevoerd als ammoniakemissiearme stal met systeem P-6.4. De PM10-emissie voor systeem P-6.4 is 0,019 kg/dier/jaar terwijl deze voor een traditionele stal 0,022 kg/dier/jaar bedraagt. In de effectieve situatie zal de stofemissie PM10 dus lager zijn dan in de vergunde situatie. De PM2.5 emissie van traditionele stallen en systeem P-6.4 is gelijk. In de huidige effectieve situatie bedraagt de PM10-emissie uit de stallen kg/jaar. De totale PM2,5-emissie uit de stallen bedraagt 128 kg/jaar. Tabel 30: Stofemissie bedrijf De Kiekoet bvba in de huidige effectieve situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde lijst emissiefactoren MER-richtlijnenboek landbouwdieren) Stalnr Dierplaats Stalsysteem Effectieve situatie # dieren PM10 (kg/dier/j) PM 2,5 (kg/dier/j) Totaal PM10 (kg/j) Stofemissie Totaal PM2,5 (kg/j) Totaal PM10 (kg/j/stal) Totaal PM2,5 (kg/j/stal) Stal 1 472,70 39,81 slachtkippen P ,019 0, ,70 39,81 Stal 2 472,70 39,81 83/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

84 slachtkippen P ,019 0, ,70 39,81 Stal 3 222,49 18,74 slachtkippen P ,019 0, ,49 18,74 Stal 4 355,98 29,98 slachtkippen P ,019 0, ,98 29,98 Totaal Bepaling impact stofconcentratie in de omgevingslucht Met behulp van IFDM-modellering via de webtoepassing IMPACT wordt de stofconcentratie bepaald in de huidige effectieve situatie. De jaargemiddelde PM10-concentratie en de jaargemiddelde PM2.5- concentratie in de huidige effectieve situatie wordt weergegeven in Figuur 11 in bijlage. Er dient aangegeven te worden dat de impact op de luchtkwaliteit enkel buiten de eigen perceelsgrenzen dient beoordeeld te worden. De resultaten zijn opgenomen in Tabel 33. In de huidige effectieve situatie is de effectbeoordeling voor de omliggende woningen dezelfde als in de huidig vergunde situatie. Er zijn voor PM10 geen woningen met een zeer belangrijke bijdrage van het bedrijf of belangrijke bijdrage van het bedrijf. 2 woningen ondervinden een beperkte bijdrage vanwege het bedrijf tussen 1% en 3 % van 31,3 µg/m³. Voor de PM2.5- concentraties stellen we eveneens vast dat geen enkele woning door de stofemissie van de Kiekoet een bijdrage ondervindt voor de PM2.5 stofconcentratie (> 1% van 25 µg/m³) in de huidige effectieve situatie Gewenste situatie Bepaling stofemissie In Tabel 31 wordt de stofemissie PM10 en PM2,5 van het bedrijf De Kiekoet bvba weergegeven in de gewenste toestand. In de huidige effectieve situatie bedraagt de PM10-emissie uit de stallen kg/jaar. De totale PM2,5-emissie uit de stallen bedraagt 279 kg/jaar. Tabel 31: Stofemissie bedrijf van De Kiekoet bvba in de gewenste situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde lijst emissiefactoren MER-richtlijnenboek landbouwdieren) Gewenste situatie Stofemissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren PM10 (kg/dier/ja) PM 2,5 (kg/dier/ja) Totaal PM10 (kg/j) Totaal PM2,5 (kg/j) Totaal PM10 (kg/j/stal) Totaal PM2,5 (kg/j/stal) Stal 1 514,14 43,30 slachtkippen P ,019 0, ,14 43,30 Stal 2 514,14 43,30 slachtkippen P ,019 0, ,14 43,30 Stal 3 763,42 64,29 slachtkippen P ,019 0, ,42 64,29 Stal 4 763,42 64,29 slachtkippen P ,019 0, ,42 64,29 Stal 5 763,42 64,29 slachtkippen P ,019 0, ,42 64,29 Totaal /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

85 Tabel 32: Relatieve stofemissie in vergelijking met de stofemissie in de referentie situatie Huidige vergunde situatie Huidig effectieve situatie Gewenste situatie Stofemissie PM10 (kg/jaar) Relatieve stofemissie t.o.v. referentie, in % Bepaling impact op stofconcentratie in omgevingslucht Met behulp van IFDM-modellering via de webtoepassing IMPACT wordt een modellering voor het bedrijf in kwestie uitgevoerd voor de gewenste situatie. De IMPACT-modellering van de jaargemiddelde PM10-concentratie en de jaargemiddelde PM2,5- concentratie door het bedrijf in de gewenste situatie wordt weergegeven in Figuur 12 in bijlage. In de gewenste situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke bijdrage ondervindt van het project van De Kiekoet bvba. Er zijn eveneens geen woningen die een belangrijke bijdrage ondervinden ( tussen 3% - 10%). Er zijn 7 woningen met een beperkte bijdrage voor PM10, m.n. tussen 1% - 3% van 31,3 µg/m³ (zie Tabel 33). T.o.v. de huidige situatie zijn er dus 5 woningen bijgekomen met een beperkte bijdrage door de uitvoering van het project. Het betreft 5 woningen gelegen ten NO in de Grote Haart en Kleine Haart. Voor de PM2,5- concentraties stellen we vast dat er geen bijdrage vanwege het bedrijf wordt verwacht ter hoogte van de woningen in de omgeving van het bedrijf van De Kiekoet BVBA. Tabel 33: Effectoverzicht impact fijn stof voor de bijdrage vanwege het bedrijf Aantal woningen Toetsing Huidig vergunde situatie Huidig effectieve situatie Gewenste situatie Beoordeling PM10 - toetsing tov 31,3 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Beperkte bijdrage (beperkt negatief effect) (-1) 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Belangrijke bijdrage (negatief effect) (-2) Zeer belangrijke bijdrage (aanzienlijk negatief effect) (-3) Toetsing Huidig vergunde Huidig effectieve Gewenste Beoordeling situatie situatie situatie PM2.5 - toetsing tov 25 µg/m³ 85/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

86 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Beperkte bijdrage (beperkt negatief effect) Belangrijke bijdrage (negatief effect) Zeer belangrijke bijdrage (aanzienlijk negatief effect) De totale PM10 en PM2,5 concentraties (met achtergrondconcentratiekaart 2015) in de verschillende situaties werden ook berekend en worden besproken in de discipline Mens-Gezondheid. Bij de stofemissies voor het bedrijf De Kiekoet bvba in de gewenste situatie, werd er geen rekening gehouden met een eventuele reductie van stof door de aanwezigheid van een stofbakken die geplaatst worden aan de achtergevel van de bestaande stallen stal 1 en stal 2. De beoordeling van de effecten kan genuanceerd worden door een beperkte reductie voor de stofbak (PM10) aan te nemen. Hierop wordt bij het hoofdstuk Milderende maatregelen teruggekomen Verzurende en vermestende impact Methodiek effectbepaling Bij verzuring en vermesting, twee belangrijke milieubegrippen, is ammoniak in de veehouderij de belangrijkste factor. Ammoniak wordt relatief snel uit de atmosfeer verwijderd, o.a. door zijn zeer goede oplosbaarheid in water. Het belangrijkste effect dat ammoniak dan ook met zich mee brengt wordt veroorzaakt door de depositie ervan, waarbij ammoniak voor een verzurend en vermestend effect zorgt op bodem, water en fauna & flora. Bijgevolg wordt er ter inschatting van de milieu-impact van de ammoniakemissie geen immissie berekend, maar wordt de depositie beschouwd. In dit hoofdstuk wordt enkel ingegaan op de berekening van de ammoniakemissie. De verzurende en vermestende gevolgen worden besproken onder de discipline Biodiversiteit Bepaling ammoniakemissie In een Vlaamse werkgroep stallen werden de stalsystemen geselecteerd die in aanmerking komen in het kader van het ammoniakreductieplan voor Vlaanderen. De systemen die wettelijk kunnen toegepast worden als ammoniakemissiearm stalsysteem voor varkens en pluimvee werden opgenomen in de Lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie (Ministerieel besluit van 19 maart 2004, bijlage 1; Belgisch Staatsblad 14/10/2004). Voor deze stalsystemen dienen de ammoniakemissiefactoren gebruikt te worden die in deze lijst zijn opgenomen. De 3 nieuwe stalllen worden gebouwd volgens een ammoniakemissiearm systeem, met name systeelm P-6.4. Dit systeem omvat een warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging van de strooisellaag. Ook de bestaande stallen zijn reeds ammoniakemissiearm uitgevoerd volgens het systeem P-6.4. Deze stallen zijn wel nog vergund als traditionele stal. In het ministrieel besluit van 13 juni 2016 (BS ) is de emissiefactor van het bestaande systeem P-6.4 (warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag) vastgelegd op 86/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

87 0,021 kg NH 3/dier/jaar. Er is eveneens een nieuw systeem toegevoegd aan de lijst van AEA systemen. Het nieuwe systeem P-6.9: warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag en een minimaal geinstalleerd ventilatiedebiet van 0,7 m³ per dierplaats per uur is een alternatief met dezelfde emissiefactor (MB 13/06/2016) Referentiesituatie = huidig vergunde situatie De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf van De Kiekoet bvba bedraagt in de huidig vergunde situatie 6,4 ton NH 3/jaar. De 4 bestaande stallen zijn immers vergund als zijnde traditionele stallen. De ammoniakemissie van een traditioneel systeem bedraagt 0,08 kg NH 3 per jaar per dier. Tabel 34: Ammoniakemissie bij bedrijf van De Kiekoet bvba in de huidig vergunde situatie Vergunde situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren NH 3 (kg/j/dier) Ammoniakemissie Totaal (kg/jaar) Totaal stal (kg/jaar) Stal ,32 slachtkippen traditioneel , ,32 Stal ,32 slachtkippen traditioneel , ,32 Stal 3 936,80 slachtkippen traditioneel , ,80 Stal ,88 slachtkippen traditioneel , ,88 Totaal Huidige effectieve situatie In de effectieve situatie zijn de bestaande stallen reeds uitgerust met een warmtewisselaar (systeem P-6.4) en bedraagt de ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf van De Kiekoet bvba in de huidig effectieve situatie 1,7 ton NH 3/jaar. De 4 bestaande stallen zijn immers vergund als zijnde traditionele stallen. De ammoniakemissie van een traditioneel systeem bedraagt 0,08 kg NH 3 per jaar per dier. Tabel 35: Ammoniakemissie bij bedrijf van De Kiekoet bvba in de huidig effectieve situatie Effectieve situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren NH 3 (kg/j/dier) Ammoniakemissie Totaal (kg/jaar) Totaal stal (kg/jaar) Stal 1 522,46 slachtkippen P , ,46 Stal 2 522,46 slachtkippen P , ,46 Stal 3 245,91 slachtkippen P , ,91 Stal 4 393,46 slachtkippen P , ,46 Totaal /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

88 Gewenste situatie In de gewenste situatie bedraagt de ammoniakemissie uit de stallen 3,7 ton NH 3/jaar. Ondanks het uitbreiden in aantal slachtkippen, is er een daling van de ammoniakemissie t.o.v. de huidig vergunde situatie aangezien alle stallen in de gewenste situatie ammoniakemissiearm zijn uitgevoerd. Tabel 36: Ammoniakemissie bij bedrijf van De Kiekoet bvba in de gewenste situatie Gewenste situatie Ammoniakemissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren NH 3 (kg/j/dier) Totaal (kg/j) Totaal (kg/j/stal) Stal 1 568,26 slachtkippen P , ,26 Stal 2 568,26 slachtkippen P , ,26 Stal 3 843,78 slachtkippen P , ,78 Stal 4 843,78 slachtkippen P , ,78 Stal 5 843,78 slachtkippen P , ,78 Totaal Energie en broeikasgassen Methodiek De theorie van het broeikaseffect is op zich goed gekend en algemeen aanvaard. Klimaatverandering is een rechtstreeks gevolg van de oplopende concentraties aan broeikasgassen in onze atmosfeer. Die gassen laten de invallende zonnestralen door, maar houden de door de aarde teruggekaatste warmte tegen. Dit fenomeen is bekend als het broeikaseffect. Koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O) zijn enkele belangrijke broeikasgassen. De emissie van broeikasgassen uit de landbouw is een gevolg van de methaanvergisting (CH4) in de dierlijke spijsvertering en in mestopslag, de productie van lachgas (N2O) uit biologische processen, het gebruik van fossiele brandstoffen (CO2- en N2O-emissie) en de emissie van koolstofdioxide (CO2) door de daling van de bodemkoolstofvoorraad. De voornaamste bronnen van broeikasgassen op het veeteeltbedrijf zijn afkomstig van geproduceerde stalgassen en van de verbranding van fossiele brandstoffen. Ook het elektriciteitsverbruik zorgt voor een zekere CO2-productie ter hoogte van de elektriciteitscentrale. De grootste energieverbruikers zijn de verwarming en de verlichting van de stallen en de ventilatoren. Onderstaande tabel geeft de totale emissie in Vlaanderen weer aan broeikasgasemissie, alsook het aandeel van de veeteelt (VMM, 2010b). Tabel 37: Broeikasgasemissie in Vlaanderen en aandeel veeteeltsector (VMM, 2010b) Vlaanderen Broeikasgasemissie (ton CO 2-equivalenten) Totale broeikasgasemissie veeteelt Totale broeikasgasemissie al de sectoren /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

89 Bij deze effectgroep dient opgemerkt te worden dat ze zich niet op lokaal niveau afspeelt, maar eerder op regionaal niveau of zelfs continentaal of mondiaal niveau. Tijdens de opmaak van een milieueffectrapport voor een project zullen ze dus zelden tot nooit op een zinvolle manier gekwantificeerd worden. Wel kunnen de atmosferische emissies van het project gekaderd worden in de beleidsmatige context (bron: Richtlijnenboek discipline Lucht). Uit Tabel 37 kan afgeleid worden dat het aandeel van de veeteeltsector in 2009 ca. 7% bedraagt van de totale broeikasgasemissies in Vlaanderen. In wat volgt zal bijgevolg de emissie aan broeikasgassen door het bedrijf zelf ingeschat worden aan de hand van emissiefactoren die werden gepubliceerd in de IPCC Guidelines 96 en De jaarlijkse broeikasgasemissies ten gevolge van de veeteeltexploitatie wordt bepaald op basis van de vergunde dierenaantallen, het jaarlijkse verbruik aan fossiele brandstoffen en de van toepassing zijnde emissiefactoren voor methaan, lachgas en CO 2. Eveneens wordt dieper ingegaan op het energieverbruik van het bedrijf, en de aanwending van hernieuwbare energiebronnen. De grootste energieverbruikers zijn hier de verlichting van de stallen, de ventilatoren, het voedersysteem en de warmeluchtblazers en de warmtewisselaars. Het totale energieverbruik en de eigen productie wordt vergeleken met de CO 2-uitstoot van klassieke elektriciteitscentrales. Een echte beoordeling wordt hier niet aan gekoppeld. Er kunnen, indien nodig, bijkomende aanbevelingen gebeuren Huidig vergunde situatie (referentiesituatie) en huidig effectieve situatie Methaanemissie Op basis van de door de VMM gehanteerde emissiefactoren (IPPC, 1996), wordt een inschatting gemaakt van de totale methaanemissie ten gevolge van de dieren. Voor het pluimvee wordt enkel rekening gehouden met methaanemissie ten gevolge van de mest aanwezig in de stal. Merk op dat de toepassing van ammoniakemissiearme stalsystemen niet in rekening gebracht werd inzake methaanemissie, dit omdat hierover geen meer gegevens gekend zijn. Mogelijks hebben deze ook een beperkend effect op de methaanemissie. Aangezien ammoniakemissiearme systemen niet in rekening werden gebracht, zijn de huidig vergunde en de huidig effectieve situatie gelijk. Daarnaast komt ook methaan vrij bij de verbranding van fossiele brandstoffen. Voor de berekening van de methaanemissie wordt gebruik gemaakt van de emissiefactoren uit de 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories. Tabel 38: Berekening methaanemissie uit de stallen bij bedrijf De Kiekoet bvba in de huidige situatie (vergund en effectief) Stalnr Dierplaats # dieren Emissiefactor CH 4 (kg/dier/j) verterings-proces Emissiefactor CH 4 (kg/dier/j) mestopslag Emissie CH 4 (kg/dier/j) verteringsproces Emissie CH 4 (kg/dier/j) mestopslag Stal 1 Stal 2 Stal 3 Slachtkippen ,02-497,58 Slachtkippen ,02-497,58 Slachtkippen ,02-234,2 89/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

90 Stal 4 Slachtkippen ,02-374,72 Totaal (kg) Totaal (ton CO 2-equivalenten*) 45 *IPCC rapport 2013 GWP-waarde van CH4 = 28 Tabel 39: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de huidige situatie (vergund en effectief) Jaarlijks verbruik brandstof Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CH 4 (kg/tj) (IPCC, 2006) CH 4-emissie (kg/jaar) CO 2-equivalenten (ton) l petroleum en mazout 1, ,42 *IPCC rapport 2013 GWP-waarde van CH4 = Lachgasemissie Eveneens inzake lachgasemissie wordt op basis van de door de VMM gehanteerde emissiefactoren (IPCC, 2006) een inschatting gemaakt van de totale lachgasemissie die de mestopslag veroorzaakt. Voor kippen bedraagt de lachgasemissie 0,001 kg N2O-N per kg uitgescheiden N. In de huidige situatie (vergund en effectief) bedraagt de totale N2O-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf van De Kiekoet bvba in totaal 44 kg N2O/jaar (~11,6 ton CO2-equivalenten). Ook hier werd een eventuele reductie in emissie door toepassing van de ammoniakemissiearme stalsystemen niet in rekening gebracht. In onderstaande tabel wordt de berekening (met emissiefactoren uit IPCC, 2006) weergegeven van de lachgasemissie ten gevolge van de verbruiken aan brandstof. Tabel 40: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in huidige situatie (vergund en effectief) Jaarlijks verbruik brandstof Energievoorraad (TJ) Emissiefactor N 2O (kg/tj) (IPCC, 2006) N 2O-emissie (kg/jaar) CO 2-equivalenten (ton) l petroleum en mazout 1,5 0,6 0,9 0,24 *IPCC rapport 2013 GWP-waarde van N2O = CO 2 -emissie Tabel 41: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de huidige situatie Jaarlijks verbruik brandstof Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CO 2 (kg/tj) (IPCC, 2006) CO 2-emissie (kg/jaar) l petroleum en mazout 1,5 73, Gewenste situatie Methaanemissie In de toekomstige situatie bedraagt de totale CH4-emissie uit de stallen op het bedrijf De Kiekoet bvba in totaal kg CH4/jaar (~75 ton CO2-equivalenten). Het jaarlijks verbruik aan fossiele brandstoffen voor het bedrijf bedraagt in de toekomstige situatie liter petroleum en mazout. 90/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

91 Tabel 42: Berekening methaanemissie uit de stallen bij bedrijf De Kiekoet bvba in de gewenste situatie Stalnr Dierplaats # dieren Emissiefactor CH 4 (kg/dier/j) verterings-proces Emissiefactor CH 4 (kg/dier/j) mestopslag Emissie CH 4 (kg/dier/j) verteringsproces Emissie CH 4 (kg/dier/j) mestopslag Stal 1 Stal 2 Stal 3 Stal 4 Stal 5 Slachtkippen ,02-541,2 Slachtkippen ,02-541,2 Slachtkippen ,02-803,6 Slachtkippen ,02-803,6 Slachtkippen ,02-803,6 Totaal (kg) Totaal (ton CO 2-equivalenten*) 75 *IPCC rapport 2013 GWP-waarde van CH4 = 28 Tabel 43: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de gewenste situatie Jaarlijks verbruik brandstof Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CH 4 (kg/tj) (IPCC, 2006) CH 4-emissie (kg/jaar) CO 2-equivalenten (ton) l petroleum en mazout 4, ,23 *IPCC rapport 2013 GWP-waarde van CH4 = Lachgasemissie In de toekomstige situatie bedraagt de totale N2O-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf De Kiekoet bvba in totaal 96 kg N2O/jaar (~25,4 ton CO2-equivalenten). In onderstaande tabel wordt de berekening (met emissiefactoren uit IPCC, 2006) weergegeven van de lachgasemissie ten gevolge van de verbruiken aan brandstof. Tabel 44: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de gewenste situatie Jaarlijks verbruik brandstof Energievoorraad (TJ) Emissiefactor N 2O (kg/tj) (IPCC, 2006) N 2O-emissie (kg/jaar) CO 2-equivalenten (ton) l petroleum en mazout 4,4 0,6 2,64 0,70 *IPCC rapport 2013 GWP-waarde van N2O = CO 2 -emissie Tabel 45: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de gewenste situatie Jaarlijks verbruik brandstof Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CO 2 (kg/tj) (IPCC, 2006) CO 2-emissie (kg/jaar) l petroleum en mazout 4,4 73, /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

92 Totale broeikasgasemissies In Tabel 46 wordt een overzicht gegeven van de totale broeikasgasemissies in de huidige (vergund en effectief) en in de gewenste situatie. Tabel 46: Totale broeikasgasemissie in de huidige (vergund en effectief) en in de gewenste situatie Emissie uitgedrukt in ton CO 2-equivalenten Stal Huidige situatie Gewenste situatie CH 4-emissie per jaar t.g.v. mestopslag N 2O-emissie per jaar t.g.v. mestopslag 11,6 25,4 CH 4-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele brandstoffen 0,4 1,2 N 2O-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele 0,2 0,7 brandstoffen CO 2-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele 0,1 0,3 brandstoffen TOTAAL Door het voorliggende project neemt de totale broeikasgasemissie ten gevolge van het bedrijf toe met 46 ton CO 2-equivalenten. Per dierplaats geeft dit in de huidige situatie een relatieve broeikasgasemissie van 0,7 kg CO 2- equivalenten en in de gewenste situatie 0,6 kg CO 2-equivalenten. In Tabel 47 worden de cijfers voor Vlaanderen vergeleken met de emissie ten gevolge van voorliggend bedrijf. Tabel 47: Procentuele bijdrage bedrijf aan broeikasgasemissie in Vlaanderen t.g.v. veeteeltsector en overige sectoren Bijdrage in % Huidige situatie Gewenste situatie Procentuele aandeel bedrijf t.o.v. veeteeltsector 0,001 0,002 Procentuele aandeel bedrijf in Vlaanderen 0,0001 0, Energieverbruik en broeikasgassen In de huidige (vergund en effectief) situatie bedraagt het elektriciteitsverbruik ongeveer kwh per jaar. In de gewneste situatie zou dit toenemen tot ca kwh per jaar. Ook aan dit energieverbruik kan een zekere CO2-emissie gekoppeld worden. In klassieke elektriciteitscentrales gaat de productie van 1 kwh namelijk gepaard met ongeveer 0,687 kg CO2-uitstoot (bron: - emissies van klassieke elektriciteitscentrales in België). Door het zelf opwekken van duurzame energie, bv. d.m.v. zonnepanelen, zal het bedrijf bijdragen aan een beperking van de broeikasgassen. Algemeen geldt dat afhankelijk van de ondersteuningsmaatregelen waarvoor het bedrijf in aanmerking komt (hetgeen gekoppeld is aan het financiële statuut van het bedrijf), het plaatsen van zonnepanelen al dan niet economisch interessant is. De plaatsing van de zonnepanelen vergt eveneens een aanzienlijke startinvestering, de financiële draagkracht van het bedrijf dient voldoende groot te zijn om zulk een investering te kunnen realiseren. Er is 10 kw aan zonnepanelen aanwezig op stal 2. Wat de plaatsing van windturbines betreft, is het plaatsen van grote windturbines (diameter meter en met een vermogen > 1 MW) als financieel interessant te beschouwen. Kleinere turbines variëren in vermogen van 100 Watt tot 10 Kilowatt. Het bekomen van een vergunning voor een windturbine ligt nog steeds heel moeilijk. 92/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

93 Het uitvoeren van een energieaudit is volgens expertinschatting economisch haalbaar voor alle veeteeltbedrijven. Hierdoor kan de bedrijfsleider een goed zicht bekomen op het energieverbruik op zijn bedrijf en kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. Tot op heden werd nog geen energieaudit uitgevoerd op het bedrijf Synthese discipline lucht Inzake de discipline Lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie en emissie broeikasgassen. In de discipline Lucht worden 3 situaties berekend en beoordeeld, mat name de huidig vergunde situatie (dit is de referentiesituatie), de huidig effectieve situatie en de gewenste situatie. Dit aangezien de aanwezige 4 pluimveestallen allen vergund zijn als traditionele stallen met nokventilatie, maar in de effectieve situatie reeds ammoniakemissiearm zijn uitgevoerd met het systeem P-6.4 (warmtewisselaar) en een gecombineerde nok-/lengteventilatie. In de gewenste situatie worden 2 van de 4 bestaande pluimveestallen afgebroken, en worden er 3 nieuwe pluimveestallen gebouwd. Ze worden allen voorzien van het AEA systeem P-6.4 en er is een gecombineerde nok-/lengteventilatie. Op de bestaande 2 stallen wordt er een stofbak voorzien en de nieuwe stallen hebben kokers in de achtergevel waardoor de lucht verticaal wordt uitgestoten. Het bedrijf De Kiekoet bvba maakt deel uit van een bronnencluster. De beoordeling van geur gebeurde bijgevolg op clusterniveau. Voor de cumulatieve geurberekening in de gewenste situatie zijn er 2 woningen met een aanzienlijk negatief effect. Deze woningen zijn allen gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Het betreft de bedrijfswoning van het clusterbedrijf en de woning ten ZO van het clusterbedrijf op ongeveer 100 m afstand van het clusterbedrijf (idem huidig vergunde situatie). Voor de cumulatieve geurberekening in de gewenste situatie zijn er 3 woningen met een negatief effect. Deze woningen zijn gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Eén van deze 3 woningen is de bedrijfswoning (De Kiekoet 16). Er zijn voor de cumulatieve geurberekening 3 woningen gelegen in agrarisch gebied die een beperkt negatief effect ondervinden. T.o.v. de huidige situatie zijn er in totaal in de gewenste situatie 3 extra woningen gelegen in agrarisch gebied, die een effect ondervinden door de uitvoering van het project. Het betreft de woningen gelegen Grote Haart 30, Kleine Haart 31 en Kleine Haart 31A. Ter hoogte van deze woningen is er een beperkte toename van de geurconcentraties. Bij de beoordeling van de geuremissie dient er wel op gewezen te worden dat de emissiefactoren geen onderscheid maken tussen al of niet ammoniakarme stallen. Dit kan in feite als een soort van worst case beoordeling aanzien worden want het kan toch redelijkerwijs verwacht worden dat stalsystemen met lagere ammoniakemissies toch ook lagere geuremissies zullen veroorzaken (maar mogelijks is de te verwachten lagere geuremissie niet significant verschillend waardoor toch uit gegaan wordt van dezelfde kengetallen). 93/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

94 In de gewenste situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke bijdrage ondervindt van het project van De Kiekoet bvba. Er zijn eveneens geen woningen die een belangrijke bijdrage ondervinden ( tussen 3% - 10%). Er zijn 7 woningen met een beperkte bijdrage van het bedrijf voor PM10, m.n. tussen 1% - 3% van 31,3 µg/m³. T.o.v. de huidige situatie zijn er dus 5 woningen bijgekomen met een beperkte bijdrage. Het betreft 5 woningen gelegen ten NO in de Grote Haart en Kleine Haart. Voor de PM2,5- concentraties stellen we vast dat er geen bijdrage van het bedrijf van De Kiekoet BVBA wordt verwacht ter hoogte van de woningen in de omgeving. Bij de stofemissies voor het bedrijf De Kiekoet bvba in de gewenste situatie, werd er geen rekening gehouden met een eventuele reductie van stof door de aanwezigheid van stofbakken die geplaatst worden aan de achtergevel van de bestaande stallen stal 1 en stal 2. Deze stofbakken hebben vnl. ten aanzien van de grovere fractie van (fijn) stof een positief effect. Mbt de impact tijdens de afbraak en aanlegfase, is er mogelijks impact inzake stof bij afbraak en bij breken van puin. Door gebruik van bevochtiging/verneveling kan de impact gemilderd worden. Hierbij wordt vermeld dat er in feite een beperkte schaalgrootte is, en bijgevolg slechts zeer tijdelijke effecten. Opmerking : ten aanzien van de hierboven opgenomen evaluatie dient aangegeven te worden dat de impact binnen de eigen bedrijfsgrens in feite niet dient beoordeeld te worden. 94/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

95 Synthese discipline LUCHT Huidig vergunde situatie Huidig effectieve situatie Gewenste situatie Aantal dieren Waarderingspunten Vlarem II- afstandsregels geen of verwaarloosbaar effect geen of verwaarloosbaar effect geen of verwaarloosbaar effect Geuremissie (Oue/s) Clusterbeoordeling geur 2 woningen met een aanzienlijk negatief effect 3 woningen met een aanzienlijk negatief effect 2 woningen met een aanzienlijk negatief effect 1 woning met een negatief effect 2 woning met een negatief effect 3 woning met een negatief effect 2 woningen met een beperkt negatief effect 0 woningen met een beperkt negatief effect 3 woningen met een beperkt negatief effect PM10 emissie (kg/jaar) Effectoverzicht PM10 2 woningen met een beperkt negatief effect 2 woningen met een beperkt negatief effect 7 woningen met een beperkt negatief effect PM2.5 emissie (kg/jaar) Effectoverzicht PM2.5 geen effecten geen effecten geen effecten Ammoniakemissie (kg/jaar) Effectbeoordeling Zie discipline Biodiversiteit Totale broeikasgasemissies (ton CO2- equivalenten) /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

96 Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen De exploitant heeft reeds op voorhand een aantal milderende maatregelen onmiddellijk geïmplementeerd in de gewenste situatie om in te spelen op de positieve effecten van deze maatregelen op het milieu, omgeving en dierenwelzijn. Zowel de bestaande stallen als de nieuwe stallen zijn AEA uitgevoerd volgens systeem P-6.4. De exploitant maakt eveneens de keuze om de bezetting in de bestaande en de nieuwe stallen te beperken tot 20,5 kippen/m². Dit komt het dierenwelzijn ten goede. Verder heeft de exploitant ervoor gekozen om de emissiepunten te verhogen. Een verhoogde ventilatie uitlaat of schouw, zorgt ervoor dat de geurpluim zich in een groot luchtvolume kan mengen voor de geurpluim het grondniveau bereikt. Op deze manier is er een betere verdeling van de luchtemissies in de omgeving: Nokventilatoren op bestaande stallen stal 1 en stal 2: verhogen naar 9,5 m Plaatsen van een stofbak op bestaande stallen + hoogte stofbak op bestaande stallen stal 1 en stal 2: hoogte 10,5 m Nokventilatoren van de nieuwe stallen stal 3, stal 4 en stal 5: hoogte 9,5 m Kokers aan achtergevel van nieuwe stallen stal 3, stal 4 en stal 5: hoogte 9,5 m (koker stal 3, meest nabij stal 2 is 9,25 m owv perceelsgrens) Bovenstaande maatregelen zijn niet standaard, maar reeds in de gewenste toestand mee opgenomen door de exploitant o.w.v. de positieve effecten op omgeving en ook op het welzijn van de dieren zelf. Verder worden onderstaande maatregelen genomen: Als geurbeïnvloedende maatregelen inzake voeder en voederwijze wordt in de BBT-studie het toedienen van meerfasenvoedering aangehaald. Doordat de voeders beter afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de dieren, daalt de stikstofexcretie in de mest. Ook toediening van eiwitarm voeder heeft een significante reductie in de stikstofexcretie in de mest tot gevolg. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoeders met verlaagd fosforgehalte en ruw eiwitgehalte. Dit effect is niet meegenomen in de berekening van de geurconcentraties, de bekomen resultaten zijn dus een worst-case scenario. Bij het vullen van de silo s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. De stallen worden op regelmatige basis intensief gereinigd. Dit resulteert in een beperking van de geuremissie. Het aantal transporten op het bedrijf wordt geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing, slijtage emissies en emissies van verbrandingsgassen door het verbruik van mazout wordt beperkt. Het bedrijfsterrein wordt zo goed als kan proper en stofvrij gehouden. Bovendien werd er geen rekening gehouden met een eventuele reductie van stof door de aanwezigheid van een stofbakken die geplaatst worden aan de achtergevel van de bestaande stallen stal 1 en stal 2. De beoordeling van de effecten kan verder genuanceerd worden door een beperkte reductie voor de stofbak (PM10) aan te nemen. De berekeningen in dit MER gaan dus uit van een worst-case scenario. 96/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

97 Een stofbak zorgt voor de reductie van de stofuitstoot en een verbeterde dispersie. De horizontale luchtstroom wordt omgebogen naar een verticale luchtstroom, waardoor de emissies hoger zullen uitgestoten worden. Een bijkomend voordeel valt te verwachten doordat er meer stof ter plekke zal neerslaan. Er kan dus vanuit gegaan worden dat dit een reducerend effect heeft op de stofemissies van het bedrijf (vnl. ten aanzien van de grovere fracties). Er zijn evenwel geen gegevens bekend m.b.t. het emissiereducerend effect inzake PM10. Een stofbak werkt met het principe van impactie en inertiedepositie. De uitstromende lucht wordt sterk van richting veranderd (horizontaal naar verticaal). Kleinere deeltjes zullen geneigd zijn de luchtstroom te volgen, terwijl grotere deeltjes uit de bocht vliegen en botsen tegen de wand van de stofbak. Door de zwaartekracht vallen de deeltjes vervolgens naar beneden en worden uit de lucht verwijderd. Een deel van het stof blijft ook aan de wand kleven Bijkomend te nemen maatregelen Voor de discipline Lucht moeten er geen bijkomende maatregelen genomen worden door het bedrijf De Kiekoet bvba. De noodzaak naar bijkomende milderende maatregelen voor de ammoniakemissie wordt bekeken in de discipline Biodiversiteit Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Onderzoek naar mogelijkheden voor reductie geurhinder In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et al., 2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met struiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca Als gevolg van deze Nederlandse meetcampagne werd onderzocht op welke manier landschapselementen in staat zijn om de impact van de emissies te verminderen (Van Dijk et al., 2005). Hieruit bleek dat landschapselementen zoals windsingels een fysiek obstakel vormen voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee elkaar tegenwerkende processen: verhoogde depositie en snelheidsdemping. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak, maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. De geurreductie door een windsingel zal op twee manieren gebeuren. Enerzijds zal geur (die zich als gas verspreidt) als gevolg van de extra turbulentie die ontstaat door de beplanting, worden gemengd en verdund met hogere luchtlagen waardoor de geurbelasting op leefniveau afneemt. Anderzijds zullen geurpartikels die geadsorbeerd worden aan stofdeeltjes gedeeltelijk door de beplanting worden gecapteerd (Van Dijk et al., 2005). Het windbrekend effect, waardoor een lagere dispersie optreedt, veroorzaakt echter een tegenovergesteld effect, en zal het verdunnend effect beperken. Hierdoor wordt de positieve impact van de hierboven vermelde elementen gedeeltelijk teniet gedaan. Ook aan de universiteit van McGill in Canada loopt momenteel eveneens een project naar het effect van natuurlijke windsingels op de verspreiding en het terugdringen van geur. Hieruit blijkt dat windsingels moeten bestaan uit minimum 2 rijen bomen of struiken, met variabele hoogtes, geplaatst loodrecht op de meest overheersende windrichting. Zij vermelden dat hoge barrières rond bvb. 97/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

98 mestopslagplaatsen voor een geurreductie kunnen zorgen van 26 tot 92% aan de windluwe zijde (Bradshaw, 2003). Mogelijke aanbevelingen voor het bedrijf De Kiekoet bvba: -De bestaande groenaanplanting zal verder uitgebreid worden met een enkele rij streekeigen bomen achter de nieuwe pluimveestallen. De coniferen achter de berging zullen bij de nieuwbouw verwijderd worden omdat ook een gedeelte van deze constructie afgebroken zal worden. Langs de zijde van de laatste stal (zijde van de bewoners De Schutshoeven ) op gepaste afstand zal er een talud aangelegd worden die beplant zal worden met streekeigen beplanting. -Bij gebruik van breekinstallatie kan door gebruik van bevochtiging/verneveling de impact van stof gemilderd worden. 98/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

99 5.2. Water Voor de relevante figuren wordt verweren naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 13 Ligging grondwaterwinningen in een straal van 1 km Figuur 14 Hydrogeologisch model boorput Figuur 15 Kaart met ligging waterlopen Figuur 16 Afwateringsplan van het bedrijf Figuur 17 Kaart met overstromingsgevoelige gebieden Figuur 18 Waterbalans huidige situatie Figuur 19 Waterbalans nieuwe situatie Afbakening studiegebied Inhoudelijke afbakening Bij de discipline Water wordt de impact beoordeeld ten aanzien van: Grondwater Oppervlaktewater Afvalwater, hemelwater Effecten ten aanzien van zowel kwantiteit als kwaliteit worden hierbij beoordeeld Geografische afbakening Grondwater Bij de afbakening van het studiegebied wordt ruim aandacht besteed aan de beschrijving van de grondwaterkwetsbaarheid, de watervoerende lagen en eventuele andere grondwaterwinningen in de ruime omgeving van het bedrijf. Deze omschrijving omvat aldus het eigenlijke projectgebied en de ruimere omgeving Oppervlaktewater Het studiegebied beperkt zich tot de oppervlaktewateren die rechtstreeks kunnen beïnvloed worden door het project, meer bepaald door verontreiniging van oppervlaktewater door vermesting, door gebruik van reinigings- en ontsmettingsmiddelen, eventueel lekkage, Hemelwater Enkel het hemelwater dat op de huidige en toekomstige verhardingen valt wordt beoordeeld. Het geografisch studiegebied beperkt zich dan ook enkel tot deze oppervlakten en de locatie van de hemelwateropslag Toelichting gegevensgebruik Voornaamste bronnen: Gegevens vergunde grondwaterwinningen, grondwaterkwetsbaarheidskaart en boorrapporten ( Geoloket Vlaanderen Ligging waterwingebieden en beschermingszones ( 99/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

100 Informatie per waterlichaam (Geoloket VMM) Zoneringsplannen (Geoloket VMM) Watertoetskaarten ( BBT-studie 'Veeteelt ' (Vito, 2006) Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) Opbouw van een Vlaams Grondwatervoedingsmodel. (Meyus et al., 2004) VHA-bestanden: digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas ( Gegevens meetpunten VMM: (link geoloket) Grondwater Methodiek Methodiek analyse referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaarten van Vlaanderen geven de risicograad aan van verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag door stoffen die van het aardoppervlakte de bodem indringen. Als watervoerende laag worden de verzadigde zones met voldoende dikte en uitbreiding beschouwd, die waterwinning op een economisch verantwoorde wijze toelaten. Verder worden de openbare drinkwatervoorzieningen en/of grondwaterwinningen die zich bevinden in het studiegebied beschreven en gesitueerd Methodiek effectbepaling - analyse gewenste situatie Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de gewenste situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is Waterhuishouding Verstoring grondwater: bronbemaling tijdens de geplande aanlegfase Op basis van de diepte van de grondwatertafel ter hoogte van de bedrijfslocatie en van de noodzakelijk geachte bouwdiepte, wordt berekend hoe groot de grondwaterstanddaling dient te zijn. De invloedstraal van de bemaling R kan berekend worden met de formule van Sichardt: met: s = de gewenste grondwaterstanddaling (m) k = doorlaatbaarheidcoëfficiënt (m/s) R = 3000.s. k Verstoring grondwatertafel ten gevolge van bedrijfsuitbating In eerste instantie dient een verschil gemaakt te worden indien de grondwaterwinning water pompt uit een watervoerende laag die in contact staat met de luchtdruk ( freatische laag ) dan wel uit een afgeschermde laag ( gespannen laag waarbij er overdruk heerst). De invloed van de grondwaterwinning voor een ongespannen watervoerende laag (freatisch grondwater) wordt met de formule van Dupuit bepaald. De methode van Dupuit voor een ongespannen watervoerende laag is: 100/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

101 met: Q = het pompdebiet( m³/dag) K = doorlaatbaarheidscoëfficient (m/dag) H = dikte van het ongestoord watervoerend pakket (m), meestal gelijkgesteld aan 10 m aquifer h = de dikte van het watervoerend pakket bij grondwateronttrekking (m) s = H - h = de grondwaterdaling op r meter van de winningsput (m) R = de invloedsstraal (m) r = straal van de puttenring rondom de put (m) Na voldoende tijd stelt er zich een evenwicht in, zodra de infiltratie van hemelwater in de zone, beïnvloed door de winning, gelijk wordt aan het opgepompt debiet. Dit betekent dat Q = π R2 Ne Het evenwicht tussen neerslag en pompdebiet is het intrekgebied. De straal van het intrekgebied is ruimer dan die van een verlagingskegel en wordt bijgevolg als de worst case beschouwd. De maximale waarde van het intrekgebied kan dan berekend worden als R = (Q/(π.Ne)) Met: Ne = effectieve neerslagoverschot (gemiddelde neerslagoverschot bedraagt in Vlaanderen 0,7 mm/d of 255 mm/j) De invloed van de onttrekking op de grondwaterpeilen in de omgeving van het bedrijf en/of in het studiegebied wordt bepaald, alsook de daling van de grondwatertafel ter hoogte van naburige grondwaterwinningen. Onderstaande tabel geeft het significantiekader ter beoordeling van de onttrekking van grondwater op de omgeving weer. Indien er water wordt gepompt uit een gespannen laag, dan kan de verdrogende invloed op de omliggende vegetatie als verwaarloosbaar beschouwd worden. Tabel 48: Significantiekader ter beoordeling van de onttrekking van grondwater op de omgeving 101/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

102 Verlaging in artesische laag ja Is er een risico dat totale waterpeil daalt tot onder het dak van de artesische laag? ja Milderende maatregelen voorstellen nee nee Te evalueren aan de hand van berekende verlaging en beschikbare peilmetingen impact aanvaardbaar Zijn er binnen de verlagingscontour van 50 cm grondwaterwinningen gesitueerd waarbij water gewonnen wordt uit dezelfde watervoerende laag? nee ja Wordt bedrijfszekerheid winningen bedreigd? nee impact aanvaardbaar ja Te evalueren aan de hand van berekende verlaging, beschikbare peilmetingen en vergunde winningsdebieten andere winningen Indirect effect op winningen in de omgeving te beoordelen binnendiscipline mens Zijn er binnen de verlagingscontour van 5 cm van de grondwatertafel droogtegevoelige gebieden gesitueerd? ja Indirect effect verlaging grondwatertafel te beoordelen binnen receptordisciplines nee impact aanvaardbaar De verdrogingseffecten in de oppervlakkige bodem worden, indien relevant, onder de discipline Biodiversiteit beschouwd Waterkwaliteit Door grondwaterwinning kan verandering in de waterkwaliteit in het waterlichaam optreden afhankelijk van de oorsprong van het voedingswater van het waterlichaam en eventuele bodemverontreiniging. Verontreiniging op een veeteeltbedrijf kan ontstaan door calamiteiten bij: de opslag van gevaarlijke producten (vb brandstoffen, reinigings- en ontsmettingsmiddelen, ongediertebestrijdingsmiddelen, transformatorvloeistof) de opslag van afvalwater (bvb reinigingswater) de opslag van mest De beoordeling gebeurt op basis van het al dan niet aanwezig zijn van een beveiligde opslag en op basis van het gebruik van erkende producten (als reinigings- en bestrijdingsmiddelen). Het gebruik van erkende producten kan namelijk de ernst van de gevolgen van eventuele calamiteiten verminderen. In Tabel 49 wordt het significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit weergegeven. 102/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

103 Tabel 49: Significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit Toetsing Geen opslag van gevaarlijke producten Beoordeling verwaarloosbaar effect Geen opslag van bedrijfsafvalwater Geen mestopslag Opslag van gevaarlijke producten, voldaan aan de VLAREM-wetgeving en periodieke beperkt negatief effect controle, gebruik van erkende producten Opslag van bedrijfsafvalwater, uitrijden van bedrijfsafvalwater op bedrijfseigen percelen volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag conform Vlarem II, peilputten aanwezig met periodieke controle of peilputten niet vereist Opslag van gevaarlijke producten, voldaan aan de VLAREM-wetgeving maar geen negatief effect periodieke controle, gebruik van erkende producten Opslag van bedrijfsafvalwater, uitrijden van afvalwater op bedrijfseigen percelen niet volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag conform Vlarem II, peilputten aanwezig maar geen periodieke controle Opslag van gevaarlijke producten, niet voldaan aan de VLAREM-wetgeving, gebruik van aanzienlijk negatief effect niet erkende producten Lozing van bedrijfsafvalwater in oppervlaktewater Mestopslag niet conform Vlarem II, geen peilputten aanwezig Analyse van de referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaart geeft het studiegebied aan als zijnde Ca1/v zeer kwetsbaar. De watervoerende laag is zand. Het wordt zeer kwetsbaar genoemd omdat de deklaag kleiner of gelijk aan 5 m is en zandig is. In het studiegebied bevinden zich geen winningen voor openbare drinkwatervoorziening. In de huidige situatie is het bedrijf vergund voor het oppompen van m³/jaar en 20 m³/dag grondwater uit een boorput op een diepte van 285 m omwille van de hoge kwaliteitseisen en ziektegevoeligheid van kippen. Het water wordt opgepompt uit het Kempens aquifersystemen (code 0200), die als freatische of plaatselijk semi-freatisch of niet gespannen grondwaterlaag wordt aanzien. Binnen een straal van 1 km (Figuur 13) rond het bedrijf bevinden zich nog 12 vergunde bedrijfsvreemde grondwaterwinningen. Hiervan ligt er nog 1 in het Kempens Aquifersysteem op 468 m ten zuidwesten van het bedrijf (Watermolenstraat 5). De vergunde grondwaterwinningen worden hieronder weergegeven. Tabel 50: Vergunde grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km rond het bedrijf Vergunde Vergunde Aquifer- dagdebiet jaardebiet Nacebelsector X inst Y inst Ligging Diepte code (m³/d) (m³/j) Akkerbouw en tuinbouw , ,0 Grote Haart 20 28, , ,0 103/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

104 Bosbouw, bosexploitatie en aanverwanten , ,0 Middenweg 13 30, ,0 Rundveehouderij , ,0 Grote Haart 30 16, ,0 Rundveehouderij , ,0 Pastoorbosweg z/n 25, ,0 Rundveehouderij , ,0 Kleine haart z/n 12, ,0 Rundveehouderij , ,0 Grote Haart z/n 12, ,0 Rundveehouderij , ,0 Kleine Haart 31 a 12, , ,0 Aanleg van spoorwegen, wegen, straten, vliegvelden en sportaccomodaties , ,0 Bosstraat 155 5, ,0 100,0 Varkenshouderij , ,0 Watermolenstraat 5 432, ,0 3650,0 Rundveehouderij , ,0 Kleine Haart 30 30, ,0 1000,0 Rundveehouderij , ,0 Kleine Haart 30 7, ,0 2000,0 Teelt van granen en andere akkerbouwgewassen , ,0 De Kiekoet z/n 35, ,0 5400,0 De effecten die zich voordoen in de huidige situatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de gewenste situatie. De huidige vergunde situatie en de huidige effectieve situatie zijn voor de discipline Water gelijk. Het verschil in vergunde en effectieve situatie is er in het AEA systeem en de ventilatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de gewenste situatie duidelijk tot uiting Effectbepaling - Analyse van de geplande situatie Er wordt een effectvoorspelling en beoordeling gedaan van de gewenste situatie t.o.v. de huidige situatie. Wat betreft de waterhuishouding wordt het effect van de verstoring van grondwater bestudeerd en wat betreft de grondwaterkwaliteit worden de bronnen van bodem- en grondwaterverontreiniging besproken Waterhuishouding Verstoring grondwater: bronbemaling tijdens de geplande aanlegfase Om de nieuwe stallen te kunnen bouwen wordt er enkel een bodemplaat voorzien (0,60 m-mv). Voor de opvang van reinigingswater dient er 2 m diep gegraven te worden. Om de opvangput te voorzien wordt er maximaal 2 m grond uitgegraven. Op basis van de metingen van het grondwatermeetnet ( kan gesteld worden dat de stand van de grondwatertafel varieert van 0,5 tot 1,7 m-mv. Omdat het grondwater in de Maas- en Rijnafzettingen zich gemiddeld op ongeveer 1 m onder het maaiveld bevindt zal bronbemaling noodzakelijk zijn. Er wordt uitgegaan dat de grondwatertafel moet dalen tot 0,5 m onder de bouwput. Aangezien deze 2 m zal zijn voor de opvangput, moet de grondwatertafel dalen tot op een maximale diepte van 2,5 m. Dit komt in de worst case (bij hoogste grondwaterstand) overeen met een daling van 2,0 m ( = s) 104/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

105 Bij de berekening wordt uitgegaan van een doorlatendheidscoëfficiënt k van 1, m/s (Meyus et al., 2004) voor een lemige zandbodemtextuur. Op basis van bovenstaande gegevens is er in de aanlegfase een invloedstraal van bemaling van 24 m. De invloedssfeer van de bemaling reikt dus tot binnen het bedrijfsterrein zelf. Gezien de beperkte bemalingsduur en de lozing in nabije gracht achteraan het bedrijf en gezien het feit dat de invloedsfeer van de bemaling zich binnen het bedrijfsterrein bevindt, wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Verstoring grondwater ten gevolge van bedrijfsuitbating Grondwater De exploitant beschikt over een bedrijfseigen grondwaterwinningen op een diepte van 285 m die water onttrekt uit het Kempisch Aquifersysteem (0250) in het Mioceen Aquifer Systeem (MS_0200_GWL_2), die als een freatische en dus niet gespannen grondwaterlaag wordt aanzien. Om de invloed van deze grondwaterwinningen op de watertafel te voorspellen wordt er gebruik gemaakt van de formule van Dupuit. In de huidige situatie is het bedrijf vergund voor het oppompen van m³/j of 20 m³/d. De exploitant wenst in de toekomst m³/j en 35 m³/d uit deze winningen op te pompen. Volgens het hydrogeolisch model beschikbaar op zoals in Figuur 14 is de dikte van de watervoerende laag 257 m en een horizontale hydraulische geleidbaarheid van 6,9 m/d. Tabel 51 geeft een overzicht van de grondwatertafeldaling en de straal van de spreidingskegel voor de huidige en gewenste situatie. Tabel 51: Bepaling van de grondwatertafeldaling Tijdstip (uur) Huidige situatie Gewenste situatie boorput boorput Vergunde jaardebiet (m³/j) Vergunde dagdebiet (m³/d) Diepte grondwaterwinning (m) Straal van het intrekgebied (m) Straal spreidingskegel met grondwatertafeldaling >50 cm (m) < < Straal spreidingskegel met grondwatertafeldaling >5 cm (m) In de huidige en gewenste situatie bedraagt de straal van het intrekgebied respectievelijk 96 m en 127 m. Aangezien de straal van de grondwatertafel daling met 50 cm heel klein is in de huidige en de gewenste situatie, zal het oppompen van de grondwaterwinning enkel effect veroorzaken ter hoogte van de boorput zelf. De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning in dezelfde watervoerende laag is gelegen op 468 m (Watermolenstraat 5). Gezien de diepte van de boorput en de afwezigheid van winningen uit hetzelfde waterlichaam direct in de buurt, wordt er geen effect op de hoogte van de watertafel verwacht. De grondwaterwinning zal dus geen invloed uitoefenen op de bedrijfsvreemde winningen in de omgeving. Voor het mogelijk verdrogend effect van de bedrijfseigen winning op de vegetatie wordt verwezen naar de discipline Biodiversiteit. 105/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

106 Grondwaterkwaliteit Opslag van gevaarlijke producten fossiele brandstoffen Momenteel is er vergunning voor 4 bovengrondse tanken voor gasolie van l, l, l en l. De gasolietank van l en die van l zijn enkelwandig en ingekuipt, de 2 andere zijn dubbelwandig. Er is ook een bovengrondse enkelwandig ingekuipte petroleumtank van l. De tanken werden gekeurd op 17/12/2018. Alle tanken werden goedgekeurd. Een volgende keuring (beperkt onderzoek) van deze tanken dient te gebeuren voor 17/12/2021. In de gewenste situatie worden de petroleumtank van l en de gasolietank van l verwijderd. De twee tanken zullen worden gereinigd en afgevoerd door een erkend bedrijf. Er worden ook 2 nieuwe bovengrondse, dubbelwandige petroleumtanken van l en l geplaatst. Deze tanken zullen voldoen aan de eisen gesteld in Vlarem en wordt om de 3 jaar gekeurd door een erkend keuringsorganisme. Zowel in de huidige als in de gewenste situatie wordt er uitgegaan van een beperkt negatief effect. reinigings- en ontsmettingsmiddelen Reinigingsproducten die gebruikt worden om de nippellijnen te reinigen en ontsmettingsproducten die gebruikt worden om de stallen na ieder ronde te ontsmetten, worden zowel in de huidige als de gewenste situatie gestockeerd op een veilige plaats in een afgesloten ruimte. Er wordt enkel gebruik gemaakt van erkende producten. In de huidige situatie wordt er 50 l/kg gestockeerd. In de toekomstige situatie zal er 400 l/kg gestockeerd worden op dezelfde manier. De huidige en gewenste situatie wordt beoordeeld als een gering negatief effect. Ongediertebestrijdingsmiddelen Ongediertebestrijding wordt door de exploitant zelf uitgevoerd, die gebruik maakt van erkende producten. Het gebruik van ongediertebestrijding wordt bijgehouden in een register. De ongediertebestrijdingsmiddelen worden gestockeerd op een veilige plaats. In de gewenste situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect. transformatorvloeistoffen De transformator is beschermd tegen het binnendringen van hemelwater of grondwater door een cabine. De transformator bevat geen polychloorbifenylen (PCB's) of polycloorterfenylen (PCT's). De installatie zal een A.R.E.I. art 272 keuring ondergaan waaruit blijkt dat de installatie voldoet aan de voorschriften. De transformatorcabine zal jaarlijks gekeurd worden. Zowel de huidige als de gewenste situatie wordt beoordeeld als een gering negatief effect. (Ondergrondse) opslag van afvalwater reinigingswater stallen De kippenstallen worden na iedere ronde eerst droog gereinigd. Daarna wordt steeds een natte reiniging met warm water uitgevoerd. Na de nodige inweektijd worden de stallen onder hoge druk schoon gespoten. Om de stallen met kippen te reinigen, wordt er 60 m³ water per ronde gebruikt. Aangezien er 7-8 rondes kippen worden gehouden, wordt er op jaarbasis 480 m³ reinigingswater geproduceerd. In de huidige situatie wordt het reinigingswater van de stallen opgevangen in de ondergrondse opslag van 207 m³ onder de loods. Het reinigingswater wordt volgens 106/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

107 de regels van het Mestdecreet uitgevoerd op het land. Dit betekent dat het reinigingswater van 3,5 ronden kan opgevangen worden, wat voldoende is om de winterperiode te overbruggen. In de gewenste situatie zal dit op dezelfde manier gebeuren. Voor het schoonspuiten van alle stallen zal er ca 130 m³ reinigingswater per ronde gebruikt worden. In de gewenste situatie wordt er een nieuwe opslag van 400 m³ voorzien voor reinigingswater van de stallen. In totaal zal er bijgevolg 607 m³ opvang beschikbaar zijn voor het kuiswater van de stallen. Dit is voldoende om het reinigingswater van 4,6 ronden op te vangen. Zowel in de huidige als toekomstige situatie zal er voldoende opslagcapaciteit zijn, waardoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Opslag van mest kippenmest De mest, bestaande uit een mengsel van houtkrullen enerzijds en uitwerpselen anderzijds, wordt na elke ronde verwijderd en onmiddellijk afgevoerd. De mest wordt in de huidige situatie door een erkende mestvervoerder opgehaald en getransporteerd naar een mestverwerkingsbedrijf in Maasmechelen, ofwel een mestverwerkingsbedrijf in Maaseik waar er champignonsubstraat van gemaakt wordt. De mest wordt dus afgezet conform de regels van het Mestdecreet. Omwille van de onmiddellijke afvoer van mest na iedere ronde, is een afzonderlijke mestopslagplaats buiten de stal niet vereist, en is er hier bijgevolg geen impact van te verwachten op de grondwaterkwaliteit. In de gewenste situatie zal de mestafvoer op exact dezelfde manier gebeuren. Peilputten zijn volgens Vlarem II art verplicht voor inrichtingen met mengmest waarin meer dan stuks gevogelte kunnen gehouden worden of inrichtingen die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn binnen de beschermingszone van een grondwaterwinning. Aangezien er in de inrichting geen mengmest wordt opgeslagen, zijn zowel in de huidige als gewenste situatie peilputten niet verplicht. Aangezien er geen opslag van kippenmest is, en peilputten niet vereist zijn, is zowel in de huidige als de gewenste situatie uitgegaan van geen/verwaarloosbaar effect Oppervlaktewater Methodiek Inventarisatie waterlopen in het studiegebied In een hydrografische beschrijving van de bedrijfsomgeving worden de waterlopen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven en besproken. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de relevante bekkenstudie uitgevoerd door de UIA (Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest) en de Vlaamse Hydrografische Atlas. De relevante waterlopen in het studiegebied worden in kaart gebracht. De kwaliteit van de waterlopen in de omgeving van het bedrijf wordt beschreven op basis van metingen van de Biotische index en de Prati index (gegevens meetpunten VMM). Naast de reguliere VMM-meetpunten wordt er ook gebruik gemaakt van eventueel aanwezige MAP-meetplaatsen voor een inschatting van de oppervlaktewaterkwaliteit (gegevens VMM). 107/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

108 Waterhuishouding Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de gewenste situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Door de relatief grote oppervlakte die de gebouwen innemen bij een landbouwbedrijf, dient nagegaan te worden of er voor het voorliggende bedrijf door de verharding en de daaraan gekoppelde waterafvoer geen problemen zouden kunnen optreden. De reeds aanwezige en bijkomende verharding zal namelijk zorgen voor een wijziging in infiltratiehoeveelheid, gevolgd door een wijziging van de afstromingshoeveelheid. Er zal op een kwalitatieve wijze nagegaan worden of de geplande ingreep gelegen is in of effecten kan hebben op een risicozone voor overstromingen. Deze zones kunnen afgeleid worden a.d.h.v. de watertoetskaart met overstromingsgevoelige gebieden. Inzake bijkomende verharde oppervlakte en dakoppervlakte is de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen en gescheiden afvoer van afvalwater en hemelwater van toepassing (Besluit van de Vlaamse Regering dd. 05/07/2013 en gewijzigd op 15/07/2015). Het besluit voorziet dat elke constructie of verharding groter dan 40 m² aan de verordening moet voldoen. Bij nieuwbouw van eengezinswoningen is de plaatsing van een hemelwaterput met een minimale inhoud van 5000 l verplicht. Voor nieuwe gebouwen groter dan 100 m², bedraagt het volume van de hemelwaterput 50 l/m² horizontaal dakoppervlakte met een maximum van 10 m³, tenzij gemotiveerd kan worden dat er een groter nuttig hergebruik mogelijk is. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden. Hierbij wordt toevoerend dakoppervlak bepaald door de horizontale dakoppervlak x hellingscoëfficiënt x dakbedekkingcoëfficiënt x filtercoëfficiënt. Voor een symmetrisch dak is de hellingscoëfficiënt 1. De dakbedekkingcoëfficiënt voor een hellend dak bedraagt 0,9. Voor de filtercoëfficiënt wordt met 0,9 gerekend. Berekeningen worden uitgevoerd bij een leegstand van de hemelwaterput van maximum 3 % van de tijd. Voor de bouw van een constructie of de aanleg van verharding is de plaatsing van een infiltratievoorziening verplicht tenzij het goed kleiner is dan 250 m². De infiltratieoppervlakte van de infiltratievoorziening bedraagt 4 m²/100 m² afwaterende oppervlakte en het buffervolume van de infiltratievoorziening betreft 25 l/m² afwaterend oppervlakte. Als in een hemelwaterput wordt voorzien, mag de afwaterende oppervlakte verminderd worden met 60 m². De plaatsing van een infiltratievoorziening is verboden in beschermingszone 1 of 2 van een drinkwatergebied. Er dient dan een buffervoorziening geplaatst te worden. Als een buffervoorziening moet aangelegd worden, bedraagt het buffervolume van de buffervoorziening minimaal 25 l/m²/afwaterend oppervlakte. Als de afwaterende oppervlakte groter is dan 2500 m², wordt de buffervoorziening uitgerust met een vertraagde afvoer met een maximaal ledigingsdebiet van 20 l/s/ha. Een afwijking van de verplichting van de verordening kan aangevraagd worden omwille van specifieke redenen met betrekking tot de mogelijkheden van hergebruik of plaatselijke terreinkenmerken. De toetsing aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, wordt uitgevoerd volgens Tabel /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

109 Tabel 52: Significantiekader ter beoordeling van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening Toetsing Voldoende buffer-of infiltratiecapaciteit, ligging in niet-overstromingsgevoelig gebied Voldoende buffer-of infiltratiecapaciteit, ligging in mogelijks overstromingsgevoelig gebied Voldoende buffer-of infiltratiecapaciteit, ligging in overstromingsgevoelig gebied Niet voldoende buffer- of infiltratiecapaciteit Beoordeling verwaarloosbaar effect beperkt negatief effect negatief effect aanzienlijk negatief effect Waterkwaliteit Mogelijke bronnen van oppervlaktewaterverontreiniging voor de inrichting werden besproken in het subdeel waterkwaliteit grondwater. Gezien het bedrijf noch in de huidige noch in de geplande situatie bedrijfsafvalwater loost wordt in dit subhoofdstuk enkel het effect van directe lozing van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewater beschouwd op basis van Tabel 53. Tabel 53: Significantiekader ter beoordeling van de lozing van huishoudelijk afvalwater Toetsing Geen lozing van afvalwater op oppervlaktewater Lozing van afvalwater op oppervlaktewater na verregaande zuivering (IBA of KWZI) Directe lozing van afvalwater op oppervlaktewater met beperkte zuivering (bv. septische put) Lozing van afvalwater op oppervlaktewater zonder voorafgaande zuivering Beoordeling verwaarloosbaar effect beperkt negatief effect negatief effect aanzienlijk negatief effect Waterbalans Er dient een waterbalans opgesteld te worden. Alle stromen van de waterbalans worden kwantitatief ingeschat. Door de realisatie van het project treden wijzigingen op inzake waterverbruik. Voor de waterbehoeftecijfers wordt inzake drinkwater en reinigingswaterverbruik per dier de cijfers gebruikt, die gepubliceerd werden in de studie Waterwegwijzer in de veehouderij (VMM, 2001). Op basis van de studie Waterwegwijzer in de veehouderij (VMM, 2001) wordt het huishoudelijk waterverbruik voor gezinsleden ingeschat op 30 m³/persoon. Voor de hoeveelheid hemelwater wordt standaard gerekend met 800 l/m²/jaar. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden Overmatig waterverbruik Het overmatig waterverbruik wordt beoordeeld door de toetsing van het werkelijk waterverbruik ten opzichte van de theoretische waterbehoefte volgens waterbehoeftecijfers in de BBT 'Veehouderij' telkens bepaald op basis van het vergund aantal dieren. Vervolgens wordt dieper ingegaan op de 109/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

110 verschillende gebruikte waterbronnen. De beoordelingscriteria worden weergegeven in en Tabel 54 en Tabel 55. Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de gewenste situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de gewenste uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Tabel 54: Significantiekader ter beoordeling van het waterverbruik Toetsing Werkelijk verbruik < of = aan theoretische minimale waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' Werkelijk verbruik > theoretische minimale waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij', maar < dan de gemiddelde waarde van minimale en maximale theoretische waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' Werkelijk verbruik > theoretische minimale waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij', maar > dan de gemiddelde waarde van minimale en maximale theoretische waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' Werkelijk verbruik > theoretische maximale waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' Beoordeling verwaarloosbaar effect beperkt negatief effect negatief effect aanzienlijk negatief effect Waterbronnen Tabel 55: Significantiekader ter beoordeling van de waterbronnen Toetsing Geen gebruik van grondwater Grondwatergebruik uit boorput voor enkel hoogwaardige toepassingen Grondwatergebruik uit boorput voor laagwaardige toepassingen waarvoor alternatieven niet wenselijk zijn Grondwatergebruik uit boorput voor laagwaardige toepassingen Beoordeling verwaarloosbaar effect beperkt negatief effect negatief effect aanzienlijk negatief effect Analyse van de referentiesituatie Hydrografisch situeert het studiegebied zich in het Maasbekken, subhydrografisch in de zone nr 931 'Warmbeek'. In het oostelijke deel van het studiegebied bevindt zich de VHA-zone nr. 932 Erkbeek. De Pastoorsbosbeek die op 850 m ten zuidwesten van de inrichting start als ongeklasseerde waterloop, gaat over tot een geklasseerde waterloop van de tweede categorie op ongeveer 415 m ten westen van het pluimveebedrijf. De Beverbeek stroomt op ongeveer 790 m ten zuidoosten van de inrichting en is eveneens een geklasseerde waterloop van de tweede categorie (zie Figuur 15). De percelen onder de pluimveestallen wateren allemaal af in de Pastoorsbosbeek, een waterloop van 2 de categorie. In Figuur 16 wordt de afwatering van het bedrijf weergegeven. De waterlopen hebben de basiskwaliteit als kwaliteitsdoelstelling. In het studiegebied bevindt er zich één VMM-meetpunt en geen MAP-meetpunten. Aangezien de laatste metingen van het VMM-meetpunt (104450) dateren van 2012, is dit meetpunt niet relevant. Gezien er geen lozing van bedrijfsafvalwater is, kan uitgegaan worden dat de exploitatie geen invloed heeft op een meetpunt. 110/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

111 De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de gewenste situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de gewenste situatie duidelijk tot uiting Effectinschatting - Analyse van de gewenste situatie Waterhuishouding Het bedrijf is gelegen op percelen die volgens de watertoetskaarten (Figuur 17) nietoverstromingsgevoelig en infiltratiegevoelig zijn. Ook de nieuw te bouwen stallen komen op infiltratiegevoelige en niet-overstromingsgevoelige grond. De totale verharde erfoppervlakte bedraagt in de huidige situatie m² waarvan m² gebroken puin en m² betonverharding. Het hemelwater dat terechtkomt op de verharde betonoppervlakte stroomt in de huidige situatie af van de verhardingen naar het infiltratiebekken. De waterhuishouding van de verharding in de bestaande toestand blijft ongewijzigd in de toekomstige situatie. In de huidige vergunde situatie bedraagt het dakoppervlakte van alle gebouwen m². Enkel het hemelwater van de loods (550 m²) wordt opgevangen in een citerne van 10 m³ die overloopt in het infiltratiebekken van 178 m² en 210 m³. Aan alle andere gebouwen (4.677 m²) hangen er geen dakgoten en kan het hemelwater infiltreren in de omgeving. Volgens de gewestelijke verordening dient er voor m² (3.250 m² betonverharding m² dakoppervlakte) een infiltratievoorziening van 155 m² en 97 m³ beschikbaar te zijn. In de huidige situatie is voldaan aan de stedenbouwkundige verordening. Gezien de ligging in nietoverstromingsgevoelig gebied wordt dit als een verwaarloosbaar negatief effect beschouwd. In de gewenste situatie wordt er achter en tussen de nieuw te bouwen stallen een verharding van m² aangelegd in gebroken puin waardoor het water kan infiltreren. Stal 3 en 4 met en totale oppervlakte van 1.735,5 m² worden afgebroken en er komen 3 nieuwe stallen met een totale oppervlakte van 6.187,5 m². Voor de bestaande stallen blijft de afvoer van het hemelwater via infiltratie in de omgeving. Enkel de loods blijft op de hemelwaterput van 10 m³ aangesloten met overloop op het infiltratiebekken. Ook aan de nieuwbouwstallen is het niet de bedoeling om dakgoten te hangen. De infiltratie zal terplekke in de grond gebeuren. Aangezien het een zandbodem betreft, de grond infiltratiegevoelig is en de grondwatertafel op 90 cm-mv is (metingen 19/07/2018 meetpunt 931/22/1) is infiltratie mogelijk. Bij de gewestelelijke verordening zal een afwijking voor het niet plaatsen van een hemelwaterput van 10 m³ gevraagd worden. Omwille van sanitaire redenen wordt er geen hemelwater gebruikt voor het reinigen van de stallen. Het opvangen van hemelwater is dan ook niet nuttig. Voor de nieuwe stallen komt er 312 m² betonverharding, dit water zal eveneens afgevoerd worden naar de infiltratievoorziening. De infiltratievooziening dient in de nieuwe situatie 168 m² groot te zijn en 105 m³ te kunnen bufferen. Aangezien het huidig infiltratiebekken ruim voldoende gedimensioneerd is, voldaan is aan deze gewestelijke verordening. Aangezien er voldoende geïnfiltreerd wordt voor alle stallen van het bedrijf, is voldaan aan de gewestelijke verordening. Doordat de percelen in niet-overstromingsgevoelig gebied gelegen zijn, wordt uitgegaan van een verwaarloosbaar negatief effect. 111/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

112 Waterkwaliteit Het huishoudelijk afvalwater van de woning van 2 gezinsleden (ca. 60 m³ per jaar) wordt in de actuele situatie geloosd in de gracht na behandeling in een septische put. Gezien de ligging op het zoneringsplan in individueel te optimaliseren buitengebied, moet het afvalwater individueel gezuiverd worden met een IBA. Zolang er geen IBA (individuele behandeling van afvalwater) geplaatst is, wordt zowel in de huidige als de toekomstige situatie uitgegaan van een negatief effect Waterbalans In bijgevoegde figuren (Figuur 18 en Figuur 19) wordt een overzicht gegeven van de waterbalans in de huidige en de gewenstesituatie. Voor de berekening van de waterbehoefte en het waterverbruik in de gewenste situatie verwijzen we naar hoofdstuk 3.6. Volgens de huidige vergunde aantallen bedraagt de totale drinkwaterbehoefte van de dieren m³/j. Dit waterverbruik werd berekend op basis van de waterverbruikcijfers die gehanteerd worden door de VMM, en opgenomen zijn in de studie Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001). Op basis van eigen ervaring is er voor het reinigen van de 4 stallen 60 m³ waterverbruik/ronde of een jaarbasisverbruik van 480 m³. Omwille van sanitaire redenen wordt er enkel water van hoogwaardige kwaliteit gebruikt als drinkwater voor de kippen en voor het reinigen van de stallen. Ook in het huishouden wordt er enkel grondwater gebruikt. Op basis van de 2 gezinsleden is er een waterverbruik van 60 m³/j. In de huidige situatie bedraagt het dakoppervlakte van gebouwen die opgevangen worden 550 m². Het hemelwater wordt opgevangen in een citerne van 10 m³. Met een toevoerend dakoppervlakte van 445 m² (550 m² x 0.9 dakbedekkingscoëfficient x 0.9 filtercoëfficient) en 10 m³ hemelwateropvang is er volgens de dimensioneringsgrafiek 162 m³/j hemelwater beschikbaar. Dit water wordt op vandaag niet aangewend. De hemelwaterput van 10 m³ loopt over in de gracht aan de straatkant (van De Kiekoet), die dan overloopt in de Pastoorsbosbeek. In de gewenste situatie bedraagt de totale drinkwaterbehoefte van de dieren m³/j. Om de 4 nieuwe stallen te reinigen, zal er op basis van de ervaringen uit het verleden m³/j waterverbruik zijn. Het huishoudelijk waterverbruik blijft identiek 60 m³/j. De beschikbaarheid aan hemelwater maar niet de gebruikte hoeveelheid blijft ook hetzelfde aangezien er geen bijkomende daken opgevangen worden Overmatig waterverbruik In Tabel 56 wordt een overzicht gegeven van de waterverbruiken geschat op basis van VMM cijfers en de minimale en maximale BBT-cijfers. Tabel 56: Bepaling van drink- en reinigingswaterverbruik door het pluimvee Huidige situatie (m³/j) Gewenste situatie (m³/j) Hoogwaardig Laagwaardig Hoogwaardig Laagwaardig VMM BBT (min-max) Volgens de wateraangifte van het bedrijf was er voor productiejaar 2015, 2016, 2017 en 2018 op basis van een geregistreerde debietmeterstand een grondwaterverbruik van respectievelijk m³, m³, m³ en m³. Dit water werd zowel aangewend als drinkwater voor de dieren als voor het 112/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

113 reinigen van de stallen. In de bestaande situatie kan uitgegaan worden van een beperkt negatief effect voor wat betreft het waterverbruik. In de gewenste situatie wordt op basis van de VMM-cijfers een drinkwaterverbruik voorzien van m³/j. Dit is zeer beperkt hoger dan de maximale waarde van de BBT-cijfers, waardoor de gewenste situatie voor het drinkwaterverbruik als een aanzienlijk negatief effect zou kunnen beschouwd worden. Mits het toezien op het niet lekken van de drinkwaterbakken, kunnen hier geen maatregelen genomen worden aangezien drinkwater levensnoodzakelijk is voor de kippen. Voor het reinigen van de stallen is er m³ water nodig in de gewenste situatie. Voor het huishoudelijk gebruik blijft het waterverbruik op 60 m³. In de gewenste situatie kan er voor het reinigingswaterverbruik uitgegaan worden van een beperkt negatief effect Waterbronnen Zowel in de huidige als in de gewenste situatie wordt grondwater aangewend voor hoog- en laagwaardige toepassingen. Omwille van de hoge kwaliteitseisen die gesteld worden als drink- en reinigingswater voor de kippen, wordt water op een diepte van 285 m gewonnen. Dit betekent een aanzienlijk negatief effect. Omwille van sanitaire redenen kan de exploitant geen hemelwater inzetten voor het reinigen van de stallen. In het huishouden daarentegen zou wel hemelwater kunnen ingezet worden. Indien een hemelwaterput van 5 m³ wordt aangesloten op het dakoppervlakte van de woning, kan er 60 m³ hemelwater gebruikt worden Synthese Voor de bouw van de nieuwe stallen zal er tijdens de aanlegfase een bronbemaling vereist zijn. Gezien de korte bemalingsduur en de voorziene lozing in nabijgelegen grachten en het feit dat de invloedsfeer van de bemaling binnen het bedrijfsterrein bevindt, wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Het oppompen uit de grondwaterwinning heeft zowel in de huidige als gewenste situatie geen invloed op de bedrijfsvreemde winningen in de omgeving. Op het bedrijf is er zowel in de huidige als gewenste situatie opslag van bepaalde risicostoffen. Alle huidige tanken werden goedgekeurd. In de gewenste situatie worden de 2 enkelwandige tanken van gasolie en petroleum verwijderd. De twee tanken zullen worden gereinigd en afgevoerd door een erkend bedrijf. Daarnaast worden er 2 nieuwe petroleumtanken geplaatst die zullen voldoen aan de Vlarem voorwaarden. Zowel de huidige als gewenste situatie wordt aanzien als een beperkt negatief effect. De opslag van reinigings-, ontsmettings- en ongedierte- bestrijdingsmiddelen worden beoordeeld als een beperkt negatief effect doordat gebruik gemaakt wordt van erkende producten die op een veilige plaats worden gestockeerd. De transformator zal jaarlijks gekeurd worden. Hierdoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Zowel in de huidige als gewenste situatie is er voldoende opslag van reinigingswater waardoor wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. Door directe afvoer van de kippenmest na elke ronde en geen verplichting tot het plaatsen van peilputten, wordt zowel in de huidige als gewenste situatie uitgegaan van een verwaarloosbaar tot geen effect. In de huidige situatie infiltreert alle hemelwater ofwel in de grond ofwel in de infiltratievoorziening. Hierdoor is voldaan aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening en aangezien het bedrijf gelegen is in niet-overstromingsgevoelig gebied, wordt dit beschouwd als een verwaarloosbaar effect. In de gewenste situatie zal het hemelwater dat afkomstig is van de nieuw te plaatsen stallen infiltreren 113/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

114 in de nabije grond. De bijkomende betonverharding zal infilteren in het bestaand infiltratiebekken. Hierdoor is ook voldaan aan de gewestelijke verordening en kan eveneens uitgegaan worden van een verwaarloosbaar effect. Bij de gewestelelijke verordening zal een afwijking voor het niet plaatsen van een hemelwaterput van 10 m³ gevraagd worden. Het huishoudelijk sanitair afvalwater wordt zowel in de huidige als gewenste situatie geloosd op het oppervlaktewater na behandeling in een septische put. Zolang er geen IBA wordt geplaatst, wordt er uitgegaan van een negatief effect. In de huidige situatie is het drinkwaterverbruik net iets lager dan de gemiddelde waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' waardoor wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. In de gewenste situatie wordt het drinkwaterverbruik geschat hoger te zijn dan de maximale BBT-waarde waardoor wordt uitgegaan van een aanzienlijk negatief effect. Mits het toezien op het niet lekken van de drinkwaterbakken, kunnen hier geen maatregelen genomen worden aangezien drinkwater levensnoodzakelijk is voor de kippen. Zowel in de huidige als gewenste situatie wordt grondwater aangewend voor hoog- en laagwaardige toepassingen. Dit betekent een aanzienlijk negatief effect. Omwille van sanitaire redenen kan de exploitant geen hemelwater inzetten voor het reinigen van de stallen. In het huishouden daarentegen zou wel hemelwater kunnen ingezet worden. Indien een hemelwaterput van 5 m³ wordt aangesloten op het dakoppervlakte van de woning, kan er 60 m³ hemelwater gebruikt worden Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd. Er is voldoende opslagcapaciteit voor het opvangen van reinigingswater. Gebruik van erkende producten. Periodieke reiniging verharde oppervlakten om afspoelen potentiële verontreiniging te voorkomen. Alle tanken zijn gekeurd De te verwijderen tanken zullen worden gereinigd en afgevoerd door een erkend bedrijf. Aanwezigheid van een infiltratiebekken Onmiddellijke afvoer van mest na elke ronde Bijkomend te nemen maatregelen Keuring (beperkt onderzoek) van de tanken dient te gebeuren voor 17/12/2021 Nieuw te plaatsen petroleumtanken dienen te beschikken over een conformiteitsattest Jaarlijkse keuringen van de transformator Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Volgende tips zijn belangrijk voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau: Plaatsen van een hemelwaterput van 5 m³ om hemelwater in het huishouden te kunnen gebruiken en plaatsen van een IBA Herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen Verder gebruik maken van een waterzuinige hogedrukreiniger. Hiermee kan het waterverbruik in vergelijking met een klassieke tuinslang tot de helft teruggebracht worden. De meest efficiënte hogedrukreinigers hebben een debiet van 6,5 l/min. Zowat alle types laten het 114/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

115 gebruik van alternatieve waterbronnen vrij van bezinkbare deeltjes- toe. Bij gebruik van nietleidingwater raden de producenten een extra voorfilter aan. Zorg bij het gebruik van een hogedrukreiniger altijd voor voldoende verluchting. Gebruik van goede drinkbakken, nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van vlotter, In het geval dat de bemaling in de zomerperiode gebeurt, wordt aanbevolen na te gaan nagegaan in hoever het onttrokken grondwater voor beregening kan gebruikt worden voor eigen gebruik of voor gebruik door omliggende bedrijven 115/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

116 5.3. Bodem Voor de relevante figuren wordt verweren naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 20 Kaart bodemtypes Afbakening studiegebied Inhoudelijke afbakening De directe ingrepen op de bodem binnen het projectgebied kunnen veroorzaakt worden door het vergraven van de bodem in functie van de aanleg van nieuwe infrastructuren en grondverontreiniging door lekkage van opslagtanks. Depositie van verzurende stoffen zijn vnl. van belang voor de gevolgen op vegetatie en zullen dan ook in de discipline Biodiversiteit behandeld worden. De effecten op de bodem door het uitrijden van mest worden hier niet bekeken. Wel wordt er in het MER beschreven op welke manier de mest wordt afgezet Geografische afbakening Het studiegebied omvat dan ook de onmiddellijke omgeving van het projectgebied en de in gebruik zijnde landbouwgronden Toelichting gegevensgebruik De voornaamste gegevensbronnen zijn: Geologische kaart van België, Vlaams Gewest, schaal 1/ (Belgische geologische dienst) Bodemkaart van België, schaal 1/ (Instituut tot aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw, I.W.O.N.l.) Topografische kaart Databank Ondergrond Vlaanderen Methodiek Voor de bespreking van de referentiesituatie voor de discipline Bodem wordt een beschrijving gegeven van de geologie in het studiegebied. De geologische informatie (diepte Tertiair, verschillende voorkomende formaties, dikte Quartair, ) wordt afgeleid uit de Geologische kaart van België (enerzijds met kaartmateriaal, anderzijds met informatie uit het bijhorend verklarend tekstgedeelte). Op basis van de Bodemkaart van België worden de bodemseries nagegaan die typerend zijn voor het bedrijf en de omgeving. Effecten op de bodem ten gevolge van de bedrijfsuitbating, zowel in de actuele situatie als in de geplande situatie kunnen zijn: Bodemverontreiniging en -onderzoek door opslag risicostoffen en het verplaatsen van grond Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting; Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden, etc. 116/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

117 Bodemverontreiniging en -onderzoek door opslag van risicostoffen Mogelijke puntbronnen van bodemverontreiniging op het bedrijf zijn: opslag van gevaarlijke producten (fossiele brandstoffen, reinigings-, ontsmettings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen en transformatorvloeistoffen) Bodemverontreiniging hangt nauw samen met grondwaterverontreiniging, zoals reeds in het bovenstaande hoofdstuk 'water' werd behandeld. De potentiële effecten van hoger vermelde elementen op bodemverontreiniging kunnen als volledig gelijkaardig ingeschat worden als de effecten op potentiële grondwaterverontreiniging. Bijgevolg wordt hier niet meer op ingegaan. De afgegraven grond wordt weggevoerd en kan, indien verontreinigd, op andere plaatsen aanleiding geven tot bodemverontreiniging. Het Vlarebo regelt het afvoeren en hergebruik van grond. Bij de effectbespreking bodemverstoring in de geplande situatie wordt dan ook louter een grondbalans opgemaakt, waarbij aangegeven wordt hoeveel grond er zal worden aan- of afgevoerd. Bij de effectbespreking zal nagegaan worden of de opslag voldoet aan de voorgeschreven voorwaarden (Vlarem II). Eveneens wordt nagegaan of er reeds in het verleden bodemonderzoeken hebben plaatsgevonden op de betreffende terreinen en wordt aangegeven of verdere opvolgingsonderzoeken in de toekomst noodzakelijk worden geacht Effecten op bodemprocessen door verzuring & vermesting Vermesting en verzuring kan gebeuren door: Depositie van nutriënten die door het bedrijf werden uitgestoten: verzurende en vermestende depositie; Het uitrijden van mest op het land Bij de effecten in de gewenste situatie wordt een beschrijving gegeven op welke manier de mest wordt afgezet in de actuele en gewenste situatie. Op deze manier wordt een inzicht gekregen in de werking van het bedrijf. Effecten worden hier echter niet aan gekoppeld. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline Biodoversiteit. Inzake effecten te wijten aan mogelijke lekken bij de mestopslag wordt verwezen naar de discipline Water (grondwater) Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden Door de aanleg van nieuwe infrastructuren kan er bodemverstoring optreden. Naast het effect op aantasting van het bodemprofiel kan dit eveneens een verstoring van het archeologisch bodemarchief veroorzaken. Voor dit laatste wordt verwezen naar de discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie. Een beoordeling is mogelijk op basis van de landbouwtyperingskaart (opgemaakt door VLM in opdracht van de afdeling Land). Deze kaart heeft als doel een eenduidige differentiatie van het agrarisch gebied te bekomen. Hiervoor wordt in een eerste deel een waardering toegekend aan individueel geregistreerde landbouwpercelen op basis van bodemgeschiktheid, bemestingsnorm, perceelskenmerken en bedrijfskenmerken. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden dat de impact op het ruimtebeslag bij een nieuw bedrijf groter is dan bij een bestaand bedrijf. 117/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

118 Tabel 57: Significantiekader ter beoordeling van de bodemverstoring Toetsing Geen nieuwe infrastructuren; nieuwe infrastructuren enkel ter hoogte van het bestaande bedrijfsterrein en aansluitend aan bestaande gebouwen (waar geen akkerbouw plaatsvindt), uitbreiding bestaand bedrijf op aanliggend perceel ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage of matige waardering; inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage waardering. Uitbreiding bestaand bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) hoge waardering; of inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met matige waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met hoge waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met zeer hoge waardering Beoordeling verwaarloosbaar effect beperkt negatief effect negatief effect aanzienlijk negatief effect Analyse referentiesituatie Beschrijving geologie De geologische opbouw ter hoogte van het studiegebied wordt samengevat in Tabel 58 op basis van gegevens uit DOV.Vlaanderen.be. Tabel 58: Geologische opbouw Diepte (m onder het maaiveld) textuur stratigrafie 0-3,2 Mengeling van lichtbruin zand en grof zand en grind, wordt bleker vanaf 1,0 m 3,2-8 Lichtbruin zand en grof zand met nog een klein beetje grind, vanaf 4,1 m geen grind meer Quartaire afzetting Quartaire afzetting 8-11,20 Donkerbruin zand en grof zand Quartaire afzetting 11,20-15,20 Iets bleker bruin zand met wat grof zand Quartaire afzetting 15,20-16 Licht grijsbruin grof zand Quartaire afzetting Licht grijsbruin grof zand en fijn grind Quartaire afzetting 17-19,20 Iets grijzer zand en grof zand, verdonkert nog naar onder toe Quartaire afzetting 19,20-23,20 Grijs fijn en iets grover zand, verdonkert nog naar onder toe Quartaire afzetting 23,20-25 Grijs zand Quartaire afzetting Donker grijs zand en grof zand Quartaire afzetting Beschrijving bodem Het bedrijf is gelegen in een gebied met bodemkenmerken Scm, Sdg3 en omgeven door Zdg, Zeg, Sem, Sbf, Scp(o), Sbm, Sfp3. (Figuur 20 en Tabel 59). 118/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

119 Tabel 59: Omschrijving bodemtype projectgebied (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Bodemtype Scm Sdg3 Zdg Zeg Sem Sbf Scp (o) Sbm Sfp3 Beknopte beschrijving bodemtype Matig droge lemig zandbodem met dikke antropogene humus A horizont Matig natte lemige zandbodem met duidelijk ijzer en/of humus B horizont Matig natte zandbodem met duidelijk ijzer en/of humus B horizont Natte zandbodem met duidelijk ijzer en/of humus B horizont Natte lemige zandbodem met dikke antropogene humus A horizont Droge lemige zandbodem met weinig duidelijk ijzer en of humus B horizont Matig droge lemige zandbodem zonder profiel Droge lemige zandbodem met dikke antropogene humus A horizont Zeer natte lemige zandbodem zonder profiel Het bedrijf en de directe omgeving liggen in een lemige zandbodem. De nieuw te bouwen stallen komen gedeeltelijk op zandbodem. De nieuw te bouwen stallen komt op de plaats waar in 2018 korrelmaïs werd geteeld Effectbepaling Bij de effectbeoordeling wordt terzelfdertijd zowel de effecten in de huidige als in de gewenste situatie besproken Bodemverontreiniging en -onderzoek door opslag van risicostoffen Momenteel zijn er 5 opslagtanks voor gasolie en petroleum. Het betreft 2 bovengrondse, dubbelwandige tanken waarvan 1 voorzien is van een verdeelslang. Daarnaast zijn er ook nog 3 bovengrondse, enkelwandige, ingekuipte tanken. De tanks bevinden zich op verhard oppervlak en voldoen aan de nodige veiligheidsvoorschriften. De tanken werden periodiek goedgekeurd op 17/12/2018. De opslag van brandstof kan enkel in geval van een accidentele situatie verantwoordelijk zijn voor eventuele bodemverontreiniging. Gezien bovengronds en dubbelwandig of enkelwandig en ingekuipt is het risico hierop beperkt. Bij eventuele accidentele situatie kan onmiddellijk ingegrepen worden om relevante effecten te vermijden. In de gewenste situatie worden de petroleumtank en de enkelwandige gasolietank van l verwijderd. De twee tanken zullen worden gereinigd en afgevoerd door een erkend bedrijf. Er worden 2 nieuwe bovengrondse petroleumtanken van l en l geplaatst. Deze nieuwe tanken zullen voldoen aan de voorwaarden gesteld in Vlarem. Door de gecontroleerde opslag van reinigings-, ontsmettings-, ongediertebestrijdingsmiddelen wordt hiervan evenmin impact verwacht, behoudens bij calamiteiten. De betonstructuren vermijden uitloging naar de bodem bij toepassing van deze stoffen. Om de nieuwe stallen te bouwen en de opvangputten te plaatsen dient er een uitgraving van de grond te gebeuren. Hierdoor zal er een grondverzet zijn van ongeveer m³ nodig zijn. Deze grond zal 119/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

120 gebruikt worden om links van de stallen een talud te maken en de rest wordt op eigen percelen opgevoerd. Gezien het grondverzet meer dan 250 m³ bedraagt, dient er een technisch verslag te bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond opgemaakt worden. Er dient voldaan te worden aan de Vlareboen Vlarea-wetgeving. Bij toepassen van het Vlarebo wordt terzake nauwelijks een effect verwacht. Volgens Vlarebo art 61 en 62 dient al dan niet, rekening houdende met de categorie waarin de inrichting wordt ingedeeld, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Voor de inrichting werd er tot op heden nog geen oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit was ook niet verplicht aangezien het bedrijf niet bodemonderzoeksplichtig is volgens de indelingslijst van Vlarebo. In de gewenste situatie is er een opslag van meer dan 10 ton petroleum, en moet een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd worden bij overdracht, onteigeing, sluiting, faillissement en vereffening een eerste keer binnen 12 jaar na aanvang van de exploitatie en daarna periodiek om de twintig jaar Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting: wijze van mestafzet De mest geproduceerd op jaarbasis door het vergund aantal dieren wordt in de huidige situatie voor 100 % afgevoerd naar een verwerkingsbedrijf. Dit blijft zo in de nieuwe situatie. Op de eigen gronden wordt het reinigingswater uitgevoerd en wordt rundvee mengmest volgens de regels van het mestdecreet aangevoerd Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden In de bestaande situatie dient rekening gehouden te worden met de bestaande verharding vooraan de stallen. Deze verharding verhindert de infiltratie van het hemelwater. De aanleg van de nieuwe stallen leidt tot extra verharding. Een deel van de nieuwe stallen komt bovendien op de plaats van de af te breken stallen. Effecten op infiltratie/afvoer van hemelwater worden bij de discipline Water besproken. Door de bouwactiviteiten dient wel rekening gehouden te worden met compactie van de bodem t.h.v. de werfzone (dit is inherent aan de bouwactiviteiten). Gezien deze compactie voornamelijk ter hoogte van de nieuw te bouwen stallen komt, valt daar nauwelijks effect van te verwachten. Een deel van de nieuwe stallen komt bovendien op de plaats van de af te breken stallen. De percelen waarop de bestaande gebouwen staan, en de nieuw te bouwen stallen komen, hebben op de landbouwtyperingskaart (opgemaakt door de VLM) een lage waardering voor landbouw. Er wordt dan ook uitgegaan van beperkt negatief effect Synthese Behoudens bij calamiteiten kunnen de effecten op de bodem als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beschouwd worden. Hierbij wordt er uiteraard van uit gegaan dat aan alle wettelijke bepalingen voldaan wordt m.b.t. o.a.: Opslag van risicostoffen Bodemverzet Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen: De bestaande stallen zijn uitgerust met een volle betonnen vloer zodat uitspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt. 120/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

121 De te verwijderen tanken zullen worden gereinigd en afgevoerd door een erkend bedrijf. Jaarlijks wordt een mestaangifte gedaan Bijkomend te nemen maatregelen : De nieuw te bouwen stallen worden uitgerust met een volle betonnen vloer zodat uitspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt. Er dient voldaan te worden aan de Vlarebo-wetgeving voor wat betreft het grondverzet. Een oriënerend bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd bij overdracht, onteigeing, sluiting, faillissement en vereffening een eerste keer binnen 12 jaar na aanvang van de exploitatie en daarna periodiek om de twintig jaar. De extra mest die geproduceerd wordt in de toekomstige situatie wordt hoofdzakelijk naar een externe mestverwerkingsinstallatie vervoerd. Indien er toch calamiteiten zouden optreden die een impact kunnen hebben op de bodem of het grondwater, worden zo snel mogelijk de nodige acties ondernomen om de verontreiniging weg te nemen of om de verdere verspreiding van de verontreiniging te voorkomen, bv. door de verontreinigde grond af te voeren naar een daartoe vergunde inrichting. Uiteraard dienen hierbij de wettelijke bepalingen gevolgd te worden De verdere mogelijkheden of aanbevelingen Er wordt verwezen naar de discipline Water (inzake bodem- en grondwaterverontreiniging) en de discipline Biodiversiteit (inzake verzurende en vermestende deposities). 121/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

122 5.4. Geluid Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 21: Woningen binnen een straal van 200 m rond de perceelsgrenzen Afbakening studiegebied Het studiegebied geluid wordt bepaald door de op het bedrijf aanwezige geluidsproducerende infrastructuren en activiteiten (zoals de ventilatoren, het laden en lossen, ). Het studiegebied strekt zich uit tot op 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf conform de bepalingen in Vlarem II. Indien er zich eveneens kwetsbare gebieden zoals natuurgebieden, stiltegebieden, woonkernen op minder dan 500 m van het landbouwbedrijf bevinden is het aangewezen het effect tot daar te beoordelen. In het schriftelijk leefomgevingsonderzoek (SLO-2, 2008) werd gesteld dat de bronnen van lawaaihinder vanuit de landbouw landbouwwerktuigen, vee en ventilatoren van stallen zijn. In het kader van de activiteitengroep Landbouwdieren zijn dan ook de bronnen vee en ventilatoren belangrijk. Hieraan kunnen nog de vrachtwagens en landbouwvoertuigen toegevoegd worden die grondstoffen, eindproducten en afvalstoffen komen laden en lossen. Naast deze algemeen voorkomende bronnen dient voor de veeteelt ook in verschillende gevallen rekening gehouden te worden met mogelijke geluidshinder door mestverwerkingsinstallaties, bedrijfsactiviteiten zoals het vullen van silo s, enz. Geluidshinder in het kader van de aanleg- of afbraakfase wordt niet beoordeeld, aangezien het hinderniveau vergelijkbaar is met de woningbouw. De transportbewegingen kunnen naast een geluidsproductie ook zorgen voor verkeershinder. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline Mens-Gezondheid Referentiesituatie Op basis van de gegevens die afgeleid kunnen worden van de topografische kaart, orthofoto, het terreinbezoek wordt een inschatting gemaakt van de voornaamste geluidsproducerende elementen in de bedrijfsomgeving. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Het bedrijf De Kiekoet (centrum) is gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied, op een afstand van 100 m van bosgebied (Z), 300 m van natuurgebied (N) en 495 m van woongebied met landelijk karakter (ZO). Binnen een straal van 200 m rond de perceelsgrenzen (toekomstige situatie) van het bedrijf van De Kiekoet bvba, zijn 2 bedrijfsvreemde woningen gelegen (Figuur 21), met name De Kiekoet 9 ten ZO en De Schutshoeven 8 (NW). Ten N van het bedrijf De Kiekoet bvba ligt een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, ten Z van het bedrijf ligt een gebied voor milieubelastende industrieën. De beoordelingspunten voor geluid zijn allen gelegen op minder dan 500 m van een van deze gebieden. Dit heeft verder gevolg voor de van toepassing zijnde richtwaarden (zie verder). Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. 122/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

123 Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden kan dan voor het L A95,1h voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd worden. Deze waarden liggen 10 db(a) lager dan de milieukwaliteitsnormen voor agrarische gebieden. Dit zijn echter normale waarden voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid in agrarisch gebied wanneer er geen stoorbronnen zijn in de onmiddellijke omgeving. Bijvoorbeeld voor agrarische gebieden waar er geen autosnelwegen of drukke primaire wegen binnen een straal van 2 km of geen industriegebieden binnen een straal van 500 m gelegen zijn. Aangezien er op ca 500 m ten Z van het bedrijf een drukke secundaire weg (N71) gelegen is, zal de aanname van stil agrarisch gebied een onderschatting zijn van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Ten Z van het bedrijf, op 465 m van de perceelsgrens, is een gebied voor milieubelastende industrie gelegen. Ten N van het bedrijf, is eveneens op minder dan 500 m, een gebied voor openbaar nut gelegen. Een aanname van een hoger oorspronkelijk omgevingsgeluid van 5 db(a) is een realistische aanname in het MER Gevolgen van geluidshinder Geluidshinder en/of een verhoging van het omgevingsgeluid kan effecten hebben op de volgende gebieden: mentale en fysische gezondheidsproblemen van de mens; rustverstoring van de mens (slaapstoornissen, verminderd gebruik van woongedeelten,...); negatieve invloed op de kwaliteitsbeleving van het milieu; rustverstoring van fauna (o.a. populatiewijzigingen). Naast een beoordeling volgens Vlarem zal de discipline Geluid informatie aanreiken voor de discipline Mens en Biodiversiteit Methodiek Bepalen van de geluidsemissie In eerste instantie worden alle relevante geluidsbronnen op het bedrijf aangeduid en worden deze bronnen zoveel mogelijk gekwantificeerd. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen continue bronnen en incidentele bronnen. Incidenteel geluid wordt gedefinieerd als geluid waarvan het niveau weinig frequent verhoogt ingevolge gebeurtenissen die langer dan 2 seconden duren; de niveauverhogingen worden gemeten als LAeq,1s en duren in totaal niet langer dan 10% van de duur van de desbetreffende beoordelingsperiode(n). De dagperiode is van 7u tot 19u, de avondperiode van 19u tot 22u en de nachtperiode van 22u tot 7u, zodat we met volgende tijdsduren per beoordelingsperiode moeten rekening houden voor de bepaling van incidenteel geluid : voor de dagperiode betekent dit m.a.w. minder dan 72 minuten, voor de avondperiode minder dan 18 minuten en voor de nachtperiode minder dan 54 minuten. Geluid dat niet aan bovenstaande definitie voldoet, wordt beschouwd als continu geluid. Aangezien de in Vlarem opgenomen grenswaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact als één geheel te worden beoordeeld. Enkele geluidstechnische begrippen In deze paragraaf definiëren we enkele begrippen die van belang kunnen zijn. Verder info is terug te vinden in het richtlijnenboek geluid en trillingen. Bestaande inrichtingen Een ingedeelde inrichting of onderdelen van een ingedeelde inrichting: 123/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

124 Waarvoor de exploitatie op 1 januari 1993 was vergund, of waarvoor vóór 1 september 1991 een vergunningsaanvraag is ingediend; Of, die op 1 januari 1993 in bedrijf zijn gesteld, vóór 1 september 1991 niet vergunningsplichtig waren, en waarvoor voor 1 maart 1993 een vergunningsaanvraag is ingediend; Of, wanneer het in de derde klasse ingedeelde inrichtingen betreft, die op 1 januari 1993 in bedrijf zijn gesteld en waarvoor de melding gebeurde voor 1 maart 1993; Of, die op 1 januari 1993 niet ingedeeld waren, en het tengevolge een wijziging van of aanvulling op de indelingslijst nadien wel werden of worden, en die op dat ogenblik reeds in uitbating of gebruik waren Nieuwe inrichting Geluidsdrukniveau (Lp) Ingedeelde inrichting die niet beantwoordt aan de criteria voor bestaande inrichting Geluidsdrukken kunnen zeer sterk uiteenlopende waarden hebben. Indien geluid zou weergegeven worden in Pascal zou dit leiden tot enorm grote en moeilijk hanteerbare getallen om mee te werken (de verhouding gehoordrempel/pijngrens is groter dan een miljoen). Geluidsdruk wordt daarom uitgedrukt aan de hand van geluidsdrukniveau (verwijzend naar een referentiewaarde). Het geluidsdrukniveau Lp wordt als volgt gedefinieerd: Lp= 10.log10(p²/p0²) (db) met p0 = 20µPa Specifieke geluid (Lsp) LA95,T LW, LWA De getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting of een deel ervan karakteriseert en die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. De waarde van het achtergrondgeluidsdrukniveau volgens Vlarem II (indien de waarneemperiode T = 1uur). Het geluidsvermogenniveau (lineair of A-gewogen). Het is een maat voor het uitgestraalde geluidsvermogen. Het is een éénduidig cijfer voor een bepaalde bron. Voor een puntbron geldt in het vrije veld volgende relatie tussen geluidsdrukniveau en geluidsvermogenniveau: LWA = LPA log r (r = afstand in m) Bepalen van de geluidsimmissie Voor de bepaling van het specifiek geluidsniveau (Lsp) in de omgeving van een veeteeltbedrijf, wordt hier een vereenvoudigde methode voorgesteld. Volgende formule berekent het geluidsniveau op een plaats op r meter van de bron (= de afstand tot aan de meest nabij gelegen bron op het bedrijf of centrum) en zonder afscherming tussen bron en immissiepunt : L sp = L wtot log( 4 r² ) - 0,5 r / /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

125 Met r de afstand tot het centrum van een deelinrichting of de afstand tot de meest nabij gelegen bron op het bedrijf De factor 0,5r/100 houdt rekening met de luchtabsorptie (*). Op 500 m treedt er een reductie op van 2,5 db(a). (*) In principe is dit frequentie-afhankelijk. Er werd hier enkel de luchtabsorptie bepaald voor de 1000 Hz octaafband. Deze frequentie is echter meestal het meest db(a) bepalend Beoordeling van de geluidsimmissie Continue bronnen Aangezien de in Vlarem opgenomen richtwaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact van de continue bronnen als één geheel te worden beoordeeld. Toetsing van het continue geluid dient dus te gebeuren met alle geluidsbronnen samen die als continu kunnen worden beschouwd en samen simultaan in werking kunnen zijn. Vlarem II definieert het specifiek geluid als de getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting, of een deel ervan karakteriseert, die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. De beoordeling gebeurt door het berekende geluidsniveau te toetsen t.o.v. richtwaarden die zijn opgenomen in Vlarem. De richtwaarden worden gehanteerd voor bestaande of te hervergunnen installaties. Voor nieuwe installaties of veranderingen (aanzienlijke uitbreidingen) worden de grenswaarden gehanteerd. Voor de definities van bestaande/nieuwe inrichtingen verwijzen we naar paragraaf van het richtlijnenboek geluid en trillingen Richtwaarden/grenswaarden Volgens de voorschriften van Vlarem II, hoofdstuk 4.5. Beheersing van geluidshinder gelden volgende richtwaarden (RW) voor het specifiek geluidsniveau (Lsp) in open lucht. Tabel 60: Richtwaarden in db(a) voor Lsp in open lucht volgens bijlage van Vlarem II Categorie Overdag s Avonds s Nachts (7u tot 19u) (19u tot 22u) (22u tot 7u) 1.Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie 2.Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van industriegebieden niet vermeld in punt 3 of van gebieden voor gemeenschapsvoorziening en openbare nutsvoorzieningen 3.Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500m van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden tijdens de ontginning Woongebieden Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens ontginning /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

126 6.Recreatiegebieden uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie 7.Alle andere gebieden, uitgezonderd : bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgesteld 8.Bufferzones Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens ontginning Agrarische gebieden Opmerking : Als een gebied valt onder twee of meer punten van de tabel, dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing Voor nieuwe inrichtingen is de grenswaarde afhankelijk van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Indien het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid gelijk is aan of hoger is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan moet de continue component van het specifiek geluid, voortgebracht door de nieuwe inrichting beperkt worden tot het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid verminderd met 5 db(a), waarbij eveneens dient voldaan te zijn aan de bovenstaande richtwaarde. Indien het oorspronkelijk omgevingsgeluid (L A95,1h) lager is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan worden er voorwaarden opgelegd, afhankelijk van de ligging: Gebieden 1, 4, 6, 7: Lsp <=RW 5 én Lsp <= L A95,1h Gebieden 2, 3, 5, 8, 9 of 10: Lsp <= RW 5 Agrarische gebieden vallen onder de categorie 10 agrarische gebieden. Er is een gelijkstelling van de milieukwaliteitsnormen en richtwaarden voor geluid voor agrarische gebieden en woongebieden. Voor nieuwe inrichtingen en verandering van bestaande inrichtingen in gebieden die vallen onder categorie 10 'agrarische gebieden' moet getoetst worden t.o.v. de norm RW 5. In dit MER zijn de beoordelingspunten gelegen in gebied categorie 2 en nemen we als richtwaarde 50 db(a) tijdens de dag, 45 db(a) tijdens de avond en tijdens de nacht Significantiekader uit het richtlijnenboek Geluid en trillingen Hierna geven we het significantiekader weer zoals dat is opgenomen in het RLB geluid en trillingen. De scores 0, +1, +2 en +3 krijgen respectievelijk de beoordeling geen of verwaarloosbaar effect, gering positief, matig positief en positief effect. Tabel 61: Significantiekader geluid Invloed op omgeving Eindscore na correctie Voldoet aan het Vlarem? Lna-Lvoor* tussenscore Nieuw of verandering Bestaand (effectscor e) Lsp GW Lsp>GW Lsp RW RW<Lsp RW+10 Lsp>RW+10 ΔL AX,T ΔL AX,T> <ΔL AX,T /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

127 +1<ΔL AX,T ΔL AX,T /-2 ** ΔL AX,T< ΔL AX,T< ΔL AX,T< ΔL AX,T : verschil in omgevingsgeluid in db(a) voor en nadat een project zal zijn uitgevoerd Met T = duur in seconden Met X: N parameter van statistische analyse (L AN,T), in Vlarem wordt N = 95 gebruikt ter toetsing aan de milieukwaliteitsnorm ofwel eq voor het equivalente geluidsdrukniveau (L Aeq,T), van het omgevingsgeluid. GW : grenswaarde volgens het beslissingsschema van Vlarem II RW : richtwaarde Lsp : specifiek geluid *bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was. Bij een hervergunning van een inrichting met een mix van bestaande & nieuwe bronnen is het oorspronkelijk omgevingsgeluid voor de nieuwe bronnen, het omgevingsgeluid met de bestaande bronnen van de inrichting in werking. ** de keuze -1 ofwel -2 is afhankelijk van de grootte van de overschrijding van de GW (al dan niet binnen het betrouwbaarheidsinterval van de berekende specifieke immissie). De uiteindelijke negatieve scores worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen: -1 (matig significant negatief) Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -2 (significant negatief) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, te koppelen aan de langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -3 (zeer significant negatief) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan de korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden Incidentele bronnen Het incidenteel geluid moet afzonderlijk worden getoetst aan de hiervoor in Vlarem II gehanteerde waarden. Hiervoor is het maximaal voorkomende L Aeq,1s ter hoogte van de immissiepunten van de diverse activiteiten voor de effectbepaling van belang. Volgens bijlage van VLAREM II geldt als richtwaarde uitgedrukt in db(a) in open lucht van hinderlijk ingedeelde inrichtingen voor incidentele geluidsbronnen, de toepasselijke richtwaarde vermeerderd met 15 db(a) tijdens de dag en 10 db(a) s avonds en s nachts. Bij incidenteel geluid gaat het telkens om kortstondige gebeurtenissen die beschreven worden door L Aeq,1s en waarvan het maximum moet worden getoetst aan de hiervoor geldende normen in Vlarem II. Tabel 62: Normen voor incidenteel geluid 127/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

128 Richtwaarden uitgedrukt in db(a) Overdag s Avonds s Nachts Toepasselijke waarde+ 15 Toepasselijke waarde + 10 Toepasselijke waarde + 10 De toepasselijke waarde is: voor nieuwe inrichtingen: richtwaarde in Tabel 60 verminderd met 5 db(a) (voor alle gebieden) voor bestaande inrichtingen: richtwaarde in Tabel 60. M.a.w. voor een nieuwe installatie in agrarisch gebied (gebied 10 - die niet voldoet aan categorie 2 of 3) dient er voor een incidentele geluidsbron overdag getoetst te worden aan: toepasselijke waarde + 15 = waarde uit Tabel 60' = = 55 db(a) Conclusie van de beoordeling Er zal aangegeven worden welke geluidsniveaus verwacht worden ter hoogte van de beoordelingspunten. Dit zijn in eerste instantie de meest nabijgelegen woning en/of op 200 m vanaf de perceelsgrens. Ook t.h.v. de andere kwetsbare gebieden (bosgebied, natuurgebied, WOLK) zal er naar de effecten van geluid gekeken worden. Er wordt in de tabel aangegeven wat de richtwaarde of grenswaarde is per beoordelingspunt en beoordelingsperiode, en of er al dan niet een overschrijding optreedt. Voor het continu geluid wordt ook de significantie van het effect in de tabel opgenomen. Bij een significant negatief effect (-2 of -3) dient er noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen. Bij een matig significant negatief effect (-1) is onderzoek naar milderende maatregelen minder dwingend Bepaling van de verschillende geluidsbronnen Ventilatoren De voornaamste continue geluidsbronnen zijn de ventilatoren. De huidig vergunde situatie wijkt af van de huidig effectieve situatie waardoor beide worden weergegeven in de onderstaande tabellen. De stallen zijn allemaal vergund als traditionele stallen met mechanische ventilatie met verticale uitstoot. In de huidig vergunde situatie zijn er 25 ventilatoren aanwezig in de nok van de stallen. De 12 ventilatoren stal 4 zijn te beschouwen als bestaande geluidsbronnen, aangezien de stal bouwvergund is voor De overige ventilatoren te beschouwen als nieuwe geluidsbronnen, aangezien deze vergund of vernieuwd zijn na Tabel 63: Ventilatoren in de huidig vergunde situatie Stal Aantal ventilatoren Opmerking Bronvermogen db(a) Bronvermogen db(a) met reducties* Geluidsbron Stal 1 5 Nokventilatoren Na 1993 Stal 2 5 Nokventilatoren Na 1993 Stal 3 3 Nokventilatoren Na 1993 Stal 4 12 Nokventilatoren Voor 1993 *zie verder demping voor nokventilatoren In de huidig effectieve situatie zijn de 4 pluimveestallen allen voor zien van een AEA-systeem P-6.4 (warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag). De ventilatie werd eveneens aangepast. Alle 34 ventilatoren zijn bijgevolg te beschouwen als nieuwe ventilatoren (na 1993). 128/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

129 Tabel 64: Ventilatoren in de huidige effectieve situatie Stal Aantal ventilatoren Opmerking Bronvermogen db(a) Bronvermogen db(a) met reducties* Geluidsbron Stal 1 5 Nokventilatoren Na 1993 Stal 1 5 Zijdelingse ventilatoren Na 1993 Stal 2 5 Nokventilatoren Na 1993 Stal 2 5 Zijdelingse ventilatoren Na 1993 Stal 3 5 Zijdelingse ventilatoren Na 1993 Stal 4 5 Nokventilatoren Na 1993 Stal 4 4 Zijdelingse ventilatoren Na 1993 *zie verder demping voor nokventilatoren In de gewenste situatie blijven de pluimveestallen 1 en 2 behouden. De ventilatie wordt geoptimaliseerd, er zijn 5 ventilatoren in de nok voorzien en 5 in de achtergevel. Achter de achtergevel wordt een stofbak geplaatst. Pluimveestallen 3 en 4 worden afgebroken. Bij de 3 nieuwe pluimveestallen worden telkens 3 ventilatoren in de nok geplaatst en 8 ventilatoren in de achtergevel. Deze ventilatoren in de achtergevel worden voorzien van een koker die dan de ventilatielucht op een zekere hoogte verticaal in de lucht blazen. IN totaal zijn er in de gewenste situatie dus 53 ventilatoren aanwezig, te beschouwen als nieuwe geluidsbronnen (na 1993). Tabel 65: Ventilatoren in de gewenste situatie Stal Aantal ventilatoren Opmerking Bronvermogen db(a) Bronvermogen db(a) met reducties* Geluidsbron Stal 1 5 Nokventilatoren Na 1993 Stal 1 5 Zijdelingse ventilatoren Na 1993 stofbak Stal 2 5 Nokventilatoren Na 1993 Stal 2 5 Zijdelingse ventilatoren Na 1993 stofbak Stal 3 3 Nokventilatoren Na 1993 Stal 3 8 Kokers in achtergevel Stal 4 3 Nokventilatoren Na 1993 Stal 4 8 Kokers in achtergevel Na 1993 Stal 5 3 Nokventilatoren Na 1993 Stal 5 8 Kokers in achtergevel Na 1993 *zie verder demping voor nokventilatoren of ventilator geplaatst in een koker, demping door aanwezigheid stofbak Uit technische brochures van stalventilatoren (meestal axiale ventilatoren) en op basis van emissiemetingen blijkt dat het geluidsniveau op 1 m i.f.v. het vermogen varieert van 60 tot 74 db(a). Dit betekent een geluidsvermogenniveau (Lw) van 71 à 85 db(a). Deze waarden zijn enkel indicatief en het juiste geluidsniveau hangt van een aantal factoren (aantal, geluidsemissie, spectrum) af. Ook het effect van de aanwezige (natuurlijke) geluidsschermen/gebouwen kan niet ingeschat worden. In het Richtlijnenboek Landbouwdieren wordt aanbevolen om rekening te houden met een geluidsvermogenniveau van 85 db(a), indien het juiste geluidsvermogen niet gekend is. Algemeen kan gesteld worden dat het geluid van ventilatoren in de nok, ventilatoren in een koker of het geluid van ventilatoren waarachter een stofbak wordt geplaatst, gedempt wordt door de aanwezige constructie. 129/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

130 Aangenomen reducties* in het MER: Voor de ventilatoren aanwezig op dit bedrijf zijn geen gegevens beschikbaar, er wordt dan ook uitgegaan van 85 db(a) geluidsvermogenniveau voor elke ventilator. Er kunnen wel een aantal reducties in rekening worden gebracht afhankelijk van de ligging van de ventilatoren. Zie ook bijlage ) Reductie van 3 db(a) voor nokventilatoren Uittreksel uit een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Exlan Consultants BV voor een pluimveebedrijf in Nederland. Hierin wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht voor ventilatoren in kokers o.w.v. de potitionereing onderin de kokers. Bovendien zijn de kokers van de nieuwe stallen 9,5 m en zijn de ventilatoren onderaan de koker geplaatst. De reductie van 3 db(a) is voor deze kokers waarschijnlijk een onderschatting. 2) Reductie van 10 db(a) voor aanwezigheid stofbak De ventilatoren van de pluimveestallen 1 en 2 zijn gelegen in de achtergevel, en worden in de gewenste situatie voorzien van een stofbak. In een akoestisch onderzoek naar aanleiding van een MER voor een pluimveebedrijf in Nederland, wordt een demping van 15 db(a) aangegeven voor een stofbak (M&A Milieu Adviesbureau BV, 2010). Uittreksel van dit onderzoek is opgenomen in bijlage. Door de aanwezigheid van een stofbak, wordt het geluid van richting veranderd. Wegens de gerichtheid naar boven, kan de immissierelevante bronsterkte berekend worden, met name Lwr = Lw + DI met DI (richtingsindex) = 3-10log( (0,4 (luisterhoek - 93,6) +3)). De 'luisterhoek' is afhankelijk van de hoek tussen de richting van het geluid en de woningen waar de emissie wordt berekend. Een realistische benadering is een 'luisterhoek' van 96 tussen de richting van het geluid en de ontvanger/woning. Dit geeft een DI van - 3 db(a) voor de ventilator in een stofbak. Door de omkasting zelf met de stofbak, is er eveneens een inwendige demping door de stofbak zelf. Als we ter vergelijking de demping uitrekenen van een scherm met dezelfde hoogte als de stofbak (10,5 m), komen we tot een demping van 11,3 db(a) voor onderstaande inputparameters. 130/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

131 Conclusie reductie stofbak: Uit deze gegevens hebben we dus voor een ventilator van 85 db(a) een reductie van 3 db(a) door de gerichtheid en 11,3 db(a) o.w.v. schermwerking, samen 14,3 db(a). Het akoestisch rapport geeft een demping van 15 db(a) aan voor een stofbak met hoogte 2,5 m. Een demping van 10 db(a) door de stofbak voor de ventilatoren voor het bedrijf door de aanwezigheid van een stofbak is dus zeker een realistische aanname. Voor de ventilatoren geplaatst voor een stofbak brengen we 85 db(a) - 10 db(a) = 75 db(a) in rekening o.w.v. de inwendige demping van de stofbak. Bij koudere temperaturen (winter of s nachts) zullen de ventilatoren minder werken dan in de zomer op warme dagen. Het aantal ventilatoren die op vol vermogen in werking zijn hangt ook af van het aantal dieren die zich op dat moment in de stallen bevinden. Hier worden volgende aannames gedaan cfr. het richtlijnenboek: 1/3 van het totaal aantal ventilatoren voor de dag en avondperiode 1/5 van het totaal aantal ventilatoren voor de nachtperiode Het totale geluidsvermogenniveau van de ventilatoren in werking wordt berekend als volgt: L wtot_ventilatoren = 10 x log ( N x 10 (Lwi_ventilator/10) ) Met N het totaal aantal identieke ventilatoren met dezelfde geluidsemissie Lwi_ventilator : het geluidsvermogenniveau van één ventilator of bron Lwtot_ventilatoren : het totale geluidsvermogenniveau van alle identieke ventilatoren 131/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

132 Laden en lossen Tabel 66: Overzicht transporten in de huidige situatie en in de gewenste situatie Grondstof Huidige situatie Toekomstige situatie Tijdstip Type Duurtijd Transporten* Transporten* transport transport Aanvoer eendagskuikens ± 8 transporten/jaar ± 16 transporten/jaar overdag vrachtwagen 72 min Aanvoer krachtvoeder ± 83 transporten/jaar ± 179 transporten/jaar overdag vrachtwagen 60 min Strooisel ± 8 transporten/jaar ± 12 transporten/jaar overdag vrachtwagen 20 min Aanvoer brandstof ± 7 transporten/jaar ± 21 transporten/jaar overdag vrachtwagen 30 min Afvoer slachtkuikens ± 93 transporten/jaar ± 210 transporten/jaar s nachts vrachtwagen 45 min Afvoer mest ± 45 transporten/jaar ± 98 transporten/jaar overdag vrachtwagen 30 min Afvoer kadavers ± 52 transporten/jaar ± 52 transporten/jaar overdag vrachtwagen 10 min 296 transporten/jaar 588 transporten/jaar 5,7 transporten/week 11,3 transporten/week *Transporten/jaar, dit betreft het enkele transport van of naar het bedrijf. Voor het effectief aantal transportbewegingen, moet er vermenigvuldigd worden met 2. Tijdens het vullen van de voedersilo s kan er geluidshinder optreden als gevolg van de compressor op de vrachtwagen die het voeder komt lossen. Afhankelijk van het type compressor (omkast, geluidsarm, ) kan een geluidsniveau van 80 à 100 db(a) voorkomen op 1 m afstand tot de compressor. Eén voederlevering duurt gemiddeld genomen ongeveer 60 minuten (= duur effectieve geluidsproductie) en kan beschouwd worden als incidenteel geluid. Tijdens het laden en lossen van grondstoffen, eindproducten en afvalstoffen treedt de meeste geluidshinder op door de vrachtwagen zelf. De vrachtwagens rijden tot aan de stallen en worden daar op het verharde deel van het bedrijf geparkeerd. Er zal steeds gevraagd worden om de motor van de vrachtwagen af te leggen, wat de lawaaihinder sterk zal reduceren. Voor een stationair draaiende motor wordt rekening gehouden met een geluidsvermogenniveau van ± 95 db(a). Tijdens het laden en lossen van een aantal producten, blijft de motor van de vrachtwagen draaien. We rekenen voor deze transporten met een geluidsvermogenniveau van 95 db(a). Het betreft hier volgende transporten: aanvoer van brandstof, afvoer van mest en afvoer van kadavers. Gemiddeld duren de mesttransporten een 30 tal minuten, het leveren van brandstof een 30 tal minuten. Voor de afvoer van de kadavers is de duurtijd ongeveer 10 minuten. Al deze transporten gebeuren normaal gezien overdag. Tijdens het laden en lossen van dieren worden de motoren van de vrachtwagens stilgelegd. Het laden van een vracht slachtkuikens duurt ongeveer 45 minuten. De afvoer van pluimvee gebeurt 's nachts. Lossen van een vracht eendagskuikens duurt ongeveer 72 minuten en gebeurt overdag. 132/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

133 Ook het transport dat van en naar het landbouwbedrijf rijdt kan in de meeste gevallen beoordeeld worden als incidenteel geluid. In de huidige toestand spreken we van gemiddeld 6 transporten per week. In de toekomstige toestand is er een toename van het aantal tot 11 transporten per week. Per uur spreken we over een gemiddelde van minder dan 1 vrachtwagenbeweging. Het uitdrukken in LAeq,1h is bijgevolg niet erg zinvol Landbouwdieren De geluidsproductie door de dieren is in de meeste gevallen weinig frequent en komt vooral voor wanneer de dieren gestoord worden, zoals bij het laden of lossen van de dieren. Algemeen kan gezegd worden dat het laden van pluimvee meestal heel rustig verloopt, aangezien de kippen in het donker worden gevangen. De heftruck die de vrachtwagens laadt kan wel voor geluidshinder zorgen tijdens de nachtperiode. Op 5 m van een ladende heftruck kan een LAeq,1s van 75 db(a) voorkomen en op 50 m nog een LAeq,1s van 55 db(a) Effectinschatting huidig vergunde situatie Geluidsemissie van de huidig vergunde inrichting Continue geluidsbronnen Het totale geluidsvermogenniveau van dit landbouwbedrijf op het moment dat alle continue bronnen simultaan in werking zijn wordt dan bekomen door de geluidsniveaus op te tellen. In de huidig vergunde situatie zijn er 12 bestaande en 13 nieuwe ventilatoren. Het geluidsvermogen waarmee we rekenen wordt weergegeven in punt Voor de 12 bestaande ventilatoren in de huidig vergunde situatie: Dagperiode en avondperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/3 e in werking): L wtot = 10 x log (4 x 10 8,2 ) = 88,0 db(a) Nachtperiode: enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/5 e in werking): L wtot = 10 x log (2,4 x 10 8,2 ) = 85,8 db(a) Voor de 13 nieuwe ventilatoren in de huidig vergunde situatie: Dagperiode en avondperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/3 e in werking): L wtot = 10 x log (4,3 x 10 8,2 ) = 88,4 db(a) Nachtperiode: enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/5 e in werking): L wtot = 10 x log (2,6 x 10 8,2 ) = 86,1 db(a) Incidentele bronnen Volgende activiteiten, die als incidenteel kunnen beschouwd worden zijn relevant voor dit landbouwbedrijf : Lossen van veevoeder (compressor op vrachtwagen) : 111 db(a) Heftruck laden kippen: 100 db(a) 133/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

134 Kortstondig draaien van vrachtwagens : 95 db(a) Geluidsimmissie van de huidig vergunde inrichting De beoordelingspunten zijn gelegen ter hoogte van de meest nabijgelegen woning van het bedrijf en op 200 m van de perceelsgrens. Ook wordt er gekeken naar het bos- en natuurgebied en woongebied met landelijk karakter, waarvan het bosgebied het meest nabijgelegen is. Wat betreft de ventilatoren, wordt de afstand uitgemiddeld a.h.v. het aantal ventilatoren. Het verhandelen van de grondstoffen en eindproducten gebeurt ook op de verharding van het bedrijf, vooraan de stallen. Tabel 67: Afstand geluidsbron beoordelingspunt Beoordelingspunt Afstand tot geluidsbron (m) voor continue bronnen Afstand tot geluidsbron (laad- /losplaats) (m) voor incidenteel geluid Dichtste woning (Kiekoet 9) 180 m (bestaande ventilatoren) m (nieuwe ventlatoren) 145 m Op 200 m van de perceelsgrens 235 m 235 m Bosgebied 115 m (bestaande ventilatoren) m (nieuwe ventlatoren) 55 m Continue bronnen Het specifiek geluidsniveau ter hoogte van de beoordelingspunten ten gevolge van de bedrijfsuitbating bedraagt dan: Huidig vergunde situatie bestaande geluidsbronnen (12 ventilatoren): Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot Lwtot Lsp (db(a)) geluidsbron (m) (db(a)) Dichtste woning ,0 31,0 200 m perceelsgrens ,0 28,4 Bosgebied ,0 35,2 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot Lwtot Lsp (db(a)) geluidsbron (m) (db(a)) Dichtste woning ,8 28,8 200 m perceelsgrens ,8 26,2 Bosgebied ,8 33,0 Huidig vergunde situatie nieuwe geluidsbronnen (13 ventilatoren): Dag- en avondperiode: 134/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

135 beoordelingspunt afstand tot Lwtot Lsp (db(a)) geluidsbron (m) (db(a)) Dichtste woning ,4 34,1 200 m perceelsgrens ,4 28,8 Bosgebied ,4 36,9 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot Lwtot Lsp (db(a)) geluidsbron (m) (db(a)) Dichtste woning ,1 31,9 200 m perceelsgrens ,1 26,6 Bosgebied ,1 34,7 Incidentele bronnen Het berekende L Aeq,1s tengevolge het lossen van veevoeder bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot Lwtot Lsp (db(a)) geluidsbron (m) (db(a)) Dichtste woning ,1 200 m perceelsgrens ,4 Bosgebied ,9 Het berekende L Aeq,1s tengevolge het laden van de dieren bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot Lwtot Lsp (db(a)) geluidsbron (m) (db(a)) Dichtste woning ,1 200 m perceelsgrens ,4 Bosgebied ,9 Het berekende L Aeq,1s tengevolge de overige transporten bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot Lwtot Lsp (db(a)) geluidsbron (m) (db(a)) Dichtste woning ,1 200 m perceelsgrens ,4 Bosgebied , Beoordeling van de geluidsimmissie van de huidig vergunde inrichting Continue geluidsbronnen in de vergunde situatie Bestaande geluidsbronnen (12 ventilatoren van voor 1993) in de huidig vergunde situatie: Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau getoetst aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting en het effect op het oorspronkelijk omgevingsgeluid bepaald. 135/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

136 Tabel 68: beoordeling van de bestaande continue bronnen Periode Richtwaarde (RW) Meest nabijgelegen woning Referentiewaarde oorspronkelijk omgevingsgeluid (L voor) Specifiek geluid ventilatoren L sp db(a) Huidig omgevingsgeluid* (L na) L na-l voor Tussensc ore ΔL dag ,0 40,5 0,5 0 0 avond ,0 36,5 1, nacht ,8 32,5 2, Op 200 m van de perceelsgrens dag ,4 40,3 0,3 0 0 avond ,4 35,9 0,9 0 0 nacht ,2 31,5 1, Bosgebied dag ,2 41,3 1, avond ,2 38,1 3, nacht ,0 34,8 4, *: het huidig omgevingsgeluid (L na) wordt berekend als de som van het OOG en het specifiek geluid van de bestaande ventilatoren L sp in de huidig vergunde situatie In de huidig vergunde situatie kan volgende geconcludeerd worden voor de bestaande ventilatoren: Tijdens de avond en de nacht is er matig significant negatief effect ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning; tijdens de dag een verwaarloosbaar effect; Tijdens de nacht is er een matig significant negatief effect op 200 m van de perceelsgrens; tijdens de dag en avond een verwaarloosbaar effect; Er is een matig significant negatief effect ter hoogte van het bosgebied voor alle beoordelingsperiodes; Hier dient opgemerkt te worden dat er bij de bepaling van de geluidshinder geen rekening wordt gehouden met afscherming. We kunnen stellen dat het specifiek geluid van de 12 bestaande ventilatoren voldoet aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting voor alle periodes en voor alle beoordelingspunten. Het omgevingsgeluid kan wel verhogen. De ventilatoren zijn bestaande ventilatoren van voor 1993 en zijn BBT. Er zijn geen milderende maatregelen nodig (schema Vlarem II). Nieuwe geluidsbronnen (13 ventilatoren) in de huidig vergunde situatie: Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau van de nieuwe ventilatoren in de huidig vergunde situatie getoetst aan de grenswaarde van een nieuwe inrichting en het effect op het omgevingsgeluid bepaald. Tabel 69: beoordeling van de nieuwe continue bronnen in de huidig vergunde situatie Periode Grenswaarde (GW) Meest nabijgelegen woning Omgevingsgeluid bestaande ventilatoren (L voor) Specifiek geluid ventilatoren L sp db(a) Nieuw omgevingsgeluid* (L na) L na-l voor Tussensc ore ΔL dag 45 40,5 34,1 41,4 0,9 0 0 avond 40 36,5 34,1 38,4 2, nacht 40 32,5 31,9 35,2 2, Op 200 m van de perceelsgrens dag 45 40,3 28,8 40,6 0,3 0 0 avond 40 35,9 28,8 36,6 0,8 0 0 nacht 40 31,5 26,6 32,7 1, Bosgebied Eindscore (L sp tov RW) Eindscore (L sp tov GW) 136/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

137 dag 45 41,3 36,9 42,6 1, avond 40 38,1 36,9 40,6 2, nacht 40 34,8 34,7 37,7 2, *: het nieuw omgevingsgeluid (L na) wordt berekend als de som van het huidig omgevingsgeluid L voor van de bestaande ventilatoren en het specifiek geluid van de nieuwe ventilatoren L sp We kunnen stellen dat het specifiek geluid van de nieuwe ventilatoren in de huidig vergunde situatie voldoet aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Er is wel een stijging van het omgevingsgeluid. Volgens het significantiekader komt dit overeen met: Een verwaarloosbaar effect (score 0) tijdens de dag ter hoogte de meest nabijgelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens en tijdens de avond op 200 m van de perceelsgrens; Tijdens de overige periodes en beoordelingspunten is er een matig significant negatief effect (score -1). Er wordt voldaan aan de GW voor nieuwe inrichtingen, er zijn geen milderende maatregelen nodig (schema Vlarem II). Incidentele bronnen De transporten die voorkomen op het bedrijf, beschouwen we als incidentele bronnen. De basivergunning van het bedrijf is van voor 1993, we beschouwen het bedrijf als een bestaande inrichting. De incidentele bronnen worden afgetoetst aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting. In dit MER zijn de beoordelingspunten gelegen in gebied categorie 2 en nemen we als richtwaarde 50 db(a) tijdens de dag, 45 db(a) tijdens de avond en tijdens de nacht. Als norm voor incidenteel geluid nemen we dus cfr. Tabel 62 als richtwaarde 65 db(a) tijdens de dag, 55 db(a) tijdens de avond en tijdens de nacht. Tabel 70: Toetsing incidentele bronnen vergunde situatie lossen van veevoeders Periode Richtwaarde (RW) Specifiek geluid incidentele bronnen - lossen van veevoeders - compressor L sp db(a) Meest nabijgelegen woning dag 65 56,1 avond 55 56,1 nacht 55 56,1 Op 200 m van de perceelsgrens dag 65 51,4 avond 55 51,4 nacht 55 51,4 Bosgebied dag 65 64,9 avond 55 64,9 nacht 55 64,9 Tabel 71: Toetsing incidentele bronnen vergunde situatie laden van dieren Periode Richtwaarde (RW) Specifiek geluid incidentele bronnen laden van dieren L sp db(a) Meest nabijgelegen woning dag 65 45,1 avond 55 45,1 nacht 55 45,1 Op 200 m van de perceelsgrens dag 65 40,4 137/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

138 avond 55 40,4 nacht 55 40,4 Bosgebied dag 65 53,9 avond 55 53,9 nacht 55 53,9 Tabel 72: Toetsing incidentele bronnen vergunde situatie overige transporten Periode Richtwaarde (RW) Specifiek geluid incidentele bronnen overige transporten kortstondig draaien van motor van vrachtwagen L sp db(a) Meest nabijgelegen woning dag 60 40,1 avond 50 40,1 nacht 45 40,1 Op 200 m van de perceelsgrens dag 60 35,4 avond 50 35,4 nacht 45 35,4 Bosgebied dag 65 48,9 avond 55 48,9 nacht 55 48,9 De meeste transporten gebeuren overdag. Uit deze toetsing blijkt dat het LAeq,1s overdag steeds voldoet aan de richtwaarde t.h.v. de meest nabijgelegen woning, op 200 m van de perceelsgrens én ter hoogte van het bosgebied. Het laden van de dieren gebeurt 's nachts. 's Nachts wordt er eveneens voldaan aan de richtwaarde voor het laden van de dieren Effectinschatting huidige effectieve situatie Geluidsemissie van de huidige effectieve inrichting Continue geluidsbronnen In de huidige effectieve situatie zijn er de 34 nieuwe ventilatoren. De ventilatie in stal 4 werd aangepast, er zijn ventilatoren meer die beschouwd worden als bestaande ventilatoren. Het geluidsvermogen waarmee we rekenen wordt weergegeven in punt In de huidige effectieve situatie zijn er 34 ventilatoren die te beschouwen zijn als nieuwe ventilatoren (na 1993): Dagperiode en avondperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/3 e in werking): L wtot = 10 x log (5,0 x 10 8,2 ) + 10 x log (6,3 x 10 8,5 ) = 94,5 db(a) Nachtperiode: enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/5 e in werking): L wtot = 10 x log (3,0 x 10 8,2 ) 10 x log (3,8 x 10 8,5 ) = 92,2 db(a) 138/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

139 Geluidsimmissie van de nieuwe bronnen in de huidige effectieve situatie Het specifiek geluidsniveau ter hoogte van de meest nabij gelegen woning, op 200 m van de perceelsgrens en ter hoogte van bosgebied ten gevolge van de bedrijfsuitbating zonder afscherming tussen bronnen en immissiepunt bedraagt dan voor de 34 nieuwe ventilatoren in de huidige effectieve situatie: Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,5 38,9 200 m perceelsgrens ,5 34,9 Bosgebied ,5 41,7 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,2 36,6 200 m perceelsgrens ,2 32,6 Bosgebied ,2 39,4 Opm: Wat betreft de ventilatoren, wordt de afstand opnieuw uitgemiddeld a.h.v. het aantal ventilatoren in de huidig effectieve situatie Beoordeling van de geluidsimmissie van de nieuwe bronnen in de huidige effectieve situatie Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau van de nieuwe continue bronnen getoetst aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting en wordt het effect op het omgevingsgeluid bepaald. Het omgevingsgeluid is het geluid dat in de huidige vergunning ook al aanwezig is. Continue nieuwe bronnen in de huidige effectieve situatie In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de 34 nieuwe continue bronnen vergeleken met de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Tabel 73: beoordeling van de nieuwe continue bronnen in de huidige effectieve situatie Periode Grenswaarde (GW) Meest nabijgelegen woning Omgevingsgeluid vergunde situatie* (L voor) Specifiek geluid ventilatoren L sp db(a) Nieuw omgevingsgeluid** (L na) L na-l voor Tussensc ore ΔL dag 45 41,0 38,9 42,5 1, avond 40 37,6 38,9 40,4 2, nacht 40 34,0 36,6 37,5 3, Op 200 m van de perceelsgrens dag 45 40,3 34,9 41,2 0,9 0 0 avond 40 35,9 34,9 38,0 2, nacht 40 31,6 32,6 34,5 2, Bosgebied dag 45 41,7 41,7 44,0 2, avond 40 39,0 41,7 42,6 3, nacht 40 35,9 39,4 39,9 4, Eindscore (L sp tov GW) 139/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

140 *: L voor is het omgevingsgeluid dat aanwezig is in de huidig vergunde situatie met de 13 nieuwe geluidsbronnen in werking (bestaande ventilatoren zijn vervangen) **: het nieuw omgevingsgeluid (L na) wordt berekend als de som van het OOG en het specifiek geluid van de 34 nieuwe ventilatoren L sp in de huidige effectieve situatie In de huidige effectieve situatie kan volgende geconcludeerd worden: Het specifiek geluid van de nieuwe ventilatoren in de huidige effectieve situatie, voldoet aan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen tijdens alle periodes ter hoogte van de meest nabijgelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens; Enkel ter hoogte van het bosgebied tijdens de avond is er een overschrijding van de grenswaarde met 1,7 db(a); tijdens de nacht en overdag is er geen overschrijding; Het omgevingsgeluid kan verhogen < 6 db(a); Dit geeft een volgens het significantiekader een score 0 of nog, een verwaarloosbaar effect tijdens de dag op 200 m van de perceelsgrens; voor de overige periodes en beoordelingspunten hebben we een matig significant negatief effect (score -1); Enkel ter hoogte van bosgebied tijdens de avond hebben we een score -3 aangezien de grenswaarde overschreden wordt; de gemiddelde drempelwaarde voor vogels bedraagt 45 db(a) (zie verder discipline Biodiversiteit). Bij de beoordeling van de effecten van de continue bronnen moet steeds opgemerkt worden dat er bij de bepaling van de geluidshinder geen rekening wordt gehouden met afscherming door gebouwen of groenaanplantingen. Er zijn geen nieuwe incidentele bronnen in de huidig effectieve situatie. Hiervoor wordt verwezen naar punt voor de beoordeling van de incidentele bronnen Effectinschatting gewenste situatie Geluidsemissie van de gewenste inrichting Continue geluidsbronnen In de gewenste situatie zijn er in totaal 53 nieuwe ventilatoren die we in beschouwing nemen. Het geluidsvermogen waarmee we rekenen wordt weergegeven in punt In de gewenste situatie zijn er 53 ventilatoren die te beschouwen zijn als nieuwe ventilatoren (na 1993): Dagperiode en avondperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/3 e in werking): L wtot = 10 x log (3,4 x 10 7,5 ) + 10 x log (14,3 x 10 8,2 ) = 93,8 db(a) Nachtperiode: enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/5 e in werking): L wtot = 10 x log (2 x 10 7,5 ) 10 x log (8,6 x 10 8,2 ) = 91,5 db(a) Incidentele geluidsbronnen Er zijn in de gewenste situatie geen nieuwe incidentele bronnen. De transporten die voorkomen zijn reeds bestaande activiteiten. In de bestaande toestand spreken we van ca 6 transporten per week. In de toekomstige toestand is er een stijging van het aantal tot ca 11 transporten per week. In totaal zijn er in de huidige situatie ca 296 transporten per jaar en in de toekomst zal dit stijgen tot 588 transporten op jaarbasis. 140/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

141 Geluidsimmissie van de nieuwe bronnen in de gewenste situatie Het specifiek geluidsniveau ter hoogte van de meest nabij gelegen woning, op 200 m van de perceelsgrens en ter hoogte van bosgebied ten gevolge van de bedrijfsuitbating zonder afscherming tussen bronnen en immissiepunt bedraagt dan voor de 53 nieuwe ventilatoren in de gewenste situatie: Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,8 36,8 200 m perceelsgrens ,8 34,2 Bosgebied ,8 40,6 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,5 34,5 200 m perceelsgrens ,5 31,9 Bosgebied ,5 38,3 Opm: Wat betreft de ventilatoren, wordt de afstand opnieuw uitgemiddeld a.h.v. het aantal ventilatoren in de huidig effectieve situatie Beoordeling van de geluidsimmissie van de nieuwe bronnen in de gewenste situatie Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau van de nieuwe continue bronnen getoetst aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting en wordt het effect op het omgevingsgeluid bepaald. Het omgevingsgeluid is het geluid dat echter door de huidige vergunning ook al aanwezig is. Continue nieuwe bronnen in de gewenste situatie In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de 53 nieuwe continue bronnen vergeleken met de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Tabel 74: beoordeling van de nieuwe continue bronnen in de gewenste situatie Periode Grenswaarde (GW) Meest nabijgelegen woning Omgevingsgeluid vergunde situatie* (L voor) Specifiek geluid ventilatoren L sp db(a) Nieuw omgevingsgeluid** (L na) L na-l voor Tussensc ore ΔL dag 45 41,0 36,8 41,7 0,7 0 0 avond 40 37,6 36,8 39,0 1, nacht 40 34,0 34,5 35,8 1, Op 200 m van de perceelsgrens dag 45 40,3 34,2 41,0 0,7 0 0 avond 40 35,9 34,2 37,6 1, nacht 40 31,6 31,9 34,1 2, Bosgebied dag 45 41,7 40,6 43,3 1, avond 40 39,0 40,6 41,7 2, nacht 40 35,9 38,3 38,9 3, *: L voor is het omgevingsgeluid dat aanwezig is in de huidig vergunde situatie met de 13 nieuwe geluidsbronnen in werking (bestaande ventilatoren zijn vervangen) Eindscore (L sp tov GW) 141/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

142 **: het nieuw omgevingsgeluid (L na) wordt berekend als de som van het OOG en het specifiek geluid van de 53 nieuwe ventilatoren L sp in de gewenste situatie In de gewenste situatie kan volgende geconcludeerd worden: Het specifiek geluid van de nieuwe ventilatoren in de gewenste situatie, voldoet aan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen tijdens alle periodes ter hoogte van de meest nabijgelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens; Enkel ter hoogte van het bosgebied tijdens de avond is er een overschrijding van de grenswaarde met 0,6 db(a); tijdens de nacht en overdag is er geen overschrijding; Het omgevingsgeluid kan verhogen 3 db(a); Dit geeft een volgens het significantiekader een score 0 of nog, een verwaarloosbaar effect tijdens de dag ter hoogte van de meest nabijgelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens; voor de overige periodes en beoordelingspunten hebben we een matig significant negatief effect (score -1); Enkel ter hoogte van bosgebied tijdens de avond hebben we een score -3 aangezien de grenswaarde overschreden wordt; de gemiddelde drempelwaarde voor vogels bedraagt 45 db(a) (zie verder discipline Biodiversiteit). Wanneer het effect van de nieuwe geluidsbronnen in de gewenste situatie wordt vergeleken met de huidige effectieve situatie, is de verandering van het omgevingsgeluid negatief, d.w.z. dat het omgevingsgeluid daalt t.o.v. de huidig effectieve situatie. Dit is te verklaren door de aanwezigheid van stofbakken achter de bestaande stallen en door dat de nieuwe stallen (ventilatoren) verder gelegen zijn van de meest nabijgelegen woning. Bij de beoordeling van de effecten van de continue bronnen moet steeds opgemerkt worden dat er bij de bepaling van de geluidshinder geen rekening wordt gehouden met afscherming door gebouwen of groenaanplantingen. Incidentele bronnen Voor de beoordeling van de incidentele bronnen verwijzen we naar de beoordeling van de huidige situatie Synthese Voor de discipline geluid worden de relevante geluidsbronnen op het bedrijf bepaald, zijnde de continue geluidsbronnen (ventilatoren) en de incidentele geluidsbronnen (transporten). De beoordelingspunten zijn de dichtste woning en op 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf. In dit MER wordt ook het effect bekeken tot het meest nabijgelegen kwetsbare gebied, met name het bosgebied ten Z van het bedrijf. Binnen een straal van 200 m rond de perceelsgrenzen (toekomstige situatie) van het bedrijf van De Kiekoet bvba, zijn 2 woningen gelegen, met name De Kiekoet 9 ten ZO en De Schutshoeven 8 (NW). Ten N van het bedrijf De Kiekoet bvba ligt een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, ten Z van het bedrijf ligt een gebied voor milieubelastende industrieën. De beoordelingspunten voor geluid zijn allen gelegen op minder dan 500 m van een van deze gebieden. In dit MER zijn de beoordelingspunten gelegen in gebied categorie 2 (Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van industriegebieden niet vermeld in punt 3 of van gebieden voor gemeenschapsvoorziening en openbare nutsvoorzieningen) en nemen we als richtwaarde 50 db(a) tijdens de dag, 45 db(a) tijdens de avond en tijdens de nacht. 142/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

143 Aangezien er op ca 500 m ten Z van het bedrijf een drukke secundaire weg (N71) gelegen is, zal de aanname van stil agrarisch gebied een onderschatting zijn van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Ten Z van het bedrijf, op 465 m van de perceelsgrens, is een gebied voor milieubelastende industrie gelegen. Ten N van het bedrijf, is eveneens op minder dan 500 m, een gebied voor openbaar nut gelegen. Een aanname van een hoger oorspronkelijk omgevingsgeluid van 5 db(a) is een realistische aanname in het MER, met name 40 db(a) tijdens de dag, 35 db(a) tijdens de avond en 25 db(a) tijdens de nacht. De voornaamste continue geluidsbronnen zijn de ventilatoren. In de huidig vergunde situatie zijn er 12 bestaande ventilatoren aanwezig (voor 1993) en 13 nieuwe ventilatoren (na 1993). In de huidige effectiev situatie zijn de bestaande ventilatoren vervangen en hebben we in totaal 34 nieuwe ventilatoren (na 1993). In de gewenste situatie zijn er in totaal 53 nieuwe ventilatoren (na 1993) aanwezig. In de huidig vergunde situatie kan volgende geconcludeerd worden voor de bestaande ventilatoren: Tijdens de avond en de nacht is er matig significant negatief effect ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning; tijdens de dag een verwaarloosbaar effect; Tijdens de nacht is er een matig significant negatief effect op 200 m van de perceelsgrens; tijdens de dag en avond een verwaarloosbaar effect; Er is een matig significant negatief effect ter hoogte van het bosgebied voor alle beoordelingsperiodes; Het specifiek geluid van de 12 bestaande ventilatoren voldoet aan de richtwaarde; het omgevingsgeluid kan verhogen; Er zijn geen milderende maatregelen nodig (schema Vlarem II). We kunnen stellen dat het specifiek geluid van de nieuwe ventilatoren in de huidig vergunde situatie voldoet aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Er is wel een stijging van het omgevingsgeluid. Volgens het significantiekader komt dit overeen met: Een verwaarloosbaar effect (score 0) tijdens de dag ter hoogte de meest nabijgelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens en tijdens de avond op 200 m van de perceelsgrens; Tijdens de overige periodes en beoordelingspunten is er een matig significant negatief effect (score -1). Er wordt voldaan aan de GW voor nieuwe inrichtingen, er zijn geen milderende maatregelen nodig (schema Vlarem II). In de huidige effectieve situatie kan volgende geconcludeerd worden: Het specifiek geluid van de nieuwe ventilatoren in de huidige effectieve situatie, voldoet aan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen tijdens alle periodes ter hoogte van de meest nabijgelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens; Enkel ter hoogte van het bosgebied tijdens de avond is er een overschrijding van de grenswaarde met 1,7 db(a); tijdens de nacht en overdag is er geen overschrijding; Het omgevingsgeluid kan verhogen < 6 db(a); Dit geeft een volgens het significantiekader een score 0 of nog, een verwaarloosbaar effect tijdens de dag op 200 m van de perceelsgrens; voor de overige periodes en beoordelingspunten hebben we een matig significant negatief effect (score -1); Enkel ter hoogte van bosgebied tijdens de avond hebben we een score -3 aangezien de grenswaarde overschreden wordt; de gemiddelde drempelwaarde voor vogels bedraagt 45 db(a) (zie verder discipline Biodiversiteit). In de gewenste situatie kan volgende geconcludeerd worden: 143/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

144 Het specifiek geluid van de nieuwe ventilatoren in de gewenste situatie, voldoet aan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen tijdens alle periodes ter hoogte van de meest nabijgelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens; Enkel ter hoogte van het bosgebied tijdens de avond is er een overschrijding van de grenswaarde met 0,6 db(a); tijdens de nacht en overdag is er geen overschrijding; Het omgevingsgeluid kan verhogen 3 db(a); Dit geeft een volgens het significantiekader een score 0 of nog, een verwaarloosbaar effect tijdens de dag ter hoogte van de meest nabijgelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens; voor de overige periodes en beoordelingspunten hebben we een matig significant negatief effect (score -1); Enkel ter hoogte van bosgebied tijdens de avond hebben we een score -3 aangezien de grenswaarde overschreden wordt; de gemiddelde drempelwaarde voor vogels bedraagt 45 db(a) (zie verder discipline Biodiversiteit). Wanneer het effect van de nieuwe geluidsbronnen in de gewenste situatie wordt vergeleken met de huidige effectieve situatie, is de verandering van het omgevingsgeluid negatief, d.w.z. dat het omgevingsgeluid daalt t.o.v. de huidig effectieve situatie. Dit is te verklaren door de aanwezigheid van stofbakken achter de bestaande stallen en door dat de nieuwe stallen (ventilatoren) verder gelegen zijn van de meest nabijgelegen woning. Bij de beoordeling van de effecten van de continue bronnen moet steeds opgemerkt worden dat er bij de bepaling van de geluidshinder geen rekening wordt gehouden met afscherming door gebouwen of groenaanplantingen. De incidentele bronnen worden vergeleken met de richtwaarde voor een incidenteel geluid van een bestaande inrichting. De meeste transporten gebeuren overdag. Uit deze toetsing blijkt dat het LAeq,1s overdag steeds voldoet aan de richtwaarde t.h.v. de meest nabijgelegen woning, op 200 m van de perceelsgrens én ter hoogte van het bosgebied. Het laden van de dieren gebeurt 's nachts. 's Nachts wordt er eveneens voldaan aan de richtwaarde voor het laden van de dieren. Er zijn in de gewenste situatie geen nieuwe incidentele bronnen. De transporten die voorkomen zijn reeds bestaande activiteiten. In de bestaande toestand spreken we van ca 6 transporten per week. In de toekomstige toestand is er een stijging van het aantal tot ca 11 transporten per week. In totaal zijn er in de huidige situatie ca 296 transporten per jaar en in de toekomst zal dit stijgen tot 588 transporten op jaarbasis Milderende maatregelen Er dient opgemerkt te worden dat de berekende effecten in dit MER geen rekening gehouden met de aanwezige afscherming van de geluidsbronnen door gebouwen of groenaanplantingen Project-geïntegreerde maatregelen Ventilatoren zijn computer gestuurd en frequentie gestuurd. Stofbakken op bestaande stallen Hoge kokers (9,5 m) op de nieuwe stallen met ventilator onderaan de koker geplaatst Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. 144/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

145 Er is reeds een groenaanplant voorzien. De stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten Door het bedrijf geplande maatregelen / Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt. Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. De exploitant dient goede afspraken te maken met leveranciers en transporteurs om de motor zo snel mogelijk stil te leggen en het vermijden van onnodige piekgeluiden (vb. het dichtslaan van een laadklep). Er wordt aanbevolen om de transporten zoveel mogelijk overdag te laten gebeuren, zoals nu het geval is. Enkel het laden van slachtrijpe dieren gebeurt s nachts. 145/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

146 5.5. Mens en gezondheid Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 22 Ligging scholen, kinderdagverblijven t.o.v. van het bedrijf Figuur 23 Ligging sportaccommodaties t.o.v. van het bedrijf Figuur 24 Ligging ouderenvoorzieningen t.o.v. van het bedrijf Figuur 25: Knooppunt fietsroute ten N van het bedrijf Figuur 26 Transportroute naar het Zuiden (1) en het Noorden (2) Figuur 27: Aankomst- en vertrekroute voor bedrijf De Kiekoet Afbakening studiegebied Het studiegebied voor de discipline Mens-Gezondheid wordt bepaald door de grootste gemene deler van de invloedssferen van de abiotische disciplines. Voor de gezondheidsaspecten wordt het studiegebied overgenomen uit de afbakening binnen de abiotische disciplines Geluid en Lucht. Concreet wordt het studiegebied voornamelijk bepaald door de grens waar relevante geurwaarneming voorkomt. Effecten zoals geluids- of stofhinder reiken immers minder ver. Hier wordt het studiegebied dus gelijk genomen aan het studiegebied van geur, zijnde een perimeter van 1 km rond het bedrijf Toelichting gegevensgebruik Voornaamste gegevensbronnen: Eigen terreinbezoek Gewestplan Wegenatlas Orthofoto Topografische kaart Kaartlagen geopunt Literatuurstudie Op basis van kaartmateriaal (topokaart, gewestplan, orthofoto ), terreinbezoek en algemeen bekomen informatie wordt het antropogeen milieu in de nabijheid van het bedrijf beschreven. Hierbij wordt de omgeving van het bedrijf beschreven rekening houdend met de woonfunctie, recreatie, landbouw, overige bedrijven, voorname verkeersverbindingen en industrie Methodiek effectbepaling Voor de discipline Mens wordt aandacht besteed aan mogelijke gezondheidseffecten en mobiliteitsaspecten. De discipline Mens is een integrerende discipline, waar heel wat effectketens stoppen en het eindeffect beoordeeld moet worden; deze discipline heeft hierdoor gegevens nodig uit andere disciplines. Voor de beoordeling van de effecten in de discipline Mens - Gezondheid baseren we ons op het nieuwe richtlijnenboek en doorlopen de vijf stappen (zie illustratie). Als er relevante blootstellingen zijn, worden de mogelijke gezondheidseffecten bekeken bij de blootgestelde populatie, voor zover de polluentenen stressoren van toepassing zijn voor landbouwdieren. Waar nodig wordt rekening gehouden met cumulatieve aspecten door andere bronnen. Bijzondere aandacht gaat naar kwetsbare groepen (scholen, bejaardentehuizen, ). 146/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

147 In dit hoofdstuk wordt verder ook ingegaan op eventuele klachten die ooit tegen het bedrijf geuit zijn. Indien deze klachten betrekking hebben op andere disciplines, dan worden mogelijke maatregelen in die disciplines besproken en kort herhaald in dit hoofdstuk. PM 2.5&10, Ultra fine particles (UFP) en Elementair koolstof (EC) Fijn stof is een mengsel van deeltjes met uiteenlopende samenstelling en afmetingen. Een veelgebruikte indeling is deze in fracties op basis van de grootte van de deeltjes: PM 10, PM 2,5, PM 1 en PM 0,1 (PM komt van het Engels particulate matter ). PM 10 staat dan bijvoorbeeld voor de fractie deeltjes met een aerodynamische diameter kleiner dan 10 mictrometer of micron (een honderdste millimeter). Hoe kleiner de stofdeeltjes, hoe dieper ze via de luchtwegen in het lichaam terecht komen. PM 10 en PM 2,5 zijn wat ze noemen inhaleerbare fracties die door inademing in de luchtwegen kunnen terechtkomen. PM 0,1 is de laatste jaren beter bekend als Ultra fine particles (UFP). De Wereldgezondheidsorganisatie bevestigt dat er schadelijke effecten zijn van PM 10 maar dat vooral PM 2,5 een grote gezondheidsrisicofactor is. Er kunnen voor fijn stof geen drempelwaarden worden geïdentificeerd waaronder geen effecten optreden. Voor PM 10 Is de gezondheidskundige advieswaarde (GAW) relevant voor MER 20 µg/m³. Voor PM 2,5 vinden we in de lijst een gezondheidskundige advieswaarde van 10 µg/m³. De GAW is gebaseerd op een niet-carcinogeen effect. De pseudo-gaw (gezondheidskundige advieswaarde) voor PM 2,5 is 15 µg/m³. Dit komt overeen met de Interim target-3 van de WHO Air Quality guidelines De eigenlijke Air Quality guideline van de WHO van 10 μg/m³ jaargemiddelde (2005) wordt, omwille van gemiddelde concentratie PM 2,5 in Vlaanderen, hier niet weerhouden. Voor PM 10 is de advieswaarde 20 µg/m³, de Interim target-3 van de WHO Air guidelines 2005 is 30 µg/m³ (WHO Air Quality guidelines 2005). 147/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

148 Naast de grootte van de stofdeeltjes is ook de samenstelling van groot belang. Zo zijn sommige deeltjes veel schadelijker dan andere. Elementair koolstof (EC), beter bekend als roet, is mogelijk één van de belangrijkste polluenten van het moment als het gaat over fijn stof en gezondheidseffecten. Het omvat stofdeeltjes die ontstaan bij onvolledige verbrandingsprocessen van fossiele en andere brandstoffen. Het schadelijke effect van deze component is waarschijnlijk te wijten aan de zeer kleine deeltjes (die in aantal zeer belangrijk zijn) en het feit dat ze doorgaans een coating van kankerverwekkende verbindingen hebben (bv. poly-aromatische koolwaterstoffen). Voor de bewaking van de opvulling van de gezondheidsgebruiksruimte door 1 project is een toepassing van de bewaking van de milieukwaliteitsruimte door discipline lucht meestal voldoende. De beoordeling in mens-gezondheid is complementair aan de beoordeling in discipline lucht: discipline lucht bewaakt de immissiebijdrage t.o.v. de milieukwaliteitsnorm. In discipline mens toetst men aan de GAW. Voor de beoordeling van de gezondheidseffecten van de emissie fijn stof wordt eerst een score gemaakt op basis van de procentuele bijdrage t.a.v. GAW/pseudo-GAW. Deze score wordt vervolgens bijgesteld plus of min één punt, al naargelang de immissie na, de GAW (gezondheidskundige advieswaarde) al dan niet benadert. Deze scoring staat rechtstreeks in verband met het adviseren tot of opleggen van milderende maatregelen. Voor de scoringstabel wordt verwezen naar het RLB Mens-Gezondheid. De stofemissie omvat in feite ook micro-organismen en celwandbestanddelen van bepaalde bacteriën (endotoxinen). Deze microbiële componenten bevinden zich vooral in de grovere fractie van zogeheten fijn stof (Nederlandse Gezondheidsraad, 2012, Gezondheidsrisico s rondom veehouderijen ). Hier wordt verwezen naar het rapport Intensieve veeteelt en de gezondheid van omwonenden, ILVO, De kans dat zuivere endotoxines een risico vormen voor de omwonenden wordt als beperkt ingeschat. Op basis van beschikbare informatie is het vooralsnog onmogelijk om te concluderen welk effect endotoxines bevattende stoffracties kunnen hebben op omwonenden van stallen en om een veiligheidsnorm te definiëren en te hanteren. Voor wat het Nederlandse VGO onderzoek (bron: Veehouderij en gezondheid omwonenden, juni 2017) betreft, is het vooralsnog onduidelijk hoe het meer voorkomen van longontstekingen in de omgeving van pluimvee- en geitenhouderijen kan worden verklaard. Bijkomend onderzoek is noodzakelijk om een causaal verband vast te stellen met een bepaalde emissie vanuit de veehouderij. Belangrijk hierbij is na te gaan of er gelijkaardige effecten ook in andere intensieve veehouderijregio s vastgesteld worden. NH 3, stikstof, fosfor De parameters NH 3, stikstof en fosfor worden besproken in de discipline Biodiversiteit, Bodem en Water. Voor de beoordeling van de gezondheidseffecten zijn er geen drempelwaarden geïdentificeerd. Geur Voor de beoordeling van de gezondheidseffecten van geurcomponenten zijn er geen drempelwaarden geïdentificeerd. De geurcomponenten op zich zijn niet schadelijk voor de gezondheid. Dit houdt in dat eventuele gezondheidseffecten bij omwonenden niet direct het gevolg zijn van de geurbelasting, maar kunnen verklaard worden uit het stressmodel gekoppeld aan de geurhinder (psychosomatische effecten). Het nieuwe richtlijnenboek Mens-Gezondheid geeft geen significantiekader voor de stressor geur. Op basis van de gemoddelleerde concentraties zal een expertinschatting van het % ernstig gehinderden gemaakt worden. 148/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

149 Geluid Qua effecten t.g.v. blootstelling aan geluid wordt er globaal een onderscheid gemaakt tussen enerzijds geluidshinder en anderzijds slaapverstoring. Het is algemeen onderkend dat een goede nachtrust een biologische noodzakelijkheid is. Verstoring van de slaap kan dan ook afhankelijk van de soort slaapverstoring en de frequentie van voorkomen aanleiding geven tot vermoeidheid, concentratiestoornissen, overgaan tot het gebruik van slaapmedicijnen,... en in meer ernstige situaties verhoogde bloeddruk, versneld hartritme,... die bij langdurig voorkomen de basis kunnen vormen voor cardiovasculaire aandoeningen, psychische aandoeningen,... In de Europese richtlijn Omgevingslawaai wordt om een inschatting te kunnen maken van het al dan niet voorkomen van hinder of slaapverstoring 2 types van geluidsbelastingsindicatoren vooropgesteld, nl. de L den en de L night. Het L den-niveau is het gewogen gemiddelde van de geluidsniveaus voor de dag ( ), de avond ( ) en de nacht ( ). De avond- en nachtniveaus krijgen daarbij een straffactor van +5 resp. +10 db aangerekend. Hierdoor wegen ze zwaarder door in het L denniveau, wat overeenkomt met de vaststelling dat geluidsoverlast s avonds en s nachts doorgaans als hinderlijker wordt ervaren. Uit Europees onderzoek blijkt dan ook dat een L den een relatief goede voorspeller is van de mate waarin omwonenden hinder kunnen ondervinden. Op dit ogenblik zijn er geen drempelwaarden voor de indicator L den om te oordelen vanaf welke geluidsbelasting er effectief hinder optreedt. Het is ook niet eenvoudig om dergelijke drempelwaarden af te leiden. Uit onderzoeken blijkt dat persoonlijke kenmerken, zoals de gevoeligheid voor geluid, een sterke impact hebben op de mate waarin een bepaald geluidsniveau als storend wordt ervaren. Ook de lokale omstandigheden (optredende piekniveaus, aanwezigheid van een stille gevel of tuin,...) bepalen in grote mate de hinderlijkheid van een bepaalde geluidsbelasting. In de discipline Mens Gezondheid wordt het studiegebied voor geluidshinder door weg- spoor- en vliegverkeerbepaald door de L den = 50 db(a) en de L night, outside = 40 db(a). Als de L night, outside = 40 db(a) in het betreffende studiegebied niet realistisch is, kan gemotiveerd worden dat er voor de interim doelstelling van de WHO van L night, outside = 55 db(a) gekozen wordt. In de Night Noise Guidelines wordt deze waarde van 55 db(a) voorgesteld als een tussentijdse waarde voor landen waar de richtlijn van 40 db(a) op korte termijn niet kan gerealiseerd worden, zoals voor Vlaanderen ook soms ook het geval is. Het nieuwe richtlijnenboek Mens-Gezondheid geeft geen significantiekader voor de stressor geluid, maar legt een bespreking van het % ernstig gehinderden of slaapverstoorden op in een worst case benadering. Ingeval van geluid als milieustressor wordt verder onderzoek nodig geacht bij stijging van het omgevingsgeluid met 3 db of meer en/of bij klachten in het gebied. Mobiliteitseffecten Inzake effecten op mobiliteit worden de relevante transportbewegingen i.f.v. aan- en afvoer van producten in kaart gebracht. Vervolgens wordt het aandeel van deze transportbewegingen ingeschat t.o.v. de huidige totale verkeersstromen op de voornaamste ontsluitingswegen. De transportstromen, die aan de inrichting verbonden zijn, worden besproken. Bij een landbouwbedrijf worden de belangrijkste transporten veroorzaakt door: aan- en afvoer van dieren; aanvoer van grondstoffen (voeder, fossiele brandstoffen, strooisel,...); afvoer van eindproducten (dieren,...); afvoer van afvalstoffen (mest, kadavers,...). 149/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

150 De transportafstanden kunnen hierbij heel sterk variëren, gaande van het uitrijden van mest op aanpalende percelen, tot de afvoer van bijvoorbeeld mest op lange afstand. Het is bijgevolg bijna onmogelijk om alle aan- en afvoerroutes volledig te beschrijven. De nadruk ligt daarom voornamelijk op de afstand tussen het bedrijf en de meest nabij gelegen grote aan-/afvoerroute. Voor elk transport dienen volgende zaken ingeschat te worden: type transport: zwaar verkeer (via vrachtwagens) of lichte vracht (via tractoren of via wagens); frequentie: maandelijks, wekelijks, met aanduiding of de transporten gespreid zijn over het ganse jaar of gebonden aan enkele maanden; voornaamste transportroutes; tijdstip: dag, avond, ochtend, nacht. Omdat het effect van het lichte vrachtverkeer eerder verwaarloosbaar is, wordt vooral het zwaar verkeer, met vrachtwagens, beschouwd. Het significantiekader dat van toepassing is, wordt weergegeven in onderstaande tabel. Er zal een inschatting en evaluatie gemaakt worden van het aantal transporten dat noodzakelijk is in het productieproces van het bedrijf. De transportafstanden kunnen heel sterk variëren. Het is bijgevolg onmogelijk om alle aan- en afvoerroutes volledig te beschrijven. De nadruk ligt bijgevolg voornamelijk op de afstand tussen het bedrijf en de meest nabij gelegen grote afvoerroute (autostrade, gewestweg). Bij de bespreking van de weginfrastructuur van de voornaamste aan- en afvoerroute(s) wordt ook het wegtype (autosnelweg, gewestweg, ringweg, lokale ontsluitingsweg voor (niet-) doorgaand verkeer, etc.) vermeld. Bij de bepaling van de invloed van de transportstromen op de verkeersleefbaarheid is de ligging van de inrichting ten opzichte van de omgeving (nabijheid woonwijken, nabijheid ontsluitingswegen, kanalen, ), alsook de staat van de gebruikte wegen en de capaciteit en geschiktheid van de gebruikte wegen bepalend. Ook worden eventuele bewegwijzerde wandel- en fietsroutes die langs het bedrijf of de voornaamste aan- en afvoerroutes liggen aangegeven. Bijgevolg wordt voor de beoordeling van de verkeershinder/verkeersleefbaarheid de ontsluitingsinfrastructuur in de nabijheid van de inrichting onder de loep genomen. Tabel 75: Significantiekader ter beoordeling van de verkeershinder Toetsing Gemiddeld >35 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld 14 tot 35 transporten per week (zwaar verkeer) langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld 7 tot 14 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld < 7 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale of transporten enkel langsheen hoofdwegen Beoordeling Aanzienlijk negatief effect Negatief effect Beperkt negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Referentiesituatie Beschrijving ruimtegebruik en betrokken populatie Het bedrijf is gelegen langs de Kiekoet 16 in Hamont-Achel. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Binnen een straal van 200 m rond de perceelsgrenzen (gewenste situatie) van het bedrijf van De Kiekoet bvba, zijn 3 woningen gelegen. De woning gelegen De Kiekoet 16, is de woning van de 150/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

151 exploitant zelf. De meest nabijgelegen woning is gesitueerd ten ZO van het bedrijf, De Kiekoet 9, het betreft een particuliere woning en is gesitueerd op 30 m van de perceelsgrens. Ten NW van het bedrijf van De Kiekoet bvba is de woning gelegen De Schutshoeven 8, het betreft een particuliere woning. Deze woning is gesitueerd op 40 m van de perceelsgrens. Volgens het gewestplan liggen de bedrijfsgebouwen volledig in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. De afstand van het bedrijf (centrum) t.o.v. andere gebieden zoals aangeduid op het gewestplan wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 76: Ligging bedrijf volgens gewestplan Gebied Afstand tot centrum bedrijf (m) Richting Agrarisch gebied ZO NO Woongebied met landelijk karakter ZO O Woongebied O W Woonuitbreidingsgebied O - NO Bosgebied Z N - NW Natuurgebied N W Gebied voor verblijfsrecreatie N - NO Onderstaande tabel vat het ruimtegebruik en betrokken populaties samen voor de referentiesituatie. Er zijn geen relevante veranderingen te verwachten ten gevolge van de ontwikkelingsscenario s. Op 590 m ten ZO van het bedrijf is een gezinsopvang voor baby s en peuters gelegen. De rest van de scholen en kinderdagverblijven ligt op meer dan een km van het bedrijf. Wat betreft de sportaccommodaties, is er op 365 m ten Z een voetbalveld gelegen, op 820 m ten O een manege en op 770 m ten NW een Fit-o-meter. Voorzieningen voor ouderen zijn op meer dan 1 km gelegen (Zie Figuur 22, Figuur 23 en Figuur 24). Een gebied voor dagrecreatie bevindt zich op ongeveer 2 km ten ZO van het bedrijf. Ten N van het bedrijf is er een knooppunt voor fietsroute gelegen, die loopt langs de Grote Haart. Tabel 77: Samenvattende tabel ruimtegebruik en betrokken populaties Ruimtegebruik Eenheid Aantal of % van gebied Kinderdagverblijven, kleuterscholen, basisschool, secundaire school Speel-, scouts-, sportterreinen, vakantieverblijven, speelbos Ziekenhuizen, bejaardentehuizen, woonzorgcentra, assistentiewoningen Woonzone Landbouwactiviteit Industriegebied, KMO Gebied voor gemeenschaps-voorzieninig (begraafplaats) Groenzone, natuur Afstand en windrichting tot bron aantal 1 ZW 0 aantal 1 Z 0 aantal % van studiegebied % van studiegebied % van studiegebied % van studiegebied % van studiegebied 1,6% Z 0 52,5% overig 0 13,6% Z + N 0 3,7% N 0 28,6% overig 0 Argumentatie 151/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

152 POPULATIE Eenheid Aantal of % van gebied Afstand en windrichting tot bron Argumentatie Totaal aantal wooneenheden binnen het aantal 106 * studiegebied (1 km) * Het aantal woningen werd berekend volgens GIS-analyse. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de verdeling van de bevolkingsgroepen over de woningen in het studiegebied (aantal personen/ kinderen jonger dan 5 jaar/ kinderen ouder dan 5 jaar). In Vlaanderen is het gemiddeld aantal bewoners per wooneenheid gelijk aan 2,3 (zie richtlijnenboek Mens-Gezondheid) Verkeer Het bedrijf is gelegen langs de Kiekoet 16 in Hamont-Achel, dit is een lokale weg. Op ongeveer 500 m ten zuiden van het bedrijf ligt de gewestweg Hamont-Geel (N71). De N71 maakt in westelijk richting aansluiting met de N74 (Noord-Zuidverbinding) vanwaar deze overgaat in de N69 richting Valkenswaard naar het noorden (Nederland) of aansluit op de E314 autosnelweg in zuidelijk richting. De transportroute richting Zuiden en richting Nederland wordt weergegeven in Figuur 26. Voor de aankomst en vertrekroute voor het bedrijf wordt verwezen naar Figuur 27. De aankomstroute naar het bedrijf loopt via de Bosstraat/Hamonterweg (N71) en de Krekelhoeve naar De Kiekoet. Langs deze route liggen een 10-tal particuliere woningen (in agrarisch gebied) en 3 woningen met landbouwactiviteit. De afvoer van het bedrijf gebeurt vanuit De Kiekoet via de Watermolenstraat (lokale weg) naar Hamonterweg/Bosstraat (N71). Langsheen deze route zijn 2 woningen gelegen langs de lokale weg (agrarisch gebied), waarvan één woning deel uitmaakt van een ander landbouwbedrijf. Langs het stuk Bosstraat tot aan de Krekelhoeve liggen een 14-tal woningen in het woongebied met landelijk karakter. Verder kan aansluiting gemaakt worden met de N74 (Noord-Zuidverbinding) zoals hierboven beschreven. De kwaliteit en capaciteit van de wegen, en de verkeersbewegingen gerelateerd aan het bedrijf worden verder besproken. De transporten die nodig zijn voor de bevoorrading van het bedrijf en de aan- en afvoer van dieren kunnen aanleiding geven tot verkeershinder. Een inschatting van het aantal verkeersbewegingen wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 78: Overzicht transporten in de huidige situatie en in de gewenste situatie Grondstof Huidige situatie Transporten* Toekomstige situatie Transporten* Tijdstip transport Type transport Duurtijd Aanvoer eendagskuikens Aanvoer krachtvoeder ± 8 transporten/jaar ± 16 transporten/jaar overdag vrachtwagen 72 min ± 83 transporten/jaar ± 179 transporten/jaar overdag vrachtwagen 60 min Strooisel ± 8 transporten/jaar ± 12 transporten/jaar overdag vrachtwagen 20 min Aanvoer brandstof ± 7 transporten/jaar ± 21 transporten/jaar overdag vrachtwagen 30 min Afvoer slachtkuikens ± 93 transporten/jaar ± 210 transporten/jaar s nachts vrachtwagen 45 min Afvoer mest ± 45 transporten/jaar ± 98 transporten/jaar overdag vrachtwagen 30 min 152/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

153 Afvoer kadavers ± 52 transporten/jaar ± 52 transporten/jaar overdag vrachtwagen 10 min 296 transporten/jaar 588 transporten/jaar 5,7 transporten/week 11,3 transporten/week *Transporten/jaar, dit betreft het enkele transport van of naar het bedrijf. Voor het effectief aantal transportbewegingen, moet er vermenigvuldigd worden met 2. Uit bovenstaande tabel blijkt dat in de huidige situatie wekelijks zo n 6 zware transporten gebeuren, van of naar het bedrijf. Dit stijgt naar zowat 11 transporten per week in de gewenste situatie. In Figuur 26 worden de transportroutes naar het noorden en zuiden weergegeven Effectinschatting Identificatie stressoren Volgens het richtlijnenboek Mens-Gezondheid kan een project potentiële blootstelling veroorzaken aan drie categorieën van stressoren: chemische, fysische en/of biologische. We baseren ons op de sectorspecifieke lijst van stressoren voor Landbouw en de polluenten die in de abiotische disciplines geïdentificeerd worden, aangevuld met mogelijke microbiologische aspecten. Onderstaande tabel vat de geïdentificeerde potentiële relevante milieustressoren samen voor het huidig project. Tabel 79: Samenvattende tabel stressoren Stressoren Omschrijving Argumentatie waarom stressor al dan niet wordt opgenomen Chemische stressoren NH3, Totaal stikstof, Totaal fosfor Besproken in discipline Water/Bodem/Biodiversiteit PM 2.5&10, Ultra fine particles (UFP) Besproken in discipline Lucht/Mens en gezondheid en Elementair koolstof (EC) Geur Besproken in discipline Lucht Fysische stressoren Geluid Besproken in discipline Geluid Biologische stressoren Andere Infectie, vergiftiging, toxiciteit, allergenen, ongedierte, microorganismen en endotoxines Het project geeft geen aanleiding tot veranderingen in de aspecten van wind, licht/schaduw, visuele hinder, warmte of EM-straling. Dit zijn geen relevante stressoren voor voorliggend project. Bij de bedrijfsvoering wordt de wetgeving en regelgeving terzake gevolgd vb. registratie biociden, fytolicentie, fytolokaal, gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, etc. Dit zal ook zo blijven in de toekomstige situatie, zodat het project geen aanleiding geeft tot verandering in deze aspecten. Micro-organismen en endotoxines worden besproken in discipline Mens-Gezondheid. Andere Nabijheid groene ruimte Het project geeft geen aanleiding tot een verandering in hoeveelheid of toegankelijkheid van groengebieden Inventarisatie blootstellingsdata en beoordeling gezondheidsimpact Een blootstelling (via lucht) dient verder onderzocht te worden indien: de bestaande achtergrondimmissie boven 80% van de advieswaarde ligt; of indien de bijdrage door de beschouwde activiteit meer is dan 1% van de norm/advieswaarde, of t.o.v. de huidige toestand; of indien er lokale bezorgdheid aanwezig is of reeds bestaande klachten zijn. 153/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

154 bij agentia waarvoor niet altijd advieswaarden beschikbaar zijn, wordt de stressor belangrijk geacht als er hinder, verstoring in gedrag/activiteit of gezondheidseffecten te verwachten zijn en/of als er bestaande gegronde en structurele klachten zijn. Ingeval van geluid als milieustressor wordt verder onderzoek nodig geacht bij stijging van het omgevingsgeluid met 3 db of meer en/of bij klachten in het gebied. M.b.t. eventuele microbiologische aspecten zijn er geen advieswaarden beschikbaar welke op een éénduidige manier controleerbaar zijn. Ten aanzien van dit aspect wordt dan ook louter een beschrijvende paragraaf opgenomen gebaseerd op literatuurgegevens opgenomen PM 2.5&10, Ultra fijn stof (UFP), Elementair koolstof (EC) en microbiologische contaminanten De gegevens worden overgenomen uit de discpline Lucht. De jaarlijkse PM2,5-emissie stijgt in de gewenste situatie naar 279 kg/jaar ten gevolge van stalemissies. De jaarlijkse PM10-emissie stijgt naar kg/jaar in de gewenste situatie. In Figuur 9 wordt het PM10 jaargemiddelde en PM2.5 jaargemiddelde in Vlaanderen weergegeven voor Op basis van deze kaart wordt ter hoogte van het studiegebied een jaargemiddelde PM10- concentratie van µg/m³ afgeleid en voor PM2,5 ligt de jaarconcentratie in de range van µg/m³. De toetsing van de stofconcentratie volgens het Richtlijnenboek Lucht, is uitgewerkt in de discipline Lucht. Het effectenoverzicht volgens het significantiekader Lucht, wordt weergegeven in Tabel 33 voor fijn stof (PM10 en PM2,5). In de gewenste situatie was geen enkele woning met een zeer belangrijke of een belangrijke bijdrage voor PM10. Er waren 7 woningen met een beperkte bijdrage (score -1) voor PM10. Voor PM2,5 waren er geen of verwaarloosbare effecten te verwachten (score 0) ter hoogte van de woningen in de omgeving van het bedrijf in de gewenste situatie. Voor de bewaking van de opvulling van de gezondheidsgebruiksruimte door één project is een toepassing van de bewaking van de milieukwaliteitsruimte door discipline lucht meestal voldoende. De beoordeling in mens-gezondheid is complementair aan de beoordeling in discipline lucht: discipline lucht bewaakt de immissiebijdrage t.o.v. de milieukwaliteitsnorm. In discipline mens toetst men aan de GAW. Voor niet-drempel-effecten van bv PM 2,5 is voor de toepassing van de beoordelingsmethode gezondheid in het MER een pseudo-gaw vastgelegd (ook arbitrair). T.o.v. de WGO-beoordelingswaarden in dit MER (GAW 20 µg/m³ voor PM10 en pseudo-gaw 15 µg/m³ voor PM2,5) kan vastgesteld worden dat zowel in de huidige vergunde situatie, de huidig effectieve situatie én in de gewenste situatie de totale stofconcentraties voor PM10 en PM2,5 onder de WGO-advieswaarden liggen ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen. Met de totale stofconcentraties wordt hier bedoeld de achtergronconcentraties + de bijdrage van het bedrijf De Kiekoet, berekend via IMPACT. De totale PM10 concentraties (met modelmatig aanwezige achtergrondconcentratiekaart 2015) in de gewenste situatie werden met IMPACT berekend en liggen dus lager dan 20 µg/m³ voor de nabijgelegen woningen. Voor PM2.5 liggen de totale concentratie na de uitvoering van het project lager dan 15 µg/m³. T.h.v. de meest nabijgelegen woningen (woningen met de hoogste concentraties), met name De Schutshoeve 8 en De Kiekoet 9 gelden volgende concentraties: voor de woning gelegen De Schutshoeve 8 is de totale PM10 concentratie 17,6 µg/m³ en de totale PM2,5 concentratie 10,8 µg/m³. Voor De Kiekoet 9 is de respectievelijke PM10 en PM2,5 concentratie 17,8 µg/m³ en 10,9 µg/m³. 154/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

155 Als we voor de PM2,5 concentratie toetsen aan de GAW van 10 µg/m³, dan liggen de totale PM2,5 concentraties hier dus net boven. Dit is ook zo in de effectieve situatie. De PM2,5 bijdrage van het individuele project alleen is voor alle woningen minder dan 1% van de GAW van 10 µg/m³. Volgens de scoringstabel ter beoordeling noodzaak milderende maatregelen discipline Mens-Gezondheid geeft dit een bijgestelde score -1. Voor PM2,5 ligt de relatieve bijdrage van het individuele project immers op 0,4% van de pseudo-gaw (gezondheidskundige advieswaarde) van 15 µg/m³ en op 0,6% van de GAW van 10 µg/m³. De relatieve PM10 bijdrage van het individuele project voor de woning met de hoogste concentratie (De Kiekoet 9) ligt op 3,75% van de advieswaarde (nl. GAW 20 µg/m³ als jaargemiddelde) in de gewenste situatie. Als voor PM10 de Interim target-3 van de WHO Air guidelines 2005 getoetst wordt t.o.v. een jaargemiddelde van 30 µg/m³ (cfr. pseudo advieswaarde PM2.5) dan wordt een percentage bekomen 2,5% na verandering. De absolute concentratie PM10 vanwege het bedrijf is in de effectieve situatie 0,8 µg/m³ en in de gewenste situatie 0,7 µg/m³, er is dus een lichte daling van de absolute concentratie PM10. Bovendien moeten we hierbij opmerken dat er bij de stofemissies voor het bedrijf De Kiekoet bvba in de gewenste situatie, geen rekening gehouden wordt met een eventuele reductie van stof door de aanwezigheid van een stofbakken die geplaatst worden aan de achtergevel van de bestaande stallen stal 1 en stal 2. De beoordeling van de effecten kan genuanceerd worden door een beperkte reductie voor de stofbak (PM10) aan te nemen. Hiervoor verwijzen we naar de discipline Lucht en hoofdstuk milderende maatregelen NH3, stikstof en fosfor De gegevens worden overgenomen uit de disciplines Bodem, Water en Biodiversiteit Geur De gegevens worden overgenomen uit de discpline Lucht Geur waar de geurhinder op woningniveau wordt berekend voor de huidige situatie (vergund en effectief), de gewenste situatie én de cluster als 98P. Voor een aantal woningen neemt de geurbelasting toe, maar alle geurconcentraties blijven binnen de geurtoetst (zie discipline Lucht). Volgens het maatregelenkader van LNE wordt als basisbeschermingsniveau 10/5/3 OUe/m³ als 98P waarde gehanteerd (achtergronddocument bij het visiedocument en het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren) voor respectievelijk laag, matig en hoog geurgevoelige gebieden. De individuele geurconcentraties t.h.v. de indicatorwoningen, gelegen in agrarisch gebied zijn lager dan 10 OUe/m³ als 98P voor en na verandering. In het woongebied met landelijk karakter zijn de individuele geurconcentraties lager dan 5 OUe/m³ als 98P voor en na verandering. Door het voorziene project wordt dus slechts een aanvaardbare toename van de geurbelasting verwacht. Daarbovenop is de modellering een worst-case benadering die geen rekening houdt met de AEA stalsystemen, milderende effecten van landschapselementen en meerfasenvoedering (BBT). De geurcomponenten op zich zijn onder de te verwachten concentraties niet schadelijk voor de gezondheid. Dit houdt in dat eventuele gezondheidseffecten bij omwonenden niet direct het gevolg zijn van de geurbelasting, maar kunnen verklaard worden uit het stressmodel gekoppeld aan de geurhinder (psychosomatische effecten). Er wordt niet verwacht dat het project aanleiding zal geven tot extra hinder/klachten. Met het gebruik van dit basisbeschermingsniveau (10/5/3 OUe/m³ als 98P), worden geurklachten in principe structureel beperkt. Er is echter in de huidige situatie reeds een klachtenhistoriek aanwezig. De 155/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

156 geurconcentraties ter hoogte van de klagers (woningen in agrarisch gebied) liggen (zowel cumulatief als individueel) lager dan 10 OUe/m³ als 98P voor en na verandering. De geurconcentraties, cumulatief en individueel, ter hoogte van de individuele woningen worden weergegeven in Tabel 26 en Tabel 27 in de dicipline Lucht Geluid Als de aanbevelingen van de WGO vergeleken worden met de milieukwaliteitsnormen van geluid in open lucht, zoals opgenomen in VLAREM II, wordt vastgesteld dat er ter hoogte van de meest nabijgelegen woning, voldaan wordt aan de vooropgestelde jaargemiddelde (WGO), nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van 40 db(a) voor de ventilatoren die voorkomen op het bedrijf van De Kiekoet bvba. De stijging van het omgevingsgeluid door de ventilatoren na verandering t.o.v. de huidig vergunde situatie is beperkt tot minder dan 3 db ter hoogte van de meest nabijgelegen woning, verder onderzoek is niet noodzakelijk. T.o.v. de huidige effectieve situatie is er bovendien een daling van het omgevingsgeluid ter hoogte van de woning. Enkel het laden van de dieren gebeurt s nachts. Voor het laden van de dieren s nachts is er een overschrijding van 40 db(a) voor de meest nabijgelegen woning, met name een overschrijding van 5,1 db(a). Er wordt wel voldaan aan de van toepassing zijnde richtwaarde ter hoogte van deze woning. Dit type transport komt maar een aantal keren voor op een jaar, nl. op het einde van iedere ronde (gemiddeld 7 keer per jaar). De overige transporten gebeuren tijdens de dag. De gegevens worden overgenomen uit de discipline Geluid Klachtenbehandeling Gemeente Naar aanleiding van een eerdere vergunningsaanvraag is er in de buurt (en wijde omgeving) een petitie gehouden tijdens het openbaar onderzoek om te protesteren tegen de uitbreiding. Tijdens de procedure van het MER dat vooraf ging aan de aanvraag, werden er geen opmerkingen/bemerkingen gemaakt over het MER door omwonenden of door de gemeente. Het openbaar onderzoek en de informatievergadering tijdens de proceduren van de aanvraag, heeft aanleiding gegeven tot het structureel melden van klachten door omwonenden. Bij de gemeente Hamont-Achel wordt er dan ook sinds 2012 een klachtenregister bijgehouden, dat systematisch aan afdeling milieu-inspectie wordt overgemaakt. De datum en omschrijving van de melding wordt bijgehouden. Het gaat voornamelijk over klachten van geurhinder en bezorgdheid over gezondheid/fijn stof. De klachten zijn voornamelijk terug te brengen tot klachten van de woningen in de onmiddelijke omgeving van het bedrijf, met name de woning gelegen De Schutshoeven 8, De Kiekoet 9, Grote Haart 11, Kleine Haart 31A. De laatste klachten dateren van eind mei De gemeente geeft deze meldingen enkel door aan milieu-inspectie. De exploitant wordt dus zelf niet op de hoogte gebracht. De exploitant heeft in het verleden op regelmatige basis dit register opgevraagd, en noteert dan hoe oud de kippen waren op het ogenblik van de klacht, en of er op dat moment kippen werden geladen, mest werd geladen,.. om hieruit conclusies te trekken en alle maatregelen te treffen om de buurt niet te hinderen. De exploitant probeert dus steeds te achterhalen of de klachten gegrond zijn, en bekijkt de mogelijke oorzaken, windrichting, werkzaamheden, welke bewegingen er eventueel plaats vonden op moment van de klacht (kippen laden, mest laden,..). Indien mogelijk worden er maatregelen getroffen om de hinder te beperken. 156/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

157 Milieu-inspectie Sedert eind 2010 zijn er op regelmatige basis klachten van omwonenden over de geurhinder van het bedrijf De Kiekoet bij milieu-inspectie. Zij stellen vast dat er sedert de intentie van het bedrijf in 2010 om uit te breiden, er een duidelijke toename merkbaar was van het aantal geurklachten. Voor 2010 werd er nooit klachten werden gemeld. Sedertdien zijn er door milieu-inspectie herhaaldelijke controles ter beoordeling van deze hinder en ter beoordeling van de exploitatie zelf. Onderstaand een overzicht van bedrijfscontroles (aangekondigd en onaangekondigd) in het verleden. Inspectiebezoeken 2013: - 20/03/2013: geen geurhinder rondom bedrijf vastgesteld - 09/04/2013: geur waarneembaar zeer lokaal in begin De Schutshoeven, maar niet ter hoogte van de klagers - 28/05/2013: geur waarneembaar ter hoogte van de woning van de klagers (De Schutshoeven 8) - 04/07/2013: geen geurhinder rondom bedrijf vastgesteld - 30/07/2013: lichte geur waarneembaar ter hoogte van Grote Haart - 22/08/2013: geen geurhinder rondom bedrijf vastgesteld - 19/10/2013: geen geurhinder rondom bedrijf vastgesteld - 27/11/2013: geen geurhinder rondom bedrijf vastgesteld; 1 PV opgesteld op 13/12/2013 (HA64.H ) en opgelegde maatregelen werden opgevolgd: Het condenswater van de warmtewisselaars wordt opgevangen en het bedrijf heeft vanaf 16/12/2013 elke wijziging in bezettingsgraad doorgegeven. (Ter info: Milieu-inspectie heeft op 19/03/2015 laten weten dat het bedrijf de maatregel steeds rigoureus heeft uitgevoerd en dat de melding omtrend een bezettingswijziging in de stallen niet langer nodig is.) Ook de reiniging van de warmtewisselaars werd cfr. de advisering van de leverancier (Droeshoaut) uitgevoerd. Inspectiebezoeken 2014: - 21/01/2014: geen geurhinder vastgesteld - 25/02/2014: geen geurhinder vastgesteld - 18/03/2014: lichte geur waarneembaar ter hoogte van Grote Haart - 22/04/2014: geur waarneembaar ter hoogte van De Kiekoet - 30/04/2014: lichte geur waarneembaar ter hoogte van De Kiekoet - 04/08/2014: lichte geur waarneembaar ter hoogte van De Kiekoet - 28/08/2014: geen geurhinder vastgesteld - 23/09/2014: geur waarneembaar ter hoogte van De Kiekoet - 29/09/2014: geen geurhinder vastgesteld Inspectiebezoeken 2016: - Op 30 maart 2016, 3 en 11 mei 2016 werd een controle uitgevoerd op het bedrijf De Kiekoet. Naar aanleiding van de ingediende klachten in 2016 betreffende geurhinder werden geurwaarnemingen uitgevoerd. Tijdens een bezoek op 30/3/2016 wordt het type warmtewisselaar bekeken en bijkomende info opgevraagd aan de installateur van de wisselaar. Op 3/5/2016 werd er een kippenstalgeur waargenomen waarvan de geurpluim richting N-NW met de windrichting wordt meegeblazen en de intensiteit afneemt. De aanmaning op het controleverslag vermeldt dat de exploitant onmiddellijk alle nodige maatregelen moet treffen om de buurt niet te hinderen. Op 11/5/2016 werd er op ogenblik van inspectie op geen enkele locatie een geurpluim waargenomen veroorzaakt door het bedrijf De Kiekoet. Ondanks de aanmaning van milieu-inspectie ivm de geurronde op 3/5/2016 om onmiddellijk alle nodige maatregelen te treffen om de buurt niet te hinderen, wordt het controlerapport slechts aangetekend bezorgd aan de exploitant op 6/7/2016, dus twee maanden later. Inspectiebezoeken 2017 Afdeling Handhaving: 157/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

158 - Op 22 november 2017 werd een controle uitgevoerd op het bedrijf De Kiekoet, dat volgens de indelingslijst in bijlage 1 van VLAREM II als GPBV-beedrijf is ingedeeld. De controle had tot doel de exploitatie te toetsen aan de geldende milieuregelgeving. Uit het controlerapport blijkt dat er op het moment van de controle werd voldaan aan de gecontroleerde milieuvoorschriften. - Aangezien De Kiekoet een bedrijf is dat valt onder de RIE, worden er door de afdeling Handhaving routinematige contoles uitgevoerd op dit type bedrijf. Op 16 en 25 september 2017 werden geurwaarnemingen uitgevoerd naar aanleiding van ingediende klachten in 2017 betreffende geurhinder. Op het ogenblik van de inspectie werd op geen enkele locatie een geurpluim waar genomen dewelke veroorzaakt wordt door het slachtkippenbedrijf De Kiekoet. Deze vaststelling wijst op geen schending van de voorschriften. Inspectiebezoek 2018: Het volledige jaar 2018 heeft de exploitant geen bezoek gehad van milieu-inspectie en is de exploitant ook niet op de hoogte of er onaangekondigde controles gebeurd zijn. Inspectiebezoek 2019: De exploitant heeft geen weet van geurwaarnemingen uitgevoerd in De laatste vaststellingen m.b.t. geur in 2017 van Milieu-inspectie wezen dan ook op geen schending van de voorschriften. Bij iedere opmerking/vaststelling/mededeling controle probeert de exploitant zo snel mogelijk actie te ondernemen, te zoeken naar mogelijke oorzaken, zich in orde te stellen, zich te verbeteren. Opmerking mbt vaststelling van zgn. geurhinder Ten aanzien van de hierboven beschreven vaststellingen van milieu-inspectie, en de hieruit volgende aanmaningen mbt geurhinder, dient echter wel aangegeven te worden dat louter het vaststellen van de aanwezigheid van geur op een specifieke locatie en op een specifiek tijdstip niet zomaar mag gelijk gesteld worden aan het wetenschappelijk onderbouwd optreden van effectieve geurhinder. Idem ten aanzien van de vaststellingen geformuleerd door omwonenden. Waarnemen van geur impliceert niet dat er zomaar sprake is van hinder. Om over geurhinder, cfr. het Vlaams beleidskader, te kunnen spreken, is het noodzakelijk om aan te tonen dat op een bepaalde plaats, een specifieke concentratie gedurende een minimale periode op jaarbasis (typisch 2% van de tijd van het jaar) overschreden wordt. Dit kan dus niet op basis van louter plaatsbezoeken vastgesteld worden, maar enkel op basis van modelberekeningen op jaarbasis, uitgaande van een gemeten of berekende geuremissie, zoals in dit MER in de disciplne lucht werd uitgevoerd (door impactberekeningen waarbij de P98 waarden berekend werden) Beoordeling Verkeershinder Zoals aangegeven bij de bespreking van de referentiesituatie is de N71 (Geel-Hamont) de voornaamste aan- en afvoerroute. In de huidige situatie vinden er jaarlijks een 296-tal transporten plaats, in de gewenste situatie worden dit er 588. De verkeersbewegingen zijn in hoofdzaak zware transporten. In een aantal gevallen wordt er materiaal e.d. aan- of afgevoerd via de tractor. De meeste transporten gebeuren zowel in de huidige als in de gewenste situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De meeste transporten gebeuren door de dag. Enkel de afvoer van de dieren kan ook s nachts gebeuren. 158/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

159 De transporten in het kader van de aanlegwerken voor de geplande uitbreiding zullen overdag gebeuren. Omdat de hinder ten gevolge van deze transporten beperkt blijft tot de duur van de werken, wordt hier niet dieper op ingegaan. Zowel in de huidige als in de gewenste situatie wordt geen of een verwaarloosbaar effect toegekend aan het verkeer voor de gewestweg. Het eerste gedeelte van het transport verloopt via lokale wegen, door de uitbreiding stijgt het aantal transporten van ca 6 naar ca 11 per week. Hierdoor wordt in de gewenste situatie t.a.v de lokale weg een beperkt negatief effect toegekend Bestrijding ongedierte Bestrijding van ongedierte wordt uitgevoerd door het bedrijf zelf. Op het bedrijf is een plan aanwezig met de lokatie van alle lokazen. Deze worden om de 2-3 weken gecontroleerd door de bedrijfsleider en indien nodig aangevuld met product. Er wordt gebruik maakt van erkende producten, die worden bijgehouden in een register conform de Belplume voorschriften. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een beperkt negatief effect Synthese Het aantal zware transporten vermeerdert van ca 6 naar ca 11 per week in de gewenste situatie. Het bedrijf is gelegen langs de Kiekoet 16 in Hamont-Achel, dit is een lokale weg. De aankomst en vertrekroute naar en van het bedrijf lopen via lokale wegen met een aantal particuliere woningen en woningen met landbouwactiviteiten. Op ongeveer 500 m ten zuiden van het bedrijf ligt de gewestweg Hamont-Geel (N71). Er wordt bijgevolg uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect voor de gewestweg en de lokale weg in de huidige situatie. In de gewenste situatie wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect voor de gewestweg en een beperkt negatief effect t.a.v. de lokale wegen. Er worden verwaarloosbare effecten verwacht op de gezondheid van de mens ten gevolge van geluidshinder en geurhinder, besproken in de discipline Geluid en de discipline Lucht. Gezien er geen ondergrens is beneden dewelke er geen gezondsheidimpact ontstaat voor de parameters PM 10-PM 2,5 en ook niet éénduidig bekend is wat de impact van endotoxines is, kan er voor de bewoning vlak bij het bedrijf sprake zijn van een beperkt effect (score -1). In de berekening wordt er geen rekening gehouden met eventuele reducties van stof door de plaatsing van stofbakken. Er is klachtenhistoriek aanwezig voor het bedrijf. Op de gemeente wordt een klachtenregister bijgehouden en er gebeurt een opvolging op het bedrijf door regelmatige controle door milieuinspectie. De exploitant neemt alle mogelijke maatregelen om de hinder te beperken. Opmerking mbt vaststelling van zgn. geurhinder Ten aanzien van de hierboven beschreven vaststellingen van milieu-inspectie, en de hieruit volgende aanmaningen mbt geurhinder, dient echter wel aangegeven te worden dat louter het vaststellen van de aanwezigheid van geur op een specifieke locatie en op een specifiek tijdstip niet zomaar mag gelijk gesteld worden aan het wetenschappelijk onderbouwd optreden van effectieve geurhinder. Idem ten aanzien van de vaststellingen geformuleerd door omwonenden. Waarnemen van geur impliceert niet dat er zomaar sprake is van hinder. Om over geurhinder, cfr. het Vlaams beleidskader, te kunnen spreken, is het noodzakelijk om aan te tonen dat op een bepaalde plaats, een specifieke concentratie gedurende een minimale periode op jaarbasis (typisch 2% van de tijd van het jaar) overschreden wordt. Dit kan dus niet op basis van louter plaatsbezoeken vastgesteld worden, maar enkel op basis van modelberekeningen op jaarbasis, uitgaande van een gemeten of berekende 159/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

160 geuremissie, zoals in dit MER in de disciplne lucht werd uitgevoerd (door impactberekeningen waarbij de P98 waarden berekend werden). Bestrijding van ongedierte gebeurt door de exploitant zelf, en wordt beschouwd als een beperkt negatief effect Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen Indien er klachten worden geuit van buurtbewoners, zoekt de klant naar mogelijke oorzaken en oplossingen. Indien mogelijk neemt hij maatregelen om de hinder te beperken. Voorwaarde is wel dat hij op de hoogte wordt gebracht van de klachten. Voor de deelaspecten lucht en geur en voor geluid worden reeds een aantal milderende maatregelen genomen door het bedrijf. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline Lucht en discipline Geluid Bijkomend te nemen maatregelen Voor de discipline Mens-Gezondheid is het niet nodig om bijkomende maatregelen te nemen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Voor het deelaspect geluid wordt er verwezen naar de aanbevelingen in dicipline Geluid. De aanbevelingen die gedaan worden voor het deelaspect lucht worden beschreven in de discipline Lucht. 160/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

161 5.6. Biodiversiteit Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 28 Natura-2000 SBZ-H en SBZ-V Figuur 29 Gebieden van het VEN en het IVON Figuur 30 Natura-2000 gbieden in Nederland Figuur 31 Biologische waarderingskaart - versie 2 in de bedrijfsomgeving Figuur 32 Natura 2000 Habitatkaart in de bedrijfsomgeving Figuur 33 Visualisatie impactscore NH3 in de vergunde situatie actueel habitat Figuur 34 Visualisatie impactscore NH3 in de vergunde situatie zoekzone Figuur 35 Visualisatie impactscore NH3 in de gewenste situatie actueel habitat Figuur 36 Visualisatie impactscore NH3 in de gewenste situatie zoekzone Figuur 37 Vermestende en verzurende depositie in de huidig vergunde situatie Figuur 38 Vermestende en verzurende depositie in de huidig effectieve situatie Figuur 39 Vermestende en verzurende depositie in de gewenste situatie Figuur 40 Totale depositie in kg N/ha.jaar ter hoogte van SBZ-H zoekzones Afbakening studiegebied Verzuring, vermesting, verdroging, geluidshinder en direct ecotoopverlies worden beschouwd als de meest relevante potentiële invloeden door het bedrijf op de fauna en de flora. Het studiegebied voor de discipline Biodiversiteit wordt bepaald door de 'grootste gemene deler' van de invloedssferen van de abiotische disciplines Lucht, Geluid en Water. De beschrijving van het studiegebied houdt een algemeen overzicht in van de voorkomende ecotopen. Dit gebeurt aan de hand van de Biologische waarderingskaart. De grootste aandacht gaat hierbij naar de biologisch (zeer) waardevolle ecotopen. Daarnaast worden de gebieden met een belangrijke natuurwaarde gesitueerd (= de aandachtsgebieden). Hiervoor wordt o.a. beroep gedaan op de ruimtelijke afbakening van juridisch vastgelegde beschermde gebieden alsook beleidsmatig belangrijke gebieden, maar ook de impact op zeer waardevolle ecotopen volgens de BWK en op waardevolle kleine landschapselementen dient in beschouwing genomen te worden. Het bedrijf van De Kiekoet BVBA is gelegen in SBZ-V (BE : Hamonterheide, Hageven, Buitenheide, Stamprooierbroek en Mariahof. Het SBZ-H (BE : Hageven met Dommelvallei, Beverbeekse heide, Warmbeek en Wateringen) is gelegen op ongeveer 640m afstand van het bedrijf. In Figuur 28 worden de SBZ-H en SBZ-V weergegeven. Op 420 m ten N is VEN-gebied gesitueerd (Figuur 29). Dit VEN-gebied, De Wambeekvallei (id 181) strekt zich uit ten N en W van het bedrijf en is van het type GEN (Grote Eenheid Natuur). In Nederland is het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied gelegen op een afstand 4,6 km, zijnde het Habitat- en Vogelrichtlijngebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux (NL en NL ). Zie Figuur Toelichting gegevensgebruik Voornaamste gegevensbronnen zijn: 161/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

162 Biologische Waarderingskaart (INBO) Eigen terreinwaarnemingen Ecosysteemkwetsbaarheidkaarten voor Vlaanderen (INBO) Topografische kaart Het biotisch milieu in de nabijheid van het bedrijf wordt besproken op basis van informatie voortkomend uit het terreinbezoek en de Biologische Waarderingskaart. Er wordt een visuele voorstelling van de vegetatie-elementen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven, alsook een korte bespreking van deze elementen (precieze omschrijving, BWK-beoordeling, verzuringsgevoeligheid, enz.) Toelichting referentiesituatie Biologische waarderingskaart Figuur 31 in bijlage geeft de Biologische Waarderingskaart (BWK versie 2) weer van de omgeving van het bedrijf. De bedrijfsomgeving bestaat voornamelijk uit minder waardevolle elementen, nl. soortenarm permanent grasland (hp), zeer soortenarme, vaak tijdelijke graslanden (hx) en akkers op zandige bodem (bs). Er komen ook een aantal waardevolle en zeer waardevolle elementen voor (zie onderstaande tabel). De waardevolle (w) en zeer waardevolle elementen (z), alsook de complexen van minder waardevolle en waardevolle elementen (mw) en de complexen van waardevolle en zeer waardevolle elementen (wz) in de omgeving van het bedrijf worden in onderstaande tabel weergegeven en zijn ook weergegeven in de figuur. Tabel 80: biologische waardevolle en zeer waardevolle elementen in onmiddellijke omgeving van het bedrijf Eenheid1 Eenheid2 waarde Afstand tot bedrijfscentrum ppmb / w 393 m N qb- pins z 480 m NNW ppmb qb wz 319 m N khq / z 395 m N qb- ppa w 444 m N khq / z 270 m NW lhb / w 68 m NNW ppmb / w 237 m W ur qb mz 20 m OZO Hhpp kbq mw 10 m N Omschrijving grove dennenbestand met ondergroei van bomen en struiken eiken-berkenbos grove den (Pinus sylvestris) grove dennenbestand met ondergroei van bomen en struiken, eiken-berkenbos houtkant met doninatie van zomereik (Quercus robur) grove dennenbestand zonder duidelijke ondergroei, gedegradeerde heide met dominatie van bochtige smele houtkant met doninatie van zomereik (Quercus robur) populierenbestand op vochtige bodem met ondergroei van bomen en struiken grove dennenbestand met ondergroei van bomen en struiken eiken-berkenbos bomenrij met dominantie van zomereik (Quercus robur) Aandachtsgebieden (gebieden met belangrijke natuurwaarde) Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden is deze inrichting gelegen in een SBZ (speciale beschermingzone). 162/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

163 Het bedrijf van De Kiekoet BVBA is gelegen in SBZ-V (BE : Hamonterheide, Hageven, Buitenheide, Stamprooierbroek en Mariahof. Het SBZ-H (BE : Hageven met Dommelvallei, Beverbeekse heide, Warmbeek en Wateringen) is gelegen op ongeveer 640 m afstand van het bedrijf. Op 420 m ten N is VEN-gebied gesitueerd. Dit VEN-gebied, De Wambeekvallei (id 181) strekt zich uit ten N en W van het bedrijf en is van het type GEN (Grote Eenheid Natuur). Er zijn geen Ramsargebieden en geen erkende/vlaamse natuurreservaten in de onmiddelijke omgeving van het bedrijf (<1km). Het bedrijf is niet gelegen in een beheersgebied voor akkervogelsoorten of weidevogelsoorten. Het is wel gelegen in een beheergebied voor Natura 2000-soorten met name in de Noord-Limburgse vlakten. De doelsoort van het beheergebied is de Grauwe klauwier. Hier kan een beheerovereenkomst afgesloten worden. Monitoring van de broedvogels door Natuur en Bos geeft aan dat het voorkomen van de Grauwe Klauwier in de periode voornamelijk voorkomt in SBZ in Limburg. Hieruit blijkt ook dat er geen broedvogels werden genoteerd in de ruime omgeving van het bedrijf De Kiekoet. Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de broedlocaties van de grauwe klauwier in Limburg in 2015 en 2016 (rapport in opdracht van ANB betreffende het soortenbeschermingsprogramma (SBP) voor de grauwe klauwier). In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf liggen een aantal waardevolle en zeer waardevolle vegetaties. Deze zijn terug te vinden in Tabel 80. De habitatkaart opgesteld door INBO geeft voor de meeste habitattypen van de Bijlage I van de Habitatrichtlijn een indicatie van hun voorkomen en dit zowel binnen als buiten de speciale beschermingszones. De habitatkaart bevat zowel een integratie van de Biologische Waarderingskaart als een indicatieve situering van de Natura 2000 habitats en de regionaal belangrijke biotopen. In onderstaande tabel worden de habitatwaardige vegetaties alsook de regionaal belangrijke biotopen in een straal van 1 km rond het bedrijf weergegeven. Tabel 81: Habitatwaardige vegetaties en regionaal belangrijke biotopen in de omgeving van het bedrijf (straal 1 km) BWKlabel HAB1 HAB2 voorkomen afstand tot bedrijfscentrum SBZ omschrijving Vm + sal 91E0_vn NW Msb + sm + myr + sal 7140_meso rbbsm NW SBZ- H SBZ- H Meso- tot oligotroof elzen- en berkenbroek Basenarm tot matig basenrijk, zuur tot circum-neutraal laagveen 163/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

164 Hfb + sz/hf + pop + gml rbbhf gh NW Sf + so rbbsf rbbso NW so rbbso NW Ppmb + ppmb/qb rbbsm NW Sf + myr rbbsf NW n/hf + frax 6430, rbbhf W Vn 91E0_vn W Lh/hf 6430,rbbhf,bos ZW Vn + frax 91E0_vn ZW SBZ- H SBZ- H SBZ- H SBZ- H SBZ- H SBZ-V en VEN SBZ-V en VEN SBZ-V en VEN SBZ-V en VEN regionaal belangrijk biotoop moerasspirearuigte met graslandkenmerken regionaal belangrijk biotoop moerasbos van breedbladige wilgen regionaal belangrijk biotoop wilgenstruweel op venige en zure grond regionaal belangrijk biotoop gagelstruweel regionaal belangrijk biotoop moerasbos van breedbladige wilgen Voedselrijke zoomvormende ruigten of regionaal belangrijk biotoop moerasspirearuigte met graslandkenmerken Ruigte-elzenbos Voedselrijke zoomvormende ruigten of regionaal belangrijk biotoop moerasspirearuigte met graslandkenmerken, onder aanplant of met bosopslag Ruigte-elzenbos Vn + qs 91E0_vn ZO - Ruigte-elzenbos De habitatwaardige vegetaties van de Natura 2000 Habitatkaart, toestand 2018, in de omgeving van het bedrijf worden weergegeven in Figuur 32. De habitats gelegen ten NW van het bedrijf De Kiekoet, zijn gelegen zowel in habitatrichtlijngebied als in vogelrichtlijngebied. De habitats gelegen ten ZW en W van De Kiekoet zijn allen gelegen in vogelrichtlijngebied, maar niet in habitatrichtlijngebied. Ze zijn eveneens gelegen in het VEN-gebied. Het habitat 91E0_vn ten ZO van het bedrijf, is niet gelegen in SBZ en ook niet in VEN-gebied. Binnen een straal van 1 km rond het bedrijf komen er ten NW van het bedrijf eveneens een aantal RBB's (Regionaal Belangrijke Biotopen) voor, het betreft rbbhf, rbbsm, rbbsf en rbbso Kwetsbaarheid t.a.v. verzuring en vermesting Het bedrijf zal op zich een bijdrage leveren aan de verzurende en vermestende depositie in het studiegebied. Voor Vlaanderen werden er in de opeenvolgende MINA-plannen en in Vlarem depositienormen vooropgesteld inzake verzurende depositie van SO x, NH x, en NO y, die berekend worden op basis van 164/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

165 de overeengekomen beleidsdoelstellingen en emissieplafonds zoals opgenomen in de NEC-richtlijn (National Emission Ceillings). Het betreft hier normen voor totale depositie. De tabel geeft de berekende beleidsdoelstellingen weer voor totale depositie en per component. Tabel 82: Beleidsdoelstellingen berekend met VLOPS o.b.v. emissiedoelstellingen uit NEC-richtlijn in Zeq/ha.jaar, (VMM,2013) Doelstelling SO 2 NO x NH 3 Totaal MLTD (2010) LTD1 (2030) LDT2 (2030) 75 à à à à 700 MLTD: middellange termijndoelstelling LTD1: lange termijndoelstelling voor de meeste bosecosystemen LTD1: lange termijndoelstelling voor verzuringsgevoelige gebieden, zoals heide op zandgronden en kalkarme vennen In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verzurende depositie (Zeq/ha.jaar) in de gemeente Hamony-Achel voor het jaar 2011 (berekend op basis van VLOPS door VMM, 2011). VLOPS staat voor Vlaamse versie Operationeel Prioritaire Stoffen en berekent jaargemiddelde concentraties en deposities op basis van enerzijds emissiegegevens en anderzijds de jaarlijkse meteogegevens. De emissiegegevens worden aangeleverd door bedrijven of zijn gebaseerd op ramingen en/of emissiemodellen (bijvoorbeeld verkeer). De meteogegevens zijn afkomstig van meteomasten. De resultaten worden gevalideerd en gekalibreerd met meetgegevens en tot kaartmateriaal gevisualiseerd door middel van GIS software. Voor Ravels blijkt dat de waarden hoger liggen dan de emissiedoelstellingen MLTD voor NO x en NH 3. De doelstellingen werden hierdoor nog niet behaald. Bij deze berekeningen dient echter wel met een zeer aanzienlijke (model)onzekerheid rekening gehouden te worden. Deze onzekerheid zit zowel vervat in de modelmatig gehanteerde emissies, bronkarakteristieken, depositiefactoren als modelmatige onzekerheden. Tabel 83: Gemiddelde gemodelleerde verzurende deposities SO2, NOx en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Hamont-Achel, 2011 (VMM,2013) SO 2 NO x NH 3 Totaal Methodiek Direct ecotoopverlies Direct ecotoopverlies is het gevolg van het directe ruimtebeslag en is dus makkelijk te kwantificeren door de oppervlakte in combinatie met het waardevolle karakter van de al dan niet permanent verloren gegane ecotoop. Het waardevol karakter van de ecotoop wordt weergegeven op de Biologische waarderingskaart. Het verlies van een biologisch (zeer) waardevol ecotoop zal dan ook zwaarder beoordeeld worden dan een minder waardevol ecotoop zoals een akker of een soortenarm ingezaaid grasland. Tabel 84: Significantiekader ter beoordeling van het ecotoopverlies Toetsing Verlies van biologisch zeer waardevol ecotoop Verlies van biologisch waardevol ecotoop (>0.5 ha) Verlies van biologisch waardevol ecotoop voor beperkte opp. (<0.5 ha) Geen nieuwe infrastructuren, of verlies van biologisch minder waardevol ecotoop Beoordeling Aanzienlijk negatief effect Negatief effect Beperkt negatief effect Verwaarloosbaar of geen effect 165/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

166 Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Effectbepaling via impactscore NH3 en via IMPACT webtool In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) dient de invloed berekend te worden van de stikstofneerslag op het realiseren van de Europese natuurdoelen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H). Om deze invloed te kunnen berekenen onder de vorm van een "impactscore" werd de online toepassing IMPACTSCORE NH3 ontwikkeld. Deze wordt in een eerste fase gebruikt uitsluitend voor de berekening van de impactscore van veehouderijen. In een latere fase zal deze of een gelijkaardige tool uitgebreid worden om ook de stikstofneerslag vanuit andere (niet-landbouw gerelateerde) bronnen te berekenen. Het huidige resultaat van deze impacttool is dus louter indicatief en doet geen afbreuk aan de geldende wetgeving. Via de online tool kan een gedetailleerde berekening van de impactscore van de exploitatie uitgevoerd worden. De berekeningen in IMPACTSCORE NH3 zijn gebaseerd op de habitatlagen van de actueel aanwezige habitats alsook de meest recente versie van de zoekzones. Alle habitatgebieden worden zo accuraat mogelijk weergegeven op de kaarten onder de vorm van polygonen met daaraan gekoppeld de meest recente informatie m.b.t. de kritische depositiewaarden voor stikstof voor de betreffende habitats. De lijst met diertypes, stalsystemen en bijhorende ammoniak emissiefactoren is gebaseerd op de meest recente informatie uit het Richtlijnenboek Landbouwdieren en daardoor volledig conform de emissiefactoren die in de omgevingsvergunning gebruikt worden. Telkens worden de diertypes, dierenaantallen en stalsystemen opgegeven zoals vermeld in uw huidige vergunning of voor de situatie waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Per stal kan het ventilatiesysteem gespecificeerd worden. Naargelang de situatie op de exploitatie kunnen de stallen met natuurlijke ventilatie of mechanische ventilatie gedefinieerd worden. Voor natuurlijk ventilatie dienen de X- en Y-coördinaten van de stal worden opgegeven. Voor stallen die over een mechanisch ventilatiesysteem beschikken kunnen, indien van toepassing, meerdere ventilatieopeningen met specifieke debieten, diameters, hoogtes en aparte X- en Y-coördinaten van de verschillende ventilatieopeningen worden opgeven. Als resultaat van de berekening van de impactscore wordt een rapport verkregen waarin de gegevens vermeld worden op basis waarvan de berekening uitgevoerd werd alsook de berekende impactscore op actuele habitats alsook voor de habitats in de zoekzones. Het rapport van de berekening van de impactscore wordt als bijlage 18.5 toegevoegd het resultaat van de berekening is terug te vinden onder hoofdstuk Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie. De volgende informatie kan teruggevonden worden in de verkregen GIS bestanden t.a.v. actueel habitat en zoekzone: Significantieklasse (Sigklasse), minimum KDW (KDWallmin), depositie veroorzaakt door het bedrijf op habitats (ifdmdep), de totale depositie op habitats (totaldep) en de naam van het habitatgebied (habname): Significantieklasse (Sigklasse): impactscore: verhouding van de depositie veroorzaakt door het bedrijf en de minimale van toepassing zijnde KDW op deze locatie minimum KDW (KDWallmin): minimale van toepassing zijnde KDW op deze locatie. Bij complexen wordt de laagste KDW gehanteerd. De KDW s zijn gebaseerd op waarden van INBO depositie veroorzaakt door het bedrijf op habitats (ifdmdep): bedrijfsspecifieke N-depositie 166/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

167 de totale depositie op habitats (totaldep): totale N-depositie (incl. bedrijfsspecifieke depositie), afkomstig van de NH3- en NOx-emissies van alle Vlaamse en niet-vlaamse (buitenlandse) bronnen de naam van het habitatgebied (habname) De ammoniakemissie van de stallen van het bedrijf van De Kiekoet bvba werd bepaald in de discipline Lucht. Om de bijdrage van het project te berekenen, wordt eveneens berekend op basis van de nieuwe IMPACT webtool. Deze webtool IMPACT werd eerder in de discipline Lucht gebruikt voor de berekeningen voor geur en stof. Meer toelichting over deze methode vindt u terug in de handleiding voor het gebruik van IMPACT. In IMPACT wordt de mogelijkheid geboden om bij het uitvoeren van een depositieberekening een koppeling te maken met de VLOPS-depositiesnelheden kaart. In dat geval wordt voor de berekening van de verzurende en vermestende depositie per gridcel van 1km x 1km de droge depositiesnelheid gebruikt zoals deze voorberekend is door het VLOPS-model. De droge depositiesnelheid wordt in VLOPS berekend gebruik makende van de DEPAC-module, die op zijn beurt rekening houdt met o.a. de landgebruiksinformatie (voor negen landgebruiktypes) en de jaargemiddelde concentratie van NH3, NO2 of SO2 op de locatie in kwestie. De droge depositiesnelheden zijn dus ruimteafhankelijk op een resolutie van 1km x 1km. Deze voorberekende droge depositiesnelheden zijn wel enkel beschikbaar voor de polluenten NH3, NOx en SO2. De actuele VLOPS-droge depositiesnelheden kaarten die zijn ingebouwd in IMPACT zijn berekend met VLOPS-versie 1.6 (gebaseerd op versie van het OPS-rekenhart) met meteorologische statistiek voor het jaar 2012 en emissiegegevens van het jaar Kritische lasten (KL/KDW) verzuring en vermesting Door lange verblijftijden in de atmosfeer (enkele dagen voor SO2 en nog langer voor NOx) kunnen de verzurende componenten al gauw over afstanden tot km getransporteerd worden. De langeafstandstransporten brengen de verzurende stoffen via droge depositie en vooral via uitregenen tot in ver afgelegen landelijke streken en natuurgebieden. Verzuring is dan ook een grensoverschrijdend probleem dat noodzakelijkerwijze een gecoördineerde internationale aanpak vereist. Omdat NH3 sneller uit de atmosfeer verwijderd wordt, beperkt de invloed daarvan zich voornamelijk tot op enkele kilometers van de bron. Naast het verzurend effect van ammoniakemissie uit de stallen kan deze emissie eveneens een vermestende invloed veroorzaken, dit ten gevolge van de stikstofhoudende samenstelling van ammoniak. Zoals reeds gesteld is de verzurende / vermestende depositie in agrarisch gebied ten gevolge van de ammoniakuitstoot meestal verwaarloosbaar in vergelijking met de verzurende / vermestende invloed van bemesting van de akkers in de omgeving (bron: Richtlijnenboek landbouwdieren). Dit is niet het geval in gebieden met een hoge natuurwaarde, waar beperkingen gelden voor bemesting. Invloeden van de verzurende / vermestende depositie worden bijgevolg enkel uitvoerig beschouwd bij de aanwezigheid van aandachtsgebieden in het studiegebied. De ammoniakemissie werd berekend bij de discipline lucht. De omzetting van ammoniakemissie naar ammoniakdepositie wordt bepaald in de discipline Lucht m.b.v. het IMPACT-model. De verzurende depositie wordt beschouwd door omzetting van de ammoniakdepositie (uitgedrukt in kg/ha/jaar) naar zuurequivalenten, door gebruik te maken van volgende relatie van 1 Zeq = 17 g ammoniak (ofwel 14 g N). De vermestende stikstofdepositie wordt bepaald door de ammoniakdepositie om te zetten naar stikstofdepositie (in 1 g ammoniak zit 0,82 g stikstof). 167/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

168 Om te weten hoeveel terrestrische natuur (bos, heide & soortenrijk grasland) tegen verzuring en vermesting door atmosferische depositie beschermd is, is het nodig om de draagkracht tegen verzuring/vermesting te kennen. Deze draagkracht wordt uitgedrukt als de kritische last. Dit is de maximaal toelaatbare depositie per eenheid van oppervlakte voor een bepaald ecosysteem zonder dat er - volgens de huidige kennis - schadelijke effecten optreden. De kritische last verzuring wordt uitgedrukt als zuurequivalenten per hectare en per jaar, de kritische last vermesting in kg stikstof per hectare per jaar. Effectieve verzuring/vermesting treedt pas op indien de depositie uitstijgt boven een bepaald niveau (men spreekt van critical load of duurzaam depositieniveau). Bijgevolg is de kritische last een uitstekende norm om het effect van de verzurende / vermestende depositie te beoordelen. Het concept kritische lasten, dat de gevoeligheid van ecosystemen voor verzurende en vermestende deposities bepaalt, werd in het leven geroepen in het kader van de Conventie over grensoverschrijdende luchtverontreiniging (UNECE LRTAP Convention). De berekening van kritische lasten wordt gecoördineerd door het Coordination Center for Effects (CCE) in opdracht van ICP Modelling and Mapping, wat één van de zes Internationale Cooperatieve Programma s is van de Working Group on Effects van de Conventie LRTAP. Voor de berekening van deze kritische lasten, dient dan ook gebruik gemaakt te worden van een op Europees niveau gestandaardiseerde aanpak die door deze Conventie wordt ondersteund. Kritische lasten worden bepaald op basis van een statische massabalans, waarbij het aanvaardbare lange-termijn niveau van atmosferische depositie berekend wordt voor een ecosysteem dat in evenwicht is met de depositie (steady state). De kritische last wordt volgens de handleiding (Mapping Manual, 2004) berekend waarbij de kritische lastfunctie van N in zijn eenvoudigste model wordt voorgesteld als de som van (i) de netto N- immobilisatie in organisch bodemmateriaal, (ii) de netto verwijdering van N in de geoogste vegetatie, (iii) N-flux naar de atmosfeer door denitrificatie en (iv) uitspoeling van N beneden de wortelzone. Voor het MER worden de kritische depositiewaarden voor verzuring voor Natura 2000 habitattypen gebruikt volgens bijlage 2 van de praktische wegwijzer voor de Passende Beoordeling ( Passende Beoordeling praktische wegwijzer effectgroepen voor het habitatspoor Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1. via lucht-vastleggen huidige werkwijzen in afwachting van de ontwikkeling van PAS : overgangfase, en Passende Beoordeling praktische wegwijzer effectgroepen voor het habitatspoor Effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1. via lucht Vastleggen huidige werkwijze in afwachting van de ontwikkeling van PAS: overgangsfase). De kritische depositiewaarden van de verschillende habitattypes worden weergegeven in de tabel in bijlage Deze werden afgeleid uit Hens M., Neirynck J., 2013, Kritische depositiewaarden voor stikstof voor duurzame instandhouding van Europese habitattypen in Vlaanderen, INBO, nota WBC, gebaseerd op H.F. van Dobben, Bobbink R., Bal D. & van Hinsberg A Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura Alterra rapport Alterra, WUR, Wageningen, Nederland. De kolommen van de tabel hebben volgende betekenis: Code habitattype Nummer van het habitattype Code habitatsubtype Naam KDW (kg N/ha/j) Code van de in Vlaanderen onderscheiden subtypes, opgebouwd uit het nummer van het habitattype en een suffix met afkorting voor subtype Naam van het habitat(sub)type Kritische depositiewaarde in kg N per hectare per jaar, afgerond op hele kilogrammen, volgens van Dobben et al. (2012) 168/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

169 van Dobben et al. (2012) KDW (zea/ha/j) Kritische depositiewaarde in zuurequivalenten per hectare per jaar, afgerond op hele kilogrammen, volgens van Dobben et al. (2012) Voor de regionaal belangrijke biotopen die niet kunnen afgeleid worden uit de tabel in bijlage 18.6, wordt voor de kritische last verzuring voor soortenrijke graslanden beroep gedaan op Langouche et al., 2002; Janssen & Mensink, 2002; Meykens & Vereecken, 2001, deze worden weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 85: Kritische last verzuring (zuurequivalenten/ha/jaar) voor een aantal ecosystemen (Meykens et al., Albers et al., 2001) Type ecosysteem BWK-type Mediaan (Zeq/ha.jaar) zuur grasland Ha, Hm, Hn neutraal-zuur grasland Hc, Hf, Hj, Hp+, Hu kalkgrasland Hd, Hk cultuurgrasland Hp, Hpr, Hr, Hx rietland Mr Voor naald- en loofbossen werd er, rekening houdend met het bodemtype, op basis van Staelens et al. (2006) een kritische last verzuring bepaald. Hier kunnen ook waarden aan toegevoegd worden wanneer bodemverzuring optreedt (waarden tussen haakjes in onderstaande tabel). Bodemverzuring is de fase voorafgaand aan de fase waarin haarwortels worden beschadigd en kan op langere termijn nefast zijn voor een goede bodemkwaliteit (wegens afname bufferende capaciteit op langere termijn) (waarden volgens Neirynck et al., 2004). Het bedrijf is gelegen in een gebied met bodemkenmerken Scm, Sdg3 en omgeven door Zdg, Zeg, Sem, Sbf, Scp(o), Sbm, Sfp3. Het bedrijf en de directe omgeving liggen dus in een lemige zandbodem. De nieuw te bouwen stallen komen gedeeltelijk op zandbodem. Tabel 86: Kritische last verzuring bossen (zuurequivalenten/ha/jaar) Type ecosysteem Loofbos (F.,Q.,E.,V.,R.,L.,N) Naaldbos (P.) Zandig (Z+S) (1.500) (1.500) Lemig (P+L+A) (1.400) (1.600) Kleiig (E+U) (2.100) (2.400) Veen / ( ) waarden wanneer bodemverzuring optreedt Op basis van de statische massabalansmethode (SMB) werden eveneens kritische lasten voor het vermestende effect van stikstof (kritische last vermesting) bepaald. In de Vries (2008), Kros et al. (2008) en van Dobben & van Hinsberg (2008) werden de kritische lasten voor vermesting voor verschillende vegetatietypes beschreven alsook de mogelijke gevolgen van een overschrijding van deze kritische last. De gegevens voor naaldbos werden overgenomen uit Albers et al. (2001). Een overzicht van deze gegevens wordt getoond in onderstaande tabel. Tabel 87: Kritische last vermesting (kg N/Ha.jaar) en mogelijke gevolgen voor overschrijding voor een aantal vegetatietypes Type vegetatie KL (kg N/ha.j) Effect bij overschrijding Naaldbossen 14 Achteruitgang terrestrische korstmossen en ectomycorrhiza, toename stikstofminnende soorten 169/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

170 Loofbossen: Verstoring nutrientenbalans, verhoogde stress voor droogte, vorst, ziekten en plagen -Bos van arme zandgrond 18 Achteruitgang terrestrische korstmossen en -eiken- en beukenbos van lemige zandgronden 20 ectomycorrhiza, toename stikstofminnende soorten -oud eikenbos 15 Verstoring nutrientenbalans, verhoogde stress voor -bos van voedselrijke, vochtige gronden 29 droogte, vorst, ziekten en plagen -bos van bron en beek 26 -eiken-haagbeukenbos van zandgronden 20 -wilgenstruweel 34 -ooibos (rivierbegeleidende bossen) 35 -laagveenbos 34 -ruigten en zomen (droge bosranden) 26,2 -vochtige alluviale, beekbegeleidende bossen 26,1 -vochtige alluviale bossen (essen-iepenbos) 28 -vochtige alluviale bossen (zachthoutooibos) 33,8 Plassen: -Eutrofe plas 30 -Kranswierwateren op hogere zandgrond 5.8 -Kranswierwateren in laagveengebied 30 Graslanden: -Nat schaalgrasland 15 Vergrassing en afname diversiteit -Droog schraalgrasland 14 Vergrassing en afname diversiteit -Kalkgrasland 21,1 toename van gevinde korststeel -Bloemrijkgrasland 20 Afname diversiteit -Dotterbloemgrasland van beekdalen 20 Afname diversiteit -Dotterbloemgrasland van veen en klei 20 Afname diversiteit -Nat, matig voedselrijk grasland 22 -Heischraal grasland 11,6 -Laaggelegen schraal hooiland en glanshaver- en 20 vossenstaarthooilanden -blauwgrasland 15 In de praktische wegwijzer eutrofiëring en verzuring is een beoordelingskader opgenomen om de impact van de N-depositie als gevolg van de NH3-uitstoot in te schatten. Het betreft hier de impact van de N-depositie op habitats gelegen in een SBZ-H en op de zoekzones bepaald in het SBZ-H. Belangrijk hierbij om te vermelden is dat met de toegepaste methodiek (IFDM-berekeningen, aftoetsen en gebruikt KDW, de visualisatie, e.d.) een grote onzekerheid gepaard gaan. Elke beoordeling dient dan ook hiermee rekening te houden. 170/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

171 Tabel 88: Significantiekader ter beoordeling verzuring en eutrofiëring als gevolg NH3-uitstoot in SBZ-H 171/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

172 172/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

173 aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW < 5% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 5%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen als nieuwe inplantingen. Onder de 5% van de kritische depositiewaarde mag de bijdrage van verzurende en vermestende stikstof niet hoger worden dan 5%. aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW 5% en < 50% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat groter of gelijk is aan 5%, maar kleiner dan 50% dan zijn er verschillende mogelijkheden, afhankelijk van een aanvraag tot (her)vergunning met uitbreiding van de emissies, dan wel binnen de huidige emissies. Indien het een (her)vergunning of een uitbreiding betreft, waarbij de totale emissie niet stijgt t.o.v. de huidig vergunde situatie, dan wordt beoordeeld dat de bijdrage niet significant is. Indien er evenwel een stijging plaatsvindt t.o.v. de huidig vergunde situatie of indien het een nieuwe inplanting betreft, dient de individuele passende beoordeling uitspraak te dien over de significantie. Indien blijkt dat er een risico op betekenisvolle aantasting bestaat, geldt een significant effect en kan de (her)vergunning met stijging van emissies niet gerealiseerd worden. aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW 50% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat gelijk is aan of meer is dan 50%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage steeds significant is. In afwijking van de toepassing van de praktische wegwijzer eutrofiëring en verzuring waarin een beoordelingskader opgenomen is om de impact van de N-depositie als gevolg van de NH3-uitstoot in te schatten voor de SBZ-H (IMPACTSCORE NH3), kan worden terug gevallen op de het beoordelingskader in de MER voor verzuring en vermesting voor habitats gelegen buiten SBZ-H en/of voor habitats in SBZ-V (IMPACT) of in VEN-gebied. Door de vergelijking te maken van de verzurende respectievelijk vermestende depositie met de overeenstemmende kritische last/kdw kan een beoordeling gebeuren op basis van het referentiekader gebruikt in de MER-richtlijnenhandboek. Tabel 89: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en vermesting Toetsing Beoordeling Deposities > 50 % van de KDW Significant negatief effect Depositie > 10% van KDW Belangrijke bijdrage (aanzienlijk negatief effect) 5% van KL/SW < depositie < 10% van KDW Relevante bijdrage (negatief effect) 3% van KL/SW < depositie < 5% van KDW Beperkte bijdrage (beperkt negatief effect) Depositie < 3% van KDW Geen of verwaarloosbaar effect Uit bovenstaande blijkt dat er reeds vanaf een bijdrage van 10% aan de kritische last, uitgegaan wordt van een negatief effect. Tien % wordt gekozen omdat ongeveer 50% van de depositie afkomstig is van het buitenland; en dit geeft ruimte aan 5 bedrijven (met elk een eigen bijdrage van 10%) in een gemiddeld gebied van 3 km afstand van kwetsbare gebieden (d.i. de afstand waarbinnen met name ammoniak bijna integraal wordt gedeponeerd), voordat de KL bereikt wordt Actuele milieudruk en cumulatieve effecten In het kader van de Convention on Long-Range Transboundary Air Pollution (CLRTAP) en van de Vlaamse milieu- en natuurrapportering monitoren zowel de Vlaamse Milieumaatschappij als het INBO 173/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

174 deposities van verzurende en vermestende stoffen in Vlaanderen. Zowel VMM als INBO gebruiken daarbij meetstations die continu atmosferische deposities verzamelen en/of de luchtkwaliteit bepalen. De meest recente meetgegevens zijn terug te vinden op Daarnaast gebruikt de VMM het atmosferisch verontreinigingsmodel VLOPS ( Vlaams Operationeel Prioritaire Stoffen -model) voor het gebiedsdekkend opvolgen van de depositie en hun ruimtelijke spreiding (Overloop 2011). Het VLOPS-model is de Vlaamse versie van het Operationeel Prioritaire Stoffen model (OPS) en wordt beheerd door de Vlaamse Milieumaatschappij. Het model berekent jaargemiddelde concentraties en deposities van onder andere vermestende en verzurende stoffen met een geografische resolutie van 1km x 1km. Invoergegevens voor het model zijn: meteorologische gegevens, emissiegegevens van punt- en oppervlaktebronnen binnen en buiten Vlaanderen en gegevens over de receptorgebieden. Grensoverschrijdend transport van emissies wordt hierbij in rekening gebracht. Via het VLOPS-model wordt dus de bestaande milieudruk weergegeven. Voor de effectgroep eutrofiëring en verzuring wordt de berekening van de cumulatieve effecten vervangen door een toets aan de actuele milieudruk door stikstofdepositie. Een berekening van cumulatieve effecten is immers weinig zinvol, gegeven de hoge achtergronddeposities en de afstand waarover effecten van individuele activiteiten doorwerken. De actuele milieudruk is zelf de resultante van de reële cumulatieve effecten en ze benadert deze dus veel dichter dan mogelijk is via een doorrekening van cumulatie met een selectie aan vergunningen. Voor de weergave van de actuele milieudruk ter hoogte van de SBZ-H wordt gebruik gemaakt van de IMPACTSCORE NH3. De actuele milieudruk wordt gevisualiseerd t.h.v. de SBZ-H. In IMPACT wordt eveneens de mogelijkheid aangeboden om bij het uitvoeren van een depositieberekening voor de polluenten NH 3, NO x en/of SO 2 een koppeling te maken met de VLOPS achtergronddepoditiekaart. Dat houdt concreet in dat de berekende vermestende en verzurende depositiebijdrage van het project wordt opgeteld bij de Vlaamse achtergronddepositiewaarden voor vermesting of verzuring zoals berekend door het VLOPS-model. Hiervoor wordt verwezen naar de handleiding voor het gebruik van IMPACT. A.h.v. de situering van SBZ-H en SBZ-V of situering van belangrijke habitats kan deze berekening eveneens gebruikt worden Verdroging Verdrogingseffecten kunnen optreden door het onttrekken van grondwater en dit zowel door bronbemaling in de aanlegfase als door grondwateronttrekking in de exploitatiefase van de grondwaterwinning. In de discipline Water werd de invloedsstraal berekend van eventueel voorkomende grondwateronttrekkingen. Het inschatten of een grondwateronttrekking zorgt voor een verdrogingseffect is sterk afhankelijk van de gevoeligheid van de voorkomende vegetatie voor verdroging. Voor verdroging zijn er geen kritische lasten bepaald. Het verdrogingseffect kan beoordeeld worden op basis van een kwetsbaarheidsbenadering. Op basis van de aanwezige ecotopen op de BWK kan er een kwetsbaarheidskaart worden opgesteld voor verdroging. Verdroging kan vervolgens beoordeeld worden volgens onderstaande tabel. Tabel 90: Significantiekader ter beoordeling van verdroging Toetsing Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar en gelegen binnen een speciale beschermingszone (SBZ- H, SBZ-V) Beoordeling Aanzienlijk negatief effect 174/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

175 Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen weinig kwetsbaar tot kwetsbaar en kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen niet kwetsbaar, niet kwetsbaar tot weinig kwetsbaar Negatief effect Beperkt negatief effect Verwaarloosbaar of geen effect effect Rustverstoring Het voorspellen en beoordelen van effecten door rustverstoring is niet eenvoudig. Net zoals bij mensen is verstoring voor dieren een 'subjectieve' ervaring. Ook bij dieren kan gewenning optreden, en gegevens over schuwheid en aanpassingsvermogen van een diersoort zijn er nauwelijks. Reijnen en Foppen hebben een aantal studies gepubliceerd waarbij het effect van hetzij autoverkeer, hetzij treinverkeer op bos-, weide- en heidevogels zijn beschreven waaronder Reijnen en Foppen (1991) en Reijnen (1995). Uit het onderzoek bleek dat geluid boven een bepaalde drempelwaarde leidt tot een afname in de draagkracht van een gebied voor vogels. De vastgelegde drempelwaarden en de afname van de dichtheden als een functie van de geluidssterkte verschilt afhankelijk van de onderzochte soort. Voor een aantal soorten zijn dus drempelwaarden beschikbaar maar zeker niet voor alle soorten. De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan 45 db(a) genomen worden Effectinschatting Direct ecotoopverlies Er worden 2 bestaande stallen afgebroken en 3 nieuwe stallen gebouwd. Voor een stuk komen de nieuwe stallen op de plaats van de oude stallen. Het perceel dat bijkomend wordt aangesneden, staat aangeduid als biologisch minder waardevol bouwland op matig natte lemig zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont (Sdg). impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). De inplanting van de stallen (naast de 2 bestaande stallen stal 1 en stal 2 die behouden blijven) is op dit vlak dan ook goed gekozen Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie De ammoniakemissie werd reeds bepaald in de discipline Lucht. De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf De Kiekoet bvba in de huidig vergunde situatie/referentiesituatie bedraagt kg NH3/jaar. In de huidig effectieve situatie zijn de bestaande stallen reeds AEA uitgevoerd met systeem P-6.4 en bedraagt de ammoniakemissie kg NH3/jaar. In de gewenste situatie is er een uitbreiding in aantal stuks pluimvee t.o.v. de effectieve situatie, en bedraagt de ammoniakemissie kg NH3/jaar. In de gewenste situatie zijn alle pluimveestallen ammoniakemissiearm uitgvoerd met stalsysteem P-6.4 (warme luchtwisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooiselaag). Per scenario werd er via de impactscoreberekening een simulatie uitgevoerd om de impact te beoordelen ter hoogte van de habitats en de zoekzones in SBZ-H. Verder zijn de ammoniakemissies per scenario, bepaald bij de discipline Lucht, overgenomen van het RLB (Richtlijnenhandboek Landbouwdieren), nodig als inputparameter voor de impactscoreberekening. De volgende informatie kan teruggevonden worden in de verkregen GIS bestanden t.a.v. actueel habitat en zoekzone: Significantieklasse (Sigklasse), minimum KDW (KDWallmin), depositie veroorzaakt door het bedrijf op habitats (ifdmdep), de totale depositie op habitats (totaldep) en de naam van het habitatgebied (habname). 175/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

176 Uit bovenstaande (zie punt Kritische lasten (KL/KDW) verzuring en vermesting) kunnen voor deze MER van toepassing zijnde elementen volgende kritische depositiewaarde (KDW) afgeleid worden voor de actuele habitats. 91E0: 26 kg N/ha.jaar KDW vermesting 1857 Zeq/ha.jaar KDW verzuring 7140_meso: 17 kg N/ha.jaar KDW vermesting 1214 Zeq/ha.jaar KDW verzuring 6430: 26 kg N/ha.jaar KDW vermesting 1857 Zeq/ha.jaar KDW verzuring Een overzichtstabel en het resultaat van de impactscoreberekening in de huidig vergunde, huidig effectieve en gewenste situatie wordt hieronder weergegeven: IMPACTSCORE Huidig vergunde situatie Huidig effectieve situatie Gewenste situatie actuele habitats binnen SBZ-H actuele habitats binnen SBZ-H actuele habitats binnen SBZ-H vermesting of eutrofiëring 2,44 0,76 1,48 verzuring 2,44 0,76 1,48 potentiële habitats in zoekzone potentiële habitats in zoekzone potentiële habitats in zoekzone vermesting of eutrofiëring 2,44 0,76 1,48 verzuring 2,44 0,76 1,48 Berekende bijdrage van de ammoniakemissies van de exploitatie of van het voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde van het habitatgebied (impactscore) in de huidig vergunde situatie: Berekende bijdrage van de ammoniakemissies van de exploitatie of van het voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde van het habitatgebied (impactscore) in de huidig effectieve situatie: 176/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

177 Berekende bijdrage van de ammoniakemissies van de exploitatie of van het voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde van het habitatgebied (impactscore) in de gewenste situatie: De impactscore van het bedrijf van De Kiekoet bvba is in de huidig vergunde situatie, de huidig effectieve situatie en de gewenste situatie < 5% voor actueel habitat en voor zoekzone in SBZ-H (BE : Hageven met Dommelvallei, Beverbeekse heide, Warmbeek en Wateringen). Volgens het beoordelingskader is er dus geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten. De visualisatie van de impactscoreberekening in de huidig vergunde en in de gewenste situatie, wordt weergegeven in Figuur 33 en Figuur 35 voor de actuele habitats en in Figuur 34 en Figuur 36 voor de 177/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

178 zoekzones. Aangezien de impactscore in de huidig effectieve situatie < 1 % van de KDW waarde, is deze niet zichtbaar in de visualisatie van de impactscore, en wordt deze dus niet weergegeven in een figuur. Er kan geconcludeerd worden dat er voor de aandachtsgebieden die we in beschouwing nemen met de impactscoreberekening, nl. de habitats binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de verzurende en vermestende deposities van het bedrijf in de vergunde, effectieve en in de gewenste situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 5%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. Ook voor de zoekzones, is de impactscore voor de berekende scenario s verwaarloosbaar (< 5%). Per scenario wordt eveneens via IMPACT een berekening gemaakt van de verzurende en vermestende depositie, gekoppeld aan de VLOPS-droge depositiesnelhedenkaart. Deze berekening wordt gedaan om ook ter hoogte van de habitats die niet gelegen zijn in SBZ-H, maar wel in SBZ-V of in VEN gebied, een beoordeling te kunnen maken. Op deze manier kan de bijdrage van het project uitgedrukt worden in een % t.a.v. de KDW van het aandachtsgebied. In onderstaande tabellen wordt voor het project de vermestende en verzurende depositie per habitattype en per scenario weergegeven voor de habitats binnen een straal van 1 km rond het bedrijf en niet gelegen in SBZ-H. Deze depositie wordt vervolgens uitgedrukt als een % van de KDW. De contouren voor vermesting en verzuring worden weergegeven in Figuur 37, Figuur 38 en Figuur 39. Tabel 91: Vermestende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties, niet gelegen in SBZ-H Habitat Afstand tot bedrijf (m) Vergunde situatie (kg N/ha.jaar) Effectieve situatie (kg N/ha.jaar) Gewenste situatie (kg N/ha.jaar) 91E0_vn (SBZ-V en 652 W en 833 ZW 0,5 0,4 0,1 0,3 0,2 < 3% VEN) 91E0_vn 615 ZO 0,4 0,1 0,2 < 3% 6430 (SBZ-V en VEN) 844 W en 818 ZW 0,2 0,4 0,1 0,1-0,2 < 3% % tav KDW Tabel 92: Verzurende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties, niet gelegen in SBZ-H Habitat Afstand tot bedrijf (m) Vergunde situatie (Zeq/ha.jaar) Effectieve situatie (Zeq/ha.jaar) Gewenste situatie (Zeq/ha.jaar) % tav KDW 91E0_vn (SBZ-V en 652 W en 833 ZW 33,6 26,1 10,0 7,6 18,3 13,4 < 3% VEN) 91E0_vn 615 ZO 26,8 8,3 13,7 < 3% 6430 (SBZ-V en VEN) 844 W en 818 ZW 15,8 27,6 4,9 8,0 10,0 14,1 < 3% De bijdrage voor de aangemelde habitats in een straal van 1 km rond het bedrijf, niet gelegen in SBZ- H, is kleiner dan 3% van de KDW voor vermesting en verzuring, dit zowel voor de huidige (vergund en effectief) als voor de nieuwe situatie. De habitats in het W en ZW zijn gelegen in SBZ-V en VEN-gebied. Het habitat gelegen ten ZO van het bedrijf is niet gelegen in een SBZ-V of VEN-gebied. De beoordeling op basis van het referentiekader gebruikt in de MER-richtlijnenhandboek, geeft aan dat er geen of een verwaarloosbaar effect is op deze habitats. In Nederland is het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied gelegen op een afstand 4,6 km. Op Nederlands grondgebied is het effect te beoordelen als geen of verwaarloosbaar. 178/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

179 Een visualisatie van de actuele milieudruk t.h.v. de SBZ-H (BE : Hageven met Dommelvallei, Beverbeekse heide, Warmbeek en Wateringen) wordt weergegeven in Figuur 40. De actuele milieudruk wordt weergegeven als totale depositie in kg N/ha.jaar ter hoogte van de zoekzones en actuele habitats in SBZ-H. De totale depositie is de depositie waarin zowel de Vlaamse achtergronddepositie als de voorgronddepositie van het project zelf zijn vervat. Deze totale depositie is m.a.w. een overschatting van de depositie of nog, het worst-case scenario Verdroging Het bedrijf en de directe omgeving liggen in een lemige zandbodem. De nieuw te bouwen stallen komen gedeeltelijk op zandbodem. De exploitant beschikt over een bedrijfseigen grondwaterwinningen op een diepte van 285 m die water onttrekt uit het Kempisch Aquifersysteem (0250) in het Mioceen Aquifer Systeem (MS_0200_GWL_2). Aangezien de straal van de grondwatertafel daling met 5 cm heel klein is (formule van Dupuit berekening discipline Water Tabel 51) in de huidige en de gewenste situatie, zal het oppompen van de grondwaterwinning enkel effect veroorzaken ter hoogte van de boorput zelf. Binnen deze straal liggen geen droogtegevoelige gebieden, waardoor wordt uitgegaan van een aanvaardbare impact. Tijdens de bemaling in de aanlegfase (voor aanleg opslag reinigingswater 400 m³ naast de nieuwe stallen) is er een invloedstraal van bemaling van 24 m. De invloedssfeer van de bemaling reikt dus tot binnen het bedrijfsterrein zelf, er is een aanvaardbare impact verdroging Rustverstoring Het bedrijf van De Kiekoet BVBA is gelegen in SBZ-V (BE : Hamonterheide, Hageven, Buitenheide, Stamprooierbroek en Mariahof. Het meest nabijgelegen bosgebied is op ca 100 m ten Z van het bedrijf gelegen. Als gemiddelde drempelwaarde voor vogels kan de 45 db(a)-contour genomen worden. De invloedsstraal werd berekend in de discipline Geluid. Het specifieke geluid voor alle typen van transporten voldoet aan de richtwaarde ter hoogte van het bosgebied. Dit geldt ook zo voor het specifiek geluid van de ventilatoren in de huidig vergunde situatie. Voor de avondperiode is er ter hoogte van het bosgebied een overschrijding van de grenswaarde voor de nieuwe ventilatoren in de huidig effectieve situatie en in de gewenste situatie. Dit geeft een score -3 volgens het significantiekader tijdens de avond. Het specifieke geluid alsook het omgevingsgeluid is wel lager dan de gemiddelde waarde van 45 db(a). Het nieuwe omgevingsgeluid van alle ventilatoren samen in werking is ten alle tijden lager dan de gemiddelde waarde van 45 db(a). Bijgevolg kan er geconcludeerd worden dat er een aanvaardbaar effect waar te nemen is van de geluidsbronnen op het bedrijf m.b.t. rustverstoring voor de vogels Synthese Het bedrijf is gelegen in SBZ-V (BE : Hamonterheide, Hageven, Buitenheide, Stamprooierbroek en Mariahof. Het SBZ-H (BE : Hageven met Dommelvallei, Beverbeekse heide, Warmbeek en Wateringen) is gelegen op ongeveer 640 m afstand van het bedrijf. Op 420 m ten N is VEN-gebied gesitueerd. Dit VEN-gebied, De Wambeekvallei (id 181) strekt zich uit ten N en W van het bedrijf en is van het type GEN (Grote Eenheid Natuur). In Nederland is het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied gelegen op een afstand 4,6 km. 179/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

180 In een straal van 1 km rond het bedrijf liggen een aantal waardevolle en zeer waardevolle vegetaties. Er zijn ook een aantal habitatwaardige vegetaties aanwezig en regionaal belangrijke biotopen. Als aandachtgebieden worden de habitats in SBZ-H weerhouden, alsook de habitats in SBZ-V en VENgebied. De plaats waar de nieuwe stallen worden gebouwd, staat aangeduid als biologisch minder waardevol en de impact wordt aanzien als geen of verwaarloosbaar. De ammoniakemissie in de huidige vergunde situatie bedraagt NH3/jaar. In de huidig effectieve situatie zijn de bestaande stallen reeds AEA uitgevoerd met systeem P-6.4 en bedraagt de ammoniakemissie kg NH3/jaar. In de gewenste situatie bedraagt de ammoniakemissie kg NH3/jaar. Voor de beoordeling van verzuring en vermesting door ammoniakemissie wordt enerzijds de impactsore bepaald voor de verschillende scenario s en anderzijds een berekening gemaakt met de IMPACT tool. De berekeningen gebeuren voor de huidig vergunde situatie, de huidig effectieve situatie en de gewenste situatie. Uit deze berekeningen kunnen we colcluderen dat er geen of een verwaarloosbaar effect is voor verzuring en vermesting door ammoniakemissie van het project: T.h.v. de habitats en zoekzones in SBZ-H; de impactscore < 5% volgens significantiakader NH 3 T.h.v. de aandachtsgebieden in SBZ-V en VEN (en niet gelegen in SBZ-H); de depositie <3% van de KDW van het habitat volgens significantiekader verzuring en vermesting MER richtlijnenboek Dit zowel voor de huidig vergunde, de huidig effectieve als de gewenste situatie T.h.v. het Nederlandse Natura 2000-gebied op 4,6 km. Voor verdroging wordt er uitgegaan van een aanvaardbare impact. Ook de effecten ten gevolge van rustverstoring werden als aanvaardbaar ingeschat. Voor de discipline Biodiversiteit zijn milieueffecten te verwaarlozen zodat bijkomende milderende maatregelen zich niet opdringen Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen Voor door het bedrijf genomen milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines Lucht, Water en Geluid. De nieuwe pluimveestallen zullen conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal volgens het systeem P-6.4. Ook de bestaande stallen zijn uitgevoerd volgens dit systeem. Er worden stofbakken voorzien voor de bestaande pluimveestallen. Een extra reductie van ammoniak werd hier niet mee in rekening gebracht. Hoewel we kunnen vermoeden dat hoewel er meer stof zal afgevangen worden, dit ook een gunstig effect kan hebben op de ammoniak. De bestaande groenaanplanting zal verder uitgebreid worden Bijkomend te nemen maatregelen Voor de discipline Biodiversiteit is het niet nodig om bijkomende maatregelen te nemen. 180/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

181 Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Er zijn geen verdere aanbevelingen. 181/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

182 5.7. Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 41: Kaart landschapsatlas - Ankerplaats bedrijfsomgeving Figuur 42: Kaart landschapsatlas - Relictzones, lijnrelicten en puntrelicten bedrijfsomgeving Figuur 43: Kaart onroerend erfgoed Afbakening studiegebied Het studiegebied omvat vooreerst het projectgebied (= de locatie van de installatie). Het wordt dan lateraal uitgebreid om de eventuele zichtbaarheidszone rond de ingreep te vatten. Die wordt bepaald door de afstand van waarop de ingreep als dominante beelddrager in het landschapsbeeld nog zichtbaar is. Als studiegebied wordt de omgeving binnen een straal tot 1 km rondom het bedrijfscentrum beschouwd Toelichting gegevensgebruik Voornaamste gegevensbronnen: Eigen terreinwaarnemingen + foto s Lijst van beschermde monumenten en landschappen (Afdeling M&L) Landschapsatlas (GIS-Vlaanderen) Traditionele landschappen Vlaanderen (Antrop, 2002) Topografische kaart Luchtfoto s Agiv De referentiesituatie voor het landschap wordt besproken op basis van het terreinbezoek, topografische kaartenmateriaal, orthofoto en foto s van het bedrijf en de bedrijfsomgeving, de Landschapsatlas en de algemene literatuur, zoals onder andere: Traditionele landschappen in Vlaanderen (Antrop et al., 2002). Hierbij wordt een algemeen beeld van het landschap geschetst, alsook dieper ingegaan op eventuele ankerplaatsen, relictplaatsen, lijnelementen, enz. typerend voor de bedrijfsomgeving Methodiek Een veeteeltbedrijf is meestal gelegen in een agrarisch landschap, gekenmerkt door min of meer wijdse zichten. Gezien de grootschaligheid van een intensief veeteeltbedrijf, kan dit een sterke impact hebben op de omgeving. Onder landschap wordt verstaan een begrensde oppervlakte met een geringe dichtheid van bebouwing en een onderlinge samenhang waarvan de verschijningsvorm en de samenhang het resultaat zijn van natuurlijke processen en van maatschappelijke ontwikkelingen. De drie effectgroepen zoals weergegeven in het discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed & Archeologie worden besproken: het landschap als relatiesysteem de erfgoedaspecten de perceptieve aspecten Het landschap als relatiesysteem Structuren drukken relaties tussen elementen uit. Met betrekking tot landschappen worden structuren zowel ruimtelijk, functioneel als temporeel gedefinieerd. Voorbeelden van ruimtelijke structuren zijn bewoningspatroon, wegennet, percelering. 182/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

183 Er zal worden nagegaan of het project enige relatie- of structuurwijzigingen met zich mee brengt. Het effect is moeilijk kwantitatief uit te drukken, waardoor de beoordeling eerder gebaseerd is op deskundigenoordeel. Volgend significantiekader wordt gehanteerd: Tabel 93: Significantiekader ter beoordeling van wijzigingen die de landschappelijke structuren beïnvloeden Toetsing Grote wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties drastisch verstoort Duidelijk waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties verstoort Beperkt waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties verandert en/of nadelig beïnvloedt Geen wijziging van de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembaar is Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect De erfgoedaspecten Er dient rekening gehouden te worden met drie soorten 'erfgoedwaarden': landschap bouwkundig erfgoed archeologie Tot het bouwkundig erfgoed behoren de historische gebouwen. Een bijzondere categorie binnen het bouwkundig erfgoed vormen de monumenten. De term 'monument' is voorbehouden voor bij wet beschermd bouwkundig erfgoed. Ook de voorlopig beschermde monumenten vallen hieronder. Het beschermd erfgoed omvat de beschermde landschappen, beschermde archeologische monumenten en zones, beschermde monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten. Stadsen dorpsgezichten zijn een groepering van een of meer monumenten en/of onroerende goederen met omgevende bestanddelen zoals onder andere beplantingen, omheiningen, waterlopen, bruggen, wegen, straten en pleinen, die wegens hun artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde van algemeen belang is. Hiertoe behoort ook de directe, er onmiddellijk mee verbonden visuele omgeving van een monument die door haar beeldbepalend karakter de intrinsieke waarde van het monument tot zijn recht doet komen dan wel door haar fysische eigenschappen de instandhouding en het onderhoud van het monument kan waarborgen. Als archeologisch erfgoed worden beschouwd alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden waarvan het behoud en de studie bijdragen tot het reconstrueren van de bestaansgeschiedenis van de mensheid en haar relatie tot de natuurlijke omgeving, en ten aanzien waarvan opgravingen of ontdekkingen en andere methoden van onderzoek betreffende de mensheid en haar omgeving de voornaamste bronnen van informatie zijn. Voorspelling van de effecten op gekende erfgoedelementen (monumenten, relicten, zichten, ensembles...) impliceert het inschatten van het mogelijke waardeverlies. Tabel 94: Significantiekader ter beoordeling van de verstoring van de erfgoedwaarde Toetsing Grote verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. directe aantasting van erfgoed door vergravingen, verwijdering KLE s Matige verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. erfgoedzone beïnvloed door een negatieve beelddrager in een open landschap Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect 183/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

184 Geringe verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb erfgoedwaarde beperkt beïnvloed door een negatieve beelddrager (landbouwinfrastructuur) in een gesloten landschap Geen verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect De perceptieve aspecten In de meeste MER's voor intensieve veeteeltbedrijven is het wijzigen van de perceptieve kenmerken de belangrijkste effectengroep binnen de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed & archeologie. Landbouwbedrijven bepalen mee het karakter van het platteland. Dat platteland wordt niet alleen gebruikt door land- en tuinbouwers, maar ook door plattelandsbewoners en recreanten. Door een goede integratie van de land- en tuinbouwbedrijven kan de landbouwsector z n steentje bijdragen tot een mooi en aantrekkelijk platteland. Tabel 95: Significantiekader ter beoordeling van de perceptieve kenmerken Toetsing Drastische aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Beperkte vermindering van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Geen wijziging of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembare verstoring Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Toelichting referentiesituatie Geografische situering Rekening houdend met de indeling van Vlaanderen in Traditionele Landschappen (Antrop et a., 2002) is het bedrijf gelegen in het traditionele landschap Kempens Plateau, subeenheid Bekken van de Warmbeek. Het landschap wordt gekenmerkt door een vlakke tot golvende topografie die versneden wordt door valleien. Er zijn uitgestrekte compartimenten van heide, bos, bewoning en industrie. Open bebouwing is zowel ruimtestructurerend als -begrenzend voor open ruimte relicten. Geïsoleerde bebouwing in de bossen is niet ruimtebegrenzend. In het kader van de versterking van de traditionele landschappen in Vlaanderen werden een aantal wenselijkheden voor de toekomstige ontwikkeling gedefinieerd (Antrop et al., 2002). Hierbij worden voor Kempens Plateau vermeld: Het ruimtelijk beleid dient gedifferentieerd te worden volgens de subeenheden en gericht te worden op het herstel van hun verscheidenheid; Een uniforme recreatieve monocultuur dient vermeden te worden; Natuurwaarden moeten gevrijwaard worden; Heidegebieden dienen wijds open gehouden te worden, beekvalleien met gesloten landschap als structuurdragers dienen hersteld te worden; Nieuwe infrastructuur en industrie dienen ingepast te worden in de landschappelijke structuur. 184/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

185 185/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

186 Landschapsatlas (ankerplaatsen ) Op ongeveer 290 m ten W van de inrichting is de ankerplaats Vallei van de Warmbeek en kasteel van Beverbeek gelegen (Figuur 41). Het gebied ligt in de vallei van de Warmbeek, ten oosten van de dorpskern van Achel. Het is een vlak landschap dat zich uitstrekt vanaf de Belgische-Nederlandse grens tot aan de het kanaal Bocholt- Herentals. Belangrijke erfgoedelementen zijn onder andere het domein van de Achelse Kluis, de kasteeldomeinen van Beverbeek en Genebroek, de site van de Tomp, het voormalige Franciscanessenklooster Catharinadal en de Watering. De Warmbeek doorstroomt het gebied in noordelijke richting en overschrijdt de grens ter hoogte van de Achelse Kluis. De Warmbeek is een typische Kempense laaglandbeek die gevoed wordt door regenwater. Kenmerkend voor de vallei is de grote afwisseling van graslanden, broekbossen en populierenaanplantingen. Op de hoger gelegen delen is het natuurlijk bostype het voedselarme, zure eiken-berkenbos. Dit type bos komt nog veel voor tussen de Lange Els en het Wad. De Lange Els ligt ten zuidwesten van de Tomp en is evenals de vijver van de Tomp, een zeer oude vijver. De waardevolste vegetatietypes komen voor waar de Warmbeek gebufferd wordt door de boscomplexen van o.a. de Haarterheide en de Binnenheide. Er bevindt zich één relictzones in de nabije omgeving, namelijk De vallei van de Warmbeek op ongeveer 530 m ten noorden en westen van de inrichting. Op meer dan 1,5 km ten O van het bedrijf, ter hoogte van Hamont, liggen een aantal puntrelicten. Op ca 1,3 km ten W van het bedrijf stroomt de Warmbeek (lijnrelict). De relicten worden weergegeven in de landschasatlaskaart Figuur Bouwkundig erfgoed Binnen een straal van 1 km zijn een aantal elementen opgenomen in de inventaris Bouwkundig erfgoed De dichtstbij gelegen worden hieronder opgesomd (Figuur 43). - Jagershoef, voormalige rentmeesterswoning (ID 80096) m ten ZW - Hoeve met losstaande bestanddelen (ID 17748) 680 m ten NO - Langestrekte hoeve (ID 18788) m ten NO - Langestrekte hoeve (ID 18791) m ten ZO - Langestrekte hoeve (ID 18790) m ten ZO - Acht kunstmatig opgehoogde grafheuvels uit de ijzertijd (ID 80084) 700 m ten N In de ruime bedrijfsomgeving (straal van 1 km) komen geen beschermde dorps- of stadsgezichten, monumenten en landschappen voor. Beschermde monumenten, stads- en dorpsgezichten bevinden zich ter hoogte van Hamont en ter hoogte van Achel, maar dit is al op meer dan 1,5 km van het bedrijf. Op 1,7 km ten NW van het bedrijf ligt het beschermde landschap Tomp van Grevenbos met omgeving Bedrijf in de referentiesituatie De directe omgeving van de inrichting wordt gekenmerkt door een vlak landbouwlandschap met een dominantie van akkers en graslanden. Ten zuidwesten van de inrichting wordt het zicht beperkt door de aanwezigheid van een aanplant van Grove den. Naar het zuidoosten wordt het zicht beperkt door de aanwezigheid van een gemengde loofhoutaanplant. Op iets meer dan honderd meter van de bedrijfscontouren bevinden zich twee woningen, één behorende tot een aanliggend landbouwbedrijf, de andere woning ligt in de hoger genoemde loofhoutaanplant. Volgens het Gewestplan is het bedrijf gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Het is dus belangrijk na te gaan in welke mate de inrichting een invloed uitoefent op zijn omgeving. Een landbouwinrichting - de stallen, de loodsen voor opslag of het stallen van voertuigen, de voedersilo s en de bedrijfswoning - vormt immers een groot infrastructuurcomplex en de impact daarvan op het 186/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

187 landschap kan groot zijn. De gebouwen staan allen geordend en compact opgesteld. Een geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp, alsook voor de samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. Er is een groenaanplanting aanwezig rondom het bedrijf in de huidige situatie. Aan de achterzijde van de bestaande stallen is er een dubbele rij van streekeigen bomen (voornamelijk beukenbomen). Langs de kant van de straat langs stal 1/sleufsilo, ligt een dubbele rij van streekeigen boomsoorten waaronder eik, berk en beuk. Aan de voorzijde van het bedrijf, langs beide kanten van de oprijlaan, is er een haag aanwezig. De gebruikte soort is haagbeuk en beukenhaag. Deze haag loopt verder langs beide zijden van de weegbrug en loopt verder vanaf de loods tot terug aan de straat. Tussen die haag zijn beukenbomen geplant over de hele lengte. Rondom het wateropvangbekken is ook een beukenhaag aangeplant. Achter de berging staan een aantal coniferen. Aan de voorkant van het bedrijf staan er een aantal sparren aangeplant. Het bedrijf is mooi geïntegreerd in de omgeving. De bestaande stallen zijn uitgevoerd in rode baksteen (snelbouw) en het dak bestaat uit grijze, vezelcement golfplaten Effectinschatting Het landschap als relatiesysteem Het voorliggende project voorziet in de bouw van drie nieuwe identieke pluimveestallen. Er worden hiervoor eerst 2 bestaande stallen afgebroken. De nieuwe stallen komen gedeeltelijk op de plaats van de afgebroken stallen en gedeeltelijk op het perceel ten NW. De bebouwde oppervlakte in de huidige situatie bedraagt m². Stal 3 en 4 met en totale oppervlakte van 1.735,5 m² worden afgebroken en er komen 3 nieuwe stallen met een totale oppervlakte van 6.187,5 m². De totale verharde erfoppervlakte bedraagt in de huidige situatie m² waarvan m² gebroken puin en m² betonverharding. In de gewenste situatie wordt er achter en tussen de nieuw te bouwen stallen een verharding van m² aangelegd in gebroken puin. Voor de nieuwe stallen komt er 312 m² betonverharding bij. De nieuwe constructies vormen één geheel met het bestaand bedrijf. De gebouwen worden ruimtelijk gebonden tot één geheel. Uitgaande van de huidige situatie zijn dit de wijzigingen na de uitbreiding: - de bebouwde oppervlakte stijgt van m² naar m², een stijging met ca. 85 % t.a.v. de bestaande bebouwing - de verharde oppervlakte (puin + beton) stijgt van m² naar m², wat overeenkomt met een stijging van 34 %. Van oudsher maken boerderijen en hun bijgebouwen deel uit van het landbouwlandschap. Rond 1960 kwam het landbouwgebeuren in een stroomversnelling terecht. Kleine bedrijven bleken onleefbaar te zijn, grotere bedrijven konden kiezen tussen verdwijnen of zich aanpassen, specialiseren en groeien. De doorgedreven mechanisatie van de landbouw leidde tot schaalvergroting, en de productie moest verhoogd worden om tot leefbare bedrijven te komen. Er zijn steeds minder landbouwbedrijven, maar de landbouwbedrijven die overblijven worden wel steeds groter. Deze schaalvergroting uit zich in de architecturale verschijningsvorm van het landbouwbedrijf: grotere loodsen voor grotere machines, grotere stallen die plaats bieden aan een grotere veestapel. Door het grootschaliger worden van 187/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

188 landbouwbedrijven is hun visuele impact, door de omvang en het volume van de moderne stallen en de daarmee geassocieerde infrastructuur, veel groter geworden. De streekgebondenheid van de materiaalkeuze is verdwenen, en een hedendaags landbouwbedrijf bestaat veelal uit een reeks van uniforme gebouwen. Elk landbouwbedrijf oefent een invloed uit op zijn omgeving, en draagt deels bij aan het uitzicht van de open ruimte. Het combineren van een economisch-rendabel met een landschappelijk geïntegreerd bedrijf is niet eenvoudig, maar ook niet onmogelijk. In de omgeving van de inrichting bevinden zich al meerdere grote landbouwbedrijven (Grote Haart, Kleine Haart, Watermolenstraat), het aspect schaalvergroting dient dan ook in een ruimere context besproken te worden. Een toename van het aantal grote landbouwbedrijven kan een aantasting van het oorspronkelijke landschap veroorzaken. Kleinschalige en cultuurhistorische verkavelingspatronen, houtwallen en andere landschapselementen kunnen verdwijnen. Open landschappen kunnen dichtslibben, historische zichtlijnen in het landschap kunnen door nieuwbouw en beplanting geblokkeerd worden. Door het bouwen van de nieuwe stallen zal het landschap bijkomend versnipperd worden. Indien er rekening gehouden wordt met de aanwezigheid van de andere landbouwbedrijven/bebouwing in de omgeving van de inrichting blijft er echter nog open ruimte tussen de overige infrastructuren over zodat de landschappelijke perceptie slechts in beperkte mate bijkomend verstoord zal worden. Wijziging van bestaande landschappelijke structuren en/of relaties treden dus in beperkte mate op door het geplande project. Door de schaalvergroting wordt uitgegaan van een gering negatief effect t.o.v. de bestaande situatie Erfgoedaspecten De inrichting zelf is niet gelegen in een relictzone. Op ongeveer 290 m ten westen van de inrichting ligt de ankerplaats Vallei van de Warmbeek en kasteel van Beverbeek. De relictzone De vallei van de Warmbeek ligt op ongeveer 530 m ten noorden van de inrichting. Een ankerplaats wordt omschreven als een gebied dat behoort tot de meest waardevolle landschappelijke plaatsen, dat een complex van gevarieerde erfgoedelementen is die een geheel of ensemble vormen, dat ideaal-typische kenmerken vertoont vanwege de gaafheid of representativiteit, of ruimtelijk een plaats inneemt die belangrijk is voor de zorg of het herstel van de landschappelijke omgeving. In de ankerplaats De Vallei van de Warmbeek en kasteel van Beverbeek liggen meerdere zones bouwkundig erfgoed met o.a. grafheuvels uit de IJzertijd. De noord-zuid georiënteerde vallei van de Warmbeek vormt samen met de verspreid gelegen historische domeinen en sites en de daarbij aansluitende bos- en heidebestanden een waardevolle en uitgestrekte groene buffer tussen de dorpskern van Achel en de woongebieden van Hamont. De Warmbeek is een typische laaglandbeek die gevoed wordt door regenwater. De vallei wordt gekenmerkt door een grote afwisseling van graslanden, broekbossen en populierenaanplantingen. Op hoger gelegen delen is het natuurlijke bostype het voedselarme, zure eiken-berkenbos, o.a. ter hoogte van de Lange Els (ten NO van de inrichting). De waardevolste vegetatietypes komen voor waar de Warmbeek gebufferd wordt door de boscomplexen van o.a. Haarterheide (ten noorden van de inrichting) en Binnenheide. De invloed van de aanwezigheid van het pluimveebedrijf op deze ankerplaats is miniem. Door de aanwezigheid van verschillende verspreide bosjes, zal er geen directe visuele hinder optreden naar de ankerplaats toe. Het bijbouwen van de drie extra stallen zal geen bijkomend effect veroorzaken. Een overzicht van het bouwkundig erfgoed binnen een straal van één kilometer rondom de inrichting werd reeds eerder beschreven. 188/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

189 De dichtstbijzijnde elementen met bouwkundig erfgoed omvatten een voormalige rentmeesterwoning, grafheuvels uit de IJzertijd en verschillende alleenstaande hoeves. De nieuw te bouwen stallen worden gebouwd op een perceel aan de noordwestelijke zijde van het bedrijf, het zicht op de straat Grote Haart en Kleine Haart wordt dan afgeschermd door het voorziene groenscherm achter de nieuwe pluimveestallen en door reeds bestaande bomenrijen van streekeigen bomen. Voor de huidige situatie is er een geringe verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. De uitbouw van het bedrijf gebeurt aansluitend bij de bestaande gebouwen. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een geringe verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. Voor de bouw van de nieuwe stallen zijn graafwerkzaamheden vereist. Archeologische vondsten zijn nooit uitgesloten. Op de plaats waar het bedrijf gelegen is, of in de omgeving van het bedrijf, werden (nog) geen meldingen gedaan van archeologische vondsten ( toont geen vondsten op deze plaats. Het respecteren van de meldingsplicht bij het vinden van archeologische vondsten wordt als voldoende maatregel beschouwd om het archeologisch patrimonium te beschermen. Er wordt rekening gehouden met een potentieel gering negatief effect. Eventuele toevalsvondsten dewelke gedaan worden tijdens de werkzaamheden dienen gemeld te worden aan het Agentschap Ruimte en Erfgoed Onroerend Erfgoed. Sinds 1 juni 2016 dient bij een vergunningsaanvraag nagegaan te worden of er een archeologisch voortraject of onderzoek moet gebeuren. Een archeologienota wordt opgemaakt en gemeld door een erkende archeoloog. Archeologiewetgeving is gewijzigd op 1 april 2019, het agentschap of de erkende onroerenderfgoedgemeente gaat na of de (archeologie)nota opgesteld is volgens de Code van Goede Praktijk. Is dat het geval, dan neemt het agentschap of de erkende gemeente akte van de (archeologie)nota. Het bouwproject van De Kiekoet ligt niet in een beschermde zone, het perceel is groter dan 3000 m². De inrichting is volledig gelegen buiten woon- of recreatiegebied. De bodemingreep is groter dan 5000 m². Er moet dus voor dit project een archeologienota opgemaakt worden en toegevoegd worden aan de omgevingsvergunningsaanvraag Perceptieve aspecten De instrumenten die gehanteerd kunnen worden voor een goede integratie van bedrijfsgebouwen in de omgeving zijn voornamelijk (brochure Agrarische architectuur, technisch bekeken'; Provincie West- Vlaanderen): correcte keuze van de inplantingsplaats doordacht materiaalgebruik gepaste kleurkeuze doordachte afmetingen Inzake de keuze van de inplantingsplaats kunnen volgende aandachtspunten aangestipt worden: Streven naar gesloten, compact geheel van het bedrijf. Een geordende inplanting van de vormen zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp. Bovendien zorgt een overzichtelijke inplanting voor samenhorigheid van de bedrijfsgebouwen op het bedrijf. Op het bedrijf zijn alle gebouwen en constructies geordend en compact opgesteld. Een geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht, alsook voor de samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. In de toekomstige situatie zal het bedrijf, ondanks de uitbreiding in 189/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

190 oppervlakte, nog steeds een compact geheel vormen. De drie nieuwe stallen zullen nauw aansluiten aan de reeds bestaande gebouwen zodat ze één geheel zullen vormen, en zo blijft eveneens het ruimtebeslag beperkt. Na de keuze van de inplantingsplaats komt de keuze van de kleurtinten en de materialen aan bod. De materiaalkeuze en kleur mogen niet storend zijn in de omgeving. Een juist kleur- en materiaalgebruik is doorslaggevend voor een goed geïntegreerd gebouw. Over het algemeen kan gesteld worden dat felle kleuren af te raden zijn. Een witte kleur levert een vergrotend effect op. Zwarte of donkere daken maken het bouwvolume optisch kleiner. De bestaande stallen zijn uitgevoerd in rode baksteen (snelbouw) en het dak bestaat uit grijze, vezelcement golfplaten. De nieuwe stallen worden uitgevoerd in betonpanelen. De buitenste zijde van stal 5, alsook de voorzijde en de achterzijde van de nieuwe stallen, zullen uitgevoerd worden in baksteenmotief. De dakbedekking zal bestaan uit vezelcement golfplaten. De bestaande stallen 1 en 2 hebben eveneens aan de zichtbare zijden een baksteenmotief en vezelcement golfplaten als dakbedekking. Op deze manier zien de 5 stallen er in de toekomstige situatie hetzefde uit. Inzake de afmetingen werden de stallen gedimensioneerd volgens het aantal dierplaatsen. Rekening houdend met de normen voor dierenwelzijn werd de nieuwe stal correct gedimensioneerd. Het verkleinen van de stal is dan ook in deze geen optie. In tweede orde is ook de beplanting op het bedrijf belangrijk. Het bedrijf moet goed opgenomen worden in het omliggende landschap. Bomen en struiken kunnen indien nodig zo aangeplant worden dat ze het zicht op de gebouwen breken en ook uitlopers vormen in de omgeving (bron: brochure Bedrijfsintegratie, Provinciebestuur van West-Vlaanderen, 2006). Er is een groenaanplanting aanwezig rondom het bedrijf in de huidige situatie. Aan de achterzijde van de bestaande stallen is er een dubbele rij van streekeigen bomen (voornamelijk beukenbomen). Langs de kant van de straat langs stal 1/sleufsilo, ligt een dubbele rij van streekeigen boomsoorten waaronder eik, berk en beuk. Aan de voorzijde van het bedrijf, langs beide kanten van de oprijlaan, is er een haag aanwezig. De gebruikte soort is haagbeuk en beukenhaag. Deze haag loopt verder langs beide zijden van de weegbrug en loopt verder vanaf de loods tot terug aan de straat. Tussen die haag zijn beukenbomen geplant over de hele lengte. Rondom het wateropvangbekken is ook een beukenhaag aangeplant. Achter de berging staan een aantal coniferen. Aan de voorkant van het bedrijf staan er een aantal sparren aangeplant. Het bedrijf is mooi geïntegreerd in de omgeving. De bestaande groenaanplanting zal verder uitgebreid worden met een enkele rij streekeigen bomen achter de nieuwe pluimveestallen. De coniferen achter de berging zullen bij de nieuwbouw verwijderd worden omdat ook een gedeelte van deze constructie afgebroken zal worden. Langs de zijde van de laatste stal op gepaste afstand zal er een talud aangelegd worden die beplant zal worden met streekeigen beplanting. Het effect op de landschapsbeleving en de landschapsstructuur wordt omschreven als een gering negatief effect; de landschappelijke perceptie zal bijkomend verstoord worden door de aanwezigheid van de drie nieuwe pluimveestallen. Wegens het ontbreken van een groenscherm aan de noordwestzijde van de inrichting wordt de afschermende invloed van het groenscherm in de huidige situatie als gering negatief omschreven. Wanneer er na het voltooien van de bouwwerken op de inrichting een volwaardig groenscherm, uit streekeigen beplanting, wordt aangelegd rondom de nieuwe stallen en aan de noordwestzijde van de inrichting is er sprake van geen tot een verwaarloosbaar effect. 190/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

191 Synthese Bij de inschatting van het project op het landschap wordt er gekeken naar de impact op het landschap als relatiesysteem, de impact op de erfgoedaspecten, en de impact op de perceptieve aspecten. De impact op de landschapsbeleving en landschapsstructuur wordt omschreven als gering negatief. Door het bouwen van de nieuwe stallen en schaalvergroting zal het landschap bijkomend versnipperd worden. Indien er rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van andere landbouwbedrijven/gebouwen in de omgeving, zal het landschap slechts in beperkte mate bijkomend verstoord worden door het project. Voorspelling van de effecten op gekende erfgoedelementen (monumenten, relicten, zichten, ensembles...) impliceert het inschatten van het mogelijke waardeverlies. Op ongeveer 290 m ten W van de inrichting is de ankerplaats Vallei van de Warmbeek en kasteel van Beverbeek gelegen. Er bevindt zich één relictzones in de nabije omgeving, namelijk De vallei van de Warmbeek op ongeveer 530 m ten noorden en westen van de inrichting. In een straal van 1 km zijn er een aantal elementen bouwkundig erfgoed gelegen. De invloed van de aanwezigheid van het pluimveebedrijf op de ankerplaats is miniem. Door de aanwezigheid van verschillende verspreide bosjes, zal er geen directe visuele hinder optreden naar de ankerplaats toe. Het bijbouwen van de drie extra stallen zal geen bijkomend effect veroorzaken. Voor de huidige situatie is er een geringe verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. De uitbouw van het bedrijf gebeurt aansluitend bij de bestaande gebouwen. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een geringe verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. Bij de inschatting van de perceptieve aspecten wordt er enerzijds rekening gehouden met het effect van de aanwezigheid van het bedrijf in het landschap en anderzijds met een inschatting van het effect van een groenscherm (lengte, streekeigenheid, ). Op het bedrijf zijn alle gebouwen en constructies geordend en compact opgesteld. In de toekomstige situatie zal het bedrijf, ondanks de uitbreiding in oppervlakte, nog steeds een compact geheel vormen. De gebruikte materialen en kleurtinten van de nieuw te bouwen stallen zijn dezlfde als de bestaande stallen. Op deze manier zien de 5 stallen er in de toekomstige situatie hetzefde uit. De inrichting te Hamont-Achel heeft een verzorgd uitzicht, de exploitant waarborgt dit ook naar de toekomst toe. Er is een bestaand groenscherm aanwezig dat verder wordt aangepast na voltooiing van de werken. Wegens het ontbreken van een groenscherm aan de noordzijde en een deel van de westzijde van de inrichting wordt de afschermende invloed van het groenscherm in de huidige situatie als gering negatief omschreven. Wanneer er na het voltooien van de bouwwerken op de inrichting een volwaardig groenscherm uit streekeigen beplanting wordt aangelegd rondom de nieuwe stallen en aan de noordzijde van de inrichting is er sprake van geen tot een verwaarloosbaar effect. Er moet een archeologienota worden opgesteld bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Indien dit zich zou voordoen moeten de vondsten gemeld worden aande Agentschap R-O Vlaanderen, Onroerend Erfgoed. 191/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

192 Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen: Het bedrijf vormt een verzorgd onderdeel van een agrarisch landschap. Er is een groenscherm aanwezig in de huidige situatie dat verder wordt uitgebreid Gebruikte materialen voor nieuwe stallen gelijk aan de bestaande stallen Inplanting aansluitend aan bestaande stallen; compact geheel; ruimtegebruik blijft beperkt Bijkomend te nemen maatregelen Voor de discipline Landschap is het niet nodig om bijkomende maatregelen te nemen De verdere mogelijkheden of aanbevelingen: Er zijn geen verdere aanbevelingen. 192/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

193 5.8. Klimaatreflex Vlaanderen zet in op zowel mitigatie als adaptatie van klimaatverandering: Mitigatie: tegengaan of beperken van klimaatverandering door het reduceren van de broeikasgasuitstoot. Adaptatie: aanpassing van natuurlijke en menselijke systemen aan de huidige en de te verwachten gevolgen van klimaatverandering. Deze dubbele inzet vertaalt zich in de structuur van het huidig derde Vlaams Klimaatbeleidsplan (VKP). Dit VKP bestaat uit een overkoepelend kader en twee afzonderlijke maar onderling goed afgestemde luiken: Het Vlaams Mitigatieplan (VMP): het doel van het VMP is het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen in Vlaanderen tussen 2013 en 2020 om zo de klimaatverandering tegen te gaan. Daarnaast wordt er een basis gelegd voor de noodzakelijke verdere emissiereducties richting Het Vlaams Adaptatieplan (VAP): het doel van het VAP is een beeld te krijgen van hoe kwetsbaar Vlaanderen is voor klimaatverandering en vervolgens de weerbaarheid van Vlaanderen tegen klimaatverandering verhogen. In de eerste plaats worden de effecten van het project naar het klimaat toe bestudeerd, oftewel de klimaat-mitigatie. In de intensieve veehouderij is vnl. de uitstoot van broeikasgassen belangrijk. Op het bedrijf worden in de huidige effectieve situatie al ammoniakemissiearme stalsystemen toegepast voor de 4 bestaande pluimveestallen. Het doel is om een verandering te realiseren door de bouw van drie nieuwe slachtkuikenstallen (en de afbraak van 2 bestaande stallen). De nieuwe stallen zullen conform de ter zake geldende wetgeving ook uitgerust worden als ammoniakemissiearme stallen, uitgerust met warmtewisselaars (P-6.4). De bestaande pluimveestallen in de huidige effectieve situatie zijn reeds ammoniakemissiearm uitgevoerd met een warmtewisselaar (P-6.4). Er zijn echter geen gegevens gekend over een eventuele reductie van methaanemissies door deze ammoniakemissiearme systemen. Mogelijks hebben deze ook een beperkend effect op de methaanemissie. M.b.t. de transporten wordt er aanbevolen om de transporten i.k.v. de bedrijfsvoering te optimaliseren en overbodige transporten te vermijden. Uit bovenstaande kunnen we concluderen dat de bijdrage van het project m.b.t. de broeikasgassen geen of een verwaarloosbaar effect heeft. Hierbij geven we eveneens mee dat het aandeel van de veeteeltsector slecht 7% bedraagt van de totale broeikasgasemissies in Vlaanderen. De bijdrage van het bedrijf De Kiekoet bvba aan de broeikasgasemissie is als zeer beperkt te beschouwen, met name 0,001% van de broeikasgasemissie in Vlaaderen (zie Tabel 47 hoofdstuk 5.1.8). Ten tweede nemen we het veranderende klimaat mee als ontwikkelingsscenario. We bestuderen concreet in welke mate het project is aangepast aan een veranderend klimaat. Gezien de ligging van het bedrijf in niet-overstromingsgevoelig gebied en op infiltratiegevoelige grond, wordt er een verwaarloosbaar effect verwacht voor de kwetsbaarheid van het project voor natuurrampen zoals overstromingen. Door de ligging in open-ruimtegebied is het bedrijf gevoelig aan toenemende periodes van hitte en droogte. Wat betreft de hittestress bij pluimvee, worden algemene voorzorgsmaatregelen genomen door de exploitant: oordeelkundige ventilatie, aangepaste debieten, voldoende kennis van het systeem. Voldoende opname van fris water, dat vlot bereikbaar is, is ook zeer belangrijk. Waarschijnlijk nemen de energiekosten voor ventilatie en koeling wel toe in de toekomst. Een oordeelkundige groeninrichting van het bedrijf met gepaste groenaanplantingen of waterpartijen kan dit effect milderen. 193/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

194 5.9. Externe veiligheid Er zijn geen Seveso-bedrijven in de ruime omgeving (binnen straal van 2 km) van het bedrijf. Het bedrijf zelf is ook geen Seveso-bedrijf. Inzake brandrisico s zal bij de vergunningsaanvraag advies gegeven worden door de brandweer met betrekking tot de wettelijke voorschriften. Stoffen die als gevaarlijke geklasseerd zijn, zijn slechts in beperkte mate aanwezig op het bedrijf. In de toekomstige situatie worden volgende gevaarlijke stoffen (rubriek 17) voorzien: Rubriek Gevarencategorie Symbool Omschrijving b Brandgevaarlijke vloeistoffen GHS02 Opslag van kg ( l) gasolie in 2 bovengrondse houders van resp l en 1.200l Brandgevaarlijke vloeistoffen overige 17.4 Gevaarlijke vloeistoffen kleine verpakkingen GHS02 Opslag van kg ( l) petroleum in 3 bovengrondse houders van resp l, 5.000l en l - Opslag 20 x 20l reinigings- en ontsmettingsmiddelen De opslag van deze stoffen dient te gebeuren volgens de van toepassing zijnde Vlarem-voorschriften. Bij het gebruik van deze gevaarlijke stoffen dienen de gebruiksvoorschriften gerespecteerd te worden. 194/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

195 6. Elementen ten behoeve van de watertoets 1. De vergunningsvraag heeft betrekking op het verkavelen van een stuk grond, het oprichten van een constructie (al dan niet gedeeltelijk of volledig ondergronds), het aanleggen van een verharding. Het voorliggende project behelst een uitbreiding van de bestaande infrastructuur door de aanleg van 3 nieuwe kippenstallen met een oppervlakte van 6.187,5 m². Er worden 2 bestaande stallen afgebroken met een oppervlakte van 1.735,5 m². Het projectgebied is gelegen in niet overstromingsgevoelig gebied en op infiltratiegevoelige grond. Voor de bestaande stallen blijft de afvoer van het hemelwater via infiltratie in de omgeving. Enkel de loods blijft op de hemelwaterput van 10 m³ aangesloten met overloop op het infiltratiebekken. Ook aan de nieuwbouwstallen is het niet de bedoeling om dakgoten te hangen. De infiltratie zal terplekke in de grond gebeuren. Omwille van sanitaire redenen wordt er geen hemelwater gebruikt voor het reinigen van de stallen. Het opvangen van hemelwater is dan ook niet nuttig. Voor de nieuwe stallen komt er 312 m² betonverharding, dit water zal eveneens afgevoerd worden naar de infiltratievoorziening. De infiltratievooziening dient in de nieuwe situatie 168 m² groot te zijn en 105 m³ te kunnen bufferen. Aangezien het huidig infiltratiebekken ruim voldoende gedimensioneerd is, voldaan is aan deze gewestelijke verordening. 2. De vergunningsvraag heeft betrekking op de opslag van, het storten van bodemvreemd materiaal of de wijziging van vegetatie. Voorliggend project voorziet in de afbraak van 2 bestaande stallen en de bouw van 3 nieuwe pluimveestallen. De aanleg vindt plaats op het bedrijfseigen terrein waar zich akkerland bevindt. 3. De vergunningsvraag heeft betrekking op een reliëfwijziging. Langs de zijde van de laatste stal op gepaste afstand zal er een talud aangelegd worden die beplant zal worden met streekeigen beplanting. 4. De vergunningsvraag heeft betrekking op het aanleggen van een buffer- of infiltratievoorziening voor de opvang van oppervlaktewater of hemelwater Zie hoger onder punt De vergunningsvraag heeft betrekking op een lozing op een rioleringsstelsel, het oppervlaktewater of het grondwater Zowel in de huidige als in de gewenste situatie wordt 60 m³/jaar (huishoudelijk afvalwater) geloosd op het oppervlaktewater na behandeling door een septische put. Er moet een IBA geplaatst worden in de toekomst. 6. De vergunningsvraag heeft betrekking op een grondwaterwinning De exploitant beschikt over een bedrijfseigen grondwaterwinningen op een diepte van 285 m die water onttrekt uit het Kempisch Aquifersysteem (0250) in het Mioceen Aquifer Systeem (MS_0200_GWL_2), die als een freatische en dus niet gespannen grondwaterlaag wordt aanzien. De exploitant wenst in de toekomst m³/j en 35 m³/d uit deze winningen op te pompen. 195/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

196 Voor het project is er in de aanlegfase een bronbemaling vereist. De invloedssfeer van de bemaling is 24 m reikt dus tot binnen het bedrijfsterrein zelf. 7. De vergunningsvraag heeft betrekking op een wijziging van de bedding en de structuurkwaliteit van de waterloop Niet van toepassing. 196/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

197 7. Passende beoordeling -toets De habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG) verplicht de lidstaten tot het nemen van alle noodzakelijke maatregelen om de achteruitgang van de natuurlijke waarde van Natura 2000-gebieden (Habitatrichtlijngebieden en Vogelrichtlijngebieden, de zgn. speciale beschermingszones) te voorkomen. Volgens Art. 36ter. van het Natuurdecreet dient de administratieve overheid in de speciale beschermingszones, ongeacht de bestemming van het betrokken gebied, de nodige instandhoudingsmaatregelen te nemen, die steeds dienen te beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen habitats vermeld in Bijlage I van dit decreet en de soorten vermeld in de Bijlagen II, III en IV van dit decreet. Verder stelt Art. 36ter dat de administratieve overheid in deze gebieden tevens alle nodige maatregelen dient te nemen om elke verslechtering van de natuurkwaliteit en het natuurlijk milieu van de habitats van bijlage I van dit decreet en van de habitats van de soorten vermeld in de bijlagen II, III en IV van dit decreet in een speciale beschermingszone te vermijden; elke betekenisvolle verstoring van een soort vermeld in de bijlagen II, III of IV van dit decreet in een speciale beschermingszone te vermijden. Een vergunningsplichtige activiteit, een plan of een programma waarvan kan verondersteld worden dat het toch een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een zgn. Passende beoordeling wat betreft de betekenisvolle effecten voor de speciale beschermingszone. Indien een vergunningsplichtige activiteit, plan of programma onderworpen is aan de m.e.r.-plicht geschiedt de passende beoordeling in het kader van de milieueffectrapportage. Hieronder wordt de relevantie en noodzaak van een passende beoordeling in het kader van voorliggend project nagegaan. 1. Liggen er binnen het studiegebied speciale beschermingszones (SBZ-V en SBZ-H)? Zo ja, welke en op welke afstand. Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden is deze inrichting gelegen in een SBZ (speciale beschermingzone). Het bedrijf van De Kiekoet BVBA is gelegen in SBZ-V (BE : Hamonterheide, Hageven, Buitenheide, Stamprooierbroek en Mariahof. Het SBZ-H (BE : Hageven met Dommelvallei, Beverbeekse heide, Warmbeek en Wateringen) is gelegen op ongeveer 640 m afstand van het bedrijf. 2. Werden er in het kader van de discipline Lucht gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 3. Werden er in het kader van de discipline Biodiversiteit gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Bedrijf is gelegen in SBZ-V effecten ter hoogte van het bedrijf, zie discipline Biodiversiteit 4. Werden er in het kader van de discipline Bodem gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 5. Werden er in het kader van de discipline Water gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Bedrijf is gelegen in SBZ-V effecten ter hoogte van het bedrijf, zie discipline Water 6. Werden er in het kader van de discipline Landschap gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? 197/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

198 Bedrijf is gelegen in SBZ-V effecten ter hoogte van het bedrijf, zie discipline Landschap 7. Werden er in het kader van de discipline Geluid gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Bedrijf is gelegen in SBZ-V effecten ter hoogte van bosgebied, zie discipline Geluid De initiatiefnemer zal een passende beoordeling (bijlage 18.8) opmaken aangezien het bedrijf gelegen is in SBZ-V. 198/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

199 8. Best beschikbare technieken In onderstaande tabel wordt weergegeven of het bedrijf voldoet aan de beste beschikbare technieken. Volgens het BBT-rapport Veeteelt (Vito, 2006) zijn er een 15 technieken die steeds BBT zijn voor alle veeteeltbedrijven, en een 6-tal technieken die BBT zijn voor alle veeteeltbedrijven mits een aantal randvoorwaarden voldaan zijn. Daarnaast zijn er nog een aantal BBT s specifiek voor nieuwbouwstallen en een aantal specifiek voor bepaalde subsectoren (rundveebedrijven, varkensbedrijven of pluimveebedrijven). De BREF Intensieve varkens- en pluimveehouderij, werd gepubliceerd op 21 februari Aangezien het bedrijf van De Kiekoet bvba een reeds bestaand GPBV-bedrijf betreft, dient er 4 jaar na publicatie van de BBT-conclusies, zijnde 21 februari 2021, voldaan te worden aan de bealingen in deze BBTconclusies voor het bedrijf in zijn geheel. De nieuwe pluimveestallen die de exploitant wenst te bouwen, moeten reeds voldoen aan de BBT-conclusies voor wat betreft de emissiegrenswaarden. Deze BBT-conclusies zullen grotendeels worden omgezet in titel III van het Vlarem. 199/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

200 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Gewenste situatie Toepasbaar voor alle veeteeltbedrijven Opstellen waterbalans Ja, zie discipline Water Ja, zie discipline Water Grof vuil verwijderen door droog reinigen Wordt gedaan Blijft ongewijzigd Goed gebruik van de Mors- en lekverliezen ter hoogte van de drinkwatervoorziening kunnen Drinkwatervoorziening Blijft ongewijzigd drinkwatervoorziening voorkomen worden door de drinkwatervoorziening te optimaliseren o.a. qua gebeurt via uitvoering, locatie en positie (aangepaste hoogte in functie van het gewicht van drinknippels met het dier en aangepast debiet). Door lekken onmiddellijk te repareren en de drinkwatervoorziening regelmatig te ijken kan waterverspilling worden vermeden. lekschaal, alles wordt regelmatig gecontroleerd. Gebruik maken van alternatieve Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen klassieke waterbronnen zoals In de huidige situatie Voor de nieuwe waterbronnen leiding- en grondwater, en alternatieve waterbronnen zoals hemel-, captatie- en wordt geen gebruik situatie dient er een recuperatiewater. Grondwater mag enkel gebruikt worden voor hoogwaardige gemaakt van infiltratievoorziening toepassingen. regenwater o.w.v. van 168 m² met sanitaire redenen. Er is buffervolume van een infiltratiebekken 105 m³ aanwezig te voorzien. zijn. Het huidige infiltratiebekken is voldoende gedimensioneerd. Afvalwater dat mestdeeltjes bevat Het reinigingswater In de nieuwe situatie opvangen en uitrijden op het land van de bestaande is er een bijkomende pluimveestallen wordt opvang voor opgevangen en reinigingswater conform het voorzien van 400 m³. mestdecreet afgezet. Er is een totale opvang aanwezig voor 4,6 rondes op te vangen. Opstellen nutriëntenbalans Ja Ja Toepassen precisievoedering Om uitscheiding van nutriënten via de mest te beperken dient het voeder Het bedrijf maakt Blijft ongewijzigd optimaal afgestemd te worden op de behoefte van de dieren in de diverse gebruik van productiestadia. meerfasenvoedering voor het pluimvee 200/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

201 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Gewenste situatie Vloerbevuiling zoveel mogelijk voorkomen Voldoende voorzien mestopslagcapaciteit Afvloeiing van mest en/of mestsappen voorkomen bij externe mestopslag optimalisatie van de mestopslag Mestaanwending afstemmen op de betrokken landbouwgrond, gewasbehoefte en klimatologische omstandigheden Mogelijke maatregelen ter voorkoming van vloerbevuiling zijn: Het zuiver houden van vloeren en wanden; Regelmatige afvoer van mest en urine; Manueel schoonmaken van roosters; Vaste mest verwijderen buiten de pot in een potstal Mestschuiven e.d. regelmatig gebruiken en goed onderhouden De mestopslagcapaciteit moet minstens voldoende zijn om de mest te kunnen opslaan tot het moment waarop deze verder kan worden be- en/of verwerkt of op het land kan worden gebracht. De minimale vereiste opslagcapaciteit is o.a. afhankelijk van de hoeveelheid mest die op het bedrijf wordt geproduceerd en de periode waarin de mest niet mag worden uitgereden. Vlarem voorzien een minimale opslag van 9 maand, tenzij er mogelijkheden zijn om mest af te voeren (zonder deze op het land te brengen). Opslagplaatsen van vaste dierlijke mest buiten de stal moeten zo gebouwd worden dat er geen afvloeiing van mest en/of mestsappen kan optreden. Dit houdt in dat een dergelijke opslag voorzien is van een mestdichte, verharde vloer en aan drie zijden omgeven is door mestdichte wanden. De vierde zijde moet zo zijn uitgevoerd dat afspoeling van drain- en regenwater niet mogelijk is. Het drain- en hemelwater moet opgevangen worden en verzameld in mestdichte gesloten opslagruimten (aalputten). De hoeveelheid mest en het moment van uitrijden dient maximaal afgestemd te worden op o.a. bodemgesteldheid, grondsoort en helling van de betrokken landbouwgrond, de soorten en groeistadium van de gewassen, en klimatologische omstandigheden zoals neerslag, windrichting en irrigatie. Het aanwenden van de mest op het land kan enkel toegestaan worden: Indien de betrokken landbouwgrond niet drassig, ondergelopen, bevroren of met sneeuw bedekt is; Indien de betrokken landbouwgrond niet steil hellend is; Bij afwezigheid van waterlopen in de nabijheid (een onbehandelde strook land vrijlaten) Zo kort mogelijk voordat de maximale gewasgroei en opname van voedingsstoffen optreedt; In periodes waarin geen uitrijverbod geldt; Bij een gunstige windrichting ten opzichte van omwonenden. Nvt Na iedere ronde wordt de pluimveemest rechtstreeks afgevoerd door een erkend mestvervoerder en naar de mestverwerking gereden. Nvt Na de ronde wordt de mest rechtstreeks afgevoerd naar de mestverwerking. Nvt Blijft ongewijzigd Nvt Blijft ongewijzigd 201/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

202 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Gewenste situatie Mest emissiearm aanwenden, nauwkeurig doseren en gelijkmatig verspreiden Opstellen van energiebalans / uitvoeren van een energieaudit Regelmatige controle en reiniging van leidingen en ventilatoren in mechanisch geventileerde stallen Afvalstromen minimaliseren en volgens de meest aangewezen opties afvoeren Emissiearm aanwenden van de mest betekent het beperken van de contacttijd van de meststof met de lucht. Bovendien dient de mest nauwkeurig gedoseerd en gelijkmatig verspreid te worden. Om het ventilatiesysteem optimaal te laten werken dienen de leidingen en ventilatoren regelmatig gecontroleerd en gereinigd te worden. Het in kaart brengen van de soort en de hoeveelheid afval dat ontstaat op het bedrijf heeft tot doel de afvalstromen te minimaliseren en het gesorteerde afval via de meest aangewezen optie af te voeren. Toepasbaar voor alle veeteeltbedrijven met nieuwbouwstallen Optimaliseren binnen de Optimale lokalisatie omvat naast een technische beoordeling (b.v. inplanting van bedrijfslocatie bedrijfseenheden tov elkaar, herlokaliseren of groeperen van Optimaliseren van het ontwerp van het ventilatiesysteem in mechanisch geventileerde stallen BBT voor de subsector pluimveebedrijven Toepassen ammoniakemissiearme stalsystemen bij nieuwbouwstallen geuremissiebronnen), de evaluatie van meteorologische omstandigheden (b.v. windrichting) en topografische gegevens (b.v. heuvels, waterlopen). Stallen en/of mestopslagplaatsen dienen binnen de bedrijfslocatie zoveel als mogelijk gelokaliseerd te worden op plaatsen waar ze de minste hinder (o.a. geur) vormen voor het milieu en omwonenden. Door het optimaliseren van het ontwerp van het ventilatiesysteem kan een goede temperatuursbeheersing in de stallen worden bekomen en kan de mate van ventilatie geminimaliseerd worden in de winter. Opgelegd mestdecreet via Werd nog niet uitgevoerd Dit wordt gedaan Door een goede bedrijfsvoering wordt de hoeveelheid afval beperkt. Opgelegd mestdecreet via - Wordt aanbevolen Blijft ongewijzigd Blijft ongewijzigd - Afbraak van 2 bestaande stallen en nieuwbouw van 3 stallen. De nieuwe stallen komen gedeeltelijk op de plaats van de bestaande stallen. De nieuwe pluimveestallen worden ingeplant parallel aan de bestaande pluimveestallen. - Bij nieuwbouw wordt het ventilatiesysteem geoptimaliseerd. De bestaande stallen zijn vergund als traditionele stallen. In de effectieve situatie De nieuwe stallen worden uitgevoerd volgens het AEA systeem P-6.4 en 202/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

203 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Gewenste situatie Het afzuigen van de stallucht en het behandelen ervan met een gaswasser Dit is BBT mits voldaan wordt aan de onderstaande 3 voorwaarden: Bij mechanisch geventileerde nieuwbouwstallen Voor diercategorieën waarvoor nog geen AEA-stalsystemen in bijlage I van het MB van 19/03/2004 zijn opgenomen Indien naast de emissie vanuit de stal nog bijkomende emissiebronnen aangepakt moeten worden BBT GEN voor nieuwe stallen GPBV -bedrijf Emissiegrenswaarde voor De emissiegrenswaarde voor nieuwe stallen voor vleeskuikens is 0,045 kg ammoniakemissies naar lucht voor NH3/dierplaats als jaargemiddelde; (voor bestaande stallen is de nieuwe stallen emissiegrenswaarde 0,08 kg NH3/dierplaats/jaar) werden de stallen reeds voorzien van het AEA systeem P-6.4 en is de ventilatie aangepast. Bestaande stallen worden bijverwarmd met warmeluchtblazers in de stal. Op het bedrijf zijn geen luchtwassers aanwezig. De techniek is geen BBT gezien niet voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. De bestaande stallen zijn vergund als traditionele stallen en voldoen aan de emissiegrenswaarde voor bestaande stallen 0,08 kg NH3/dierplaats/jaar. De stallen zijn in de effectieve situatie reeds voorzien van AEA systeem P-6.4 met ammoniak 0,021 kg/dier/jaar. voorzien van een heaterblok. Plaatsing van luchtwassers is niet gepland. De techniek is geen BBT gezien niet voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Op de bestaande stallen wordt een stofbak voorzien. De nieuwe pluimveestallen worden AEA uitgevoerd volgens systeem P-6.4 met emissie van ammoniak 0,021 kg/dier/jaar (lijst emissiefactoren RLB landbouwdieren). 203/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

204 9. Grensoverschrijdende technieken Het bedrijf is volledig gelegen op het grondgebied van Hamont-Achel. In het Noorden grenst deze gemeente aan Nederland. Het bedrijf ligt in vogelvlucht op ongeveer 3km van de Nederlandse grens (O en NO). In Nederland is het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied gelegen op een afstand 4,6 km, zijnde het Habitat- en Vogelrichtlijngebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux (NL en NL ). Voor de beoordeling van verzuring en vermesting door ammoniakemissie wordt enerzijds de impactsore bepaald voor de verschillende scenario s en anderzijds een berekening gemaakt met de IMPACT tool. De berekeningen gebeuren voor de huidig vergunde situatie, de huidig effectieve situatie en de gewenste situatie. Uit deze berekeningen kunnen we colcluderen dat er geen of een verwaarloosbaar effect is voor verzuring en vermesting door ammoniakemissie van het project t.h.v. het Nederlandse Natura gebied op 4,6 km. Voor de verschillende disciplines (Lucht, Water, Bodem, Geluid, Mens en gezondheid, Biodiversiteit, Landschap) blijkt dat de effecten van het project De Kiekoet zich beperken tot het grondgebied van België en dat er t.h.v. Nederland geen effecten te verwachten zijn. 204/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

205 10. Leemten in kennis Geurimpact De inschatting van de geuremissie wordt, wegens gebrek aan Vlaamse cijfers, op basis van emissiecijfers afkomstig uit Nederlands onderzoek uitgevoerd (zoals weergegeven volgens de Regeling geurhinder en veehouderij). Hierbij is er geen onderscheid tussen conventionele en ammoniakemissiearme stalsystemen. In het milieueffectenrapport werd de geuremissie ten gevolge van het bedrijf ingeschat op basis van een maximale bezetting. Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 17/05/2019 MER- Richtlijnenboek landbouwdieren). Met betrekking tot de geurnormering zelf werd een toetsing uitgevoerd aan de hand van nieuw bepaalde basisbeschermingsniveaus voor Vlaanderen. Deze beschermingsniveaus zijn echter slechts voorlopig voorgestelde niveaus (voorgesteld in het nog in opmaak zijnde visiedocument: De weg naar een duurzaam geurbeleid ) en mogen aldus nog niet als definitief vastgelegde niveaus geïnterpreteerd worden. Kwantitatieve inschatting van cumulatieve effecten is moeilijk. Op basis van informatie inzake de vergunde dierenaantallen van omliggende veeteeltbedrijven wordt getracht een ruwe inschatting te maken van de aanwezige hinder (slechts een beperkt aantal bedrijven kan binnen de scoop van de MER-studie mee in rekening worden gebracht; over deze bedrijven zijn geen detailgegevens gekend i.v.m. gebruikte stalsystemen, aantal dieren per diercategorie en aantal niet-vergunde dierenaantallen, juiste bronconfiguraties,...). Het gebruik van IFDM brengt leemtes met zich mee. Zo treedt er een grote foutenmarge op bij geurconcentraties in de nabijheid van de bron. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt : Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10 se of OU E per m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10 se of OU E per m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 3, 5 en 10 OUe-contour als 98P waarde, toch ook de contour van 20 OUe als 98P waarde mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). In navolging van de open LNE Werkgroep geur van 1 juli 2014 wordt een nieuwe afbakening voor bronnenclusters voorgesteld (richtlijnen dienst MER oktober 2014). Rundveebedrijven moeten niet kwantitatief meegerekend worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. Verzuring en vermesting Over de gehanteerde emissiecoëfficiënten van ammoniak bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Naast de uitgestoten hoeveelheden ammoniak staan ook de depositiefactoren in functie van de afstand tot het bedrijf nog ter discussie. IFDM zou ook minder geschikt zijn om ammoniakdepositie te modelleren. 205/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

206 Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 17/05/2019 MER- Richtlijnenboek landbouwdieren). Kwantitatieve inschatting van cumulatieve effecten is moeilijk. Het inschatten van het exacte effect van groenelementen is niet mogelijk. Gezien er bij de IFDM modelberekening inzake verzurende en vermestende depositie telkens slechts één depositiefactor kan gehanteerd worden, en deze factoren sterk functie zijn van het type vegetatie, zijn de berekende deposities slechts als indicatieve waarden te aanzien. In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) dient de invloed berekend te worden van de stikstofneerslag op het realiseren van de Europese natuurdoelen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H). Om deze invloed te kunnen berekenen onder de vorm van een "impactscore" werd de online toepassing IMPACTSCORE NH3 ontwikkeld. Deze wordt in een eerste fase gebruikt uitsluitend voor de berekening van de impactscore van veehouderijen. In een latere fase zal deze of een gelijkaardige tool uitgebreid worden om ook de stikstofneerslag vanuit andere (niet-landbouw gerelateerde) bronnen te berekenen. Geluidshinder De geluidsniveaus van geluidsbronnen worden niet gemeten. Toch kan naar verwachting op basis van geluidsniveaus uit de literatuur, technische brochures en eerdere metingen in combinatie met mathematische wetmatigheden een vrij realistisch beeld van de geluidsniveaus bekomen worden. Bij de inschatting van de geluidsproductie door ventilatoren kan enige overschatting optreden wegens het feit dat het drempeleffect van de stal zelf niet gekend is. De gebruikte berekening is dan ook een slechtste geval benadering. Stofhinder De simulatie van de PM10- en PM2,5-emissie is eveneens gebaseerd op algemene waarden. Bedrijfsspecifieke metingen zijn niet beschikbaar. De achtergrondwaarde inzake de PM10 binnen het studiegebied kan slechts benaderend bepaald worden. Over de gehanteerde stofemissiecoëfficiënten bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Over het reductiepercentage van stof door een stofbak bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 17/05/2019 MER- Richtlijnenboek landbouwdieren). Het inschatten van het exacte effect van groenelementen en het gebruik van stofkasten is niet mogelijk. Mens Er zijn onvoldoende gegevens bekend m.b.t. emissies en mogelijke effecten van de emissies van microbiologische componenten en endotoxines als deel van de PM emissies. Bij de impactevaluatie deel mens wordt dan ook enkel gebruik gemaakt van literatuurgegevens. NGO s en buurtcomités ventileren de jongste tijd hun bezorgdheid over de veronderstelde negatieve invloed van (grotere) pluimvee- of varkensstallen op de gezondheid van omwonenden (vb. West-Vlaanderen, Wuustwezel, etc.). Tegelijkertijd is er nog nooit zo veel onderzoek gedaan 206/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

207 naar de gezondheidseffecten van stal(lucht). Experten Emissie en veehouderij van het ILVO stellen dat er geen eenduidig negatief gezondheidseffect aangetoond is. Oudere onderzoeksresultaten wezen eerder in de richting van een negatief effect maar recent uitgebreid en zeer gedocumenteerd onderzoek in Nederland toont verrassend een aantal positieve effecten voor de volksgezondheid cf. studie Universiteit Utrecht en studie Veehouderij en gezondheid bij omwonenenden van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu in Nederland, etc. De onderzoekers stellen voor om verdere studies uit te voeren om het al dan niet oorzakelijk verband tussen veehouderij en effecten op de gezondheid van omwonenden te verduidelijken. Samenvattend kan gesteld worden dat de aanwezige leemten zo goed mogelijk ingevuld werden. Ingeval van onzekerheden is hiervoor uitgegaan van een worstcase scenario benadering. Deze leemten hebben echter geen wezenlijke invloed gespeeld op de algemene besluitvorming voor het voorliggende project. 207/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

208 11. Monitoring en evaluatie Controle Door de overheid, als mede door de geldende wetgevingen, zijn er verschillende maatregelen opgelegd en gegevens opgemeten en/of gerapporteerd, dewelke het (gedeeltelijk) mogelijk maken op te volgen hoe het bedrijf ten opzichte van bepaalde milieueffecten evolueert. Hier worden de verschillende relevante elementen aangehaald en bondig toegelicht Geurhinder klachtenopvolging op gemeentelijk niveau Met betrekking tot geurhinder worden eventuele klachten geregistreerd op de betreffende gemeentelijke milieudiensten. Indien noodzakelijk worden de klachten doorgegeven aan de milieuinspectie, die deze klachten verder onderzoekt Verzuring sectorale opvolging op gewestelijk niveau Voor de opvolging van de verzuringsproblematiek wordt specifiek op bedrijfsniveau geen monitoring voorgesteld. De verzuringsproblematiek dient eerder sectoraal en op gewestelijk niveau opgevolgd te worden (MINA-plan) Verstoring waterhuishouding debietmeter grondwater Sinds 1 juli 1997 moet iedere heffingsplichtige grondwaterwinning uitgerust zijn met een debietmeter, die het opgepompte volume grondwater bepaalt. Deze teller moet geplaatst worden voor het eerste aftappunt van het gewonnen grondwater. VLAREM II bepaalt de voorwaarden waaraan deze meetinrichting moet voldoen (afdeling ). Deze maatregel en de vergunningsplicht hebben tot doel de kwaliteit en de kwantiteit van de grondwaterreserves en de omgeving van de waterwinning (waterpomp) voor schade te behoeden. Op het bedrijf is een debietmeter aanwezig op de grondwaterwinning. Naar de toekomst toe wordt het verbruik verder opgevolgd en kan nagegaan worden hoe het bedrijf verder kan besparen op het gebruik van grondwater Bodemverontreiniging In overeenstemming met de Vlarem II-wetgeving dienen de tanken ten minste om de 3 jaar onderzocht te worden door een erkend deskundige (of door erkend technicus in geval van tank zonder verdeelslang). Dit onderzoek heeft betrekking op de inzage van het vorige rapport, de algemene staat van de installatie, de doeltreffendheid van de overvulbeveiliging en de aanwezigheid van water en slib in de houder en van verontreiniging buiten de houder. Er dient op gelet dat de tanken van het bedrijf consequent gekeurd worden Vermesting MAP-meetpunten De exploitant dient verder mee de evolutie van de nitraatconcentratie binnen het deelbekken waarin hij actief is op te volgen. 208/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

209 12. Tewerkstellings- en investeringsrapport Tewerkstelling Het bedrijf is een gezinsbedrijf (zoon-moeder). Dit blijft ook in de toekomst het geval Investeringen In het kader van het voorliggende project voorziet de initiatiefnemer investeringen inzake de bouw van drie nieuwe pluimveestallen met AEA systeem. Er worden stofbakken geplaatst op de bestaande stallen. Eveneens wordt een uitbreiding van opslag reinigingswater voorzien, nieuwe noodstroom, nieuwe aanhorigheden, evenals de verdere aanleg van groenaanplant en erfverharding. Er worden ook 2 stallen afgebroken. Dit alles brengt een serieuse investering met zich mee voor De Kiekoet bvba Duurzaam gebruik van grondstoffen en goederen Alle gebouwen en inrichtingen worden geconstrueerd conform de landbouwtechniek en de geldende milieuwetgeving. De aard, hoeveelheid en herkomst van de gebruikte materialen en de aard, hoeveelheid en bestemming van de te produceren goederen wordt toegelicht in hoofdstuk 3. Het bedrijf evalueert zelf de productie en de hiervoor gebruikte methodes aan de hand van een technische boekhouding en op basis van ervaring. De resultaten hiervan laten de bedrijfsleider toe om zijn productiemethode en de keuze van de grondstoffen (dieren en voeders) te evalueren. 209/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

210 13. Synthese milieueffecten en milderende maatregelen Synthese discipline Lucht Inzake de discipline Lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie en emissie broeikasgassen. In de discipline Lucht worden 3 situaties berekend en beoordeeld, mat name de huidig vergunde situatie (dit is de referentiesituatie), de huidig effectieve situatie en de gewenste situatie. Dit aangezien de aanwezige 4 pluimveestallen allen vergund zijn als traditionele stallen met nokventilatie, maar in de effectieve situatie reeds ammoniakemissiearm zijn uitgevoerd met het systeem P-6.4 (warmtewisselaar) en een gecombineerde nok-/lengteventilatie. In de gewenste situatie worden 2 van de 4 bestaande pluimveestallen afgebroken, en worden er 3 nieuwe pluimveestallen gebouwd. Ze worden allen voorzien van het AEA systeem P-6.4 en er is een gecombineerde nok-/lengteventilatie. Op de bestaande 2 stallen wordt er een stofbak voorzien en de nieuwe stallen hebben kokers in de achtergevel waardoor de lucht verticaal wordt uitgestoten. Het bedrijf De Kiekoet bvba maakt deel uit van een bronnencluster. De beoordeling van geur gebeurde bijgevolg op clusterniveau. Voor de cumulatieve geurberekening in de gewenste situatie zijn er 2 woningen met een aanzienlijk negatief effect. Deze woningen zijn allen gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Het betreft de bedrijfswoning van het clusterbedrijf en de woning ten ZO van het clusterbedrijf op ongeveer 100 m afstand van het clusterbedrijf (idem huidig vergunde situatie). Voor de cumulatieve geurberekening in de gewenste situatie zijn er 3 woningen met een negatief effect. Deze woningen zijn gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Eén van deze 3 woningen is de bedrijfswoning (De Kiekoet 16). Er zijn voor de cumulatieve geurberekening 3 woningen gelegen in agrarisch gebied die een beperkt negatief effect ondervinden. T.o.v. de huidige situatie zijn er in totaal in de gewenste situatie 3 extra woningen gelegen in agrarisch gebied, die een effect ondervinden door de uitvoering van het project. Het betreft de woningen gelegen Grote Haart 30, Kleine Haart 31 en Kleine Haart 31A. Ter hoogte van deze woningen is er een beperkte toename van de geurconcentraties. Bij de beoordeling van de geuremissie dient er wel op gewezen te worden dat de emissiefactoren geen onderscheid maken tussen al of niet ammoniakarme stallen. Dit kan in feite als een soort van worst case beoordeling aanzien worden want het kan toch redelijkerwijs verwacht worden dat stalsystemen met lagere ammoniakemissies toch ook lagere geuremissies zullen veroorzaken (maar mogelijks is de te verwachten lagere geuremissie niet significant verschillend waardoor toch uit gegaan wordt van dezelfde kengetallen). In de gewenste situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke bijdrage ondervindt van het project van De Kiekoet bvba. Er zijn eveneens geen woningen die een belangrijke bijdrage ondervinden ( tussen 3% - 10%). Er zijn 7 woningen met een beperkte bijdrage van het bedrijf voor PM10, m.n. tussen 1% - 3% van 31,3 µg/m³. T.o.v. de huidige situatie zijn er dus 5 woningen bijgekomen met een beperkte bijdrage. Het betreft 5 woningen gelegen ten NO in de Grote Haart en Kleine Haart. 210/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

211 Voor de PM2,5- concentraties stellen we vast dat er geen bijdrage van het bedrijf van De Kiekoet BVBA wordt verwacht ter hoogte van de woningen in de omgeving. Bij de stofemissies voor het bedrijf De Kiekoet bvba in de gewenste situatie, werd er geen rekening gehouden met een eventuele reductie van stof door de aanwezigheid van stofbakken die geplaatst worden aan de achtergevel van de bestaande stallen stal 1 en stal 2. Deze stofbakken hebben vnl. ten aanzien van de grovere fractie van (fijn) stof een positief effect. Mbt de impact tijdens de afbraak en aanlegfase, is er mogelijks impact inzake stof bij afbraak en bij breken van puin. Door gebruik van bevochtiging/verneveling kan de impact gemilderd worden. Hierbij wordt vermeld dat er in feite een beperkte schaalgrootte is, en bijgevolg slechts zeer tijdelijke effecten. Opmerking : ten aanzien van de hierboven opgenomen evaluatie dient aangegeven te worden dat de impact binnen de eigen bedrijfsgrens in feite niet dient beoordeeld te worden. 211/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

212 Synthese discipline LUCHT Huidig vergunde situatie Huidig effectieve situatie Gewenste situatie Aantal dieren Waarderingspunten Vlarem II- afstandsregels geen of verwaarloosbaar effect geen of verwaarloosbaar effect geen of verwaarloosbaar effect Geuremissie (Oue/s) Clusterbeoordeling geur 2 woningen met een aanzienlijk negatief effect 3 woningen met een aanzienlijk negatief effect 2 woningen met een aanzienlijk negatief effect 1 woning met een negatief effect 2 woning met een negatief effect 3 woning met een negatief effect 2 woningen met een beperkt negatief effect 0 woningen met een beperkt negatief effect 3 woningen met een beperkt negatief effect PM10 emissie (kg/jaar) Effectoverzicht PM10 2 woningen met een beperkt negatief effect 2 woningen met een beperkt negatief effect 7 woningen met een beperkt negatief effect PM2.5 emissie (kg/jaar) Effectoverzicht PM2.5 geen effecten geen effecten geen effecten Ammoniakemissie (kg/jaar) Effectbeoordeling Zie discipline Biodiversiteit Totale broeikasgasemissies (ton CO2- equivalenten) /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

213 Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen De exploitant heeft reeds op voorhand een aantal milderende maatregelen onmiddellijk geïmplementeerd in de gewenste situatie om in te spelen op de positieve effecten van deze maatregelen op het milieu, omgeving en dierenwelzijn. Zowel de bestaande stallen als de nieuwe stallen zijn AEA uitgevoerd volgens systeem P-6.4. De exploitant maakt eveneens de keuze om de bezetting in de bestaande en de nieuwe stallen te beperken tot 20,5 kippen/m². Dit komt het dierenwelzijn ten goede. Verder heeft de exploitant ervoor gekozen om de emissiepunten te verhogen. Een verhoogde ventilatie uitlaat of schouw, zorgt ervoor dat de geurpluim zich in een groot luchtvolume kan mengen voor de geurpluim het grondniveau bereikt. Op deze manier is er een betere verdeling van de luchtemissies in de omgeving: Nokventilatoren op bestaande stallen stal 1 en stal 2: verhogen naar 9,5 m Plaatsen van een stofbak op bestaande stallen + hoogte stofbak op bestaande stallen stal 1 en stal 2: hoogte 10,5 m Nokventilatoren van de nieuwe stallen stal 3, stal 4 en stal 5: hoogte 9,5 m Kokers aan achtergevel van nieuwe stallen stal 3, stal 4 en stal 5: hoogte 9,5 m (koker stal 3, meest nabij stal 2 is 9,25 m owv perceelsgrens) Bovenstaande maatregelen zijn niet standaard, maar reeds in de gewenste toestand mee opgenomen door de exploitant o.w.v. de positieve effecten op omgeving en ook op het welzijn van de dieren zelf. Verder worden onderstaande maatregelen genomen: Als geurbeïnvloedende maatregelen inzake voeder en voederwijze wordt in de BBT-studie het toedienen van meerfasenvoedering aangehaald. Doordat de voeders beter afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de dieren, daalt de stikstofexcretie in de mest. Ook toediening van eiwitarm voeder heeft een significante reductie in de stikstofexcretie in de mest tot gevolg. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoeders met verlaagd fosforgehalte en ruw eiwitgehalte. Dit effect is niet meegenomen in de berekening van de geurconcentraties, de bekomen resultaten zijn dus een worst-case scenario. Bij het vullen van de silo s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. De stallen worden op regelmatige basis intensief gereinigd. Dit resulteert in een beperking van de geuremissie. Het aantal transporten op het bedrijf wordt geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing, slijtage emissies en emissies van verbrandingsgassen door het verbruik van mazout wordt beperkt. Het bedrijfsterrein wordt zo goed als kan proper en stofvrij gehouden. Bovendien werd er geen rekening gehouden met een eventuele reductie van stof door de aanwezigheid van een stofbakken die geplaatst worden aan de achtergevel van de bestaande stallen stal 1 en stal 2. De beoordeling van de effecten kan verder genuanceerd worden door een beperkte reductie voor de stofbak (PM10) aan te nemen. De berekeningen in dit MER gaan dus uit van een worst-case scenario. 213/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

214 Een stofbak zorgt voor de reductie van de stofuitstoot en een verbeterde dispersie. De horizontale luchtstroom wordt omgebogen naar een verticale luchtstroom, waardoor de emissies hoger zullen uitgestoten worden. Een bijkomend voordeel valt te verwachten doordat er meer stof ter plekke zal neerslaan. Er kan dus vanuit gegaan worden dat dit een reducerend effect heeft op de stofemissies van het bedrijf (vnl. ten aanzien van de grovere fracties). Er zijn evenwel geen gegevens bekend m.b.t. het emissiereducerend effect inzake PM10. Een stofbak werkt met het principe van impactie en inertiedepositie. De uitstromende lucht wordt sterk van richting veranderd (horizontaal naar verticaal). Kleinere deeltjes zullen geneigd zijn de luchtstroom te volgen, terwijl grotere deeltjes uit de bocht vliegen en botsen tegen de wand van de stofbak. Door de zwaartekracht vallen de deeltjes vervolgens naar beneden en worden uit de lucht verwijderd. Een deel van het stof blijft ook aan de wand kleven Bijkomend te nemen maatregelen Voor de discipline Lucht moeten er geen bijkomende maatregelen genomen worden door het bedrijf De Kiekoet bvba. De noodzaak naar bijkomende milderende maatregelen voor de ammoniakemissie wordt bekeken in de discipline Biodiversiteit Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Onderzoek naar mogelijkheden voor reductie geurhinder Mogelijke aanbevelingen voor het bedrijf De Kiekoet bvba: -De bestaande groenaanplanting zal verder uitgebreid worden met een enkele rij streekeigen bomen achter de nieuwe pluimveestallen. De coniferen achter de berging zullen bij de nieuwbouw verwijderd worden omdat ook een gedeelte van deze constructie afgebroken zal worden. Langs de zijde van de laatste stal (zijde van de bewoners De Schutshoeven ) op gepaste afstand zal er een talud aangelegd worden die beplant zal worden met streekeigen beplanting. -Bij gebruik van breekinstallatie kan door gebruik van bevochtiging/verneveling de impact van stof gemilderd worden Synthese discipline Water Voor de bouw van de nieuwe stallen zal er tijdens de aanlegfase een bronbemaling vereist zijn. Gezien de korte bemalingsduur en de voorziene lozing in nabijgelegen grachten en het feit dat de invloedsfeer van de bemaling binnen het bedrijfsterrein bevindt, wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Het oppompen uit de grondwaterwinning heeft zowel in de huidige als gewenste situatie geen invloed op de bedrijfsvreemde winningen in de omgeving. Op het bedrijf is er zowel in de huidige als gewenste situatie opslag van bepaalde risicostoffen. Alle huidige tanken werden goedgekeurd. In de gewenste situatie worden de 2 enkelwandige tanken van gasolie en petroleum verwijderd. De twee tanken zullen worden gereinigd en afgevoerd door een erkend bedrijf. Daarnaast worden er 2 nieuwe petroleumtanken geplaatst die zullen voldoen aan de Vlarem voorwaarden. Zowel de huidige als gewenste situatie wordt aanzien als een beperkt negatief effect. De opslag van reinigings-, ontsmettings- en ongedierte- bestrijdingsmiddelen worden beoordeeld als een beperkt negatief effect doordat gebruik gemaakt wordt van erkende producten die 214/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

215 op een veilige plaats worden gestockeerd. De transformator zal jaarlijks gekeurd worden. Hierdoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Zowel in de huidige als gewenste situatie is er voldoende opslag van reinigingswater waardoor wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. Door directe afvoer van de kippenmest na elke ronde en geen verplichting tot het plaatsen van peilputten, wordt zowel in de huidige als gewenste situatie uitgegaan van een verwaarloosbaar tot geen effect. In de huidige situatie infiltreert alle hemelwater ofwel in de grond ofwel in de infiltratievoorziening. Hierdoor is voldaan aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening en aangezien het bedrijf gelegen is in niet-overstromingsgevoelig gebied, wordt dit beschouwd als een verwaarloosbaar effect. In de gewenste situatie zal het hemelwater dat afkomstig is van de nieuw te plaatsen stallen infiltreren in de nabije grond. De bijkomende betonverharding zal infiltreren in het bestaand infiltratiebekken. Hierdoor is ook voldaan aan de gewestelijke verordening en kan eveneens uitgegaan worden van een verwaarloosbaar effect. Bij de gewestelijke verordening zal een afwijking voor het niet plaatsen van een hemelwaterput van 10 m³ gevraagd worden. Het huishoudelijk sanitair afvalwater wordt zowel in de huidige als gewenste situatie geloosd op het oppervlaktewater na behandeling in een septische put. Zolang er geen IBA wordt geplaatst, wordt er uitgegaan van een negatief effect. In de huidige situatie is het drinkwaterverbruik net iets lager dan de gemiddelde waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' waardoor wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. In de gewenste situatie wordt het drinkwaterverbruik geschat hoger te zijn dan de maximale BBT-waarde waardoor wordt uitgegaan van een aanzienlijk negatief effect. Mits het toezien op het niet lekken van de drinkwaterbakken, kunnen hier geen maatregelen genomen worden aangezien drinkwater levensnoodzakelijk is voor de kippen. Zowel in de huidige als gewenste situatie wordt grondwater aangewend voor hoog- en laagwaardige toepassingen. Dit betekent een aanzienlijk negatief effect. Omwille van sanitaire redenen kan de exploitant geen hemelwater inzetten voor het reinigen van de stallen. In het huishouden daarentegen zou wel hemelwater kunnen ingezet worden. Indien een hemelwaterput van 5 m³ wordt aangesloten op het dakoppervlakte van de woning, kan er 60 m³ hemelwater gebruikt worden Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd. Er is voldoende opslagcapaciteit voor het opvangen van reinigingswater. Gebruik van erkende producten. Periodieke reiniging verharde oppervlakten om afspoelen potentiële verontreiniging te voorkomen. Alle tanken zijn gekeurd De te verwijderen tanken zullen worden gereinigd en afgevoerd door een erkend bedrijf. Aanwezigheid van een infiltratiebekken Onmiddellijke afvoer van mest na elke ronde 215/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

216 Bijkomend te nemen maatregelen Keuring (beperkt onderzoek) van de tanken dient te gebeuren voor 17/12/2021 Nieuw te plaatsen petroleumtanken dienen te beschikken over een conformiteitsattest Jaarlijkse keuringen van de transformator Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Volgende tips zijn belangrijk voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau: Plaatsen van een hemelwaterput van 5 m³ om hemelwater in het huishouden te kunnen gebruiken en plaatsen van een IBA Herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen Verder gebruik maken van een waterzuinige hogedrukreiniger. Hiermee kan het waterverbruik in vergelijking met een klassieke tuinslang tot de helft teruggebracht worden. De meest efficiënte hogedrukreinigers hebben een debiet van 6,5 l/min. Zowat alle types laten het gebruik van alternatieve waterbronnen vrij van bezinkbare deeltjes- toe. Bij gebruik van nietleidingwater raden de producenten een extra voorfilter aan. Zorg bij het gebruik van een hogedrukreiniger altijd voor voldoende verluchting. Gebruik van goede drinkbakken, nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van vlotter, In het geval dat de bemaling in de zomerperiode gebeurt, wordt aanbevolen na te gaan nagegaan in hoever het onttrokken grondwater voor beregening kan gebruikt worden voor eigen gebruik of voor gebruik door omliggende bedrijven Synthese discipline Bodem Behoudens bij calamiteiten kunnen de effecten op de bodem als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beschouwd worden. Hierbij wordt er uiteraard van uit gegaan dat aan alle wettelijke bepalingen voldaan wordt m.b.t. o.a.: Opslag van risicostoffen Bodemverzet Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen: De bestaande stallen zijn uitgerust met een volle betonnen vloer zodat uitspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt. De te verwijderen tanken zullen worden gereinigd en afgevoerd door een erkend bedrijf. Jaarlijks wordt een mestaangifte gedaan Bijkomend te nemen maatregelen : De nieuw te bouwen stallen worden uitgerust met een volle betonnen vloer zodat uitspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt. Er dient voldaan te worden aan de Vlarebo-wetgeving voor wat betreft het grondverzet. Een oriënerend bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd bij overdracht, onteigeing, sluiting, faillissement en vereffening een eerste keer binnen 12 jaar na aanvang van de exploitatie en daarna periodiek om de twintig jaar. 216/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

217 De extra mest die geproduceerd wordt in de toekomstige situatie wordt hoofdzakelijk naar een externe mestverwerkingsinstallatie vervoerd. Indien er toch calamiteiten zouden optreden die een impact kunnen hebben op de bodem of het grondwater, worden zo snel mogelijk de nodige acties ondernomen om de verontreiniging weg te nemen of om de verdere verspreiding van de verontreiniging te voorkomen, bv. door de verontreinigde grond af te voeren naar een daartoe vergunde inrichting. Uiteraard dienen hierbij de wettelijke bepalingen gevolgd te worden De verdere mogelijkheden of aanbevelingen Er wordt verwezen naar de discipline Water (inzake bodem- en grondwaterverontreiniging) en de discipline Biodiversiteit (inzake verzurende en vermestende deposities) Synthese discipline Geluid Voor de discipline geluid worden de relevante geluidsbronnen op het bedrijf bepaald, zijnde de continue geluidsbronnen (ventilatoren) en de incidentele geluidsbronnen (transporten). De beoordelingspunten zijn de dichtste woning en op 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf. In dit MER wordt ook het effect bekeken tot het meest nabijgelegen kwetsbare gebied, met name het bosgebied ten Z van het bedrijf. Binnen een straal van 200 m rond de perceelsgrenzen (toekomstige situatie) van het bedrijf van De Kiekoet bvba, zijn 2 woningen gelegen, met name De Kiekoet 9 ten ZO en De Schutshoeven 8 (NW). Ten N van het bedrijf De Kiekoet bvba ligt een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, ten Z van het bedrijf ligt een gebied voor milieubelastende industrieën. De beoordelingspunten voor geluid zijn allen gelegen op minder dan 500 m van een van deze gebieden. In dit MER zijn de beoordelingspunten gelegen in gebied categorie 2 (Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van industriegebieden niet vermeld in punt 3 of van gebieden voor gemeenschapsvoorziening en openbare nutsvoorzieningen) en nemen we als richtwaarde 50 db(a) tijdens de dag, 45 db(a) tijdens de avond en tijdens de nacht. Aangezien er op ca 500 m ten Z van het bedrijf een drukke secundaire weg (N71) gelegen is, zal de aanname van stil agrarisch gebied een onderschatting zijn van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Ten Z van het bedrijf, op 465 m van de perceelsgrens, is een gebied voor milieubelastende industrie gelegen. Ten N van het bedrijf, is eveneens op minder dan 500 m, een gebied voor openbaar nut gelegen. Een aanname van een hoger oorspronkelijk omgevingsgeluid van 5 db(a) is een realistische aanname in het MER, met name 40 db(a) tijdens de dag, 35 db(a) tijdens de avond en 25 db(a) tijdens de nacht. De voornaamste continue geluidsbronnen zijn de ventilatoren. In de huidig vergunde situatie zijn er 12 bestaande ventilatoren aanwezig (voor 1993) en 13 nieuwe ventilatoren (na 1993). In de huidige effectiev situatie zijn de bestaande ventilatoren vervangen en hebben we in totaal 34 nieuwe ventilatoren (na 1993). In de gewenste situatie zijn er in totaal 53 nieuwe ventilatoren (na 1993) aanwezig. In de huidig vergunde situatie kan volgende geconcludeerd worden voor de bestaande ventilatoren: Tijdens de avond en de nacht is er matig significant negatief effect ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning; tijdens de dag een verwaarloosbaar effect; Tijdens de nacht is er een matig significant negatief effect op 200 m van de perceelsgrens; tijdens de dag en avond een verwaarloosbaar effect; 217/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

218 Er is een matig significant negatief effect ter hoogte van het bosgebied voor alle beoordelingsperiodes; Het specifiek geluid van de 12 bestaande ventilatoren voldoet aan de richtwaarde; het omgevingsgeluid kan verhogen; Er zijn geen milderende maatregelen nodig (schema Vlarem II). We kunnen stellen dat het specifiek geluid van de nieuwe ventilatoren in de huidig vergunde situatie voldoet aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Er is wel een stijging van het omgevingsgeluid. Volgens het significantiekader komt dit overeen met: Een verwaarloosbaar effect (score 0) tijdens de dag ter hoogte de meest nabijgelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens en tijdens de avond op 200 m van de perceelsgrens; Tijdens de overige periodes en beoordelingspunten is er een matig significant negatief effect (score -1). Er wordt voldaan aan de GW voor nieuwe inrichtingen, er zijn geen milderende maatregelen nodig (schema Vlarem II). In de huidige effectieve situatie kan volgende geconcludeerd worden: Het specifiek geluid van de nieuwe ventilatoren in de huidige effectieve situatie, voldoet aan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen tijdens alle periodes ter hoogte van de meest nabijgelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens; Enkel ter hoogte van het bosgebied tijdens de avond is er een overschrijding van de grenswaarde met 1,7 db(a); tijdens de nacht en overdag is er geen overschrijding; Het omgevingsgeluid kan verhogen < 6 db(a); Dit geeft een volgens het significantiekader een score 0 of nog, een verwaarloosbaar effect tijdens de dag op 200 m van de perceelsgrens; voor de overige periodes en beoordelingspunten hebben we een matig significant negatief effect (score -1); Enkel ter hoogte van bosgebied tijdens de avond hebben we een score -3 aangezien de grenswaarde overschreden wordt; de gemiddelde drempelwaarde voor vogels bedraagt 45 db(a) (zie verder discipline Biodiversiteit). In de gewenste situatie kan volgende geconcludeerd worden: Het specifiek geluid van de nieuwe ventilatoren in de gewenste situatie, voldoet aan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen tijdens alle periodes ter hoogte van de meest nabijgelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens; Enkel ter hoogte van het bosgebied tijdens de avond is er een overschrijding van de grenswaarde met 0,6 db(a); tijdens de nacht en overdag is er geen overschrijding; Het omgevingsgeluid kan verhogen 3 db(a); Dit geeft een volgens het significantiekader een score 0 of nog, een verwaarloosbaar effect tijdens de dag ter hoogte van de meest nabijgelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens; voor de overige periodes en beoordelingspunten hebben we een matig significant negatief effect (score -1); Enkel ter hoogte van bosgebied tijdens de avond hebben we een score -3 aangezien de grenswaarde overschreden wordt; de gemiddelde drempelwaarde voor vogels bedraagt 45 db(a) (zie verder discipline Biodiversiteit). Wanneer het effect van de nieuwe geluidsbronnen in de gewenste situatie wordt vergeleken met de huidige effectieve situatie, is de verandering van het omgevingsgeluid negatief, d.w.z. dat het omgevingsgeluid daalt t.o.v. de huidig effectieve situatie. Dit is te verklaren door de aanwezigheid van stofbakken achter de bestaande stallen en door dat de nieuwe stallen (ventilatoren) verder gelegen zijn van de meest nabijgelegen woning. 218/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

219 Bij de beoordeling van de effecten van de continue bronnen moet steeds opgemerkt worden dat er bij de bepaling van de geluidshinder geen rekening wordt gehouden met afscherming door gebouwen of groenaanplantingen. De incidentele bronnen worden vergeleken met de richtwaarde voor een incidenteel geluid van een bestaande inrichting. De meeste transporten gebeuren overdag. Uit deze toetsing blijkt dat het LAeq,1s overdag steeds voldoet aan de richtwaarde t.h.v. de meest nabijgelegen woning, op 200 m van de perceelsgrens én ter hoogte van het bosgebied. Het laden van de dieren gebeurt 's nachts. 's Nachts wordt er eveneens voldaan aan de richtwaarde voor het laden van de dieren. Er zijn in de gewenste situatie geen nieuwe incidentele bronnen. De transporten die voorkomen zijn reeds bestaande activiteiten. In de bestaande toestand spreken we van ca 6 transporten per week. In de toekomstige toestand is er een stijging van het aantal tot ca 11 transporten per week. In totaal zijn er in de huidige situatie ca 296 transporten per jaar en in de toekomst zal dit stijgen tot 588 transporten op jaarbasis Milderende maatregelen Er dient opgemerkt te worden dat de berekende effecten in dit MER geen rekening gehouden met de aanwezige afscherming van de geluidsbronnen door gebouwen of groenaanplantingen Project-geïntegreerde maatregelen Ventilatoren zijn computer gestuurd en frequentie gestuurd. Stofbakken op bestaande stallen Hoge kokers (9,5 m) op de nieuwe stallen met ventilator onderaan de koker geplaatst Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Er is reeds een groenaanplant voorzien. De stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten Door het bedrijf geplande maatregelen / Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt. Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. De exploitant dient goede afspraken te maken met leveranciers en transporteurs om de motor zo snel mogelijk stil te leggen en het vermijden van onnodige piekgeluiden (vb. het dichtslaan van een laadklep). 219/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

220 Er wordt aanbevolen om de transporten zoveel mogelijk overdag te laten gebeuren, zoals nu het geval is. Enkel het laden van slachtrijpe dieren gebeurt s nachts Synthese discipline Mens en gezondheid Het aantal zware transporten vermeerdert van ca 6 naar ca 11 per week in de gewenste situatie. Het bedrijf is gelegen langs de Kiekoet 16 in Hamont-Achel, dit is een lokale weg. De aankomst en vertrekroute naar en van het bedrijf lopen via lokale wegen met een aantal particuliere woningen en woningen met landbouwactiviteiten. Op ongeveer 500 m ten zuiden van het bedrijf ligt de gewestweg Hamont-Geel (N71). Er wordt bijgevolg uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect voor de gewestweg en de lokale weg in de huidige situatie. In de gewenste situatie wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect voor de gewestweg en een beperkt negatief effect t.a.v. de lokale wegen. Er worden verwaarloosbare effecten verwacht op de gezondheid van de mens ten gevolge van geluidshinder en geurhinder, besproken in de discipline Geluid en de discipline Lucht. Gezien er geen ondergrens is beneden dewelke er geen gezondheidsimpact ontstaat voor de parameters PM 10-PM 2,5 en ook niet éénduidig bekend is wat de impact van endotoxines is, kan er voor de bewoning vlak bij het bedrijf sprake zijn van een beperkt effect (score -1). In de berekening wordt er geen rekening gehouden met eventuele reducties van stof door de plaatsing van stofbakken. Er is klachtenhistoriek aanwezig voor het bedrijf. Op de gemeente wordt een klachtenregister bijgehouden en er gebeurt een opvolging op het bedrijf door regelmatige controle door milieuinspectie. De exploitant neemt alle mogelijke maatregelen om de hinder te beperken. Opmerking m.b.t. vaststelling van zgn. geurhinder Ten aanzien van de hierboven beschreven vaststellingen van milieu-inspectie, en de hieruit volgende aanmaningen m.b.t. geurhinder, dient echter wel aangegeven te worden dat louter het vaststellen van de aanwezigheid van geur op een specifieke locatie en op een specifiek tijdstip niet zomaar mag gelijk gesteld worden aan het wetenschappelijk onderbouwd optreden van effectieve geurhinder. Idem ten aanzien van de vaststellingen geformuleerd door omwonenden. Waarnemen van geur impliceert niet dat er zomaar sprake is van hinder. Om over geurhinder, cfr. het Vlaams beleidskader, te kunnen spreken, is het noodzakelijk om aan te tonen dat op een bepaalde plaats, een specifieke concentratie gedurende een minimale periode op jaarbasis (typisch 2% van de tijd van het jaar) overschreden wordt. Dit kan dus niet op basis van louter plaatsbezoeken vastgesteld worden, maar enkel op basis van modelberekeningen op jaarbasis, uitgaande van een gemeten of berekende geuremissie, zoals in dit MER in de discipline lucht werd uitgevoerd (door impactberekeningen waarbij de P98 waarden berekend werden). Bestrijding van ongedierte gebeurt door de exploitant zelf, en wordt beschouwd als een beperkt negatief effect Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen Indien er klachten worden geuit van buurtbewoners, zoekt de klant naar mogelijke oorzaken en oplossingen. Indien mogelijk neemt hij maatregelen om de hinder te beperken. Voorwaarde is wel dat hij op de hoogte wordt gebracht van de klachten. 220/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

221 Voor de deelaspecten lucht en geur en voor geluid worden reeds een aantal milderende maatregelen genomen door het bedrijf. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline Lucht en discipline Geluid Bijkomend te nemen maatregelen Voor de discipline Mens-Gezondheid is het niet nodig om bijkomende maatregelen te nemen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Voor het deelaspect geluid wordt er verwezen naar de aanbevelingen in dicipline Geluid. De aanbevelingen die gedaan worden voor het deelaspect lucht worden beschreven in de discipline Lucht Synthese discipline Biodiversiteit Het bedrijf is gelegen in SBZ-V (BE : Hamonterheide, Hageven, Buitenheide, Stamprooierbroek en Mariahof. Het SBZ-H (BE : Hageven met Dommelvallei, Beverbeekse heide, Warmbeek en Wateringen) is gelegen op ongeveer 640 m afstand van het bedrijf. Op 420 m ten N is VEN-gebied gesitueerd. Dit VEN-gebied, De Wambeekvallei (id 181) strekt zich uit ten N en W van het bedrijf en is van het type GEN (Grote Eenheid Natuur). In Nederland is het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied gelegen op een afstand 4,6 km. In een straal van 1 km rond het bedrijf liggen een aantal waardevolle en zeer waardevolle vegetaties. Er zijn ook een aantal habitatwaardige vegetaties aanwezig en regionaal belangrijke biotopen. Als aandachtgebieden worden de habitats in SBZ-H weerhouden, alsook de habitats in SBZ-V en VENgebied. De plaats waar de nieuwe stallen worden gebouwd, staat aangeduid als biologisch minder waardevol en de impact wordt aanzien als geen of verwaarloosbaar. De ammoniakemissie in de huidige vergunde situatie bedraagt NH3/jaar. In de huidig effectieve situatie zijn de bestaande stallen reeds AEA uitgevoerd met systeem P-6.4 en bedraagt de ammoniakemissie kg NH3/jaar. In de gewenste situatie bedraagt de ammoniakemissie kg NH3/jaar. Voor de beoordeling van verzuring en vermesting door ammoniakemissie wordt enerzijds de impactsore bepaald voor de verschillende scenario s en anderzijds een berekening gemaakt met de IMPACT tool. De berekeningen gebeuren voor de huidig vergunde situatie, de huidig effectieve situatie en de gewenste situatie. Uit deze berekeningen kunnen we concluderen dat er geen of een verwaarloosbaar effect is voor verzuring en vermesting door ammoniakemissie van het project: T.h.v. de habitats en zoekzones in SBZ-H; de impactscore < 5% volgens significantiekader NH 3 T.h.v. de aandachtsgebieden in SBZ-V en VEN (en niet gelegen in SBZ-H); de depositie <3% van de KDW van het habitat volgens significantiekader verzuring en vermesting MER richtlijnenboek Dit zowel voor de huidig vergunde, de huidig effectieve als de gewenste situatie T.h.v. het Nederlandse Natura 2000-gebied op 4,6 km. Voor verdroging wordt er uitgegaan van een aanvaardbare impact. Ook de effecten ten gevolge van rustverstoring werden als aanvaardbaar ingeschat. 221/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

222 Voor de discipline Biodiversiteit zijn milieueffecten te verwaarlozen zodat bijkomende milderende maatregelen zich niet opdringen Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen Voor door het bedrijf genomen milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines Lucht, Water en Geluid. De nieuwe pluimveestallen zullen conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal volgens het systeem P-6.4. Ook de bestaande stallen zijn uitgevoerd volgens dit systeem. Er worden stofbakken voorzien voor de bestaande pluimveestallen. Een extra reductie van ammoniak werd hier niet mee in rekening gebracht. Hoewel we kunnen vermoeden dat hoewel er meer stof zal afgevangen worden, dit ook een gunstig effect kan hebben op de ammoniak. De bestaande groenaanplanting zal verder uitgebreid worden Bijkomend te nemen maatregelen Voor de discipline Biodiversiteit is het niet nodig om bijkomende maatregelen te nemen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Er zijn geen verdere aanbevelingen Synthese discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en archeologie Bij de inschatting van het project op het landschap wordt er gekeken naar de impact op het landschap als relatiesysteem, de impact op de erfgoedaspecten, en de impact op de perceptieve aspecten. De impact op de landschapsbeleving en landschapsstructuur wordt omschreven als gering negatief. Door het bouwen van de nieuwe stallen en schaalvergroting zal het landschap bijkomend versnipperd worden. Indien er rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van andere landbouwbedrijven/gebouwen in de omgeving, zal het landschap slechts in beperkte mate bijkomend verstoord worden door het project. Voorspelling van de effecten op gekende erfgoedelementen (monumenten, relicten, zichten, ensembles...) impliceert het inschatten van het mogelijke waardeverlies. Op ongeveer 290 m ten W van de inrichting is de ankerplaats Vallei van de Warmbeek en kasteel van Beverbeek gelegen. Er bevindt zich één relictzones in de nabije omgeving, namelijk De vallei van de Warmbeek op ongeveer 530 m ten noorden en westen van de inrichting. In een straal van 1 km zijn er een aantal elementen bouwkundig erfgoed gelegen. De invloed van de aanwezigheid van het pluimveebedrijf op de ankerplaats is miniem. Door de aanwezigheid van verschillende verspreide bosjes, zal er geen directe visuele hinder optreden naar de ankerplaats toe. Het bijbouwen van de drie extra stallen zal geen bijkomend effect veroorzaken. Voor de huidige situatie is er een geringe verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. De uitbouw van het bedrijf gebeurt aansluitend bij de bestaande gebouwen. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een geringe verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. 222/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

223 Bij de inschatting van de perceptieve aspecten wordt er enerzijds rekening gehouden met het effect van de aanwezigheid van het bedrijf in het landschap en anderzijds met een inschatting van het effect van een groenscherm (lengte, streekeigenheid, ). Op het bedrijf zijn alle gebouwen en constructies geordend en compact opgesteld. In de toekomstige situatie zal het bedrijf, ondanks de uitbreiding in oppervlakte, nog steeds een compact geheel vormen. De gebruikte materialen en kleurtinten van de nieuw te bouwen stallen zijn dezelfde als de bestaande stallen. Op deze manier zien de 5 stallen er in de toekomstige situatie hetzelfde uit. De inrichting te Hamont-Achel heeft een verzorgd uitzicht, de exploitant waarborgt dit ook naar de toekomst toe. Er is een bestaand groenscherm aanwezig dat verder wordt aangepast na voltooiing van de werken. Wegens het ontbreken van een groenscherm aan de noordzijde en een deel van de westzijde van de inrichting wordt de afschermende invloed van het groenscherm in de huidige situatie als gering negatief omschreven. Wanneer er na het voltooien van de bouwwerken op de inrichting een volwaardig groenscherm uit streekeigen beplanting wordt aangelegd rondom de nieuwe stallen en aan de noordzijde van de inrichting is er sprake van geen tot een verwaarloosbaar effect. Er moet een archeologienota worden opgesteld bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Indien dit zich zou voordoen moeten de vondsten gemeld worden aan Agentschap RO Vlaanderen, Onroerend Erfgoed Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen: Het bedrijf vormt een verzorgd onderdeel van een agrarisch landschap. Er is een groenscherm aanwezig in de huidige situatie dat verder wordt uitgebreid Gebruikte materialen voor nieuwe stallen gelijk aan de bestaande stallen Inplanting aansluitend aan bestaande stallen; compact geheel; ruimtegebruik blijft beperkt Bijkomend te nemen maatregelen Voor de discipline Landschap is het niet nodig om bijkomende maatregelen te nemen De verdere mogelijkheden of aanbevelingen: Er zijn geen verdere aanbevelingen Synthese klimaatreflex Op het bedrijf worden in de huidige effectieve situatie al ammoniakemissiearme stalsystemen toegepast voor de 4 bestaande pluimveestallen. Het doel is om een verandering te realiseren door de bouw van drie nieuwe slachtkuikenstallen (en de afbraak van 2 bestaande stallen). De nieuwe stallen zullen conform de ter zake geldende wetgeving ook uitgerust worden als ammoniakemissiearme stallen, uitgerust met warmtewisselaars (P-6.4). De bestaande pluimveestallen in de huidige effectieve situatie zijn reeds ammoniakemissiearm uitgevoerd met een warmtewisselaar (P-6.4). Er zijn echter geen gegevens gekend over een eventuele reductie van methaanemissies door deze ammoniakemissiearme systemen. Mogelijks hebben deze ook een beperkend effect op de methaanemissie. M.b.t. de transporten wordt er aanbevolen om de transporten i.k.v. de bedrijfsvoering te optimaliseren en overbodige transporten te vermijden. 223/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

224 Uit bovenstaande kunnen we concluderen dat de bijdrage van het project m.b.t. de broeikasgassen geen of een verwaarloosbaar effect heeft. Hierbij geven we eveneens mee dat het aandeel van de veeteeltsector slecht 7% bedraagt van de totale broeikasgasemissies in Vlaanderen. De bijdrage van het bedrijf De Kiekoet bvba aan de broeikasgasemissie is als zeer beperkt te beschouwen, met name 0,001% van de broeikasgasemissie in Vlaanderen. Ten tweede nemen we het veranderende klimaat mee als ontwikkelingsscenario. We bestuderen concreet in welke mate het project is aangepast aan een veranderend klimaat. Gezien de ligging van het bedrijf in niet-overstromingsgevoelig gebied en op infiltratiegevoelige grond, wordt er een verwaarloosbaar effect verwacht voor de kwetsbaarheid van het project voor natuurrampen zoals overstromingen. Door de ligging in open-ruimtegebied is het bedrijf gevoelig aan toenemende periodes van hitte en droogte. Wat betreft de hittestress bij pluimvee, worden algemene voorzorgsmaatregelen genomen door de exploitant: oordeelkundige ventilatie, aangepaste debieten, voldoende kennis van het systeem. Voldoende opname van fris water, dat vlot bereikbaar is, is ook zeer belangrijk. Waarschijnlijk nemen de energiekosten voor ventilatie en koeling wel toe in de toekomst. Een oordeelkundige groeninrichting van het bedrijf met gepaste groenaanplantingen of waterpartijen kan dit effect milderen Synthese externe veiligeheid Er zijn geen Seveso-bedrijven in de ruime omgeving (binnen straal van 2 km) van het bedrijf. Het bedrijf zelf is ook geen Seveso-bedrijf. Inzake brandrisico s zal bij de vergunningsaanvraag advies gegeven worden door de brandweer met betrekking tot de wettelijke voorschriften. Stoffen die als gevaarlijke geklasseerd zijn, zijn slechts in beperkte mate aanwezig op het bedrijf. De opslag van deze stoffen dient te gebeuren volgens de van toepassing zijnde Vlarem-voorschriften. 224/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

225 14. Niet-technische samenvatting Voor de niet-technische samenvatting wordt verwezen naar de aparte bijlage 'Niet-technische samenvatting'. 225/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

226 15. Verklarende woordenlijst abiotisch milieu aërodynamische diameter alluviaal ammoniak ammonium antropogeen autonome ontwikkeling Belgische Biotische Index biotisch bodemkaart denitrificatie depositie discipline drainageklasse ecosysteem ecotoop effecten emissie g.e. geluidsdrukniveau (L p) geurdrempel GPVB-installatie grondgebonden afzet grondverbonden afzet de niet-levende materie de aerodynamische diameter van een stofdeeltje is gelijk aan de diameter van een bolvormig deeltje dat in de omgevingslucht hetzelfde gedrag vertoont als dat stofdeeltje behorend tot het alluvium, dat ontstaan is door aanslibbing van rivierklei NH 3, scherpriekend gas (= ammoniakgas) het ion NH + 4, waarvan ammoniumbasen en -zouten afgeleid worden ontstaan door menselijke activiteit de ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken zonder gestuurde beïnvloeding van buitenaf een systeem om via de bepaling van de aanwezigheid van een aantal groepen macroinvertebraten in een waterloop de biologische waterkwaliteit van deze waterloop te beoordelen met betrekking tot de levende materie geeft de verspreiding aan van bodemseries, die elk gekenmerkt wordt door hun grondsoort, natuurlijke drainageklasse en horizontenopvolging; ze geeft ook de blijvende landbouwwaarde van de verschillende bodems aan proces waarbij bepaalde micro-organismen nitraat en nitriet omzetten in vrije stikstof en distikstofoxide, veelal onder anaërobe omstandigheden afzetting vanuit de lucht naar een ecosysteem; het is een hoeveelheid per tijdseenheid per oppervlakte-eenheid (vb. 10 kg SO 2/dag/ha) milieuaspect dat in het kader van milieueffectrapportage onderzocht wordt, door de regelgeving vastgelegd als de disciplines Mens en Gezondheid, Biodiversiteit, Bodem, Water, Lucht, Licht, Warmte en Straling, Geluid en Trillingen, Klimaat, Monumenten en Landschappen en Materiële goederen ontwateringtoestand van het bodemprofiel uitgedrukt volgens het Belgisch bodemclassificatiesysteem geheel van abiotische en biotische componenten en onderlinge relaties ruimtelijke eenheid die homogeen is ten aanzien van de vegetatie en de abiotische standplaatsfactoren (water, bodem) die voor de vegetatie bepalend zijn veranderingen in het abiotische milieu ten gevolge van (vooral) antropogene activiteiten uitstoot van stoffen in de omgevingslucht geureenheid geeft een waarde aan de geluidsterkte (uitdrukking in decibel, db) concentratie van een gasvormige stof of van een mengsel van gasvormige stoffen die door de helft van een panel waarnemers wordt onderscheiden van geurvrije lucht; de geurdrempel heeft per definitie een geurconcentratie van één geureenheid/m³; de individuele geurdrempel is de geurdrempel die voor een individu werd vastgesteld een inrichting die als dusdanig onder de toepassing valt van de bepalingen van de titels I en II van het Vlarem inzake geïntegreerde preventie en bestijding van verontreiniging als bedoeld in de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24/09/1996 en die de vaste technische eenheid omvat waarin de activiteiten en processen die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg difosforpentoxide; die op de in aanmerking komende tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond mag worden opgebracht de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg difosforpentoxide, waarvoor er één of meer door de Mestbank goedgekeurd(e) mestafzetovereenkomst(en) is (zijn) 226/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

227 grondwaterkwetsbaarheid hiermee wordt aangegeven in welke mate een watervoerende laag beschermd is tegen verontreiniging s.l. vanaf het maaiveld immissie de concentratie van een bepaalde stof/contaminant in de omgevingslucht indelingslijst de aan het VLAREM als bijlage I toegevoegde alfabetische lijst en indeling van de als hinderlijk beschouwde inrichtingen ingreep-effect-schema schema of netwerk dat de relaties tussen de milieueffecten onderling en met de afgeleide ingrepen van de activiteit aanduidt initiatiefnemer de natuurlijke of rechtspersoon die een vergunning voor het project wenst te bekomen kritische last de maximaal toegelaten depositiewaarde per eenheid van oppervlakte en per tijdseenheid van een bepaald ecosysteem die onbeperkt kan getolereerd worden zonder dat er nadelige effecten optreden op basis van de huidige kennis L A95,T de waarde van het geluidsdrukniveau dat wordt overschreden in 95% van de waarnemingen in de meettijd T. L A,eq het constante A-gewogen (d.i. met correctie voor het menselijk oor) geluiddrukniveau dat gedurende een tijdsinterval T dezelfde geluidsenergie zou veroorzaken als het werkelijk gemeten A-gewogen geluidsdrukniveau gedurende hetzelfde tijdsinterval T. L W, L WA geluidsvermogenniveau (lineair, of A-gewogen) is de maat voor het door een bron uitgestraalde geluidsvermogen; deze eigenschap is onafhankelijk van afstand of akoestische omgeving M.e.r. milieueffectrapportage M.e.r.-plicht de verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapport voor hinderlijke en andere dan hinderlijke inrichtingen MER milieueffectrapport MER-deskundige natuurlijke of rechtspersonen door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu als deskundige voor het opstellen van een milieueffectrapport in een of meerdere disciplines disciplines Mens en Gezondheid, Biodiversiteit, Bodem, Water, Lucht, Licht, Warmte en Straling, Geluid en Trillingen, Klimaat, Monumenten en Landschappen en Materiële goederen mestverwerking het behandelen en/of verwerken van dierlijke mest derwijze dat de nutriënten vervat in de dierlijke mest ofwel worden gemineraliseerd en de vaste residu s, die na de mineralisatie overblijven, niet op in het Vlaamse Gewest gelegen cultuurgrond worden opgebracht, tenzij deze residu s eerst zijn behandeld tot kunstmest; ofwel worden gerecycleerd en het gerecycleerde eindproduct niet op in het Vlaamse Gewest gelegen grond wordt gebracht milderende maatregelen maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieueffecten van het geplande project te vermijden, te beperken en zoveel mogelijk te verhelpen milieu de fysieke, niet-levende en levende omgeving van de mens waarmee deze in een dynamische en wederkerige relatie staat olfactorisch betreft de geur Ontwikkelingsscenario beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie o.i.v. plannen en beleidsopties O.O. Openbaar onderzoek O&V Ontvankelijkheid en volledigheid OU odour units OVC Omgevingsvergunningscommissie peilbuizen tot op het grondwater geboorde putten, voorzien van een kunststof buis zodat hieruit grondwaterstalen genomen kunnen worden percentielwaarde percentage van de tijd dat een zekere concentratie niet wordt overschreden projectgebied het gebied waarin een voorgenomen activiteit gepland is referentiesituatie de toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling, omvattende: de huidige, gewijzigde en de wenselijke situatie 227/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

228 specifiek geluid de getalwaarde van de component van het oorspronkelijk omgevingsgeluid die eenduidig kan toegewezen worden aan een inrichting of aan een deel van een inrichting. studiegebied het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de milieueffecten en afhankelijk is van de invloedssfeer van de milieueffecten vaste mest dierlijke mest met een gehalte aan droge stof hoger dan 20 % VCRO Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening vegetatie ruimtelijke massa van de plantenindividuen in samenhang met de plaats waar zij groeien en in de rangschikking die zij spontaan en door onderlinge concurrentie hebben ingenomen VITO Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek waarnemingsdrempel laagste gehalte of concentratie voor de betrokken parameter die kan worden waargenomen WGO Wereldgezondheidsorganisatie zuurequivalent eenheid om de verzuringsgraad van een polluent te meten; deze eenheid staat toe om de verschillende verzurende polluenten met elkaar te vergelijken. Eén zuurequivalent komt overeen met 32 gram zwaveldioxide, 46 gram stikstofdioxide en 17 gram ammoniak 228/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

229 16. Literatuurlijst Aarnink, A.J.A. en H.H. Ellen (Veehouderij). Processen en factoren bij fijn stofemissie in de veehouderij (2006). Albers R., Beck J., Bleeker A., Van Bree L., Van Dam J., Van den Eerden L., Freijer J., Van Hinsberg A., Marra M., Van de Salm C., Tonneijck A., De Vries W., Wesselink L. en Wortelboer F. (2001). Evaluatie van de verzuringsdoelstellingen: de onderbouwing. RIVM rapport , juni Aminal, Cel Lucht. Saneringsplan fijn stof voor de zones met overschrijding in 2003 en aanpak fijn stofproblematiek in Vlaanderen (december, 2005). Plan in uitvoering van de richtlijnen 96/62/EG en 1999/30/EG. Anon. Dierlijk afval: Inventarisatie en juridisch kader (1996). uitgegeven door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (OVAM). Anon. Interimwet Ammoniak en veehouderij (1994). Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 1994/634. Anon. Uitvoeringsregeling Ammoniak en veehouderij (1994). Staatscourant 25 augustus 1994, nr Anoniem (2004). Lozingen in de lucht Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 196 pp. + bijlagen Antrop M., Gulinck H., Van Looy K., De Blust G., Van Ghelue P., Melkebeke I. en Kuijken E. (1993). Structuurplan Vlaanderen. Deelfacet Open Ruimte. Eindrapport. Opdracht Plangroep Structuurplan Vlaanderen. Antrop M. (1995). Traditionele landschappen in Vlaanderen, voorlopig document van een studieopdracht, Universiteit Gent, Vakgroep geografie. -, (2001). Odour impacts and odour emission control measures for intensive agriculture. Final Report. Environmental research, R&D report series no.14. European community. Belgische Geologische Dienst ( ). Toelichtingen bij de geologische kaart van België: Vlaams Gewest. Berckmans D., Hendriks J. & Andries A. (2000). Bijdrage tot de uitbouw van beleidsmaatregelen voor de reductie van de ammoniakuitstoot door de landbouw in Vlaanderen, Deel 2: Reductietechnieken voor de ammoniakemissie. Bervoets L., Schneiders A. en Verheyen R.F. (1990). Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest, Maas- en Netebekken, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Brussel. Boussery K., Calus A., Cocquyt M., Degloire T., Demeulemeester M., Desmet K., Desmyter L., Mahieu J., Martens I., Masquelin B., Storme K, Vanbecelaere D., Van Winghem J., Verhoest K., Wauters E. (2006). Agrarische architectuur, technisch bekeken. POVLT, Beitem. Calus A., Degloire T., Depraetere D., Desmyter L., Dezeure L., Storme K., Verhoest K., Mahieu J., Masquelin B., Van Winghem J. (2006). Bedrijfsintegratie, een wisselwerking tussen land- en tuinbouwbedrijven en hun omgeving. POVLT, Beitem. Chardon, W.J. (Alterra) en van der Hoek, K.W. (RIVM). Berekeningsmethode voor de emissie van fijn stof vanuit de landbouw, Wageningen. Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (2010). Stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde. VMM, Aalst. 306 p. Colanbeen M., Neukermans G. (1992). Stankbestrijding van ventilatielucht door het gebruik van biofilters en biowasfilters. Universiteit Gent, Gent. CVB tabellenboek. Dams R., Moens L. & Roos P. (1994). Verzuring, Wetenschappelijk verslag, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen. Derden A., Meynaerts E., Vercaemst P. en Vrancken, K. (2006). Best Beschikbare Technieken (BBT) voor de veeteeltsector. Eindrapport BBT Veeteelt, VITO, februari De Fré R. (1993). Geurnormen, in cursus Geurhinder, KVIV. De Fré R. & Swaans W. (1999). Screening van ammoniakconcentraties in Vlaanderen, Uitgevoerd door VITO in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij. 229/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

230 EIPPCB (European IPPC Bureau), Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC), Reference Document on Best Available Techniques for Intensive Rearing of Poultry and Pigs, EC, JRC, EIPPC Bureau, EPA Environmental Protection Agency (2001). Odour impacts and Odour Emission Control Measures for Intensive Agriculture. Environmental research, R&D report series No. 14. Fangmeier A., Hadwiger-Fangmeier A., Vander Eerden L. & Jäger H.-J. (1994). Effects of atmospheric ammonia on vegetation a review. Environ. Pollut. 86, Feyaerts, T., Huybrechts, D. en Dijkmans, R.. Best Beschikbare Technieken (BBT) voor mestverwerking, tweede editie, oktober 2002, VITO. 363 p. Goedseels V. De evaluatie van odorantenemissie in relatie tot de infrastructuur van intensieve veebedrijven, K.U.Leuven, Faculteit Landbouwwetenschappen. Heij G.J. & Schneider T. (1991). Eindrapport tweede fase Additioneel Programma Verzuringsonderzoek, rapport nr , Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieuhygiëne, Bilthoven. Hendriks J., Berckmans D., Vinckier C. & Vranken E. (1997). Beperking van ammoniak-emissie uit de extractielucht van stallen, studiedag : Mestproblematiek, 30 oktober 1997, Beveren. Hendriks J., Andries A., Saevels P., Libaux C., Vranken E., Vinckier C., Berckmans D., De Bruyn G., Baron M. & Van Langenhove H. (2001). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering in Vlaanderen. K.U.Leuven, U.Gent & Vlaamse Gemeenschap. IIASA (International Institute for Applied Systems Analysis) (2002). Modelling Particulate Emissions in Europe. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costs. I.N. (2003). Natuurrapport 2003: Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. I.N., Biologische waarderingskaart van België. Verklarende tekst bij de kaartbladen. I.W.O.N.L. Bodemkaart van België, verklarende tekst bij de kaartbladen, 1/ Ingelaere B., Geluidsisolatie. WTCB. Studiedag LNE 5 mei Jansen A.J.M., de Graaf M.C.C. & Roelofs J.G.M. (1996). The restoration of species-rich heathland communities in the Netherlands. Vegetatio 126, Katholieke Universiteit Leuven, Universiteit Gent, Ministerie van Middenstand en Landbouw ( ). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering in Vlaanderen. Deel I: Ammoniak- en geuremissies door de veeteelt bronnen en reductietechnieken; Deel II: Meetprocedure voor ammoniak- en geuremissies van agrarische constructies; Deel III: Voorstel beoordelingsrichtlijn. Studie uitgevoerd in opdracht van de Administratie Land en Tuinbouw. Klarenbeek J.V. & van Harrveld A.Ph. (1995). On the regulations, measurements and abatement of odours emanating from livestock housing in the Netherlands. In: New knowledge in Livestock odor, Proceedings of the International livestock odor conference Iowa State University, College of Agriculture, Ames, USA. Landbouw & Techniek, jaargang 5, 25 februari Ammoniakvervluchtiging beperken kan, p Lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof, Bijlage Richtlijnenboek Landbouwdieren, versie 17/05/2019. LNE. Visiedocument de weg naar een duurzaam geurbeleid. Draftversie 2006 en versie Malants D. en Feyen J, Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van oppervlakte- en grondwaterstroming. Acco, Leuven. Meeus-Verdenne K, Scohart P.O., De Borger R. (1986). Vormen de zware metalen aanwezig in dierlijke afvalstoffen een risico voor het leefmilieu? Landbouwtijdschrift nr. 4, jaargang 39, MINA-plan 2 ( ). Instrument voor een milieuvriendelijke toekomst voor Vlaanderen. MINA-plan 3 ( ). Vlaams Milieubeleidsplan. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ( ). Kwetsbaarheidskaarten van het grondwater. 230/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

231 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Ruimtelijke Planning (1998). Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Ministerie van Middenstand en Landbouw (1998). Water op het landbouwbedrijf. MIRA (2011). Milieurapport Vlaanderen MIRA Indicatorrapport 2011, Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst, 171 p. MIRA (2008). Milieurapport Vlaanderen MIRA, Achtergronddocument Thema Klimaatverandering. De Nocker L., Schoeters K., Moorkens I., Jespers K., Aernouts K., Beheydt D., Vanneuville W., MOL, G. & Ogink, N.W.M. (2002). Geuremissies uit de veehouderij II Overzichtsrapportage IMAG Rapport , IMAG, Wageningen. Mosquera L., Hol J.M.G., Winkel A., Huis in t Veld J.W.H., Gerrits F.A., Ogink N.W.M., Aarnink A.J.A., Fijnstofemissie uit stallen: melkvee. Rapport 296- herziene versie. Wageningen UR Livestock Research. MVG (2000). Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas, toestand 13/6/2000, op schaal 1/10.000, opgemaakt door MVG, LIN, AMINAL, Afdeling Water. MVG (2001). Deel 1: Ammoniak- en geuremissies door de veeteelt bronnen en reductietechnieken. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, januari MVG, LIN, AROHM, M&L (2001). Landschapsatlas. Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Landschapsaltas, toestand 31/03/2001 (schaal 1/ of 1/50.000). Nagels A., Schneiders A., Weiss L., Wils J., Peymen J. en Clement L. (1994). Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest, Polders en Gentse Kanalen, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Brussel. Neuckermans (1991). Beperking van geurhinder, in Mengmest: implicaties voor de landbouw en het milieu, B. Van Renterghem en W. Verstraete, september 1991, IWONL-Coval publicatie, 218p. Odor Control Task Force, (1998). Control of odor emissions from animal operations, A report from the board of governors of the university of North-Carolina, 35p., 1 sept North Carolina Agriculture Research Service, College of Agriculture and Life Scineces, North Carolina State University. Ogink N.W.M. & Groot Koerkamp P.W.G. (2001). Comparison of odour emissions from animal housing systems with low ammonia emission. 1 st IWA international conference on odour and VOCs: Measurement, Regulation and Control Techniques, The university of NSW, Sydney, Australia, 25-28th Guidoh Ogink, N.W.M. & Lens, P.N. (2001). Geuremissie uit de veehouderij. Overzichtsrapportage IMAG Rapport , IMAG, Wageningen. Omzendbrief LNE 2012/1 (2012). Milderende maatregelen voor geuremissies die afkomstig zijn van bestaande varkens- en pluimveestallen in Vlaanderen. Vlaamse Overheid Leefmilieu, Natuur en Energie, 29 juni Preene M., Roberts T., Powrie W. and Dyer M., Groundwater control - design and practice. Publisher: CIRIA. Pollet I., Van Langenhove H. & Christiaens J. (1996). Onderzoeks- en ontwikkelings-overeenkomst inzake de NH 3- emissies door de landbouw. Rapport in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij (174M3495), 193. Project Research Gent nv, Universiteit Gent, PRA Odournet bv (2004). Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Aminabel. Provincie West-Vlaanderen. Plantgoed voor meer streekeigen groen. Dienst MiNaWa, Sint-Andries. Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996 Schirz S. (1989). Handhabung der VDI-Richtlinien 3471 Schweine und 3472 Hühner, Kuratorium für Technik und Bauwesen in der Landwirschaft, Darmstadt. Staelens, J., Neirynck, J., Genouw, G., Roskams, P. (2006). Dynamische modellering van streeflasten voor bossen in Vlaanderen. Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2006/03. Rapport INBO.R Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. 231/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

232 Schrooten, L. en Van Rompaey, H. (2002). Ontwikkeling van een methodologie voor een emissie-inventaris van PM10 en PM2,5 en opstellen van een emissie-inventaris voor 1995 en Studie uitgevoerd door Vito in opdracht van de VMM. TNO (2002), CEPMEIP-databank (Co-ordinated European Programme on Particulate Matter Emission Inventories, Projections and Guidance) (2002). Databank op internet Uenk, G. H., G. J. Monteny, T. G. M. Demmers, and M. G. Hissink Luchtsamenstelling onder de overkapping van mestsilo's voor en na het mixen van de mest, IMAG-DLO, Wageningen. UG (1998). Werkdocument Traditionele landschappen in Vlaanderen, Vakgroep geografie, Afdeling regionale geografie en landschapskunde, Universiteit Gent, gent. p.17 Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002). Voorstellen van een geschikte methode om nuleffectniveaus van geurhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5 pilootsectoren. Deel I: Evaluatie van het Nederlandse normeringsstelsel; Deel II: Uitwerken methode toepasbaar op de Vlaamse situatie; Deel II: Formulering voorstel voor de 5 pilootsectoren. Studies uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap, Aminabel. Vandamme M. en Nechelput H. (2005). De Grondwaterproblematiek en alternatieven voor grondwater in Vlaanderen voor land- en tuinbouw. Studie en vervolmakingsdag Duurzaam watergebruik in land- en tuinbouw. TI-KVIV. Melle, 27 april Van Dijk C.J, Dueck Th.A., Wamelink G.W.W. & Mosquera J. (2005). Invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van ammoniak uit een varkenshouderij. Eindrapport. Plant Research International Nota 333, Wageningen. Van Dijk C.J., Mosquera J., Van Alfen A.J., Hol J.M.G., Nijeboer G.M. & Dueck Th.A. (2004). Invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van ammoniak uit een varkenshouderij. Meetcampagne. Plant Research International Nota 287, Wageningen. 25pp. Van Elst T., Philips G., Vanthournout L., Van Langenhover H., De Roo K., Bongers M., PRG nv, UGent, PRA OdourNet bv (2004). Voorstellen van aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters. Project uitgevoerd door Project Research Gent in opdracht van AMINAL (TWOL2002/OL ). Van Langenhove, H. en Defoer, N. (2002). Valideren van de meetprocedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van referentiestallen als voorbereiding op de implementatie van de beoordelingsrichtlijn voor emissie-arme stalsystemen. Partim geur. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Landmaatschappij, afdeling Mestbank en van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Aminabel. Van Geelen M. & van der Hoek K.W. (1982). Stankbestrijdingstechnieken voor stallen in de intensieve veehouderij, IMAG, publicatie 167. Van Houtte E., Lebbe L., Zeuwts L. en Vanlerberghe F. (2002). Concept for development of sustainable drinking water production in the Flemish coastal plain based on integrated water management. 17th Salt Water Intrusion Meeting, Delft, The Netherlands. Van Langenhove H. & Van Broeck G. (1997). Onderzoek geurnormering. Eerste fase: Ontwikkelen van methodologie voor opstellen van geurnormering voor homogene sectoren. Opdrachtgever: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Bestuur Algemeen Milieubeleid. van Ouwerkerk E.N.J. (1996). Klimaat en energie in de veehouderij (Instituut Milieu- en Agritechniek), studiedag Techniek: Energie en Milieu, 12 maart 1996, Reehorst te Ede, p Velders, G.J.M., Aben, J.M.M., Beck, J.P., Blom, W.F., van Dam, J.D., Elzenga, H.E., Geilenkirchen, G.P., Hoen, A., Jimmink, B.A., Matthijsen, J., Peek, C.J., van Velze, K., Visser, H., de Vries, W.J., Concentratiekaarten voor grootschalige luchtverontreiniging in Nederland, Rapportage Milieu- en Natuurplanbureau (MNP), Bilthoven, 102 pagina s. Vereecken H. & Hermy M. (2000). Ammoniak en de invloed op plantengemeenschappen. Uit: Bijdrage tot de uitbouw van beleidsmaatregelen voor de reductie van de ammoniakuitstoot door de landbouw in Vlaanderen (2000), 232/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

233 Verlinden, G. (2005). Valorisatie van resteffluenten afkomstig van de mestverwerking. Deel 2: Chemische samenstelling van de resteffluenten. Bodemkundige Dienst van België vzw. Opdrachtgever: Mestbank, VLM. Vermeersch G., Anselin A., Devos K., Herremans M., Stevens J., Gabriëls J. & Van Der Krieken B., Atlas van de Vlaamse broedvogels Mededelingen van de Instituut voor Natuurbehoud 23, Brussel, 496 p. Vlaams Coördinatiecentrum Mestverwerking (VCM), STIM-mestverwerking (2004). Mestverwerking op het landbouwbedrijf: mogelijkheden en kostprijs. VLM (2003). Landinrichtingsproject Brugse Veldzone. Richtplan. Deelstudie Landbouw. VLM (2004). Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie. VMM (1994). Leren om te keren, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (1995). Emissiejaarverslag, structuur en resultaten van de emissie-inventaris Vlaamse Regio. VMM (1996). Milieu- en natuurrapport Vlaanderen 1996, Leren om te keren, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (1997). Emissiejaarverslag Vlaamse Milieumaatschappij, België. VMM (1998). Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema s (MIRA-T 1998), Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (2000). Waterwegwijzer voor architecten. VMMa (2000). Mira-S Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: scenario s, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMMb (2000). MIRA-T 2000: milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema s, Garant, Kessel-Lo/Apeldoorn. p.503 VMM (2001). VMM, waterkwaliteit Lozingen in het water 2000, Erembodegem Vlaamse milieumaatschappij, p.36 VMM (2001). Emissie-inventaris 2000 (situatie 15 mei 2000). VMM (2002). VMM, Zure regen in Vlaanderen Depositiemeetnet verzuring 2002, Erembodegem Vlaamse milieumaatschappij, p. 43 VMM (2005). MIRA-T 2005: Milieu- en natuurrapport Vlaanderen : LannooCampus, Heverlee. VMM (2006). Milieurapport Vlaanderen. MIRA-T Focusrapport. Vlaamse Milieumaatschappij en uitgeverij Lannoo nv, Heverlee. VMM (2004). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 270 pp. + bijlagen. VMM (2007). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 148 pp. + bijlagen. VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Kust- en Poldersysteem. Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 93 p. VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Sokkelsysteem. Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 111 p. VMM (2010b). Lozingen in de lucht (+ bijlagen). Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. VMM (2011). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Jaarverslag Immissiemeetnetten Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 140 p. VMM (2011). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Jaarverslag Immissiemeetnetten Bijlagen. Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 110 p. Wijziging Regeling ammoniak en veehouderij (2005). Uit:Staatscourant 13 juli 2005, nr. 133/pag /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

234 17. Overzicht tabellen Tabel 1: Ligging bedrijf volgens gewestplan Tabel 2: Overzicht lopende milieuvergunningen De Kiekoet Tabel 3: Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen De Kiekoet Tabel 4: Overzicht huidig vergunde en gewenste toestand Tabel 5: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen huidige vergunde toestand en in de huidig effectieve situatie Tabel 6: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen gewenste toestand Tabel 7: Overzicht grondstoffengebruik in de huidige situatie en in de gewenste situatie Tabel 8: Waterbehoefte huidige situatie (dieren en personen) Tabel 9: Werkelijk waterverbruik volgens VMM-wateraangifte Tabel 10: Waterbehoefte in de gewenste situatie voor de dieren (drinkwater en reinigingswater) en het huishouden Tabel 11: Overzicht eindproducten in de huidige en de gewenste situatie Tabel 12: Effectbeschrijving per milieudiscipline Tabel 13: Verbods- en afstandsregels voor pluimveestallen in agrarisch gebied Tabel 14: Toetsingswaarden bronnencluster (Richtlijnenhandboek landbouwdieren) Tabel 15: Beschrijving geurgevoelige bestemmingen (Richtlijnenhandboek lucht, LNE) Tabel 16: Aantal waarderingspunten De Kiekoet bvba in de huidig vergunde situatie Tabel 17: Geuremissie bedrijf De Kiekoet bvba in de huidig vergunde situatie Tabel 18: Geuremissie omliggende bedrijven bronnencluster Tabel 19: Parameters IMPACT in de huidig vergunde situatie Tabel 20: Aantal waarderingspunten De Kiekoet bvba in de huidige effectieve situatie Tabel 21: Parameters IMPACT in de huidig effectieve situatie Tabel 22: Toekomstig aantal waarderingspunten De Kiekoet bvba Tabel 23: Geuremissie bedrijf De Kiekoet bvba in de gewenste situatie Tabel 24: Parameters IMPACT-model in de gewenste situatie Tabel 25: Resultatentabel clusterbeoordeling (met inbegrip van de emissies van het bedrijf in de aanvraag) Tabel 26: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidig vergunde situatie, de huidig effectieve, de gewenste situatie én de cluster zonder het bedrijf van De Kiekoet BVBA, ter hoogte van de indicatorwoningen Tabel 27: Gedetailleerd overzicht van de individuele geurconcentraties (OUe/m³) als 98P veroorzaakt door het bedrijf De Kiekoet bvba voor huidig vergunde, huidig effectieve en gewenste situatie ter hoogte van de indicatorwoningen Tabel 28: Significantiekader mbt bijdrage van PM10 en PM2, Tabel 29: Stofemissie bedrijf De Kiekoet bvba in de huidige vergunde situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde lijst emissiefactoren MER-richtlijnenboek landbouwdieren) Tabel 30: Stofemissie bedrijf De Kiekoet bvba in de huidige effectieve situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde lijst emissiefactoren MER-richtlijnenboek landbouwdieren) Tabel 31: Stofemissie bedrijf van De Kiekoet bvba in de gewenste situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde lijst emissiefactoren MER-richtlijnenboek landbouwdieren) Tabel 32: Relatieve stofemissie in vergelijking met de stofemissie in de referentie situatie Tabel 33: Effectoverzicht impact fijn stof voor de bijdrage vanwege het bedrijf Tabel 34: Ammoniakemissie bij bedrijf van De Kiekoet bvba in de huidig vergunde situatie Tabel 35: Ammoniakemissie bij bedrijf van De Kiekoet bvba in de huidig effectieve situatie Tabel 36: Ammoniakemissie bij bedrijf van De Kiekoet bvba in de gewenste situatie Tabel 37: Broeikasgasemissie in Vlaanderen en aandeel veeteeltsector (VMM, 2010b) /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

235 Tabel 38: Berekening methaanemissie uit de stallen bij bedrijf De Kiekoet bvba in de huidige situatie (vergund en effectief) Tabel 39: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de huidige situatie (vergund en effectief) Tabel 40: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in huidige situatie (vergund en effectief) Tabel 41: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de huidige situatie Tabel 42: Berekening methaanemissie uit de stallen bij bedrijf De Kiekoet bvba in de gewenste situatie Tabel 43: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de gewenste situatie Tabel 44: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de gewenste situatie Tabel 45: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de gewenste situatie Tabel 46: Totale broeikasgasemissie in de huidige (vergund en effectief) en in de gewenste situatie 92 Tabel 47: Procentuele bijdrage bedrijf aan broeikasgasemissie in Vlaanderen t.g.v. veeteeltsector en overige sectoren Tabel 48: Significantiekader ter beoordeling van de onttrekking van grondwater op de omgeving Tabel 49: Significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit Tabel 50: Vergunde grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km rond het bedrijf Tabel 51: Bepaling van de grondwatertafeldaling Tabel 52: Significantiekader ter beoordeling van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening 109 Tabel 53: Significantiekader ter beoordeling van de lozing van huishoudelijk afvalwater Tabel 54: Significantiekader ter beoordeling van het waterverbruik Tabel 55: Significantiekader ter beoordeling van de waterbronnen Tabel 56: Bepaling van drink- en reinigingswaterverbruik door het pluimvee Tabel 57: Significantiekader ter beoordeling van de bodemverstoring Tabel 58: Geologische opbouw Tabel 59: Omschrijving bodemtype projectgebied (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Tabel 60: Richtwaarden in db(a) voor Lsp in open lucht volgens bijlage van Vlarem II Tabel 61: Significantiekader geluid Tabel 62: Normen voor incidenteel geluid Tabel 63: Ventilatoren in de huidig vergunde situatie Tabel 64: Ventilatoren in de huidige effectieve situatie Tabel 65: Ventilatoren in de gewenste situatie Tabel 66: Overzicht transporten in de huidige situatie en in de gewenste situatie Tabel 67: Afstand geluidsbron beoordelingspunt Tabel 68: beoordeling van de bestaande continue bronnen Tabel 69: beoordeling van de nieuwe continue bronnen in de huidig vergunde situatie Tabel 70: Toetsing incidentele bronnen vergunde situatie lossen van veevoeders Tabel 71: Toetsing incidentele bronnen vergunde situatie laden van dieren Tabel 72: Toetsing incidentele bronnen vergunde situatie overige transporten Tabel 73: beoordeling van de nieuwe continue bronnen in de huidige effectieve situatie Tabel 74: beoordeling van de nieuwe continue bronnen in de gewenste situatie Tabel 75: Significantiekader ter beoordeling van de verkeershinder Tabel 76: Ligging bedrijf volgens gewestplan Tabel 77: Samenvattende tabel ruimtegebruik en betrokken populaties Tabel 78: Overzicht transporten in de huidige situatie en in de gewenste situatie Tabel 79: Samenvattende tabel stressoren Tabel 80: biologische waardevolle en zeer waardevolle elementen in onmiddellijke omgeving van het bedrijf /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

236 Tabel 81: Habitatwaardige vegetaties en regionaal belangrijke biotopen in de omgeving van het bedrijf (straal 1 km) Tabel 82: Beleidsdoelstellingen berekend met VLOPS o.b.v. emissiedoelstellingen uit NEC-richtlijn in Zeq/ha.jaar, (VMM,2013) Tabel 83: Gemiddelde gemodelleerde verzurende deposities SO2, NOx en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Hamont-Achel, 2011 (VMM,2013) Tabel 84: Significantiekader ter beoordeling van het ecotoopverlies Tabel 85: Kritische last verzuring (zuurequivalenten/ha/jaar) voor een aantal ecosystemen (Meykens et al., Albers et al., 2001) Tabel 86: Kritische last verzuring bossen (zuurequivalenten/ha/jaar) Tabel 87: Kritische last vermesting (kg N/Ha.jaar) en mogelijke gevolgen voor overschrijding voor een aantal vegetatietypes Tabel 88: Significantiekader ter beoordeling verzuring en eutrofiëring als gevolg NH3-uitstoot in SBZ-H Tabel 89: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en vermesting Tabel 90: Significantiekader ter beoordeling van verdroging Tabel 91: Vermestende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties, niet gelegen in SBZ-H Tabel 92: Verzurende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties, niet gelegen in SBZ-H Tabel 93: Significantiekader ter beoordeling van wijzigingen die de landschappelijke structuren beïnvloeden Tabel 94: Significantiekader ter beoordeling van de verstoring van de erfgoedwaarde Tabel 95: Significantiekader ter beoordeling van de perceptieve kenmerken /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

237 18. Bijlagen Bijlage Figuren Zie aparte bijlage Impact-bestanden Volgende output-bestanden van IMPACT worden meegestuurd met de Aanmelding: 237/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

238 18.3. Fotoreportage Foto: perceel uitbreiding stallen 238/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

239 Foto perceel uitbreiding stallen (rechtste stal is stal 4 wordt afgebroken) 239/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

240 Foto voorkant bestaande stallen 240/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

241 Foto loods 241/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

242 Foto oprit naast woning 242/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

243 Foto woning exploitant 243/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

244 Foto berging 244/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

245 Foto loods 245/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

246 Foto weegbrug naast loods 246/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

247 Foto stalling voortuigen 247/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

248 Foto stal /272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

249 Foto zicht tussen stallen (puinverharding) 249/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

250 Foto achterkant stallen met zicht op ventilatoren 250/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

251 Foto zicht tussen stallen (achterkant) 251/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

252 Foto binnen in de stal 252/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

253 Foto woning exploitant 253/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

254 Foto gekoelde kadaveropslag (in opbouw) 254/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

255 Foto De Kiekoet richting O 255/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

256 Foto De Kiekoet richting W 256/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

257 Foto Toegangspoort bedrijf De Kiekoet Bvba 257/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

258 18.4. Uittreksels akoestisch onderzoek Akoestisch onderzoek Nederland: 1) Uittreksel uit akoestisch onderzoek uitgevoerd door M&A Milieuadviesbureau BV uitgevoerd voor een pluimveebedrijf in Nederland. Hierin wordt een demping van 15 db(a) door een stofbak vermeld. 2) Uittreksel uit een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Exlan Consultants BV voor een pluimveebedrijf in Nederland. Hierin wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht voor ventilatoren in kokers. 258/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

259 259/272 Aanmelding/Ontwerp-MER De Kiekoet bvba

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau

Nadere informatie

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE FIGUREN DE MEIBOOM BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE FIGUREN DE MEIBOOM BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE 18.1. FIGUREN DE MEIBOOM BVBA Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf - Diensthoofd Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen

Nadere informatie

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuringsverslag

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen (4)

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA. Verandering van een varkenshouderij LILLE

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA. Verandering van een varkenshouderij LILLE AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA Verandering van een varkenshouderij LILLE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

MER in de omgevingsvergunning

MER in de omgevingsvergunning MER in de omgevingsvergunning Inhoud Wat zijn de grote veranderingen? Wat is er nieuw in het algemeen? Welke wetgeving is er? Toelichting over de project-mer-procedure Handleiding voor INI/deskundigen

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou)

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou) Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Ieper

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Ieper Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE Opdrachtgever Flaviehoeve GCV Noordmoerstraat 5 8630 Veurne KBO-nummer 0828.449.185 Vestigingseenheidsnummer

Nadere informatie

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

De Omgevingsvergunning

De Omgevingsvergunning De Omgevingsvergunning Een overzicht Rita Agneessens 09.02.2017 1. Doelstelling 2. Wetgevend kader 3. Toepassingsgebied 4. Bevoegde overheid 5. Vergunningsprocedures 2 procedures Eerste aanleg Beroep Overzicht

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE

MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL

MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 111.333 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT FLAVIEHOEVE GCV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen Gelet op de mededeling van kleine verandering op 23 september 2011 ingediend door de heer Zaman Jan, Eeckbergstraat 64 te 9170 Sint-Gillisvergadering

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 25 september 2014 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/2 Uitvoering RSPA : PRUP Oude kanaalarm Puurs

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven. administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL

KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba

Nadere informatie

Doel van het formulier

Doel van het formulier TOELICHTING BIJ HET INVULLEN VAN HET FORMULIER VOOR HET VERZOEK TOT BIJSTELLING OF DE VRAAG TOT AFWIJKING VAN DE MILIEUVOORWAARDEN DIE GELDEN VOOR EEN INGEDEELDE INRICHTING OF ACTIVITEIT Dit document geeft

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1'

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' directie Ruimte dienst Ruimtelijke Planning Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' 1. Inleiding Deze nota behandelt de adviezen die zijn binnengekomen in

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon.

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon. Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 5 april 1995

Nadere informatie

College van burgemeester en schepenen

College van burgemeester en schepenen verbaa College van burgemeester en schepenen beraadslaging/proces verbaal Samenstelling: de heer Patrick Janssens, burgemeester; de heren Robert Voorhamme, Philip Heylen, Ludo Van Campenhout, mevrouw Leen

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project:

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL Tel (02)553 80 79 Fax (02)553 80 75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT?

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? 1. Wat is een milieueffectrapport? Er wordt een bepaald project of plan opgevat in uw gemeente. De uitvoering daarvan zal mogelijk effecten

Nadere informatie

Bezwaarschrift aanvraag pluimveehouderij Yvan Moonen, Kriekelswarande zn Diest

Bezwaarschrift aanvraag pluimveehouderij Yvan Moonen, Kriekelswarande zn Diest Bezwaarschrift aanvraag pluimveehouderij Yvan Moonen, Kriekelswarande zn Diest Middels dit bezwaarschrift wens ik bezwaar in te dienen tegen de voormelde milieuvergunningsaanvraag op gronde van volgende

Nadere informatie

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving WOORD VOORAF: Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de mer-procedure. Tevens

Nadere informatie

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking ^\ Vlaamse Regering AMV/00015605/1001/B Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking van artikel 5.9.4.4 van titel II van het VLAREM, ingediend door de bvba DGST, Waterstraat

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

HANDLEIDING. Overzicht van de procedurele en inhoudelijke wijzigingen n.a.v. de omzetting van de Europese projectm.e.r.- richtlijn (2014/52/EU)

HANDLEIDING. Overzicht van de procedurele en inhoudelijke wijzigingen n.a.v. de omzetting van de Europese projectm.e.r.- richtlijn (2014/52/EU) Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1

Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1 Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1 Voor in de inhoudstafel: Speciaal voor dit Jubileumnummer werd door twee gespecialiseerde advocaten een juridisch tweeluik samengesteld waarbij

Nadere informatie

2 Overzicht figuren Lijst van afkortingen... 13

2 Overzicht figuren Lijst van afkortingen... 13 Inhoud 1. Inhoud... 3 2 Overzicht figuren... 11 3 Lijst van afkortingen... 13 4 Inleidende bepalingen... 15 4.1 Voorwoord... 15 4.2 Regelgeving... 16 4.3 Invloed hebbende regelgeving... 17 4.4 Inwerkingtreding...

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 25 januari 2014 betreffende het onroerend erfgoed;

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 25 januari 2014 betreffende het onroerend erfgoed; Besluit van de Vlaamse Regering houdende de voorlopige vaststelling van het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Scheldepolders Hingene in Bornem DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de Vlaamse

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

De omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning De omgevingsvergunning FORUM ADVOCATEN BVBA Nassaustraat 34 A 2000 Antwerpen T 03 369 95 65 F 03 369 95 66 E info@forumadvocaten.be W www.forumadvocaten.be Problematiek Het realiseren van belangrijke investeringsprojecten

Nadere informatie

Datum collegevergadering: 05/11/2018

Datum collegevergadering: 05/11/2018 Datum collegevergadering: 05/11/2018 Dossiernummer omgevingsloket: OMV_2018120145 Dossiernummer: MLD/2018/00330 Ondertekening: Voor eensluidend uittreksel De Algemeen Directeur, Christi van Calster In

Nadere informatie

Bijlage 8 bij het ministerieel besluit houdende wijziging van een aantal formulieren naar aanleiding van inwerkingtreding van

Bijlage 8 bij het ministerieel besluit houdende wijziging van een aantal formulieren naar aanleiding van inwerkingtreding van Bijlage 8 bij het ministerieel besluit houdende wijziging van een aantal formulieren naar aanleiding van de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning Bijlage 19 bij het besluit van de Vlaamse Regering

Nadere informatie

Het inrichtingenbegrip in Vlaanderen. Naam: Steven Betz Functie:Adviseur milieu & ruimtelijke ordening Datum: 22 april 2016

Het inrichtingenbegrip in Vlaanderen. Naam: Steven Betz Functie:Adviseur milieu & ruimtelijke ordening Datum: 22 april 2016 Het inrichtingenbegrip in Vlaanderen Naam: Steven Betz Functie:Adviseur milieu & ruimtelijke ordening Datum: 22 april 2016 Juridische kader BELGIË 8 augustus 1980 : Bijzondere wet tot hervorming van de

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen MLVER-2011-0104/ELSL/kadc BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN NV COLOMBUS-HTC, BVBA AFVALSTOFFEN

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage

Richtlijnen milieueffectrapportage Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit MLVER/07-56/mavb. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE HEER LEENAERTS JAN MET BETREKKING

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER

Ontheffing tot het opstellen van een MER Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing

Nadere informatie

Juridische aspecten. Ansy Poelman VCB

Juridische aspecten. Ansy Poelman VCB Ansy Poelman VCB OMGEVINGSVERGUNNING - Regelgeving - Procedures - Werven OMGEVINGSVERGUNNING - Regelgeving - Procedures - Werven Omgevingsvergunningendecreet BVBB en besluit Waarom? Snelle en eenvoudige

Nadere informatie

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus

Nadere informatie

College van burgemeester en schepenen

College van burgemeester en schepenen verbaa College van burgemeester en schepenen beraadslaging/proces verbaal Samenstelling: de heer Patrick Janssens, burgemeester; de heren Robert Voorhamme, Philip Heylen, Ludo Van Campenhout, mevrouw Leen

Nadere informatie

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Aan het college van burgemeester en schepenen VLAREM-03-140917 In te vullen door de behandelende afdeling dossiernummer

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage voor een mestvarkensbedrijf te Rijkevorsel, De heer Gustaaf Hendrikx, Gansheideweg 4, 2310 Rijkevorsel

Richtlijnen milieueffectrapportage voor een mestvarkensbedrijf te Rijkevorsel, De heer Gustaaf Hendrikx, Gansheideweg 4, 2310 Rijkevorsel Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap departement Leefmilieu en Infrastructuur administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel MER Graaf de Ferrarisgebouw

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 26 januari 2017 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP De Beunt Lier voorlopige

Nadere informatie

De melding heeft betrekking op een terrein gelegen te Hofmeierlaan Brugge, kadastraal gekend in BRUGGE 18 AFD/DEEL ST-KRUIS, sectie B, 0279H

De melding heeft betrekking op een terrein gelegen te Hofmeierlaan Brugge, kadastraal gekend in BRUGGE 18 AFD/DEEL ST-KRUIS, sectie B, 0279H OMG referentie: OMV_2019014507 Inrichtingsnummer: 20190204-0025 Besluit van het college van burgemeester en schepenen dd. 11 maart 2019 tot aktename van de melding klasse 3 van Het Bouwhuis bvba voor een

Nadere informatie

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10.

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10. Besluit /hs. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF,

Nadere informatie

Wanneer is een plan of programma plan-m.e.r.- plichtig?

Wanneer is een plan of programma plan-m.e.r.- plichtig? Wanneer is een plan of programma plan-m.e.r.- plichtig? SCHEMA GEEN PLANMER GEEN PLAN-MER Fase 1: DEFINITIE? Neen Ja Fase 2: TOEPASSINGSGEBIED? Neen Ja Fase 3: VAN RECHTSWEGE? Neen Ja SCREENING PLAN-MER

Nadere informatie

BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3

BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3 INHOUDSOPGAVE DEEL I. BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3 HOOFDSTUK II. DE BRONNEN VAN HET (MILIEUHYGIËNE) RECHT 4 1. Overzicht 4 2. Kenbronnen

Nadere informatie

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN bvba Advies Ruimtelijke Kwaliteit (bvba ARK) Augustijnenlaan

Nadere informatie

AKTENAME MELDING. Het college van burgemeester en schepenen heeft de melding ingediend door Ghys bvba, Kamiel Wautersstraat 4, 9140 Temse ontvangen.

AKTENAME MELDING. Het college van burgemeester en schepenen heeft de melding ingediend door Ghys bvba, Kamiel Wautersstraat 4, 9140 Temse ontvangen. Gemeentelijk dossiernummer: 2019/419 OMG referentie: OMV_2019063944 Inrichtingsnummer: 20190514-0060 AKTENAME MELDING Het college van burgemeester en schepenen heeft de melding ingediend door Ghys bvba,

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt, Hilde Bruggeman, leden Albert De Smet, provinciegriffier

Nadere informatie

Omgevingsvergunning - meldingsakte

Omgevingsvergunning - meldingsakte Gemeentebestuur Dienst milieu Kasteelstraat 1-8920 Langemark-Poelkapelle tel 057 49 09 0 milieu@langemark-poelkapelle.be www.langemark-poelkapelle.be Omgevingsvergunning - meldingsakte Besluit van het

Nadere informatie

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Milieueffectrapportage Graaf

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout. Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

De Berghoeve bvba Zoutleeuw

De Berghoeve bvba Zoutleeuw Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling Samenstelling De heer Patrick Janssens, burgemeester

Nadere informatie

VLAAMSE REGERING AMV/ /1001

VLAAMSE REGERING AMV/ /1001 VLAAMSE REGERING AMV/000151017/1001 BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR HOUDENDE UITSPRAAK OVER EEN AANVRAAG TOT AFWIJKING VAN ARTIKEL 5.9.2.1BIS, 1 EN 2, VAN TITEL 11 VAN

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Infomoment voor beleidsverantwoordelijken DEPARTEMENT RUIMTE VLAANDEREN DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR & ENERGIE

Omgevingsvergunning. Infomoment voor beleidsverantwoordelijken DEPARTEMENT RUIMTE VLAANDEREN DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR & ENERGIE Omgevingsvergunning Infomoment voor beleidsverantwoordelijken DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR & ENERGIE DEPARTEMENT RUIMTE VLAANDEREN Inleiding DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR & ENERGIE DEPARTEMENT RUIMTE

Nadere informatie

Tekst aangenomen door de plenaire vergadering. van het voorstel van decreet. houdende de nadere regels tot implementatie van de omgevingsvergunning

Tekst aangenomen door de plenaire vergadering. van het voorstel van decreet. houdende de nadere regels tot implementatie van de omgevingsvergunning ingediend op 1059 (2016-2017) Nr. 2 25 januari 2017 (2016-2017) Tekst aangenomen door de plenaire vergadering van het voorstel van decreet van Lode Ceyssens, Axel Ronse, Lydia Peeters, Bart Nevens, Tinne

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011

college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Patrick Janssens,

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie Directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt,

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014

college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

De mededeling met de vraag tot omzetting kan alleen ingediend worden tussen de 48e en de 36e maand voor het verstrijken van de milieuvergunning.

De mededeling met de vraag tot omzetting kan alleen ingediend worden tussen de 48e en de 36e maand voor het verstrijken van de milieuvergunning. TOELICHTING BIJ HET INVULLEN VAN DE MEDEDELING MET DE VRAAG TOT OMZETTING VAN EEN MILIEUVERGUNNING DIE WERD VERLEEND VOOR EEN TERMIJN VAN TWINTIG JAAR NAAR EEN OMGEVINGSVERGUNNING VAN ONBEPAALDE DUUR Dit

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 24 september 2015 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP Marnixdreef Lier voorlopige

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 22 februari 2018 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP Afbakening kleinstedelijk

Nadere informatie

Initiatiefnemer: Van Rooy Kathleen Hegge Ravels. 12 februari 2016 PRMER-PR2299-RL

Initiatiefnemer: Van Rooy Kathleen Hegge Ravels. 12 februari 2016 PRMER-PR2299-RL Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

College van burgemeester en schepenen

College van burgemeester en schepenen verbaa College van burgemeester en schepenen beraadslaging/proces verbaal Samenstelling: de heer Patrick Janssens, burgemeester; de heren Robert Voorhamme, Philip Heylen, Ludo Van Campenhout, mevrouw Leen

Nadere informatie

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Aan het college van burgemeester en schepenen VLAREM-03-03022009 In te vullen door de behandelende afdeling dossiernummer

Nadere informatie