KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL"

Transcriptie

1 KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Uitvoering Fax meet en 28 inspectiewerk Tel

2 Colofon Titel Opdrachtgever Kennisgeving/Ontwerp MER Leemans LV Gammel Rijkevorsel KBO-nummer Vestigingseenheidsnummer Gammel Senator Coolsdreef 9 Projectlocatie Senator Coolsdreef Rijkevorsel Datum 14 november 2016 Deskundigen- Studiebureaus SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Uitvoering Fax meet en 28 inspectiewerk Tel Erkende MER deskundigen coördinaten Handtekening Lucht Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Johan Versieren Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel joveco@scarlet.be Coördinator Johan Versieren Fauna en Flora Geertrui Goyens Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven geertrui.goyens@sbb.be Uitvoering Deskundigen meet- en inspectiewerk Fauna en Flora Lucht Water Bodem Annick Van de Walle Oostveldstraat Eeklo annick.van.de.walle@sbb.be An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be Geluid Mens Landschap Initiatiefnemer Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be Leemans LV Gammel Rijkevorsel tel leemans_nick@hotmail.com Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 2/284

3 INHOUDSOPGAVE COLOFON 3 INHOUDSOPGAVE 5 1 IDENTIFICATIE VAN HET BEDRIJF BEKNOPTE PROJECTBESCHRIJVING TOETSING MER-PLICHT RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES GEGEVENS INITIATIEFNEMER EN DESKUNDIGE MER initiatiefnemer uitbater Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen SITUERING PROJECT RUIMTELIJKE SITUERING ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS Overzicht afgeleverde milieuvergunningen Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen RANDVOORWAARDEN Juridische randvoorwaarden Beleidsmatige randvoorwaarden BESCHRIJVING PROJECT ALGEMENE DOELSTELLING EN VERANTWOORDING PROJECT OVERZICHT VERGUNDE EN GEWENSTE TOESTAND BESCHRIJVING BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR INRICHTING Huidige bedrijfsinfrastructuur Beschrijving huidige bedrijfsinfrastructuur Beschrijving toekomstige bedrijfsinfrastructuur AFBRAAK- EN AANLEGFASE BESCHRIJVING EXPLOITATIECYCLUS Huidige exploitatiecyclus Toekomstige exploitatiecyclus PRODUCTIEBEHEER EN GRONDSTOFFENVERBRUIK Productiebeheer Grondstoffenverbruik Eindproducten Residuen en emissies BESCHRIJVING ALTERNATIEVEN Nulalternatief Doelstellingsalternatieven Locatiealternatieven Uitvoeringsalternatieven METHODIEK EN ONTWIKKELINGSSCENARIO S EFFECTBESCHRIJVING PER MILIEUDISCIPLINE METHODIEK ONTWIKKELINGSSCENARIO S Autonome ontwikkeling Gestuurde ontwikkeling Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 3/284

4 Ruimtelijke ordening Mestdecreet AFBAKENING STUDIEGEBIED, METHODIEK, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE & ONTWIKKELINGSSCENARIO S LUCHT Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Geur Methodiek Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Referentiesituatie Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Geplande situatie Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Stof Methodiek effectbepaling Bepaling stofemissies Bepaling stofconcentratie in omgevingslucht Toetsing stofconcentratie Referentiesituatie Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied Bepaling stofemissie Geplande situatie Bepaling stofemissie Bepaling impact op stofconcentratie in omgevingslucht Verzurende en vermestende impact Methodiek Methodiek effectbepaling Bepaling ammoniakemissie Referentiesituatie Geplande situatie Energie en broeikasgassen Methodiek Methodiek effectbepaling Referentiesituatie Methaanemissie Lachgasemissie CO 2 -emissie Nieuwe situatie Methaanemissie Lachgasemissie CO 2 -emissie Totale broeikasgasemissies Energieverbruik en broeikasgassen Synthese discipline lucht Milderende maatregelen Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 4/284

5 Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen WATER Afbakening studiegebied Inhoudelijke afbakening Geografische afbakening Toelichting gegevensgebruik Grondwater Methodiek Methodiek analyse referentiesituatie Methodiek effectbepaling - analyse geplande situatie Analyse van de referentiesituatie Effectbepaling - Analyse van de geplande situatie Oppervlaktewater Methodiek Analyse van de referentiesituatie Effectinschatting - Analyse van de geplande situatie Synthese Milderende maatregelen Reeds toegepast in de huidige situatie Geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen BODEM Afbakening studiegebied Inhoudelijke afbakening Geografische afbakening Toelichting gegevensgebruik Methodiek Analyse referentiesituatie Beschrijving geologie Beschrijving bodem Effectbepaling Effecten in de actuele situatie Effecten in de geplande situatie synthese Milderende maatregelen De genomen maatregelen: De geplande maatregelen: De verdere mogelijkheden: GELUID Afbakening studiegebied Referentiesituatie Methodiek Bepalen van de geluidsemissie Bepalen van de geluidsimmissie Beoordeling van de geluidsimmissie Continue bronnen Richtwaarden/Grenswaarden Significantiekader uit het richtlijnenboek geluid en trillingen Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 5/284

6 Incidentele bronnen Conclusie van de beoordeling Bepaling van de verschillende geluidsbronnen Ventilatoren Laden en lossen Landbouwdieren Beschrijving en Effectinschatting - Bestaande situatie Continue geluidsbronnen Incidentele bronnen Beoordelingspunten Specifiek geluid van de geluidsbronnen Ventilatoren Incidentele bronnen Beoordeling van de geluidsimmissie - bestaande inrichting Continue bronnen Incidentele bronnen Beschrijving en Effectinschatting - Gewenste situatie Geluidsbronnen in de gewenste situatie Specifiek geluid van de geluidsbronnen Beoordeling van de geluidsimmissie - gewenste situatie Continue geluidsbronnen Incidentele bronnen Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen MENS Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek Methodiek effectbepaling Referentiesituatie Effectinschatting Klachtenbehandeling Verkeershinder Geluidshinder Geurhinder Impact stofhinder Bestrijding ongedierte Ruilverkaveling Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen FAUNA EN FLORA Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Toelichting referentiesituatie Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 6/284

7 Biologische waarderingskaart Aandachtsgebieden (gebieden met belangrijke natuurwaarde) Kwetsbaarheid t.a.v. verzuring en vermesting Methodiek Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Effectbepaling via impactscore NH Kritische lasten (KL/KDW) verzuring en vermesting Verdroging Rustverstoring Effectinschatting Direct ecotoopverlies Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Verdroging Rustverstoring Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek Het landschap als relatiesysteem De erfgoedaspecten De perceptieve aspecten Toelichting referentiesituatie Geografische situering Landschapsatlas (ankerplaatsen ) Onroerend erfgoed - bouwkundig erfgoed Bedrijf in de referentiesituatie Effectinschatting Het landschap als relatiesysteem Erfgoedaspecten Perceptieve aspecten Synthese Milderende maatregelen De genomen maatregelen: De geplande maatregelen: De verdere mogelijkheden: ELEMENTEN TEN BEHOEVE VAN DE WATERTOETS PASSENDE BEOORDELING -TOETS BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN LEEMTEN IN KENNIS MONITORING EN EVALUATIE CONTROLE Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 7/284

8 Geurhinder klachtenopvolging op gemeentelijk niveau Verzuring sectorale opvolging op gewestelijk niveau Verstoring waterhuishouding debietmeter grondwater Bodemverontreiniging Vermesting MAP-meetpunten TEWERKSTELLINGS- EN INVESTERINGSRAPPORT TEWERKSTELLING INVESTERINGEN DUURZAAM GEBRUIK VAN GRONDSTOFFEN EN GOEDEREN SYNTHESE MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN GEUR EN LUCHT WATER BODEM GELUID MENS FAUNA EN FLORA LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING VERKLARENDE WOORDENLIJST LITERATUURLIJST OVERZICHT TABELLEN BIJLAGEN BIJLAGE FIGUREN IFDM-PARAMETERS FOTOREPORTAGE UITTREKSEL AKOESTISCH ONDERZOEK NEDERLAND - GELUID IMPACTBEREKENING VOORTOETS RUILVERKAVELINGSPLAN Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 8/284

9 VOORAF (hierbij wordt verwezen naar 'Richtlijnenboek Milieueffectrapportage Algemene methodologische en procedurele aspecten', departement Leefmilieu, Natuur en Energie - oktober 2015) Definitie en kenmerken Milieueffectrapportage: Het voorkómen van aantasting van het milieu vormt een van de hoofddoelstellingen van het milieubeleid en is van groot maatschappelijk belang. Om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over projecten en beleidsvoornemens (zoals plannen en programma s) is het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) ontwikkeld. Volgens artikel 4.1.1, 1, 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid2 is milieueffectrapportage de procedure die al dan niet leidt tot het opstellen en goedkeuren van een milieueffectrapport over een voorgenomen actie en in voorkomend geval tot het gebruik ervan als hulpmiddel bij de besluitvorming omtrent deze actie. De achterliggende grondgedachte hierbij is dat het beter is om de voor het milieu schadelijke activiteiten en ingrepen (opgenomen in plannen, programma s of projecten) vanaf een vroeg stadium in de besluitvorming te ondervangen en bij te sturen. Milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt de milieugevolgen van een programma, plan of project in beeld voordat hierover een beslissing wordt genomen. Op deze manier kan de overheid die het besluit neemt over het programma, plan of project de milieugevolgen bij haar afwegingen betrekken. M.e.r. kan als een toetsend of als een ontwerpend, milieu-optimaliserend instrument gehanteerd worden. De alternatievenafweging en beoordeling van de milieueffecten vormen de belangrijkste aspecten van milieueffectrapportage. Milieueffectrapportage (m.e.r.) is: - een instrument (hulpmiddel) om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, namelijk het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. - een juridisch-administratieve procedure waarbij, voordat een activiteit of ingreep (projecten, plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde wijze3 worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt (planvormingsprocedure, vergunningsprocedure,...). Milieu wordt hierbij ruim geïnterpreteerd en omvat volgende elementen waarop het programma, plan of project een invloed kan hebben: de gezondheid en veiligheid van de mens, ruimtelijke ordening, biodiversiteit, fauna en flora, energie- en grondstoffenvoorraden, bodem, water, atmosfeer, klimatologische factoren, geluid, licht, stoffelijke goederen, cultureel erfgoed met inbegrip van het architectonisch en archeologisch erfgoed, landschap, mobiliteit en de samenhang tussen de genoemde factoren (DABM) 1. In een MER wordt deze opsomming niet letterlijk gebruikt, er worden andere termen gebruikt die samenhangen met de diverse MER-disciplines. Er kan nog onderscheid gemaakt worden tussen m.e.r als proces en m.e.r. als procedure. M.e.r. als proces is het geheel van alle formele en informele stappen die door alle betrokken actoren genomen worden. Deze stappen hebben betrekking op alle overleg, consultaties, onderzoeken, die in het kader van het onderzoek naar de effecten van een voornemen (programma, plan of project) nodig zijn. M.e.r. als procedure is dan het juridischadministratief verplichte onderdeel binnen het m.e.r.-proces. Het m.e.r.-proces start vroeger dan de eigenlijke m.e.r.-procedure en kan ook verder lopen na de beslissing over de m.e.r. Het hoofddoel van milieueffectrapportage in Vlaanderen is het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en het verlenen van vergunningen door de overheid. Dit geldt voor alle 1 Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, B.S. 3 juni 1995, in het vervolg van deze tekst ook afgekort als DABM. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 9/284

10 initiatieven en activiteiten van publieke en private initiatiefnemers die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze doelstelling is in overeenstemming met de Europese m.e.r.-richtlijnen betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten en plannen en programma s waarin gesteld wordt dat voor projecten, plannen en programma s die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben alleen een vergunning kan worden verleend of een beslissing kan worden genomen na een voorafgaande beoordeling van de aanzienlijke milieueffecten die deze projecten, plannen en programma s kunnen hebben, met als doel hun impact te reduceren en een hoog niveau van milieubescherming te realiseren. Belangrijk om aan te geven is dat het milieueffectrapport (of in voorkomend geval de ontheffingsnota of de screeningsnota) een informatief, beslissingsondersteunend document is voor initiatiefnemers, advies- en beslissingnemende overheden en burgers over de al dan niet te verwachten mogelijke (aanzienlijke) milieueffecten van plannen, programma s en projecten en hun eventuele alternatieven. Niet alleen de effecten op het milieu worden wetenschappelijk en systematisch onderzocht en in beeld gebracht, ook de eventueel nodige maatregelen om negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken worden beschreven. Het (openbaar) document dient bij te dragen aan de transparantie in de besluitvorming maar is zeker geen beslissingnemend instrument. De overheid die een beslissing over het programma, plan of project moet nemen zal immers niet alleen met milieubelangen maar ook met economische en andere maatschappelijke belangen rekening houden. In Vlaanderen is het de dienst Milieueffectrapportagebeheer (dienst Mer) die een MER op het einde van de formele m.e.r.-procedure goed- of afkeurt of een ontheffing van MER-plicht verleent7. Het hoofddoel van m.e.r. indachtig betekent dit dat de dienst Mer het MER of het verzoek tot ontheffing toetst aan de bepalingen van het DABM. Meer bepaald gaat ze na of het MER alle inhoudelijke en vormelijke elementen bevat zoals bepaald in het decreet, en het MER of de ontheffingsnota daardoor voldoende informatie bevat om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de verdere besluitvorming. Vlaamse regelgeving: omzetting van Europese m.e.r.-richtlijnen: De Europese m.e.r.-richtlijnen zijn in Vlaamse regelgeving omgezet. Om een vergunning voor een bepaald project te bekomen, is in bepaalde gevallen een milieueffectrapport (MER) vereist. Dit MER rapporteert de milieueffecten van het onderwerp van de vergunningsaanvraag (zowel milieu-, als bouwvergunning), en dient als ondersteunend document voor de vergunningverlener. De wettelijke eisen van de inhoud van het MER zijn omschreven in het MER - VR decreet van 18 december De projecten en/of activiteiten waarvoor een MER dient te worden opgesteld, worden vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van 10 december 2004 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S. 17/02/2005). Procedure opstellen project-milieueffectrapport: De procedure volgens het DABM voor het opstellen van een project-mer wordt gekenmerkt door drie fasen: een kennisgevingsfase- en richtlijnenfase: tijdens deze fase wordt het kennisgevingsdossier opgesteld en ingediend bij de dienst Mer. De kennisgeving wordt al dan niet volledig verklaard. In de richtlijnenfase worden de inhoud en de bijzondere richtlijnen voor het plan-mer vastgesteld door de dienst Mer; De Dienst MER geeft de mogelijkheid om een kennisgeving/ontwerp-mer op te maken hetgeen de vroegere kennisgeving en de ontwerptekst vervangt. Deze kennisgeving/ontwerp-mer onderzoekt reeds de te verwachte Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 10/284

11 effecten en stelt milderende maatregelen voor. Dit document wordt dan aan de adviesverlenende instanties voorgelegd en ter inzage gelegd. in de uitvoeringsfase wordt het eigenlijke plan-mer opgesteld; tijdens de beoordelingsfase wordt het plan-mer inhoudelijk getoetst en goed- of afgekeurd door de dienst Mer. Deze verschillende fasen en de erbij horende procedurestappen worden in de paragrafen hieronder kort toegelicht en schematisch voorgesteld in onderstaand schema. Kennisgevings- en richtlijnenfase: Aan de hand van de kennisgeving brengt de initiatiefnemer de dienst Mer op de hoogte van het voorgenomen project. De kennisgeving omvat (cf. art en 2 DABM) ten minste: Een beschrijving en verduidelijking van het project met inbegrip van de ruimtelijke situering ervan en in voorkomend geval het exploitatieadres van de inrichting; de ruimtelijke situering bevat minstens een uittreksel van de ruimtelijke uitvoeringsplannen of de vigerende plannen van aanleg en van de topografische kaarten van de omgeving; de vergunningen die moeten worden aangevraagd en in voorkomend geval de bestaande vergunningstoestand voor de exploitatie van de inrichting; in voorkomend geval de gegevens die de administratie nodig heeft voor het aanvangen van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling, bedoeld in 5; in voorkomend geval de relevante gegevens uit vorige rapportages en uit de goedgekeurde rapporten die daaruit zijn voortgekomen; een document waarin, steunend op de vereisten van artikel en van het MER-richtlijnenboek, de inhoudelijke aanpak - met inbegrip van de methodologie - van het project-mer wordt voorgesteld; een beknopte beschrijving van de alternatieven voor het project of voor onderdelen ervan die de initiatiefnemer heeft overwogen en, bondig weergegeven, zijn bedenkingen over de voor- en nadelen van de verschillende alternatieven; de relevante gegevens over de voorgestelde erkende MER-coördinator en het voorgestelde team van erkende MER-deskundigen, bedoeld in artikel 4.3.6, en de taakverdeling tussen de deskundigen; in voorkomend geval de gronden voor de vraag tot onttrekking aan bekendmaking en ter inzagelegging van de kennisgeving of aangeduide delen ervan. De dienst Mer neemt binnen de 20 dagen een beslissing over de volledigheid van de kennisgeving. Als de kennisgeving volledig verklaard wordt betekent de initiatiefnemer een afschrift van de volledig verklaarde kennisgeving en van de beslissing van de dienst Mer terzake binnen een termijn van tien dagen na ontvangst, tegelijkertijd aan tenminste (artikel DABM): 1 de overheid die in voorkomend geval in eerste aanleg een beslissing zal nemen over de vergunningsaanvraag betreffende het project; 2 het college van burgemeester en schepenen van de gemeente of gemeenten waar het project plaatsvindt of plaats zal vinden; Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 11/284

12 3 de door de Vlaamse regering aangewezen administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen (verder adviesinstanties genoemd); 4 in voorkomend geval de ondernemingsraad en het Comité voor Preventie en Bescherming op het werk die bestaan in het bedrijf van de initiatiefnemer - of bij ontstentenis van deze organen, de vakbondsafvaardiging - en de milieucoördinator De dienst Mer bezorgt de initiatiefnemer een lijst met contactgegevens van deze gemeenten en instanties. Deze gemeenten leggen op hun beurt de kennisgeving ter inzage van het publiek binnen een termijn van 10 dagen na ontvangst ervan en zij kondigen de terinzagelegging aan. Eventuele opmerkingen over de inhoudsafbakening van het MER moeten binnen 30 dagen na aanvang van de terinzagelegging al dan niet via de gemeente aan de dienst Mer bezorgd worden. De dienst Mer neemt een beslissing over de bijzondere richtlijnen (art , 1 DABM) voor het MER en deelt ze binnen de 70 dagen na de volledigverklaring van de kennisgeving mee aan de initiatiefnemer, adviesinstanties en (desgevallend) buitenlandse autoriteiten of autoriteiten van de andere Gewesten (in dit geval wordt de termijn verlengd van 70 tot 90 dagen). Uitvoeringsfase: Tijdens de uitvoeringsfase stelt het team van erkende deskundigen het MER op onder leiding van een MERcoördinator. In de praktijk vindt naar het einde van deze periode doorgaans een ontwerptekstvergadering plaats. Tijdens deze vergadering, waarop adviesinstanties, gemeenten, provincies, initiatiefnemers en de opstellers van het MER zijn uitgenodigd, wordt de tekst besproken en afgetoetst aan de richtlijnen. De dienst Mer beslist daarbij welke opmerkingen in de eindversie van het MER moeten verwerkt worden. Het verslag van de ontwerptekstbespreking bevat een overzicht van alle belangrijke opmerkingen en van hoe ermee dient omgegaan te worden. Dit helpt de opstellers van het MER bij het opmaken van een finale versie. Beoordelingsfase: Na indiening van het MER bij de dienst Mer, controleert deze of het MER beantwoordt aan de inhoudelijke vereisten van de richtlijnen en de voorgestelde methodiek uit de kennisgeving. Zij houdt hierbij indien van toepassing - ook rekening met het advies van ANB met betrekking tot de passende beoordeling en aan departement MOW in verband met de mobiliteitsstudie. Daarna keurt de dienst Mer het MER goed of af en stelt ze een goed- of afkeuringsverslag op. Deze goed- of afkeuring wordt binnen een termijn van 40 dagen na het indienen van het MER betekend aan de initiatiefnemer, de betrokken adviesinstanties, de MER-coördinator en het college van burgemeester en schepenen van de gemeente of gemeenten waar het project plaatsvindt of plaats zal vinden. De administratie kan gemotiveerd beslissen om deze termijn te verlengen tot vijftig dagen (cfr. art ,3 van het DABM. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 12/284

13 Schematisch overzicht van de project-mer-procedure: Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 13/284

14 Richtlijnenboek Vanaf oktober 2015 is er een nieuw Richtlijnenboek Algemene Methodologische en Procedurele Aspecten. De vorige richtlijnenboeken "Procedurele Aspecten" en "Algemene Methodologische Aspecten" dateerden van 1997, en dezen werden nu geactualiseerd. Sinds de publicatie van de voorgaande richtlijnenboeken is er namelijk nieuwe regelgeving over milieueffectrapportage (m.e.r.), maar ook de manier van werken is in de loop van de jaren aangepast, verbeterd en verfijnd. In het richtlijnenboek worden de kenmerken en het doel van milieueffect rapportage geschetst. Er wordt ook ingegaan op de rol van de actoren die betrokken zijn bij milieueffectrapportage. Vervolgens wordt het procedurele en juridische kader voor plan-mer's, project-mer's, ontheffingsaanvragen en screenings beschreven. Ten slotte volgt er een uitgebreid deel over methodologische en andere aandachtspunten uit de m.e.r.-praktijk. Specifiek voor de veehouderij werd een richtlijnenboek uitgewerkt. De meest recente versie van het richtlijnenboek landbouwdieren dateert van juni Het milieueffectrapport gaat ter zake dan ook van dit richtlijnenboek uit. Procedure milieuvergunningsaanvraag: Indien een milieuvergunningsaanvraag wordt ingediend onderzoekt de provincie of de aanvraag volledig en ontvankelijk kan verklaard worden. Indien dit kan gebeuren, dan moet ze dit binnen de 30 dagen (Besluit van de Vlaamse Regering van 01/03/2013) per aangetekend schrijven laten weten. Zoniet, dan krijgt u ook een, niet aangetekend, bericht. De datum van volledig en ontvankelijk verklaren is van belang. Vanaf dan heeft de provincie 4 maanden de tijd (eventueel 6 maanden) om het dossier te beslissen. Alle dossiers worden dan naar de verschillende adviesverlenende diensten verstuurd. Aan de gemeente wordt eveneens de opdracht gegeven om een openbaar onderzoek (gedurende 30 dagen) uit te voeren. Voor bepaalde hernieuwingsaanvragen kan de Deputatie afwijken van deze termijnen. De adviesverlenende overheidsorganen zijn: het College van Burgemeester en Schepenen, de Afdeling Milieuvergunningen van LNE, de Afdeling grondwater van VMM (niet voor elke inrichting), het Agentschap Ruimtelijke Ordening, het Agentschap Zorg en Gezondheid (niet voor elke inrichting), de Vlaamse Milieumaatschappij (niet voor elke inrichting), Alle adviezen worden gegroepeerd door de Provinciale Milieuvergunningcommissie, die zelf ook een globaal advies geeft, dat overgemaakt wordt aan de Deputatie. Op verzoek kan de aanvrager door deze commissie gehoord worden. Het is aan te bevelen u hierin te laten bijstaan. Het openbaar onderzoek omvat: mogelijkheid tot inzage van het dossier gedurende 30 dagen, Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 14/284

15 aanplakking gedurende 30 dagen, kennisgeving van de aanvraag aan eigenaars en gebruikers binnen 100 m rond perceel, bekendmaking in de pers, informatievergadering (verplicht in het kader van een MER-plichtig bedrijf). De Deputatie dient een beslissing te nemen binnen de gestelde periode. Zij zendt deze binnen de 10 kalenderdagen naar de bevoegde burgemeester, die belast wordt met de bekendmaking. Dit houdt in: aanplakking gedurende 30 dagen van de beslissing, ter inzage leggen van de beslissing gedurende 30 dagen. Indien er geen beslissing is gevallen binnen de gestelde periode wordt de aanvraag als geweigerd beschouwd. Schematisch verloop van een Milieuvergunningsaanvraag voor een inrichting KLASSE 1 : Indienen Milieuvergunningsaanvraag klasse 1 Volledig en ontvankelijk (30 dagen) Openbaar onderzoek (30 dagen) met informatievergadering Advies Provinciale Milieuvergunningscommissie (+ hoorzitting) (90 dagen) Advies CBS (50 dagen) Adviesverlenende instanties (LNE, VMM,...) (60 dagen) Beslissing Deputatie (4 maanden of evt. na verlenging 6 maanden) Bekendmaking Beroep bij Minister (30 dagen) Procedure stedenbouwkundige vergunning Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 15/284

16 De aanvraag voor stedenbouwkundige vergunning dient ingediend te worden bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente. Binnen 75 of 105 dagen na ontvangst van de aanvraag neemt het college van burgemeester en schepenen een beslissing. Tegen de beslissing is beroep mogelijk. Dit beroep moet gebeuren (binnen de 30 dagen na ontvangst van de beslissing) bij de bestendige deputatie van de provincieraad. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 16/284

17 1 IDENTIFICATIE VAN HET BEDRIJF 1.1 BEKNOPTE PROJECTBESCHRIJVING Het bedrijf van Leemans LV waarvoor het MER wordt opgemaakt, is de inrichting gelegen Senator Coolsdreef 9 te 2310 Rijkevorsel. Er is een vergunning aanwezig voor het houden van slachtkuikens. De kippen worden gehuisvest in twee AEA-stallen, volgens het systeem P-6.4 (Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag). De stallen zijn daarnaast ook voorzien van een stofbak. Voor de inrichting is het nodige toebehoren voorzien. De huidige milieuvergunning voor deze inrichting heeft een looptijd tot 3 maart Het doel is om een verandering 2 te realiseren door de bouw van een nieuwe slachtkuikenstal van stuks pluimvee. De stal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal, volgens het systeem P-6.4. De stal zal daarnaast ook voorzien worden van een stofbak. De huidige bezetting in de bestaande stallen zal eveneens geoptimaliseerd worden. In de nieuwe situatie zal een vergunning gevraagd worden voor totaal slachtkuikens. Gelet op de belangrijke verandering wordt ook een vroegtijdige hernieuwing van de vergunning gevraagd. De initiatiefnemer Leemans LV laat een milieueffectrapport opstellen om deze toe te voegen aan de milieuvergunningsaanvraag en de stedenbouwkundige aanvraag (omgevingsdossier cfr. de van toepassing zijnde regelgeving op dat moment), die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het hier voorliggend project. 1.2 TOETSING MER-PLICHT Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage vermeldt de categorieën van projecten die aan de projectm.e.r. worden onderworpen of waarvoor de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing kan indienen. De initiatiefnemer vraagt een uitbreiding aan van de milieuvergunning. In de gewenste situatie wordt een vergunning gevraagd voor in totaal 3 stallen met plaatsen voor slachtkuikens. Dit project valt in rubriek 21a) Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan: plaatsen voor mesthoenders (ander gevogelte dan legkippen)" van de bijlage I lijst van bovenvermeld besluit en is bijgevolg m.e.r. -plichtig. Het project heeft eveneens betrekking op een activiteit die voorkomt op de lijst van bijlage III bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 maart 2013 inzake de nadere regels van de project-m.e.r.-screening, meer specifiek de rubriek 10j) "werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater, die niet zijn opgenomen in bijlage I of II". 1.3 RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES Voor het betrokken bedrijf werd er in het verleden geen MER of ontheffingsaanvraag ingediend voor deze inrichting. Er werd wel een project-m.e.r.-screeningsnota opgemaakt en toegevoegd bij de vorige milieuvergunningsaanvraag op naam van Heivelden Bvba (MLAV ). 2 Vlarem-definitie "veranderen van een inrichting": wijzigen, uitbreiden, toevoegen: - "wijzigen" : het verplaatsen binnen de vergunde inrichting, of het aanwenden van een andere fabricagemethode ; - "uitbreiden" : het vergroten in capaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen waarop de geldende vergunning betrekking heeft ; - "toevoegen" : het vergroten in opslagcapaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen, waarop de geldende vergunning geen betrekking heeft ; Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 17/284

18 1.4 GEGEVENS INITIATIEFNEMER EN DESKUNDIGE MER INITIATIEFNEMER UITBATER De initiatiefnemer - uitbater is Leemans LV met volgende gegevens: Leemans LV: KBO-nummer Vestigingseenheidsnummer Gammel 90: Vestigingseenheidsnummer Senator Coolsdreef 9: Het bedrijf van Leemans LV bestaat uit twee inrichtingen, gelegen in Rijkevorsel, op een afstand van ca 5,4 km van elkaar. Het MER wordt opgemaakt voor de inrichting gelegen Senator Coolsdreef 9 te 2310 Rijkevorsel SAMENSTELLING EN TAAKVERDELING VAN TEAM VAN DESKUNDIGEN Conform artikel van het MER-decreet van 18 december 2002 moet de initiatiefnemer een beroep doen op een team van erkende MER-deskundigen onder leiding van een MER-coördinator. De initiatiefnemer stelt aan de MER-coördinator alle relevante informatie ter beschikking die voorhanden is. Hij verleent alle medewerking opdat de MER-coördinator zijn taak naar behoren kan vervullen. De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten in één of andere milieudiscipline, derwijze dat in de werkgroep de milieueffecten, eigen aan het geplande project, doeltreffend onderzocht kunnen worden. Voor dit project werd een erkende deskundige voor de disciplines bodem (pedologie), water (oppervlaktewater) en lucht in het team van deskundigen opgenomen. Volgende MER-deskundigen zullen hun medewerking aan dit milieueffectrapport verlenen: Erkende MER deskundigen coördinaten Lucht Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Johan Versieren Erkenningsnr. MB/MER/EDA/059/V-5 Einddatum erkenning: onbepaalde duur Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel joveco@scarlet.be Coördinator Johan Versieren Fauna en Flora Uitvoering meet- en inspectiewerk Geertrui Goyens Erkenningsnr. LNE/ERK/MER/2015/ Einddatum erkenning: onbepaalde duur Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Geertrui.goyens@sbb.be Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 18/284

19 Verder wordt dit team van deskundigen bijgestaan door volgende medewerkers van SBB: Deskundigen Water Bodem An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be Geluid Mens Landschap Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be Fauna en Flora Lucht Annick Van de Walle Oostveldstraat Eeklo annick.van.de.walle@sbb.be Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 19/284

20 2 SITUERING PROJECT Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 1 Ligging bedrijf Leemans LV volgens kadaster Figuur 2 Ligging bedrijf volgens gewestplan 2.1 RUIMTELIJKE SITUERING Het bedrijf van Leemans LV is gelegen Senator Coolsdreef 9 te 2310 Rijkevorsel. De kadastrale gegevens zijn 2 e afdeling, sectie E, kadastrale percelen 23R2 en 23T2. De ligging volgens het kadaster wordt weergegeven in Figuur 1. De stallen zijn volgens het gewestplan Turnhout (datum goedkeuring 30/09/1977) volledig gelegen in agrarisch gebied (Figuur 2). De afstand van het bedrijf t.o.v. andere gebieden zoals aangeduid op het gewestplan wordt weergegeven in onderstaande tabel. Er zijn geen APA's, BPA's of RUP's van kracht ter hoogte van de site of in de onmiddellijke omgeving. Tabel 1: Ligging bedrijf volgens gewestplan Gebied Afstand bedrijf (m) Richting Woongebied met landelijk karakter 255 NW Zone voor milieubelastende industrie 165 N - NW Woongebied 545 N Natuurgebied 605 W - NW Woonuitbreidingsgebied 1400 NO Het bedrijf is volledig gelegen op het grondgebied van Rijkevorsel. Het bedrijf ligt in vogelvlucht op ongeveer 9,5 km van de Nederlandse grens (N - NO). 2.2 ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS OVERZICHT AFGELEVERDE MILIEUVERGUNNINGEN In onderstaande tabellen is een overzicht gegeven van de beslissingen genomen door de Deputatie/Minister op basis van de VLAREM-procedure: Tabel 2: Overzicht milieuvergunningen (Vlarem) Datum Refertenummer Overheid Naam exploitant beslissing 02/12/1993 MLAV1/ Bestendige Deputatie Heivelden Bvba 18/04/1996 MLAV1/ Bestendige Deputatie Heivelden Bvba 21/10/1996 AMV/19825/600 Minister Heivelden Bvba 19/12/2002 MLAV1/ Bestendige Deputatie Heivelden Bvba 30/03/2006 MLVER/ Bestendige Deputatie Heivelden Bvba Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 20/284

21 23/09/2010 MLAV1/ Bestendige Deputatie Heivelden Bvba 03/03/2016 MLAV Bestendige Deputatie Heivelden Bvba 28/10/2016 MLOV Bestendige Deputatie Leemans LV In onderstaand overzicht zijn alle oude milieuvergunningen terug te vinden, die afgeleverd werden door het College van Burgemeester en Schepenen van Rijkevorsel. Tabel 3: Overzicht oude milieuvergunningen Datum Refertenummer Overheid Naam exploitant beslissing 15/04/1991 College van stuks pluimvee Mertens NV Burgemeester en Schepenen 18/08/1992 College van Melding van Overname Elst Willy Burgemeester en Schepenen 21/10/1998 College van Burgemeester en Schepenen Grondwaterwinning m³/jaar Heivelden Bvba De lopende vergunning werd afgeleverd door de Bestendige Deputatie Antwerpen (MLAV ) en is geldig tot 03/03/2036. Aan deze milieuvergunning zijn naast de algemene en de sectorale voorwaarden van Vlarem II een aantal bijzondere voorwaarden gekoppeld: 1. In toepassing van artikel van titel II van het Vlarem wordt er een vrijstelling van de aanleg van een peilbuis verleend op voorwaarde dat de exploitant een meetlint ter beschikking heeft voor de toezichthouder. 2. Achter de ventilatoren in de achtergevels van de nieuwe stallen (volgens ammoniakemissiearm systeem P-6.4) worden stofbakken voorzien. 3. Het ammoniakemissiearme stalsysteem P-6.4 moet worden geïmplementeerd bij de bouw van de nieuwe slachtkuikenstallen. De uitvoering en het gebruik van het ammoniakemissiearme systeem moet volledig gebeuren conform het ministriële besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen, zoals gewijzigd bij latere besluiten. Aan deze bijzondere voorwaarden gekoppeld aan de lopende vergunning wordt voldaan OVERZICHT AFGELEVERDE STEDENBOUWKUNDIGE VERGUNNINGEN In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de beslissingen in het kader van een stedenbouwkundige aanvraag genomen door het College van Burgemeester en Schepenen. Op de percelen werden onderstaande vergunningen afgeleverd. Tabel 4: Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen Datum beslissing Overheid Onderwerp 09/06/1987 CBS Bouwen van twee mestkuikensstallen 24/02/1988 CBS Bouwen van woning bij kippenbedrijf 22/04/1991 CBS Bouwen van twee poeljenopfokhokken Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 21/284

22 25/03/1997 CBS Regularisatie eieropslag + bouwen van nieuwe opslag 08/10/2003 CBS Regularisatie uitbreiding legkippenstal 03/02/2016 CBS Uitbreiden bestaand bedrijf met 2 vleeskippenstallen en verharding - gewijzigde plannen Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 22/284

23 2.3 RANDVOORWAARDEN JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) ALGEMEEN Gewestplan Geeft de bestemming en het ja Zie punt 2.1.(Ruimtelijke situering) // ( referentiesituatie, discipline lucht en mens) gebruik van de gronden in Vlaanderen weer. Vlarem I Bepaalt de modaliteiten met ja Zie punt 2.2. (Administratieve voorgeschiedenis) // (vergunningstoestand) betrekking tot exploitatie en/of verandering van meldings- en vergunningsplichtige inrichtingen. Vlarem II Bevat milieukwaliteitsnormen en ja Voor de landbouwinrichting zijn al de relevante voorwaarden gerelateerd aan de gevraagde en vergunde rubrieken (Vlarem algemene en sectorale I) belangrijk. Deze zullen meer specifiek behandeld worden verder in het MER // (algemeen relevant: alle disciplines) milieuvoorwaarden met betrekking tot o.a. ligging en exploitatie van inrichtingen. Vlarem III Bevat de bijkomende algemene ja Voor de landbouwinrichting zijn al de relevante bijkomende voorwaarden gerelateerd aan de gevraagde en vergunde en sectorale milieuvoorwaarden rubrieken (Vlarem I) belangrijk. Deze zullen meer specifiek behandeld worden verder in het MER // (algemeen relevant: alle voor GPBV-installaties. disciplines) Wet betreffende bescherming en Verdeelt dieren in 5 categorieën, ja Het bedrijf dient zich te houden aan de verplichtingen opgenomen in deze wetgeving (voldoende bewegingsvrijheid voorzien, welzijn van dieren en betreffende met hieraan verbonden een aantal goede klimaatregeling, goede voedingswijze, ) // (beschrijving bedrijf, ontwikkelingsscenario s). bescherming van voor voorwaarden voor bescherming landbouwdoeleinden gehouden van dierenwelzijn dieren LUCHT Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 23/284

24 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) EU kaderrichtlijn 96/62 inzake Vormt de basis voor nieuw ja Het vullen van voedersilo s en de ventilatie uit de stallen kunnen bronnen zijn van stofhinder. // (discipline lucht en mens) beoordeling en beheer van luchtkwaliteitsbeleid binnen de luchtkwaliteit + dochterrichtlijnen Europese Unie. Globaal kader 1999/30, 2000/69, 2002/3 en waarmee de EU luchtkwaliteit 2004/107 + richtlijn2008/50/eg beoordeelt en beheert betreffende de luchtkwaliteit Vlaams stofplan Is opgesteld om te voldoen aan ja Veestallen kunnen aanzienlijke stofemissies met zich meebrengen. In het MER zal nagegaan worden in welke mate er de verplichtingen van de eerste stofhinder ten gevolge van het voorliggende bedrijf te verwachten valt. // (discipline lucht en mens) dochterrichtlijn lucht en de Vlarem II-reglementering. NEC-richtlijn (2001/81/EG) Impliceert het opnemen van ja De emissies ten gevolge van het bedrijf zullen specifiek beschouwd worden in het dossier. // (disciplines lucht) bindende emissieplafonds voor SO 2, NO x, VOS en NH 3 in Vlarem II. (emissie-reductieprogramma s, zie Vlarem II). De Lijst van stalsystemen voor Geeft een lijst weer van de ja Er wordt een nieuwe pluimveestal gebouwd // (disciplines lucht en mens) ammoniakreductie (Ministerieel toegelaten stalsystemen bij besluit van 31/05/2011; Belgisch nieuwbouw Staatsblad 08/07/ wijzigingen MB van 26/03/2012, 16/08/2012, 19/07/2013 en van 13/06/2016) Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 24/284

25 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Richtlijn Industriële Emissies en De Richtlijn Industriële Emissies ja Algemeen relevant // (alle disciplines) IPPC verplicht de lidstaten van de EU om grote milieuvervuilende Deze richtlijn is de opvolger van de huidige Integrated Pollution Prevention and Control(IPPC)-richtlijn op. De RIE-richtlijn bedrijven te reguleren middels een omvat naast de IPPC- richtlijnen nog zes andere richtlijnen (de Richtlijn grote stookinstallaties, de Afvalverbrandings-richtlijn, integrale vergunning gebaseerd op de Oplosmiddelenrichtlijn en drie Richtlijnen voor de titaniumdioxide-industrie). De IPPC-richtlijn verplicht de EU-lidstaten om de beste beschikbare technieken grote emissies naar water, lucht en bodem van bedrijven te reguleren. (BBT). Deze verplichting is Voor inrichtingen die in de vierde kolom van de indelingslijst met de letter X zijn aangeduid gelden bijkomend de volgende overgenomen in titel I van bepalingen : VLAREM, Artikel 41bis. 1 de vergunningsvoorwaarden worden door de bevoegde overheden geregeld getoetst en zo nodig ambtshalve overeenkomstig de procedure vermeld in artikel 45 bijgesteld; voor de bestaande GPBV-installaties gebeurt een eerste toetsing uiterlijk vóór 30 oktober 2007; 2 een toetsing vindt in ieder geval plaats als : a) de door de installatie veroorzaakte verontreiniging van dien aard is dat de bestaande emissiegrenswaarden in de vergunning gewijzigd of nieuwe emissiegrenswaarden opgenomen moeten worden; b) belangrijke veranderingen in de beste beschikbare technieken een significante beperking van de emissies zonder buitensporige kosten mogelijk maken; c) bedrijfsveiligheid van het proces of de activiteit de toepassing van andere technieken vereist; d) nieuwe wettelijke bepalingen zulks vereisen Door de herziening van de IPPC-richtlijn zullen de vergunningen moeten aangepast worden aan de BBT-conclusies opgenomen in een BREF binnen een periode van 4 jaar na de publicatie van een herziene BREF. Of bestaande stallen al dan niet zouden moeten aangepast of omgebouwd worden naar emissiearme stallen zal dus bepaald worden door wat deze BREF definieert als zijnde BBT en met name of een emissiearme stal BBT is in alle gevallen of enkel bij nieuwbouw. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 25/284

26 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Omzendbrief LNE 2012/1 De omzendbrief vormt een ja De omzendbrief biedt de kans geurhinder tegen te gaan a.d.h.v. een aantal algemene en bijkomende maatregelen. betreffende de milderende beoordelingskader voor de Algemene maatregelen zijn standaardmaatregelen die vooral gericht zijn op goede managementpraktijken en bijkomende maatregelen voor geuremissies vergunningsverlenende overheden maatregelen zijn maatregelen die verder gaan dan het toepassen van goede managementpraktijken Aan elk van deze die afkomstig zijn van bestaande en bevat een aantal maatregelen (combinatie van) maatregelen is een geurreductiepercentage gekoppeld en biedt hierdoor een vormt van rechtszekerheid varkens- en pluimveestallen in voor bestaande bedrijven ter voor de landbouwer. Vlaanderen vermindering van de geurhinder. WATER Decreet Integraal Waterbeleid Heeft als doel de bescherming ja Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar verdroging, vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging. Het MER biedt van 18 juli 2003, met inbegrip van oppervlaktewater en hiervan een analyse en evaluatie aan als nodige elementen voor het uitvoeren van een watertoets // (discipline water) van het eerste uitvoeringsbesluit grondwater en de bescherming (9 september 2005) en het en verbetering van het aquatisch uitvoeringsbesluit watertoets (20 milieu te bewerkstelligen. Besluit juli 2006, B.S. 3 november 2006) B.S. 3 nov 2006 geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. Op basis van o.a. de bijlagen bij dit besluit kan aangegeven worden of er schadelijke effecten te verwachten zijn. Nitraatrichtlijn Heeft als doel ja Het bedrijf dient zich te houden aan de richtlijnen gesteld in het Mestdecreet. // (discipline water en bodem). waterverontreiniging veroorzaakt door nitraten uit agrarische bronnen, te verminderen en verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 26/284

27 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet van 22 december 2006 Het decreet houdende de ja Ten gevolge van het nieuwe mestdecreet wijzigen er een aantal elementen inzake forfaitaire normen, mestafzet, houdende de bescherming van bescherming van water tegen mestverwerking, enz. Het bedrijf dient zich te houden aan deze nieuwe wetgeving. // (discipline water en bodem) water tegen de verontreiniging verontreiniging van nitraten uit door nitraten uit agrarische agrarische bronnen moet ervoor bronnen (Mestdecreet) en zorgen dat er in heel Vlaanderen Decreet houdende wijziging van minder mest uitgereden wordt, het Mestdecreet van 22 zodat de waterkwaliteit verbetert. december 2006 Het Vlaams Parlement heeft op 4 mei 2011 Decreet houdende wijziging van het mestdecreet goedgekeurd (MAP-4). Dit decreet werd op 13 mei 2011 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het omvat een aantal wijzigingen ten opzichte van het bestaande mestdecreet. Een aantal van deze zaken worden verder uitgewerkt via uitvoeringsbesluiten. Het nieuwe mestdecreet trad op 1 januari 2007 in werking. De tekst van het decreet werd gepubliceerd in het Belgische Staatsblad op 29 december Wetgeving grondwater (sinds 1999 opgenomen in ja Er is op het bedrijf een grondwaterwinning aanwezig // (discipline water) VLAREM-wetgeving) Bescherming oppervlaktewater (waterkwaliteitsdoelstellingen en ja Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar oppervlaktewaterverontreiniging // (discipline water) lozingsvoorwaarden opgenomen in VLAREM II) Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 27/284

28 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Bestemming en Duidt bestemming neen Er is geen lozing naar oppervlaktewater. // (discipline water) milieukwaliteitsnormen oppervlaktewater aan oppervlaktewater (milieukwaliteitsnormen zie VLAREM II) Besluit van de Vlaamse Regering Bevat minimale voorschriften ja Deze verordening is van toepassing bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning waarbij daken of van 1 oktober 2004 houdende voor de lozing van niet- verhardingen worden gepland. Voor de bouw van de nieuwe pluimveestal zal dienen rekening gehouden te worden met vaststelling van een gewestelijke verontreinigd hemelwater, deze verordening. // ((discipline water) stedenbouwkundige verordening afkomstig van verharde inzake hemelwaterputten, oppervlakken. infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (BS 8/11/04, gewijzigd BS 22/08/06) Besluit van de Vlaamse Regering Dit besluit geeft de lokale, ja Het project moet getoetst worden aan de bepalingen opgenomen in de watertoets (art. 8) (discipline water) tot vaststelling van nadere regels provinciale en gewestelijke voor de toepassing van de overheden, die een vergunning watertoets, tot aanwijzing van de moeten afleveren, richtlijnen van adviesinstanties en tot de watertoets vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets (31/10/2006 gewijzigd 14/10/2011) Waterbeleidsnota (4/2005) Legt de visie van de Vlaamse ja Algemeen relevant // (discipline water) regering op integraal waterbeleid vast via krachtlijnen. Deze nota vormt het uitgangspunt voor de (toekomstige) opstelling van bekkenbeheersplannen en stroomgebied-beheersplannen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 28/284

29 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) FAUNA EN FLORA Natuurbeheersrecht - Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu Centraal staan een planmatige aanpak (natuurbeleidsplan), een horizontaal beleid ( stand-still principe) en een gebiedsgericht beleid - Vlaamse en/of erkende Terreinen, van belang voor natuurreservaten behoud en ontwikkeling van natuur(lijk milieu), die aangewezen of erkend zijn door de Vlaamse regering - Vogelrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding van alle natuurlijke in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebieden; er werden speciale beschermingszones (SBZ-V) afgebakend - Ramsargebieden Overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels - Habitatrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding van soorten en natuurlijke habitats; er werden speciale beschermingszones (SBZ-H) afgebakend ja ja ja neen ja Op ca 680 m van het bedrijf ligt een Speciale beschermingszone (SBZ) met name het habitatrichtlijngebied "Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats". Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied ligt op ongeveer 9 km ten NW van het bedrijf. Op ca 2 km ten NW ligt het erkend natuurreservaat "De Bonte Klepper" en op ca 3,5 km ten ZO ligt het Vlaamse natuurreservaat "Duivelskuil". Rekening houdend met de BWK-aanduidingen bevinden er zich binnen het studiegebied een aantal waardevolle eenheden (zie hoofdstuk 5.6.). Op 610 m ten W van het bedrijf ligt een VEN-gebied van het type gen (Grote eenheid natuur). Het betreft 'De Kempense kleiputten en het nummer van het gebied is 307. // (discipline fauna en flora) Op ca 2 km ten NW ligt het erkend natuurreservaat "De Bonte Klepper" en op ca 3,5 km ten ZO ligt het Vlaamse natuurreservaat "Duivelskuil". Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied ligt op ongeveer 9 km ten NW van het bedrijf. Er is geen Ramsar gebied gelegen in de ruime omgeving rond het bedrijf. Op ca 680 m van het bedrijf ligt een Speciale beschermingszone (SBZ) met name het habitatrichtlijngebied "Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats". Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 29/284

30 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Bosdecreet Het Bosdecreet heeft tot doel het behoud, de bescherming, de aanleg en het beheer van de bossen te regelen. Het behandelt alle bossen in Vlaanderen. ja LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED, ARCHEOLOGIE Regionale landschappen Duurzaam neen samenwerkingsverband gericht op behoud van streekeigen karakter, bevorderen natuureducatie, recreatief medegebruik, ontwikkeling KLE, Decreet van 3 maart 1976 tot Ter bescherming van monumenten neen bescherming van Monumenten en en stads- en/of dorpsgezichten en Stads- en Dorpsgezichten, landschappen; instandhouding, gewijzigd bij de decreten van 18 herstel en beheer van beschermde december 1992, 22 februari 1995, landschappen. 22 december 1995, 8 december 1998, 18 mei 1999, 7 december 2001, 21 november 2003 en 30 april 2004 Beschermde monumenten, Ter bescherming van neen landschappen en/of stads- of monumenten en stads- en/of dorpsgezichten dorpsgezichten en landschappen; instandhouding, herstel en beheer van beschermde landschappen. Volgens het Gewestplan bevindt het dichts bijgelegen bosgebied op ca 1,7 km ten Z van het bedrijf. Op 2,8 km ten O van het bedrijf is een groot bosgebied gelegen. Een bosreservaat " s'herenbos" is gesitueerd op ca 4,5 km ten Z van het bedrijf. // (discipline fauna en flora) Het bedrijf is niet gelegen in een Regionaal Landschap. // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). In de omgeving (1km) van het bedrijf komen geen beschermde dorps- of stadsgezichten, landschappen of monumenten voor. (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). In de omgeving (1km) van het bedrijf komen geen beschermde dorps- of stadsgezichten, landschappen of monumenten voor. Binnen een straal van 1 km zijn er op de inventaris bouwkundig erfgoed geen bouwkundige relict of gehelen vastgesteld. // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 30/284

31 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Het decreet dd 16/04/1996 ter bescherming van de in het neen Binnen een straal van 1 km is er geen ankerplaats gelegen, de meest nabijgelegen ankerplaatsen liggen op meer dan 3 km betreffende de landschapszorg, Vlaamse Gewest gelegen van het bedrijf. Binnen een straal van 1 km zijn er op de inventaris bouwkundig erfgoed geen bouwkundige relict of gehelen gewijzigd bij decreet van 18 mei landschappen, de instandhouding, vastgesteld. // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). 1999, 8 december 2000, 21 het herstel en het beheer van december 2001, 19 juli 2002 en 13 beschermde landschappen, februari 2004 ankerplaatsen en erfgoedlandschappen en stelt maatregelen vast voor de bevordering van de algemene landschapszorg Onroerenderfgoeddecreet van 12 Het Onroerenderfgoeddecreet neen Binnen een straal van 1 km is er geen ankerplaats gelegen, de meest nabijgelegen ankerplaatsen liggen op meer dan 3 km juli 2013 en werd op 17 oktober 2013 van het bedrijf. Binnen een straal van 1 km zijn er op de inventaris bouwkundig erfgoed geen bouwkundige relict of gehelen onroerenderfgoedbesluit van 16 gepubliceerd in het Belgisch vastgesteld. mei 2014 Staatsblad en is vanaf Vanaf 1 juni 2016 zal er in sommige gevallen een door een erkend archeoloog bekrachtigde archeologienota gevoegd 01/01/2015 actief. Het betreft een moeten worden bij een bouwaanvraag. overkoepelende regelgeving voor Het bedrijf dient zich tijdens de graafwerken voor de nieuwe stal te houden aan de regels met betrekking tot de monumenten, stads- en meldingsplicht. // (discipline bodem) // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie en discipline bodem). dorspgezichten, landschappen en archeologie. Vanaf 1 juni 2016 treedt de laatste fase van het archeologieluik van het Onroerenderfgoeddecreet en bijhorende Onroerenderfgoedbesluit in werking. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 31/284

32 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet op het archeologisch Doel van het decreet is de ja Dit wordt verder besproken in het hoofdstuk landschap en bodem. // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en patrimonium bescherming, het behoud en de Archeologie en discipline bodem) + instandhouding, het herstel en ratificering van Verdrag van het beheer van archeologisch Malta door Vlaamse Regering op patrimonium 12/10/2011 Behandelt de bescherming van archeologisch erfgoed in het bijzonder betreffende ruimtelijke planning en financiering BODEM Materialendecreet Decreet ter voorkoming, beheer ja Het bedrijf dient de regels met betrekking tot de opslag en de ophaling van afvalstoffen en krengen na te leven. // (discipline en verwijdering of nuttige lucht) toepassing van afvalstoffen, met als doel de gezondheid van mens en milieu te vrijwaren tegen schadelijke invloeden van afvalstoffen en verspilling van grondstoffen en energie tegen te gaan. Bodemsaneringdecreet, incl. Decreet dat moet toelaten ja Rekening houdend met Vlarebo Artikel 4 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting Ministerieel besluit houdende beslissingen inzake ingedeeld wordt, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Verdere bedrijfsspecifieke uitwerking vindt plaats vaststelling van de lijst van bodemsanering op systematische in het MER bij de bespreking van de milieueffecten. // (disciplines water en bodem) bouwkundig bodemgebruik van wijze te treffen, prefinanciering uitgegraven bodem en van de ervan te verzekeren en kosten lijst van vormvaste toepassingen daarvan te verhalen. van uitgegraven bodem van (B.S , in werking vanaf ) Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 32/284

33 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Gezondheidsvoorschriften inzake Verordening met als doel ja Implementatie via mestdecreet en materialendecreet niet voor menselijke consumptie vaststelling van bestemde dierlijke bijproducten gezondheidsvoorschriften voor niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, dit met het oog op het verzekeren van een hoog niveau van gezondheid en veiligheid in de gehele voedselketen BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Ruimtelijk Structuurplan Geeft een visie op de ruimtelijke ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Vlaanderen ontwikkeling van Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Provinciaal Ruimtelijk Geeft een visie op de ruimtelijke ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Structuurplan ontwikkeling van de provincie en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Gemeentelijk Ruimtelijk Beschrijft de ruimtelijke structuur ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Structuurplan en visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling, enz. op gemeentelijk niveau. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 33/284

34 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Vlaams Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat het ja Algemeen relevant, voornamelijk thema s vermesting, verzuring en verstoring door geurhinder // (algemeen relevant) 2015 (MINA-plan 4) + Vlaams Gewest, alsmede milieujaarprogramma's provincies en gemeenten in aangelegenheden van gewestelijk belang, dient te voeren. Provinciaal Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de ja Algemeen relevant // (alle disciplines) provincie dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk plan. Gemeentelijk Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de ja De gemeente Rijkevorsel beschikt over een milieubeleidsplan voor de periode Algemeen relevant // (alle gemeente dient te voeren, binnen disciplines) de beleidslijnen van het gewestelijk en provinciaal plan. Gemeentelijk Beoogt een doorgedreven neen De gemeente Rijkevorsel beschikt niet over een natuurontwikkelingsplan.// (discipline fauna & flora) Natuurontwikkelingsplan natuurbeleid in de gemeente op zowel korte als lange termijn; het actieplan vormt daarbij de uitvoering. Gemeentelijk zoneringsplan Het zoneringsplan geeft weer op ja Het bedrijf is volgens de zoneringsplannen gelegen in individueel te optimaliseren buitengebied. Het huishoudelijk welke manier en wie moet afvalwater moet gezuiverd worden door middel van een IBA. // (discipline water) instaan voor de zuivering van het huishoudelijk afvalwater. Hiervoor werden door de VMM in overleg met de gemeenten verschillende zuiveringszones afgebakend. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 34/284

35 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Natuurinrichtingsproject Het doel is een gebied optimaal neen In de omgeving van het bedrijf komen geen natuurinrichtingsprojecten voor. inrichten in functie van behoud van bestaande natuur, maar ook herstel en ontwikkeling van natuur en het beheer nadien (zie natuurdecreet). Landinrichtingsproject Het doel is de inrichting van neen In de omgeving van het bedrijf komen geen landinrichtingsprojecten voor. landelijke gebieden te realiseren overeenkomstig de bestemmingen toegekend door ruimtelijke ordening. Ruilverkavelingsproject Ruilverkavelingsprojecten beogen meer dan een eenvoudige perceelshergroepering. Zij zorgen voor de herstructurering van het landbouw-gebied passend in een multi-functionele inrichting van het buitengebied. ja Het bedrijf is gelegen in het ruilverkavelingsgebied 'Malle-Beerse' met nummer 4041 met een oppervlakte van m². Het project is nog niet afgewerkt, maar is gepland. // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Landschapsatlas Geeft aan waar historisch ja Voor beschrijving: zie referentiesituatie landschap // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). gegroeide landschapstructuur tot op vandaag herkenbaar gebleven is en duidt deze aan als relicten en/of ankerplaatsen. Beleidsbrief landbouw Beschrijft de toekomstige visie op ja Algemeen relevant // (alle disciplines) landbouw in Vlaanderen en tracht ze te concretiseren in een aantal acties. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 35/284

36 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013 Het Vlaams Klimaatsbeleidplan ja Door de uitbating zal een bijdrage gelevers worden aan de uitstoot van broeikasgassen // (discipline lucht) bestaat uit een Vlaams Mitigatieplan en een Het bedrijf verbruikt eveneens water // (discipline water) Vlaams Adaptatieplan. De eerste heeft als doelstelling de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Hierbij wordt vooral gefocust op sectoren die niet onder het Europees emissiehandelsysteem voor bedrijven vallen, zoals landbouw. Het Adaptatieplan heeft als doelstelling om voor te bereiden op klimaatsveranderingen. Hierbij wordt vooral gefocust op waterbeheer in natuur- en landbouwgebieden. BBT en BREF Geven op Vlaams en Europees ja Er wordt rekening gehouden met de BBT en BREF studies voor de veeteeltsector (o.a. BBT Veeteelt, BREF Intensive niveau weer, welk de best Livestock Farming en BREF Intensive Rearing of Poultry and Pigs) beschikbare technieken zijn vanuit milieuoogpunt voor specifieke sectoren Vlaams Programma Economische haalbaarheid, ja Met betrekking tot landbouw: investering in voldoen aan normering, concurrentiekrachtverhoging, tewerkstelling op het Plattelandsontwikkeling voor de sociale aanvaardbaarheid en platteland, bijdrage aan de kaderrichtlijn water en Natura 2000 periode imago, normen in en multifunctionaliteit van de landbouw; en Natura 2000 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 36/284

37 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Visiedocument voor administratief Dit visiedocument (momenteel in ja Veeteeltbedrijven geven door de aanwezige dieren een geuremissie die eventueel hinder kan veroorzaken voor overleg: De weg naar een ontwerpfase) geeft een omwonenden. In het MER (onderdeel geurhinder) zal nagegaan worden hoe het bedrijf voldoet aan de duurzaam geurbeleid versie samenvatting van de beschermingsniveaus die in dit visiedocument worden voorgedragen. // (disciplines lucht en mens) september 2008 voor belangrijkste beleidshiaten en maatschappelijk overleg van de voorstellen die in het + Advies van de Minaraad van 29 april 2009 bij het Visiedocument kader van het geurbeleid door de Afdeling Milieu en Natuurbeleid worden geïdentificeerd. duurzaam geurbeleid Omzendbrief LNE 2012/1. In deze brief worden een aantal ja Veeteeltbedrijven geven door de aanwezigde dieren een geuremissie die eventueel hinder kan veroorzaken voor Milderende maatregelen voor mogelijke geurreducerende omwonenden. In het MER (onderdeel geurhinder) zal nagegaan worden welke maatregelen geïmplementeerd kunnen geuremissies die afkomstig zijn maatregelen opgesomd om te worden. // (disciplines lucht en mens) van bestaande varkens- en implementeren in bestaande pluimveestallen in Vlaanderen stallen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 37/284

38 3 BESCHRIJVING PROJECT Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 3 Huidige bedrijfsinfrastructuur Figuur 4 Toekomstige bedrijfsinfrastructuur 3.1 ALGEMENE DOELSTELLING EN VERANTWOORDING PROJECT Het pluimveebedrijf van Leemans LV is momenteel vergund voor het houden van slachtkuikens en wenst uit te breiden naar slachtkuikens. Voor de inrichting is het nodige toebehoren voorzien. De huidige milieuvergunning heeft een looptijd tot 3 maart Het doel is om een verandering 3 te realiseren door de bouw van een nieuwe slachtkuikenstal voor stuks pluimvee. De stal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stallen, uitgerust met een warmtewisselaar (P-6.4). De stal wordt daarnaast ook voorzien van een stofbak. De huidige bezetting in de bestaande stallen zal eveneens geoptimaliseerd worden. Deze stallen zijn reeds ammoniakemissiearm uitgevoerd (P-6.4) en zijn voorzien van een stofbak. In de nieuwe situatie zal een vergunning gevraagd worden voor slachtkuikens. Om voldoende drinkwater te kunnen voorzien voor deze uitbreiding, wordt in de gewenste situatie ook een uitbreiding van de grondwaterwinning gevraagd. Daarnaast wordt ook een mazouttank met verdeelslang aangevraagd. De noodstroomaggregaat wordt verzwaard en er wordt bijkomend een transformator aangevraagd. De uitbreiding kadert in de optimalisatie van de kostenefficiëntie van het bedrijf. De initiatiefnemer wenst door de uitvoering van het project de economische draagkracht van de inrichting te optimaliseren. Dit om zo een rendabel en concurrentiewaardig bedrijf te bestendigen naar de toekomst. De uitbreiding vraagt een belangrijke financiële inspanning en brengt een grote verandering en reorganisatie teweeg op het bedrijf. Vandaar zal een hernieuwing voor 20 jaar aangevraagd worden. Bovendien zullen er conform de bepalingen van het mestdecreet ook de nodige nutriëntenemissierechten (NER- D) moeten voorzien worden. De wetgever heeft hier 2 mogelijkheden voorzien: Enerzijds via de overname van NER-D van een ander bedrijf; Anderzijds via het systeem van bedrijfsontwikkeling door middel van bewezen mestverwerking Aan beide mogelijkheden zijn een aantal voorwaarden verbonden. Momenteel beschikt Leemans LV over ,20 NER-D p-vast en ,85 NER-MVWP. De benodigde NER-D voor de geplande uitbreiding zullen in hoofdzaak bekomen worden via het systeem van bedrijfsontwikkeling. Indien nodig, zullen ook bijkomende NER- D aangekocht worden. 3 Vlarem-definitie "veranderen van een inrichting": wijzigen, uitbreiden, toevoegen: - "wijzigen" : het verplaatsen binnen de vergunde inrichting, of het aanwenden van een andere fabricagemethode ; - "uitbreiden" : het vergroten in capaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen waarop de geldende vergunning betrekking heeft ; - "toevoegen" : het vergroten in opslagcapaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen, waarop de geldende vergunning geen betrekking heeft ; Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 38/284

39 3.2 OVERZICHT VERGUNDE EN GEWENSTE TOESTAND Het doel is om te komen tot een uitbreiding van het bedrijf met een nieuwe pluimveestal. Tevens wordt, gelet op de belangrijke verandering, ook een vroegtijdige hernieuwing voorzien. Het bedrijf is een klasse 1-inrichting. Een milieuvergunningsaanvraag dient bij de Deputatie van de provincie Antwerpen te gebeuren. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de vergunde rubrieken van het bedrijf. Ook de rubrieken in de gewenste toestand worden weergegeven. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 39/284

40 Tabel 5: Overzicht vergunde en gewenste toestand Rubriek nr rubriekomschrijving Vergunde toestand Gewenste toestand c.2 Kippenstal, stal voor pluimvee en/of niet onder rubriek f) en begrepen gevogelte, waaronder verstaan wordt, één of meer gebouwen en/of installaties waarin leghennen en mestkippen respectievelijk pluimvee en/of gevogelte gefokt of gehouden worden, duiventillen met geringde duiven voor wedstrijddoeleinden uitgezonderd; met inbegrip van: - de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval - de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. c) in een agrarisch gebied: slachtkuikens slachtkuikens 2 met plaatsen voor meer dan kippen, stuks pluimvee of gevogelte ouder dan 1 week. (klasse 1) d Kippenstal, stal voor pluimvee en/of niet onder rubriek f) en begrepen gevogelte, waaronder verstaan wordt, één of meer gebouwen en/of installaties waarin leghennen en mestkippen respectievelijk pluimvee en/of gevogelte gefokt of gehouden worden, duiventillen met geringde duiven voor wedstrijddoeleinden uitgezonderd; met inbegrip van: - de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval - de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig slachtkuikens slachtkuikens Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 40/284

41 van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. d) intensieve pluimveehouderij met meer dan plaatsen voor pluimvee.(klasse 1) Transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van: / Transformator 250 kva (nieuw) kva tot en met kva (klasse 3) Al dan niet overdekte ruimte, andere dan deze bedoeld in rubriek 15.5 en rubriek 19.8, waarin gestald worden: 1 3 tot en met 25 autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens (klasse 3) Stallen 10 landbouwvoertuigen/aanhangwagens Stallen 10 landbouwvoertuigen/aanhangwagens Opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in vaste reservoirs, uitgezonderd deze van drukvaten deeluitmakend van compressoren en uitgezonderd buffervaten (reserve aan koelmiddel in een opslagtank waarvan de afnameleiding afgesloten is van het koelcircuit, is wel ingedeeld), met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen: tot en met 3000 liter (klasse 3) T2: l propaan T2: l propaan b. Brandgevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen. Opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS02 - Ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 - Gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt 55 C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 100 kg tot en met 20 ton voor andere inrichtingen dan vermeld in punt a (klasse 3) T1: Opslag l mazout (8.500 kg) T1: Opslag l mazout (= kg) T3: Opslag l mazout (= kg) (nieuw) Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 41/284

42 Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, zijnde installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en): inrichtingen voor de verdeling van de in rubriek of in rubriek bedoelde vloeistoffen met maximaal 1 verdeelslang (klasse 3) / 1 verdeelslang op T3 (nieuw) a Opslagplaatsen van hout (hout, houtschors, riet, vlas (houtachtig Opslag 100 m³ strooisel Opslag 100 m³ strooisel gedeelte), stro of soortgelijke producten), met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48 en rubriek 19.8, met een capaciteit van: Wanneer de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied: a) meer dan 20 ton tot en met 100 ton of meer dan 40 m 3 tot en met 200 m 3 in een lokaal (klasse 3) b Motoren met inwendige verbranding: Vast opgestelde motoren met een Noodstroomgroep van 32,5 kw (50% Noodstroom 64 kw (50% van 128 nominaal vermogen van: Voor de vast opgestelde motoren met minder van 65 kw) kw) (nieuw) dan 360 bedrijfsuren per kalenderjaar die noodgeneratoren of bluswaterpompen aandrijven, moet het nominaal vermogen maar voor 50% in rekening worden gebracht voor het bepalen van het totaal nominaal vermogen (De motoren, vallend onder toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8 zijn niet ingedeeld in onderhavige rubriek) b) 10 kw tot en met 100 kw, wanneer de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied (klasse 3) b Verbrandingsinrichtingen zonder elektriciteitsproductie (stookinstallatie e.d.) met een totaal warmtevermogen van: (De stookinstallaties, vallend 2 stookinstallaties van elk 650 kw = 2 stookinstallaties van elk 650 kw = Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 42/284

43 onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in onderhavige rubriek.) kw kw b) meer dan 500 kw tot en met 5000 kw, in de gevallen andere dan vermeld in sub 1 a) (klasse 2) Boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning andere dan deze bedoeld in rubriek 53.1 tot en met 53.7 met een opgepompt debiet van 500 m3/jaar tot m3/jaar (klasse 2) Grondwaterwinning 17 m³/dag en m³/jaar Grondwaterwinning 35 m³/dag en m³/jaar Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 43/284

44 3.3 BESCHRIJVING BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR INRICHTING HUIDIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR De inplanting van de verschillende bedrijfsgebouwen en de detailplannen van de huidige bedrijfsinfrastructuur zijn weergegeven in Figuur 3. Op basis van de fotoreportage in bijlage 18.3 wordt ook een visueel overzicht gegeven van de bedrijfsgebouwen en omgeving. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de stallen en gebouwen in de huidig vergunde situatie. Tabel 6: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen huidig vergunde toestand Stal/gebouw Diercategorie Beschrijving stal/gebouw Staltype 1 Pluimvee slachtkuikens Mechanische verluchting AEA P stofbak 2 Pluimvee slachtkuikens Mechanische verluchting AEA P stofbak Berging 1 - Opslag strooisel - Berging 2 - Stalling - landbouwvoertuigen/aanhangwagens Woning BESCHRIJVING HUIDIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR Stallen In de huidig vergunde situatie zijn er in de Senator Coolsdreef 9, 2 pluimveestallen aanwezig. In elke stal zijn er slachtkuikens vergund. Deze stallen zijn gebouwd volgens het ammoniakemissiearm systeem P-6.4. Dit systeem omvat een warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging van de strooisellaag. De bestaande stallen zijn achteraan voorzien van een stofbak. Mestopslag De kippenmest wordt na elke ronde onmiddellijk door een erkende ophaler opgehaald en geëxporteerd. Het reinigingswater van de bestaande pluimveestallen wordt op vandaag opgevangen in 3 citernes van 20 m³, en uitgereden volgens de bepalingen van het Mestdecreet. Voederopslag De voederopslag gebeurt in 7 voedersilo's naast de bestaande pluimveestal 2. Voedersilo's: 4 x 30 ton en 3 x 4 ton Watervoorziening De inrichting beschikt over een grondwaterwinning (GWW 1) op een diepte van 141 m met een opgepompt debiet van 17 m³/dag en m³/jaar. Er wordt water opgepompt uit 0254 Zand van Berchem en het grondwaterlichaam CKS_0200_GWL_2. Het grondwater is bestemd als drinkwater voor de dieren en voor het huishouden van de woning. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 44/284

45 Het regenwater van de bestaande gebouwen en de bestaande 2 pluimveestallen wordt opgevangen in de vijver (3.459 m³). Door middel van een pomp met een filteraanzuigbuis wordt dit water herbruikt als kuiswater voor de stallen. Tevens doet deze put dienst als aansluitpunt voor de brandweer. Regenwater van de verharding kan ter plaatse infiltreren. Opslag fossiele brandstoffen T1: opslag van l mazout in bovengrondse, dubbelwandige houder tussen de bestaande pluimveestallen. T2: gastank van l propaan bij de woning Een noodstroomgenerator is aanwezig tussen de bestaande pluimveestallen, van 65 kw x 50%. Er zijn twee stookinstallaties aanwezig van elk 650 kw, die werken op mazout, geplaatste in een zijgebouw tussen de bestaande pluimveestallen. De stookinstallaties moeten voldoen aan de emissiegrenswaarden van artikel van Vlarem II. Terreinverharding De betonverharding wordt weergegeven in Figuur 4. Vooraan de bestaande bergingen en woning is er betonverharding aangelegd met een totale oppervlakte van m². In de stedenbouwkundige vergunning afgeleverd op 3 maart 2016 is er m² verharding aangevraagd. Deze verharding is aangelegd tussen de vijver en stal 1 en vooraan de stallen 1 en 2 tot het einde van het perceel. Kadaveropslag Er is een gekoelde kadaveropslag aanwezig vooraan de bestaande pluimveestallen. Groenscherm en materialen Er is een groenscherm voorzien. Het groenscherm wordt weergegeven in Figuur 3. Ten O van de bestaande pluimveestallen is een weide aanwezig en zijn fruitbomen en een haagaanplanting voorzien. De bestaande pluimveestallen zijn uitgevoerd in betonpanelen met rode baksteenmotief (zichtkanten) en als dakbedekking zijn zwarte golfplaten gebruikt. Langs de oprit is een rij fruitbomen voorzien en vooraan de verharding is een haag voorzien aan de straatzijde. Rond de aanwezige vijver zijn bomen ingeplant BESCHRIJVING TOEKOMSTIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR De inplanting van de stallen en gebouwen in de gewenste situatie wordt weeregegeven in Figuur 4. Tabel 7: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen gewenste toestand Stal/gebouw Diercategorie Beschrijving stal/gebouw Staltype 1 Pluimvee slachtkuikens Mechanische verluchting AEA P stofbak 2 Pluimvee slachtkuikens Mechanische verluchting AEA P stofbak Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 45/284

46 3 Pluimvee slachtkuikens Mechanische verluchting AEA P stofbak Berging 1 - Opslag strooisel - Berging 2 - Stalling - landbouwvoertuigen/aanhangwagens Woning Stallen Er wordt een nieuwe pluimveestal 3 voorzien naast de bestaande pluimveestallen. Deze pluimveestal wordt eveneens voorzien van het AEA-systeem P-6.4. Er wordt eveneens een stofbak voorzien achter de nieuw te bouwen stal. De bezetting in de bestaande stallen wordt geoptimaliseerd. Mestopslag De kippenmest wordt na elke ronde onmiddellijk door een erkende ophaler opgehaald en geëxporteerd. De opslag van reinigingswater blijft ongewijzigd. Voederopslag De voederopslag blijft ongewijzigd. Watervoorziening Het debiet van de grondwaterwinning zal in de toekomst verhoogd worden. Het grondwater zal ook in de toekomst gebruikt worden als drinkwater voor de dieren en het huishouden. Hemelwater van de nieuw te bouwen kippenstal zal eveneens rechtstreeks naar de vijver worden afgevoerd. Het reinigen van de stallen gebeurt met regenwater uit de vijver. Door middel van een pomp met een filteraanzuigbuis wordt dit water herbruikt als kuiswater voor de stallen. Opslag fossiele brandstoffen Er wordt een nieuwe tank T3 geplaatst van l mazout met verdeelslang. De noodstroomgenerator wordt verzwaard (128 kw x 50%) en komt te staan in berging 1. Er wordt bijkomend een transformator voorzien van 250 kva die eveneens in berging 1 komt te staan. Terreinverharding In de toekomstige situatie wordt er geen bijkomende verharding voorzien. Kadaveropslag Idem vergunde situatie. Groenscherm en materialen De groenaanplantinging is reeds voorzien bij de vorige bouwaanvraag en wordt weergegeven in Figuur 4. De nieuwe pluimveestal wordt in dezelfde materialen uitgevoerd als de bestaande pluimveestallen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 46/284

47 3.4 AFBRAAK- EN AANLEGFASE De nieuwe stal zal in 1 fase aangelegd worden. De belangrijkste deelaspecten in deze fase zijn: Bemaling (indien noodzakelijk) Terrein bouwklaar maken, uitgraven kelders, enz. Transport: aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken Eigenlijk bouwproces en de daarmee gepaard gaande geluidsproductie en aanleg van verharding Afwerking: plaatsen van omheiningen, groenscherm, erfbeplanting, enz. Voor de plaatsing van de nieuwe pluimveestal zal slechts beperkt grond moeten uitgegraven worden. De nieuwe pluimveestal heeft een oppervlakte van m². Voor de aanleg van een nieuwe kippenstal dient grond uitgegraven te worden voor plaatsen van de bodemplaat (0.25 m diepte) en steenpuin (0.12 m diepte). Hierbij wordt m³ grond uitgegraven. Deze grond zal ter plaatse gebruikt worden om te egaliseren.voor de grondwerken wordt het aantal transporten ingeschat op een 50-tal. Het aantal transporten voor de aanlevering van de bouwmaterialen voor de stal wordt ingeschat op een 20-tal transporten (aanlevering beton, bovenbouw dak, afwerking, enz.). De werkzaamheden voor de plaatsing van de nieuwe pluimveestal zal gebeuren door een erkend aannemer. De totale duur van de werkzaamheden wordt ingeschat op een 2-tal maanden (2 weken grondwerken - 6 weken bouw stal). De start van de werken wordt gepland voor het voorjaar BESCHRIJVING EXPLOITATIECYCLUS HUIDIGE EXPLOITATIECYCLUS De pluimveehouderij is een slachtkippenhouderij. De infrastructuur voor het uitbaten van een slachtkippenbedrijf is vrij eenvoudig. De slachtkippen worden in één grote ruimte ondergebracht waarin de dieren vrij rondlopen. De vloer is gebetonneerd, al dan niet gepolierd. Op deze vloer wordt een strooisellaag aangebracht. De kuikens worden op het bedrijf gebracht als ééndagskuikens. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 47/284

48 Om de 7 weken worden eendagskuikens aangevoerd (er zijn ±7,5 rondes per jaar). De slachtkuikens worden afgevoerd op een leeftijd van ±42 dagen (dus 6-tal weken). De dieren worden niet meer omgehokt. Om hygiënische redenen wordt er voor gezorgd dat alle dieren bij de opzet van de stallen dezelfde ouderdom hebben. Normaal gezien worden de stallen gelijk opgevuld. Op deze manier kan, wanneer zich een besmettelijke ziekte zou voordoen, deze snel onder controle gebracht worden en is een blijvende besmetting op het bedrijf uitgesloten. Teneinde de arbeidspiek aan het einde van iedere toom tot een redelijk niveau te beperken, kan de opzet en de afvoer van de slachtrijpe dieren met een paar dagen verschoven per stal. Op week 5 wordt er 20 % van de kippen tussentijds uitgeladen. De uitval tijdens een ronde wordt verwacht op een gemiddelde van 3 %. Uitgevallen dieren worden onmiddellijk uit de stal verwijderd en tijdelijk gestockeerd in de gekoelde kadaveropslag. De kadavers worden opgehaald op het bedrijf door Rendac. Tussen iedere ronde wordt de stal zorgvuldig gereinigd. Vooreerst wordt de aanwezige mest uit de stal verwijderd. Vervolgens wordt de stal geborsteld. Daarna wordt de stal verder met water gereinigd en grondig ontsmet. Het reinigingswater wordt opgevangen in citernes. De mest van de dieren wordt gedurende de opkweek opgevangen in de strooisellaag en wordt na elke ronde afgevoerd van het bedrijf. Alle mest uit de stallen gaat naar een mestverwerkingsinstallatie of wordt geëxporteerd. Er is dus geen opslag van mest. Gedurende deze periode is de stal gedurende één week leeg. Op deze wijze worden ongeveer 7,5 ronden per jaar afgemest. De mate waarin de leegstand mee in rekening gebracht wordt komt later in deze studie nog aan bod (punt 5.1.2). Er wordt gewerkt volgens het Belplume-kwaliteitssysteem TOEKOMSTIGE EXPLOITATIECYCLUS In de toekomstige situatie zal er een nieuwe pluimveestal gebouwd worden en de plaatsen in de bestaande pluimveestallen zullen geoptimaliseerd worden. Er zullen in de gewenste toestand slachtkuikens gehuisvest worden. Er zullen dus in de toekomst meer dieren op hetzelfde bedrijf afgemest worden. Er zal op dezelfde manier gewerkt worden als in de huidige situatie. 3.6 PRODUCTIEBEHEER EN GRONDSTOFFENVERBRUIK PRODUCTIEBEHEER Aan de hand van de technische en bedrijfseconomische boekhouding wordt de productie en productiemethode van het bedrijf geëvalueerd. In deze evaluatie spelen een aantal technische kenmerken een rol: groei per dag, voederconversie, percentage uitval, productiegetal, e.d. De sturing van voeder, ventilatie, verwarming zijn gelet op de kostprijs bedrijfskritische sturingsfactoren. Een gedegen opvolging ervan is dan ook noodzakelijk GRONDSTOFFENVERBRUIK In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het grondstoffengebruik van het bedrijf in de huidige toestand en in de gewenste toestand. Tabel 8: Overzicht grondstoffengebruik in de huidige en de toekomstige situatie Huidige situatie Nieuwe situatie Grondstof Omschrijving Verbruik Transporten Verbruik Transporten Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 48/284

49 (per jaar) (per jaar) Eendagskuikens stuks 7 transporten stuks 15 transporten Krachtvoeder meerfasen ton/jaar 160 transporten ton/jaar 190 transporten slachtkuikens Strooisel miscanthus 30 ton 15 transporten 55 ton 25 transporten Water zie discipline - - water Propaan Mazout verwarming l l 3 transporten 6 transporten l l 3 transporten 10 transporten Electriciteit ventilatoren, kwh kwh - licht Ontsmettingsmiddelen 150 l l - Het waterverbruik wordt berekend op basis van de waterverbruikcijfers die gehanteerd worden door de VMM, en opgenomen zijn in de studie Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) en/of in de BBT-studie Veeteelt (VITO, 2006). Tabel 9: Huidige waterbehoefte Diersoort Aantal dieren - personen Drinkwater per dier - persoon (m³/j) Reinigingswater per dier (m³/j) Drinkwater (m³/jaar) slachtkuikens ,072 0, Personen Totaal Reinigingswater (m³/jaar) De waterbehoefte wordt weergegeven in bovenstaande tabel in de huidige toestand, op basis van de vergunde dierenaantallen. Er is een grondwatervergunning voor het oppompen van maximaal 6180 m³/jaar. Aangezien de kippen pas eind 2016 worden opgezet, is er nog geen zicht op het werkelijke waterverbruik. Voorheen was het bedrijf een leghennenbedrijf vergund voor legkippen en een grondwatervergunning van m³/jaar. Tabel 10: Waterbehoefte in de gewenste situatie Diersoort Aantal dieren - personen Drinkwater per dier - persoon (m³/j) Reinigingswater per dier (m³/j) Drinkwater (m³/jaar) slachtkuikens ,072 0, Personen Totaal Reinigingswater (m³/jaar) Voor de waterbalans wordt verwezen naar de discipline water (5.2) EINDPRODUCTEN Het bedrijf is moment gespecialiseerd in de productie van slachtkippen. In de huidige situatie worden zo n slachtkuikens afgezet en in de toekomst zullen er ongeveer slachtkippen afgeleverd worden. Tabel 11: Overzicht eindproducten in de huidige en de toekomstige situatie Huidige situatie Nieuwe situatie Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 49/284

50 Eindproduct Productie Transporten (per jaar) Productie Transporten (per jaar) Slachtkuikens stuks 130 transporten stuks 190 transporten Mest ton 45 transporten ton 70 transporten Kadavers 10 ton 23 transporten 24 ton 30 transporten RESIDUEN EN EMISSIES De voornaamste residuen en emissies ten gevolge van een veeteeltbedrijf zijn over het algemeen: Afvalwater; Mestproductie; Emissie fijn stof; Ammoniakuitstoot; Geurproductie; Geluidsproductie; Kadavers. Op het bedrijf wordt geen afvalwater geloosd. Reinigingswater van de stallen worden opgevangen in citernes. Door de exploitant werd de keuze gemaakt om het met mest verontreinigd water afkomstig van de reiniging van de stallen nadien op het land te brengen, met respect van de betreffende bepalingen van het mestdecreet. Lozingen van bedrijfsafvalwater komen dus niet voor. Alle mest van de pluimveestallen worden door een erkende mestvervoerder opgehaald en naar de mestverwerking gereden of geëxporteerd naar het buitenland. Elk jaar wordt een prognose gemaakt van de af te voeren hoeveelheden dierlijke mest. Deze prognose is gebaseerd op de te verwachten gemiddelde veebezetting en de forfaitaire mestproductiecijfers zoals zij in het mestdecreet zijn gedefinieerd. Op basis van deze prognose wordt gezorgd dat een mestafzet in navolging van het mestdecreet mogelijk is. In de loop van het jaar wordt in het oog gehouden of deze prognose correct is, hoewel grote afwijkingen vrijwel uitgesloten zijn, aangezien de hoeveelheid geproduceerde en dus af te zetten nutriënten recht evenredig is met het aantal dieren. Aan het einde van het jaar wordt tenslotte de mestbalans opgemaakt, waarin wordt nagegaan of aan de mestafzetplicht voldaan werd. De jaarlijkse ammoniakuitstoot wordt in dit dossier voor de huidige en de toekomstige situatie ingeschat op basis van het staltype, en komt verder aanbod. Ventilatielucht uit de stallen bevat een aantal componenten die geurhinder kunnen veroorzaken. De effectieve geurproductie uit de stallen is voornamelijk afhankelijk van het aantal dieren, het type dieren, het stalsysteemtype en de bedrijfsvoering. Een specifieke inschatting van de geurproductie veroorzaakt door het bedrijf zal worden weergegeven onder de discipline lucht (effectbespreking). Bij de uitbating van het bedrijf komt ook zwevend stof vrij. Een deel van het geëmitteerde stof slaat neer in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf. De stofconcentratie uit de stallen wordt in de buitenlucht snel verdund, zodat mogelijke stofconcentraties in de omgevingslucht beperkt blijven tot de onmiddellijke omgeving van de Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 50/284

51 stallen. De voornaamste bronnen van fijn stof op een veeteeltbedrijf zijn het voeder, de mest, huidschilfers, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De belangrijkste bronnen met betrekking tot geluidsproductie zijn de ventilatoren, vrachtwagens, verkeer, de dieren, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De krengen worden bewaard in een gekoelde kadaveropslag en opgehaald door Rendac. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 51/284

52 3.7 BESCHRIJVING ALTERNATIEVEN NULALTERNATIEF Het nulalternatief is het scenario waarbij geen vergunning verleend wordt. In dit scenario wordt het bedrijf verder uitgebaat tot de bestaande vergunning verlopen is. Indien de verandering en/of de vroegtijdige hernieuwing van de milieuvergunning geweigerd wordt, valt de exploitant immers terug op de bestaande vergunning, met een looptermijn tot 03/03/2036. Voor het nulalternatief zijn de milieueffecten zoals deze verder in de effectenbespreking van de referentiesituatie besproken van toepassing tot het verlopen van de huidige vergunning. Het zijn de effecten die al aanwezig zijn in de bestaande situatie, met name de huidig vergunde situatie DOELSTELLINGSALTERNATIEVEN Doelstellingsalternatieven (andere activiteiten) worden niet in beschouwing genomen. Het bedrijf is gespecialiseerd in het afmesten van slachtkuikens. De initiatiefnemer wenst aldus de productie van deze bedrijfstak verder te zetten na de uitbreiding van het bedrijf LOCATIEALTERNATIEVEN Met betrekking tot het voorliggende project doen zich geen locatiealternatieven voor. De nieuwe stal wordt zo goed mogelijk op het bedrijfsterrein ingepland, rekening houdende met de reeds bestaande stallen en gebouwen, zodat het bedrijf een compact en ordelijk geheel vormt. De inplanting van de nieuwe pluimveestal wordt gekozen naast de bestaande pluimveestallen UITVOERINGSALTERNATIEVEN Onder uitvoeringsalternatieven wordt verstaan: technische ingrepen of maatregelen op vlak van bedrijfsvoering. In het MER zullen de gebruikte stalsystemen op basis van beschikbare gegevensbronnen geëvalueerd worden. Nagegaan zal worden of de gebruikte systemen beschouwd kunnen worden als BBT (Best Beschikbare Techniek), zie punt 8. Nieuwe stallen dienen ammoniakemissiearm uitgevoerd te worden voor zover er ammoniakemissiearme stalsystemen op de lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie zijn opgenomen. Voor vleeskippen zijn er een 6-tal systemen opgenomen in de lijst. Voor de nieuw te bouwen pluimveestal wordt geopteerd voor de plaatsing van een warmtewisselaar (stalsysteem P-6.4 volgens de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen). De bestaande stallen zijn ook voorzien van dit systeem. Vanuit milieuoogpunt wordt geopteerd om ook de nieuwe stal te voorzien met hetzelfde ammoniakemissiearmsysteem P-6.4. Het systeem P-6.4 omvat een warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging van de strooisellaag. Het systeem heeft een emissiefactor van 0,021 kg NH3 per dierplaats (MB 13/06/2016). De emissiefactor bij een traditioneel stalsysteem bedraagt 0,08 kg NH3 waardoor de impact op het milieu (verzuring en vermesting) met een ammoniakemissiearm stalsysteem P-6.4 beduidend lager is. Het nieuwe systeem P-6.9: warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag en een minimaal geinstalleerd ventilatiedebiet van 0,7 m³ per dierplaats per uur is een alternatief met dezelfde emissiefactor (MB 13/06/2016). Bij de overige emissarme stalsystemen ligt de emissiefactor lager dan bij een traditionele stal maar hoger dan 0,021 kgnh3 per dierplaats. De exploitant kiest voor dit systeem o.w.v. minder ammoniakuitstoot, maar ook o.w.v. het optimaal stalklimaat dat bekomen wordt door dit systeem. Door het mengen van de stallucht wordt een gelijkmatige temperatuur in de Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 52/284

53 gehele stal bereikt. De mest-strooisellaag wordt gedroogd en de zware CO2 wordt bij de dieren verdreven. Door het optimale stalklimaat is er ook minder geurproductie (niet doorgerekend in het MER), en ook minder stof. Voor PM 10 is de emissiefactor vastgelegd op 0,019 kg PM10/dier/jaar. Voor de andere AEA systemen is dat 0,022 kg PM10/dier/jaar. Het PM2,5 gehalte is gelijk aan de overige AEA systemen voor slachtkuikens en is vastgesteld op 0,0016 kg PM2,5/dier/jaar. Bovendien is er een besparing op de energiekosten door de implementatie van het systeem. Verder kiest de exploitant ervoor om een stofbak te voorzien achter de nieuwe stal (lengteventilatie). Een stofbak zorgt voor de reductie van de stofuitstoot en voor een betere dispersie. De horizontale luchtstroom wordt omgebogen naar een verticale luchtstroom, waardoor de emissies hoger uitgestoten zullen worden. Een bijkomend voordeel valt te verwachten doordat er meer stof ter plekke zal neerslaan. Er kan dus vanuit gegaan worden dat dit een reducerend effect heeft op de stofemissies van het bedrijf (vnl. ten aanzien van de grovere fracties). De bestaande stallen zijn eveneens voorzien van een stofbak. Naast aandacht voor het type stalsysteem zal verder eveneneens ingegaan worden op andere mogelijke milderende maatregelen mogelijk toepasbaar op het bedrijf. Een inschatting van de relevantie voor deze toepassingen zal gemaakt worden, rekening houdend met de significantie van de in dit MER bepaalde effecten en de geschiktheid van de maatregel als Best Beschikbare Techniek (BBT). De Europese Richtlijn 96/61/EG van 24 september 1996 inzake Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging (de IPPC- of GPBV-richtlijn) vraagt dat alle annex-1 bedrijven (GPBV-bedrijven volgens Vlarem I) ten laatste in 2007 werken volgens vergunningsvoorwaarden gebaseerd op BBT. Deze verplichting is overgenomen in titel I van Vlarem, Artikel 41bis. Het bedrijf valt onder deze richtlijn. De gebruikte en geplande processen en installaties (stallen) zullen geëvalueerd worden ten opzichte van alle relevante passages uit de studie van VITO Beste Beschikbare Technieken voor de veeteeltsector en de Europese BREF Intensive Livestock Farming en BREF Intensive Rearing of Poultry and Pigs. Alle alternatieven of emissiereducerende technieken die deze bronnen als BBT beschouwen zullen in het MER opgelijst worden. In punt 8 wordt weergegeven of het bedrijf voldoet aan de beste beschikbare technieken. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 53/284

54 4 METHODIEK EN ONTWIKKELINGSSCENARIO S 4.1 EFFECTBESCHRIJVING PER MILIEUDISCIPLINE De mogelijke effecten die door het voorliggende project verwacht kunnen worden zullen in het MER besproken worden. Hieruit zal een onderscheid gemaakt worden tussen de aanlegfase en de exploitatiefase. De aanlegfase houdt als voornaamste elementen in: Voorbereidingswerkzaamheden (terrein bouwklaar maken, uitgraven kelders, enz.) Transport: afvoer grond en aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken Eigenlijk bouwproces + geluidsproductie Afwerkingsfase De exploitatiefase kan opgedeeld worden in een aantal deelfasen: Transport: aanvoer grondstoffen en afvoer eindproducten Eigenlijke productieproces : productie van slachtkuikens Opslag en verwerking reststoffen: in hoofdzaak mest Elke deelfase heeft zijn specifieke emissies, residuen en gevolgen voor de onderscheiden deelcomponenten van het milieu. De ingreep-effectenmatrix in onderstaande tabel geeft een elementair overzicht van het verband tussen de verschillende projectactiviteiten (of ingrepen) en mogelijke relevante effecten op de verschillende milieucomponenten. De relevante effecten zullen per milieu- en natuurthema besproken worden. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 54/284

55 Tabel 12: Effectbeschrijving per milieudiscipline Activiteit Mogelijke effecten Lucht Water Bodem Geluid Mens Landschap Fauna en flora AANLEGFASE Bouw nieuwe stal EXPLOITATIEFASE Verstoring grondwater: bronbemaling Profielverstoring Geluidshinder Verkeershinder Visuele hinder Verstoring biodiversiteit Aanvoer en afvoer (grondstoffen, eindproducten, nevenproducten) Verspreiding stof Geluidshinder Verkeershinder Stofhinder Productieproces Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Verdroging Verzuring Vermesting Geluidshinder Stofhinder Geurhinder Verdroging Visuele hinder Verzuring Vermesting Verdroging Opslag en afvoer mest Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Vermesting vermesting geluidshinder Geurhinder Verkeershinder Verzuring Vermesting Onderhoud: reiniging en ontsmetting en opslag brandstoffen Verspreiding broeikasgassen Verontreiniging verontreiniging Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 55/284

56 4.2 METHODIEK In overeenstemming met het Richtlijnenhandboek Landbouwdieren, wordt voor de beschrijving van de mogelijke effecten een indeling volgens discipline gevolgd. Bij de effectbespreking wordt voor elke discipline de methodiek verder verduidelijkt. Hierbij worden telkens volgende aspecten onderscheiden: Afbakening studiegebied Referentiesituatie Methodiek effectbeschrijving Effectbeschrijving Milderende maatregelen 4.3 ONTWIKKELINGSSCENARIO S AUTONOME ONTWIKKELING Er zijn geen aanwijzingen om te veronderstellen dat het karakter van het studiegebied op korte tot middellange termijn sterke wijzigingen zal ondergaan. Volgens de autonome en gestuurde ontwikkeling worden dezelfde effecten van toepassing geacht zoals deze in het MER worden beschreven voor de huidge en de toekomstige situatie GESTUURDE ONTWIKKELING Ruimtelijke ordening De basisprincipes van de ruimtelijke ordening voro de toekomst worden momenteel uitgezet in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Stedelijke gebieden dienen selectief uitgebouwd te worden om de uitgroei van kernen in het buitengebied af te remmen. Het buitengebied dient verder beschermd te worden tegen versnippering en afkalving. Daarvoor dienen de kenmerkende funties van het buitengebied: landbouw, bos, natuur en in zeker mate ook wonen en verkeer gevrijwaard te worden Mestdecreet In 1991 werd de Europese Nitraatrichtlijn van kracht voor alle lidstaten van de Europese Unie (Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991). In deze richtlijn werd onder andere een basiskwaliteitsnorm voor het grond- en oppervlaktewater vastgelegd op maximum 50 mg nitraat per liter. Net als in andere lidstaten werd ook in Vlaanderen deze norm niet overal gehaald en moesten hieromtrent maatregelen genomen worden. Eén van de oorzaken van de te hoge nitraatgehaltes in het grond- en oppervlaktewater is de mate waarin dierlijke mest werd toegediend op de Vlaamse landbouwgronden. Om deze toediening te reglementeren werd voor Vlaanderen het mestdecreet opgesteld. Dit decreet werd goedgekeurd op 23 januari 1991 en is sindsdien een aantal keren grondig aangepast. In 2015 werd het Vlaamse Mestbeleid opnieuw geëvalueerd door Europa. In het nieuwe actieprogramma, MAP 5, wil Vlaanderen in het volop inzetten op een versterkte gebiedsgerichte aanpak, waarbij strengere maatregelen opgelegd worden in de focusgebieden met een onvoldoende waterkwaliteit. Centraal in het vijfde actieprogramma staat een geïntegreerde bedrijfsaanpak van de bemesting, zodat efficiënter wordt omgegaan met meststoffen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 56/284

57 5 AFBAKENING STUDIEGEBIED, METHODIEK, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE & ONTWIKKELINGSSCENARIO S 5.1 LUCHT Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 5 Geurcontouren in de vergunde situatie OUe/m³ 98P Figuur 6 Omliggende woningen en bedrijven Figuur 7 Geurcontouren in de gewenste situatie OUe/m³ 98P Figuur 8 Geurcontouren zonder het bedrijf Leemans LV OUe/m³ 98P Figuur 9 Stofconcentratie in de vergunde toestand PM10 - PM2,5 Figuur 10 Stofconcentratie in de gewenste toestand PM10 - PM2,5 Figuur 11 Stofconcentratie in de gewenste toestand PM10 - PM2,5 met 20 % reductie voor PM10 Figuur 12 Geurcontouren in de gewenste situatie OUe/m³ 98P met milderende maatregelen Figuur 13 Stofconcentratie in de gewenste toestand PM10 - PM2,5 met milderende maatregelen AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied wordt bepaald door de zones die rechtstreeks beïnvloed kunnen worden door de emissies uit de stallen, de activiteiten van de dieren en het vullen van de voedersilo s. Deze effecten beperken zich meestal tot 1 à 2 km, hoewel verdere effecten niet uit te sluiten zijn. Voortgaand op de berekende impact inzake geur en verzurende/vermestende depositie wordt het studiegebied afgebakend tot op 1 km voor geur en stof, en tot op 2 km voor de verzurende/vermestende depositie TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voor de referentiesituatie wordt een algemeen beeld geschetst op basis van informatie uit de milieu- en natuurrapporten: VMM-rapporten (Lozingen in de lucht , Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest 2012,...). Aangezien voor veeteeltbedrijven voornamelijk de toestand met betrekking tot de ammoniakemissie (en de daarmee samenhangende verzurende luchtverontreiniging) van belang is, wordt het aandeel van ammoniak in de verzuring van het milieu meer in detail besproken. Hierbij wordt de algemene ammoniakproblematiek geschetst, alsook het belang van de landbouw. Bij de eigenlijke effectbespreking wordt dieper ingegaan op de effectieve verzurende belasting en de geurhinder van het voorliggende bedrijf op de omgeving. De voornaamste gegevensbronnen zijn: Voor de referentiesituatie voor de discipline lucht wordt een algemeen beeld geschetst van Vlaanderen op basis van onder andere de informatie voortkomend uit VMM-rapporten en milieu- en natuurrapporten (MIRA en NARA). MIRA milieurapporten Vlaanderen (VMM); NARA natuurrapporten (INBO); MINA-plan 4 Emissie van fijn stof door de landbouw (Vlaanderen, , VMM) Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 57/284

58 Immissie Frequentie Distributie Model (IFDM) van het VITO Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest - Jaarverslag immissiemeetnetten kalenderjaar 2013 (VMM, 2014) Jaarverslag lozingen in de lucht (VMM, 2014) Modelling Particulate Emissions in Europ. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costst, 2002 (IIASA) Geactualiseerd richtlijnenbiek milieueffectrapportage 'Basisrichtlijnen per activiteitengroep - Landbouwdieren' (ABO NV, juni aangepast maart 2015, in opdracht van LNE) Lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur, en fijn stof. Bijlage Richtlijnenboek Landbouwdieren, versie 20/03/2015 Verzurende en vermestende luchtverontreiniging in Vlaanderen - jaarrapport 2013 (VMM, 2015) Regeling ammoniak in de veehouderij (Staatsecretariaat Infrastructuur en Milieu, Nl, laatste wijziging 31 december 2013) Praktische wegwijzer voor Effectgroep 4'Verzuring subgroep 4.1 lucht' en effectgroep 3'eutofiëring subgroep 3.1 lucht' GEUR Methodiek Het vrijkomen van geurcomponenten (geuremissie) tijdens de uitbating van veestallen wordt voornamelijk veroorzaakt door microbiële afbraak van proteïne bevattende afvalproducten. Deze proteïne bevattende afvalproducten worden teruggevonden in de faeces, urine, huid, haar, voedsel en indien deze aanwezig is, de bodembedekkende onderlaag. De geuremissie op veeteeltbedrijven wordt voornamelijk bepaald door de diersoort, de diercategorie, het aantal dieren, het stalsysteem, mestopslag, het voeder en de aanwezigheid van een al dan niet gekoelde kadaveropslag. De inschatting van de effecten naar geurimpact wordt op twee manieren bepaald. Enerzijds wordt er een IFDMmodellering uitgevoerd, anderzijds wordt er gebruik gemaakt van de Vlarem II afstandsregels. Deze effectbepaling wordt op een gelijkaardige wijze uitgevoerd voor zowel de actuele als de geplande situatie Vlarem II afstandsregels Ter beperking van de hindereffecten stelt Vlarem II afstandsregels voor varkens en pluimvee voorop. Hierbij wordt in functie van de aanwezige dierenaantallen en het gebruikte stalsysteem een bepaalde te respecteren afstand opgelegd (te meten vanaf de meest nabij gelegen staluiteinde tot de grens van het meest nabijgelegen gevoelig gebied). Deze afstandsregels bieden echter geen garantie voor het correct inschatten van de geurkwaliteit. Bepaalde versoepelingen zijn toegepast bij het vaststellen van de afstandsregels en afstandsregels zijn een sterke vereenvoudiging van het de reëel optredende effecten. De afhankelijkheid van geurverspreiding met betrekking tot klimatologische parameters, zoals de windrichting, wordt niet in rekening gebracht. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 58/284

59 Niettemin kunnen deze afstandsregels aanvullend en nuancerend werken. Modellering en toetsing aan (voorstel van) normen is soms streng in beoordeling en hier kunnen afstandsregels dus nuanceren. De beoordeling gebeurt dan ook door het al dan niet overschrijden van afstandsregels. In een eerste stap wordt aan de inrichting een aantal waarderingspunten toegekend, volgens stalsysteem, stalverluchtingssysteem en de opslag van dierlijke mest. In Tabel 13 worden de verbods- en afstandsregels voor pluimveestallen weergegeven. Dit is de minimumafstand tussen elke stal en een aantal op het gewestplan aangegeven gevoelige gebieden (woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijk waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie en woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter). Tabel 13: Verbods- en afstandsregels voor pluimveestallen in agrarisch gebied Waarderingspunten, toegekend aan de inrichting tot minimale afstand in meter bij aantal stuks gevogelte van tot van tot van tot van tot van tot meer dan < verbod Verbod Verbod Verbod > IFDM-modellering In eerste instantie wordt getracht de geuremissie van het bedrijf te bepalen. Deze wordt zoveel mogelijk kwantitatief benaderd met behulp van de emissiefactoren. In tweede instantie wordt deze emissie omgezet in een geurconcentratie in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening. Hierbij wordt, niettegenstaande de aanzienlijke beperkingen van het model, gebruik gemaakt van het programma IFDM, gezien het gebruik van dit model voorgeschreven wordt in de van toepassing zijnde Richtlijnenboeken. Bovendien werd IFDM eveneens aangewend in beleidsstudies inzake geur, waarbij voorstellen van potentiële grenswaarden werden vastgesteld. Ook voor de beoordeling van de impact inzake geur wordt er in de code van goede praktijk "Bepalen van de geurverspreiding door middel van snuffelploegmetingen" door VITO voor de Vlaamse overheid het gebruik van IFDM voorgeschreven (VITO, 2008). Bepaling geuremissies Veestallen kunnen onderverdeeld worden in ammoniakemissiearme stallen en conventionele stallen, op basis van het al dan niet voorkomen op de lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie. Ook al is er geen eenduidige algemeen geldende relatie tussen geur- en ammoniakemissie bij veestallen en mest, toch blijkt uit de praktijk dat door het implementeren van ammoniakreducerende maatregelen in veel gevallen ook een reductie van geur kan worden bekomen. Als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren geldt een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof voor de verschillende diersoorten en categorieën. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER dossier voor het bepalen van de geuremissies (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 59/284

60 Andere bronnen van geuremissies in de veehouderij zijn: Geuremissie uit de kadaveropslag: kwantitatieve gegevens voor geuremissies uit de kadaveropslag op veeteeltbedrijven zijn niet voorhanden. Praktijkervaring leert dat geuremissie uit gekoelde kadaveropslag te verwaarlozen valt. In geval van een niet gekoelde kadaveropslag zijn bijkomende geuremissies niet uit te sluiten. T.o.v. de globale geuremissies kunnen deze evenwel als beperkt beschouwd worden. Snelle afvoer van de kadavers kan uiteraard de impact sterk beperken. Er is een gekoelde kadaveropslag aanwezig op het bedrijf. Bijkomende geuremissies vanuit deze opslag zijn dus te verwaarlozen. Externe mestopslag buiten de stal: er zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar voor geuremissies uit externe mestopslag. Op het bedrijf is er geen externe mestopslag aanwezig voor de kippenmest. De kippenmest wordt rechtstreeks vanuit de stal naar de mestverwerking afgevoerd of wordt geëxporteerd. Er vallen geen bijkomende relevante geuremissies te verwachten. Bepaling geurimpact Met behulp van een verspreidingsmodel (IFDM) wordt in voorliggend dossier een inschatting gemaakt van de geurimmissie in de omgeving van het bedrijf voor de huidige en de toekomstige situatie. Kenmerkend voor een veeteeltbedrijf is dat dit (meestal) gelegen is in agrarisch gebied, waar diverse gelijksoortige geurbronnen verspreid liggen in de omgeving van de te onderzoeken inrichting. Voor dergelijke inrichtingen, gelegen in een bronnencluster, worden minder strenge normen gehanteerd dan voor geïsoleerd gelegen bedrijven. Twee (of meer) bronnen vormen een cluster wanneer de ene bron binnen het 98-percentiel voor het nuleffectniveau van de andere bron is gelegen. Inrichtingen met minder dan 5 % van de geuremissie van de inrichting onder studie kunnen als achtergrondgeur worden beschouwd en dienen dus niet mee in rekening te worden gebracht (of benaderd als minder dan 5 % van de geuremissie). Een aanpak voor cumulatie situaties werd uitgewerkt in het onderzoeksproject "Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters (2004)" dat door PRG Odournet in opdracht van de Dienst Lucht & Klimaat van LNE werd uitgevoerd (zie ook risicos/geurhinder/onderzoek). Dit onderzoek had tot doel beschermingsniveaus voor te stellen voor zowel in- als omwonenden van bronnenclusters als bronnencomplexen. Met name voor stallen werden reeds toetsingswaarden voor beoordeling van cumulatieve impacten uitgewerkt (zie verder). Er zijn namelijk verschillende toetsingswaarden afgebakend voor geïsoleerde bedrijven en voor de gecumuleerde impact van een bronnencluster. Voor bedrijven gelegen in een bronnencluster dient dus steeds de geuruitstoot van de omliggende veeteeltbedrijven mee in beschouwing genomen te worden. In IFDM wordt als bron dus niet enkel het bedrijf zelf, maar ook omliggende bedrijven ingegeven. De (theoretische) geuremissies van de omliggende bedrijven wordt afgeleid uit de milieuvergunningen van deze bedrijven, die werden opgevraagd bij de gemeente. Hierbij worden de vergunde aantallen dieren (ongeacht of deze effectief gerealiseerd zijn of niet), dan vermenigvuldigd met een geuremissiefactor volgens diertype. Hierbij dient wel aangehaald te worden dat dit een inschatting betreft, aangezien er voor de omliggende bedrijven geen uitspraak kan gedaan worden van staltype en van de aanwezige niet-vergunde dieren (zoals biggen). Benaderend wordt daarom uitgegaan van conventionele stalsystemen. Het is bovendien evenmin bekend in hoever de vergunde aantallen dieren effectief gerealiseerd werden. Bij de beoordeling van de impact als bronnencluster dient dan ook met een aanzienlijk verhoogde onzekerheid rekening gehouden te worden. In navolging van de open LNE werkgroep geur van 1 juli 2014 wordt een nieuwe afbakening voor bronnenclusters voorgesteld als volgt (richtlijnen dienst MER oktober 2014): Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 60/284

61 De bedrijven behorende tot de bronnencluster worden als volgt bepaald: cirkel vanuit het middelpunt/geurzwaartepunt van het bedrijf met een straal die overeenstemt met de afstand van het bedrijf tot het verste punt waar er nog een immissie van 2 oue/m3 (veroorzaakt door het individuele bedrijf in de huidige situatie) is. De straal mag echter niet kleiner zijn dan 750 m. Binnen een straal van 750 m wordt rekening gehouden met bedrijven met een totale geuremissie van 2500 OU E/s of meer. Indien de 2 OU E/m3-contour een grotere straal heeft dan 750 m, dienen buiten de cirkel van 750 m enkel de bedrijven in rekening gebracht te worden die meer dan 5% van de geuremissie van het bedrijf in de huidige situatie uitstoten. Rundveebedrijven moeten niet kwantitatief meegerekend worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. De cumulatieve geurimmissies worden berekend voor elke relevante woning in de huidige vergunde situatie, de huidige vergunde situatie zonder het bedrijf en de aangevraagde situatie. Toetsing geurimpact Aangezien het bedrijf deel uitmaakt van een bronnencluster, wordt de geurmodellering getoetst aan de normen voor een bedrijf dat deel uitmaakt van een bronnencluster (Hierbij dient wel aangegeven te worden dat de onzekerheid ten aanzien van de resultaten bij een cumulatieve impactbeoordeling aanzienlijk groter is dan deze bij een individuele benadering). Volgende normering wordt in het visiedocument vooropgesteld: 10 OU e/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als grenswaarde voor een varkenscluster, waarbij dient getoetst te worden t.o.v. verspreide woningen in agrarisch gebied (hierbij worden geen woningen gerekend van andere, naburige veehouderijen). 3 OU e/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als richtwaarde voor een varkenscluster, waarbij dient te worden getoetst t.o.v. hoog geurgevoelige bestemmingen (woongebied volgens gewestplan, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen). De tussenwaarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel werd in vroegere versies van het visiedocument voorgesteld als richtwaarde (3 OUe/m³ werd toen voorgesteld als streefwaarde i.p.v. richtwaarde). Deze waarde is in de laatste versie van het visiedocument niet meer voorzien. Nochtans, om ook woongebieden met landelijk karakter enige bescherming te kunnen bieden, is een tussenliggende toetsingswaarde aangewezen. Woongebieden met landelijk karakter dienen getoetst te worden ten opzichte van deze waarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel. Voor bedrijven met kippen zijn geen specifieke toetsingswaarden opgenomen, en bij ontstentenis hiervan zullen de beoordelingscriteria voor varkensstallen gebruikt worden. Het RLB merkt immers op dat strikt genomen bovenstaande beoordeling werd ontwikkeld voor varkensbedrijven, maar dat deze werkmethode echter aangeraden wordt voor alle veehouderijen. Volgende beoordeling wordt gekoppeld aan de toetsing van de geuremissie en de geldende normen: Tabel 14: Toetsingswaarden bronnencluster (Richtlijnenhandboek landbouwdieren, Willems et. al, 2009) Verspreide woningen in agrarisch gebied Woongebied met landelijk karakter Woongebied (woongebied s.s., woonuitbreidingsgebied, reservegebied voor woonuitbreiding) Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 61/284

62 >10 OUe/m³ als 98P 5-10 OUe/m³ als 98P Matig negatief effect Significant negatief effect 3-5 OUe/m³ als 98P Gering negatief effect Matig negatief effect Gezien de aanvaardbaarheid van geurbelasting functie is van de geurgevoeligheid van de beoordelingspunten wordt bij het vastleggen van de aanvaardbaarheidscriteria gebruik gemaakt van de beoordeling opgenomen in het begin 2012 aangepaste richtlijnenboek lucht bij opmaak van MER s. Deze beoordelingswijze is afgestemd op het Vlaamse geurbeleid zoals opgenomen in het zgn. 'Visiedocument geur' van LNE. Een overzicht van de indeling wordt in onderstaande Tabel 15 opgenomen. Tabel 15: Beschrijving geurgevoelige bestemmingen (Richtlijnenhandboek lucht, LNE, 2012) Hoog geurgevoelige bestemmingen Matig geurgevoelige bestemmingen Laag geurgevoelige bestemmingen Beschrijving Waar grote aantallen mensen langdurig verblijven of waar recreatieve buitenactiviteiten plaatsvinden: woongebieden, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen, speelterreinen Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten Gebieden gekenmerkt door lage bevolkingsdichtheid: agrarische en op bedrijventerreinen gelegen bedrijfwoningen, natuurterreinen, sportterreinen,. dergelijke bedrijventerreinen worden gekenmerkt door activiteiten als handel, retail, productie voedingsmiddelen. Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten. Typische gebiedseigen achtergrondgeur (bvb. Van landbouwactiviteiten in landbouwgebied) kan aanwezig zijn Tolerantie ten aanzien van gebiedsvreemde geuren kan laag zijn Industriegebieden, openbare wegen Bestemming volgens gewestplan Woongebieden, woonuitbreidingsgebieden, woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan niet-landbouweigen geuren), woonparken, dienstverleningsgebieden, gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven, recreatiegebieden, gebieden voor gemeenschapvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, Woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), agrarische gebieden, (ingeval toetsing aan nietlandbouweigen geuren), gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor KMO s, parkgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, gemengde woon- en industriegebieden, Industriegebieden, gebieden voor milieubelastende industrieën, gebieden voor ambachtelijke bedrijven en KMO s, agrarische gebieden (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), bosgebieden, natuurgebieden, groengebieden, bufferzones, waterwegen, luchtvaartterreinen, Gezien de aard/herkomst van de geur (landbouweigen geuren) wordt bij de beoordeling van de geurimpact t.h.v. bewoning dan ook rekening gehouden met volgende indelingswijze: Hoog geurgevoelige bestemmingen: woongebied en woonuitbreidingsgebied Matig geurgevoelige bestemmingen: woongebieden met landelijk karakter Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 62/284

63 Laag geurgevoelige bestemmingen : agrarische gebieden Volgens het nieuwe maatregelenkader van LNE wordt als basisbeschermingsniveau 10/5/3 OUe/m³ als 98P waarde gehanteerd (achtergronddocument bij het visiedocument en het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren) voor respectievelijk laag, matig en hoog geurgevoelige gebieden Referentiesituatie Het bedrijf Leemans LV is gelegen Senator Coolsdreef 9 te 2310 Rijkevorsel, in agrarisch gebied. De bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig Vlarem II afstandsregels De 2 pluimveestallen aanwezig op het bedrijf huisvesten in de huidige situatie stuks slachtkuikens. Het aantal waarderingspunten voor pluimvee in de huidige situatie bedraagt 207 punten. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II (cfr. Tabel 13) een te respecteren afstand 250 meter aan. Tabel 16: Huidig aantal waarderingspunten Leemans LV Stal volgnummer Stal1 Stal2 Dierenaantal / stal Stalsysteem Strooiselvloer (droge mest) Roostervloer (dunne mest) 60 Pt 20 Pt Batterij zonder geforceerde mestdrogerij: - open mestopslag onder de batterij 20 Pt - regelmatige mestafvoer naar een afgesloten put 40 Pt - dagelijkse mestafvoer naar een afgesloten put 80 Pt batterij met geforceerde mestdroging door middel van ventilatoren, plafondwaaiers, of een vergelijkbaar systeem (bv. Deeppit-of highrisestal,kanalenstal, mestbandbatterij met mestdroging) 110 Pt Ammoniakemissiearme stal 110 Pt Stalverluchtingssystemen Biofilter / biobed / gaswasser 110 Pt Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, zonder pet 50 Pt Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, met pet 30 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, zonder pet* 40 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, met pet Mechanische ventilatie zijdelingse uitstoot Natuurlijke: open nok trekschouw Natuurlijke met afdekking 20 Pt 10 Pt 20 Pt 10 Pt Opslag van vaste dierlijke mest Geen opslag van mest (onmiddellijke afvoer) 50 Pt Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 63/284

64 Gesloten opslag Eenvoudige afdekking Open opslag, open mestgoten 40 Pt 30 Pt 0 Pt Puntentotaal per stal Totaal aantal dieren : Puntentotaal : gewogen gemiddelde : 207 (*): max. 30 % van de stallucht van de emissiearme stal wordt afgevoerd via een verticale uitstoot < 0,5 m boven de nok zonder pet (nokventilatie en warmtewisselaars) Aangezien de inrichting op ongeveer 670 m ligt van de hindergevoelige gebieden, wordt in de huidige situatie ruimschoots voldaan aan de verbods- en afstandsregels zoals opgenomen in Vlarem IFDM-modellering Bepaling geuremissies bedrijf Leemans LV De totale geuremissie in de huidige situatie wordt weergegeven in Tabel 17 en wordt berekend met de geuremissie-eenheden volgens de lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) als bijlage bij het MER- Richtlijnenboek landbouwdieren. In de huidige situatie zijn er 2 pluimveestallen aanwezig (stal 1 en stal 2). De totale geuremissie van het bedrijf Leemans LV wordt ingeschat op OUe/s in de huidige toestand. Tabel 17: Geuremissie bedrijf Leemans LV in de huidige situatie Huidige situatie Geuremissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Geur (OU E/s/dier) Totaal (OU E/s) Totaal stal (OU E/s) Stal slachtkippen P , Stal slachtkippen P , Totaal Bepaling geuremissies omliggende bedrijven De bedrijfsomgeving van het bedrijf van Leemans LV is gekenmerkt door veeteeltactiviteiten. In dit geval spreekt men hier van een "bronnencluster" aangezien er meerdere geurbronnen dicht bij elkaar gelegen zijn. De gegevens omtrent de bedrijven die behoren tot de bronnencluster van het bedrijf werden opgevraagd bij de gemeente Rijkevorsel. De bedrijven behorende tot de bronnencluster worden bepaald volgens de richtlijnen van oktober 2014 van de dienst MER (zie hoger). Tabel 18: Geuremissie omliggende bedrijven bronnencluster Bedrijf X Y Straat nr. PC Gemeente Geuremissie (OUe/s) Senator Coolsdreef Rijkevorsel Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 64/284

65 Senator Coolsdreef Rijkevorsel * Melhoven Rijkevorsel * Melhoven Rijkevorsel Melhoven Rijkevorsel Melhoven Rijkevorsel * Senator Coolsdreef Rijkevorsel * * Bedrijf 3,6 en 7 worden niet kwantitatief in rekening gebracht in de bronnencluster, aangezien dit rundveebedrijven zijn (bedrijf 3 is vergund voor 290 runderen, bedrijf 6 voor 268 runderen en bedrijf 7 voor 98 runderen). Bedrijf 2 is een bedrijf met paarden (40) en wordt daardoor ook niet kwantitatief in rekening gebracht. Bedrijf 1 is een varkensbedrijf (2840 varkens) deels voorzien van een luchtwasser. Er wordt gerekend met de emissie opgenomen in de milieuvergunning. Bedrijf 4 en 5 zijn gemengde bedrijven (bedrijf 4 omvat 360 varkens en 124 runderen en bedrijf en bedrijf 5 : 700 varkens en 232 runderen). Bepaling geurconcentratie Bij de evaluatie van de geurverspreiding wordt gebruik gemaakt van IFDM-model. De uitstootpunten van het bedrijf en de omliggende bedrijven worden als puntbronnen beschouwd. In onderstaande tabel worden de inputparameters weergegeven van de berekeningen in het IFDM model in de huidige situatie. Tabel 19: Parameters IFDM-model Stal/bedrijf Parameter Waarde Opmerkingen Stal 1 en 2 : pluimvee via stofbak Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter** uitstootopening Volumestroom van het afgas ,2 2,4 m C m Nm³/s Hoogte stofbak Verticale uitstoot emissiemassastroom * g/s Stal 1 en 2: pluimvee via nok en warmtewisselaar* Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 6, ,8 2,4 m C m Nm³/s Hoogte emissiepunt Verticale uitstoot emissiemassastroom * g/s Bedrijf 1,4,5 in cluster Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom ,5 1 * m C m Nm³/s g/s Mechanische ventilatie (*): max. 5% van de lucht wordt afgevoerd via de warmtewisselaar (**): diameter berekend ahv het oppervlak van de uitlaat van de stofbak: de diameter is de diameter van een cirkel met gelijke oppervlakte Toetsing geurconcentratie De toetsing van de immissies, bekomen uit het IFDM-model, gebeurt volgens Tabel 14. De verschillende zones (> 10 OUe/m³; 5-10 OUe/m³; 3-5 OUe/m³ als 98P) worden weergegeven in Figuur 5 voor de vergunde situatie. In Tabel 23 wordt het aantal woningen weergegeven in de verschillende zones voor de vergunde situatie. De bedrijven en de omliggende woningen worden weergegeven in Figuur 6. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 65/284

66 Er dient echter wel opgemerkt te worden dat het gebruik van IFDM een grote onnauwkeurigheid met zich meebrengt. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt: Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10se of OUe/m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10se of OUe/m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 98P van 3, 5 en 10 OUecontour, toch ook de contour van 20 OUe als 98P mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). Omwille van de vergaande aannames neemt de nauwkeurigheid van de impactberekeningen nog verder af bij de beoordeling op clusterniveau. In de huidige situatie zijn er 39 woningen die een negatief effect ondervinden van het bedrijf Leemans LV en de andere bedrijven die behoren tot dezelfde bronnencluster. 7 woningen hiervan zijn gelegen in agrarisch gebied: naast het bedrijf Leemans LV, is er 1 particuliere woning en de woningen van 6 bedrijven behorende tot de cluster in het agrarisch gebied. In het woongebied met landelijk karakter ondervinden de andere 32 woningen een negatief effect tengevolge van de geuremissie van het bedrijf en van de anderen bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster Geplande situatie Vlarem II afstandsregels In de toekomstige situatie zullen op het bedrijf Leemans LV slachtkuikens aanwezig zijn in 3 stallen. Er wordt een nieuwe pluimveestal stal 3 gebouwd en de aantallen in de bestaande stallen zullen opgetrokken worden. Het aantal waarderingspunten voor pluimvee bedraagt in de toekomstige situatie 207 punten. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II een te respecteren afstand van respectievelijk 250 m aan. Het bedrijf voldoet aan de Vlarem II afstandsregels, zowel in de bestaande situatie als in de toekomstige situatie. Op basis hiervan kan bijgevolg uitgegaan worden van geen of verwaarloosbaar effect. Tabel 20: Toekomstig aantal waarderingspunten Leemans LV Stal volgnummer Stal1 Stal2 Stal3 Dierenaantal / stal Stalsysteem Strooiselvloer (droge mest) Roostervloer (dunne mest) 60 Pt 20 Pt Batterij zonder geforceerde mestdrogerij: - open mestopslag onder de batterij 20 Pt - regelmatige mestafvoer naar een afgesloten put 40 Pt - dagelijkse mestafvoer naar een afgesloten put 80 Pt Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 66/284

67 batterij met geforceerde mestdroging door middel van ventilatoren, plafondwaaiers, of een vergelijkbaar systeem (bv. Deeppit-of highrisestal,kanalenstal, mestbandbatterij met mestdroging) 110 Pt Ammoniakemissiearme stal 110 Pt Stalverluchtingssystemen Biofilter / biobed / gaswasser 110 Pt Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, zonder pet 50 Pt Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, met pet 30 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, zonder pet* 40 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, met pet Mechanische ventilatie zijdelingse uitstoot Natuurlijke: open nok trekschouw Natuurlijke met afdekking 20 Pt 10 Pt 20 Pt 10 Pt Opslag van vaste dierlijke mest Geen opslag van mest (onmiddellijke afvoer) 50 Pt Gesloten opslag Eenvoudige afdekking Open opslag, open mestgoten 40 Pt 30 Pt 0 Pt Puntentotaal per stal Totaal aantal dieren : Puntentotaal : gewogen gemiddelde : 207 (*): max. 30 % van de stallucht van de emissiearme stal wordt afgevoerd via een verticale uitstoot < 0,5 m boven de nok zonder pet (nokventilatie en warmtewisselaars) IFDM-modellering M.b.v. het model IFDM wordt de geurimpact in de omgeving berekend. Hierbij wordt voor de omliggende bedrijven aangenomen dat er op die locaties geen wijzigingen optreden. De berekeningen worden uitgevoerd voor de toekomstige situatie. De resultaten van de berekening worden opgenomen in een overzichtstabel (Tabel 23) alsook in de figuren in bijlage Bepaling geuremissies bedrijf Leemans LV De totale geuremissie uit de bestaande pluimveestallen stal 1 en stal 2 en de nieuwe pluimveestal stal 3 in de toekomstige situatie wordt weergegeven in onderstaande Tabel 21. De totale geuremissie van het bedrijf van Leemans LV wordt vervolgens op deze manier ingeschat op OUe/s in de toekomstige situatie, dit is een stijging met ongeveer 70,5 % t.a.v. de huidige situatie. De nieuwe stal wordt ammoniakemissiearm uitgevoerd. Als systeem wordt gekozen voor P-6.4. De stal wordt eveneens voorzien van een stofbak. Bij de beoordeling van de geuremissie dient, zoals hierboven reeds gemeld, er wel op gewezen te worden dat de emissiefactoren geen onderscheid maken tussen al of niet ammoniakarme stallen. De Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 67/284

68 impactbeoordeling kan dan ook als een worst case benadering aanzien worden. Er dient dan ook melding gemaakt te worden van een aanzienlijke onzekerheid ten aanzien van de impactberekeningen. Dat voor de geplande situatie in principe zou kunnen uitgegaan worden van lagere geuremissies kan indirect afgeleid worden van de ammoniakemissiefactoren die later in deze studie zullen toegepast worden. Stalsysteem NH 3 (kg/j/dier) Traditioneel stalsysteem 0,08 Ammoniakemissiearm stalsysteem AEA P-6.4 0,021 Bij de toegepaste worst case benadering wordt hiermee evenwel geen rekening gehouden. Tabel 21: Geuremissie bedrijf Leemans LV in de toekomstige situatie Nieuwe situatie Geuremissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Geur (OU E/s/dier) Totaal (OU E/s) Totaal stal (OU E/s) Stal Slachtkippen P , Stal Slachtkippen P , Stal slachtkippen P , Bepaling geuremissies omliggende bedrijven De geuremissies van de omliggende bedrijven werd weergegeven in Tabel 18. Bepaling geurconcentratie In onderstaande Tabel 22 worden de inputparameters weergegeven van de berekeningen in het IFDM model in de toekomstige situatie. Tabel 22: Parameters IFDM-model Stal/bedrijf Parameter Waarde Opmerkingen Stal 1,2,3: pluimvee Hoogte uitstoot 6,75 m Hoogte emissiepunt Via nok Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter** uitstootopening 0,8 m Volumestroom van het afgas 3 Nm³/s Verticale uitstoot emissiemassastroom * g/s Stal 1,2,3: pluimvee Hoogte uitstoot 7 m Hoogte stofbak via stofbak Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 1,2 m Volumestroom van het afgas 3,6 Nm³/s Verticale uitstoot emissiemassastroom * g/s Stal 1,2,3: pluimvee Hoogte uitstoot 6,75 m Hoogte uitlaat ww via Temperatuur van de afgassen 25 C Warmtewisselaar warmtewisselaar* Diameter uitstootopening 0,8 m Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 68/284

69 Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 2 * Nm³/s g/s Verticale uitstoot Bedrijven in cluster Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening ,5 m C m Volumestroom van het afgas 1 Nm³/s Mechanische ventilatie emissiemassastroom * g/s (*): max. 5% van de lucht wordt afgevoerd via de warmtewisselaar (**): diameter berekend ahv het oppervlak van de uitlaat van de stofbak: de diameter is de diameter van een cirkel met gelijke oppervlakte Toetsing geurconcentratie De toetsing van de immissies, bekomen uit het IFDM-model, gebeurt volgens Tabel 14. De verschillende zones (> 10 OUe/m³; 5-10 OUe/m³; 3-5 OUe/m³ als 98P) worden weergegeven in de Figuur 7 voor de gewenste situatie. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 3, 5 en 10 OUe-contour, toch ook de contour van 20 OUe als 98P mee opgenomen. In de onderstaande tabel wordt de resultatentabel weergegeven voor de clusterbeoordeling. Hierbij wordt de impact t.h.v. de bedrijven in de cluster mee beoordeeld. De bedrijven en de woningen worden weergegeven in de figuren in bijlage Tabel 23: Resultatentabel clusterbeoordeling (met inbegrip van de emissies van het bedrijf in de aanvraag) Geurcontour Verspreide woningen in agrarisch gebied Woongebied met landelijk karakter Woongebied (woongebied, woonuitbreidingsgebied, reservegebied voor woonuitbreiding) >10 OU E/m³ als 98P Vergund 7 woningen 10 woningen 0 woningen Nieuw 7 woningen 10 woningen 0 woningen 5-10 OU E/m³ als 98P Vergund 1 woningen 22 woningen 0 woningen Nieuw 2 woningen 30 woningen 0 woningen 3-5 OU E/m³ als 98P Vergund 1 woning 18 woningen 0 woningen Nieuw 0 woning 12 woningen 0 woningen Legende Negatief effect Matig negatief effect Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 69/284

70 Gering negatief effect Door de uitbreiding van het bedrijf zijn er in agrarisch gebied 7 woningen die een significant negatief effect ondervinden wat betreft het aspect geur voor de bronnencluster in de huidige en nieuwe situatie (met een geurconcentratie hoger dan 10 OU E/m³ als 98P). Dit was eveneens zo in de vergunde situatie. Er is 1 woning in het agrarisch gebied die verschuift van een gering negatief effect in de huidige situatie naar een matig negatief effect in de nieuwe situatie. Door de uitbreiding van het bedrijf zijn er 8 bijkomende woningen die een significant negatief effect ondervinden voor wat betreft het aspect geur voor de bronnencluster in het woongebied met landelijk karakter. In de huidige situatie en zijn er totaal 32 woningen met een significant negatief effect in het woongebied met landelijk karakter, met een geurconcentratie hoger dan 5 OU E/m³ als 98P. In de toekomstige situatie worden dit er 40 in het woongebied met landelijk karakter. Er zijn 12 woningen met een gering negatief effect in de nieuwe situatie in het woongebied met landelijk karakter. In de vergunde situatie waren dit er 18. Ter hoogte van het woongebied ten noordwesten van het bedrijf Leemans LV is de geurconcentratie als 98P lager dan 3 OU E/m³, of een verwaarloosbaar effect. De geurconcentratie als 98P op clusterniveau ter hoogte van de twee dichtste woningen in agrarisch gebied vóór en na verandering, wordt weergegeven in Tabel 24. Het zijn woningen van twee bedrijven die behoren tot de cluster. In deze tabel wordt ook de geurconcentratie als 98P weergegeven van de woningen ten westen en ten zuidwesten in de twee woongebieden met landelijk karakter. Voor de 2 woningen in agrarisch gebied met een significant negatief effect zien we een status quo van de geurconcentratie als 98P. De woningen behoren tot twee bedrijven die in de cluster zitten waarvan bedrijf 1 kwantitatief meegerekend wordt. Voor de 2 woningen in het woongebied met landelijk karakter ten ZW, blijft de geurconcentratie als 98P status quo. Deze woningen liggen dichter bij bedrijf 1 dan bij het bedrijf van Leemans LV. Voor de woningen ten westen van het bedrijf Leemans LV wordt een stijging waargenomen gaande van 0,1 tot 0,8 Oue/m³ als P98. Er wordt gezocht naar milderende maatregelen. Ten aanzien van de berekeningen op woningniveau dient aangegeven te worden dat de berekende geurbelasting louter als indicatieve waarden te aanzien zijn omwille van de aanzienlijke modelmatige onzekerheden, welke bij clusterbeoordeling nog toenemen. Beperkte verschillen in berekende waarden zijn in feite niet als relevant (niet onderscheidend) te aanzien. Tabel 24: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Geurconcentratie (OUe/m³) als 98P op clusterniveau Woning* Huidige situatie Nieuwe toestand 1 woning (bedrijf 1 in cluster) AG woning (bedrijf 2 in cluster) AG woning WLK 19,4 19,4 4 woning WLK 11,7 11,7 5 woning WLK 5,5 5,9 6 woning WLK 5,8 6,0 7 woning WLK 5,4 5,5 8 woning WLK 5,6 6,0 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 70/284

71 9 woning WLK 5,4 5,8 10 woning WLK 5,3 5,3 11 woning WLK 4,9 5,1 12 woning WLK 4,8 5,6 13 woning WLK 4,9 5,2 14 woning WLK 6,1 6,2 15 woning WLK 5,2 5,3 16 woning WLK 5,8 5,9 17 woning WLK 6,4 6,5 18 woning WLK 4,9 5,5 (*): AG = agrarisch gebied; WLK = woongebied met landelijk karakter Voor de meest relevante woningen worden in onderstaande tabel eveneens de geurconcentraties weergegeven in de cluster (OUe/m³) als 98P, maar dan zonder het bedrijf van Leemans LV zelf. Uit deze tabel blijkt dat de gewogen impact van het bedrijf Leemans LV op de cluster zeer beperkt is en 0 % bedraagt ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen (woningen ). Voor de woningen verderaf in het woongebied met landelijk karakter ten westen varieert de impact van 10 tot 26 %. In Figuur 8 worden de geurcontouren zonder het bedrijf van Leemans LV weergegeven. Tabel 25: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P zonder het bedrijf van Leemans LV ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning* Cluster zonder bedrijf Leemans LV 1 woning (bedrijf 1 in cluster) AG woning (bedrijf 2 in cluster) AG 54 3 woning WLK 19,4 4 woning WLK 11,7 5 woning WLK 4,1 6 woning WLK 4,3 7 woning WLK 4,4 8 woning WLK 4,7 9 woning WLK 4,2 10 woning WLK 4,6 11 woning WLK 4,0 12 woning WLK 4,1 13 woning WLK 4,1 14 woning WLK 4,7 15 woning WLK 4,5 16 woning WLK 5,6 17 woning WLK 5,6 18 woning WLK 4,4 (*): AG = agrarisch gebied; WLK = woongebied met landelijk karakter Ook wordt er gekeken naar de de geurconcentraties als 98P op individueel niveau van deze woningen (Tabel 26). De verschillende zones (> 10 OUe/m³; 5-10 OUe/m³; 3-5 OUe/m³ als 98P) worden ook weergegeven in de figuren in bijlage Voor deze woningen worden deze geurconcentraties weergegeven voor de huidige situatie en voor de gewenste situatie als 98P, die enkel door het bedrijf zelf veroorzaakt worden (individuele benadering). De individuele geurconcentraties t.h.v. de meest nabijgelegen woningen, gelegen in agrarisch gebied zijn lager dan 3 OUe/m³ en voor de woningen in woongebied met landelijk karakter zijn de individuele geurconcentraties Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 71/284

72 lager dan of gelijk aan 3 OUe/m³. Wat betreft de individuele benadering zijn er dus geen negatieve effecten ter hoogte van de nabijgelegen woningen. Tabel 26: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van Leemans LV (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Individuele geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning* Huidige situatie Nieuwe toestand 1 woning (bedrijf 1 in cluster) AG 1,5 2,0 2 woning (bedrijf 2 in cluster) AG 1,2 1,5 3 woning WLK 1,6 2,5 4 woning WLK 1,6 2,6 5 woning WLK 1,4 2,7 6 woning WLK 1,5 3,0 7 woning WLK 1,5 2,9 8 woning WLK 1,8 2,8 9 woning WLK 1,7 2,6 10 woning WLK 1,6 2,4 11 woning WLK 1,5 2,3 12 woning WLK 1,4 2,2 13 woning WLK 1,2 2,1 14 woning WLK 1,3 2,1 15 woning WLK 1,1 1,9 16 woning WLK 1,1 2,0 17 woning WLK 1,2 2,0 18 woning WLK 0,9 1,4 (*): AG = agrarisch gebied; WLK = woongebied met landelijk karakter STOF Momenteel wordt fijn stof gezien als één van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen die leiden tot nadelige gezondheidseffecten. Deze treden zowel op bij kortstondige blootstelling aan hoge concentraties als bij langdurige blootstelling aan lage concentraties. De kleinere deeltjes dringen het diepst door in de longen. De afzetting van zwevend stof leidt tevens tot vervuiling en verwering van gebouwen. De grovere fractie zwevend stof is eerder in te delen als hinderlijk bij depositie. Naast primair fijn stof (deeltjes die als dusdanig geëmitteerd worden), kan nog melding gemaakt worden van secundair fijn stof, dat ontstaat bij chemische reactie tussen verschillende polluenten (bvb NH4, SOx, VOS). Bij de impactbeoordeling wordt met dit secundair gevormd fijn stof evenwel geen rekening gehouden gezien de effecten ervan zich veel minder op lokale schaal voordoen en de kwantificatie ervan niet evident is. De stofdeeltjes worden ook ingedeeld in fracties op basis van hun grootte. Een onderscheid wordt gemaakt tussen PM10, PM2,5 en PM0,1 (PM = Particulate Matter = PM). De grovere fijn stof fractie (de fractie > 2,5 µm en < PM10, deeltjes met een aërodynamische diameter (a.d.) kleiner dan 10 µm en groter dan 2,5 µm) bestaat vooral uit mechanisch gevormde deeltjes die in de lucht gebracht worden door de wind of door antropogene activiteiten, zoals opwaaiend stof bij verkeer en bij opslag en overslag van bulkgoederen De fijne fractie (PM2,5, deeltjes met een a.d. kleiner dan 2,5 µm) bestaat vooral uit deeltjes ontstaan bij verbrandingsprocessen en secundaire reacties. Ook roet behoort tot deze fractie. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 72/284

73 Momenteel bestaan er sterke aanwijzingen dat fijne deeltjes (< 2,5 µm) schadelijker zijn dan de grovere deeltjes. Daarom verschuift de aandacht dan ook meer en meer naar PM2,5 of zelfs naar de ultrafijne deeltjes (met a.d. < 0,1 µm). De sector landbouw en visserij is één van de belangrijkste bronnen van PM10-emissie. Dit bestaat echter hoofdzakelijk uit het stof dat opwaait bij bewerking van de landbouwgronden. Deze onzekere bron van emissie is vermoedelijk minder belangrijk vanuit het oogpunt van gezondheid (VMM, 2005, VMM, 2007; Mira-T, 2006). Grof stof met een a.d. groter dan 10 μm komt o.a. in de lucht terecht door opwaaien en verwaaien bij wegverkeer, op- en overslag van ertsen, afbraakwerken, maar ook vanuit landbouwbedrijven (bvb wegwaaiend stof). Vanuit de site van veeteeltbedrijven komt het stof voornamelijk uit de stallen (via de ventilatie verwaaien van stof afkomstig van voederdeeltjes, huidschilfers, ). Anderzijds ontstaat stofemissie ten gevolge van het vullen van de voedersilo s en de transportbewegingen ten behoeve van het bedrijf. Bijkomend vindt eveneens emissie plaats van roet en (ultra)fijn stof, gerelateerd aan de verbranding van fossiele brandstoffen (verwarming van de stallen, gebruik van landbouwvoertuigen, transporten ten behoeve van de aan- en afvoer van grondstoffen, gebruik van een noodstroomgroep, ). De stofemissie omvat in feite ook micro-organismen en celwandbestanddelen van bepaalde bacteriën (endotoxinen). Deze microbiële componenten bevinden zich vooral in de grovere fractie van zogeheten fijn stof (Nederlandse Gezondheidsraad, 2012, Gezondheidsrisico s rondom veehouderijen ). De deeltjescocktail rond veehouderijen is daarmee duidelijk anders samengesteld dan stedelijk fijn stof. Voor de beoordeling van de (gezondheids)impact van dit deelaspect wordt verwezen naar de discipline mensgezondheid Methodiek effectbepaling Bepaling stofemissies In eerste instantie wordt de stofemissie van het bedrijf bepaald. De stofemissie vanuit de stallen wordt, net als de geuremissie, kwantitatief benaderd met behulp van emissiefactoren. Voor de stookinstallaties kunnen de emissies beoordeeld worden uitgaande van de wettelijk verplicht uit te voeren emissiemetingen, aantal werkingsuren en het brandstofverbruik. Bij ontstentenis van meetgegevens wordt gebruik gemaakt van de van toepassing zijnde emissiegrenswaarden. Stofemissie uit de stallen Voor het maken van een inschatting stofemissies vanuit de stallen (zowel PM2,5 als PM10) wordt gebruik gemaakt van de lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Stofemissie bij vullen voedersilo s Voeder wordt op het bedrijf geleverd door voederfirma s. Via een persleiding wordt het voeder bij levering onder druk in de silo s geblazen. Om overdruk in de silo s te vermijden is er een uitlaatopening voorzien om een teveel aan statische luchtdruk in de silo te laten ontsnappen naar de buitenlucht. Via deze uitlaatopening kunnen ook Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 73/284

74 stofdeeltjes in de omgevingslucht terechtkomen. Om deze stofemissie zoveel mogelijk te beperken is het gebruik van een stof zak bij het vullen een gangbare praktijk. Het gebruik van een stofzak bij het vullen van de voedersilo s wordt verplicht door de exploitant. Hierbij kan opgemerkt worden dat het vullen van de voedersilo s een zeer tijdelijke stofbron is. Diffuse emissie Diffuse emissies in de landbouwsector zijn vooral te wijten aan emissies ten gevolge van akkerbewerking en verkeer (niet-uitlaatemissies). Andere eerder incidentele stofbronnen die kunnen voorkomen op het bedrijf zijn o.a. het laden van dieren, het uitmesten van de stallen, enz. Verdere oorzaken van diffuse vormen van stofemissies zijn : aan- en afvoertransporten en de aanlegfase van het bedrijf. Door een grote reinheid van het bedrijf na te streven en het aantal nodige transporten te beperken tot het minimum tracht de exploitant de diffuse stofemissies te beperken. De emissiebronnen voor veeteelt zijn moeilijk kwantificeerbaar, enkel voor de emissielucht uit de stallen zijn er emissiefactoren van stof beschikbaar. Stofemissie uit de stookinstallaties Er zijn twee stookinstallaties aanwezig van elk 650 kw, die werken op mazout, geplaatste in een zijgebouw tussen de bestaande pluimveestallen. De stookinstallaties moeten voldoen aan de emissiegrenswaarden van artikel van Vlarem II. Overeenkomstig artikel van Vlarem II moet voor deze nieuwe installaties binnen een periode van 3 maanden na ingebruikname een eerste emissiemeting worden uitgevoerd. Gezien het lage vermogen van de verwarmingsinstallaties, en het beperkt brandstofverbruik, kan gesteld worden dat de stofemissies van deze bronnen niet relevant zijn. De impact op omgevingsniveau kan als verwaarloosbaar ingeschat worden. Er zal dan verder ook niet in detail op deze emissie en de impact ervan ingegaan worden. Hoger vermelde is ook van toepassing op de emissie van de verbrandingsparameters CO, NOx en SOx (bij gebruik van petroleum treedt zelfs geen kwantificeerbare SOx emissie op) Bepaling stofconcentratie in omgevingslucht De berekende stofemissie vanuit de stallen wordt omgezet naar een stofconcentratie in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening met het IFDM-model. In tegenstelling tot geurhinder wordt hier geen cumulatieve modellering uitgevoerd in IFDM, aangezien stofbronnen in de omgeving, niet enkel stofbronnen zijn van veebedrijven, maar vooral van verkeer, akkerbewerkingen, verwarmingsemissies,, en al deze bronnen bepalend zijn voor de achtergrondconcentratie. Deze achtergrondconcentratie wordt afgeleid uit modelgegevens van VMM. Bij de beoordeling wordt er niet rechtstreeks getoetst t.o.v. het al dan niet overschrijden van een norm, maar t.o.v. de bijdrage aan deze norm. Ten aanzien van de stofemissie/impact kan wel nog aangegeven worden dat deze tijdens de dag aanzienlijk groter zal zijn dan s nachts (omwille van het opwervelend stof door de beweging van de dieren overdag). Met dit effect kan bij de impactberekening evenwel geen rekening gehouden worden gezien de emissiefactor betrekking heeft op een gemiddelde emissie. Gezien de dispersie omstandigheden s nachts aanzienlijk kunnen afwijken van deze overdag, leidt het gebruik van gemiddelde emissiefactoren dan ook tot een bijkomende onnauwkeurigheid van de impact berekend met IFDM Toetsing stofconcentratie Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 74/284

75 De EU (1999/30/EG) formuleerde in 1999 een aantal grenswaarden voor PM10 in de omgevingslucht: Jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m³ Niet meer dan 35 x overschrijden per jaar van het daggemiddelde van 50 µg/m³ Volgens de geactualiseerde versie van het Richtlijnenboek Lucht wordt het toegelaten aantal overschrijdingen per jaar voor PM10 van de daggrenswaarde (35) herrekend naar een rekenkundige jaargemiddelde waarde. Dit rekenkundig gemiddelde bedraagt 31,3 µg/m³. Voor PM10 wordt dus getoetst t.o.v. één luchtkwaliteitsnorm, nl. deze rekenkundige gemiddelde waarde, en volgens het significantiekader Volgend significantiekader wordt gehanteerd ter beoordeling van de immissiewaarde X in functie van de richtwaarde (grenswaarde) (Richtlijnenhandboek Lucht). Tevens zal een toetsing uitgevoerd worden ten opzichte van de jaargemiddelde PM2,5-grenswaarde van 25 µg/m³, die uiterlijk in 2015 dient gerespecteerd te worden (Europese richtlijn Lucht, 2008/50/EG). Indicatief kan aangegeven worden dat de PM2,5 concentraties zowat 60 à 70% van de PM10 concentraties uitmaken. Bij evaluatie kan dan ook met een achtergrond van 65% van de PM10 gerekend worden. Tevens wordt een indicatieve grenswaarde vooropgesteld van 20 µg/m³ in Tabel 27: Significantiekader PM10 en PM2,5 Toetsing Toetsing aan PM10 rekenkundig gemiddelde van 31,3 µg/m³ Toetsing aan PM2,5 jaargemiddelde van 25 µg/m³ Beoordeling X < 1% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 0,313µg/m³ 0,25 µg/m³ Geen of verwaarloosbaar effect 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,313 µg/m³ <0,939 µg/m³ >0,25 µg/m³ <0,75 µg/m³ Beperkte bijdrage 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,939 µg/m³ <3,13 µg/m³ >0,75 µg/m³ < 2,5 µg/m³ Belangrijke bijdrage X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >3,13 µg/m³ >2,5 µg/m³ Zeer belangrijke bijdrage Referentiesituatie Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied Het bedrijf bevindt zich op ongeveer 30 km ten NW van het meetstation Dessel 42N016 (PM10) en op ongeveer 28 km ten NW van het meetstation Retie 90RT01 (PM2.5). De jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentraties voor het station wordt weergegeven in Tabel 28 (VMM, 2014, Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest - Jaarverslag Immissiemeetnetten 2013). Deze waarden zijn, gezien de afstand tot het bedrijf, louter als indicatief te aanzien voor het studiegebied. Tabel 28: Jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentratie (µg/m³) voor 2013 van het dichtstbijzijnde VMMmeetpunt Plaats VMM-code Jaargemiddelde PM10- concentratie Jaargemiddelde PM2,5-concentratie Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 75/284

76 (µg/m³) (µg/m³) Dessel 42N Retie 90RT01-15 Een interpolatiekaart, opgesteld door de VMM, geeft de meerjaarsgemiddelde PM10-concentraties in Vlaanderen weer. Op basis van deze kaart wordt ter hoogte van het studiegebied een meerjaarsgemiddelde ( ) PM10-concentratie van 24 µg/m³ en 19 overschrijdingen van de daggemiddelde PM10 grenswaarde afgeleid (bron VMM, Geoloket Advisering RUP Thema Lucht)). Rekening houdend met een gemiddeld aandeel van 65% van PM2,5 in PM10 kan inzake PM2,5 een concentratie van 16 µg/m³ voorop gesteld worden. Er wordt inzake PM10 en PM2,5 dan ook ruimschoots aan de actuele en reeds vastgelegde toekomstige grenswaarden voldaan. Ook aan de jaargemiddelde NO2 grenswaarde wordt ruimschoots voldaan (in het kader van dit MER is deze parameter echter niet relevant). Tabel 29: Luchtkwaliteit in het studiegebied (gemiddelde ) (bron VMM, Geoloket Advisering RUP Thema Lucht) X Y PM10 jaargemiddelde Aantal overschrijdingen norm PM10 daggemiddelde NO 2 jaargemiddelde (2012) Bepaling stofemissie In Tabel 30 wordt de stofemissie in de huidige toestand weergegeven. Volgens de lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren is de totale stofemissie van het bedrijf Leemans LV in de huidige situatie voor PM10 gelijk aan 1616 kg/jaar. Voor PM2,5 is de emissie 136 kg/jaar. Beide stallen zijn voorzien van een stofbak achter de stal. Een stofbak zorgt voor de reductie van de stofuitstoot. Dit steunt op het principe van impactie na afbuigen van de lucht. De horizontale luchtstroom wordt omgebogen naar een verticale luchtstroom, waardoor niet alleen de emissies hoger zullen uitgestoten worden, maar er ook meer stof ter plekke in de stofbak zal neerslaan. Er kan dus vanuit gegaan worden dat dit een reducerend effect heeft op de stofemissies van het bedrijf (vnl. ten aanzien van de grovere fracties). Er zijn evenwel geen gegevens bekend m.b.t. het emissiereducerend effect inzake PM10 en PM2,5. Een stofbak werkt met het principe van impactie en inertiedepositie. De uitstromende lucht wordt sterk van richting veranderd (horizontaal naar verticaal). Kleinere deeltjes zullen geneigd zijn de luchtstroom te volgen, terwijl grotere deeltjes uit de bocht vliegen en botsen tegen de wand van de stofbak. Door de zwaartekracht vallen de deeltjes vervolgens naar beneden en worden uit de lucht verwijderd. Een deel van het stof blijft ook aan de wand kleven. In het rapport BBT fijnstof van de Wageningen Universiteit wordt het verwijderingsrendement van een droogfilterwand ingeschat op 20-40% (bij een droogfilterwand wordt ook gebruik gemaakt van impact om tot een emissie reducerend effect te komen). In Nederland wordt bij een dergelijk type installatie standaard met een reductie van 40% gerekend. De impact van een stofbak dient echter wel lager ingeschat te worden. Voor de berekeningen in dit MER werd geopteerd om in eerste instantie geen rekening te houden met de reductie voor de stofbak, waardoor de berekende impact als een soort worst case kan beoordeeld worden. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 76/284

77 Tabel 30: Stofemissie bedrijf van Leemans LV in de huidige situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) Vergunde situatie Stofemissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren PM10 (kg/dier/j) PM 2,5 (kg/dier/j) Totaal PM10 (kg/j) Totaal PM2,5 (kg/j) stal 1 Stal 2 slachtkippen P ,019 0, slachtkippen P ,019 0, De IFDM-modellering van de jaargemiddelde PM10-concentratie en de jaargemiddelde PM2.5-concentratie in de vergunde situatie wordt weergegeven in Figuur 9 in bijlage Hier dient aangegeven te worden dat de impact op de luchtkwaliteit enkel buiten de eigen perceelsgrenzen dient beoordeeld te worden. In de huidige situatie is er voor PM10 enkel de bedrijfswoning die een beperkte bijdrage ondervindt, maar de impact ter hoogte van de bedrijfswoning zelf dient echter niet beoordeeld te worden. Er zijn verder geen woningen die een beperkte bijdrage ondervinden met name tussen 1% en 3% van 31,3 µg/m³. Bij de beoordeling werd geen rekening gehouden met stofreductie omwille van de aanwezige stofbakken. Voor de PM2,5- concentraties ondervindt geen enkele woning een bijdrage (< 1% van 25 µg/m³) Geplande situatie Bepaling stofemissie In Tabel 31 wordt de stofemissie weergegeven in de nieuwe toestand. Tabel 31: Stofemissie bedrijf van Leemans LV in de nieuwe situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem Stal 1 Stal 3 Stal 4 Nieuwe situatie # dieren PM10 (kg/dier/ja) PM 2,5 (kg/dier/ja) Stofemissie Totaal PM10 (kg/j) Totaal PM2,5 (kg/j) slachtkippen P ,019 0, slachtkippen P ,019 0, slachtkippen P ,019 0, In de nieuwe situatie bedraagt de PM10-emissie uit de stallen 2755 kg/jaar. De totale PM2,5-emissie uit de stallen bedraagt dan 232 kg/jaar. Ook de nieuwe stal wordt voorzien van een stofbak, hierbij wordt evenmin een reductiepercentage voor de emissie van fijn stof niet doorgerekend. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 77/284

78 Tabel 32 : Relatieve stofemissie in vergelijking met de stofemissie in de referentie situatie Referentiesituatie Gewenste situatie Stofemissie PM10 (kg/jaar) Relatieve stofemissie t.o.v. referentie, in % Bepaling impact op stofconcentratie in omgevingslucht Op basis van IFDM zal een modellering voor het bedrijf in kwestie uitgevoerd worden. De IFDM-modellering van de jaargemiddelde PM10-concentratie en de jaargemiddelde PM2,5-concentratie door het bedrijf in de nieuwe situatie wordt weergegeven in Figuur 10 in bijlage In de gewenste situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke bijdrage ondervindt van het project van Leemans LV. De impact ter hoogte van de bedrijfswoning dient niet beoordeeld te worden. Er is geen enkele woning die een belangrijke bijdrage ondervindt ( tussen 3% - 10% ) van de beoordelingswaarde voor de beoordeling van het aantal dagen met overschrijding van de daggrenswaarde inzake PM10. Er zijn 27 woningen met een beperkte bijdrage, m.n. tussen 1% - 3% van 31,3 µg/m³. T.o.v. de jaargemiddelde PM10 grenswaarde is de bijdrage echter veel beperkter. Hier werd geen rekening gehouden met stofreductie ten gevolge van de stofbakken. Rekening houdend met het beperkt aantal overschrijdingen van de daggemiddelde PM10 grenswaarde in het studiegebied wordt niet verwacht dat de extra bijdrage zal leiden tot een overschrijding van het toegelaten aantal dagen waarop de daggemiddelde grenswaarde mag overschreden worden. Voor de PM2,5- concentraties wordt geen relevante bijdrage verwacht ter hoogte van de woningen in de omgeving van het bedrijf. Om alsnog het effect van een stofbak te kunnen kadereb, wordt in tweede instantie de berekening met een emissiereductie voor de stofbakken uitgevoerd. Hiervoor wordt de ondergrens van 20% reductie van een droogfilterwand gehanteerd voor de stallen met een stofbak voor PM10. Dit is louter een zeer indicatieve schatting. Voor PM 10 hebben we voor verandering een emissie van 2755 kg/j. De reductie van 20 % voor PM2,5 is wellicht een aanzienlijke overschatting en wordt hierdoor niet doorgerekend. Na het doorrekenen van de stofreductie zijn er 5 woningen die een beperkte bijdrage, m.n. tussen 1% - 3% van 31,3 µg/m³ ondervinden van het bedrijf. Dit wordt weergegeven in Figuur 11 in bijlage Tabel 33: Effectoverzicht impact fijn stof Toetsing PM10 - toetsing tov 31,3 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of Aantal woningen huidige situatie Aantal woningen nieuwe situatie Aantal woningen nieuwe situatie met 20 % reductie Beoordeling Beperkte bijdrage Belangrijke bijdrage Zeer belangrijke bijdrage Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 78/284

79 richtwaarde Toetsing PM2.5 - toetsing tov 25 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde* 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Aantal woningen huidige situatie Aantal woningen nieuwe situatie Beoordeling 0 0 Beperkte bijdrage 0 0 Belangrijke bijdrage 0 0 Zeer belangrijke bijdrage VERZURENDE EN VERMESTENDE IMPACT Methodiek Bij verzuring en vermesting, twee belangrijke milieubegrippen, is ammoniak in de veehouderij de belangrijkste factor. Ammoniak wordt relatief snel uit de atmosfeer verwijderd, o.a. door zijn zeer goede oplosbaarheid in water. Het belangrijkste effect dat ammoniak dan ook met zich mee brengt wordt veroorzaakt door de depositie ervan, waarbij ammoniak voor een verzurend en vermestend effect zorgt op bodem, water en fauna & flora. Bijgevolg wordt er ter inschatting van de milieu-impact van de ammoniakemissie geen immissie berekend, maar wordt de depositie beschouwd Methodiek effectbepaling In dit hoofdstuk wordt enkel ingegaan op de berekening van de ammoniakemissie. De verzurende en vermestende gevolgen worden besproken onder de discipline Fauna & Flora Bepaling ammoniakemissie Ammoniakemissiearme stallen: In een Vlaamse werkgroep stallen werden de stalsystemen geselecteerd die in aanmerking komen in het kader van het ammoniakreductieplan voor Vlaanderen. De systemen die wettelijk kunnen toegepast worden als ammoniakemissiearm stalsysteem voor varkens en pluimvee werden opgenomen in de Lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie (Ministerieel besluit van 19 maart 2004, bijlage 1; Belgisch Staatsblad 14/10/2004). Voor deze stalsystemen dienen de ammoniakemissiefactoren gebruikt te worden die in deze lijst zijn opgenomen. De nieuwe stal 3 wordt voorzien van een ammoniakemissiearm systeem. Het systeem is P-6.4., dit systeem omvat een warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging van de strooisellaag. De bestaande stallen 1 en 2 zijn eveneens voorzien van het ammoniakemissiearm systeem P-6.4. Beide stallen zijn achteraan voorzien van een stofbak. In het ministrieel besluit van 13 juni 2016 (BS ) is de emissiefactor van het bestaande systeem P-6.4 (warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag) vastgelegd op 0,021 kg NH 3/dier/jaar. Er is eveneens een nieuw systeem toegevoegd aan de lijst van AEA systemen. Het nieuwe systeem P-6.9: Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 79/284

80 warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag en een minimaal geinstalleerd ventilatiedebiet van 0,7 m³ per dierplaats per uur is een alternatief met dezelfde emissiefactor (MB 13/06/2016) Referentiesituatie De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf van Leemans LV bedraagt in de huidige situatie 1,8 ton NH 3/jaar. Tabel 34: Ammoniakemissie bij bedrijf van Leemans LV in de huidige situatie Vergunde situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Amoniakemissie NH 3 (kg/j/dier) Totaal (kg/jaar) Totaal stal (kg/jaar) Stal 1 892,5 slachtkippen P , ,5 Stal 2 892,5 slachtkippen P , , Geplande situatie In de toekomstige situatie bedraagt de ammoniakemissie 3 ton NH 3/jaar. Tabel 35: Ammoniakemissie bij bedrijf van Leemans LV in de geplande situatie Nieuwe situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Amoniakemissie NH 3 (kg/j/dier) Totaal (kg/j) Totaal (kg/j/stal) Stal 1 922,7 slachtkippen P , ,7 Stal ,9 slachtkippen P , ,9 Stal ,3 slachtkippen P , , ENERGIE EN BROEIKASGASSEN Methodiek De theorie van het broeikaseffect is op zich goed gekend en algemeen aanvaard. Klimaatverandering is een rechtstreeks gevolg van de oplopende concentraties aan broeikasgassen in onze atmosfeer. Die gassen laten de invallende zonnestralen door, maar houden de door de aarde teruggekaatste warmte tegen. Dit fenomeen is bekend als het broeikaseffect. Koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O) zijn enkele belangrijke broeikasgassen. De emissie van broeikasgassen uit de landbouw is een gevolg van de methaanvergisting (CH4) in de dierlijke spijsvertering en in mestopslag, de productie van lachgas (N2O) uit biologische processen, het gebruik van fossiele brandstoffen (CO2- en N2O-emissie) en de emissie van koolstofdioxide (CO2) door de daling van de bodemkoolstofvoorraad. De voornaamste bronnen van broeikasgassen op het veeteeltbedrijf zijn afkomstig van geproduceerde stalgassen en van de verbranding van fossiele brandstoffen. Ook het elektriciteitsverbruik zorgt Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 80/284

81 voor een zekere CO2-productie ter hoogte van de elektriciteitscentrale. De grootste energieverbruikers zijn de verwarming en de verlichting van de stallen en de ventilatoren. Tabel 36 geeft de totale emissie in Vlaanderen weer aan broeikasgasemissie, alsook het aandeel van de veeteelt (VMM, 2010b). Tabel 36: Broeikasgasemissie in Vlaanderen en aandeel veeteeltsector (VMM, 2010b) Vlaanderen Broeikasgasemissie (ton CO 2-equivalenten) Totale broeikasgasemissie veeteelt Totale broeikasgasemissie al de sectoren Bij deze effectgroep dient opgemerkt te worden dat ze zich niet op lokaal niveau afspeelt, maar eerder op regionaal niveau of zelfs continentaal of mondiaal niveau. Tijdens de opmaak van een milieueffectrapport voor een project zullen ze dus zelden tot nooit op een zinvolle manier gekwantificeerd worden. Wel kunnen de atmosferische emissies van het project gekaderd worden in de beleidsmatige context (bron: Richtlijnenboek discipline Lucht). Uit Tabel 36 kan afgeleid worden dat het aandeel van de veeteeltsector in 2009 ca. 7% bedraagt van de totale broeikasgasemissies in Vlaanderen Methodiek effectbepaling In wat volgt zal bijgevolg de emissie aan broeikasgassen door het bedrijf zelf ingeschat worden aan de hand van emissiefactoren die werden gepubliceerd in de IPCC Guidelines 96 en De jaarlijkse broeikasgasemissies ten gevolge van de veeteeltexploitatie wordt bepaald op basis van de vergunde dierenaantallen, het jaarlijkse verbruik aan fossiele brandstoffen en de van toepassing zijnde emissiefactoren voor methaan, lachgas en CO 2. Eveneens wordt dieper ingegaan op het energieverbruik van het bedrijf, en de aanwending van hernieuwbare energiebronnen. De grootste energieverbruikers zijn hier de verlichting van de stallen, de ventilatoren, het voedersysteem en de warmteheaters. Het totale energieverbruik en de eigen productie wordt vergeleken met de CO 2-uitstoot van klassieke elektriciteitscentrales. Een echte beoordeling wordt hier niet aan gekoppeld. Er kunnen, indien nodig, bijkomende aanbevelingen gebeuren Referentiesituatie Methaanemissie Op basis van de door de VMM gehanteerde emissiefactoren (IPPC, 1996), wordt een inschatting gemaakt van de totale methaanemissie ten gevolge van de dieren. Voor het pluimvee wordt enkel rekening gehouden met methaanemissie ten gevolge van de mestopslag. Voor rundvee is er een methaanemissie uit de stallen als gevolg van methaanvergisting in zowel de dierlijke spijsvertering als in de mestopslag. Merk op dat de toepassing van ammoniakemissiearme stalsystemen niet in rekening gebracht werd inzake methaanemissie, dit omdat hierover geen meer gegevens gekend zijn. Mogelijks hebben deze ook een beperkend effect op de methaanemissie. Daarnaast komt ook methaan vrij bij de verbranding van fossiele brandstoffen. Voor de berekening van de methaanemissie wordt gebruik gemaakt van de emissiefactoren uit de 2006 IPCC Guidelines for National Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 81/284

82 Greenhouse Gas Inventories. Het gebruik van propaan is zeer beperkt dient om de woning te verwarmen, en wordt daarom in dit hoofdstuk niet in rekening gebracht. Tabel 37: Berekening methaanemissie uit de stallen bij bedrijf Leemans LV in de huidige situatie Stalnr Dierplaats # dieren Emissiefactor CH 4 (kg/dier/j) verteringsproces Emissiefactor CH 4 (kg/dier/j) mestopslag Emissie CH 4 (kg/dier/j) verteringspro ces Emissie CH 4 (kg/dier/j) mestopslag Stal 1 Slachtkippen , Stal 2 Slachtkippen , Totaal (kg) Totaal (ton CO 2-equivalenten) 35,7 Tabel 38: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de huidige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CH 4 (kg/tj) (IPCC, 2066) CH 4-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l mazout 1, ,5 0, Lachgasemissie Eveneens inzake lachgasemissie wordt op basis van de door de VMM gehanteerde emissiefactoren (IPCC, 2006) een inschatting gemaakt van de totale lachgasemissie die de mestopslag veroorzaakt. Voor kippen bedraagt de lachgasemissie 0,001 kg N2O-N per kg uitgescheiden N. In de huidige situatie bedraagt de totale N2O-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf van Leemans LV in totaal 85 kg N2O/jaar (~26,6 ton CO2- equivalenten). Ook hier werd een eventuele reductie in emissie door toepassing van de ammoniakemissiearme stalsystemen niet in rekening gebracht. In onderstaande tabel wordt de berekening (met emissiefactoren uit IPCC, 2006) weergegeven van de lachgasemissie ten gevolge van de verbruiken aan brandstof. Tabel 39: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in huidige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor N 2O (kg/tj) (IPCC, 2006) N 2O-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l mazout 1,45 0,6 0,87 0, CO 2 -emissie Tabel 40: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de huidige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CO 2 (kg/tj) (IPCC, 2066) CO 2-emissie (kg/jaar) l mazout 1,45 74,1 80,6 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 82/284

83 Nieuwe situatie Methaanemissie In de toekomstige situatie bedraagt de totale CH4-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf Leemans LV in totaal 2,9 ton CH4/jaar (~61 ton CO2-equivalenten). Het jaarlijks verbruik aan fossiele brandstoffen voor het bedrijf bedraagt in de toekomstige situatie L mazout. Dit brandstofverbruik brengt een emissie 23,56 kg CH4/jaar (= 0,49 ton CO2-equivalenten) met zich mee. Tabel 41: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CH 4 (kg/tj) (IPCC, 2006) CH 4-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l mazout 2, ,56 0, Lachgasemissie In de toekomstige situatie bedraagt de totale N2O-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf Leemans LV in totaal 145 kg N2O/jaar (~45 ton CO2-equivalenten). In onderstaande tabel wordt de berekening (met emissiefactoren uit IPCC, 2006) weergegeven van de lachgasemissie ten gevolge van de verbruiken aan brandstof. Tabel 42: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor N 2O (kg/tj) (IPCC, 2006) N 2O-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l mazout 2,36 0,6 1,41 0, CO 2 -emissie Tabel 43: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CO 2 (kg/tj) (IPCC, 2066) CO 2-emissie (kg/jaar) l mazout 2,36 74,1 174, Totale broeikasgasemissies In Tabel 44 wordt een overzicht gegeven van de totale broeikasgasemissies in de huidige en in de nieuwe situatie. Tabel 44: Totale broeikasgasemissie in de huidige en de nieuwe situatie Emissie uitgedrukt in ton CO 2- equivalenten Stal Huidige situatie Nieuwe situatie CH 4-emissie per jaar t.g.v. mestopslag 35,7 61 N 2O-emissie per jaar t.g.v. mestopslag 26,6 45 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 83/284

84 CH 4-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele 0,3 0,5 brandstoffen N 2O-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele 0,2 0,4 brandstoffen CO 2-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele 80,6 174,6 brandstoffen TOTAAL Door het voorliggende project neemt de totale broeikasgasemissie ten gevolge van het bedrijf toe met 85 ton CO 2-equivalenten. In Tabel 45 worden de cijfers voor Vlaanderen vergeleken met de emissie ten gevolge van voorliggend bedrijf. Tabel 45: Procentuele bijdrage bedrijf aan broeikasgasemissie in Vlaanderen t.g.v. veeteeltsector en overige sectoren Bijdrage in % Huidige situatie Nieuwe situatie Procentuele aandeel bedrijf t.o.v. veeteeltsector 0,003 0,005 Procentuele aandeel bedrijf in Vlaanderen 0,0002 0, Energieverbruik en broeikasgassen In de huidige situatie bedraagt het elektriciteitsverbruik ongeveer kwh per jaar. In de toekomstige situatie zou dit toenemen tot ca kwh per jaar. Ook aan dit energieverbruik kan een zekere CO2-emissie gekoppeld worden. In klassieke elektriciteitscentrales gaat de productie van 1 kwh namelijk gepaard met ongeveer 0,687 kg CO2-uitstoot (bron: - emissies van klassieke elektriciteitscentrales in België). Door het zelf opwekken van duurzame energie, bv. d.m.v. zonnepanelen, kan het bedrijf bijdragen aan een beperking van de broeikasgassen. Algemeen geldt dat afhankelijk van de ondersteuningsmaatregelen waarvoor het bedrijf in aanmerking komt (hetgeen gekoppeld is aan het financiële statuut van het bedrijf), het plaatsen van zonnepanelen al dan niet economisch interessant is. De plaatsing van de zonnepanelen vergt eveneens een aanzienlijke startinvestering, de financiële draagkracht van het bedrijf dient voldoende groot te zijn om zulk een investering te kunnen realiseren. Wat de plaatsing van windturbines betreft, is het plaatsen van grote windturbines (diameter meter en met een vermogen > 1 MW) als financieel interessant te beschouwen. Kleinere turbines variëren in vermogen van 100 Watt tot 10 Kilowatt. Het bekomen van een vergunning voor een windturbine ligt nog steeds heel moeilijk. Het uitvoeren van een energieaudit is volgens expertinschatting economisch haalbaar voor alle veeteeltbedrijven. Hierdoor kan de bedrijfsleider een goed zicht bekomen op het energieverbruik op zijn bedrijf en kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. Tot op heden werd nog geen energieaudit uitgevoerd op het bedrijf SYNTHESE DISCIPLINE LUCHT Inzake de discipline lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie en emissie broeikasgassen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 84/284

85 In de huidige situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. In de huidige situatie zijn er 39 woningen die een negatief effect ondervinden van het bedrijf Leemans LV en de andere bedrijven die behoren tot dezelfde bronnencluster. 7 woningen hiervan zijn gelegen in agrarisch gebied: naast het bedrijf Leemans LV, is er 1 particuliere woning en de woningen van 6 bedrijven behorende tot de cluster in het agrarisch gebied. In het woongebied met landelijk karakter ondervinden er 32 woningen een negatief effect tengevolge van de geuremissie van het bedrijf en van de anderen bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster. De huidige PM10-emissie bedraagt 1616 kg. Er zijn geen woningen in de huidige situatie die een beperkte bijdrage ondervinden. De bedrijfswoning van de exploitant l LV zelf, ondervindt een beperkte bijdrage (maar effecten op eigen terrein vallen in feite buiten het beoordelingskader). De huidige PM2,5-emissie bedraagt 136 kg. In de huidige situatie ondervindt er geen enkele woning een beperkte, belangrijke of zeer belangrijke bijdrage. In de huidige situatie is er een ammoniakemissie van 1785 kg NH 3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van 143 ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,0002% van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. In de nieuwe situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect op 47 woningen. Door de uitbreiding van het bedrijf zijn er 8 bijkomende woningen die een significant negatief effect ondervinden voor wat betreft het aspect geur voor de bronnencluster in het woongebied met landelijk karakter. In de huidige situatie en zijn er totaal 32 woningen met een significant negatief effect in het woongebied met landelijk karakter, met een geurconcentratie hoger dan 5 OU E/m³ als 98P. In de toekomstige situatie worden dit er 40 in het woongebied met landelijk karakter. Er zijn 12 woningen met een gering negatief effect in de nieuwe situatie in het woongebied met landelijk karakter ten aanzien van 18 in de huidige situatie. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. Ter hoogte van het woongebied ten noordwesten van het bedrijf Leemans LV is de geurconcentratie als 98P lager dan 3 OU E/m³, of een verwaarloosbaar effect. De geurconcentratie als 98P op clusterniveau ter hoogte van de twee dichtste woningen in agrarisch gebied voor verandering en na verandering, blijven gelijk. Het zijn woningen van twee bedrijven die behoren tot de cluster. Voor de 2 woningen in het woongebied met landelijk karakter ten zw, blijft de geurconcentratie als 98P statuus quo. Deze woningen liggen dichter bij een ander bedrijf van de cluster dan bij het bedrijf van Leemans LV. Voor de woningen ten westen van het bedrijf Leemans LV wordt een stijging waargenomen gaande van 0,1 tot 0,8 Oue/m³ als P98. Er wordt gezocht naar milderende maatregelen. Een jaarlijkse PM10-emissie van 2755 kg ten gevolge van stalemissies. In de nieuwe situatie zijn er geen woningen die een belangrijke bijdrage ondervinden van fijn stof. Er zijn 27 woningen die een beperkte bijdrage ondervinden van het bedrijf voor fijn stof. Bij het in rekening brengen van 20 % Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 85/284

86 stofreductie voor de stofbak zijn er 5 woningen die een beperkte bijdrage ondervinden van fijn stof voor PM10. Een jaarlijkse PM2,5-emissie van 232 kg ten gevolge van stalemissies. Net zoals voor verandering is er geen enkele woning die een bijdrage ondervindt van fijn stof. Een ammoniakemissie van 3045 kg N H3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van 282 ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,0003% van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. Opmerking : ten aanzien van de hierboven opgenomen evaluatie dient aangegeven te worden dat de impact binnen de eigen bedrijfsgrens in feite niet dient beoordeeld te worden MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf maakt in de huidige situatie reeds gebruik van het ammoniakemissiearme stalsysteem P-6.4. Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag' voor stal 1en 2. De bestaande stallen zijn ook voorzien van een stofbak achteraan de stal. Een stofbak zorgt voor de reductie van de stofuitstoot. Dit steunt op het principe om lucht af te buigen. De horizontale luchtstroom wordt omgebogen naar een verticale luchtstroom, waardoor de emissies hoger zullen uitgestoten worden. Een bijkomend voordeel valt te verwachten doordat er meer stof ter plekke zal neerslaan. Er kan dus vanuit gegaan worden dat dit een reducerend effect heeft op de stofemissies van het bedrijf. Een reductie van 20% werd in tweede instantie doorgerekend voor PM10. De resultaten worden weergegeven in Tabel 33. Als geurbeïnvloedende maatregelen inzake voeder en voederwijze wordt in de BBT-studie het toedienen van meerfasenvoedering aangehaald. Doordat de voeders beter afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de dieren, daalt de stikstofexcretie in de mest. Ook toediening van eiwitarm voeder heeft een significante reductie in de stikstofexcretie in de mest tot gevolg. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoeders met verlaagd fosforgehalte en ruw eiwitgehalte. Dit effect is niet meegenomen in de berekening van de geurconcentraties. De bekomen resultaten zijn dus een worst-case scenario. Bij het vullen van de silo s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. De stallen worden op regelmatige basis intensief gereinigd. Dit resulteert in een beperking van de geuremissie. Op het bedrijf is reeds een gekoelde kadaveropslag voorzien. Het aantal transporten op het bedrijf wordt geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing, slijtage emissies en emissies van verbrandingsgassen door het verbruik van mazout wordt beperkt. Het bedrijfsterrein wordt zo goed als kan proper en stofvrij gehouden. Er is een groenscherm aanwezig. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 86/284

87 Door het bedrijf geplande maatregelen De nieuwe stal wordt eveneens voorzien van een ammoniakemissiearm systeem. Het systeem is idem aan dat van de bestaande stallen, nl. P-6.4 Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag'. De nieuwe stal 3 wordt ook voorzien van een stofbak achteraan de stal, analoog aan stal 1 en stal 2. De stofbakken zullen op de bestaande en nieuwe stal verhoogd worden tot 10 m. Om het effect hiervan in kaart te brengen worden de berekening voor geur en stof opnieuw uitgevoerd.in de onderstaande tabel wordt de resultatentabel voor de geurimpact weergegeven voor de clusterbeoordeling bij toepassing van de milderende maatregel (MM) waarbij de stofbakken verhoogd worden tot 10m. Hierbij wordt de impact t.h.v. de bedrijven in de cluster mee beoordeeld. De bedrijven en de woningen worden weergegeven in Figuur 12. Tabel 46: Resultatentabel clusterbeoordeling (met inbegrip van de emissies van het bedrijf in de aanvraag) met MM verhoging stofbakken tot 10 m Geurcontour Verspreide woningen in agrarisch gebied Woongebied met landelijk karakter Woongebied (woongebied, woonuitbreidingsgebied, reservegebied voor woonuitbreiding) >10 OU E/m³ als 98P Vergund 7 woningen 10 woningen 0 woningen Nieuw 7 woningen 10 woningen 0 woningen Nieuw met MM 7 woningen 10 woningen 0 woningen 5-10 OU E/m³ als 98P Vergund 1 woning 22 woningen 0 woningen Nieuw 2 woningen 30 woningen 0 woningen Nieuw met MM 1 woning 22 woningen 0 woningen 3-5 OU E/m³ als 98P Vergund 1 woning 18 woningen 0 woningen Nieuw 0 woning 12 woningen 0 woningen Nieuw met MM 0 woningen 19 woningen 0 woningen Legende Negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Door de uitbreiding van het bedrijf zijn er 7 woningen die een significant negatief effect ondervinden wat betreft het aspect geur voor de bronnencluster in de huidige, nieuwe en nieuwe situatie met milderende maatregelen in agrarisch gebied met een geurconcentratie hoger dan 10 OU E/m³ als 98P. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 87/284

88 Door het verhogen van de stofbakken tot 10 m zijn er geen bijkomende woningen die een significant negatief effect ondervinden wat betreft het aspect geur voor de bronnencluster in het woongebied met landelijk karakter ten aanzien van de huidige situatie. In de huidige situatie en nieuwe situatie met milderende maatregelen zijn er totaal 32 woningen met een significant negatief effect in het woongebied met landelijk karakter, met een geurconcentratie hoger dan 5 OU E/m³ als 98P. Er zijn 19 woningen met een gering negatief effect in de nieuwe situatie met milderende maatregelen in het woongebied met landelijk karakter. In de vergunde situatie waren dit er 18. Voor de woningen ten westen van het bedrijf Leemans LV wordt een beperkte daling, een status quo of een beperkte stijging waargenomen ten aanzien van de huidige situatie of een daling ten aanzien van de toekomstige situatie. Tabel 47: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen met MM verhoging stofbakken tot 10 m (Figuur 12) Geurconcentratie (OUe/m³) als 98P op clusterniveau Woning* Huidige situatie Nieuwe toestand Nieuwe toestand met MM 1 woning (bedrijf 1 in cluster) AG 2 woning (bedrijf 2 in cluster)ag 3 woning WLK 19,4 19,4 19,4 4 woning WLK 11,7 11,7 11,7 5 woning WLK 5,5 5,9 5,4 6 woning WLK 5,8 6,0 5,6 7 woning WLK 5,4 5,5 5,4 8 woning WLK 5,6 6,0 5,6 9 woning WLK 5,4 5,8 5,3 10 woning WLK 5,3 5,3 5,2 11 woning WLK 4,9 5,1 5,0 12 woning WLK 4,8 5,6 4,9 13 woning WLK 4,9 5,2 4,9 14 woning WLK 6,1 6,2 5,9 15 woning WLK 5,2 5,3 5,2 16 woning WLK 5,8 5,9 5,8 17 woning WLK 6,4 6,5 6,4 18 woning WLK 4,9 5,5 5,0 (*): AG = agrarisch gebied; WLK = woongebied met landelijk karakter Voor deze woningen worden tenslotte de geurconcentraties weergegeven voor de huidige situatie, de gewenste en voor de gewenste situatie met milderende maatregelen als 98P, die enkel door het bedrijf zelf veroorzaakt worden (individuele benadering). De individuele geurconcentraties t.h.v. de meest nabijgelegen woningen, gelegen in agrarisch gebied en het woongebied met landelijk karakter zijn lager dan 3 OUe/m³. Wat betreft de individuele benadering zijn er dus geen negatieve effecten ter hoogte van de nabijgelegen woningen bij toepassing van de milderende maatregel (geuruitstoot op 10 m). De geurimpact neemt met de MM beperkt af. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 88/284

89 Tabel 48: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van Leemans LV (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen met MM verhoging stofbakken tot 10 m Individuele geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning Huidige situatie Nieuwe toestand Nieuwe toestand met MM 1 woning (bedrijf 1 in 1,5 2,0 1,8 cluster) AG 2 woning (bedrijf 2 in 1,2 1,5 1,4 cluster) AG 3 woning WLK 1,6 2,5 2,3 4 woning WLK 1,6 2,6 2,3 5 woning WLK 1,4 2,7 2,5 6 woning WLK 1,5 3,0 2,7 7 woning WLK 1,5 2,9 2,6 8 woning WLK 1,8 2,8 2,5 9 woning WLK 1,7 2,6 2,4 10 woning WLK 1,6 2,4 2,1 11 woning WLK 1,5 2,3 2,1 12 woning WLK 1,4 2,2 1,9 13 woning WLK 1,2 2,1 1,8 14 woning WLK 1,3 2,1 1,9 15 woning WLK 1,1 1,9 1,8 16 woning WLK 1,1 2,0 1,7 17 woning WLK 1,2 2,0 1,7 18 woning WLK 0,9 1,4 1,3 (*): AG = agrarisch gebied; WLK = woongebied met landelijk karakter Door verhoging van de stofbakken tot 10 m en het hanteren van 20 % reductie voor PM10 bekomen we volgende resultaten (Figuur 13). De reductie van 20 % voor PM2,5 is wellicht een overschatting en wordt hierdoor niet doorgerekend. Na het doorrekenen van de stofreductie en verhoging van het emissiepunt tot 10m zijn er nog 3 particuliere woningen die een beperkte bijdrage, m.n. tussen 1% - 3% van 31,3 µg/m³ ondervinden van het bedrijf voor PM10. De bedrijfseigenwoning werd niet in rekening gebracht. Tabel 49: Effectoverzicht impact fijn stof na verhogen van de uitstoot (Figuur 13) Toetsing PM10 - toetsing tov 31,3 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Aantal woningen huidige situatie Aantal woningen nieuwe situatie Aantal woningen nieuwe situatie met stofbakken op 10 m Aantal woningen nieuwe situatie met 20 % reductie, 10 m uitstoot Beoordeling Beperkte bijdrage Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 89/284

90 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Toetsing PM2.5 - toetsing tov 25 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde* 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Belangrijke bijdrage Zeer belangrijke bijdrage Aantal Aantal Aantal Beoordeling woningen woningen woningen huidige nieuwe nieuwe sit situatie situatie met stofbakken op 10 m Beperkte bijdrage Belangrijke bijdrage Zeer belangrijke bijdrage De exploitant voorziet in een aanvulling van het bestaande groenscherm. De inplanting van het groenscherm werd reeds in de vorige bouwaanvraag mee opgenomen. De positieve impact van deze maatregelen kan evenwel niet kwantitatief doorgerekend worden Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Onderzoek naar mogelijkheden voor reductie geurhinder In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et al., 2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met struiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca Als gevolg van deze Nederlandse meetcampagne werd onderzocht op welke manier landschapselementen in staat zijn om de impact van de emissies te verminderen (Van Dijk et al., 2005). Hieruit bleek dat landschapselementen zoals windsingels een fysiek obstakel vormen voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee elkaar tegenwerkende processen: verhoogde depositie en snelheidsdemping. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak, maar ook van andere agrarische emissies Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 90/284

91 zoals fijn stof en geur tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. De geurreductie door een windsingel zal op twee manieren gebeuren. Enerzijds zal geur (die zich als gas verspreidt) als gevolg van de extra turbulentie die ontstaat door de beplanting, worden gemengd en verdund met hogere luchtlagen waardoor de geurbelasting op leefniveau afneemt. Anderzijds zullen geurpartikels die geadsorbeerd worden aan stofdeeltjes gedeeltelijk door de beplanting worden gecapteerd (Van Dijk et al., 2005). Het windbrekend effect, waardoor een lagere dispersie optreedt, veroorzaakt echter een tegenovergesteld effect, en zal het verdunnend effect beperken. Hierdoor wordt de positieve impact van de hierboven vermelde elementen gedeeltelijk teniet gedaan. Ook aan de universiteit van McGill in Canada loopt momenteel eveneens een project naar het effect van natuurlijke windsingels op de verspreiding en het terugdringen van geur. Hieruit blijkt dat windsingels moeten bestaan uit minimum 2 rijen bomen of struiken, met variabele hoogtes, geplaatst loodrecht op de meest overheersende windrichting. Zij vermelden dat hoge barrières rond bvb. mestopslagplaatsen voor een geurreductie kunnen zorgen van 26 tot 92% aan de windluwe zijde (Bradshaw, 2003). Mogelijke milderende maatregelen voor het bedrijf Leemans LV: De aanwezige groenelementen dienen dus zeker behouden te blijven en kunnen mogelijks verder uitgebouwd worden. Een positief effect hiervan kan zeker verwacht worden. Bij de modellering werd geen rekening gehouden met de groenelementen, zodat dit als een worst-case scenario beschouwd kan worden. Onderzoek naar mogelijkheden voor reductie fijn stof Niettegenstaande de impact van het bedrijf op de fijn stof belasting in de omgeving globaal gezien als beperkt beschouwd kan worden, en geen overschrijdingen van de grenswaarden aangetoond worden in het studiegebied, wordt in wat volgt toch aandacht geschonken aan mogelijke milderende maatregelen. Implementatie hiervan is, cfr. het beoordelingskader van het RLB-lucht van LNE, en de hierin opgenomen koppeling met milderende maatregelen evenwel niet vereist op korte of middellange termijn. In Nederland wordt ook onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden om specifiek de uitstoot van fijn stof uit de veehouderij te beperken. In de Buisonjé & Aarnink (2008) werden de opties voor reductie van stofemissies uit pluimveestallen onderzocht. Voor elk gangbaar staltype met een hoge emissie van fijn stof, zoals rondhuisvesting en volière, werden maatregelen geïnventariseerd die de fijnstofemissie kunnen reduceren. Daarbij is aangegeven of deze maatregelen op de korte termijn (implementatierijp in 2009) of op de langere termijn implementatierijp in 2011) toegepast kunnen worden in de praktijk. In dit onderzoek worden de mogelijke technieken in categorieën opgedeeld: 1) Stofreductie door aanpak van de bron Volgende zaken kunnen een invloed hebben op de stofemissie: - de eigenschappen van het strooiselmateriaal: houtkrullen geven bijvoorbeeld minder stof dan gehakseld stro (Aarnink e.a., 2004). Daarnaast is het mogelijk strooisel vooraf te ontstoffen. - de frequentie van bijstrooien of vervanging van strooisel - de dikte van de strooisellaag: in de varkenshouderij zou een dikke laag stro(oisel) mogelijks zorgen voor lagere stofconcentratie, of dit voor pluimvee een vergelijkbaar effect heeft, is nog niet gekend - het vochtgehalte van de strooisellaag De geschatte haalbare emissiereductie door aangepast strooiselmanagement bedraagt 10 50%. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 91/284

92 2) Stofreductie door het voorkómen van stofvorming Volgende maatregelen vallen hieronder: - verbeterde, gesloten transportsystemen voor voer en strooiselmateriaal in de stal. - korrelkwaliteit van het voer: zodat de korrels tijdens het transport en in de stal niet uit elkaar vallen en verstoffen. Gezien in de pluimveehouderij gesloten voersystemen gangbaar zijn en aan de korrelkwaliteit reeds veel aandacht geschonken wordt, hebben dergelijke maatregelen echter minder perspectieven. 3) Stofreductie door het voorkómen van stofopname in de lucht - het bevorderen van rustig gedrag van de dieren (bijvoorbeeld door een extra schemerperiode of een langere donkerperiode te geven) geeft naar verwachting een reductie van de stofemissie (10 30%), maar is eenvoudig te realiseren, vooral op (vlees)pluimveebedrijven die (semi)continu verlichting toepassen. Wel moet men naar een optimum zoeken tussen het lichtschema, vigerende welzijnseisen en de productie van de dieren. - het aanbrengen van een film van plantaardige olie in de stal (waardoor het stof wordt gebonden aan alle oppervlakken in de stal, met name in het strooisel) lijkt perspectief te bieden op een hoge reductie met % en is in principe bij alle ventilatiesystemen toepasbaar. Momenteel wordt nog onderzoek uitgevoerd naar een systeem voor het aanbrengen van een oliefilm in vleeskuikenstallen. Te vochtig strooisel kan problemen leveren met de voetzolen van de dieren. - i.p.v. plantaardige olie kan ook water gebruikt worden, hierbij zijn wisselende resultaten verkregen. Aangezien water snel verdampt, moet er regelmatig worden verneveld. Bovendien moet naar een optimaal vochtgehalte van het strooisel gestreefd worden, aangezien te vochtig strooisel een negatief effect heeft op de ammoniakemissie en problemen kan geven met de voetzolen van de dieren. De hoeveelheid water die tijdens zeer warme dagen verneveld wordt in de inkomende lucht op veel pluimveebedrijven om de temperatuur in de stal te verlagen, komt niet in het strooisel terecht, doordat dit water snel in de lucht verdampt, en heeft bijgevolg geen effect op de stofproductie. Voor een effectieve stofreductie moet meer water worden gebruikt, zodat het strooisel vochtig wordt, wat een aanpassing van het vernevelsysteem vergt. 4) Stofreductie door middel van luchtbehandeling Luchtwassers kunnen zorgen voor een reductie van de fijnstofemissie op vrij korte termijn bij stallen met mechanische ventilatie. Stallen met lengteventilatie zijn hiervoor het meest geschikt. Het toepassen van luchtwassers op pluimveebedrijven met alternatieve huisvesting (leghennen) en grondhuisvesting (vleeskuikens, kalkoenen) ligt echter moeilijker. De hoge stofconcentraties op deze bedrijven stellen hoge eisen aan de capaciteit van de luchtwasser. Er kan snel vervuiling en verstopping van het waspakket kan optreden. Conclusie: De Buisonjé en Aarnink (2008) vermelden als meest geschikte technieken voor een substantiële reductie van de fijnstofemissie uit pluimveestallen op de korte termijn luchtwassers of het aanbrengen van een plantaardige oliefilm over het strooisel in de stal, vanwege het grote reductiepotentieel. Eenvoudiger maatregelen, maar met een geringer reductiepotentieel, zijn verbetering van het strooiselmanagement en toepassing van relatief eenvoudige watergordijnen en nevelgordijnen. Voor vleeskuikens wordt ook het bevorderen van rustig diergedrag door aangepaste lichtschema s als eenvoudig toepasbare reductietechniek beschouwd. Ook ionisatie van lucht zou een vrij snel inpasbare techniek zijn. Voor alle reductietechnieken is echter nog bijkomend onderzoek nodig, voor deze systemen breed in de praktijk kunnen worden geïmplementeerd. Mogelijke milderende maatregelen voor het bedrijf Leemans LV: Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 92/284

93 Luchtwassers op pluimveestallen zijn in de praktijk moeilijk toepasbaar. Het geactualiseerde richtlijnenboek voor de activiteitengroep Landbouwdieren (Willems et al., 2009) haalt aan dat in de praktijk blijkt dat luchtwassers moeilijk realiseerbaar zijn bij pluimveestallen omwille van de praktische problemen als gevolg van de hoge stofbelasting. De hoge stofconcentraties veroorzaken verstopping van het waspakket waardoor de werking van het systeem reeds na enkele dagen niet meer voldoet. Dit kan men wel tegengaan door voor de wasser een stofafvang te voorzien. Volgende maatregelen lijken op het bedrijf het best inpasbaar: - goed strooiselmanagement -> mogelijke reductie: 10-50% Mogelijkheden voor reductie van broeikasgasemissies Aanbevolen wordt om op het bedrijf een energieaudit te laten uitvoeren, opdat een goed zicht zou bekomen worden op het energieverbruik. Via zo n audit kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 93/284

94 5.2 WATER Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 14 Vergunde grondwaterwinningen in een straal van 1 km rond het bedrijf Figuur 15 Kaart met overstromingsgevoelige gebieden Figuur 16 Waterbalans in de huidige situatie Figuur 17 Waterbalans in de toekomstige situatie AFBAKENING STUDIEGEBIED Inhoudelijke afbakening Bij de discipline water wordt de impact beoordeeld ten aanzien van: Grondwater Oppervlaktewater Bedrijfsafvalwater, hemelwater en sanitair afvalwater Effecten ten aanzien van zowel kwantiteit als kwaliteit worden hierbij beoordeeld Geografische afbakening Grondwater Bij de afbakening van het studiegebied wordt ruim aandacht besteed aan de beschrijving van de grondwaterkwetsbaarheid, de watervoerende lagen en eventuele andere grondwaterwinningen in de ruime omgeving van het bedrijf. Deze omschrijving omvat aldus het eigenlijke projectgebied en de ruimere omgeving. Oppervlaktewater Het studiegebied beperkt zich tot de oppervlaktewateren die rechtstreeks kunnen beïnvloed worden door het project, meer bepaald door verontreiniging van oppervlaktewater door vermesting, door gebruik van reinigings- en ontsmettingsmiddelen, eventueel lekkage, Hemelwater Enkel het hemelwater dat op de huidige en toekomstige verhardingen valt wordt beoordeeld. Het geografisch studiegebied beperkt zich dan ook enkel tot deze oppervlakten en de locatie van de hemelwateropslag TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste bronnen: Gegevens vergunde grondwaterwinningen, grondwaterkwetsbaarheidskaart en boorrapporten ( Kwetsbaarheidskaart van het grondwater in Antwerpen (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1986) Ligging waterwingebieden en beschermingszones ( Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 94/284

95 Ontwikkeling van een lokaal axi-symmetrisch model op basis van de HCOV kartering ter ondersteuning van de adviesverlening van grondwaterwinningen (Lebbe & Vandenbohede, 2004) Grondwater in Vlaanderen: Het Centraal Kempisch Systeem (VMM, 2008) Grondwaterbeheer in Vlaanderen Het onzichtbare water doorgrond (Anoniem, 2006) Informatie per waterlichaam (Geoloket VMM) Zoneringsplannen ( Ontwikkeling van regionale modellen ten behoeve van het Vlaams Grondmodel (VGM) in GMS/MODFLOW. Perceel 1. Het Centraal Kempisch model. Deelrapport 1: Basisgegevens en conceptueel model (VUB, 16 juni 2004) Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) Opbouw van een Vlaams Grondwatervoedingsmodel. (Meyus et al., 2004) VHA-bestanden: digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas ( Gegevens meetpunten VMM: (link geoloket) BBT voor de veeteeltsector (Derden et al., 2005) GRONDWATER Methodiek Methodiek analyse referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaarten van Vlaanderen geven de risicograad aan van verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag door stoffen die van het aardoppervlakte de bodem in dringen. Als watervoerende laag worden de verzadigde zones met voldoende dikte en uitbreiding beschouwd, die waterwinning op een economisch verantwoorde wijze toelaten. Verdergaand op de beschrijving van de geologie (bodem) wordt de hydrogeologie besproken. De hydrogeologische informatie wordt verkregen uit de grondwaterkwetsbaarheidskaarten opgesteld door Vlaanderen en de Geologische kaart. Hierbij wordt nagegaan waar zich de eerste watervoerende lagen bevinden en in welke mate deze eventueel worden afgeschermd door bovenliggende formaties (doorlaatbaarheid van de verschillende lagen, grondwaterkwetsbaarheid ). Verder worden de openbare drinkwatervoorzieningen en/of grondwaterwinningen die zich bevinden in het studiegebied, alsook de eventuele winningen van het bedrijf zelf, beschreven en gesitueerd Methodiek effectbepaling - analyse geplande situatie Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Waterhuishouding Verstoring grondwater: bronbemaling tijdens de geplande aanlegfase Begin 2016 werd er een stedenbouwkundige- en milieuvergunning afgeleverd voor het bouwen en uitbaten van 2 kippenstallen. Voor het bouwen van deze 2 stallen, was er geen bronbemaling nodig. Er wordt bijgevolg verondersteld dat ook voor het bouwen van de extra kippenstal er geen bronbemaling zal vereist zijn. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 95/284

96 Verstoring grondwater ten gevolge van bedrijfsuitbating De grondwaterwinning pompt water uit het grondwaterlichaam CKS_0200_GWL_2, een freatisch watervoerende laag. Om de invloed van de grondwaterwinning op de watertafel te voorspellen wordt gebruik gemaakt van de formule van Dupuit. Voor de bepaling van de daling van de grondwatertafel wordt de methode van Dupuit gebruikt: Met: Q = het pompdebiet( m³/dag) K H h s R r = doorlaatbaarheidscoëfficient (m/dag) = dikte van het ongestoord watervoerend pakket (m), meestal gelijkgesteld aan 10 m aquifer (m) = de dikte van het watervoerend pakket bij grondwateronttrekking = H - h = de grondwaterdaling op r meter van de winningsput (m) = de invloedsstraal (m) = straal van de puttenring rondom de put (m) De invloedsstraal R, is de straal waarbij vanaf deze afstand geen invloed meer waar te nemen is op de grondwaterstand. In praktijk stijgt de afpompingskegel heel snel, om dan uiteindelijk heel traag toe te nemen op lange afstand van de boorput. In praktijk wordt daarom eerder gerekend met een straal, waarop 's' - (de daling van de watertafel) 10 cm bedraagt. De invloed van de onttrekking op de grondwaterpeilen in de omgeving van het bedrijf en/of in het studiegebied wordt bepaald, alsook de daling van de grondwatertafel ter hoogte van naburige grondwaterwinningen. Tabel 50 geeft het significantiekader ter beoordeling van de onttrekking van grondwater op de omgeving weer. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 96/284

97 Tabel 50: Significantiekader ter beoordeling van de ontrekking van grondwater op de omgeving Verlaging in artesische laag ja Is er een risico dat totale waterpeil daalt tot onder het dak van de artesische laag? ja Milderende maatregelen voorstellen nee nee Te evalueren aan de hand van berekende verlaging en beschikbare peilmetingen impact aanvaardbaar Zijn er binnen de verlagingscontour van 50 cm grondwaterwinningen gesitueerd waarbij water gewonnen wordt uit dezelfde watervoerende laag? nee ja Wordt bedrijfszekerheid winningen bedreigd? nee impact aanvaardbaar ja Te evalueren aan de hand van berekende verlaging, beschikbare peilmetingen en vergunde winningsdebieten andere winningen Indirect effect op winningen in de omgeving te beoordelen binnendiscipline mens Zijn er binnen de verlagingscontour van 5 cm van de grondwatertafel droogtegevoelige gebieden gesitueerd? ja Indirect effect verlaging grondwatertafel te beoordelen binnen receptordisciplines nee impact aanvaardbaar De verdrogingseffecten in de oppervlakkige bodem worden, indien relevant, onder de discipline Fauna & Flora beschouwd. Waterkwaliteit Door grondwaterwinning kan verandering in de waterkwaliteit in het waterlichaam optreden afhankelijk van de oorsprong van het voedingswater van het waterlichaam en eventuele bodemverontreiniging. Verontreiniging op een veeteeltbedrijf kan ontstaan door calamiteiten bij: de opslag van gevaarlijke producten (vb brandstoffen, reinigings- en ontsmettingsmiddelen, ongediertebestrijdingsmiddelen) de opslag van afvalwater (bvb reinigingswater) de opslag van mest De beoordeling gebeurt op basis van het al dan niet aanwezig zijn van een beveiligde opslag en op basis van het gebruik van erkende producten (als reinigings- en bestrijdingsmiddelen). Het gebruik van erkende producten kan namelijk de ernst van de gevolgen van eventuele calamiteiten verminderen. In Tabel 51 wordt het significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit weergegeven. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 97/284

98 Tabel 51: Significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit Toetsing Beoordeling Geen opslag van gevaarlijke producten Geen effect Geen opslag van bedrijfsafvalwater Geen mestopslag Opslag van gevaarlijke producten, voldaan aan de VLAREM-wetgeving en periodieke controle, gebruik van erkende producten Verwaarloosbaar -gering negatief effect Opslag van bedrijfsafvalwater, uitrijden van bedrijfsafvalwater op bedrijfseigen percelen volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag conform Vlarem II, peilputten aanwezig met periodieke controle of peilputten niet vereist Opslag van gevaarlijke producten, voldaan aan de VLAREM-wetgeving maar geen periodieke controle, gebruik van erkende producten Matig negatief effect Opslag van bedrijfsafvalwater, uitrijden van afvalwater op bedrijfseigen percelen niet volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag conform Vlarem II, peilputten aanwezig maar geen periodieke controle Opslag van gevaarlijke producten, niet voldaan aan de VLAREMwetgeving, gebruik van niet erkende producten Negatief effect Lozing van bedrijfsafvalwater in oppervlaktewater Mestopslag niet conform Vlarem II, geen peilputten aanwezig Analyse van de referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaart geeft het studiegebied aan als zijnde Ca1/Cc zeer kwetsbaar tot weinig kwetsbaar. De Groep van de Kempen heeft een grillig karakter, bestaande uit een afwisseling van zand en klei. Dit heeft tot gevolg dat de Antwerpse Noorderkempen bestaat uit een afwisseling van zeer kwetsbare en weinig kwetsbare gebieden. De grote afwisseling heeft tot gevolg dat deze zones in de meeste gevallen moeilijk te begrenzen zijn. De veiligste benadering is het hele gebied van de Antwerpse Noorderkempen als zeer kwetsbaar voor te stellen. De zeer dikke kleilagen die o.a. voorkomen rond Beerse, Sint-Lenaarts en Rijkevorsel maken die zones minder kwetsbaar. De deklaag varieert van geen deklaag over een deklaag kleiner dan 5 m en of zandig tot een deklaag groter dan 5 m. De dikte van de onverzadigde zone waar er geen deklaag is, is kleiner dan 10 m waardoor het als zeer kwetsbaar voor verontreiniging van het grondwater wordt beschouwd. Ter hoogte van het bestaande bedrijf zijn er natte lemige en matig natte zandgronden (Segy) en (Zdgy). De nieuwe stal komt op dezelfde bodemtypes. Aan de matig natte en natte bodems wordt respectievelijk een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 40 en 130 en tussen 15 en 100 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) gekoppeld. De exploitant beschikt over een bedrijfseigen grondwaterwinning in het Kempens aquifer, meer specifiek in het Mioceen Aquifer (HCOV 0250) met name in de Zanden van Berchem en/of Voort (HCOV 0254) met een diepte van de boorput van 141 m-mv met een jaarlijks debiet van m³/j (17 m³/d). In het rapport Grondwater in Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 98/284

99 Vlaanderen Het Centraal Kempisch Systeem (VMM, 2008) wordt er voor de Zanden van Berchem en/of Voort een gemiddelde doorlatendheid van 6 m/dag (range 0,03-18 m/dag) en een gemiddelde en maximale dikte van respectievelijk 27 en 170 m vermeld. Het grondwaterlichaam CKS_0200_GWL_2 heeft een dikte van 72 tot 336 meter. In het rapport 'Grondwaterbeheer in Vlaanderen - Het onzichtbare water doorgrond' (Anoniem, 2006) wordt het grondwaterlichaam CKS_0200_GWL_2 gekarakteriseerd door een maximale dikte van 54 m, een doorlatendheid van 0, m/dag en een transmissiviteit van m²/dag. Lebbe & Vandenbohede (2004) vermelden een horizontale doorlatendheid van 0,8 m/dag voor het Kempens aquifersysteem en een bergingscoëfficiënt nabij de watertafel S 0 van 0,08 m³/m². Op basis van de watertoetskaart zijn de percelen waarop de bestaande stallen gebouwd zijn, en waarop de nieuw te bouwen stal komt, gelegen in niet overstromingsgevoelig, matig gevoelig voor grondwaterstroming en deels niet-infiltratiegevoelig en deels infiltratiegevoelig. In het studiegebied bevinden zich geen winningen voor openbare drinkwatervoorziening. In een straal van 1 km (Tabel 52) rond het bedrijf bevinden zich nog 19 vergunde grondwaterwinningen, allen uit het Kempisch aquifer. Deze grondwaterwinningen worden weergegeven in Figuur 14. De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning in dezelfde watervoerende laag in de vergunde toestand is deze in de Senator Coolsdreef 12 op 223 m ten zuidwesten van de bestaande grondwaterwinning van het bedrijf. De grondwaterwinning van het bedrijf vertegenwoordigt in de vergunde situatie 3,3 % en in de nieuwe situatie 5,4 % van de vergunde hoeveelheden in het studiegebied. De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de geplande situatie duidelijk tot uiting. Tabel 52: Vergunde grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km rond het bedrijf Diersoort Adres X Y Diepte Aquifer- Vergund Vergund (m-mv) code dagdebiet jaardebiet (m³) (m³) 1. Varkenshouderij Senator Coolsdreef Gemengd landbouwbedrijf Mellhoven Vervaardigen artikelen van beton en gips en cement / Varkenshouderij / Rundveehouderij Senator Coolsdreef Schapen, geiten en andere hoefdieren Senator Coolsdreef / De Parre Veeteelt / Vervaardigen van buizen Oostmalsesteenweg Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 99/284

100 10.Landbouw, jacht en aanverwant Melhoven Landbouw, jacht en aanverwant Melhoven Gemengd landbouwbedrijf Senator Coolsdreef zn Gemengd landbouwbedrijf Grote Driesen zn / Looi Groenten, bloemen, boomkwekerij Brandgravenweg Veeteelt Melhoven / Looweg Rundveehouderij Oostmalsesteenweg Schapen, geiten en andere hoefdieren Melhoven Effectbepaling - Analyse van de geplande situatie Hierbij wordt een effectvoorspelling en beoordeling gedaan van de geplande situatie t.o.v. de referentietoestand. Wat betreft de waterhuishouding wordt het effect van de verstoring van grondwater bestudeerd en wat betreft de grondwaterkwaliteit worden de bronnen van bodem- en grondwaterverontreiniging besproken. Waterhuishouding Verstoring grondwater ten gevolge van bedrijfsuitbating Grondwater In de huidige situatie is er een vergunning voor het oppompen van m³/j (17 m³/d). In de toekomstige situatie zal er m³/j (35 m³/d) opgepompt worden uit dezelfde bestaande grondwaterwinning. Voor de bepaling van de grondwaterdaling wordt de methode van Dupuit gebruikt: Met: Q = 17 m³/d (bestaande toestand) en 35 m³/d (nieuwe toestand) K = 6 (m/dag) (VMM, 2008) H = 10 (m) Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 100/284

101 In de huidige en toekomstige situatie wordt respectievelijk een daling van de watertafel van 50 cm voor de grondwaterwinning bereikt op < 0,1 m en 0,8 m. Enkel ter hoogte van de grondwaterwinning daalt bijgevolg de grondwatertafel met meer dan 50 cm. Binnen de verlagingscontour van 50 cm liggen er dus ook geen bedrijfsvreemde waterwinningen, waardoor de impact aanvaardbaar is. In de vergunde en toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 5 cm respectievelijk bereikt op 30 m en 79 m. Binnen deze straal liggen volgens de biologische waarderingskaart biologisch minder waardevolle percelen en soortenarm permanent cultuurgrasland, akkers op zandige bodem en bomenrij met dominantie van zomereik. Dit zijn geen droogtegevoelige gebieden, waardoor wordt uitgegaan van een aanvaardbare impact. Grondwaterkwaliteit Opslag van gevaarlijke producten fossiele brandstoffen Er is een vergunning afgeleverd voor een opslag van l mazout en l propaangas in 2 bovengrondse tanken. De dubbelwandige bovengrondse tank van l voor de opslag van mazout is voorzien van een conformiteitsattest en zal eerstdaags gekeurd worden. De bovengrondse tank van l voor de opslag van propaangas hoort bij de woning, en is gekeurd op 20/10/2016. In de bestaande toestand wordt dan ook uitgegaan van een verwaarloosbaar hooguit gering negatief effect. In de nieuwe situatie wordt een bijkomende opslag van l mazout gevraagd. Deze nieuw aan te schaffen mazouttank zal eveneens bovengronds en dubbelwandig zijn en zal beschikken over een conformiteitsattest. Indien de nieuw te plaatsen tank conform de wetgeving wordt geplaatst, wordt de toekomstige situatie beoordeeld als een verwaarloosbaar hooguit gering negatief effect. reinigings- en ontsmettingsmiddelen Reinigingsproducten die gebruikt worden om de nippellijnen te reinigen en ontsmettingsproducten die gebruikt worden om de stallen na ieder ronde te ontsmetten worden zowel in de huidige als de toekomstige situatie gestockeerd op een veilige plaats in een afgesloten ruimte. Er wordt enkel gebruik gemaakt van erkende producten. De huidige en toekomstige situatie wordt beoordeeld als een gering negatief effect. ongediertebestrijdingsmiddelen Ongediertebestrijding wordt door de exploitant zelf uitgevoerd, die gebruik maakt van erkende producten, die worden bijgehouden in een register. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect. transformatorvloeistoffen De nieuw te plaatsen transformator zal beschermd zijn tegen het binnendringen van hemelwater of grondwater. De transformator zal geen polychloorbifenylen (PCB's) of polycloorterfenylen (PCT's) bevatten. De installatie zal jaarlijks gekeurd worden. De toekomstige situatie wordt beschouwd als een gering negatief effect. (Ondergrondse) opslag van afvalwater reinigingswater stallen Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 101/284

102 De kippenstallen worden na iedere ronde eerste droog gereinigd (mechanisch geborsteld). Daarna wordt steeds een natte reiniging met warm water uitgevoerd. Na de nodige inweektijd worden de stallen onder hoge druk schoon gespoten. Om stal 1 en 2 schoon te spuiten wordt er respectievelijk gedurende 11 uur en 12 uur met een hogedrukreiniger van 0,39 m³/u water verbruikt. Per ronde ontstaat er bijgevolg 9 m³ reinigingswater voor de 2 stallen.. In de huidige situatie wordt het reinigingswater opgevangen in 3 citernes van 20 m³ zodat het reinigingswater van de 2 stallen voor 4 rondes kan opgevangen worden. Daarna wordt het volgens de regels van het Mestdecreet uitgevoerd op het land. In de toekomstige situatie zal dit op dezelfde manier gebeuren. In de nieuwe situatie zal er om de nieuw te bouwen stal 13 uur nodig zijn om deze te reinigen met dezelfde hogedrukreiniger. Voor stal 3 is er 5 m³ reinigingswater/ronde. Met de reeds aanwezige putten, kan bijgevolg het reinigingswater van alle stallen van 4 rondes opgevangen worden. Dit is voldoende om de periode van het uitrijverbod te overbruggen (6 maanden uitrijverbod).worden. Zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt door voldoende opslagcapaciteit uitgegaan van een gering negatief effect. Opslag van mest kippenmest De mest, bestaande uit een mengsel van strooisel (miscanthus) enerzijds en uitwerpselen anderzijds, wordt na elke ronde verwijderd en onmiddellijk afgevoerd. De mest zal door een erkende mestvervoerder opgehaald en geëxporteerd worden naar Nederland om te composteren. De mest wordt dus afgezet conform de regels van het Mestdecreet. Omwille van de onmiddellijke afvoer van mest na iedere ronde, is een afzonderlijke mestopslagplaats buiten de stal niet vereist, en is er hier bijgevolg geen impact van te verwachten op de grondwaterkwaliteit. In de geplande situatie zal de mestafvoer op exact dezelfde manier gebeuren. Peilputten zijn volgens Vlarem II art verplicht voor inrichtingen met mengmest waarin meer dan stuks gevogelte kunnen gehouden worden of inrichtingen die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn binnen de beschermingszone van een grondwaterwinning. Aangezien er in de inrichting geen mengmest wordt opgeslagen, zijn zowel in de huidige als toekomstige situatie peilputten niet verplicht. Aangezien er geen opslag van kippenmest is, en peilputten niet vereist zijn, is zowel in de huidige als de toekomstige situatie uitgegaan van geen/verwaarloosbaar effect OPPERVLAKTEWATER Methodiek Inventarisatie waterlopen in het studiegebied In een hydrografische beschrijving van de bedrijfsomgeving worden de waterlopen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven en besproken. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de relevante bekkenstudie uitgevoerd door de UIA (Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest) en de Vlaamse Hydrografische Atlas. De relevante waterlopen in het studiegebied worden in kaart gebracht. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 102/284

103 De kwaliteit van de waterlopen in de omgeving van het bedrijf wordt beschreven op basis van metingen van de Biotische index en de Prati index (gegevens meetpunten VMM). Naast de reguliere VMM-meetpunten wordt er ook gebruik gemaakt van eventueel aanwezige MAP-meetplaatsen voor een inschatting van de oppervlaktewaterkwaliteit (gegevens VMM). Waterhuishouding Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Gezien de beoogde hervergunning wordt bij deze beoordeling de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Door de relatief grote oppervlakte die de gebouwen innemen bij een landbouwbedrijf, dient nagegaan te worden of er voor het voorliggende bedrijf door de verharding en de daaraan gekoppelde waterafvoer geen problemen zouden kunnen optreden. De reeds aanwezige en bijkomende verharding zal namelijk zorgen voor een wijziging in infiltratiehoeveelheid, gevolgd door een wijziging van de afstromingshoeveelheid. Er zal op een kwalitatieve wijze nagegaan worden of de geplande ingreep gelegen is in of effecten kan hebben op een risicozone voor overstromingen. Deze zones kunnen afgeleid worden a.d.h.v. de watertoetskaart met overstromingsgevoelige gebieden. Inzake bijkomende verharde oppervlakte en dakoppervlakte is de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen en gescheiden afvoer van afvalwater en hemelwater van toepassing (Besluit van de Vlaamse Regering dd. 05/07/2013. Het besluit voorziet dat elke constructie of verharding groter dan 40 m² aan de verordening moet voldoen. Bij nieuwbouw van eengezinswoningen is de plaatsing van een hemelwaterput met een minimale inhoud van 5000 l verplicht. Voor nieuwe gebouwen groter dan 100 m², bedraagt het volume van de hemelwaterput 50 l/m² horizontaal dakoppervlakte met een maximum van 10 m³, tenzij gemotiveerd kan worden dat er een groter nuttig hergebruik mogelijk is. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden. Hierbij wordt toevoerend dakoppervlak bepaald door de horizontale dakoppervlak x hellingscoëfficiënt x dakbedekkingcoëfficiënt x filtercoëfficiënt. Voor een symmetrisch dak is de hellingscoëfficiënt 1. De dakbedekkingcoëfficiënt voor een hellend dak bedraagt 0,9. Voor de filtercoëfficiënt wordt met 0,9 gerekend. Berekeningen worden uitgevoerd bij een leegstand van de hemelwaterput van maximum 5 % van de tijd. Voor de bouw van een constructie of de aanleg van verharding is de plaatsing van een infiltratievoorziening verplicht tenzij het goed kleiner is dan 250 m². De infiltratieoppervlakte van de infiltratievoorziening bedraagt 4 m²/100 m² afwaterende oppervlakte en het buffervolume van de infiltratievoorziening betreft 25 l/m² afwaterend oppervlakte. Als in een hemelwaterput wordt voorzien, mag de afwaterende oppervlakte verminderd worden met 60 m². De plaatsing van een infiltratievoorziening is verboden in beschermingszone 1 of 2 van een drinkwatergebied. Er dient dan een buffervoorziening geplaatst te worden. Als een buffervoorziening moet aangelegd worden, bedraagt het buffervolume van de buffervoorziening minimaal 25 l/m²/afwaterend oppervlakte. Als de afwaterende oppervlakte groter is dan 2500 m², wordt de buffervoorziening uitgerust met een vertraagde afvoer met een maximaal ledigingsdebiet van 20 l/s/ha. Een afwijking van de verplichting van de verordening kan aangevraagd worden omwille van specifieke redenen met betrekking tot de mogelijkheden van hergebruik of plaatselijke terreinkenmerken. De toetsing aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, wordt uitgevoerd volgens Tabel 53. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 103/284

104 Tabel 53: Significantiekader ter beoordeling van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening Toetsing Voldaan aan de stedenbouwkundige verordening, ligging in nietoverstromingsgevoelig gebied Voldaan aan de stedenbouwkundige verordening, ligging in mogelijks overstromingsgevoelig gebied Voldaan aan de stedenbouwkundige verordening, ligging in overstromingsgevoelig gebied Niet voldaan aan de stedenbouwkundige verordening Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Waterkwaliteit Mogelijke bronnen van oppervlaktewaterverontreiniging voor de inrichting werden besproken in het subdeel waterkwaliteit grondwater. Gezien het bedrijf noch in de huidige noch in de geplande situatie bedrijfsafvalwater loost, wordt in dit subhoofdstuk enkel het effect van directe lozing van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewater beschouwd op basis van Tabel 54. Tabel 54: Significantiekader ter beoordeling van lozing van huishoudelijk afvalwater Toetsing Geen lozing van afvalwater op oppervlaktewater Lozing van afvalwater op oppervlaktewater na verregaande zuivering (IBA of KWZI) Directe lozing van afvalwater op oppervlaktewater met beperkte zuivering (bv. septische put) Lozing van afvalwater op oppervlaktewater zonder voorafgaande zuivering Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Structuureffecten Het project gaat niet gepaard met ingrepen aan of kruisingen van een waterloop. Bijgevolg treden structuureffecten niet op. Bijgevolg wordt geen effect toegekend aan het thema structuur. Watergebruik Er dient een waterbalans opgesteld te worden. Alle stromen van de waterbalans worden kwantitatief ingeschat. Door de realisatie van het project treden wijzigingen op inzake waterverbruik. Voor de waterbehoeftecijfers wordt inzake drinkwater per dier de cijfers gebruikt, die gepubliceerd werden in de studie Waterwegwijzer in de veehouderij (VMM, 2001). Voor wat betreft het reinigingswaterverbruik wordt beroep gedaan op de expertise van de exploitant. Op basis van de studie Waterwegwijzer in de veehouderij (VMM, 2001) wordt het huishoudelijk waterverbruik ingeschat op 30 m³/persoon en daaruit afgeleid het sanitair waterverbruik op 10 m³/persoon. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 104/284

105 Voor de hoeveelheid hemelwater wordt standaard gerekend met 800 l/m²/jaar. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden. Het overmatig waterverbruik wordt beoordeeld door de toetsing van het werkelijk waterverbruik ten opzichte van de theoretische waterbehoefte volgens waterbehoeftecijfers in de BBT 'Veehouderij' telkens bepaald op basis van het vergund aantal dieren. In de BBT-studie wordt er voor slachtkuikens een benodigde hoeveelheid drinkwater van 0,04-0,07 m³/dier/jaar en voor reinigingswater 0,6-12 x 10-3 m³ voorzien. Vervolgens wordt dieper ingegaan op de verschillende gebruikte waterbronnen. De beoordelingscriteria worden weergegeven in Tabel 55 en Tabel 56. Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Overmatig waterverbruik Tabel 55: Significantiekader ter beoordeling van het waterverbruik Toetsing Werkelijk verbruik < of = aan theoretische minimale waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' Werkelijk verbruik > theoretische minimale waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij', maar < dan de gemiddelde waarde van minimale en maximale theoretische waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' Werkelijk verbruik > theoretische minimale waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij', maar > dan de gemiddelde waarde van minimale en maximale theoretische waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' Werkelijk verbruik > theoretische maximale waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Waterbronnen Tabel 56: Significantiekader ter beoordeling van de waterbronnen Toetsing Geen gebruik van grondwater Grondwatergerbruik voor enkel hoogwaardige toepassingen Grondwatergerbruik voor laagwaardige toepassingen waarvoor alternatieven niet wenselijk zijn Grondwatergebruik voor laagwaardige toepassingen Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 105/284

106 Analyse van de referentiesituatie Hydrografisch situeert het studiegebied zich in het Netebekken, subhydrografisch in de zone Molenbeek/Bollaak tot monding Venloop'. Het hemelwater van het bedrijf watert af naar de vijver die gelegen is in infiltratiegevoelig gebied, bijgevolg is er geen afstroming in een gracht. Het huishoudelijk afvalwater wordt na behandeling in een septische put geloosd in een gracht naast de Senator Coolsdreef, die uiteindelijk afwatert in de Koeischotse Loop, een waterloop van 2 de categorie. Op 750 m ten noordoosten van het bedrijf bevindt zich een VMM-meetpunt in het Kanaal van Dessel over Turnhout naar Schoten 200 m van brug 7 richting St. Lenaarts. De Prati-index (laatste meting 2012) geeft aanvaardbaar aan en de BBI (Biotische Index) geeft een zeer goede kwaliteit aan. In het studiegebied is geen MAP-meetpunt waar te nemen. Hoger vermelde locatie wordt echter niet beïnvloed door de exploitatie van het bedrijf. De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de geplande situatie duidelijk tot uiting Effectinschatting - Analyse van de geplande situatie Waterhuishouding Het bedrijf bestaat in de huidige situatie uit 2 bergingen en een woning met een totale dakoppervlakte van m² en 2 vergunde kippenstallen met een oppervlakte van m². In de toekomstige situatie wordt er een nieuwe kippenstal bijgebouwd van m². Volgens de kaart met overstromingsgevoelige gebieden (zie Figuur 15 in bijlage 18.1) is het bedrijf gelegen in niet-overstromingsgevoelig gebied. Zowel de bestaande stallen als de nieuwbouw stal is gelegen in zowel infiltratiegevoelig als niet-infiltratiegevoelig. Vooraan de bestaande bergingen en woning is er betonverharding aangelegd met een totale oppervlakte van m². In de stedenbouwkundige vergunning afgeleverd op 3 maart 2016 is er m² verharding aangevraagd. Deze verharding is aangelegd tussen de vijver en pluimveestal 1 en vooraan de 2 vergunde kippenstallen tot het einde van het perceel. Het hemelwater dat terechtkomt op de verharde oppervlakte stroomt in de huidige situatie af van de verhardingen en infiltreert in het omliggende grasland. De waterhuishouding van de verharding in de bestaande toestand blijft ongewijzigd in de toekomstige situatie. In de huidige vergunde situatie bedraagt het dakoppervlakte van de gebouwen m². Momenteel wordt het dakoppervlakte van de bergingen afgevoerd naar de bestaande vijver van m³. Het hemelwater dat op de 2 pluimveestallen valt, wordt ook naar de vijver afgevoerd. In de huidige situatie wordt door de ligging in niet overstromingsgevoelig gebied en door het voldoen aan de gewestelijke verordening, uitgegaan van geen of verwaarloosbaar negatief effect. In de toekomstige situatie wordt er geen bijkomende verharding voorzien. Er wordt een nieuwe kippenstal gebouwd met een totale dakoppervlakte van m². Volgens de stedenbouwkundige verordening dient er een hemelwaterput van 10 m³ geplaatst te worden met aansluiting op een infiltratievoorziening van 119 m² met een buffervolume van 75 m³. Aangezien er geen hemelwaterput wordt voorzien (hergebruik hemelwater uit de bestaande vijver), zal het hemelwater rechtstreeks op de infiltratievoorziening worden aangesloten. Hiervoor dient een afwijking van de verplichting van de verordening op de stedenbouwkundige aangevraagd te worden. Alle gebouwen in beschouwing genomen, dient er een infiltratievoorziening van 429 m² met een buffervolume van 268 m³ (op basis van m² dakoppervlakte) voorzien zijn. De infiltratievijver heeft een oppervlakte van m² Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 106/284

107 en een volume van m³ waaruit blijkt dat voor alle gebouwen voldaan zal zijn aan de gewestelijke verordening. Bij toekenning van de afwijking op de stedenbouwkundige verordening en het aansluiten van de hemelwaterafvoer op de infiltratiegracht is voldaan aan deze verordening. Bovendien is het bedrijf gelegen in niet overstromingsgevoelig gebied waardoor wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar negatief effect. Waterkwaliteit Het huishoudelijk afvalwater (ca. 60 m³ per jaar) wordt in de actuele situatie geloosd in de gracht, na behandeling in een septische put. Dit blijft in de toekomstige situatie identiek. Op het zoneringsplan van de VMM is het bedrijf gelegen in individueel te optimaliseren buitengebied. Zowel in de huidige als de toekomstige situatie wordt er uitgegaan van een matig negatief effect. Overmatig waterverbruik In bijgevoegde figuren (Figuur 16 en Figuur 17 in bijlage 18.1) wordt een overzicht gegeven van de waterbalans in de huidige en de geplande situatie. Voor de berekening van de waterbehoefte en het waterverbruik in de toekomstige situatie verwijzen we naar hoofdstuk 3.6. Volgens de huidige vergunde aantallen bedraagt de totale drinkwaterbehoefte van de dieren m³/j berekend op basis van de cijfers in 'Waterwegwijzer in de veehouderij (VMM, 2001). Het geschatte reinigingswaterverbruik (uit eigen ervaring) bedraagt 4,3 m³/stal1/ronde en 4,7 m³/stal 2/ronde met een totaal waterverbruik op jaarbasis van 63 m³ (9 m³ x 7 rondes). Op basis van de 2 personen is er een huishoudelijk waterverbruik van 60 m³/j. In totaal is er een waterverbruik van m³/j. Hemelwater van de bergingen wordt op vandaag opgevangen in de vijver. Ook het hemelwater afkomstig van het dakoppervlak van de 2 pluimveestallen, wordt opgevangen in de vijver. De kippenstallen en bergingen hebben een oppervlakte van m² waardoor er maximaal m³/j hemelwater (toevoerend dakoppervlakte van m² x 0.8 m³/m²/j) beschikbaar is. Er infiltreert m³/j hemelwater (betonoppervlakte m² x 0.8 m³/m²/j) van de bestaande verharding in de bodem. Aangezien de kippen pas eind 2016 worden opgezet, is er nog geen zicht op het werkelijke waterverbruik. Op basis van de aangevraagde waterbehoefte kan berekend worden dat het totale waterverbruik m³ bedraagt. Volgens de BBT bedraagt de totale drinkwaterbehoefte: m³/j en de totale reinigingswaterbehoefte: m³/j of het totale waterverbruik tussen de m³ en m³. In de bestaande situatie kan dus uitgegaan worden van een matig negatief effect. In de toekomstige situatie zullen de waterbronnen dezelfde zijn. De drinkwaterbehoefte voor de kippen wordt berekend op m³/j op basis van de waterverbruikcijfers die gehanteerd worden door de VMM, en opgenomen zijn in de studie Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001). Het geschatte reinigingswaterverbruik voor de 3 stallen bedraagt op jaarbasis 98 m³ (5 m³ x 7 rondes voor stal m³ bestaande stallen ). Op basis van de 2 personen blijft er een huishoudelijk waterverbruik van 60 m³/j. Op basis van de aangevraagde waterbehoefte kan berekend worden dat het totale waterverbruik m³/j bedraagt. Hemelwater van de nieuw te bouwen kippenstal zal eveneens rechtstreeks naar de vijver worden afgevoerd. De nieuw te bouwen kippenstal heeft een oppervlakte van m² waardoor er bijkomend maximaal m³/j hemelwater (toevoerend dakoppervlakte van m² x 0.8 m³/m²/j) beschikbaar is. Volgens de BBT bedraagt de totale drinkwaterbehoefte: m³/j en de totale reinigingswaterbehoefte: m³/j of het totale waterverbruik is m³. Met een totale waterbehoefte van m³/j kan bijgevolg uitgegaan worden van een matig negatief effect. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 107/284

108 Waterbronnen Het bedrijf maakt in de bestaande situatie gebruik van grondwater in het huishouden en als drinkwater voor de kippen en in het huishouden. Het reinigen van de stallen gebeurt met hemelwater uit de vijver. Door middel van een pomp met een filteraanzuigbuis wordt dit water herbruikt als kuiswater voor de stallen. Er is in de stal een aansluiting voorzien (nog niet geplaatst) voor een doseerpomp voor eventuele ontsmettingsmiddelen. Omdat kippen zo gevoelig zijn voor ziektes, wordt er geen hemelwater gebruikt als drinkwater. In de toekomstige situatie is het de bedoeling om op dezelfde manier verder te werken. Zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt dus uitgegaan van een gering negatief effect SYNTHESE Er valt te verwachten dat een bronbemaling niet zal vereist zijn. Binnen de verlagingscontour van 50 cm liggen er geen bedrijfsvreemde waterwinningen, waardoor de impact aanvaardbaar is. Binnen de verlagingscontour van 5 cm liggen geen droogtegevoelige gebieden waardoor de impact aanvaardbaar is. Op het bedrijf is er zowel in de huidige als toekomstige situatie opslag van bepaalde risicostoffen. De tank voor opslag van l mazout is voorzien van een conformiteitsattest en zal eerstdaags gekeurd worden. De gastank van l propaan is gekeurd op 20/10/2016. De nieuw te plaatsen mazouttank voor l mazout zal voldoen aan de voorwaarden gesteld in de Vlarem-wetgeving en zal beschikken over een conformiteitsattest. Hierdoor wordt uitgegaan van een verwaarloosbaar hoogstens gering negatief effect. De opslag van reinigings-, ontsmettings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen worden beoordeeld als een gering negatief effect doordat gebruik gemaakt wordt van erkende producten die op een veilige plaats worden gestockeerd. De nieuw te plaatsen transformator zal voldoen aan de Vlarem-voorwaarden waardoor dit als een gering negatief effect wordt beschouwd. Zowel in de huidige als toekomstige situatie is er voldoende opslag van reinigingswater waardoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Aangezien er geen opslag is van kippenmest en peilputten niet vereist zijn, wordt zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie uitgegaan van geen effect. In de huidige situatie infiltreert het hemelwater dat valt op de verharding in de bodem rond het bedrijf. Het hemelwater dat valt op de bergingen, woning en recent gebouwde kippenstallen 1 en 2 wordt afgevoerd naar een infiltratievijver van m³. Er is voldaan aan de stedenbouwkundige verordening en het bedrijf is gelegen in niet-overstromingsgevoelig gebied waardoor dit als een geen of verwaarloosbaar negatief effect wordt beschouwd. In de toekomstige situatie zal geen bijkomende verharding worden aangelegd. Het hemelwater afkomstig van de nieuw te bouwen stal zal eveneens in dezelfde infiltratievijver opgevangen worden. Indien de afwijking op de naleving van de stedenbouwkundige verordening door het niet plaatsen van een hemelwaterput van 10 m³ wordt toegestaan, wordt er uitgegaan van een verwaarloosbaar negatief effect. Het huishoudelijk sanitair afvalwater wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie geloosd op het oppervlaktewater (gracht) na behandeling in een septische put. Er wordt uitgegaan van een matig negatief effect. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is het totale werkelijk waterverbruik > theoretische minimale waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' en > dan de gemiddelde waarde van minimale en maximale Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 108/284

109 theoretische waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij', waardoor wordt uitgegaan voor het waterverbruik van een matig negatief effect. Omwille van de ziektegevoeligheid van de kippen wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie enkel grondwater aangewend als drinkwater. Hemelwater wordt enkel gebruikt voor het reinigen van de stallen. Dit wordt als een gering negatief effect beschouwd MILDERENDE MAATREGELEN Reeds toegepast in de huidige situatie Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd. Er is voldoende opslagcapaciteit voor het opvangen van reinigingswater. Het huishoudelijk sanitair water wordt gezuiverd in een septische put. Gebruik van erkende producten. De stallen worden eerst droog gereinigd alvorens nat schoon te spuiten. Periodieke reiniging verharde oppervlakten om afspoelen potentiële verontreiniging te voorkomen. Alle kippenmest wordt afgevoerd naar een verwerkingsbedrijf Geplande maatregelen Conformiteitsattest ter beschikking houden van de nieuwe tank Het hemelwater dat valt op de nieuw te bouwen stal, zal aangesloten worden op de infiltratievijver Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Volgende tips zijn belangrijk voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau: Opvangen van hemelwater in hemelwaterputten om te gebruiken als reinigingswater. Herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen. Verder gebruik maken van een waterzuinige hogedrukreiniger. Hiermee kan het waterverbruik in vergelijking met een klassieke tuinslang tot de helft teruggebracht worden. De meest efficiënte hogedrukreinigers hebben een debiet van 6,5 l/min. Zowat alle types laten het gebruik van alternatieve waterbronnen vrij van bezinkbare deeltjes- toe. Bij gebruik van niet-leidingwater raden de producenten een extra voorfilter aan. Zorg bij het gebruik van een hogedrukreiniger altijd voor voldoende verluchting. Gebruik van goede drinkbakken, nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van vlotter, Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 109/284

110 5.3 BODEM Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 18 Kaart bodemtypes Figuur 19 Landbouwgebruikspercelen 2015 in de omgeving van bedrijf Leemans LV AFBAKENING STUDIEGEBIED Inhoudelijke afbakening De directe ingrepen op de bodem binnen het projectgebied kunnen veroorzaakt worden door het vergraven van de bodem in functie van de aanleg van nieuwe infrastructuren en grondverontreiniging door lekkage van opslagtanks. Depositie van verzurende stoffen zijn vnl. van belang voor de gevolgen op vegetatie en zullen dan ook in de discipline fauna & flora behandeld worden. Ook effecten op de bodem door het uitrijden van mest worden mee in rekening gebracht te worden, niettegenstaande het uitrijden van mest in feite geen directe link heeft met MER-plichtig project (zelfs zonder de uitbating van de stallen dienen de landbouwgronden bemest te worden) Geografische afbakening Het studiegebied omvat dan ook de onmiddellijke omgeving van het projectgebied en de in gebruik zijnde landbouwgronden TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK De voornaamste gegevensbronnen zijn: Geologische kaart van België, Vlaams Gewest, schaal 1/ (Belgische geologische dienst) Bodemkaart van België, schaal 1/ (Instituut tot aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw, I.W.O.N.l.) Topografische kaart Databank Ondergrond Vlaanderen METHODIEK Voor de bespreking van de referentiesituatie voor de discipline bodem wordt een beschrijving gegeven van de geologie in het studiegebied. De geologische informatie (diepte Tertiair, verschillende voorkomende formaties, dikte Quartair, ) wordt afgeleid uit de Geologische kaart van België (enerzijds met kaartmateriaal, anderzijds met informatie uit het bijhorend verklarend tekstgedeelte). Op basis van de Bodemkaart van België worden de bodemseries nagegaan die typerend zijn voor het bedrijf en de omgeving. Effecten op de bodem ten gevolge van de bedrijfsuitbating, zowel in de actuele situatie als in de geplande situatie kunnen zijn: Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 110/284

111 Bodemverontreiniging door opslag risicostoffen en het verplaatsen van grond Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting; Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden, etc. Bodemverontreiniging Mogelijke puntbronnen van bodemverontreiniging op het bedrijf zijn: opslag van gevaarlijke producten (fossiele brandstoffen, reinigings-, ontsmettings- en ongediertebestrijdingsmiddelen) opslag van afvalwater (reinigingswater stallen) opslag van mest. Bodemverontreiniging hangt nauw samen met grondwaterverontreiniging, zoals reeds in het bovenstaande hoofdstuk 'water' werd behandeld. De potentiële effecten van hoger vermelde elementen op bodemverontreiniging kunnen als volledig gelijkaardig ingeschat worden als de effecten op potentiële grondwaterverontreiniging. Bijgevolg wordt hier niet meer op ingegaan. De afgegraven grond wordt weggevoerd en kan, indien verontreinigd, op andere plaatsen aanleiding geven tot bodemverontreiniging. Het Vlarebo regelt het afvoeren en hergebruik van grond. Bij de effectbespreking bodemverstoring in de geplande situatie wordt dan ook louter een grondbalans opgemaakt, waarbij aangegeven wordt hoeveel grond er zal worden aan- of afgevoerd. Effecten op bodemprocessen door verzuring & vermesting Vermesting en verzuring kan gebeuren door: Depositie van nutriënten die door het bedrijf werden uitgestoten: verzurende en vermestende depositie; Het uitrijden van mest op het land Calamiteiten: lek in de mestopslag Bij de effecten in de geplande situatie wordt een beschrijving gegeven op welke manier de mest wordt afgezet in de actuele en geplande situatie. Op deze manier wordt een inzicht gekregen in de werking van het bedrijf. Effecten worden hier echter niet aan gekoppeld. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline fauna & flora. Inzake effecten te wijten aan mogelijke lekken bij de mestopslag wordt verwezen naar de discipline water (grondwater). Bodemverstoring Door de aanleg van nieuwe infrastructuren kan er bodemverstoring optreden. Naast het effect op aantasting van het bodemprofiel kan dit eveneens een verstoring van het archeologisch bodemarchief veroorzaken. Voor dit laatste wordt verwezen naar de discipline Landschappen, Bouwkundig erfgoed en Archeologie. Een beoordeling is mogelijk op basis van de landbouwtyperingskaart (opgemaakt door VLM in opdracht van de afdeling Land). Deze kaart heeft als doel een eenduidige differentiatie van het agrarisch gebied te bekomen. Hiervoor wordt in een eerste deel een waardering toegekend aan individueel geregistreerde landbouwpercelen op basis van bodemgeschiktheid, bemestingsnorm, perceelskenmerken en bedrijfskenmerken. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 111/284

112 Bij de beoordeling wordt rekening gehouden dat de impact op het ruimtebeslag bij een nieuw bedrijf groter is dan bij een bestaand bedrijf. Tabel 57: Significantiekader ter beoordeling van de bodemverstoring Toetsing Geen nieuwe infrastructuren; nieuwe infrastructuren enkel ter hoogte van het bestaande bedrijfsterrein en aansluitend aan bestaande gebouwen (waar geen akkerbouw plaatsvindt), uitbreiding bestaand bedrijf op aanliggend perceel ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage of matige waardering; inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage waardering. Uitbreiding bestaand bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) hoge waardering; of inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met matige waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met hoge waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met zeer hoge waardering Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect ANALYSE REFERENTIESITUATIE Beschrijving geologie Ter hoogte van het bedrijf en de percelen zijn de Zanden van Berchem en/of Voort de dagzomende laag. Deze formatie wordt gevormd door grijs halfgrof tot grof glimmerhoudende, kwartsrijke zanden met regelmatig dunne klei. Quartair De quartaire afzettingen bezitten in het studiegebied een dikte van + 60 m (afgeleid uit de Geologische kaart van België, kaartblad 2-8 Meerle - Turnhout). Tertiair De tertiaire afzettingen, die in het studiegebied onmiddellijk onder het Quartair dek worden teruggevonden, zijn van jong naar oud: - Formatie van Gent: dit pakket bestaat uit massief tot horizontaal gelaagd fijn zand met discontinue grofkorrelige laagjes - Formatie van Weelde, Lid van Turhout: kleiig tot zandig micahoudend niet kalkrijk complex. De kleiafzettingen zijn massief, subhorizontaal, lensvormig en in minder mate golvend gelaagd. Typerend zijn één of meerdere begroeiingshorizonten en/of bodemhorizonten. - Formatie van Weelde, Lid van Rijkevorsel: kleiig-zandig complex waarvan de dikte gemiddeld tussen de 5 en 10 m ligt. Ze is opgebouwd uit grijze tot blauwgrijze niet kalkhoudende klei, al dan niet silteus, soms overgaand naar zwarte tot donkerbruine klei als gevolg van het venig of humeus karakter. - Formatie van Malle, Lid van Brasschaat: zandig complex waarvan dikte schommelt van minder dan 10 m tot 30 m. Het complex heeft dominante korrelgrootteverdeling gaande van zeer fijn tot halffijn zand. Typerende mineralen zijn mica's en glauconiet. - de Formatie van Merksplas: Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 112/284

113 de dikte schommelt tussen de 2 tot 15 m. Deze formatie bestaat uit een formatie van Merksplas A en B Beschrijving bodem Het bedrijf is gelegen in een gebied met bodemkenmerken Zdgy, (w)-segy en omgeven door Zegy, Zbm, Zcmmy, (w)-sdg, w-seg, Semy, Sdmy, Sbm, Scmy. De kaart van de bodemtypes wordt weergegeven in Figuur 18. Tabel 58: Omschrijving bodemtype projectgebied (bron : kaart bodemtype geopunt Vlaanderen) bodemtype Omschrijving bodemtype textuurklasse drainageklasse Zdg Matig natte zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont zand Matig nat, matig gleyig bodemtype (w)-seg en (w)-sdg Omschrijving bodemtype Natte en matig natte lemige zandbodem met duidelijk ijzer en/of humus B- horizont textuurklasse Lemig zand drainageklasse Nat, sterk gleyig met reduktiehorizont en matig nat bodemtype Omschrijving bodemtype textuurklasse drainageklasse Zegy Natte zandbodem met duidelijk ijzer en/of humus B-horizont Zand Nat, sterk gleyig met reduktiehorizont bodemtype Omschrijving bodemtype textuurklasse drainageklasse Zbm en Sbm Natte (lemige) zandbodem met duidelijk ijzer en/of humus B-horizont Zand en Lemig Zand Droog, niet gleyig bodemtype Omschrijving bodemtype textuurklasse drainageklasse Zcmy en Scmy Matig droge (lemige) zandbodem metdikke antropogene humus A horizont Zand en Lemig Zand Matig droog, zwak gleyig bodemtype Omschrijving bodemtype textuurklasse drainageklasse Sdmy en Semy Matig natte en nat lemige zandbodem metdikke antropogene humus A horizont Lemig Zand Matig nat en nat Het bedrijf en de omgeving ligt in een gebied van lemig zand (S) en zand (Z). De drainageklasse varieert van droog tot nat. Het landbouwperceel waarop de nieuw te bouwen stal komt, werden in 2015 en 2014 gebruikt voor akkerbouw, meer in het bijzonder voor het telen van maïs en gras. Zie Figuur 19 in bijlage Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 113/284

114 5.3.5 EFFECTBEPALING Effecten in de actuele situatie Bodemverontreiniging Opslag van gevaarlijke producten, afvalwater en mest Er is 1 vergunde bovengrondse dubbelwandige mazouttank van l en 1 bovengrondse propaangastank van l. De opslag van mazout kan enkel in geval van een accidentele situatie verantwoordelijk zijn voor eventuele bodemverontreiniging. Gezien dubbelwandig en bovengronds uitgevoerd is het risico hierop beperkt. Bij een eventuele accidentele situatie kan onmiddellijk ingegrepen worden om relevante effecten te vermijden. Door de gecontroleerde opslag van reinigings-, ontsmettings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen wordt hiervan evenmin impact verwacht, behoudens bij calamiteiten. De betonstructuren vermijden uitloging naar de bodem bij toepassing van deze stoffen. Van de opslag van reinigingswater wordt er geen impact verwacht behoudens bij calamiteiten. Bodemverstoring Verharding In de bestaande situatie dient rekening gehouden te worden met de bestaande verharding omwille van de toegankelijkheid tot de bestaande bergingen, woning en kippenstallen 1 en 2. Deze verharding verhindert de infiltratie van het hemelwater Effecten in de geplande situatie T.o.v. de actuele situatie worden wijzigingen voorzien m.b.t.: Bodemverontreiniging door wijziging in opslag van brandstof, plaatsen van een transformatorkabine en het opslaan van reinigingswater Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting: wijze van mestafzet Bodemverstoring (door aanleg nieuwe stal en verharding) Bodemverontreiniging Opslag van brandstoffen, plaatsen van een transformatorkabine en opslag van reinigingswater In de geplande situatie wordt een uitbreiding van de opslag voor brandstoffen voorzien. Er wordt nog een mazouttank van l bijgeplaatst. Mits te voldoen aan de wettelijke bepalingen aangaande de opslag kan verwacht worden dat er louter bij calamiteiten een impact te verwachten is. De totaal voorziene opslaghoeveelheden zijn dermate beperkt dat er qua impact nauwelijks een relevant effect te verwachten is in vergelijking met de actuele situatie. De nieuw te plaatsen transformator staat op betonverharding en zal beschermd zijn tegen het binnendringen van hemelwater waardoor uitloging naar de bodem wordt verhinderd. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 114/284

115 Van de extra opslag van reinigingswater die voorzien wordt is ook enkel bij calamiteit een mogelijke impact te verwachten. Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting: wijze van mestafzet Na de ronde wordt de mest rechtstreeks afgevoerd naar een externe composteringsinstallatie. Dit gebeurt op vandaag zo in de bestaande situatie en zal ook zo in de toekomst gebeuren. In de huidige situatie wordt er op basis van de vergunde productie ongeveer 900 ton kippenmest per jaar geproduceerd en afgevoerd, in de nieuwe situatie zal er dubbel zoveel mest afgevoerd worden. Door de rechtstreekse afvoer van kippenmest, is er geen mestopslag op het bedrijf. De mestafzet wordt dus als BBT beschouwd in zowel de huidige als toekomstige situatie. De BBT-Mestverwerking (Lemmens et al., 2007) geeft als Best Beschikbare Technieken voor de verwerking van pluimveemest de trajecten 'export van ruwe mest' en 'export na compostering en verbranding' aan. Bodemverstoring Door de bouwactiviteiten dient rekening gehouden te worden met compactie van de bodem t.h.v. de werfzone (dit is inherent aan de bouwactiviteiten). Gezien de afvoer van het hemelwater dat op deze zone valt, en gezien het beperkte oppervlak, zijn van deze compactie dan ook nauwelijks effecten te verwachten. Bodembalans Voor de aanleg van een nieuwe kippenstal dient grond uitgegraven te worden voor plaatsen van de bodemplaat (0.25 m diepte) en steenpuin (0.12 m diepte). Hierbij wordt m³ grond uitgegraven. Deze grond zal ter plaatse gebruikt worden om te egaliseren. Rekening houdende met een grondverzet van meer dan 250 m³ dient de initiatiefnemer volgens Vlarebo (hoofdstuk XIII) een technisch verslag te laten uitvoeren ter bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond. Er dient voldaan te worden aan de Vlarebo- en Vlarea-wetgeving. Bij toepassen van het Vlarebo wordt terzake nauwelijks een effect verwacht. Landbouwtyperingskaart De percelen waarop de bestaande gebouwen en nieuw te bouwen kippenstallen komen, hebben op de landbouwtyperingskaart (opgemaakt door de VLM) een matige waardering voor landbouw. Er wordt dan ook uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect SYNTHESE Behoudens bij calamiteiten kunnen de effecten op de bodem als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beschouwd worden. Hierbij wordt er uiteraard van uit gegaan dat aan alle wettelijke bepalingen voldaan wordt m.b.t. o.a.: Opslag van brandstoffen Bodemverzet MILDERENDE MAATREGELEN De genomen maatregelen: De nieuw gebouwde stallen zijn uitgerust met een volle betonnen vloer zodat uitspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 115/284

116 Jaarlijks wordt een mestaangifte gedaan De geplande maatregelen: Er dient voldaan te worden aan de Vlarebo-wetgving voor wat betreft het grondverzet. De extra mest die geproduceerd wordt in de toekomstige situatie wordt eveneens voor 100 % naar een externe composteringsinstallatie vervoerd. Indien er toch calamiteiten zouden optreden die een impact kunnen hebben op de bodem of het grondwater, worden zo snel mogelijk de nodige acties ondernomen om de verontreiniging weg te nemen of om de verdere verspreiding van de verontreiniging te voorkomen, bv. door de verontreinigde grond af te voeren naar een daartoe vergunde inrichting. Uiteraard dienen hierbij de wettelijke bepalingen gevolgd te worden De verdere mogelijkheden: Er wordt verwezen naar de disciplines Water (inzake bodem- en grondwaterverontreiniging) en de discipline Fauna en Flora (inzake verzurende en vermestende deposities). Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 116/284

117 5.4 GELUID Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur m van perceelsgrens van het bedrijf Leemans LV AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied geluid wordt bepaald door de op het bedrijf aanwezige geluidsproducerende infrastructuren en activiteiten (zoals de ventilatoren, het laden en lossen, ), alsook door transporten die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering. Het studiegebied strekt zich uit tot op 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf conform de bepalingen in Vlarem II. Indien er zich eveneens kwetsbare gebieden zoals natuurgebieden, stiltegebieden, woonkernen op minder dan 500 m van het landbouwbedrijf bevinden is het aangewezen het effect tot daar te beoordelen. Geluidshinder in het kader van de aanleg- of afbraakfase wordt niet beoordeeld, aangezien het hinderniveau vergelijkbaar is met de woningbouw. De transportbewegingen kunnen naast een geluidsproductie ook zorgen voor verkeershinder. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline mens REFERENTIESITUATIE De voornaamste gegevensbronnen voor deze discipline zijn: Eigen terreinbezoek Gewestplan Wegenatlas Orthofoto Topografische kaart Op basis van kaartmateriaal (topografische kaart, gewestplan, orthofoto,...) en terreinbezoek wordt een inschatting gemaakt van de voornaamste geluidsproducerende elementen in de bedrijfsomgeving. Ter beschrijving van de referentiesituatie voor de discipline geluid is het belangrijk om een inschatting te kunnen maken van het omgevingsgeluid. Geluidsmeetnetten zijn echter afwezig. De referentiesituatie bestaat dan ook voornamelijk uit een kwalitatieve beschrijving van de omgeving, waarbij voornemelijk aandacht dienst besteed te worden aan belangrijke geluidsbronnen in de omgeving (transportwegen, industrie,...). De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. In het W en N is industriegebied gelegen, op 165 m van de bedrijfspercelen. Op 320 m is de Oostmalsesteenweg (N14) gelegen. De meest nabijgelegen woning ten ZW, is een woning bij een landbouwbedrijf (in agrarisch gebied), en is gelegen op 175 m van de bedrijfspercelen. De woning is gelegen op minder dan 500 m van industriegebied. De meest nabijgelegen particuliere woning is gestitueerd in woongebied met landelijk karakter op 260 m ten ZW van de bedrijfspercelen en op minder dan 500 meter van industriegebied. Zie Figuur 20 in bijlage Woongebied en natuurgebied is op meer dan 500 m van het bedrijf gelegen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 117/284

118 Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. Het bedrijf is gelegen in agrarisch gebied, hierbij kan een zekere achtergrondwaarde mee in rekening worden gebracht. In het richtlijnenboek wordt als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode voorgesteld. In de omgeving is er een drukke weg aanwezig (N14), en is industriegebied aanwezig. Een richtwaarde van 40 db(a) overdag, 35 db(a) voor 's avonds en 30 db(a) voor 's nachts, kan als meer relevant beschouwd worden voor de achtergrondwaarde in dit gebied METHODIEK Bepalen van de geluidsemissie In eerste instantie worden alle relevante geluidsbronnen op het bedrijf aangeduid en worden deze bronnen zoveel mogelijk gekwantificeerd. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen continue bronnen en incidentele bronnen. Incidenteel geluid wordt gedefinieerd als geluid waarvan het niveau weinig frequent verhoogt ingevolge gebeurtenissen die langer dan 2 seconden duren; de niveauverhogingen worden gemeten als LAeq,1s en duren in totaal niet langer dan 10% van de duur van de desbetreffende beoordelingsperiode(n). De dagperiode is van 7u tot 19u, de avondperiode van 19u tot 22u en de nachtperiode van 22u tot 7u, zodat we met volgende tijdsduren per beoordelingsperiode moeten rekening houden voor de bepaling van incidenteel geluid : voor de dagperiode betekent dit m.a.w. minder dan 72 minuten, voor de avondperiode minder dan 18 minuten en voor de nachtperiode minder dan 54 minuten. Geluid dat niet aan bovenstaande definitie voldoet, wordt beschouwd als continu geluid. Aangezien de in Vlarem opgenomen grenswaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact als één geheel te worden beoordeeld. Enkele geluidstechnische begrippen In deze paragraaf definiëren we enkele begrippen die van belang kunnen zijn. Verder info is terug te vinden in het richtlijnenboek geluid en trillingen. Geluidsdrukniveau (L p) Geluidsdrukken kunnen zeer sterk uiteenlopende waarden hebben. Indien geluid zou weergegeven worden in Pascal zou dit leiden tot enorm grote en moeilijk hanteerbare getallen om mee te werken (de verhouding gehoordrempel/pijngrens is groter dan een miljoen). Geluidsdruk wordt daarom uitgedrukt aan de hand van geluidsdrukniveau (verwijzend naar een referentiewaarde). Het geluidsdrukniveau Lp wordt als volgt gedefinieerd: Lp= 10.log 10(p²/p 0²) (db) met p 0 = 20µPa Specifieke geluid (Lsp) De getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting of een deel ervan karakteriseert en die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. L A95,T De waarde van het achtergrondgeluidsdrukniveau volgens Vlarem II (indien de waarneemperiode T = 1uur). Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 118/284

119 L W, L WA Het geluidsvermogenniveau (lineair of A-gewogen). Het is een maat voor het uitgestraalde geluidsvermogen. Het is een éénduidig cijfer voor een bepaalde bron. Voor een puntbron geldt in het vrije veld volgende relatie tussen geluidsdrukniveau en geluidsvermogenniveau: LWA = LPA log r (r = afstand in m) Bepalen van de geluidsimmissie Voor de bepaling van het specifiek geluidsniveau (Lsp) in de omgeving van een veeteeltbedrijf, wordt hier een vereenvoudigde methode voorgesteld. Volgende formule berekent het geluidsniveau op een plaats op r meter van de bron (= de afstand tot aan de meest nabij gelegen bron op het bedrijf of centrum) en zonder afscherming tussen bron en immissiepunt : L sp = L wtot log( 4 r² ) - 0,5 r /100 Met r de afstand tot het centrum van een deelinrichting of de afstand tot de meest nabij gelegen bron op het bedrijf De factor 0,5r/100 houdt rekening met de luchtabsorptie *. Op 500 m treedt er een reductie op van 2,5 db(a). * In principe is dit frequentie-afhankelijk. Er werd hier enkel de luchtabsorptie bepaald voor de 1000 Hz octaafband. Deze frequentie is echter meestal het meest db(a) bepalend Beoordeling van de geluidsimmissie Continue bronnen Aangezien de in Vlarem opgenomen richtwaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact van de continue bronnen als één geheel te worden beoordeeld. Toetsing van het continue geluid dient dus te gebeuren met alle geluidsbronnen samen die als continu kunnen worden beschouwd en samen simultaan in werking kunnen zijn. Vlarem II definieert het specifiek geluid als de getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting, of een deel ervan karakteriseert, die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. De beoordeling gebeurt door het berekende geluidsniveau te toetsen t.o.v. richtwaarden die zijn opgenomen in Vlarem. De richtwaarden worden gehanteerd voor bestaande of te hervergunnen installaties. Voor nieuwe installaties of veranderingen (aanzienlijke uitbreidingen) worden de grenswaarden gehanteerd. Voor de definities van bestaande/nieuwe inrichtingen verwijzen we naar paragraaf van het richtlijnenboek geluid en trillingen Richtwaarden/Grenswaarden Volgens de voorschriften van Vlarem II, hoofdstuk 4.5. Beheersing van geluidshinder gelden volgende richtwaarden (RW) voor het specifiek geluidsniveau (Lsp) in open lucht. Tabel 59: Richtwaarden in db(a) voor Lsp in open lucht volgens bijlage van Vlarem II Categorie Overdag s Avonds s Nachts (7u tot 19u) (19u tot 22u) (22u tot 7u) Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 119/284

120 1.Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie 2.Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van industriegebieden niet vermeld in punt 3 of van gebieden voor gemeenschapsvoorziening en openbare nutsvoorzieningen 3.Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500m van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden tijdens de ontginning Woongebieden Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens ontginning 6.Recreatiegebieden uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie 7.Alle andere gebieden, uitgezonderd: bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgesteld Bufferzones Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens ontginning Agrarische gebieden Opmerking: Als een gebied valt onder twee of meer punten van de tabel, dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing Voor nieuwe inrichtingen is de grenswaarde afhankelijk van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Indien het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid gelijk is aan of hoger is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan moet de continue component van het specifiek geluid, voortgebracht door de nieuwe inrichting beperkt worden tot het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid verminderd met 5 db(a), waarbij eveneens dient voldaan te zijn aan de bovenstaande richtwaarde. Indien het oorspronkelijk omgevingsgeluid (L A95,1h) lager is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan worden er voorwaarden opgelegd, afhankelijk van de ligging: Gebieden 1, 4, 6, 7: Lsp <=RW 5 én Lsp <= L A95,1h Gebieden 2, 3, 5, 8, 9 of 10: Lsp <= RW 5 Agrarische gebieden vallen onder de categorie 10 'agrarische gebieden'. Er is een gelijkstelling van de milieukwaliteitsnormen en richtwaarden voor geluid voor agrarische gebieden en woongebieden. Voor nieuwe inrichtingen en verandering van bestaande inrichtingen in gebieden die vallen onder categorie 10 'agrarische gebieden' moet er getoetst worden t.o.v. de norm "RW - 5". Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 120/284

121 Significantiekader uit het richtlijnenboek geluid en trillingen Hierna geven we het significantiekader weer zoals dat is opgenomen in het RLB geluid en trillingen. De scores 0, +1, +2 en +3 krijgen respectievelijk de beoordeling geen of verwaarloosbaar effect, gering positief, matig positief en positief effect. Tabel 60: Significantiekader geluid Invloed op omgeving Eindscore na correctie Voldoet aan het Vlarem? Lna-Lvoor* tussenscore Nieuw of verandering Bestaand ΔLAX,T (effectscore) Lsp GW Lsp>GW Lsp RW RW<Lsp RW+10 Lsp>RW+10 ΔLAX,T> <ΔLAX,T <ΔLAX,T ΔLAX,T /-2 ** ΔLAX,T< ΔLAX,T< ΔLAX,T< ΔLAX,T : verschil in omgevingsgeluid in db(a) voor en nadat een project zal zijn uitgevoerd Met T = duur in seconden Met X: ofwel N parameter van statistische analyse (LAN,T), in Vlarem wordt N = 95 gebruikt ter toetsing aan de milieukwaliteitsnorm eq voor het equivalente geluidsdrukniveau (LAeq,T), van het omgevingsgeluid. GW : grenswaarde volgens het beslissingsschema van Vlarem II RW : richtwaarde Lsp : specifiek geluid *bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was. Bij een hervergunning van een inrichting met een mix van bestaande & nieuwe bronnen is het oorspronkelijk omgevingsgeluid voor de nieuwe bronnen, het omgevingsgeluid met de bestaande bronnen van de inrichting in werking. ** de keuze -1 ofwel -2 is afhankelijk van de grootte van de overschrijding van de GW (al dan niet binnen het betrouwbaarheidsinterval van de berekende specifieke immissie). De uiteindelijke negatieve scores worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen. -1 (gering negatief effect) Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 121/284

122 -2 (matig negatief effect) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, te koppelen aan de langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -3 (negatief effect) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan de korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden Incidentele bronnen Het incidenteel geluid moet afzonderlijk worden getoetst aan de hiervoor in Vlarem II gehanteerde waarden. Hiervoor is het maximaal voorkomende L Aeq,1s ter hoogte van de immissiepunten van de diverse activiteiten voor de effectbepaling van belang. Volgens bijlage van VLAREM II geldt als richtwaarde uitgedrukt in db(a) in open lucht van hinderlijk ingedeelde inrichtingen voor incidentele geluidsbronnen, de toepasselijke richtwaarde vermeerderd met 15 db(a) tijdens de dag en 10 db(a) s avonds en s nachts. Bij incidenteel geluid gaat het telkens om kortstondige gebeurtenissen die beschreven worden door L Aeq,1s en waarvan het maximum moet worden getoetst aan de hiervoor geldende normen in Vlarem II. Tabel 61: Normen voor incidenteel geluid Richtwaarden uitgedrukt in db(a) Overdag s Avonds s Nachts Toepasselijke waarde+ 15 Toepasselijke waarde + 10 Toepasselijke waarde + 10 De toepasselijke waarde is: voor nieuwe inrichtingen: richtwaarde in Tabel 59 verminderd met 5 db(a) (voor alle gebieden) voor bestaande inrichtingen: richtwaarde in Tabel 59. M.a.w. voor een nieuwe installatie in agrarisch gebied (gebied 5 bis - die niet voldoet aan categorie 2 of 3) dient er voor een incidentele geluidsbron overdag getoetst te worden aan: toepasselijke waarde + 15 = waarde uit Tabel 59' = = 55 db(a) Conclusie van de beoordeling Er zal aangegeven worden welke geluidsniveaus verwacht worden ter hoogte van de beoordelingspunten. Dit zijn in eerste instantie de meest nabijgelegen woning en/of op 200 m vanaf de perceelsgrens (Figuur 20). Er wordt in de tabel aangegeven wat de richtwaarde of grenswaarde is per beoordelingspunt en beoordelingsperiode, en of er al dan niet een overschrijding optreedt. Voor het continu geluid wordt ook de significantie van het effect in de tabel opgenomen. Bij een matig negatief of negatief effect (-2 of -3) dient er nooodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen. Bij een gering negatief effecte (-1) is onderzoek naar milderende maatregelen minder dwingend. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de effecten beoordeeld als de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 122/284

123 5.4.4 BEPALING VAN DE VERSCHILLENDE GELUIDSBRONNEN Ventilatoren De voornaamste continue geluidsbronnen zijn de ventilatoren. De stallen worden allemaal mechanisch geventileerd. De ventilatoren zijn vergund na 1993, ze worden allen beschouwd als nieuwe geluidsbronnen. In de huidige situatie zijn er 31 ventilatoren aanwezig: Stal Aantal ventilatoren Opmerking Bronvermogen db(a) Stal 1 5 ventilatoren in nok lengteventilatoren voor stofbak Stal 2 5 ventilatoren in nok lengteventilatoren voor stofbak Bronvermogen db(a) met reducties* Geluidsbron vergund na 1993 In de gewenste situatie zijn er 48 ventilatoren aanwezig: Stal Aantal ventilatoren Opmerking Bronvermogen db(a) Stal 1 5 ventilatoren in nok lengteventilatoren voor stofbak Stal 2 5 ventilatoren in nok lengteventilatoren voor stofbak Stal 3 5 ventilatoren in nok lengteventilatoren voor stofbak Bronvermogen db(a) met reducties* Geluidsbron vergund na 1993 Uit technische brochures van stalventilatoren (meestal axiale ventilatoren) en op basis van emissiemetingen blijkt dat het geluidsniveau op 1 m i.f.v. het vermogen varieert van 60 tot 74 db(a). Dit betekent een geluidsvermogenniveau (L w) van 71 à 85 db(a). Deze waarden zijn enkel indicatief en het juiste geluidsniveau hangt van een aantal factoren (aantal, geluidsemissie, spectrum) af. Ter controle werd een emissiemeting uitgevoerd aan een dergelijke axiale ventilator. Op 1 m van de ventilator werd bij een normale werking 54 db(a) gemeten en 74 db(a) bij vol vermogen. Ook het effect van de aanwezige (natuurlijke) geluidsschermen/gebouwen kan niet ingeschat worden zonder een geluidsmodel op te stellen. Aanbevolen wordt om indien het geluidsvermogenniveau van de aanwezige ventilatoren niet gekend is, rekening te houden met 85 db(a). Het effect op de immissiepunten houdt in een vereenvoudigde methode geen rekening met afscherming. Bij koudere temperaturen (winter of s nachts) zullen de ventilatoren minder werken dan in de zomer op warme dagen. Het aantal ventilatoren die op vol vermogen in werking zijn hangt ook af van het aantal dieren die zich op dat moment in de stallen bevinden. Hier worden cfr. het Richtlijnenboek Landbouwdieren volgende aannames gedaan: 1/3 van het totaal aantal ventilatoren voor de dag en avondperiode 1/5 van het totaal aantal ventilatoren voor de nachtperiode De ventilatoren zijn niet allen gelijttijdig met vol vermogen in werking. De aanname van 1/3 en 1/5 van het totaal aantal ventilatoren voor respectievelijk de dag- en avondperiode en de nachtperiode wordt gehanteerd conform het Richtlijnenboek Landbouwdieren. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 123/284

124 Het totale geluidsvermogenniveau van de ventilatoren in werking wordt berekend als volgt: L wtot_ventilatoren = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10) ) Met N het totaal aantal identieke ventilatoren met dezelfde geluidsemissie Lwi_ventilator: het geluidsvermogenniveau van één ventilator of bron Lwtot_ventilatoren: het totale geluidsvermogenniveau van alle identieke ventilatoren (*)Voor de ventilatoren aanwezig op het bedrijf zijn geen gegevens beschikbaar, er wordt dan ook uitgegaan van 85 db(a) geluidsvermogenniveau. Er kunnen wel een aantal reducties in rekening worden gebracht afhankelijk van de ligging van de ventilatoren. De ventilatoren zijn gelegen in de achtergevel, die bij elke stal is voorzien van een stofbak. In een akoestisch onderzoek naar aanleiding van een MER voor een pluimveebedrijf in Nederland, wordt een demping van 15 db(a) aangegeven voor een stofbak (M&A Milieu Adviesbureau BV, 2010). Uittreksel van dit onderzoek is opgenomen in bijlage Door de aanwezigheid van een stofbak, wordt het geluid van richting veranderd. Wegens de gerichtheid naar boven, kan de immissierelevante bronsterkte berekend worden, met name Lwr = Lw + DI met DI (richtingsindex) = 3-10log( (0,4 (luisterhoek - 93,6) +3)). De 'luisterhoek' is afhankelijk van de hoek tussen de richting van het geluid en de woningen waar de emissie wordt berekend. Een realistische benadering is een 'luisterhoek' van 96 tussen de richting van het geluid en de ontvanger/woning. Dit geeft een DI van - 3 db(a) voor de ventilator in een stofbak. Door de omkasting zelf met de stofbak, is er eveneens een inwendige demping door de stofbak zelf. Als we ter vergelijking de demping uitrekenen van een scherm met dezelfde hoogte als de stofbak (7 m), komen we tot een demping van 9,8 db(a) voor onderstaande inputparameters. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 124/284

125 Uit deze gegevens hebben we dus voor een ventilator van 85 db(a) een reductie van 3 db(a) door de gerichtheid en 9,8 db(a) o.w.v. schermwerking, samen 12,8 db(a). Het akoestisch rapport geeft een demping van 15 db(a) aan voor een stofbalk met hoogte 2,5 m. Een demping van 10 db(a) voor de ventilatoren voor het bedrijf van Van Leemans LV door de aanwezigheid van een stofbak is dus zeker een realistische aanname. Voor de ventilatoren geplaatst voor een stofbak brengen we 85 db(a) - 10 db(a) = 75 db(a) in rekening o.w.v. de inwendige demping van de stofbak. Voor de ventilatoren geplaatst in een koker, wordt een reductie van 3 db(a) gerekend o.w.v. de positionering van de ventilator in de koker (gerichtheid naar boven). Zie berekening hierboven en ook volgende referentie: 'Uittreksel uit een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Exlan Consultants BV (2011)' voor een pluimveebedrijf in Nederland. Hierin wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht voor ventilatoren in kokers (bijlage 18.4). Als milderende maatregel in de discipline lucht wordt er voorgesteld om de stofbakken te verhogen tot 10 m. Hierdoor zal de demping van de ventilatoren nog hoger zijn dan in onze berekeningen aangenomen. Onze berekeningen zijn dus 'worst-case'. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 125/284

126 Laden en lossen Tabel 62: Transporten in de huidige en de toekomstige situatie Grondstof Huidige situatie Toekomstige situatie Tijdstip Type transport Transporten Transporten transport Aanvoer ± 160 transporten / jaar ± 190 transporten / jaar overdag Vrachtwagen krachtvoeder Aanvoer ± 9 transporten/jaar ± 13 transporten/jaar overdag Vrachtwagen brandstof Aanvoer ± 7 transporten / jaar ± 15 transporten / jaar overdag Vrachtwagen pluimvee Aanvoer ± 15 transport/jaar ± 25 transport/jaar overdag Zelf met tractor strooisel Afvoer ± 130 transporten/jaar ± 190 transporten/jaar avond Vrachtwagen pluimvee 's nachts Afvoer mest ± 45 transporten/jaar ± 70 transporten/jaar overdag Vrachtwagen Afvoer ± 23 transport/jaar ± 30 transport/jaar overdag Vrachtwagen kadavers 389 transporten/jaar* 533 transporten/jaar* 7,5 transporten/week 10 transporten/week *Transporten/jaar, dit betreft het enkele transport van of naar het bedrijf. Voor het effectief aantal transportbewegingen, moet er vermenigvuldigd worden met 2. Tijdens het vullen van de voedersilo s kan er geluidshinder optreden als gevolg van de compressor op de vrachtwagen die het voeder komt lossen. Afhankelijk van het type compressor (omkast, geluidsarm, ) kan een geluidsniveau van 80 à 100 db(a) voorkomen op 1 m afstand tot de compressor. Met andere woorden het geluidsvermogenniveau kan 91 à 111 db(a) bedragen. Eén voederlevering duurt gemiddeld genomen ongeveer 60 minuten (= duur effectieve geluidsproductie) en kan beschouwd worden als incidenteel geluid. Tijdens het laden en lossen van grondstoffen, eindproducten en afvalstoffen treedt de meeste geluidshinder op door de vrachtwagen zelf. De vrachtwagens worden op het verharde deel van het bedrijf geparkeerd. Voor een stationair draaiende motor wordt rekening gehouden met een geluidsvermogenniveau van ± 95 db(a). Tijdens het laden en lossen van dieren worden de motoren van de vrachtwagens stilgelegd. Het laden van een vracht duurt ongeveer 30 minuten. Het laden van dieren gebeurt 's avonds of 's nachts. Lossen van een vracht eendagskuikens duurt ongeveer 1 u en gebeurt overdag. Het kortstondig draaien van de motoren kan als incidenteel geluid worden beschouwd. Tijdens het laden en lossen van overige producten, blijft de motor van de vrachtwagen draaien. We rekenen voor deze transporten met een geluidsvermogenniveau van 95 db(a). Het betreft hier volgende transporten: aanvoer van brandstof, afvoer van mest en afvoer van kadavers. Gemiddeld duren de mesttransporten een 30 tal minuten alsook het leveren van brandstof. Voor de afvoer van de kadavers is de duurtijd ongeveer 15 minuten. Al deze transporten gebeuren normaal gezien overdag. Ook het transport dat van en naar het landbouwbedrijf rijdt kan in de meeste gevallen beoordeeld worden als incidenteel geluid. In de bestaande toestand zijn er gemiddeld 7,3 transporten per week. In de toekomstige toestand is er een toename tot gemiddeld 10 transporten per week. Per uur spreken we over een gemiddelde van minder dan 1 vrachtwagenbeweging. Het uitdrukken in L Aeq,1h is bijgevolg niet erg zinvol. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 126/284

127 Landbouwdieren De geluidsproductie door de dieren is in de meeste gevallen weinig frequent en komt vooral voor wanneer de dieren gestoord worden, zoals bij het laden of lossen van de dieren, wachten op voeder,... Algemeen kan gezegd worden dat het laden van pluimvee meestel heel rustig verloopt. De heftruck die de vrachtwagens laad kan wel voor geluidshinder zorgen BESCHRIJVING EN EFFECTINSCHATTING - BESTAANDE SITUATIE Continue geluidsbronnen Het totale geluidsvermogenniveau van dit landbouwbedrijf op het moment dat alle continue bronnen simultaan in werking zijn wordt dan bekomen door de geluidsniveaus op te tellen. In de bestaande situatie zijn er in totaal 31 ventilatoren aanwezig. Dagperiode en avondperiode: enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/3 e in werking) : L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (3,4 x 10 8,2 ) + 10 x log (7 x 10 7,5 ) = 88,7 db(a) Nachtperiode: enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/5 e in werking) : L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (2 x 10 8,2 ) + 10 x log (4,2 x 10 7,5 ) = 86,5 db(a) Incidentele bronnen Volgende activiteiten, die als incidenteel kunnen beschouwd worden zijn relevant voor dit landbouwbedrijf : Lossen van veevoeder (compressor op vrachtwagen) : 111 db(a) Kortstondig draaien van vrachtwagens : 95 db(a) Heftruck laden kippen : 90 db(a) Een overzicht van de transporten in de huidige situatie wordt weergegeven in Tabel Beoordelingspunten De beoordelingspunten zijn gelegen ter hoogte van de meest nabijgelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens. Tabel 63: Afstand geluidsbron-beoordelingspunt Beoordelingspunt Afstand tot geluidsbron (m) voor continue bronnen Afstand tot geluidsbron (laad-/losplaats voorkant stallen) (m) voor incidenteel geluid Dichtste woning 300 m 275 m Op 200 m van de perceelsgrens 250 m 205 m Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 127/284

128 Specifiek geluid van de geluidsbronnen Ventilatoren Het specifiek geluidsniveau ter hoogte van de beoordelingspunten ten gevolge van de bedrijfsuitbating zonder afscherming tussen bronnen en immissiepunt bedraagt dan: Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,7 26,7 200 m perceelsgrens ,7 28,5 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,5 24,5 200 m perceelsgrens ,5 26, Incidentele bronnen Het lossen van veevoeder veroorzaakt een geluidsemissie van 111 db(a), voor overige laad- en losactiviteiten kan een bronvermogen van 95 db(a) beschouwd worden voor draaien van een motor. Voor de heftruck rekenen we met 90 db(a). Enkel het laden van de slachtkuikens gebeurt 's avonds of 's nachts, en moet dus ook aan deze strengere norm getoetst worden. Het berekende L Aeq,1s tengevolge het lossen van veevoeder bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,8 200 m perceelsgrens ,7 Het berekende L Aeq,1s tengevolge de overige transporten bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,8 200 m perceelsgrens ,7 Het berekende L Aeq,1s tengevolge de heftruck bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,8 200 m perceelsgrens , Beoordeling van de geluidsimmissie - bestaande inrichting Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau getoetst aan de richtwaarde en het effect op het oorspronkelijk omgevingsgeluid bepaald. Voor alle geluidsbronnen wordt getoetst aan de richtwaarde voor nieuwe inrichtingen (=grenswaarde) Continue bronnen Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 128/284

129 Bij de toetsing van de continue bronnen, wordt het specifiek geluid van de continue bronnen L sp vergeleken met de grenswaarde voor een nieuwe inrichting, aangezien de stallen na 1993 werden gebouwd. De ventilatoren op zich zijn geen ingedeelde inrichtingen volgens VLAREM I. Uit onderstaande tabel blijkt dat het specifiek geluid van de ventilatoren in de vergunde toestand tijdens alle periodes en ter hoogte van de beoordelingspunten steeds lager is dan de grenswaarde. Via het significantiekader kan de tussenscore en de eindscore bepaald worden. Tabel 64: Toetsing continue bronnen in de vergunde situatie (toetsing voor hernieuwing) Periode Grenswaarde (GW) Referentiewaarde oorspronkelijk omgevingsgeluid (L voor) Specifiek geluid ventilatoren L sp db(a) Huidig omgevingsgeluid (L na) L na-l voor Tussen score ΔL Eindscore (L sp tov GW) Meest nabijgelegen woning dag ,7 40,2 0,2 0 0 avond ,7 35,6 0,6 0 0 nacht ,5 31,1 1, Op 200 m van de perceelsgrens dag ,5 40,3 0,3 0 0 avond ,5 35,9 0,9 0 0 nacht ,3 31,6 1, In de vergunde situatie is er een verwaarloosbaar effect van de ventilatoren tijdens de dag- en avondperiode. Voor de nachtperiode is er ter hoogte van de beide beoordelingspunten een matig negatief effect. Hier dient opgemerkt te worden dat er bij de bepaling van de geluidshinder geen rekening wordt gehouden met afscherming. Tussen de ventilatoren en de meest nabijgelegen woning zijn er bomen aanwezig (rond vijver) en de twee oude stallen op het bedrijf van Leemans LV die dienst doen als berging). In de huidige toestand wordt er voor de continue geluidsbronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Bijgevolg dienen geen milderende maatregelen genomen te worden voor het bedrijf in de huidige toestand (beslissingsschema Vlarem II) Incidentele bronnen In onderstaande tabel wordt het L Aeq,1s van de incidentele bronnen vergeleken met de grenswaarde voor een nieuw inrichting. Tabel 65: Toetsing incidentele bronnen vergunde situatie Periode Grenswaarde (GW) Specifiek geluid incidentele bronnen - lossen van veevoeders L sp db(a) Meest nabijgelegen woning dag 60 49,8 avond 50 49,8 nacht 50 49,8 Op 200 m van de perceelsgrens dag 60 52,7 avond 50 52,7 nacht 50 52,7 Periode Grenswaarde (GW) Specifiek geluid incidentele bronnen - overige transporten (kortstondig draaien van de motor) Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 129/284

130 Meest nabijgelegen woning L sp db(a) dag 60 33,8 avond 50 33,8 nacht 50 33,8 Op 200 m van de perceelsgrens dag 60 36,7 avond 50 36,7 nacht 50 36,7 Periode Grenswaarde (GW) Specifiek geluid incidentele bronnen - heftruck (laden dieren) L sp db(a) Meest nabijgelegen woning dag 60 28,8 avond 50 28,8 nacht 50 28,8 Op 200 m van de perceelsgrens dag 60 31,7 avond 50 31,7 nacht 50 31,7 Het lossen van veevoeders gebeurt enkel overdag. Uit deze toetsing blijkt dat het L Aeq,1s voor het lossen van veevoeders overdag voldoet aan de grenswaarde. Het laden van de dieren gebeurt 's avonds of 's nachts. Het geluid van de heftruck die gebruikt wordt voor het laden van de dieren voldoet aan de grenswaarde tijdens de avond en nacht. De overige transporten (kortstondig draaien van de motor), voldoen tijdens alle periodes aan de grenswaarde. Er worden dus geen problemen verwacht. In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Er moeten geen bijkomende milderende maatregelen genomen worden (beslissingsschema Vlarem II) BESCHRIJVING EN EFFECTINSCHATTING - GEWENSTE SITUATIE Geluidsbronnen in de gewenste situatie De nieuwe pluimveestal 3 wordt voorzien van 5 nieuwe ventilatoren in de nok en 12 nieuwe ventilatoren in de achtergevel, voor een stofbak. Voor de nokventilatoren rekenen we met een geluidsvermogen van 82 db(a) en voor de ventilatoren geplaatst voor de stofbak rekenen we met een geluidsvermogen van 75 db(a) (zie hoger). In de gewenste situatie zijn er dus in totaal 48 ventilatoren aanwezig. Ze worden allemaal beschouwd als nieuwe ventilatoren., er wordt bijgevolg afgetoetst t.o.v. de grenswaarde. Er komen geen extra activiteiten/transporten bij (enkel de frequentie stijgt) in de nieuwe situatie. Het lossen van veevoeder, het laden en lossen van dieren en de overige transporten zijn in dit geval al bestaande activiteiten. Er zijn geen nieuwe incidentele geluidsbronnen. Er is wel een toename van een aantal van deze activiteiten. Een overzicht van het aantal transporten in de nieuwe situatie wordt weergegeven in Tabel 62. Rekening houdende met 1/3 e van de ventilatoren in de gewenste toestand (82 db(a) voor de nokventilatoren en 75 db(a) voor de lengteventilatoren in de stofbak) die overdag en s avonds simultaan draaien op vol vermogen, bekomen we een totaal L w van 90,6 db(a) (16 ventilatoren). s Nachts draaien slechts 1/5 e van de ventilatoren (9,6 ventilatoren) op vol vermogen zodat het geluidsvermogenniveau 88,4 db(a) bedraagt. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 130/284

131 Dagperiode en avondperiode: enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/3 e in werking) : L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (5 x 10 8,2 ) + 10 x log (11 x 10 7,5 ) = 90,6 db(a) Nachtperiode: enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/5 e in werking) : L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (3 x 10 8,2 ) + 10 x log (6,6 x 10 7,5 ) = 88,4 db(a) Specifiek geluid van de geluidsbronnen De specifieke bijdrage van deze nieuwe continue bronnen bedraagt dan: Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,6 28,5 200 m perceelsgrens ,6 30,4 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,4 26,3 200 m perceelsgrens ,4 28, Beoordeling van de geluidsimmissie - gewenste situatie Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau van de continue bronnen in de gewenste situatie (totaal 48 ventilatoren) getoetst aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting en wordt het effect op het omgevingsgeluid bepaald Continue geluidsbronnen In onderstaande tabel wordt het L sp geluid van de continue bronnen in de gewenste situatie vergeleken met de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Het specifiek geluid ligt steeds onder de grenswaarde. De verandering in omgevingsgeluid wordt eveneens weergegeven. Het verschil in omgevingsgeluid wordt bekeken t.o.v. het oorspronkelijk omgevingsgeluid (bedrijf Leemand LV is niet aanwezig) in Tabel 66 aangezien de ventilatoren allemaal nieuwe geluidsbronnen (na 1993) zijn. In Tabel 67 wordt de vergelijking gemaakt tussen het nieuw omgevingsgeluid (gewenste toestand) en het huidig omgevingsgeluid (vergunde toestand). Tabel 66: Toetsing continue bronnen in de gewenste situatie - tov oorspronkelijk omgevingsgeluid Periode Grenswaarde (GW) Referentiewaarde oorspronkelijk omgevingsgeluid (L voor) Specifiek geluid ventilatoren L sp db(a) Nieuw omgevingsgeluid (gewenste toestand) (L na) L na-l voor Tussen score ΔL Eindscore (L sp tov GW) Meest nabijgelegen woning dag ,5 40,3 0,3 0 0 avond ,5 35,9 0,9 0 0 nacht ,3 31,5 1, Op 200 m van de perceelsgrens dag ,4 40,4 0,4 0 0 avond ,4 36,3 1, nacht ,2 32,2 2, Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 131/284

132 Tabel 67: Toetsing continue bronnen in de gewenste situatie - tov omgevingsgeluid geluid aanwezig in de huidig vergunde situatie Periode Grenswaarde (GW) Huidig omgevingsgeluid (vergunde toestand) (L voor) Specifiek geluid ventilatoren L sp db(a) Nieuw omgevingsgeluid (gewenste toestand) (L na) L na-l voor Tussen score ΔL Eindscore (L sp tov GW) Meest nabijgelegen woning dag 45 40,2 28,5 40,5 0,3 0 0 avond 40 35,6 28,5 36,4 0,8 0 0 nacht 40 31,1 26,3 32,3 1, Op 200 m van de perceelsgrens dag 45 40,3 30,4 40,7 0,4 0 0 avond 40 35,9 30,4 37,0 1, nacht 40 31,6 28,2 33,2 1, Uit bovenstaande tabellen blijkt dat er een verwaarloosbaar effect is tijdens de dag- en avondperiode ter hoogte van de meest nabijgelegn woning. Tijdens de nacht is er een matig negatief effect. Bovendien betreft de meest nabijgelegen woning ook een landbouwbedrijf (varkesnhouderij), waar gelijkaardige geluidsbronnen aanwezig zijn. Op 200 m van de perceelsgrens is er tijdens de dag een verwaarloosbaar effect. Tijdens de avond- en nachtperiode is er een matig negatief effect. Hier dient eveneens opgemerkt te worden dat er bij de bepaling van de geluidshinder geen rekening wordt gehouden met afscherming vanwege gebouwen. Er wordt wel rekening gehouden met de afscherming door de aanwezigheid van stofbakken. In de nieuwe toestand wordt er voor de continue geluidsbronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Bijgevolg dienen geen milderende maatregelen genomen te worden voor het bedrijf in de toekomstige toestand (beslissingsschema Vlarem II) Incidentele bronnen Er zijn geen nieuwe incidentele bronnen. De transporten die voorkomen zijn reeds activiteiten die in de huidige situatie ook aanwezig zijn. Er is wel een toename van de frequentie van deze transporten in de nieuwe situatie. Gemiddeld zijn dit respectievelijk 7,5 transporten en 10 transporten per week SYNTHESE Voor de discipline geluid worden de relevante geluidsbronnen op het bedrijf bepaald, zijnde de continue geluidsbronnen (ventilatoren) en de incidentele geluidsbronnen (transporten). De beoordelingspunten zijn de dichtste woning en 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. In het W en N is industriegebied gelegen, op 165 m van de bedrijfspercelen. Op 320 m is de Oostmalsesteenweg (N14) gelegen. De meest nabijgelegen woning ten ZW, is een woning bij een landbouwbedrijf (in agrarisch gebied), en is gelegen op 175 m van de bedrijfspercelen. De woning is gelegen op minder dan 500 m van industriegebied. De meest Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 132/284

133 nabijgelegen particuliere woning is gesitueerd in woongebied met landelijk karakter op 260 m ten ZW van de bedrijfspercelen en op minder dan 500 meter van industriegebied. Woongebied en natuurgebied is op meer dan 500 m van het bedrijf gelegen. Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. Het bedrijf is gelegen in agrarisch gebied, hierbij kan een zekere achtergrondwaarde mee in rekening worden gebracht. In het richtlijnenboek wordt als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode voorgesteld. In de omgeving is er een drukke weg aanwezig (N14), en is industriegebied aanwezig. Een richtwaarde van 40 db(a) overdag, 35 db(a) voor 's avonds en 30 db(a) voor 's nachts, kan als meer relevant beschouwd worden voor de achtergrondwaarde in dit gebied. In de huidige situatie zijn er 31 ventilatoren aanwezig. Op elke stal zijn er nokventilatoren en lengteventilatoren geplaatst. De lengteventilatoren staan in de achtergevel, en er is een stofbak voorzien. In de gewenste situatie wordt er een nieuwe stal (stal 3) gebouwd, met 5 ventilatoren in de nok, en 12 ventilatoren in de achtergeven, voor een stofbak. In totaal zijn er dus in de gewenste situatie 48 ventilatoren aanwezig. Ze worden allen beschouwd als nieuwe geluidsbronnen, en worden getoetst aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Voor de ventilatoren geplaatst voor een stofbak brengen we 85 db(a) - 10 db(a) = 75 db(a) in rekening o.w.v. de inwendige demping van de stofbak. Voor de ventilatoren geplaatst in een koker, wordt een reductie van 3 db(a) gerekend o.w.v. de positionering van de ventilator in de koker (gerichtheid naar boven). De argumentatie wordt in punt weergegeven. Voor de continue bronnen en voor de incidentele bronnen wordt getoetst aan de richtwaarde voor nieuwe inrichtingen (=grenswaarde). Dit aangezien de stallen allen gebouwd zijn/worden na In de vergunde toestand wordt er voor de continue geluidsbronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting tijdens alle periodes en voor alle beoordelingspunten. In de vergunde situatie is er een verwaarloosbaar effect van de ventilatoren tijdens de dag- en avondperiode. Voor de nachtperiode is er ter hoogte van de beide beoordelingspunten een matig negatief effect. Het lossen van veevoeders gebeurt enkel overdag. Uit deze toetsing blijkt dat het L Aeq,1s voor het lossen van veevoeders overdag voldoet aan de grenswaarde. Het laden van de dieren gebeurt 'savonds of 's nachts. Het geluid van de heftruck die gebruikt wordt voor het laden van de dieren voldoet aan de grenswaarde tijdens de avond en nacht. De overige transporten (kortstondig draaien van de motor), voldoen tijdens alle periodes aan de grenswaarde. Er worden dus geen problemen verwacht. Voor de gewenste situatie is er een verwaarloosbaar effect tijdens de dag- en avondperiode ter hoogte van de meest nabijgelegn woning. Tijdens de nacht is er een matig negatief effect. Op 200 m van de perceelsgrens is er tijdens de dag een verwaarloosbaar effect. Tijdens de avond- en nachtperiode is er een matig negatief effect. Hier dient opgemerkt te worden dat er bij de bepaling van de geluidshinder geen rekening wordt gehouden met afscherming. Tussen de ventilatoren en de meest nabijgelegen woning zijn er bomen aanwezig (rond vijver) en de twee oude stallen op het bedrijf van Leemans LV die dienst doen als berging). Bovendien behoort de meest nabijgelegen woning tot een varkensbedrijf, en zijn er op dit bedrijf gelijkaardige geluidsbronnen aanwezig. Er wordt wel rekening gehouden met de afscherming door de aanwezigheid van stofbakken. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 133/284

134 Er zijn geen nieuwe incidentele bronnen. De transporten die voorkomen zijn reeds activiteiten die in de huidige situatie ook aanwezig zijn. Er is wel een toename van de frequentie van deze transporten in de nieuwe situatie. Gemiddeld zijn dit respectievelijk 7,5 transporten en 10 transporten per week. Het wordt niet nodig geacht om bijkomende milderende maatregelen voor te stellen. In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder MILDERENDE MAATREGELEN Er dient opgemerkt te worden dat de berekende effecten in dit MER wellicht een overschatting zijn. Er wordt bij de berekeningen geen rekening gehouden met de aanwezige afscherming van de geluidsbronnen Door het bedrijf genomen maatregelen Ventilatoren zijn computergestuurd. Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Er is reeds een groenaanplant voorzien. De pluimveestallen zijn goed geïsoleerd zodanig dat het geluid van de dieren tot een minimum zal herleid worden. Op bestaande stallen stal 1 en stal 2 zijn stofbakken voorzien, waardoor het geluid van de ventilatoren gedempt wordt De stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten Door het bedrijf geplande maatregelen Er is op de nieuwe stal (stal 3) eveneens een stofbak voorzien waardoor het geluid van de ventilatoren gedempt wordt Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt. Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 134/284

135 5.5 MENS Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 21 Voornaamste transportroutes bedrijf Figuur 22 Fietsroutes knooppuntennetwerk AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied voor de discipline mens wordt bepaald door de grootste gemene deler van de invloedssferen van de abiotische disciplines. Dit wordt voornamelijk bepaald door de grens waar relevante geurwaarneming voorkomt. Effecten zoals geluids- of stofhinder reiken minder ver. De effecten van verkeer kunnen zich echter verder uitstrekken, zodat de voornaamste antropogene elementen in de ruimere omgeving worden beschreven. Hier wordt het studiegebied gelijk genomen aan het studiegebied van geur TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen: Eigen terreinbezoek Gewestplan Wegenatlas Orthofoto Topografische kaart Op basis van kaartmateriaal (topokaart, gewestplan, orthofoto ), terreinbezoek en algemeen bekomen informatie wordt het antropogeen milieu in de nabijheid van het bedrijf beschreven. Hierbij wordt de omgeving van het bedrijf beschreven rekening houdend met de woonfunctie, recreatie, landbouw, overige bedrijven, voorname verkeersverbindingen en industrie METHODIEK Voor de discipline Mens wordt aandacht besteed aan mogelijke gezondheidseffecten, mogelijke hindereffecten en mobiliteitsaspecten. Voor de beoordeling van de effecten in de discipline Mens - gezondheid wordt onderscheid gemaakt tussen de hinder- en de gezondheidsaspecten. Opdat er sprake zou zijn van hinder dienen de effecten op de ene of andere wijze zintuiglijk waarneembaar te zijn. Het hinderaspect wordt dus gekoppeld aan zintuiglijke waarneembaarheid. Wijzigingen die hierin optreden als gevolg van de realisatie van het project spelen hierin dus een rol. Opdat er sprake zou zijn van gezondheidseffecten, dient er vooreerst een effectieve, realistische kans te bestaan voor: ingestie (inslikken); inhalatie (inademen); dermaal contact (contact met de huid); Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 135/284

136 blootstelling aan fysische agentia (bv. geluid). Inzake gezondheidseffecten wordt nagegaan of er enig risico bestaat voor de menselijke gezondheid. De aard en de dosis van de effectieve blootstelling wordt vergeleken met de wettelijke normen of met wetenschappelijke advieswaarden ter zake. Als er relevante blootstellingen zijn, worden de mogelijke gezondheidseffecten bekeken bij de blootgestelde populatie. Waar nodig wordt rekening gehouden met cumulatieve aspecten door andere bronnen. Bijzondere aandacht gaat naar kwetsbare groepen (scholen, bejaardentehuizen, ). Voor geur en geluid wordt nagegaan of de emissies in de omgeving van die aard zijn dat psychosomatische effecten kunnen ontstaan. Inzake effecten op mobiliteit worden de relevante transportbewegingen i.f.v. aan- en afvoer van producten in kaart gebracht. Vervolgens wordt het aandeel van deze transportbewegingen ingeschat t.o.v. de huidige totale verkeersstromen op de voornaamste ontsluitingswegen. De transportstromen, die aan de inrichting verbonden zijn, worden besproken. Bij een landbouwbedrijf worden de belangrijkste transporten veroorzaakt door: aan- en afvoer van dieren; aanvoer van grondstoffen (voeder, fossiele brandstoffen, strooisel,...); afvoer van eindproducten (dieren,...); afvoer van afvalstoffen (mest, kadavers,...). De transportafstanden kunnen hierbij heel sterk variëren, gaande van het uitrijden van mest op aanpalende percelen, tot de afvoer van bijvoorbeeld mest op lange afstand. Het is bijgevolg bijna onmogelijk om alle aan- en afvoerroutes volledig te beschrijven. De nadruk ligt daarom voornamelijk op de afstand tussen het bedrijf en de meest nabij gelegen grote aan/afvoerroute. De discipline Mens is dus een integrerende discipline, waar heel wat effectketens stoppen en het eindeffect beoordeeld moet worden; deze discipline heeft hierdoor gegevens nodig uit andere disciplines. Effectgroep Benodigde gegevens Te betrekken uit discipline Geluidshinder Invloedsstraal geluid Geluid Geurhinder Geurimmissie Lucht Stofhinder Stofimmissie Lucht METHODIEK EFFECTBEPALING Hinder- en gezondheidsaspecten De effecten van geurhinder en geluidshinder worden uitvoerig besproken in de disciplines Lucht en Geluid. Daarnaast zijn er nog andere mogelijke effecten van geluidshinder, geur- en stofhinder naar de mens zoals niettoxische fysiologische reacties, invloed aerosoldeeltjes, gehoorbeschadiging, slapeloosheid,...). Bij de impactbeoordeling ten aanzien van eventuele geurhinder wordt beoordeeld rekening houdend met de hinderniveaus zoals gehanteerd in de discipline lucht. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 136/284

137 In dit hoofdstuk wordt verder ook ingegaan op eventuele klachten die ooit tegen het bedrijf geuit zijn. Indien deze klachten betrekking hebben op andere disciplines, dan worden mogelijke maatregelen in die disciplines besproken en kort herhaald in dit hoofdstuk. Ook de bestrijding van ongedierte en de veiligheidsaspecten worden besproken. Er zijn voldoende consistente bewijzen dat de heersende concentraties fijn stof een negatieve impact hebben op de volksgezondheid. Er is een breed scala aan gezondheidseffecten, maar de voornaamste situeren zich ter hoogte van het ademhalings- en cardiovasculair systeem. De individuele gevoeligheid kan verschillen naargelang de gezondheidstoestand of leeftijd. Het risico neemt toe met de blootstelling. Er kunnen geen drempelwaarden worden geïdentificeerd waaronder geen effecten optreden. Er zijn gegevens die erop wijzen dat langdurige blootstelling aan lage concentraties geassocieerd is met hogere mortaliteit en andere chronische effecten, zoals het verhoogd voorkomen van bronchitis en verminderde longfunctie. Gezien er onvoldoende kwantitatieve gegevens zijn voor het afleiden van richtlijnen voor PM 10, werden door de WGO richtlijnen voorgesteld voor PM 2,5 en werden hieruit richtlijnen voor PM 10 afgeleid (PM 2,5-richtwaarde x 2 op basis van een minimale fractie van 50 % PM 2,5 ten opzichte van PM 10). De WGO-advieswaarden voor PM 2,5 zijn 10 µg/m³ als jaargemiddelde en 25 µg/m³ als 24-uursgemiddelde (en bijgevolg 20 µg/m³ als jaargemiddelde en 50 µg/m³ als 24-uursgemiddelde voor PM 10). De (fijn) stof emissie bij kippestallen heeft een aanzienlijk verschillende samenstelling dan het (fijn) stof dat de achtergrondbelasting uitmaakt. Er wordt m.n. een aanzienlijk hogere fractie aan biogene aerosolen geëmitteerd. Het is dan ook mogelijk dat de impact van dit fijn stof afwijkt van de impact zoals in kaart gebracht voor het fijn stof aanwezig in dichter bevolkte gebieden dat een hogere fractie aan bvb. roet kan bevatten.de impact van de emissie van micro-organismen en endotoxines, als deel van de PM emissie, kan wegens gebrek aan gegevens niet éénduidig in kaart gebracht worden. Er kan hierbij wel verwezen worden naar de conclusies in literatuurgegevens, waaronder deze van Prof. dr. ir. D.J.J. Heederik et.al (2011), in Mogelijke effecten van intensieve-veehouderij op de gezondheid van omwonenden: onderzoek naar potentiële blootstelling en gezondheidsproblemen. Omwonenden van intensieve-veehouderijbedrijven zijn potentieel blootgesteld aan fijn stof, aan een aantal specifieke micro-organismen en aan endotoxinen. Op kortere afstand van de bedrijven, vooral als het meerdere bedrijven zijn, kan deze blootstelling effecten geven op de gezondheid, met name op de luchtwegen. Uit de resultaten van dit onderzoek kan niet simpelweg worden geconcludeerd om welke afstand tot bedrijven het nu precies gaat en bij welke concentraties gezondheidseffecten optreden. Verschillende studies laten zien dat kinderen die opgroeien op een landbouwbedrijf met veeteelt minder last hebben van allergieën en astma. Allergieën en astma zijn een reactie op allergenen zoals huisstofmijt en pollen, die het immuunsysteem prikkelen en ontstekingsreacties in de luchtwegen veroorzaken. Het endotoxine in de boerderijlucht lijkt ervoor te zorgen dat de cellen in de wand van de luchtwegen minder stoffen produceren die ontsteking bevorderen. De aanwezigheid van een specifiek enzym - A20 - is essentieel bij het beschermend effect. Na blootstelling aan endotoxine zijn er minder ontstekingsreacties en hogere gehaltes van het enzym aanwezig in longcellen (artikel Eoswetenschap, 3 september 2015). In de literatuur is al meerdere malen beschreven dat voor astma en allergie een beschermend effect is als men op een boerderij is opgegroeid. De resultaten van Radon e.a. (2007) (geciteerd in de studie van Heederik et.al.,2011), suggereren dat dit mogelijk ook opgaat voor omwonenden. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 137/284

138 Mogelijke gezondheidsproblemen doen zich echter wel vnl. voor bij de werknemers op de bedrijven zelf, desgevallend ook bij bvb de chauffeurs die dagelijks instaan voor het transport naar slachthuizen. Dat mogelijke effecten ook moeilijk kwantificeerbaar zijn volgt ook uit het feit dat er geen emissiekengetallen noch (concentratie)normen zijn waaraan mogelijke blootstelling kan getoetst worden. M.b.t. endotoxines zou wel kunnen verwezen worden naar een norm van 30 EU/ml (endotoxine units/ml) geciteerd door Bodden, in gezondheidsrisico s voor veehouderijen (TO, mei 2014, nr 1). Echter wegens ontbreken van éénduidige emissiekengetallen en achtergrondconcentraties kan geen uitspraak geformuleerd worden m.b.t. het al of niet voldoen aan deze doelstelling. Dat conclusies hieromtrent niet éénduidig kunnen geformuleerd worden, wordt ook gesteld door de Nederlandse Gezondheidsraad. Zij stellen in Gezondheidsrisico s rondom veehouderijen (2012) dat: de gegevensbasis nog te smal is voor conclusies over oorzakelijke kwantitatieve verbanden tussen het optreden van gezondheidsproblemen en blootstelling aan specifieke componenten in het fijn stof. Het enige gezondheidsrisico waarvoor tot nu toe wel stevig wetenschappelijk bewijs bestaat zijn uitbraken van Q-koorts (wat echter vnl. betrekking heeft op overdacht afkomstig van schapen en geiten). Teneinde de impact van de werknemers te beperken dient in elk geval voldoende geventileerd te worden, zodat de stofconcentratie in het binnenklimaat voldoende beperkt wordt. Dit heeft ook een gunstig effect op het dierenwelzijn. De stofconcentratie in de stallen zal hierbij ook sterk functie zijn van het tijdstip (overdag veel hogere concentraties door opwerveling door de grotere activiteit van de dieren). Qua effecten t.g.v. blootstelling aan geluid wordt er globaal een onderscheid gemaakt tussen enerzijds geluidshinder en anderzijds slaapverstoring (*). (*) Het is algemeen onderkend dat een goede nachtrust een biologische noodzakelijkheid is. Verstoring van de slaap kan dan ook afhankelijk van de soort slaapverstoring en de frequentie van voorkomen aanleiding geven tot vermoeidheid, concentratiestoornissen, overgaan tot het gebruik van slaapmedicijnen,... en in meer ernstige situaties verhoogde bloeddruk, versneld hartritme,... die bij langdurig voorkomen de basis kunnen vormen voor cardiovasculaire aandoeningen, psychische aandoeningen,... In de Europese richtlijn Omgevingslawaai wordt om een inschatting te kunnen maken van het al dan niet voorkomen van hinder of slaapverstoring 2 types van geluidsbelastingsindicatoren vooropgesteld, nl. de L den en de L night. Het L den-niveau is het gewogen gemiddelde van de geluidsniveaus voor de dag ( ), de avond ( ) en de nacht ( ). De avond- en nachtniveaus krijgen daarbij een straffactor van +5 resp. +10 db aangerekend. Hierdoor wegen ze zwaarder door in het L den-niveau, wat overeenkomt met de vaststelling dat geluidsoverlast s avonds en s nachts doorgaans als hinderlijker wordt ervaren. Uit Europees onderzoek blijkt dan ook dat een L den een relatief goede voorspeller is van de mate waarin omwonenden hinder kunnen ondervinden. Op dit ogenblik zijn er nog geen drempelwaarden voor de indicator L den om te oordelen vanaf welke geluidsbelasting er effectief hinder optreedt. Het is ook niet eenvoudig om dergelijke drempelwaarden af te leiden. Uit onderzoeken blijkt dat persoonlijke kenmerken, zoals de gevoeligheid voor geluid, een sterke impact hebben op de mate waarin een bepaald geluidsniveau als storend wordt ervaren. Ook de lokale omstandigheden (optredende piekniveaus, aanwezigheid van een stille gevel of tuin,...) bepalen in grote mate de hinderlijkheid van een bepaalde geluidsbelasting. In een door de WGO uitgevoerde studie, is getracht om een verband te leggen tussen tijdens de nacht optredende omgevingsgeluidsniveaus L night-outside en de risico s op het optreden van slaapverstoringen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 138/284

139 Uit dit onderzoek is gebleken dat blootstelling aan jaargemiddelde omgevingsgeluidsniveaus (geluidsbelastingindicator voor slaapverstoringen tijdens de nachtperiode = L nacht = het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau over lange termijn (bvb. L A95), vastgesteld over alle nachtperioden van een jaar) tijdens de nacht van: 40 db(a) het laagste niveau is waarbij slaapverstoringen aan de hand van onderzoeken zijn vastgesteld geweest; 40 à 55 db(a) een zeker risico inhouden tot het voorkomen slaapverstoringen zoals het moeilijk aanvatten van de slaap, het tijdens de nacht wakker worden, het vervroegd wakker worden... en hieraan gekoppelde vermoeidheid, concentratiestoornissen, het gebruik van medicatie, gevoel van onbehagen,... Het feit of de personen die tijdens de nacht blootgesteld worden aan dergelijke omgevingsgeluidsniveaus, effectief hiervan gevolgen ondervinden m.b.t. hun slaappatroon is gerelateerd aan gevalspecifieke randvoorwaarden zoals de aard van het geluid (bvb. optredende piekgeluiden vs. een continue achtergrondgeluid), de mate van gewenning aan het geluid, individuele perceptie van het geluid,... Met andere woorden in deze gevallen zal het van geval tot geval afhangen of er al dan niet sprake is van een (on)aanvaardbare impact. 55 db(a) of meer leiden tot het frequent voorkomen van diverse vormen van (ernstige) slaapverstoring dit bij een groot deel van de blootgestelde bevolking, onafhankelijk van de gevalspecifieke randvoorwaarden. Aansluitend kan ook gesteld worden dat bij langdurige blootstelling tijdens de nacht aan dergelijke geluidsniveaus er op termijn een verhoogd risico is voor het optreden van ernstige gezondheidseffecten zoals cardiovasculaire en psychische aandoeningen. De WGO stelt dan ook finaal dat er op termijn globaal dient gestreefd te worden naar jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van maximaal 40 db(a). Jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus tussen 40 db(a) en 55 db(a) kunnen beschouwd worden als tijdelijk, aanvaardbare targets. Jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van meer dan 55 db(a) zijn niet aanvaardbaar wegens het te groot risico op het optreden van frequente slaapverstoring en de hieruit voortvloeiende gezondheidseffecten (op korte en lange termijn). Mobiliteitseffecten Voor elk transport dienen volgende zaken ingeschat te worden: type transport: zwaar verkeer (via vrachtwagens) of lichte vracht (via tractoren of via wagens); frequentie: maandelijks, wekelijks, met aanduiding of de transporten gespreid zijn over het ganse jaar of gebonden aan enkele maanden; voornaamste transportroutes; tijdstip: dag, avond, ochtend, nacht. Omdat het effect van het lichte vrachtverkeer eerder verwaarloosbaar is, wordt vooral het zwaar verkeer, met vrachtwagens, beschouwd. Het significantiekader dat van toepassing is, wordt weergegeven in onderstaande Tabel 68. Er zal een inschatting en evaluatie gemaakt worden van het aantal transporten dat noodzakelijk is in het productieproces van het bedrijf. De transportafstanden kunnen heel sterk variëren. Het is bijgevolg onmogelijk om alle aan- en afvoerroutes volledig te beschrijven. De nadruk ligt bijgevolg voornamelijk op de afstand tussen het bedrijf en de meest nabij gelegen grote afvoerroute (autostrade, gewestweg). Bij de bespreking van de weginfrastructuur van de voornaamste aan- en afvoerroute(s) wordt ook het wegtype (autosnelweg, gewestweg, ringweg, lokale ontsluitingsweg voor (niet-) doorgaand verkeer, etc.) vermeld. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 139/284

140 Bij de bepaling van de invloed van de transportstromen op de verkeersleefbaarheid is de ligging van de inrichting ten opzichte van de omgeving (nabijheid woonwijken, nabijheid ontsluitingswegen, kanalen, ), alsook de staat van de gebruikte wegen en de capaciteit en geschiktheid van de gebruikte wegen bepalend. Ook worden eventuele bewegwijzerde wandel- en fietsroutes die langs het bedrijf of de voornaamste aan- en afvoerroutes liggen aangegeven. Bijgevolg wordt voor de beoordeling van de verkeershinder/verkeersleefbaarheid de ontsluitingsinfrastructuur in de nabijheid van de inrichting onder de loep genomen. Tabel 68: Significantiekader ter beoordeling van de verkeershinder (tot eerste grote weg) Toetsing transporten langsheen lokale, niet aangepaste wegen en doorheen gevoelig gebied (woongebied,...) transporten langsheen lokale, niet aangepaste wegen en niet doorheen gevoelig gebied transporten op grote wegen en doorgheen gevoelig gebied transporten op grote wegen en niet doorheen gevoelig gebied Beoordeling Negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect REFERENTIESITUATIE Woonfunctie en recreatie Het bedrijf van Leemans LV is gelegen Senator Coolsdreef 9 te 2310 Rijkevorsel. De bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. De meest nabijgelegen woning ten ZW, is een woning bij een landbouwbedrijf (in agrarisch gebied), en is gelegen op 175 m van de bedrijfspercelen. De meest nabijgelegen particuliere woning is gesitueerd in woongebied met landelijk karakter op 260 m ten ZW van de bedrijfspercelen. Tabel 69: Ligging bedrijf t.a.v. woonfunctie en recreatie Gebied Afstand bedrijf (m) Richting Woongebied met landelijk karakter 255 NW Woongebied 545 N Woonuitbreidingsgebied 1400 NO In de ruime omgeving van het bedrijf is geen recreatiegebied gesitueerd. Op het einde van de Senator Coolsdreef (overgang Gansheideweg) is wel een fietsknooppunt gelegen. Landbouw en natuur De omgeving van het bedrijf wordt gekenmerkt door een agrarisch grondgebruik. In de omgeving vinden we een afwisseling van akkers en weiden terug. Verspreid binnen het studiegebied bevinden er zich een aantal andere landbouwbedrijven. Het landbouwgebruik in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf wordt weergegeven in Figuur 19 in bijlage Natuurgebied is aanwezig op 605 m ten W en NW van het bedrijf van Leemans LV. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 140/284

141 Verkeer De transportroute is weergegeven op Figuur 21 in bijlage Het bedrijf is gelegen langs de Senator Coolsdreef, dit is een lokale weg. Deze weg is deels verhard, en deels onverhard. Op ca. 8,3 km ten zuidoosten ligt de autosnelweg E34 en op ca. 8,4 km ten noordwesten ligt de autosnelweg E19. De snelwegen kunnen bereikt worden via nationale wegen. Om de transportroute tot op de meest nabijgelegen nationale weg N14 te bereiken moet ongeveer 680 m via de lokale weg Senator Coolsdreef' afgelegd worden (verharde gedeelte). Hierbij moet geen gevoelig gebied doorkruist worden (woongebied e.d.). Langs de Senator Coolsdreef naar het zuidwesten toe, ligt een klein stukje woongebied met landelijk karakter. Langs de oostkant van de N14 is eveneens een geïsoleerd woonlint aanwezig in woongebied met landelijk karakter. Het betreft woonlinten die niet aansluiten bij een dorpskern of een gehucht en die zowel langs bovenlokale als lokale wegen zijn gelegen. Een verdere ontwikkeling van deze woonlinten wordt niet gestimuleerd. De woonlinten worden aanzien als een onderdeel van de open ruimte. De N14 wordt zowel geselecteerd als een secundaire weg, die een verzamelende functie voor het autoverkeer en een verbindende functie voor het opbaar vervoer heeft en als functionele fietsroute wordt aangeduid. De route die wordt gevolgd is de meest geschikte route voor aan- en afvoer van dieren, grondstoffen, eindproducten en materialen: er wordt op deze manier gebruik gemaakt van de grootste toegangswegen en zo weinig mogelijk van lokale en kleinere wegen. Een andere route zou verkeer via lokale wegen teweeg brengen. Op de lokale weg Senator Coolsdreef loopt een fietsroute van het knooppuntennetwerk (zie Figuur 22 in bijlage 18.1). Het gaat om de verbinding tussen knooppunten 66 en 84 te Rijkevorsel. De verkeersbewegingen gerelateerd aan het bedrijf worden verder besproken. Industrie en bedrijven Er is een zone voor milieubelastende industrie gelegen op een afstand van 165 m van het bedrijf. Dit industriegebied, zoals bedoeld volgens het gewestplan, is aanwezig ten N en NW van het bedrijf. Ruilverkaveling Het bedrijf is gelegen in het geplande ruilverkavelingsproject nummer 4041 'Malle-Beersel'. Het ruilverkavelingsproject Malle Beerse strekt zich uit over het grondgebied van vier gemeenten: Malle, Rijkevorsel, Beerse en Lille. Er werd bekeken hoe ruilverkaveling die doelstellingen in deze regio kan realiseren, welke maatregelen en werken daarvoor nodig zijn. De werken en maatregelen staan opgesomd in een ruilverkavelingsplan (2002). Dit plan ligt ter inzage bij de gemeentelijke dienst ruimtelijke ordening. Over het ruilverkavelingsplan wordt tevens een milieueffectenrapport (MER) gemaakt. Een MER beschrijft in detail wat het effect op het milieu is van de maatregelen die het plan voorstelt. Met milieu wordt hier bedoeld: mensen, dieren, planten, landschap, bodem, water, lucht, Met het behulp van het MER kunnen de burgers en de overheid die een beslissing moet nemen over het plan, dus goed inschatten wat de gevolgen voor het milieu zullen zijn. Dit MER is in opmaak sedert Effectinschatting Klachtenbehandeling Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 141/284

142 Uit navraag bij de gemeente Rijkevorsel blijkt dat er in het verleden geen officiële klachten/bezwaren ingediend werden (algemeen of in de loop van een vergunningsprocedure) ten opzichte van het bedrijf van Leemans LV Verkeershinder De transporten die nodig zijn voor de bevoorrading van het bedrijf en de aan- en afvoer van dieren kunnen aanleiding geven tot verkeershinder. Meestal gebeurt dit met vrachtwagens. Het strooisel (miscanthus) wordt aangevoerd met de eigen tractor. Een inschatting van het aantal verkeersbewegingen wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 70: Transporten in de huidige en de toekomstige situatie Grondstof Huidige situatie Toekomstige situatie Tijdstip Type transport Transporten Transporten transport Aanvoer ± 160 transporten / jaar ± 190 transporten / jaar overdag Vrachtwagen krachtvoeder Aanvoer ± 9 transporten/jaar ± 13 transporten/jaar overdag Vrachtwagen brandstof Aanvoer ± 7 transporten / jaar ± 15 transporten / jaar overdag Vrachtwagen pluimvee Aanvoer ± 15 transport/jaar ± 25 transport/jaar overdag Zelf met tractor strooisel Afvoer ± 130 transporten/jaar ± 190 transporten/jaar avond Vrachtwagen pluimvee nacht Afvoer mest ± 45 transporten/jaar ± 70 transporten/jaar overdag Vrachtwagen Afvoer ± 23 transport/jaar ± 30 transport/jaar overdag Vrachtwagen kadavers 389 transporten/jaar* 533 transporten/jaar* 7,5 transporten/week 10 transporten/week *Transporten/jaar, dit betreft het enkele transport van of naar het bedrijf. Voor het effectief aantal transportbewegingen, moet er vermenigvuldigd worden met 2. Uit bovenstaande tabel blijkt dat in de huidige situatie wekelijks zo n 7,5 transporten gebeuren, van of naar het bedrijf. In de gewenste situatie zullen er gemiddeld 10 transporten gebeuren per week. De verkeersbewegingen zijn in hoofdzaak zware transporten. In een aantal gevallen wordt er materiaal e.d. aan- of afgevoerd via de tractor. Het bedrijf Leemans LV situeert zich aan een private weg met openbaar karakter (Senator Coolsdreef). De Senator Coolsdreef is een voldoende uitgeruste weg. De verwachte impact van het project op het verkeer is niet van dusdanige aard dat er problemen worden verwacht qua verzadiging van de rijweg. Er is eveneens de nodige aandacht besteed aan de inrichting van het terrein en de ontsluiting ervan. Het bedrijf is niet gelegen langs de aan- en afvoerroute, nl. de gewestwegen zodat hier ook locale wegen gebruikt worden alvorens de gewestwegen te bereiken. De verschillende transportroutes worden weergegeven in Figuur 21 in bijlage De meeste transporten gebeuren zowel in de huidige als in de geplande situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. Enkel de afvoer van de kippen gebeurt 's avonds of 's nachts, gezien de noodzakelijke tijdige levering in het slachthuis. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 142/284

143 De transporten in het kader van de aanlegwerken voor de geplande uitbreiding zullen overdag gebeuren. Omdat de hinder ten gevolge van deze transporten beperkt blijft tot de duur van de werken, wordt hier niet dieper op ingegaan. Er worden hier immers enkel tijdelijke effecten verwacht. Rekening houdend met het feit dat de transportroute zo goed als enkel langsheen hoofdwegen loopt, wordt het effect op de verkeershinder neutraal tot verwaarloosbaar geschat, zowel in de huidige als in de nieuwe situatie. Langs de Senator Coolsdreef loopt een fietsroute van het knooppuntennetwerk (zie Figuur 22 in bijlage 18.1). Rekening houdend met het tijdstip van de transporten en het feit dat er in de huidige situatie reeds transporten plaatsvinden, wordt het effect op de verkeersveiligheid van de gebruikers van het fietsroutenetwerk ter hoogte van de Senator Coolsdreef gering negatief ingeschat. In het ruilverkavelingsplan wordt een multifunctionele inrichting van de bestaande weg (Senator Coolsdreef) beoogt. Dit bestaat uit een verbreding van de rijwegverharding (semi-verhard) en de aanleg van een aparte fietsstrook. Deze dreef maakt immers deel uit van het recreatief fietsenroutenetwerk. Er wordt ook een verdere ontwikkeling van de begroeiing beoogd aan beide kanten van de weg. Wanneer dit gerealiseerd wordt, kan men spreken van een te verwaarlozen effect. Zowel in de huidige als in de nieuwe situatie wordt geen of een verwaarloosbaar effect toegekend aan het verkeer Geluidshinder Als we de aanbevelingen van de WGO vergelijken met de milieukwaliteitsnormen van geluid in open lucht, zoals opgenomen in VLAREM II, wordt vastgesteld dat er voldaan wordt aan de vooropgestelde jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van 40 db(a). Tijdens de nacht is er voor de beoordelingspunten geen overschrijding van 40 db(a), niet door de continue geluidsbronnen, en niet door de incidentele geluidsbronnen. Voor een detailbeoordeling wordt verwezen naar de discipline geluid Geurhinder De geurcomponenten op zich zijn onder de te verwachten concentraties niet schadelijk voor de gezondheid. Dit houdt in dat eventuele gezondheidseffecten bij omwonenden niet direct het gevolg zijn van de geurbelasting, maar kunnen verklaard worden uit het stressmodel gekoppeld aan de geurhinder (psychosomatische effecten). Voor een detailbeoordeling wordt verwezen naar de bespreking opgenomen in de discipline lucht. De berekende blootstellingniveaus zijn dermate dat slechts een zeer beperkt aantal woningen zich situeren in de maatgevende contouren van hinder (negatief, matig negatief effect en gering negatief effect - op clusterniveau en op individueel niveau). Er kan dan ook verwacht worden dat slechts een zeer beperkt aantal omwonenden potentieel gehinderd zijn en mogelijks onderhevig kunnen zijn aan psychosomatische klachten. Door het voorziene project wordt slechts een verwaarloosbare toename van de geurbelasting verwacht. Er wordt niet verwacht dat het project aanleiding zal geven tot hinder/klachten. De stijgingen van de geurimmissies ter hoogte van de omliggende woningen zijn heel beperkt, en kunnen als aanvaardbaar beschouwd worden. Bovendien wordt hierbij geen rekening gehouden met de milderende maatregelen, zoals de plaatsing van een stofbak van 10 m, gekoelde kadaveropslag en het groenscherm. De effecten zijn dan immers kleiner (zie milderende maatregelen punt Hier kan nog aan toegevoegd worden dat bij de impactberekeningen er geen rekening gehouden werd met de emissiereductie inzake geur die bij het gebruik van ammonakemissiearme stallen verwacht kan worden in vergelijking met traditionele stallen Impact stofhinder Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 143/284

144 Uit vergelijking met de berekende bijdragen t.o.v. WGO-beoordelingswaarden kan vastgesteld worden dat zowel in de huidige situatie als in de nieuwe situatie de relatieve PM10 en de PM2,5 bijdragen ruim onder de WGOadvieswaarden (20 µg/m³ als jaargemiddelde) liggen ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen. De relatieve bijdrage van de woning met de hoogte PM10 concentratie ligt op 1,4 % van de advieswaarde in de huidige situatie. Na verandering ligt de relatieve bijdrage op 2,3 % van de advieswaarde. Bovendien wordt hierbij geen rekening gehouden met de milderende maatregelen, zoals de plaatsing van een stofbak van 10 m, en het groenscherm. De effecten zijn kleiner wanneer er een stofbak wordt geplaatst met een hoogte van 10 m (zie milderende maatregelen punt ). Bij het inrekening brengen van de stofbakken met een hoogte van 10 m en 20 % stofreductie van 20 % is de relatieve bijdrage van het bedrijf t.a.v.de advieswaarde 1,8%. Ter hoogte van het bedrijf Leemans LV en de omliggende woningen is de gemiddelde PM10 concentratie (2010 tot 2012) 24 µg/m³. Dit is de achtergrondconcentratie, die net zoals in quasi gans Vlaanderen reeds hoger is dan de WGO advieswaarde. Het Geoloket 'Advisering RUP-thema Lucht' visualiseert via de kaartlaag 'PM10-jaargemiddelde' de jaargemiddelde concentratie van PM10. Vanaf een jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m 3 is de grenswaarde overschreden. De grenswaarde is sinds 2008 niet meer overschreden in Vlaanderen. Omwille van de hoge achtergrondconcentraties wordt de jaargemiddelde PM10 WGO advieswaarde in het studiegebied overschreden. Dit is trouwens voor een groot deel van Vlaanderen het geval. De bijdrage van het bedrijf, zowel in de huidige als in de geplande situatie, is echter beperkt. Aan de wettelijke jaargemiddelde grenswaarde wordt inzake PM10 wel ruimschoots voldaan. De mogelijke impact van de emissies van microbiële impact (endotoxines), als deel van de PM emissies, doet zich vnl. voor ten aanzien van de werknemers op het bedrijf. Niettegenstaande er geen éénduidige conclusies te formuleren zijn ten aanzien van mogelijke blootstelling en effecten, kan wel aangegeven worden dat de kans op het optreden van effecten in principe zal afnemen met de afstand tot de veebedrijven, gezien bij toenemende afstand lagere concentraties aan micro-organismen en endotoxines aangetoond kunnen worden. Dit is uiteraard volkomen logisch rekening houdend met het verdunningseffect door aanvoer van lucht afkomstig van windopwaarts de bedrijven, die minder beladen is. Overigens is in de literatuur al meerdere malen beschreven dat voor astma en allergie een beschermend effect is als men op een boerderij is opgegroeid. De resultaten van Radon e.a. (2007) (geciteerd in de studie van Heederik et.al.,2011), suggereren dat dit mogelijk ook opgaat voor omwonenden Bestrijding ongedierte Het bedrijf zal in een zo goed als mogelijke staat van zuiverheid gehouden worden. Dit voorkomt onder meer het aantrekken van ongedierte zoals ratten, muizen en insecten. Bestrijding van ongedierte op het bedrijf van Leemans LV wordt uitgevoerd door de exploitant zelf aan het begin van iedere ronde. Bestrijdingsmiddelen worden gecontroleerd en gedoseerd gebruikt. De exploitant maakt gebruik van erkende producten, die worden bijgehouden in een register. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect Ruilverkaveling De site is bebouwd met twee bergings, twee pluimveestallen en een bedrijfswoning. Op het perceel is eveneens een vijver aanwezig. Rechts op het weiland waar de nieuw te bouwen stal is voorzien, is er een erfdienstbaarheid van doorgand op het perceel. Links, rechts en achteraan grenst het perceel aan weilanden en akkers. Links van de oprit is een rij fruitbomen aangeplant. Deze blijven behouden conform het ruilverkavelingsplan. Rechts en Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 144/284

145 achter de nieuw te bouwen stal, blijft het bestaande weiland behouden en wordt het aangevuld met fruitbomen. De erfdienstbaarheid die langs de nieuw te bouwen stal gelegen is, zal aangelegd worden als een grindverharding. Op het ruilverkavelingsplan in bijlage 18.7 staat deze erfdienstbaarheid aangeduid als een 'te verbeteren weg'. In die zin, wordt door de uitvoering van het project van Leemans LV deze weg reeds een stuk verbeterd. De aanwezige bomen langsheen de weg worden behouden, conform het ruilverkavelingsplan. De groenelementen die aanwezig zijn langsheen de Senator Coolsdreef staan aangeduid als 'te verbeteren groenelement', de Senator Coolsdreef als 'te verbeteren weg'. Het ruilverkavelingsplan spreek -t over een multifunctionele inrichting van de bestaande weg (Senator Coolsdreef). Dit bestaat uit een verbreding van de rijwegverharding (semi-verhard) en de aanleg van een aparte fietsstrook. Deze dreef maakt immers deel uit van het recreatief fietsenroutenetwerk. Er wordt ook een verdere ontwikkeling van de begroeiing beoogd aan beide kanten van de weg. Vooraan aan de nieuwe verharding wordt een nieuwe haag aangeplant aan de straatzijde. In die zin wordt het groenelement aan de Senator Coolsdreef enigzins versterkt, conform het ruilverkavelingsplan. Er is geen impact van het ruilverkavelingsplan op de uitvoering van het project van Leemans LV. Het project zal zelfs bijdragen tot de ontwikkeling van het voorliggende ruilverkavelingsplan SYNTHESE Uit navraag bij de gemeente Rijkevorsel blijkt dat er in het verleden geen officiële klachten/bezwaren ingediend werden (algemeen of in de loop van een vergunningsprocedure) ten opzichte van het bedrijf van Leemans LV. Er worden geen bijkomende effecten verwacht op de gezondheid van de mens ten gevolge van geluids-, geur- en stofhinder (de WGO advieswaarden voor PM10 en PM2,5 worden, net zoals in quasi gans Vlaanderen, wel overschreden omwille van de achtergrondconcentraties, maar de extra bijdragen t.h.v. bewoning zijn te beoordelen als verwaarloosbaar De (fijn) stof emissie bij kippestallen heeft een aanzienlijk verschillende samenstelling dan het (fijn) stof dat de achtergrondbelasting uitmaakt. Er wordt m.n. een aanzienlijk hogere fractie aan biogene aerosolen geëmitteerd. Het is dan ook mogelijk dat de impact van dit fijn stof afwijkt van de impact zoals in kaart gebracht voor het fijn stof aanwezig in dichter bevolkte gebieden dat een hogere fractie aan bvb. roet kan bevatten. Rekening houdend met het feit dat de transportroute zo goed als enkel langsheen hoofdwegen loopt, wordt het effect op de verkeershinder neutraal tot verwaarloosbaar ingeschat, zowel in de huidige als in de nieuwe situatie. Rekening houdend met het tijdstip van de transporten en het feit dat er in de huidige situatie reeds transporten plaatsvinden, wordt het effect op de verkeersveiligheid van de gebruikers van het fietsroutenetwerk ter hoogte van de Senator Coolsdreef gering negatief ingeschat. In het ruilverkavelingsplan wordt een multifunctionele inrichting van de bestaande weg (Senator Coolsdreef) beoogt. Dit bestaat uit een verbreding van de rijwegverharding (semi-verhard) en de aanleg van een aparte fietsstrook. Deze dreef maakt immers deel uit van het recreatief fietsenroutenetwerk. Er wordt ook een verdere ontwikkeling van de begroeiing beoogd aan beide kanten van de weg. Wanneer dit gerealiseerd wordt, kan men spreken van een te verwaarlozen effect. Bestrijding van ongedierte op het bedrijf van Leemans LV wordt uitgevoerd door de exploitant zelf. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect. Er is geen impact van het ruilverkavelingsplan op de uitvoering van het project van Leemans LV. Het project zal zelfs bijdragen tot de ontwikkeling van het voorliggende ruilverkavelingsplan. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 145/284

146 5.5.7 MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf tracht de transporten zoveel mogelijk overdag te laten doorgaan tussen 7u en 19u zodat het aantal weekendtransporten tot een minimum herleid wordt. De meeste transporten gebeuren door de dag, maar het laden van de dieren vindt 's avonds en 's nachts plaats. Tijdens het laden en lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zo veel mogelijk afgelegd. Wat betreft het deelaspect geluid wordt verwezen naar de discipline geluid. Ook voor het deelaspect lucht worden reeds een aantal milderende maatregelen genomen door het bedrijf. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline lucht Door het bedrijf geplande maatregelen Wat betreft het deelaspect geluid en lucht wordt verwezen naar de geplande maatregelen beschreven in deze disciplines Verdere mogelijkheden of aanbevelingen De exploitant kan het aantal benodigde transporten proberen te beperken door te vermijden dat nietvolle transporten gebeuren. Voor het deelaspect geluid wordt er aanbevolen om tijdens de werkzaamheden er op te letten dat de aannemer de geluidshinder zo goed mogelijk wordt beperkt en dat er dient rekening gehouden te worden met een schappelijk start- en eindduur van de bouwwerken. De aanbevelingen die gedaan worden voor het deelaspect lucht worden beschreven in de discipline lucht. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 146/284

147 5.6 FAUNA EN FLORA Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 23 Biologische waarderingskaart ter hoogte van het studiegebied Figuur 24 Natura 2000 gebieden SBZ-H en SBZ-V Figuur 25 Habitatvegetaties ter hoogte van het studiegebied Figuur 26 Habitatvegetaties in de ruimere omgeving van het bedrijf Figuur 27 Doelafstand van de milieudruk t.o.v. grenswaarde van de actuele habitats (kgn/ha.jaar) Figuur 28 Doelafstand van de milieudruk t.o.v. grenswaarde van de habitats in zoekzone (kgn/ha.jaar) Figuur 29 Totale depositie in kg N/ha/jaar t.a.v. actueel habitat Figuur 30 Totale depositie in kg N/ha/jaar t.a.v. de voorlopige zoekzone Figuur 31 Minimale KD-waarde van de actuele habitats in de SBZ-H Figuur 32 Minimale KD-waarde van de actuele habitats in de zoekzone van de SBZ-H Figuur 33 Bijdrage voor vermesting t.a.v. de actuele habitats in % in de SBZ-H voor de vergunde situatie Figuur 34 Bijdrage voor vermesting t.a.v. de habitats in zoekzone (in %) in de SBZ-H voor de vergunde situatie Figuur 35 Bijdrage voor vermesting t.a.v. de actuele habitats in % in de SBZ-H voor de nieuwe situatie Figuur 36 Bijdrage voor vermesting t.a.v. de habitats in zoekzone (in %) in de SBZ-H voor de nieuwe situatie AFBAKENING STUDIEGEBIED Verzuring, vermesting, verdroging, geluidshinder en direct ecotoopverlies worden beschouwd als de meest relevante potentiële invloeden door het bedrijf op de fauna en de flora. Het studiegebied voor de discipline Fauna & Flora wordt bepaald door de 'grootste gemene deler' van de invloedssferen van de abiotische disciplines Lucht, Geluid en Water. De beschrijving van het studiegebied houdt een algemeen overzicht in van de voorkomende ecotopen. Dit gebeurt aan de hand van de Biologische waarderingskaart. De grootste aandacht gaat hierbij naar de biologisch (zeer) waardevolle ecotopen. Daarnaast worden de gebieden met een belangrijke natuurwaarde gesitueerd (= de aandachtsgebieden). Hiervoor wordt o.a. beroep gedaan op de ruimtelijke afbakening van juridisch vastgelegde beschermde gebieden alsook beleidsmatig belangrijke gebieden, maar ook de impact op zeer waardevolle ecotopen volgens de BWK en op waardevolle kleine landschapselementen wordt in beschouwing genomen te worden TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen zijn: - Biologische Waarderingskaart (INBO) Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 147/284

148 - Eigen terreinwaarnemingen - Ecosysteemkwetsbaarheidkaarten voor Vlaanderen (INBO) - Topografische kaart Het biotisch milieu in de nabijheid van het bedrijf wordt besproken op basis van informatie voortkomend uit het terreinbezoek en de Biologische Waarderingskaart. Er wordt een visuele voorstelling van de vegetatie-elementen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven, alsook een korte bespreking van deze elementen (precieze omschrijving, BWK-beoordeling, verzuringsgevoeligheid, enz.) TOELICHTING REFERENTIESITUATIE Biologische waarderingskaart Figuur 23 geeft de Biologische Waarderingskaart (BWK) weer ter hoogte van het studiegebied. De bedrijfsomgeving bestaat voornamelijk uit minder waardevolle elementen, nl. soortenarm permanent cultuurgrasland (hp), zeer soortenarme, ingezaaide graslanden (vaak tijdelijk) (hx) en akkers op zandiglemige bodem (bs). Ten noordoosten van het bedrijf bevindt zich een kasteelpark. Ten westen liggen een aantal diepe waters (ap) met struweelopslag (sz). Dit stemt overeen met het vengebied nr 307 : De Kempense kleiputten' gelegen op 610 m van het bedrijf. De behoren ook tot een speciale beschermingszone habitatgebied of vogelrichtlijngebied. Binnen een straal van ongeveer 1 km rond het bedrijf komen een aantal waardevolle (w) elementen voor. Eveneens zien we een aantal complexen van minder waardevolle en waardevolle elementen (mw) voorkomen. Tabel 71: biologische waardevolle en zeer waardevolle, minder waardevolle elementen eenh1 eenh2 eenh3 afstand bedrijf waarde Omschrijving n gml 820 m NO w loofhoutaanplant, gemengd loofhout kub vn 330 m NW wz ruigte met struik-en boomopslag, nitrofiel aluviaal elzenbos hp hp+ kh(sg-) 655 m ZW mw soortenarm permanent cultuurgrasland, soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden hp hpr+ 780 m ZW mw soortenarm permanent cultuurgrasland, weiland met veel sloten en/of microrelief soortenarm permanent cultuurgrasland, soortenrijk permanent hp hpr 127 m O mw cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden hp aer kbq 705 m Z mw soortenarm permanent cultuurgrasland, recente eutrofe plas, bomenrij met dominantie Zomereik 755 m soortenarm permanent cultuurgrasland, bomenrij met dominantie hp kbs ZO mw van wilg hp kbq 540 m ZO mw soortenarm permanent cultuurgrasland, bomenrij met dominantie van Zomereik hp kbp 980 m NW mw soortenarm permanent cultuurgrasland, bomenrij met dominantie van populier kj 575 m NW mw hoogstamboomgaard ur kbf 800 m NW mw bebouwing in agrarische omgeving, lostaande hoeve, bomenrij met dominantie van beuk ap 950 m W w diep of zeer diep water ap 985 m W w diep of zeer diep water aer kbb 55 m W w recente, eutrofe plas, bomenrij met dominantie van Berk hp+ 720 m w soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 148/284

149 ZW halfnatuurlijke graslanden hp+ 980 m NW w soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden kba 130 m ZW w bomenrij met dominantie van els kba 300 m ZO w bomenrij met dominantie van els kd n sz 280 m N-NO w dijk, loofhoutaanplant, struweelopslag van allerlei aard kd n sz 250 m N-NO w dijk, loofhoutaanplant, struweelopslag van allerlei aard kbr 465 m ZO w bomenrij met dominantie van Robiniea kub sal 670 m NO w ruigte met struik-en boomopslag, wilg kub sz kz 790 m NO w ruigte met struik-en boomopslag, struweelopslag van allerlei aard kbp 620 N w bomenrij met dominantie van populier hr 540 m N-NW w verruigd grasland kbp 630 W w bomenrij met dominantie van populier mru ku sz 760 NO w verruigd rietland, ruigte, struweelopslag van allerlei aard populierenaanplant op vochtige grond met elzen- en of lhb 490 m O w wilgenondergroei 740 m kpk NO w kasteelpark pmb n 66 m N w naaldhoutaanplant met ondergroei van struiken en bomen, loofhoutaanplant n bet 630 m NO w loofhoutaanplant, berk n bet 730 m NO w loofhoutaanplant, berk n bet 820 m NO w loofhoutaanplant, berk sz 345 m ZW w struweelopslag van allerlei aard sz 670 m NW w struweelopslag van allerlei aard sz 875 m W w struweelopslag van allerlei aard sz mr- 375 m NO w struweelopslag van allerlei aard, rietland sz alng 965 m NW w struweelopslag van allerlei aard, Zwarte Els sz sz cm 875 m W w struweelopslag van allerlei aard, gedegradeerde heide met dominatie van Pijpenstrootje ae 880 m W z eutrofe plas ae 360 m ZW z eutrofe plas aom- 985 m W z Mesotrofe plas, mesotroof ven khac khc 485 m ZW z Houtkant met dominantie van esdoorn, houtkant met dominantie van Tamme kastanje weg khc khpt 70 m Z mz weg, houtkant met dominantie van tamme kastanje, ratelpopulier kd khq khgml 960 NO z dijk,houtkand met dominantie van zomereik, houtkant met gemengd loofhout vn sf kbp 590 m, NW z nitrofiel aluviaal elzenbos, vochtig wilgenstrueel op voedselrijke bodem, bomenrij met dominiantie populier qb 890 m W z eiken-berkenbos ae 600 m ZW z eutrofe plas Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 149/284

150 Daarnaast zijn in de omgeving een aantal elementen aangeduid als minder waardevol. Dit zijn soortenarm permanent cultuurgrasland (hp), zeer soortenarme, ingezaaide graslanden (vaak tijdelijk) (hx) en akkers op zandige bodem (bs) Aandachtsgebieden (gebieden met belangrijke natuurwaarde) Het bedrijf ligt niet in een SBZ. Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden (Figuur 24 in bijlage 18.1) is deze inrichting gelegen op ca 680 m van een SBZ (speciale beschermingszone), nl. het habitatrichtlijngebied "Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats". Dit gaat om deelgebied 5 'Klokkeven-Volharden', ten westen van het bedrijf. De afstand van het bedrijf t.a.v. gebied 1 'Kietvitsheide' is 1,4 km. Dit deelgebied ligt ten oosten van het bedrijf. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied ligt op ongeveer 9 km ten NW van het bedrijf. De inrichting is ook niet gelegen in of nabij een Ramsargebied. In de omgeving van het bedrijf, op 610 m ten westen ligt het VEN-gebied 'De Kempense kleiputten' (nummer 307)' (type GEN). In een straal van 1 km rond het bedrijf liggen een beperkt aantal waardevolle vegetaties (w). Deze zijn terug te vinden in bovenstaande Tabel 71. Eveneens zien we een aantal complexen van minder waardevolle en waardevolle elementen (mw) voorkomen. Aan de westkant van het bedrijf bevinden zich een aantal waardevolle elementen eutrofe plassen en ruigten met struik en boomopslag, evenals een zeer waardevolle element met name een eiken-berkenbos (qb). Ten oosten liggen een aantal waardevolle elementen. Het gaat om een kasteelpark, een dijk, struweelopslag en verruigd rietland. Ten noordoosten liggen versnipperd een aantal loofhoutaanplantingen. De habitatkaart versie 2014, opgesteld door INBO d.d geeft voor de meeste habitattypen van de Bijlage I van de Habitatrichtlijn een indicatie van hun voorkomen en dit zowel binnen als buiten de speciale beschermingszones. De habitatkaart versie 2014 omvat de habitatkaart 2014 bevat zowel een integratie van de Biologische Waarderingskaart als een indicatieve situering van de Natura 2000 habitats en de regionaal belangrijke biotopen. Tabel 72: Habitatvegetaties, RBB's in de omgeving van 1 km van het bedrijf (Figuur 25) eenh1 eenh2 eenh3 afstand bedrijf waarde Omschrijving HAB1 HAB2 ruigte met struik-en boomopslag, nitrofiel aluviaal kub vn 330 m NW wz elzenbos Gh (70%) 91E0_vn (30%) verruigd rietland, ruigte, mru ku sz 760 NO w struweelopslag van allerlei aard Rbbmr (60%) Gh (40%) aom- 985 m W z Mesotrofe plas, mesotroof ven 3130_na* (100%) vn sf kbp 590 m, NW z nitrofiel aluviaal elzenbos, vochtig wilgenstrueel op voedselrijke bodem, bomenrij met dominiantie populier 91E0_vn (70%) Rbbsf (30%) * overlapt met de SBZ-H In Tabel 72 werd vermeld welke vegetaties ook vertaald werden naar habitattypes (zie ook Figuur 25). Het gaat om de habitatypes 91EO_vn (Bossen op alluviale grond met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae ), 3130_na (eenjarige dwergbiezenvegetatie), rbbmr (regionaal belangrijk biotoop rietland), rbbsf (regionaal belangrijk biotoop moerasbos van breedbladige wilgen). Enkel het habitiat 3130_na overlapt met de SBZ-H. De overige vegetaties werden niet gekarteerd als habitattype. Ze worden dan ook niet weerhouden als aandachtsgebieden. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 150/284

151 In de onderstaande tabel worden de habitats, gedeeltelijke habitats en RBB's weergegevein de in ruime omgeving van het bedrijf die vallen binnen de SBZ-H (Figuur 26). Tabel 73: Habitattypes in de ruime omgeving van het bedrijf (in SBZ-H ten oosten en ten westen) (Figuur 26) Habitattype Afstand tot bedrijf Omschrijving SBZH-deelgebied 5 'Klokkeven-Volharden' 3130_na (100%) 980 m W eenjarige dwergbiezenvegetatie 3130_na (100 %) 1070 m W eenjarige dwergbiezenvegetatie RBBSF(100%) 1100 m W regionaal belangrijk biotoop moerasbos van breedbladige wilgen 3010_aom (100%) 1250 m W oeverkruidgemeenschappen 4030 (100%) 1200 m W Droge Europese heide 4010,7150,gh_ao,4030 ( %) 1380 m W Noordatlantische vochtige heide, slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion, Droge Europese heide 4030,4010 (70-30%) 1420 m W Droge Europese heide, Noordatlantische vochtige heide 9190 (100%) 1525 m O Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur SBZ-H-deelgebied 1 'Kietvitsheide' 4030 (100%) 1725 m O Droge Europese heide 9190,gh (70-30%) 4030,bos (100%) Gh,4030bos (70-30%) 1875 m O 1845 m O 1730 m O Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur, geen habitat Droge Europese heide, bos Geen habitat, Droge Europese heide, bos Als aandachtsgebied worden de volgende habitattypes beschouwd (gelegen in de SBZ-H) : 9190_doel: Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur, 3130_na: eenjarige dwergbiezenvegetatie, 3130_aom: oeverkruidgemeenschappen, 4010: Noordatlantische vochtige heide, 4030: Droge Europese heide, 7150: slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion, RBBSF: regionaal belangrijk biotoop moerasbos van breedbladige wilgen. De zoekzones voor worden in de speciale beschermingszone worden ook meegenomen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 151/284

152 Kwetsbaarheid t.a.v. verzuring en vermesting Binnen het studiegebied ligt één aandachtsgebied. Het bedrijf zal op zich een bijdrage leveren aan de verzurende en vermestende depositie in het studiegebied. Voor Vlaanderen werden er in de opeenvolgende MINA-plannen en in Vlarem depositienormen vooropgesteld inzake verzurende depositie van SO x, NH x, en NO y, die berekend worden op basis van de overeengekomen beleidsdoelstellingen en emissieplafonds zoals opgenomen in de NEC-richtlijn (National Emission Ceillings). Het betreft hier normen voor totale depositie. De tabel geeft de berekende beleidsdoelstellingen weer voor totale depositie en per component. Tabel 74: Beleidsdoelstellingen berekend met VLOPS o.b.v. emissiedoelstellingen uit NEC-richtlijn in Zeq/ha.jaar, (VMM,2013) Doelstelling SO 2 NO x NH 3 Totaal MLTD (2010) LTD1 (2030) LDT2 (2030) 75 à à à à 700 MLTD: middellange termijndoelstelling LTD1: lange termijndoelstelling voor de meeste bosecosystemen LTD1: lange termijndoelstelling voor verzuringsgevoelige gebieden, zoals heide op zandgronden en kalkarme vennen In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verzurende depositie (Zeq/ha.jaar) in de gemeente Rijkevorsel voor het jaar 2011 (berekend op basis van VLOPS door VMM, 2011). VLOPS staat voor Vlaamse versie Operationeel Prioritaire Stoffen en berekent jaargemiddelde concentraties en deposities op basis van enerzijds emissiegegevens en anderzijds de jaarlijkse meteogegevens. De emissiegegevens worden aangeleverd door bedrijven of zijn gebaseerd op ramingen en/of emissiemodellen (bijvoorbeeld verkeer). De meteogegevens zijn afkomstig van meteomasten. De resultaten worden gevalideerd en gekalibreerd met meetgegevens en tot kaartmateriaal gevisualiseerd door middel van GIS software. Voor Rijkevorsel blijkt dat de waarden hoger liggen dan de emissiedoelstellingen MLTD voor SO 2 en NO x en NH 3. De doelstellingen werden hierdoor nog niet behaald. Bij deze berekeningen dient echter wel met een zeer aanzienlijke (model)onzekerheid rekening gehouden te worden. Deze onzekerheid zit zowel vervat in de modelmatig gehanteerde emissies, bronkarakteristieken, depositiefactoren als modelmatige onzekerheden. Tabel 75: Gemiddelde gemodelleerde verzurende deposities SO2, NOx en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Rijkevorsel, 2011 (VMM,2013) SO 2 NO x NH 3 Totaal In Figuur 29 in bijlage 18.1 wordt de totale depositie op de actuele habitats weergegeven. De totale depositie varieert van 26,5 kg N/ha.jaar naar 33,9 kg N/ha.jaar in de vergunde en nieuwe situatie voor de totale depositie Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 152/284

153 op de habitats. De totale depositie in deelgebied 5 'Klokkeven en Volharden' varieert van 26,5 kg tot 28,5 kg N/ha.jaar. Voor deelgebied 1 'Kietvitsheide' varieert de totale depositie van 30,3 kg N/ha.jaar tot 33,9 kg N/ha.jaar. De totale depositie op de dichtste relevante habitats t.a.v het bedrijf zijn weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 76: Totale depositie op de relevante habitats Relevante habitats Totale depositie (kg N/ha.jaar) 3130_na, 3130_aom RBBSF METHODIEK Direct ecotoopverlies is het gevolg van het directe ruimtebeslag en is dus makkelijk te kwantificeren door de oppervlakte in combinatie met het waardevolle karakter van de al dan niet permanent verloren gegane ecotoop. Het waardevol karakter van de ecotoop wordt weergegeven op de Biologische waarderingskaart. Het verlies van een biologisch (zeer) waardevol ecotoop zal dan ook zwaarder beoordeeld worden dan een minder waardevol ecotoop zoals een akker of een soortenarm ingezaaid grasland. Tabel 77: Significantiekader ter beoordeling van het ecotoopverlies Toetsing Verlies van biologisch zeer waardevol ecotoop Verlies van biologisch waardevol ecotoop (>0.5 ha) Verlies van biologisch waardevol ecotoop voor beperkte opp. (<0.5 ha) Geen nieuwe infrastructuren, of verlies van biologisch minder waardevol ecotoop Beoordeling Negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Effectbepaling via impactscore NH3 In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) dient de invloed berekend te worden van de stikstofneerslag op het realiseren van de Europese natuurdoelen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H). Om deze invloed te kunnen berekenen onder de vorm van een "impactscore" werd de online toepassing IMPACTSCORE NH3 ontwikkeld. Deze wordt in een eerste fase gebruikt uitsluitend voor de berekening van de impactscore van veehouderijen. In een latere fase zal deze of een gelijkaardige tool uitgebreid worden om ook de stikstofneerslag vanuit andere (niet-landbouw gerelateerde) bronnen te berekenen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 153/284

154 Het huidige resultaat van deze impacttool is dus louter indicatief en doet geen afbreuk aan de geldende wetgeving. Via de online tool kan een gedetailleerde berekening van de impactscore van de exploitatie uitgevoerd worden. Deze berekening is volledig conform met de rekenmethode (IFDM) die gebruikt wordt voor het opmaken van een Passende Beoordeling en voor de verlening van milieuvergunningen. De berekeningen in IMPACTSCORE NH3 zijn gebaseerd op de habitatlagen van de actueel aanwezige habitats alsook de meest recente versie van de zoekzones. Alle habitatgebieden worden zo accuraat mogelijk weergegeven op de kaarten onder de vorm van polygonen met daaraan gekoppeld de meest recente informatie m.b.t. de kritische depositiewaarden voor stikstof voor de betreffende habitats. De lijst met diertypes, stalsystemen en bijhorende ammoniak emissiefactoren is gebaseerd op de meest recente informatie uit het Richtlijnenboek Landbouwdieren en daardoor volledig conform de emissiefactoren die in de milieuvergunningen gebruikt worden. Telkens worden de diertypes, dierenaantallen en stalsystemen opgegeven zoals vermeld in uw huidige milieuvergunning of voor de situatie waarvoor een milieuvergunning wordt aangevraagd. Per stal kan het ventilatiesysteem gespecificeerd worden. Naargelang de situatie op de exploitatie kunnen de stallen met natuurlijke ventilatie of mechanische ventilatie gedefinieerd worden. Voor natuurlijk ventilatie dienen de X- en Y-coördinaten van de stal worden opgegeven. Voor stallen die over een mechanisch ventilatiesysteem beschikken kunnen, indien van toepassing, meerdere ventilatieopeningen met specifieke debieten, diameters, hoogtes en aparte X- en Y-coördinaten van de verschillende ventilatieopeningen worden opgeven. Als resultaat van de berekening van de impactscore wordt een rapport verkregen waarin de gegevens vermeld worden op basis waarvan de berekening uitgevoerd werd alsook de berekende impactscore op actuele habitats alsook voor de habitats in de zoekzones. Het rapport van de berekening van de impactscore wordt als bijlage 18.5 toegevoegd Kritische lasten (KL/KDW) verzuring en vermesting Door lange verblijftijden in de atmosfeer (enkele dagen voor SO2 en nog langer voor NOx) kunnen de verzurende componenten al gauw over afstanden tot km getransporteerd worden. De lange-afstandstransporten brengen de verzurende stoffen via droge depositie en vooral via uitregenen tot in ver afgelegen landelijke streken en natuurgebieden. Verzuring is dan ook een grensoverschrijdend probleem dat noodzakelijkerwijze een gecoördineerde internationale aanpak vereist. Omdat NH3 sneller uit de atmosfeer verwijderd wordt, beperkt de invloed daarvan zich voornamelijk tot op enkele kilometers van de bron. Naast het verzurend effect van ammoniakemissie uit de stallen kan deze emissie eveneens een vermestende invloed veroorzaken, dit ten gevolge van de stikstofhoudende samenstelling van ammoniak. Zoals reeds gesteld is de verzurende / vermestende depositie in agrarisch gebied ten gevolge van de ammoniakuitstoot meestal verwaarloosbaar in vergelijking met de verzurende / vermestende invloed van bemesting van de akkers in de omgeving (bron: Richtlijnenboek landbouwdieren). Dit is niet het geval in gebieden met een hoge natuurwaarde, waar beperkingen gelden voor bemesting. Invloeden van de verzurende / vermestende depositie worden bijgevolg enkel uitvoerig beschouwd bij de aanwezigheid van aandachtsgebieden in het studiegebied. De ammoniakemissie werd berekend bij de discipline lucht. De omzetting van ammoniakemissie naar ammoniakdepositie wordt bepaald in de discipline Lucht op basis van IFDM. De verzurende depositie wordt beschouwd door omzetting van de ammoniakdepositie (uitgedrukt in kg/ha/jaar) naar zuurequivalenten, door gebruik te maken van volgende relatie van 1 Zeq = 17 g ammoniak (ofwel 14 g N). De vermestende Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 154/284

155 stikstofdepositie wordt bepaald door de ammoniakdepositie om te zetten naar stikstofdepositie (in 1 g ammoniak zit 0,82 g stikstof). Om te weten hoeveel terrestrische natuur (bos, heide & soortenrijk grasland) tegen verzuring en vermesting door atmosferische depositie beschermd is, is het nodig om de draagkracht tegen verzuring / vermesting te kennen. Deze draagkracht wordt uitgedrukt als de kritische last. Dit is de maximaal toelaatbare depositie per eenheid van oppervlakte voor een bepaald ecosysteem zonder dat er - volgens de huidige kennis - schadelijke effecten optreden. De kritische last verzuring wordt uitgedrukt als zuurequivalenten per hectare en per jaar, de kritische last vermesting in kg stikstof per hectare per jaar. Effectieve verzuring / vermesting treedt pas op indien de depositie uitstijgt boven een bepaald niveau (men spreekt van critical load of duurzaam depositieniveau). Bijgevolg is de kritische last een uitstekende norm om het effect van de verzurende / vermestende depositie te beoordelen. Het concept kritische lasten, dat de gevoeligheid van ecosystemen voor verzurende en vermestende deposities bepaalt, werd in het leven geroepen in het kader van de Conventie over grensoverschrijdende luchtverontreiniging (UNECE LRTAP Convention). De berekening van kritische lasten wordt gecoördineerd door het Coordination Center for Effects (CCE) in opdracht van ICP Modelling and Mapping, wat één van de zes Internationale Cooperatieve Programma s is van de Working Group on Effects van de Conventie LRTAP. Voor de berekening van deze kritische lasten, dient dan ook gebruik gemaakt te worden van een op Europees niveau gestandaardiseerde aanpak die door deze Conventie wordt ondersteund. Kritische lasten worden bepaald op basis van een statische massabalans, waarbij het aanvaardbare lange-termijn niveau van atmosferische depositie berekend wordt voor een ecosysteem dat in evenwicht is met de depositie (steady state). De kritische last wordt volgens de handleiding (Mapping Manual, 2004) berekend waarbij de kritische lastfunctie van N in zijn eenvoudigste model wordt voorgesteld als de som van (i) de netto N-immobilisatie in organisch bodemmateriaal, (ii) de netto verwijdering van N in de geoogste vegetatie, (iii) N-flux naar de atmosfeer door denitrificatie en (iv) uitspoeling van N beneden de wortelzone. Voor het MER worden de kritische depositiewaarden voor verzuring voor Natura 2000 habitattypen gebruikt volgens bijlage 2 van de praktische wegwijzer voor de Passende Beoordeling ( Passende Beoordeling praktische wegwijzer effectgroepen voor het habitatspoor Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1. via lucht-vastleggen huidige werkwijzen in afwachting van de ontwikkeling van PAS : overgangfase, versie 2, 24/02/2015 en Passende Beoordeling praktische wegwijzer effectgroepen voor het habitatspoor Effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1. via lucht Vastleggen huidige werkwijze in afwachting van de ontwikkeling van PAS: overgangsfase, versie 2, 24/02/2015). De kritische depositiewaarden worden weergegeven in onderstaande tabel. Deze werden afgeleid uit Hens M., Neirynck J., 2013, Kritische depositiewaarden voor stikstof voor duurzame instandhouding van Europese habitattypen in Vlaanderen, INBO, nota WBC, gebaseerd op H.F. van Dobben, Bobbink R., Bal D. & van Hinsberg A Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura Alterra rapport Alterra, WUR, Wageningen, Nederland. De kolommen van de tabel hebben volgende betekenis: Code habitattype Code habitatsubtype Nummer van het habitattype Code van de in Vlaanderen onderscheiden subtypes, opgebouwd uit het nummer van het habitattype en een suffix met afkorting voor subtype Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 155/284

156 Naam KDW (kg N/ha/j) van Dobben et al. (2012) KDW (zea/ha/j) Naam van het habitat(sub)type Kritische depositiewaarde in kg N per hectare per jaar, afgerond op hele kilogrammen, volgens van Dobben et al. (2012) Kritische depositiewaarde in zuurequivalenten per hectare per jaar, afgerond op hele kilogrammen, volgens van Dobben et al. (2012) Tabel 78: KDW-waarde van de verschillende habitattypes Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW kg N/ha/j KDW zeq/ha/j Permanent met zeewater van geringe diepte > 34 > 2400 overstroomde zandbanken Estuaria > 34 > Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten > 34 > _zk Buitendijks gelegen zeekraalvegetaties _pol Binnendijks gelegen zeekraalvegetaties _zv Buitendijks hoog schor met zeevetmuurvegetaties Schorren met slijkgrasvegetaties _da Atlantische schorren buitendijks _hpr Binnendijkse zilte vegetaties Embryonale wandelende duinen Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (witte duinen) _had Vastgelegde duingraslanden van kalkarme milieus _hd Vastgelegde duingraslanden van kalkrijke milieus Atlantisch vastgelegde ontkalkte duinen Duinen met Hippophae rhamnoides Duinen met Salix repens ssp. argentea *** Beboste duinen van Atlantische, Continentale en Boreale kustgebied _mp Duinpannen met kalkminnende vegetaties _rest Overige waterrijke biotopen van duinvalleien Psammofiele heide met Calluna en Genista _bu Buntgrasvegetaties op landduinen _dw Dwerghaververbond op landduinen Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten _aom Oeverkruidgemeenschappen _na Eénjarige dwergbiezen vegetaties Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. Vegetaties op hogere zandgronden 3140 Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. Vegetaties in laagveengebied Van nature eutrofe meren met vegetaties van het type Magnopotamion of Hydrocharition Dystrofe natuurlijke poelen en meren Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorende tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachion >34 > Rivieren met slikoevers behorend tot het >34 >2400 Chenopodietum rubri en Bidention 4010** 4010*** Noord-Atlantische vochtige heide Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 156/284

157 Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW kg N/ha/j KDW zeq/ha/j 4030** 4030 Droge Europese heide _kalk Jeneverbesstruweel in kalkgrasland 15* > _hei Jeneverbesstruweel in heide Thermofiele pionierbegroeiingen op kalkrijke stenige bodems Kalkminnend grasland op dorre zandbodems Droge graslanden en struikvormende facies op kalkhoudende bodems _hn Droge heischrale graslanden _hmo Vochtige heischrale graslanden _ha Soortenrijke schraallanden van het struisgrasverbond _hnk Droge kalkrijke heischrale graslanden _ve Basenarm blauwgrasland en veldrusassociatie _mo Blauwgrasland _bz Nitrofiele boszomen _hf Zoomvormende ruigtes van het moerasspireaverbond >34 > _hw Zoomvormende ruigtes van het verbond van harig >34 >2400 wilgenroosje 6430_mr Rietlanden met Echte Heemst, Moeraslathyrus of 26* >2400 Moerasmelkdistel _hu Glanshavergraslanden _hua Graslanden behorende tot het verbond van grote vossenstaart 6510_huk Kalkrijk kamgrasland 22* > _hus Glanshavergraslanden met Grote pimpernel *** Actief hoogveen _base Basenrijk trilveen met ronde zegge _meso Mineraalarm, circum-neutraal overgangsveen _mrd Varen en/of (veen)mosrijke rietlanden op drijftillen _oli*** Oligotroof en zuur overgangsveen Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae Kalktufbronnen met tufsteenformatie <34? > Alkalisch laagveen Niet voor publiek opengestelde grotten n.v.t Beukenbossen van het type Luzulo-Fagetum Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en Taxus in de ondergroei Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum 20* > Midden-Europese kalkminnende beukenbossen 20* >2400 behorende tot het Cephalanthero-Fagion Sub-Atlantische en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukenbossen behorende tot het Carpinion-Betuli Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur 91E0 91E0_bron Goudveil-essenbos E0_eutr Ruigt elzenbos E0_meso Mesotroof broekbos op minder voedselrijke standplaatsen 91E0_oli Oligotroof broekbos, inclusief elzen-berkenbroekbos 26 en berkenbroekbos 1857 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 157/284

158 Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW kg N/ha/j KDW zeq/ha/j 91E0_veb*** Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en esseniepenbos E0_wvb Zachthoutooibos F0 91F0 Gemengde oeverformaties met Quercus robur, Ulmus laevis en Ulmus minor, Fraxinus excelsior of Fraxinus angustifolia langs de grote riveren *voor dit habitattype bestaan er geen KDW in de lijst van H. van Dobben. De waarden zijn ingevuld op basis van gelijkaardige habitats op gelijkaardige standplaatsen. Door verder onderzoek van INBO is dit te bevestigen. ** Een uitzondering wordt gemaakt voor de ecosystemen op grofzandige bodems (Z) : voor droge heide (4030) wordt hier best voorlopig gewerkt met de minimale grens overeenkomstig Meykens (2001), meer bepaald 752,7 Zeq/ha*jaar en voor vochtige heide (4010) op zandbodem met 906,5 Zeq/ha*jaar. *** voor habitattypen waar de KDW een range voorstelt, wordt steeds de minimumwaarde gebruikt. Dit omwille van het feit dat verschillende subhabitattypen tot het habitat kunnen behoren en het niet precies uitgeklaard is welke KDW bij welk subhabitattype behoort. Voor de regionaal belangrijke biotopen die niet kunnen afgeleid worden bovenstaande tabel wordt voor de kritische last verzuring voor soortenrijke graslanden beroep gedaan op Langouche et al., 2002; Janssen & Mensink, 2002; Meykens & Vereecken, 2001, deze worden weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 79: Kritische last verzuring (zuurequivalenten/ha/jaar) voor een aantal ecosystemen (Meykens et al., Albers et al., 2001) Type ecosysteem BWK-type Mediaan (Zeq/ha.jaar) zuur grasland Ha, Hm, Hn neutraal-zuur grasland Hc, Hf, Hj, Hp+, Hu kalkgrasland Hd, Hk cultuurgrasland Hp, Hpr, Hr, Hx rietland Mr Voor naald- en loofbossen werd er, rekening houdend met het bodemtype, op basis van Staelens et al. (2006) een kritische last verzuring bepaald. Hier kunnen ook waarden aan toegevoegd worden wanneer bodemverzuring optreedt (waarden tussen haakjes in onderstaande tabel). Bodemverzuring is de fase voorafgaand aan de fase waarin haarwortels worden beschadigd en kan op langere termijn nefast zijn voor een goede bodemkwaliteit (wegens afname bufferende capaciteit op langere termijn) (waarden volgens Neirynck et al., 2004). Het bedrijf is gelegen in een gebied met bodemkenmerken Segy, Zdg en Sdg (een lemige zandbodem).. Tabel 80: Kritische last verzuring bossen (zuurequivalenten/ha/jaar) Type ecosysteem Loofbos (F.,Q.,E.,V.,R.,L.,N) Naaldbos (P.) Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 158/284

159 Zandig (Z+S) (1.500) (1.500) Lemig (P+L+A) (1.400) (1.600) Kleiig (E+U) (2.100) (2.400) Veen / ( ) waarden wanneer bodemverzuring optreedt Op basis van de statische massabalansmethode (SMB) werden eveneens kritische lasten voor het vermestende effect van stikstof (kritische last vermesting) bepaald. In de Vries (2008), Kros et al. (2008) en van Dobben & van Hinsberg (2008) werden de kritische lasten voor vermesting voor verschillende vegetatietypes beschreven alsook de mogelijke gevolgen van een overschrijding van deze kritische last. De gegevens voor naaldbos werden overgenomen uit Albers et al. (2001). Een overzicht van deze gegevens wordt getoond in onderstaande tabel. Tabel 81: Kritische last vermesting (kg N/Ha.jaar) en mogelijke gevolgen voor overschrijding voor een aantal vegetatietypes Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 159/284

160 In de praktische wegwijzer eutrofiëring en verzuring is een beoordelingskader opgenomen om de impact van de N-depositie als gevolg van de NH3-uitstoot in te schatten. Belangrijk hierbij om te vermelden is dat met de toegepaste methodiek (IFDM-berekeningen, aftoetsen en gebruikt KDW, de visualisatie, e.d.) een grote onzekerheid gepaard gaan. Elke beoordeling dient dan ook hiermee rekening te houden. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 160/284

161 Tabel 82: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en eutrofiëring als gevolg NH3-uitstoot Aandeel voorziene depositie t.o.v. de kritische depositiewaarde van de getroffen gevoelige habitat Niet relevant volgens depositiescan Bij hervergunning Uitbreiding van een bestaande inrichrting Bij een nieuwe inrichting Niet significant Niet significant Niet significant x<3% Niet significant Niet significant Significant 3<x<50% Geen uitspraak over significantie: beoordeling na 2016/2019 Niet significant indien emissiereductie meer of gelijk is aan 30% van de oorspronkelijk vergunde toestand Significant Significant indien de emissiereductie minder is dan 30% x>50% Geen uitspraak over significantie: beoordeling na 2016 Significant Significant Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 161/284

162 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 162/284

163 aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW < 3% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 3%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. Voor nieuwe activiteiten wordt hun bijdrage steeds als significant beschouwd. aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW > 3% < 50% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat groter is dan 3%, maar kleiner dan 50% dan zijn er verschillende significantiekaders, afhankelijk van een hervergunning, een uitbreiding, dan wel een nieuwe activiteit. Voor nieuwe activiteiten wordt steeds beoordeeld dat hun bijdrage significant is. Een uitbreiding van een bestaande activiteit is niet significant indien de emissie daalt met minstens 30 % ten opzichte van de totale emissie van de vergunde situatie vóór de uitbreiding. Dit gebeurt door de totale ammoniakemissie (uitgedrukt in kg NH 3/jaar) van de activiteit in de vergunde toestand te vergelijken met de nieuwe toestand. De beoordeling van de significantie van een hervergunning waarvan het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat groter is dan 3%, maar kleiner dan 50%, wordt uitgesteld gelet op de decretale verlenging van de vergunning. aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW > 50% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat meer is dan 50%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage significant is voor uitbreidingen en nieuwe activiteiten. De beoordeling van de significantie van een hervergunning waarvan het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat meer is dan 50%, wordt uitgesteld gelet op de decretale verlenging van de vergunning. In afwijking van de toepassing van de praktische wegwijzer eutrofiëring en verzuring waarin een beoordelingskader opgenomen is om de impact van de N-depositie als gevolg van de NH3-uitstoot in te schatten voor de SBZ-H, kan worden terug gevallen op de het beoordelingskader in de MER voor verzuring en vermesting voor de SBZ-V. Door de vergelijking te maken van de verzurende respectievelijk vermestende depositie met de overeenstemmende kritische last/kdw kan een beoordeling gebeuren op basis van het referentiekader gebruikt in de MER-richtlijnenhandboek. Aangezien het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied op ongeveer 9 km ten NW van het bedrijf gesitueerd is, is deze beoordeling volgens het significantiekader in het MER richtlijnenboek landbouwdieren weinig zinvol. We beperken ons bijgevolg in dit MER tot de toepassing van de praktische wegwijzer eutrofiëring en verzuring en toetsen we enkel af t.o.v. de KDW waarde van de betrokken habitats. Het significantiekader richtlijnenboek landbouwdieren wordt hier louter ter informatie weergegeven. Tabel 83: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en vermesting Toetsing Deposities > 50 % van de KL/SW Depositie > 10% van KL/SW Beoordeling Significant negatief effect Belangrijke bijdrage 5% van KL/SW < depositie < 10% van KL/SW Relevante bijdrage Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 163/284

164 3% van KL/SW < depositie < 5% van KL/SW Beperkte bijdrage Depositie < 3% van KL/SW Geen of verwaarloosbaar effect Uit bovenstaande blijkt dat er reeds vanaf een bijdrage van 10% aan de kritische last, uitgegaan wordt van een negatief effect. Tien % wordt gekozen omdat ongeveer 50% van de depositie afkomstig is van het buitenland; en dit geeft ruimte aan 5 bedrijven (met elk een eigen bijdrage van 10%) in een gemiddeld gebied van 3 km afstand van kwetsbare gebieden (d.i. de afstand waarbinnen met name ammoniak bijna integraal wordt gedeponeerd), voordat de KL bereikt wordt. Berekening bestaande milieudruk In het kader van de Convention on Long-Range Transboundary Air Pollution (CLRTAP) en van de Vlaamse milieu- en natuurrapportering monitoren zowel de Vlaamse Milieumaatschappij als het INBO deposities van verzurende en vermestende stoffen in Vlaanderen. Zowel VMM als INBO gebruiken daarbij meetstations die continu atmosferische deposities verzamelen en/of de luchtkwaliteit bepalen. De meest recente meetgegevens zijn terug te vinden op Daarnaast gebruikt de VMM het atmosferisch verontreinigingsmodel VLOPS ( Vlaams Operationeel Prioritaire Stoffen -model) voor het gebiedsdekkend opvolgen van de depositie en hun ruimtelijke spreiding (Overloop 2011). Het VLOPS14-model berekent met een ruimtelijke resolutie van 1 km² de jaargemiddelde depositie van verzurende en vermestende stoffen op basis van ruimtelijk gedistribueerde binnen- en buitenlandse emissiegegevens, meteoparameters en van het landgebruik. Via het VLOPS-model wordt dus de bestaande milieudruk weergegeven. Jaarlijks worden de nieuwe meteogegevens van het afgelopen meetjaar toegevoegd aan het model, en wordt het model desgevallend verbeterd. Voor de emissiebestanden geldt niet dat zij steeds betrekking hebben op het afgelopen meetjaar. Meestal zit daar ongeveer 2 jaar tussen. Zo worden bijvoorbeeld de kaarten voor 2011 berekend op basis van emissies van Berekening van doelafstand per habitatvlek Binnen de toetszone wordt de huidige milieudruk bepaald door gebruik te maken van de beschikbare resultaten van het VLOPS-model. Door een vergelijking te maken van het berekende jaargemiddelde van de vermestende depositie uit het VLOPS-model en de grenswaarde van de (potentïele) habitats/voorlopige zoekzones binnen de toetszone is de doelafstand per individuele habitatvlek te bepalen. Door het INBO is een overschrijdingskaart stikstofdeposities gemaakt, waarbij per habitat/voorlopige zoekzone de overschrijding van de KDW is weergegeven Aangezien bij de opmaak van de overschrijdingskaart voor stikstofdepositie is vertrokken van de verrasterde habitatkaart kunnen delen van actuele habitats buiten de contourberekening vallen van de stikstofdepositie. De overschrijdingskaart stikstofdeposities geeft dus voor deze delen van de actuele habitat geen uitkomst. Voor dit deel van de actuele habitat dient de waarde genomen te worden van het dichtst bijgelegen zelfde habitattype, waarvoor de overschrijdingskaart stikstofdeposities wel een uitkomst geeft. In Figuur 27 en in Figuur 28 is cartografisch weergegeven welke de doelafstand van de huidige milieudruk ten opzichte van de grenswaarden voor alle voorkomende (potentiële) habitattypen/voorlopige zoekzones binnen de toetszone is. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 164/284

165 Bij de interpretatie willen de ingekleurde habitatcellen het volgende zeggen: - groen wil zeggen dat er de huidige milieudruk lager is dan de grenswaarde - geel wil zeggen dat huidige milieudruk tussen de 0 en 7 kg N/ha hoger is dan de grenswaarde - zalmroze wil zeggen dat er de huidige milieudruk 7en 14 kg N/ha hoger is dan de grenswaarde Uit het kaartmateriaal blijkt dat t.o.v. de actuele habitats en de voorlopige zoekzones voor een aantal habitatcellen er een overschrijding van KDW werd berekend op basis van de huidige milieudruk in de SBZ-H. De overschrijding ligt in de grootteorde van kg N/ha.jaar voor de meeste habitats. Berekenen van cumulatieve effecten Voor de effectgroep eutrofiëring en verzuring wordt de berekening van de cumulatieve effecten vervangen door een toets aan de actuele milieudruk door stikstofdepositie (zie hoger achtergronddepositie). Een berekening van cumulatieve effecten is immers weinig zinvol, gegeven de hoge achtergronddeposities en de afstand waarover effecten van individuele activiteiten doorwerken. De actuele milieudruk is zelf de resultante van de reële cumulatieve effecten en ze benadert deze dus veel dichter dan mogelijk is via een doorrekening van cumulatie met een selectie aan vergunningen. Concreet betekent dit dat binnen de toetszone wordt nagegaan in welke mate de milieudruk door stikstofdepositie de kritische depositiewaarde van de voorkomende (potentiële) habitats of voorlopige zoekzones al dan niet overschrijdt Verdroging Verdrogingseffecten kunnen optreden door het onttrekken van grondwater en dit zowel door bronbemaling in de aanlegfase als door grondwateronttrekking in de exploitatiefase van de grondwaterwinning. In de discipline Water werd de invloedsstraal berekend van eventueel voorkomende grondwateronttrekkingen. Het inschatten of een grondwateronttrekking zorgt voor een verdrogingseffect is sterk afhankelijk van de gevoeligheid van de voorkomende vegetatie voor verdroging. Voor verdroging zijn er geen kritische lasten bepaald. Het verdrogingseffect kan beoordeeld worden op basis van een kwetsbaarheidsbenadering. Op basis van de aanwezige ecotopen op de BWK kan er een kwetsbaarheidskaart worden opgesteld voor verdroging. Verdroging kan vervolgens beoordeeld worden volgens onderstaande tabel. Tabel 84: Significantiekader ter beoordeling van verdroging Toetsing Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar en gelegen binnen een speciale Beoordeling Significant negatief effect Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 165/284

166 beschermingszone (SBZ-H, SBZ-V) Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen weinig kwetsbaar tot kwetsbaar en kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen niet kwetsbaar, niet kwetsbaar tot weinig kwetsbaar Matig negatief effect Gering negatief effect verwaarloosbaar effect Rustverstoring Het voorspellen en beoordelen van effecten door rustverstoring is niet eenvoudig. Net zoals bij mensen is verstoring voor dieren een 'subjectieve' ervaring. Ook bij dieren kan gewenning optreden, en gegevens over schuwheid en aanpassingsvermogen van een diersoort zijn er nauwelijks. Reijnen en Foppen hebben een aantal studies gepubliceerd waarbij het effect van hetzij autoverkeer, hetzij treinverkeer op bos-, weide- en heidevogels zijn beschreven waaronder Reijnen en Foppen (1991) en Reijnen (1995). Uit het onderzoek bleek dat geluid boven een bepaalde drempelwaarde leidt tot een afname in de draagkracht van een gebied voor vogels. De vastgelegde drempelwaarden en de afname van de dichtheden als een functie van de geluidssterkte verschilt afhankelijk van de onderzochte soort. Voor een aantal soorten zijn dus drempelwaarden beschikbaar maar zeker niet voor alle soorten. De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan 45 db(a) genomen worden EFFECTINSCHATTING Direct ecotoopverlies Het perceel waar de nieuwe stal komt, staat aangeduid als biologisch minder waardevol (hp) soortenarm permanent cultuurgrasland deels op Zdg en deels op Seg. De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). De inplanting van de nieuwe stal, naast de bestaande stallen is op dit vlak dan ook goed gekozen Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie De verzurende/vermestende depositie in agrarisch gebied ten gevolge van de ammoniakuitstoot is meestal verwaarloosbaar in vergelijking met de verzurende/vermestende invloed van bemesting van de akkers in de omgeving. Dit is niet het geval in gebieden met een hoge natuurwaarde, waar beperkingen gelden voor bemesting. Invloeden van de verzurende/vermestende depositie worden bijgevolg hoofdzakelijk beschouwd voor de aanwezige aandachtsgebieden in het studiegebied. De ammoniakemissie werd reeds bepaald in de discipline lucht. De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf Leemans LV bedraagt in de huidige situatie 1785 kg NH3/jaar. In de toekomstige situatie neemt dit toe tot 3045 kg NH3/jaar (een toename van ongeveer 71 %). De verzurende depositie wordt beschouwd door omzetting van de ammoniakdepositie (uitgedrukt in kg/ha/jaar) naar zuurequivalenten, door gebruik te maken van volgende relatie van 1 Zeq = 17 g ammoniak. De vermestende stikstofdepositie wordt bepaald door de ammoniakdepositie om te zetten naar stikstofdepositie (in 1 g ammoniak zit 0,82 g stikstof). Per scenario (vergunde situatie en de geplande situatie) werd er via de impactscoreberekening een simulatie uitgevoerd. Verder zijn ammoniakemissie per scenario, bepaald bij de discipline Lucht, overgenomen van het Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 166/284

167 RLB (Richtlijnenhandboek Landbouwdieren, versie 20/03/2015), nodig als inputparameter voor de impactscoreberekening. De volgende informatie kan teruggevonden worden in de verkregen GIS bestanden t.a.v. actueel habitat en zoekzone: Significantieklasse (Sigklasse), minimum KDW (KDWallmin), depositie veroorzaakt door het bedrijf op habitats (ifdmdep), de totale depositie op habitats (totaldep) en de naam van het habitatgebied (habname). De totale depositie In Figuur 29 in bijlage 18.1 wordt de totale depositie op de actuele habitats weergegeven en in Figuur 30 wordt de totale depositie t.a.v. de zoekzone in de SBZ-H weergegeven. De totale depositie varieert van 26,5 kg N/ha.jaar naar 33,9 kg N/ha.jaar in de vergunde en nieuwe situatie voor de totale depositie op de habitats. De totale depositie in deelgebied 5 'Klokkeven en Volharden' varieert van 26,5 kg tot 28,5 kg N/ha.jaar. Voor deelgebied 1 'Kietvitsheide' varieert de totale depositie van 30,3 kg N/ha.jaar tot 33,9 kg. De minimale KDW van habitat/zoekzone Voor de toe te passen kritische lasten of depositiewaarden wordt gewerkt met de documenten: PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR Effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1 via lucht (versie 2-24/02/2015) en PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1 via lucht (versie 2-24/02/2015) De gebruikte KDW werden gehaald uit het rapport van Alterra met kenmerk Alterra rapport 2397, van Dobben H.F., Bobbink R., Bal D. & van Hinsberg A 'Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000.' In Figuur 31 in bijlage 18.1 wordt de minimale KDW t.a.v. actueel habitat weergegeven. In Figuur 32 wordt de minimale KDW t.a.v. de zoekzone weergegeven.uit bovenstaande kunnen voor deze MER van toepassing zijnde elementen volgende kritische depositiewaarde (KDW) afgeleid worden voor actueel habitat binnen de afstand van ca 2,5 km. Uit bovenstaande kunnen voor deze MER van toepassing zijnde elementen volgende kritische lasten afgeleid worden: Loofbos (9190) Kritische last voor verzuring = 1071 Zeq/ha.jaar Kritische last voor vermesting habitat 9190= 15 kg N/ha.jaar, Heide ( ) Kritische last voor verzuring voor habitat 4030 = 1071 Zeq/ha.jaar, 4010 =786 Zeq/ha.jaar (bodem ter hoogte van de heidehabits is Sdg en Seg) Kritische last voor vermesting voor habitat 4030 = 15 kg N/ha.jaar, 4010 = 11 kg N/ha.jaar HAB 3130_na, 3130_aom Kritische last voor verzuring voor habitat 3130 = 571 Zeq/ha.jaar Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 167/284

168 Kritische last voor vermesting voor habitat 3130 = 8 kg N/ha.jaar HAB 7150 Kritische last voor verzuring voor habitat 7150 = 1429 Zeq/ha.jaar Kritische last voor vermesting voor habitat 7150 = 20 kg N/ha.jaar RBBSF Kritische last voor verzuring voor RBBSF = 1906 Zeq/ha.jaar Kritische last voor vermesting voor RBBSF = 34 kg N/ha.jaar De bijdragen voor verzuring en vermesting De vermestende depositie die veroorzaakt wordt door het bedrijf voor de actuele habitats en de zoekzones binnen de SBZ-H wordt weergegeven in figuren in bijlage De verzurende depositie werd niet weergegeven in extra kaarten gezien de KDW voor verzuring omgerekend naar vermesting nagenoeg geen verschil geeft in de contouren voor de actuele habitats. De contouren met de bijdragen van het bedrijf voor vermesting t.o.v. de minimale KDW waarden voor de habitattypes worden t.a.v. de habitatkaart versie 2014 binnen de SBZ-H weergegeven. Er kunnen 5 contouren weergegeven worden voor de depositie: >50% van de KDW; 10-50% van de KDW; 5-10% van de KDW; 3-5% van de KDW. 1-3% van de KDW De contour van de 50%-bijdrage t.o.v. KDW is logischerwijs de kleinste, deze van de 1-3%-bijdrage de grootste. In Figuur 33 in bijlage 18.1 wordt de bijdrage van het bedrijf t.a.v. actueel habitat weergegeven in % voor vermesting voor de vergunde situatie. In Figuur 34 wordt de bijdrage t.a.v. de zoekzone weergegeven voor vermesting. In Figuur 35 in bijlage 18.1 wordt de bijdrage van het bedrijf t.a.v. actueel habitat weergegeven in % voor vermesting voor de nieuwe situatie. In Figuur 36 wordt de bijdrage t.a.v. de zoekzone weergegeven voor vermesting in de nieuwe situatie. Zodoende kon per vegetatie-eenheid en per scenario de ammoniakdepositie bepaald worden voor de dichtste habitats/zoekzones gelegen binnen SBZ-H. Het resultaat van de impactscoreberekening in de vergunde en de toekomstige situatie wordt hieronder weergegeven. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 168/284

169 Berekende bijdrage van de ammoniakemissies van de exploitatie of van het voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde van het habitatgebied (impactscore) voor de vergunde situatie. Procentuele bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde voor de actuele oppervlakten habitattypen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H) 0,80% Dit is de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de milieudruk op het vlak van ammoniakemissies op het meest problematische punt in het SBZ Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats, rekening houdend met het actueel habitat dat op meter van uw exploitatie of van de locatie van het voorgestelde project ligt. Procentuele bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde voor de actuele oppervlakten habitattypen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H) én de potentiële oppervlakten habitattypen in zoekzones voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen (IHD) 0,81% Dit is de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de milieudruk op het vlak van ammoniakemissies op het meest problematische punt in het SBZ Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats, rekening houdend met het actueel habitat en de zoekzones voor de instandhoudingsdoelstellingen dat op 868 meter van uw exploitatie of van de locatie van het voorgestelde project ligt. Dit getal is de impactscore van uw exploitatie. Berekende bijdrage van de ammoniakemissies van de exploitatie of van het voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde van het habitatgebied (impactscore) voor de nieuwe situatie. Procentuele bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde voor de actuele oppervlakten habitattypen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H) 1,30% Dit is de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de milieudruk op het vlak van ammoniakemissies op het meest problematische punt in het SBZ Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats, rekening houdend met het actueel habitat dat op meter van uw exploitatie of van de locatie van het voorgestelde project ligt. Procentuele bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde voor de actuele oppervlakten habitattypen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H) én de potentiële oppervlakten habitattypen 1,32% Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 169/284

170 in zoekzones voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen (IHD) Dit is de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de milieudruk op het vlak van ammoniakemissies op het meest problematische punt in het SBZ Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats, rekening houdend met het actueel habitat en de zoekzones voor de instandhoudingsdoelstellingen dat op 882 meter van uw exploitatie of van de locatie van het voorgestelde project ligt. Dit getal is de impactscore van uw exploitatie. In onderstaande tabel wordt de vermestende depositie per habitattype en per scenario weergegeven. Dit wordt ook gedaan voor verzuring. Tabel 85: Vermestende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties in SBZ-H habitat Afstand tot bedrijf (m) vergunde situatie (N/ha.jaar) % tav KD in vergunde situatie Nieuwe situatie (N/ha.jaar) % tav KD in nieuwe situatie Deelgebied 5: 'Klokkeven-Volharden' 3130_na (100%) 980 m W 0,046 0,58 0,075 0, _na (100 %) 1070 m W 0,064 0,80 0,104 1,30 RBBSF(100%) 1100 m W 0,038 0,11 0,062 0, _aom (100%) 1250 m W 0,035 0,44 0,057 0, (100%) 1200 m W 0,032 0,21 0,054 0, ,7150,gh_ao,4030 ( %) 1380 m W 0,026 0,24* 0,041 0, ,4010 (70-30%) 1420 m W 0,025 0,17* 0,040 0,27 Deelgebied 1: 'Kietvitsheide' 9190 (100%) 1525 m O 0,038 0,25 0,062 0, (100%) 1725 m O 0,034 0,23 0,058 0, ,gh (70-30%) 1875 m O 0,028 0,19 0,049 0, ,bos (100%) 1845 m O 0,031 0,21 0,053 0,35 Gh,4030bos (70-30%) 1730 m O 0,037 0,25 0,064 0,43 * % bijdrage t.a.v. de KDW van de habitat met het grootste aandeel in de vegetatie De bijdrage van de kritische depositiewaarde voor vermesting, die de verschillende habitats ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor vermesting voor de weerhouden habitattypes dicht bij het bedrijf ligt tussen de 0,11 % en de 0,80 % in de vergunde situatie en tussen de 0,18 en 1,30 % in de nieuwe. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de habitats in de SBZ-H ligt in de vergunde en de nieuwe situatie voor alle habitats onder de 3 %. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 170/284

171 Tabel 86: Vermestende depositie voor het dichtste punt in de zoekzone voor de verschillende KDW's in SBZ-H KDW-zoekzone Afstand tot bedrijf (m) vergunde situatie (N/ha.jaar) % tav KD in vergunde situatie Nieuwe situatie (N/ha.jaar) % tav KD in nieuwe situatie Deelgebied 5 'Klokkeven-Volharden' m 0,081 0,81 0,132 1, m 0,045 0,57 0,077 0, m 0,033 0,22 0,055 0, m 0,026 0,15 0,041 0, m 0,018 0,16 0,029 0, m 0,014 0,05 0,021 0, m 0,012 0,04** 0,019 0,06** Deelgebied 1 'Kietvitsheide' m 0,041 0,27 0,070 0, m 0,030 0,3 0,052 0, m 0,027 0,23 0,046 0,39 ** De waarde dient niet meegenomen te worden in de beoordeling gezien de totale depositie lager ligt dan de KDW op die plaats. De hoogste bijdrage van het bedrijf t.a.v. in de zoekzones voor vermesting varieert in de vergunde situatie van 0,05, % tot 0,81 % afhankelijk van de minimale KDW dit op die plaats van toepassing is. In de nieuwe situatie stijgt de bijdrage van het bedrijf. De maximale bijdrage varieert van 0,08 % naar 1,32 %. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de zoekzones in de SBZ-H ligt in de vergunde situatie onder de 3 % voor vermesting. Dit blijft ook zo in de nieuwe situatie. Uit de voorgestelde contouren blijkt duidelijk de verschillen tussen de vergunde situatie en de toekomstige situatie. Het vergroten van de contouren heeft te maken met de stijging van ammoniakproductie in de nieuwe situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2014 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de vermestende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 3%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 171/284

172 Tabel 87: Verzurende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties in SBZ-H habitat Afstand tot bedrijf (m) Vergunde situatie (Zeq/ha.jaar) % tav KD in vergunde situatie Nieuwe situatie (Zeq/ha.jaar) % tav KD in nieuwe situatie Deelgebied 5: 'Klokkeven-Volharden' 3130_na (100%) 980 m W 3,30 0,58 5,38 0, _na (100 %) 1070 m W 4,59 0,80 7,46 1,31 RBBSF(100%) 1100 m W 2,73 0,14 4,45 0, _aom (100%) 1250 m W 2,51 0,44 4,09 0, (100%) 1200 m W 2,30 0,21 3,87 0, ,7150,gh_ao,4030 ( %) 1380 m W 1,87 0,24* 2,94 0, ,4010 (70-30%) 1420 m W 1,79 0,17* 2,87 0,27 Deelgebied 1: 'Kietvitsheide' 9190 (100%) 1525 m O 2,73 0,25 4,45 0, (100%) 1725 m O 2,44 0,23 4,16 0, ,gh (70-30%) 1875 m O 2,01 0,19 3,52 0, ,bos (100%) 1845 m O 2,22 0,21 3,80 0,35 Gh,4030bos (70-30%) 1730 m O 2,65 0,25 4,59 0,43 * % bijdrage t.a.v. de KDW van de habitat met het grootste aandeel in de vegetatie De bijdrage van de kritische depositiewaarde voor verzuring, die de verschillende habitats ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor verzuring voor de weerhouden habitattypes ligt tussen de 0,14 % en de 0,80 % in de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor verzuring voor de weerhouden habitattypes ligt tussen de 0,23 % en de 1,31 % nieuwe situatie. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de habitats in de SBZ-H ligt in de vergunde en de nieuwe situatie voor alle habitats onder de 3 %. Tabel 88: Verzurende depositie voor het dichtste punt in de zoekzone voor de verschillende KDW's in SBZ-H KDW-zoekzone Afstand tot bedrijf (m) Vergunde situatie (Zeq/ha.jaar) % tav KD in vergunde situatie Nieuwe situatie (Zeq/ha.jaar) % tav KD in nieuwe situatie Deelgebied 5 'Klokkeven-Volharden' m 5,81 0,81 9,47 1, m 3,23 0,57 5,52 0, m 2,37 0,22 3,92 0,37 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 172/284

173 m 1,87 0,15 2,94 0, m 1,29 0,16 2,08 0, m 1,00 0,05 1,51 0, m 0,86 0,04** 1,36 0,06** Deelgebied 1 'Kietvitsheide' m 2,94 0,27 5,02 0, m 2,15 0,30 3,73 0, m 1,94 0,23 3,30 0,39 ** De waarde dient niet meegenomen te worden in de beoordeling gezien de totale depositie lager ligt dan de KDW op die plaats.de hoogste bijdrage voor verzuring van het bedrijf t.a.v. in de zoekzones (dichtst gelegen bij de bedrijf) varieert in de vergunde situatie van 0,05 % tot 0,81 % afhankelijk van de minimale KDW dit op die plaats van toepassing is. In de nieuwe situatie stijgt de bijdrage van het bedrijf. De maximale bijdrage t.a.v. de zoekzones varieert van 0,08 % naar 1,33 % voor verzuring. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de zoekzones in de SBZ-H ligt in de vergunde situatie onder de 3 % voor verzuring. Dit blijft ook zo in de nieuwe situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2014 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 3%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen Verdroging Ter hoogte van het bestaande bedrijf zijn er natte lemige en matig natte zandgronden (Segy) en (Zdgy). De nieuwe stal komt op dezelfde bodemtypes. Aan de matig natte en natte bodems wordt respectievelijk een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 40 en 130 en tussen 15 en 100 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) gekoppeld. In de huidige en toekomstige situatie wordt respectievelijk een daling van de watertafel van 50 cm voor de grondwaterwinning bereikt op < 0,1 m en 0,8 m. Enkel ter hoogte van de grondwaterwinning daalt bijgevolg de grondwatertafel met meer dan 50 cm. Binnen de verlagingscontour van 50 cm liggen er dus ook geen bedrijfsvreemde waterwinningen, waardoor de impact aanvaardbaar is. In de vergunde en toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 5 cm respectievelijk bereikt op 30 m en 79 m. Binnen deze straal liggen volgens de biologische waarderingskaart biologisch minder waardevolle percelen en soortenarm permanent cultuurgrasland, akkers op zandige bodem en bomenrij met dominantie van zomereik. Dit zijn geen droogtegevoelige gebieden, waardoor wordt uitgegaan van een aanvaardbare impact. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 173/284

174 Rustverstoring Het bedrijf ligt niet in het Vogelrichtlijngebied. De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan de 45 db(a)-contour, genomen worden. Op ca 680 m van het bedrijf ligt een Speciale beschermingszone (SBZ) met name het habitatrichtlijngebied "Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats". Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied ligt op ongeveer 9 km ten NW van het bedrijf. Op ca 2 km ten NW ligt het erkend natuurreservaat "De Bonte Klepper" en op ca 3,5 km ten ZO ligt het Vlaamse natuurreservaat "Duivelskuil". Rekening houdend met de BWK-aanduidingen bevinden er zich binnen het studiegebied een aantal waardevolle eenheden (zie hoofdstuk 5.6.). Op 610 m ten W van het bedrijf ligt een VEN-gebied van het type gen (Grote eenheid natuur). Het betreft 'De Kempense kleiputten en het nummer van het gebied is 307. De invloedsstraal werd berekend in de discipline Geluid. Ter hoogte van de hierboven beschreven gebieden, is het specifieke geluid van de ventilatoren en de transporten lager dan de gemiddelde drempelwaarde van 45 db(a). Dit is zo in de bestaande situatie en in de toekomstige situatie. Bijgevolg kan er geconcludeerd worden dat er geen rustverstoring is voor de vogels in deze gebieden SYNTHESE Direct ecotoopverlies ten gevolge van de nieuwe infrastructuren werd als geen of verwaarloosbaar effect beschouwd, aangezien de nieuwe stal op een perceel permanent soortenarm cultuurgrasland komt (hp), dat aangeduid staat als biologisch minder waardevol. Het bedrijf ligt niet in een SBZ. Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden is deze inrichting gelegen op ca 680 m van een SBZ (speciale beschermingszone), nl. het habitatrichtlijngebied "Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats". Dit gaat om deelgebied 5 'Klokkeven- Volharden', ten westen van het bedrijf. De afstand van het bedrijf t.a.v. gebied 1 'Kietvitsheide' is 1,4 km. Dit deelgebied ligt ten oosten van het bedrijf.. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied ligt op ongeveer 9 km ten NW van het bedrijf. De inrichting is ook niet gelegen in of nabij een Ramsargebied. In de omgeving van het bedrijf, op 610 m ten westen ligt het VEN-gebied 'De Kempense kleiputten' (nummer 307)' (type GEN). In een straal van 1 km rond het bedrijf liggen een beperkt aantal waardevolle vegetaties. Aan de westkant van het bedrijf bevinden zich een aantal waardevolle elementen eutrofe plassen en ruigten met struik en boomopslag, evenals een zeer waardevolle element met name een eiken-berkenbos (qb). Ten oosten liggen een aantal waardevolle elementen. Het gaat om een kasteelpark, een dijk, struweelopslag en verruigd rietland. Ten noordoosten liggen versnipperd een aantal loofhoutaanplantingen. Een aantal van de waardevolle vegetaties zijn habitatvegetaties. Het gaat om de habitatypes 91EO_vn (Bossen op alluviale grond met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae ), 3130_na (eenjarige dwergbiezenvegetatie), rbbmr (regionaal belangrijk biotoop rietland), rbbsf (regionaal belangrijk biotoop moerasbos van breedbladige wilgen). Enkel het habitiat 3130_na overlapt met de SBZ-H. In de onderstaande tabel worden de habitats, gedeeltelijke habitats en RBB's weergegeven de in ruime omgeving van het bedrijf die vallen binnen de SBZ-H. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 174/284

175 Habitattype Afstand tot bedrijf Omschrijving SBZH-deelgebied 5 'Klokkeven-Volharden' 3130_na (100%) 980 m W eenjarige dwergbiezenvegetatie 3130_na (100 %) 1070 m W eenjarige dwergbiezenvegetatie RBBSF(100%) 1100 m W regionaal belangrijk biotoop moerasbos van breedbladige wilgen 3010_aom (100%) 1250 m W oeverkruidgemeenschappen 4030 (100%) 1200 m W Droge Europese heide 4010,7150,gh_ao,4030 ( %) 1380 m W Noordatlantische vochtige heide, slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion, Droge Europese heide 4030,4010 (70-30%) 1420 m W Droge Europese heide, Noordatlantische vochtige heide 9190 (100%) 1525 m O Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur SBZ-H-deelgebied 1 'Kietvitsheide' 4030 (100%) 1725 m O Droge Europese heide 9190,gh (70-30%) 4030,bos (100%) Gh,4030bos (70-30%) 1875 m O 1845 m O 1730 m O Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur, geen habitat Droge Europese heide, bos Geen habitat, Droge Europese heide, bos Als aandachtsgebied worden de volgende habitattypes beschouwd (gelegen in de SBZ-H) : 9190_doel: Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur, 3130_na: eenjarige dwergbiezenvegetatie, 3130_aom: oeverkruidgemeenschappen, 4010: Noordatlantische vochtige heide, 4030: Droge Europese heide, 7150: slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion, RBBSF: regionaal belangrijk biotoop moerasbos van breedbladige wilgen. De zoekzones voor worden in de speciale beschermingszone worden ook meegenomen. Uit de voorgestelde contouren blijkt duidelijk de verschillen tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie. De uitbreiding van de contouren voornamelijk richting noordoosten heeft te maken met de ligging de meest voorkomende windrichting. De bijdrage van de kritische depositiewaarde voor vermesting, die de verschillende habitats ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor vermesting voor de weerhouden habitattypes dicht bij het bedrijf ligt tussen de 0,11 % en de 0,80 % in de Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 175/284

176 vergunde situatie en tussen de 0,18 en 1,30 % in de nieuwe. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de habitats in de SBZ-H ligt in de vergunde en de nieuwe situatie voor alle habitats onder de 3 %. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor verzuring voor de weerhouden habitattypes ligt tussen de 0,14 % en de 0,80 % in de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor verzuring voor de weerhouden habitattypes ligt tussen de 0,23 % en de 1,31 % nieuwe situatie. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de habitats in de SBZ-H ligt in de vergunde en de nieuwe situatie voor alle habitats onder de 3 %. De hoogste bijdrage van het bedrijf t.a.v. in de zoekzones voor vermesting varieert in de vergunde situatie van 0,05, % tot 0,81 % afhankelijk van de minimale KDW dit op die plaats van toepassing is. In de nieuwe situatie stijgt de bijdrage van het bedrijf. De maximale bijdrage varieert van 0,08 % naar 1,32 %. De hoogste bijdrage voor verzuring van het bedrijf t.a.v. in de zoekzones (dichtst gelegen bij de bedrijf) varieert in de vergunde situatie van 0,05 % tot 0,81 % afhankelijk van de minimale KDW dit op die plaats van toepassing is. In de nieuwe situatie stijgt de bijdrage van het bedrijf. De maximale bijdrage t.a.v. de zoekzones varieert van 0,08 % naar 1,33 % voor verzuring. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats (actueel en in de zoekzones) volgens de BWKv kaart geen negatieve effecten te verwachten zijn ten gevolge van de verzurende en vermestende deposities van het bedrijf in de huidige situatie en in de toekomstige situatie. Inzake het gebruik van de eigen grondwaterwinning wordt in de huidige en toekomstige situatie respectievelijk een daling van de watertafel van 50 cm bereikt op < 0,1 m en 0,8 m. Enkel ter hoogte van de grondwaterwinning daalt bijgevolg de grondwatertafel met meer dan 50 cm. Binnen de verlagingscontour van 50 cm liggen er dus ook geen bedrijfsvreemde waterwinningen, waardoor de impact aanvaardbaar is. In de vergunde en toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 5 cm respectievelijk bereikt op 30 m en 79 m. Binnen deze straal liggen volgens de biologische waarderingskaart biologisch minder waardevolle percelen en soortenarm permanent cultuurgrasland, akkers op zandige bodem en bomenrij met dominantie van zomereik. Dit zijn geen droogtegevoelige gebieden, waardoor wordt uitgegaan van een aanvaardbare impact. Ook effecten ten gevolge van rustverstoring werden als verwaarloosbaar ingeschat. Voor de thema s direct ecotoopverlies, verdroging, rustverstoring zijn de milieueffecten op fauna en flora te verwaarlozen zodat milderende maatregelen zich niet opdringen MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Voor door het bedrijf genomen milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid Door het bedrijf geplande maatregelen De nieuwe stal wordt ammoniakemissiearm uitgevoerd. Als systeem wordt gekozen voor P-6.4, idem aan de bestaande stallen. Het systeem P-6.4 betreft : Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag. De ammoniakemissie wordt beperkt door het drogen en verwarmen van de mest-strooisellaag door middel van een warmtewisselaar en continu draaiende circulatieventilatoren. De warmtewisselaar zorgt ervoor dat warme ventilatielucht vanuit de stal verse lucht opwarmt. Bij lengteventilatie wordt de opgewarmde verse Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 176/284

177 ventilatielucht door circulatieventilatoren vermengd met de warme stallucht boven in de stal en naar het staluiteinde gedreven dat zich tegenover de ventilatoren bevindt. Via de topgevelwand(en) wordt de lucht terug over de strooisellaag geleid. Door het mengen van de stallucht wordt een gelijkmatige temperatuur in de gehele stal bereikt. De mest-strooisellaag wordt gedroogd en de zware CO2 wordt bij de dieren verdreven. Voor verdere door het bedrijf geplande milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Er wordt evenwel de aandacht op gevestigd dat wat ammoniakdepositie betreft, het hier om een worst-casescenario gaat, en dat een goed ontwikkeld groenscherm rond het bedrijf een deel van de ammoniakuitstoot zou kunnen opvangen, waardoor de werkelijke depositie vermoedelijk lager zal liggen. Dit kan afgeleid worden uit o.a. Nederlands onderzoek. Windsingel: In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et.al.,2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met stuiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca In de studie werden op korte afstand van de bron, voor de windsingel, tot 6 maal hogere concentraties ammoniakconcentraties gemeten dan voorspeld voor een situatie zonder windsingel. De ammoniak wordt als het ware bij de bron gehouden. Als gevolg hiervan was het gebied waar er een verzurende depositie kan optreden kleiner. Om een grootteorde te geven, bleek uit de meetcampagne dat de afstand van het bedrijf tot waar de ammoniakemissie het achtergrondniveau van de omgeving bereikte ongeveer 485 m bedroeg, terwijl deze afstand in het geval dat er geen windsingel zou aanwezig geweest zijn (berekening op basis van een verspreidingsmodel) ongeveer 815 m zou bedragen. M.a.w. is er in dit rekenvoorbeeld een afname van 40% van de invloedsstraal. Vanzelfsprekend zal veel afhankelijk zijn van de precieze klimatologische omstandigheden windrichting, windsterkte, neerslag, ), alsook van de morfologie van de windsingel zelf. Uit de meetcampagne bleek dat windsingels wel degelijk in staat zijn om de verspreiding van emissies te verminderen. Een aanvullende studie (Van Dijk et. al., 2005) moest duidelijkheid brengen op welke manier ze dit doen. Landschapselementen zoals windsingels vormen een fysiek opstakel voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee processen: filtering en snelheidsdemping. De filterende werking is een gevolg van de gasuitwisseling tussen blad en atmosfeer waarvoor een zekere turbulentie rond het blad nodig is. Om de luchtbeweging in een beplanting in stand te houden moet deze een zekere openheid (optische porositeit) hebben. De structuur van een windsingel is bepalend voor het effect op de verspreiding van agrarische emissies. Eenduidige criteria voor het ontwerpen van een optimaal functionerende windsingel zijn nog niet voorhanden. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak (maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur) tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. Voor NO2 bleek dat de filterende werking als gevolg van opname door de planten in de windsingel geschat kan worden op maximaal 10%. Voor ammoniak zou dit percentage hoger liggen. Precieze cijfers zijn niet voor handen. In het kader van de effectbeoordeling ten aanzien van het aandachtsgebied is de uitbouw van een windsingel niet noodzakelijk. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 177/284

178 Verlagen van ruw eiwit in het voeder Deze maatregel is gericht op het verlagen van de stikstofuitscheiding van pluimvee en daarmee de ammoniakemissie. Eiwitten in het voer bestaan uit aminozuren, waarvan stikstof een belangrijke component is. Na het opnemen van het rantsoen scheidt het pluimvee stikstof uit via mest en urinezuur. Door de behoefte en het aanbod van stikstof beter op elkaar af te stemmen, is het overschot aan stikstof te verminderen. Het terugbrengen van het ruw eiwitgehalte in het voer is hiervoor een goede maatregel. Door de behoefte en aanbod van eiwit en aminozuren beter af te stemmen op de groeicurve van het kuiken, is de uitscheiding van urinezuur te verminderen en daardoor het risico op vorming van ammoniak. Voor de verdere aanbevelingen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 178/284

179 5.7 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 37 Kaart traditionele landschappen Figuur 38 Kaart landschapsatlas met weergave van relictzones, lijnrelicten en puntrelicten Figuur 39 Kaart landschapskenmerken met weergave cluster van vlakvormige landschapskenmerken Figuur 40 Geoportaal Onroerend Erfgoed met aanduiding van het bedrijf Leemans LV AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied omvat vooreerst het projectgebied (= de locatie van de installatie). Het wordt dan lateraal uitgebreid om de eventuele zichtbaarheidszone rond de ingreep te vatten. Die wordt bepaald door de afstand van waarop de ingreep als dominante beelddrager in het landschapsbeeld nog zichtbaar is. Als studiegebied wordt de omgeving binnen een straal tot 1 km rondom het bedrijfscentrum beschouwd TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen: - Eigen terreinwaarnemingen + foto s - Lijst van beschermde monumenten en landschappen (Afdeling M&L) - Landschapsatlas (GIS-Vlaanderen) - Traditionele landschappen Vlaanderen (Antrop, 2002) - Topografische kaart - Luchtfoto s Agiv De referentiesituatie voor het landschap wordt besproken op basis van het terreinbezoek, topografische kaartenmateriaal, orthofoto en foto s van het bedrijf en de bedrijfsomgeving, de Landschapsatlas en de algemene literatuur, zoals onder andere: Traditionele landschappen in Vlaanderen (Antrop et al., 2002). Hierbij wordt een algemeen beeld van het landschap geschetst, alsook dieper ingegaan op eventuele ankerplaatsen, relictplaatsen, lijnelementen, enz. typerend voor de bedrijfsomgeving METHODIEK Een veeteeltbedrijf is meestal gelegen in een agrarisch landschap, gekenmerkt door min of meer wijdse zichten. Gezien de grootschaligheid van een intensief veeteeltbedrijf, kan dit een sterke impact hebben op de omgeving. Onder landschap wordt verstaan een begrensde oppervlakte met een geringe dichtheid van bebouwing en een onderlinge samenhang waarvan de verschijningsvorm en de samenhang het resultaat zijn van natuurlijke processen en van maatschappelijke ontwikkelingen. De drie effectgroepen zoals weergegeven in het disciplinerichtlijnenboek Landschap, Bouwkundig erfgoed & Archeologie worden besproken: het landschap als relatiesysteem Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 179/284

180 de erfgoedaspecten de perceptieve aspecten Het landschap als relatiesysteem Structuren drukken relaties tussen elementen uit. Met betrekking tot landschappen worden structuren zowel ruimtelijk, functioneel als temporeel gedefinieerd. Voorbeelden van ruimtelijke structuren zijn bewoningspatroon, wegennet, percelering. Er zal worden nagegaan of het project enige relatie- of structuurwijzigingen met zich mee brengt. Het effect is moeilijk kwantitatief uit te drukken, waardoor de beoordeling eerder gebaseerd is op deskundigenoordeel. Volgend significantiekader wordt gehanteerd: Tabel 89: Significantiekader ter beoordeling van wijzigingen die de landschappelijke structuren beïnvloeden Toetsing Grote wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties drastisch verstoort Duidelijk waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties verstoort Beperkt waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties verandert en/of nadelig beïnvloedt Geen wijziging van de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembaar is Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect De erfgoedaspecten Er dient rekening gehouden te worden met drie soorten 'erfgoedwaarden': 1. landschap 2. bouwkundig erfgoed 3. archeologie Tot het bouwkundig erfgoed behoren de historische gebouwen. Een bijzondere categorie binnen het bouwkundig erfgoed vormen de monumenten. De term 'monument' is voorbehouden voor bij wet beschermd bouwkundig erfgoed. Ook de voorlopig beschermde monumenten vallen hieronder. Het beschermd erfgoed omvat de beschermde landschappen, beschermde archeologische monumenten en zones, beschermde monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten. Stads- en dorpsgezichten zijn een groepering van een of meer monumenten en/of onroerende goederen met omgevende bestanddelen zoals onder andere beplantingen, omheiningen, waterlopen, bruggen, wegen, straten en pleinen, die wegens hun artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde van algemeen belang is. Hiertoe behoort ook de directe, er onmiddellijk mee verbonden visuele omgeving van een monument die door haar beeldbepalend karakter de intrinsieke waarde van het monument tot zijn recht doet komen dan wel door haar fysische eigenschappen de instandhouding en het onderhoud van het monument kan waarborgen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 180/284

181 Als archeologisch erfgoed worden beschouwd alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden waarvan het behoud en de studie bijdragen tot het reconstrueren van de bestaansgeschiedenis van de mensheid en haar relatie tot de natuurlijke omgeving, en ten aanzien waarvan opgravingen of ontdekkingen en andere methoden van onderzoek betreffende de mensheid en haar omgeving de voornaamste bronnen van informatie zijn. Voorspelling van de effecten op gekende erfgoedelementen (monumenten, relicten, zichten, ensembles...) impliceert het inschatten van het mogelijke waardeverlies. Tabel 90: Significantiekader ter beoordeling van de verstoring van de erfgoedwaarde Toetsing Grote verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. directe aantasting van erfgoed door vergravingen, verwijdering KLE s Matige verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. erfgoedzone beïnvloed door een negatieve beelddrager in een open landschap Geringe verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb erfgoedwaarde beperkt beïnvloed door een negatieve beelddrager (landbouwinfrastructuur) in een gesloten landschap Geen verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect De perceptieve aspecten In de meeste MER's voor intensieve veeteeltbedrijven is het wijzigen van de perceptieve kenmerken de belangrijkste effectengroep binnen de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed & archeologie. Landbouwbedrijven bepalen mee het karakter van het platteland. Dat platteland wordt niet alleen gebruikt door land- en tuinbouwers, maar ook door plattelandsbewoners en recreanten. Door een goede integratie van de land- en tuinbouwbedrijven kan de landbouwsector z n steentje bijdragen tot een mooi en aantrekkelijk platteland. Tabel 91: Significantiekader ter beoordeling van de perceptieve kenmerken Toetsing Drastische aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Beperkte vermindering van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Geen wijziging of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembare verstoring Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 181/284

182 5.7.4 TOELICHTING REFERENTIESITUATIE Geografische situering Rekening houdend met de indeling van Vlaanderen in Traditionele Landschappen (Antrop et a., 2002) is het bedrijf gelegen in het Traditionele Landschap 'Land van Brecht (code )'. Het is een subeenheid van de Traditionele Landschappen de Noorderkempen (code ). Dit is weergegeven in Figuur 37 in bijlage De landschapseenheid wordt gedomineerd door open, grootschalige landbouwgronden. Het zijn hoofdzakelijk botanisch arme akkers en cultuurgraslanden met een groot faunistisch belang voor weidevogels. Relicten van de voormalige vegetaties op voedselarme, vochtige tot natte zandgronden zijn het best bewaard gebleven in de Maatjes en de Brechtse Heide. Verder komen ze verspreid in het landbouwgebied en in kleine landschapselementen voor. In de nabijheid van de verspreide dorpskernen en op de noordelijk gelegen duinruggen wordt het landschap bosrijker en kleinschaliger. Belangrijke bos- en parkbestanden zijn het Sterbos, De Hees, de Horendonkse bossen en de bossen op de duinen rond Meerle. In deze halfopen gevarieerde randzones blijven weidevogels aanwezig maar verbreden de faunistische waarden naar roof- en zangvogels en, plaatselijk, libellen, dagvlinders en amfibieën. Ook de botanische waarden zijn hier plaatselijk hoog (heide-, ven en veenrelicten). Met name de twee hoogveenrelicten (Rommensbos, Ringven) zijn prioritair voor het natuurbehoud. Oppervlaktewater heeft een belangrijke structurerende en natuurbehoudwaarde in deze omgeving. Bij de natuurlijke waterlopen gaat het om Kleine Aa, de Weerijsbeek en de Mark. Belangrijke kunstmatige oppervlaktewaters zijn de oude turfvaarten in Essen/Kalmthout, het kanaal Dessel-Schoten en de talrijke kleiputten die in de nabijheid hiervan werden uitgegraven. De kleiputten zijn in twee grote zones onder te verdelen: Hoofsweer/Kooldries en Volharding-Leeuwerk-Klokkeven. Voor de Traditionele Landschappen de 'Noorderkempen' worden volgende kenmerken gegeven: Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 182/284

183 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 183/284

184 Landschapsatlas (ankerplaatsen ) Binnen een straal van 1 km liggen een aantal relictzones: ten W van het bedrijf, ligt het 'Kleiontginningsgebied Klein Veerle, St.-Lenaarts en St.-Jozef (R10048)'. Ten N-NO van het bedrijf ligt de relictzone 'Open akker Rijkevorsel en domein ter Looi (R10050). Op 930 m ten NO van het bedrijf is het puntrelict 'Hof ter Looi (P10207) gesitueerd. Ook zijn er een aantal lijnrelichten in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf gelegen. In het N-No van het bedrijf loopt het 'Kanaal Dessel-Kwaadmechelen (L17005)' en de 'Bunkerlinie Hollandstellung (L10041)'. In het W van het bedrijf ligt de 'Oude weg Hoogstraten-Oostmalle (L10035)'. In Figuur 38 in bijlage 18.1 worden de relicten weergegeven. Ten N van het bedrijf op ca 850 m geeft de landschapskenmerkenkaart een cluster weer van vlakvormige landschapselementen, beschreven als 'Hedendaagse landbouwlandschappen' (Figuur 39 bijlage 18.1). Binnen een straal van 1 km is er geen ankerplaats gelegen, de meest nabijgelegen ankerplaatsen liggen op meer dan 3 km van het bedrijf Onroerend erfgoed - bouwkundig erfgoed Het bedrijf is gelegen niet gelegen in een Regionaal Landschap. In een straal van 1 km komen geen beschermde stads- en dorpsgezichten, beschermde monumenten of beschermde landschappen voor. Binnen een straal van 1 km zijn er op de inventaris bouwkundig erfgoed geen bouwkundige relict of gehelen vastgesteld. In Figuur 40 bijlage 18.1 wordt de kaart van Onroerend Erfgoed weergegeven in de omgeving (1 km) van het bedrijf Bedrijf in de referentiesituatie Het bedrijf van Leemans LV is gelegen in de rand van de gemeente Rijkevorsel in een landelijke omgeving. Het bedrijf ligt in een open agrarisch gebied, met weiland en akkers, afgewisseld met boomvegetaties. Het landschap wordt eveneens gekenmerkt door een aantal landbouwbedrijven die verspreid voorkomen in het landschap. Naast de landbouw zijn er nog een beperkt aantal particuliere woningen aanwezig. Ten W van het bedrijf is de Oostmalsesteenweg gelegen. Deze weg is een secundaire weg en heeft een verbindende functie voor het openbaar vervoer. Het is een invalsweg van Rijkevorsel dat vanaf de grens van Rijkevorsel/Malle tot het centrum van Rijkevorsel zo goed als volledig is volgebouwd. De weg wordt ook als functionele fietsroute aangeduid. Langs de Oostmalsesteenweg is geïsoleerd woonlint gelegen. Ten N van het bedrijf is het Kanaal Schoten-Dessel gelegen. Achter het kanaal en achter het woonlint is industriegebied gelegen. Het bedrijf is in een open agrarisch landschap gelegen dat zich uitstrekt naar het Z. Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig net als een paar andere grote landbouwbedrijven, ook gelegen in de Senator Coolsdreef. Het bedrijf Leemans LV is wel ingekleed door de aanwezige groenaanplantingen en bomenrijen. Er is een goede inkleding van het bedrijf in het landschap. De nieuwe stal zal zich op een aanvaardbare wijze in de omgeving kunnen integreren. Ten O van de nieuwe stal zijn er fruitbomen voorzien en een haag. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 184/284

185 5.7.5 EFFECTINSCHATTING Het landschap als relatiesysteem Het voorliggende project voorziet in de bouw van een nieuwe pluimveestal. De bouwheer wenst op de huidige site een nieuwe pluimveestal te bouwen aansluitend bij de bestaande stallen. Deze nieuwe stal is voorzien ten O van de bestaande stallen. De stal zal dus parallel komen te staan met de bestaande pluimveestallen. Op het weiland waar de nieuw te bouwen pluimveestal is voorzien, is er een erfdienstbaarheid van doorgang op het perceel. De oppervlakte van deze nieuwe stal is m². In de huidige vergunde situatie bedraagt het dakoppervlakte van de gebouwen m². In de toekomstige situatie wordt er een nieuwe kippenstal gebouwd met een totale dakoppervlakte van m². Vooraan de bestaande bergingen en woning is er betonverharding aangelegd met een totale oppervlakte van m². In de stedenbouwkundige vergunning afgeleverd op 3 maart 2016 is er m² verharding aangevraagd. Deze verharding is aangelegd tussen de vijver en één van de nieuw te bouwen stallen en vooraan de 2 nieuw te bouwen kippenstallen tot het einde van het perceel. In de toekomstige situatie wordt er geen bijkomende verharding voorzien. De nieuwe constructie vormt één geheel met het bestaand bedrijf. De gebouwen worden ruimtelijk gebonden tot één geheel. Uitgaande van de bestaande situatie zijn dit de wijzigingen na de uitbreiding: - de bebouwde oppervlakte stijgt van m² naar m², een stijging met ca 39 % t.a.v. de bestaande bebouwing - verharde oppervlakte blijft gelijk in de toekomst, nl m² Het bestaande bedrijf is waarneembaar in het landschap, maar een wijziging van bestaande landschappelijke structuren en/of relaties treden niet op door het geplande project. Er wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect t.o.v. de bestaande situatie Erfgoedaspecten Landschap Voor de huidige situatie is er geen verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. In de toekomstige situatie komt de nieuwe pluimveestal naast de bestaande 2 pluimveestallen. Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte, gezien de uitbreiding gebeurt in het landschap geconcentreerd ter hoogte van het bestaande bedrijf en bestaande stallen. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een verwaarloosbare verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. Bouwkundig erfgoed Er wordt geen invloed op bouwkundig erfgoed verwacht door de uitvoering van het project, gezien de ligging van het bedrijf Leemans LV. Er zijn immers geen elementen van bouwkundige erfgoed of onroerend erfgoed aanwezig in de omgeving van het bedrijf. Er zal geen bronbemaling toegepast worden tijdens de aanlegfase, zodat ook hiervan geen effecten te verwachten zijn op het bouwkundig erfgoed. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 185/284

186 Archeologie Op de plaats waar het bedrijf gelegen is, of in de omgeving van het bedrijf, werden (nog) geen meldingen gedaan van archeologische vondsten ( Voor de bouw van de nieuwe stal zijn graafwerkzaamheden vereist, op een perceel waar momenteel grasland ligt. Gezien hier reeds vele jaren een landbouwgebruik toegepast wordt, kan de kans op archeologische vondsten klein ingeschat worden, al zijn ze nooit uitgesloten. Het respecteren van de meldingsplicht bij het vinden van archeologische vondsten wordt als voldoende maatregel beschouwd om het archeologisch patrimonium te beschermen. Er wordt rekening gehouden met een potentieel gering negatief effect. Eventuele toevalsvondsten dewelke gedaan worden tijdens de werkzaamheden dienen gemeld te worden aan het Agentschap Ruimte en Erfgoed Onroerend Erfgoed. Sinds 1 juni 2016 dient bij een vergunningsaanvraag nagegaan te worden of er een archeologisch voortraject of onderzoek moet gebeuren. Een archeologienota wordt opgemaakt door een erkende archeoloog en moet bekrachtigd worden door Onroerend Erfgoed. Het bouwproject ligt niet in een beschermde zone, het perceel is groter dan 3000 m² maar de bodemingreep is kleiner dan 5000 m². Het bedrijf is niet gelegen in woon- of recreatiegebied. Er moet dus voor dit project geen archeologienota opgemaakt worden Perceptieve aspecten De instrumenten die gehanteerd kunnen worden voor een goede integratie van bedrijfsgebouwen in de omgeving zijn voornamelijk (brochure Agrarische architectuur, technisch bekeken'; Provincie West-Vlaanderen): correcte keuze van de inplantingsplaats doordacht materiaalgebruik gepaste kleurkeuze doordachte afmetingen Inzake de keuze van de inplantingsplaats kunnen volgende aandachtspunten aangestipt worden: Streven naar gesloten, compact geheel van het bedrijf. De stallen staan compact en geordend opgesteld. Een geordende inplanting van de vormen zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp. Bovendien zorgt een overzichtelijke inplanting voor samenhorigheid van de bedrijfsgebouwen op het bedrijf. In de toekomstige situatie zal het bedrijf, ondanks de uitbreiding in oppervlakte, nog steeds een compact geheel vormen. Na de keuze van de inplantingsplaats komt de keuze van de kleurtinten en de materialen aan bod. De materiaalkeuze en kleur mogen niet storend zijn in de omgeving. Een juist kleur- en materiaalgebruik is doorslaggevend voor een goed geïntegreerd gebouw. Over het algemeen kan gesteld worden dat felle kleuren af te raden zijn. Een witte kleur levert een vergrotend effect op. Zwarte of donkere daken maken het bouwvolume optisch kleiner. De bestaande pluimveestallen zijn opgebouwd met rood/bruin gevelmetswerk voor de kopgevels en betonpanelen met rood baksteenmotief voor de zijgevels (zichtkanten). De dakbedekking is uitgevoerd met Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 186/284

187 zwarte golfplaten en het schrijnwerk in groen metaal. De stofbakken achteraan zijn opgetrokken in groene damwandprofielplaten. De constructie van de nieuw te bouwen pluimveestal zal op dezelfde manier en met dezelfde materialen opgebouwd worden. De zichtkanten worden uitgevoerd in rood baksteenmotief. Inzake de afmetingen werden de stallen gedimensioneerd volgens het aantal dierplaatsen. Rekening houdend met de normen voor dierenwelzijn werd de nieuwe stal correct gedimensioneerd. Het verkleinen van de stal is dan ook in deze geen optie. In tweede orde is ook de beplanting op het bedrijf belangrijk. Er werden reeds groenelementen voorzien in de vorige bouwaanvraag (bestaande twee pluimveestallen). Het bedrijf wordt goed opgenomen in het omliggende landschap. Bomen en struiken kunnen indien nodig zo aangeplant worden dat ze het zicht op de gebouwen breken en ook uitlopers vormen in de omgeving (bron: brochure Bedrijfsintegratie, Provinciebestuur van West-Vlaanderen, 2006). Voor de huidige situatie wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Voor de toekomstige situatie wordt de nieuwe stal aansluitend gebouwd met de bestaande stallen en gebouwen. Deze stal zal op een gelijkaardige manier opgetrokken worden aan de bestaande pluimveestallen. De bouwhoogte, de vormgeving en het materiaalgebruik zijn aanvaardbaar voor kippenstallen SYNTHESE Het bedrijf van Leemans LV is gelegen in de rand van de gemeente Rijkevorsel in een landelijke omgeving. Het bedrijf is gelegen in het agrarisch gebied. Het bedrijf is gelegen langs de Senator Coolsdreef, in een landbouwlandschap, waarin een aantal landbouwbedrijven voorkomen. Ten W van het bedrijf is de Oostmalsesteenweg gelegen. Deze weg is een secundaire weg en heeft een verbindende functie voor het openbaar vervoer. Het is een invalsweg van Rijkevorsel dat vanaf de grens van Rijkevorsel/MAlle tot het centrum van Rijkevorsel zo goed als volledig is volgebouwd. De weg wordt ook als functionele fietsroete aangeduid. Langs de Oostmalsesteenweg is geïsoleerd woonlint gelegen. Ten N van het bedrijf is het Kanaal Schoten-Dessel gelegen. Achter het kanaal en achter het woonlint is industriegebied gelegen. Het bedrijf is in een open agrarisch landschap gelegen dat zich uitstrekt naar het Z. Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig net als een paar andere grote landbouwbedrijven, ook gelegen in de Senator Coolsdreef. Het bedrijf Leemans LV is wel ingekleed door de aanwezige groenaanplantingen en bomenrijen. Er is een goede inkleding van het bedrijf in het landschap. De nieuwe stal zal zich op een aanvaardbare wijze in de omgeving kunnen integreren. Ten O van de nieuwe stal zijn er fruitbomen voorzien en een haag. Het bedrijf gelegen in het Traditionele Landschap 'Land van Brecht (code )'. Het bedrijf is gelegen niet gelegen in een Regionaal Landschap. Binnen een straal van 1 km liggen een aantal relictzones: ten W van het bedrijf, ligt het 'Kleiontginningsgebied Klein Veerle, St.-Lenaarts en St.-Jozef (R10048)'. Ten N-NO van het bedrijf ligt de relictzone 'Open akker Rijkevorsel en domein ter Looi (R10050). Op 930 m ten NO van het bedrijf is het puntrelict 'Hof ter Looi (P10207) gesitueerd. Ook zijn er een aantal lijnrelichten in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf gelegen. In het N-No van het bedrijf loopt het 'Kanaal Dessel-Kwaadmechelen (L17005)' en de 'Bunkerlinie Hollandstellung (L10041)'. In het W van het bedrijf ligt de 'Oude weg Hoogstraten-Oostmalle (L10035)'. Ten N van het bedrijf op ca 850 m geeft de landschapskenmerkenkaart een cluster weer van vlakvormige landschapselementen, beschreven als 'Hedendaagse landbouwlandschappen'. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 187/284

188 Binnen een straal van 1 km is er geen ankerplaats gelegen, de meest nabijgelegen ankerplaatsen liggen op meer dan 3 km van het bedrijf. In een straal van 1 km komen geen beschermde stads- en dorpsgezichten, beschermde monumenten of beschermde landschappen voor. Binnen een straal van 1 km zijn er op de inventaris bouwkundig erfgoed geen bouwkundige relict of gehelen vastgesteld. Het bestaande bedrijf is waarneembaar in het landschap, maar een wijziging van bestaande landschappelijke structuren en/of relaties treden niet op door het geplande project. Er wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect t.o.v. de bestaande situatie. Er treedt door de uitvoering van het project geen verdere versnippering op van de open ruimte, gezien de uitbreiding gebeurt in het landschap geconcentreerd ter hoogte van het bestaande bedrijf en bestaande stallen. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een verwaarloosbare verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. Er wordt geen invloed op bouwkundig erfgoed verwacht door de uitvoering van het project, gezien de ligging van het bedrijf Leemans LV. Het bouwproject ligt niet in een beschermde zone, het perceel is groter dan 3000 m² maar de bodemingreep is kleiner dan 5000 m². Het bedrijf is niet gelegen in woon- of recreatiegebied. Er moet dus voor dit project geen archeologienota opgemaakt worden. M.b.t. perceptieve aspecten wordt er uitgegaan van een gering negatief effect. Voor de toekomstige situatie wordt de nieuwe stal aansluitend gebouwd met de bestaande stallen en gebouwen. De materiaalkeuze is dezelfde als de bestaande stallen. De bouwhoogte, de vormgeving en het materiaalgebruik zijn aanvaardbaar voor kippenstallen MILDERENDE MAATREGELEN De genomen maatregelen: Er is reeds een groenaanplant aanwezig op het bedrijf. Er zijn fruitbomen en een haag voorzien ten O van de nieuwe pluimveestal. Het bedrijf vormt een verzorgd onderdeel van een agrarisch landschap De geplande maatregelen: De nieuwe stal zal opgetrokken worden in dezelfde stijl en kleurstelling als de bestaande pluimveestallen, zijnde betonpanelen met rode baksteenmotief (zichtkanten) en een donker dak (zwarte golfplaten). De nieuwe stal zal gelijkaardig zijn aan de bestaande stallen. De nieuwe infrastructuur wordt zodanig ingeplant dat ze een geheel vormt met de bestaande infrastructuren. De nieuwe stal wordt aansluitend gebouwd met de bestaande stallen en gebouwen De verdere mogelijkheden: Uitbreiding van de beplanting in functie van de bouw van de nieuwe stal. Het groenscherm kan verder uitgebreid worden, zodat een optimale inpassing in het landschap gerealiseerd wordt. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 188/284

189 6 ELEMENTEN TEN BEHOEVE VAN DE WATERTOETS 1. De vergunningsvraag heeft betrekking op het verkavelen van een stuk grond, het oprichten van een constructie (al dan niet gedeeltelijk of volledig ondergronds), het aanleggen van een verharding. Het voorliggende project behelst een uitbreiding van de bestaande infrastructuur door de aanleg van 1 nieuwe kippenstal met een oppervlakte van m². Het projectgebied is gelegen in niet overstromingsgevoelig gebied. Volgens de bepalingen van de Gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (Belgisch Staatsblad, 8 november 2004) dienen er een hemelwaterputten van 10 m³ en een infiltratievoorziening met een infiltratieoppervlakte van 111 m² en een buffervolume van 69 m³ aangelegd te worden. In werkelijkheid wordt er geen hemelwaterput voorzien en is het hemelwater rechtstreeks aangesloten op een infiltratievijver met een infiltratieoppervlakte van m² en een buffervolume van m³. Dit wordt uitgebreid besproken bij de effectbespreking bij de discipline Water. 2. De vergunningsvraag heeft betrekking op de opslag van, het storten van bodemvreemd materiaal of de wijziging van vegetatie. Voorliggend project voorziet in de bouw van 1 nieuwe kippenstal op 5,8 m van kippenstal 2. De aanleg vindt plaats op het bedrijfseigen terrein waar zich akkerland bevindt. 3. De vergunningsvraag heeft betrekking op een reliëfwijziging. Niet van toepassing. 4. De vergunningsvraag heeft betrekking op het aanleggen van een buffer- of infiltratievoorziening voor de opvang van oppervlaktewater of hemelwater Zie hoger onder punt De vergunningsvraag heeft betrekking op een lozing op een rioleringsstelsel, het oppervlaktewater of het grondwater Zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt 60 m³/jaar (huishoudelijk afvalwater) geloosd op het oppervlaktewater na behandeling door een septische put. 6. De vergunningsvraag heeft betrekking op een grondwaterwinning Het bedrijf beschikt over 1 grondwaterwinning (verbuisde boorput op 141 m diepte) in de Zanden van Berchem en/of Voort (HCOV-code 0254). In de huidige situatie is de exploitant vergund voor het winning van maximaal m³ grondwater/j. In de toekomstige situatie wenst de exploitant uit dezelfde winning m³/j op te pompen. 7. De vergunningsvraag heeft betrekking op een wijziging van de bedding en de structuurkwaliteit van de waterloop Niet van toepassing. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 189/284

190 7 PASSENDE BEOORDELING -TOETS De habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG) verplicht de lidstaten tot het nemen van alle noodzakelijke maatregelen om de achteruitgang van de natuurlijke waarde van Natura 2000-gebieden (Habitatrichtlijngebieden en Vogelrichtlijngebieden, de zgn. speciale beschermingszones) te voorkomen. Volgens Art. 36ter. van het Natuurdecreet dient de administratieve overheid in de speciale beschermingszones, ongeacht de bestemming van het betrokken gebied, de nodige instandhoudingsmaatregelen te nemen, die steeds dienen te beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen habitats vermeld in Bijlage I van dit decreet en de soorten vermeld in de Bijlagen II, III en IV van dit decreet. Verder stelt Art. 36ter dat de administratieve overheid in deze gebieden tevens alle nodige maatregelen dient te nemen om elke verslechtering van de natuurkwaliteit en het natuurlijk milieu van de habitats van bijlage I van dit decreet en van de habitats van de soorten vermeld in de bijlagen II, III en IV van dit decreet in een speciale beschermingszone te vermijden; elke betekenisvolle verstoring van een soort vermeld in de bijlagen II, III of IV van dit decreet in een speciale beschermingszone te vermijden. Een vergunningsplichtige activiteit, een plan of een programma waarvan kan verondersteld worden dat het toch een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een zgn. Passende beoordeling wat betreft de betekenisvolle effecten voor de speciale beschermingszone. Indien een vergunningsplichtige activiteit, plan of programma onderworpen is aan de m.e.r.-plicht geschiedt de passende beoordeling in het kader van de milieueffectrapportage. Hieronder wordt de relevantie en noodzaak van een passende beoordeling in het kader van voorliggend project nagegaan. 1. Liggen er binnen het studiegebied speciale beschermingszones (SBZ-V en SBZ-H)? Zo ja, welke en op welke afstand. Het bedrijf ligt niet in een SBZ. Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden is deze inrichting gelegen op ca 680 m van een SBZ (speciale beschermingszone), nl. het habitatrichtlijngebied "Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats". Dit gaat om deelgebied 5 'Klokkeven- Volharden', ten westen van het bedrijf. De afstand van het bedrijf t.a.v. gebied 1 'Kietvitsheide' is 1,4 km. Dit deelgebied ligt ten oosten van het bedrijf. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied ligt op ongeveer 9 km ten NW van het bedrijf. 2. Werden er in het kader van de discipline Lucht gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 3. Werden er in het kader van de discipline Fauna & Flora gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 4. Werden er in het kader van de discipline Bodem gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 190/284

191 5. Werden er in het kader van de discipline Water gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 6. Werden er in het kader van de discipline Landschap gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 7. Werden er in het kader van de discipline Geluid gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen Het resultaat van de voortoets depositiescan is groen, er is geen risico op betekenisvolle aantasting van de actuele ne mogelijke toekomstige habitats (voorlopige zoekzones) in habitatrichtlijngebied. De uitwerking van een passende beoordeling is niet nodig voor habitats in habitatrichtlijngebied. De groene voortoets wordt als bijlage 18.6 toegevoegd. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 191/284

192 8 BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN In onderstaande tabel wordt weergegeven of het bedrijf voldoet aan de beste beschikbare technieken. Volgens het BBT-rapport Veeteelt (Vito, 2006) zijn er een 15 technieken die steeds BBT zijn voor alle veeteeltbedrijven, en een 6-tal technieken die BBT zijn voor alle veeteeltbedrijven mits een aantal randvoorwaarden voldaan zijn. Daarnaast zijn er nog een aantal BBT s specifiek voor nieuwbouwstallen en een aantal specifiek voor bepaalde subsectoren (rundveebedrijven, varkensbedrijven of pluimveebedrijven). Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 192/284

193 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie Toepasbaar voor alle veeteeltbedrijven Opstellen waterbalans Ja, zie discipline water Ja, zie discipline water Grof vuil verwijderen door droog reinigen Wordt gedaan Blijft ongewijzigd Goed gebruik van de Mors- en lekverliezen ter hoogte van de drinkwatervoorziening kunnen voorkomen Drinkwatervoorziening Blijft ongewijzigd drinkwatervoorziening worden door de drinkwatervoorziening te optimaliseren o.a. qua uitvoering, locatie en positie (aangepaste hoogte in functie van het gewicht van het dier en aangepast debiet). Door lekken onmiddellijk te repareren en de drinkwatervoorziening regelmatig te ijken kan waterverspilling worden vermeden. gebeurt via drinknippels met lekschaal, alles wordt regelmatig gecontroleerd. Gebruik maken van alternatieve waterbronnen Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen klassieke waterbronnen zoals leiding- en grondwater, en alternatieve waterbronnen zoals hemel-, captatie- en recuperatiewater. Grondwater mag enkel gebruikt worden voor hoogwaardige toepassingen. In de vergunde situatie wordt het gebruik van hemelwater voorzien als reinigingswater van de pluimveestallen. Er is regenwateropvang afkomstig van de bergingen en pluimveestallen voorzien in de bestaande vijver van Het hemelwater afkomstig van het dakoppervlak van de nieuwe pluimveestal zal eveneens in de bestaande vijver opgevangen worden. Grondwater wordt enkel gebruikt voor hoogwaardige toepassing (drinkwater dieren en huishouden) m³. Afvalwater dat mestdeeltjes bevat Het reinigingswater Blijft ongewijzigd Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 193/284

194 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie opvangen en uitrijden op het land van de bestaande pluimveestallen wordt opgevangen in 3 citernes van 20 m³. Het reinigingswater wordt conform het mestdecreet afgezet. Opstellen nutriëntenbalans Ja Ja Toepassen precisievoedering Om uitscheiding van nutriënten via de mest te beperken dient het voeder optimaal Het bedrijf maakt Blijft ongewijzigd afgestemd te worden op de behoefte van de dieren in de diverse productiestadia. gebruik van meerfasenvoedering voor het pluimvee Vloerbevuiling zoveel mogelijk Mogelijke maatregelen ter voorkoming van vloerbevuiling zijn: Hiermee wordt Blijft ongewijzigd voorkomen strooisel droog houden rekening gehouden verspilling water tegengaan door gebruik van drinknippels en lekschaaltjes Voldoende mestopslagcapaciteit De mestopslagcapaciteit moet minstens voldoende zijn om de mest te kunnen Na iedere ronde Blijft ongewijzigd voorzien opslaan tot het moment waarop deze verder kan worden be- en/of verwerkt of op het land kan worden gebracht. De minimale vereiste opslagcapaciteit is o.a. afhankelijk van de hoeveelheid mest die op het bedrijf wordt geproduceerd en de periode waarin de mest niet mag worden uitgereden. Vlarem voorzien een minimale opslag van 9 maand, tenzij er mogelijkheden zijn om mest af te voeren (zonder deze op het land te brengen). wordt de pluimveemest rechtstreeks afgevoerd door een erkend mestvervoerder en geëxporteerd. Afvloeiing van mest en/of Opslagplaatsen van vaste dierlijke mest buiten de stal moeten zo gebouwd worden NVT NVT Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 194/284

195 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie mestsappen voorkomen bij externe mestopslag optimalisatie van de mestopslag Mestaanwending afstemmen op de betrokken landbouwgrond, gewasbehoefte en klimatologische omstandigheden Mest emissiearm aanwenden, nauwkeurig doseren en gelijkmatig verspreiden Opstellen van energiebalans / uitvoeren van een energieaudit dat er geen afvloeiing van mest en/of mestsappen kan optreden. Dit houdt in dat een dergelijke opslag voorzien is van een mestdichte, verharde vloer en aan drie zijden omgeven is door mestdichte wanden. De vierde zijde moet zo zijn uitgevoerd dat afspoeling van drain- en regenwater niet mogelijk is. Het drain- en hemelwater moet opgevangen worden en verzameld in mestdichte gesloten opslagruimten (aalputten). De hoeveelheid mest en het moment van uitrijden dient maximaal afgestemd te Na de ronde wordt de Blijft ongewijzigd worden op o.a. bodemgesteldheid, grondsoort en helling van de betrokken mest rechtstreeks landbouwgrond, de soorten en groeistadium van de gewassen, en klimatologische afgevoerd en omstandigheden zoals neerslag, windrichting en irrigatie. Het aanwenden van de geëxporteerd. mest op het land kan enkel toegestaan worden: Indien de betrokken landbouwgrond niet drassig, ondergelopen, bevroren of met sneeuw bedekt is; Indien de betrokken landbouwgrond niet steil hellend is; Bij afwezigheid van waterlopen in de nabijheid (een onbehandelde strook land vrijlaten) Zo kort mogelijk voordat de maximale gewasgroei en opname van voedingsstoffen optreedt; In periodes waarin geen uitrijverbod geldt; Bij een gunstige windrichting ten opzichte van omwonenden. Emissiearm aanwenden van de mest betekent het beperken van de contacttijd van Opgelegd via Opgelegd via de meststof met de lucht. Bovendien dient de mest nauwkeurig gedoseerd en mestdecreet mestdecreet gelijkmatig verspreid te worden. Werd nog niet - Wordt aanbevolen uitgevoerd Regelmatige controle en reiniging Om het ventilatiesysteem optimaal te laten werken dienen de leidingen en Dit wordt gedaan Blijft ongewijzigd Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 195/284

196 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie van leidingen en ventilatoren in ventilatoren regelmatig gecontroleerd en gereinigd te worden. mechanisch geventileerde stallen Afvalstromen minimaliseren en volgens de meest aangewezen opties afvoeren Het in kaart brengen van de soort en de hoeveelheid afval dat ontstaat op het bedrijf heeft tot doel de afvalstromen te minimaliseren en het gesorteerde afval via de meest aangewezen optie af te voeren. Door een goede bedrijfsvoering wordt de hoeveelheid afval beperkt. Blijft ongewijzigd Toepasbaar voor alle veeteeltbedrijven met nieuwbouwstallen Optimaliseren binnen de bedrijfslocatie Optimale lokalisatie omvat naast een technische beoordeling (b.v. inplanting van bedrijfseenheden tov elkaar, herlokaliseren of groeperen van geuremissiebronnen), de evaluatie van meteorologische omstandigheden (b.v. windrichting) en topografische gegevens (b.v. heuvels, waterlopen). Stallen en/of mestopslagplaatsen dienen binnen de bedrijfslocatie zoveel als mogelijk gelokaliseerd te worden op plaatsen waar ze de minste hinder (o.a. geur) vormen - De nieuwe pluimveestal wordt ingeplant parallel aan de bestaande pluimveestallen 1 en 2. voor het milieu en omwonenden. Optimaliseren van het ontwerp van het ventilatiesysteem in mechanisch geventileerde stallen Door het optimaliseren van het ontwerp van het ventilatiesysteem kan een goede temperatuursbeheersing in de stallen worden bekomen en kan de mate van ventilatie geminimaliseerd worden in de winter. - Bij nieuwbouw wordt het ventilatiesysteem geoptimaliseerd. BBT voor de subsector pluimveebedrijven Toepassen ammoniakemissiearme stalsystemen bij nieuwbouwstallen De bestaande 2 pluimveestallen zijn AEA uitgevoerd volgens systeem P De nieuwe stal zal uitgevoerd worden volgens het AEA systeem P-6.4. Het afzuigen van de stallucht en het Dit is BBT mits voldaan wordt aan de onderstaande 3 voorwaarden: Op het bedrijf zijn Plaatsing van behandelen ervan met een Bij mechanisch geventileerde nieuwbouwstallen geen luchtwassers luchtwassers is niet gaswasser Voor diercategorieën waarvoor nog geen AEA-stalsystemen in bijlage I van het aanwezig. gepland. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 196/284

197 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie MB van 19/03/2004 zijn opgenomen De techniek is geen De techniek is geen Indien naast de emissie vanuit de stal nog bijkomende emissiebronnen aangepakt moeten worden BBT gezien niet voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Er staat een stofbak op pluimveestal 1 en 2. BBT gezien niet voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Op de nieuw te bouwen pluimveestal 3 is een stofbak voorzien. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 197/284

198 9 GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN Het bedrijf van Leemans LV ligt in vogelvlucht op ongeveer 9,5 km van de Nederlandse grens (N - NO). Rekening houdend met het afgebakende studiegebied in de verschillende disciplines, en met de beoogde effecten, worden er geen grensoverschrijdende effecten verwacht. Er treden ten gevolge van het voorliggende project geen grensoverschrijdende effecten op voor de verschillende disciplines Lucht, Water, Bodem, Geluid, Mens, Fauna & Flora, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 198/284

199 10 LEEMTEN IN KENNIS Geurimpact Algemeen aanvaarde Vlaamse geuremissiewaarden voor pluimvee zijn niet gekend. De inschatting van de geuremissie voor pluimveebedrijven wordt, wegens gebrek aan Vlaamse cijfers, op basis van emissiecijfers afkomstig uit Nederlands onderzoek uitgevoerd (zoals weergegeven volgens de Regeling geurhinder en veehouderij). Hierbij is er geen onderscheid tussen conventionele en ammoniakemissiearme stalsystemen. In het milieueffectenrapport werd de geuremissie ten gevolge van het bedrijf ingeschat op basis van een maximale bezetting. Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Met betrekking tot de geurnormering zelf werd een toetsing uitgevoerd aan de hand van nieuw bepaalde basisbeschermingsniveaus voor Vlaanderen. Deze beschermingsniveaus zijn echter slechts voorlopig voorgestelde niveaus (voorgesteld in het nog in opmaak zijnde visiedocument: De weg naar een duurzaam geurbeleid ) en mogen aldus nog niet als definitief vastgelegde niveaus geïnterpreteerd worden. Kwantitatieve inschatting van cumulatieve effecten is moeilijk. Op basis van informatie inzake de vergunde dierenaantallen van omliggende veeteeltbedrijven wordt getracht een ruwe inschatting te maken van de aanwezige hinder (slechts een beperkt aantal bedrijven kan binnen de scoop van de MER-studie mee in rekening worden gebracht; over deze bedrijven zijn geen detailgegevens gekend i.v.m. gebruikte stalsystemen, aantal dieren per diercategorie en aantal niet-vergunde dierenaantallen, juiste bronconfiguraties,...). Het gebruik van IFDM brengt leemtes met zich mee. Zo treedt er een grote foutenmarge op bij geurconcentraties in de nabijheid van de bron. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt : Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10 se of OU E per m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10 se of OU E per m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 3, 5 en 10 OUe-contour als 98P waarde, toch ook de contour van 20 OUe als 98P waarde mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). In navolging van de open LNE Werkgroep geur van 1 juli 2014 wordt een nieuwe afbakening voor bronnenclusters voorgesteld (richtlijnen dienst MER oktober 2014). Rundveebedrijven moeten niet kwantitatief meegerekend worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 199/284

200 Verzuring en vermesting Over de gehanteerde emissiecoëfficiënten van ammoniak bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Naast de uitgestoten hoeveelheden ammoniak staan ook de depositiefactoren in functie van de afstand tot het bedrijf nog ter discussie. IFDM zou ook minder geschikt zijn om ammoniakdepositie te modelleren. Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Kwantitatieve inschatting van cumulatieve effecten is moeilijk. Het inschatten van het exacte effect van groenelementen is niet mogelijk. Het inschatten van het exacte effect van groenelementen is niet mogelijk. Gezien er bij de IFDM modelberekening inzake verzurende en vermestende depositie telkens slechts één depositiefactor kan gehanteerd worden, en deze factoren sterk functie zijn van het type vegetatie, zijn de berekende deposities slechts als indicatieve waarden te aanzien. In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) dient de invloed berekend te worden van de stikstofneerslag op het realiseren van de Europese natuurdoelen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H). Om deze invloed te kunnen berekenen onder de vorm van een "impactscore" werd de online toepassing IMPACTSCORE NH3 ontwikkeld. Deze wordt in een eerste fase gebruikt uitsluitend voor de berekening van de impactscore van veehouderijen. In een latere fase zal deze of een gelijkaardige tool uitgebreid worden om ook de stikstofneerslag vanuit andere (niet-landbouw gerelateerde) bronnen te berekenen. Geluidshinder De geluidsniveaus van geluidsbronnen worden niet gemeten. Toch kan naar verwachting op basis van geluidsniveaus uit de literatuur, technische brochures en eerdere metingen in combinatie met mathematische wetmatigheden een vrij realistisch beeld van de geluidsniveaus bekomen worden. Bij de inschatting van de geluidsproductie door ventilatoren kan enige overschatting optreden wegens het feit dat het drempeleffect van de stal zelf niet gekend is. De gebruikte berekening is dan ook een slechtste geval benadering. Stofhinder De simulatie van de PM10- en PM2,5-emissie is eveneens gebaseerd op algemene waarden. Bedrijfsspecifieke metingen zijn niet beschikbaar. De achtergrondwaarde inzake de PM10 binnen het studiegebied kan slechts benaderend bepaald worden. Over de gehanteerde stofemissiecoëfficiënten bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 200/284

201 Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Het inschatten van het exacte effect van groenelementen en het gebruik van stofkasten is niet mogelijk. Samenvattend kan gesteld worden dat de aanwezige leemten zo goed mogelijk ingevuld werden. Ingeval van onzekerheden is hiervoor uitgegaan van een worstcase scenario benadering. Deze leemten hebben echter geen wezenlijke invloed gespeeld op de algemene besluitvorming voor het voorliggende project. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 201/284

202 11 MONITORING EN EVALUATIE 11.1 CONTROLE Door de overheid, als mede door de geldende wetgevingen, zijn er verschillende maatregelen opgelegd en gegevens opgemeten en/of gerapporteerd, dewelke het (gedeeltelijk) mogelijk maken op te volgen hoe het bedrijf ten opzichte van bepaalde milieueffecten evolueert. Hier worden de verschillende relevante elementen aangehaald en bondig toegelicht GEURHINDER KLACHTENOPVOLGING OP GEMEENTELIJK NIVEAU Met betrekking tot geurhinder worden eventuele klachten geregistreerd op de betreffende gemeentelijke milieudiensten. Indien noodzakelijk worden de klachten doorgegeven aan de milieu-inspectie, die deze klachten verder onderzoekt VERZURING SECTORALE OPVOLGING OP GEWESTELIJK NIVEAU Voor de opvolging van de verzuringsproblematiek wordt specifiek op bedrijfsniveau geen monitoring voorgesteld. De verzuringsproblematiek dient eerder sectoraal en op gewestelijk niveau opgevolgd te worden (MINA-plan) VERSTORING WATERHUISHOUDING DEBIETMETER GRONDWATER Sinds 1 juli 1997 moet iedere heffingsplichtige grondwaterwinning uitgerust zijn met een debietmeter, die het opgepompte volume grondwater bepaalt. Deze teller moet geplaatst worden voor het eerste aftappunt van het gewonnen grondwater. VLAREM II bepaalt de voorwaarden waaraan deze meetinrichting moet voldoen (afdeling ). Deze maatregel en de vergunningsplicht hebben tot doel de kwaliteit en de kwantiteit van de grondwaterreserves en de omgeving van de waterwinning (waterpomp) voor schade te behoeden. Op het bedrijf is een debietmeter aanwezig op elke grondwaterwinning. Naar de toekomst toe wordt het verbruik verder opgevolgd en kan nagegaan worden hoe het bedrijf verder kan besparen op het gebruik van grondwater BODEMVERONTREINIGING In overeenstemming met de Vlarem II-wetgeving dienen de mazouttanks ten minste om de 3 jaar onderzocht te worden door een erkend deskundige (of door erkend technicus in geval van mazouttanks zonder verdeelslang). Dit onderzoek heeft betrekking op de inzage van het vorige rapport, de algemene staat van de installatie, de doeltreffendheid van de overvulbeveiliging en de aanwezigheid van water en slib in de houder en van verontreiniging buiten de houder. Er dient op gelet dat de tanken van het bedrijf consequent gekeurd worden VERMESTING MAP-MEETPUNTEN De exploitant dient verder mee de evolutie van de nitraatconcentratie binnen het deelbekken waarin hij actief is op te volgen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 202/284

203 12 TEWERKSTELLINGS- EN INVESTERINGSRAPPORT 12.1 TEWERKSTELLING Het bedrijf van Leemans Lv is een gezinsbedrijf. Dit blijft ook in de toekomst het geval INVESTERINGEN In het kader van het voorliggende project voorziet de initiatiefnemer investeringen inzake de bouw van een nieuwe pluimveestal. Deze stal wordt AEA uitgevoerd, met het systeem P-6.4. Er zal ook een stofbak geplaatst worden achter de stal. Het project zal een belangrijke financiële inspanning voor het bedrijf betekenen DUURZAAM GEBRUIK VAN GRONDSTOFFEN EN GOEDEREN Alle gebouwen en inrichtingen worden geconstrueerd conform de landbouwtechniek en de geldende milieuwetgeving. De aard, hoeveelheid en herkomst van de gebruikte materialen en de aard, hoeveelheid en bestemming van de te produceren goederen wordt toegelicht in hoofdstuk 3. Het bedrijf evalueert zelf de productie en de hiervoor gebruikte methodes aan de hand van een technische boekhouding en op basis van ervaring. De resultaten hiervan laten de bedrijfsleider toe om zijn productiemethode en de keuze van de grondstoffen (dieren en voeders) te evalueren. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 203/284

204 13 SYNTHESE MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN 13.1 GEUR EN LUCHT Inzake de discipline lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie en emissie broeikasgassen. In de huidige situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. In de huidige situatie zijn er 39 woningen die een negatief effect ondervinden van het bedrijf Leemans LV en de andere bedrijven die behoren tot dezelfde bronnencluster. 7 woningen hiervan zijn gelegen in agrarisch gebied: naast het bedrijf Leemans LV, is er 1 particuliere woning en de woningen van 6 bedrijven behorende tot de cluster in het agrarisch gebied. In het woongebied met landelijk karakter ondervinden er 32 woningen een negatief effect tengevolge van de geuremissie van het bedrijf en van de anderen bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster. De huidige PM10-emissie bedraagt 1616 kg. Er zijn geen woningen in de huidige situatie die een beperkte bijdrage ondervinden. De bedrijfswoning van de exploitant l LV zelf, ondervindt een beperkte bijdrage (maar effecten op eigen terrein vallen in feite buiten het beoordelingskader). De huidige PM2,5-emissie bedraagt 136 kg. In de huidige situatie ondervindt er geen enkele woning een beperkte, belangrijke of zeer belangrijke bijdrage. In de huidige situatie is er een ammoniakemissie van 1785 kg NH 3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van 143 ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,0002% van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. In de nieuwe situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect op 47 woningen. Door de uitbreiding van het bedrijf zijn er 8 bijkomende woningen die een significant negatief effect ondervinden voor wat betreft het aspect geur voor de bronnencluster in het woongebied met landelijk karakter. In de huidige situatie en zijn er totaal 32 woningen met een significant negatief effect in het woongebied met landelijk karakter, met een geurconcentratie hoger dan 5 OU E/m³ als 98P. In de toekomstige situatie worden dit er 40 in het woongebied met landelijk karakter. Er zijn 12 woningen met een gering negatief effect in de nieuwe situatie in het woongebied met landelijk karakter ten aanzien van 18 in de huidige situatie. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. Ter hoogte van het woongebied ten noordwesten van het bedrijf Leemans LV is de geurconcentratie als 98P lager dan 3 OU E/m³, of een verwaarloosbaar effect. De geurconcentratie als 98P op clusterniveau ter hoogte van de twee dichtste woningen in agrarisch gebied voor verandering en na verandering, blijven gelijk. Het zijn woningen van twee bedrijven die behoren tot de cluster. Voor de 2 woningen in het woongebied met landelijk karakter ten zw, blijft de geurconcentratie als 98P statuus quo. Deze woningen liggen dichter bij een ander bedrijf van de cluster dan bij het bedrijf van Leemans LV. Voor de woningen ten westen van het bedrijf Leemans LV wordt een Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 204/284

205 stijging waargenomen gaande van 0,1 tot 0,8 Oue/m³ als P98. Er wordt gezocht naar milderende maatregelen. Een jaarlijkse PM10-emissie van 2755 kg ten gevolge van stalemissies. In de nieuwe situatie zijn er geen woningen die een belangrijke bijdrage ondervinden van fijn stof. Er zijn 27 woningen die een beperkte bijdrage ondervinden van het bedrijf voor fijn stof. Bij het in rekening brengen van 20 % stofreductie voor de stofbak zijn er 5 woningen die een beperkte bijdrage ondervinden van fijn stof voor PM10. Een jaarlijkse PM2,5-emissie van 232 kg ten gevolge van stalemissies. Net zoals voor verandering is er geen enkele woning die een bijdrage ondervindt van fijn stof. Een ammoniakemissie van 3045 kg N H3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van 282 ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,0003% van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. Opmerking : ten aanzien van de hierboven opgenomen evaluatie dient aangegeven te worden dat de impact binnen de eigen bedrijfsgrens in feite niet dient beoordeeld te worden. Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen: Het bedrijf maakt in de huidige situatie reeds gebruik van het ammoniakemissiearme stalsysteem P-6.4. Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag' voor stal 1en 2. De bestaande stallen zijn ook voorzien van een stofbak achteraan de stal. Een stofbak zorgt voor de reductie van de stofuitstoot. Dit steunt op het principe om lucht af te buigen. De horizontale luchtstroom wordt omgebogen naar een verticale luchtstroom, waardoor de emissies hoger zullen uitgestoten worden. Een bijkomend voordeel valt te verwachten doordat er meer stof ter plekke zal neerslaan. Er kan dus vanuit gegaan worden dat dit een reducerend effect heeft op de stofemissies van het bedrijf. Een reductie van 20% werd in tweede instantie doorgerekend voor PM10. Als geurbeïnvloedende maatregelen inzake voeder en voederwijze wordt in de BBT-studie het toedienen van meerfasenvoedering aangehaald. Doordat de voeders beter afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de dieren, daalt de stikstofexcretie in de mest. Ook toediening van eiwitarm voeder heeft een significante reductie in de stikstofexcretie in de mest tot gevolg. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoeders met verlaagd fosforgehalte en ruw eiwitgehalte. Dit effect is niet meegenomen in de berekening van de geurconcentraties. De bekomen resultaten zijn dus een worst-case scenario. Bij het vullen van de silo s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. De stallen worden op regelmatige basis intensief gereinigd. Dit resulteert in een beperking van de geuremissie. Op het bedrijf is reeds een gekoelde kadaveropslag voorzien. Het aantal transporten op het bedrijf wordt geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing, slijtage emissies en emissies van verbrandingsgassen door het verbruik van mazout wordt beperkt. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 205/284

206 Het bedrijfsterrein wordt zo goed als kan proper en stofvrij gehouden. Er is een groenscherm aanwezig. Door het bedrijf geplande maatregelen: De nieuwe stal wordt eveneens voorzien van een ammoniakemissiearm systeem. Het systeem is idem aan dat van de bestaande stallen, nl. P-6.4 Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag'. De nieuwe stal 3 wordt ook voorzien van een stofbak achteraan de stal, analoog aan stal 1 en 2. De stofbakken zullen op de bestaande en nieuwe stal verhoogd worden tot 10 m. Om het effect hiervan in kaart te brengen worden de berekening voor geur en stof opnieuw uitgevoerd.de resultaten hiervan worden weergegeven in de discipline lucht. Door de uitbreiding van het bedrijf zijn er 7 woningen die een significant negatief effect ondervinden wat betreft het aspect geur voor de bronnencluster in de huidige, nieuwe en nieuwe situatie met milderende maatregelen in agrarisch gebied met een geurconcentratie hoger dan 10 OU E/m³ als 98P. Door het verhogen van de stofbakken tot 10 m zijn er geen bijkomende woningen die een significant negatief effect ondervinden wat betreft het aspect geur voor de bronnencluster in het woongebied met landelijk karakter ten aanzien van de huidige situatie. In de huidige situatie en nieuwe situatie met milderende maatregelen zijn er totaal 32 woningen met een significant negatief effect in het woongebied met landelijk karakter, met een geurconcentratie hoger dan 5 OU E/m³ als 98P. Er zijn 19 woningen met een gering negatief effect in de nieuwe situatie met milderende maatregelen in het woongebied met landelijk karakter. In de vergunde situatie waren dit er 18. Voor de woningen ten westen van het bedrijf Leemans LV wordt een beperkte daling, een status quo of een beperkte stijging waargenomen ten aanzien van de huidige situatie of een daling ten aanzien van de toekomstige situatie. Voor deze woningen worden tenslotte de geurconcentraties weergegeven voor de huidige situatie, de gewenste en voor de gewenste situatie met milderende maatregelen als 98P, die enkel door het bedrijf zelf veroorzaakt worden (individuele benadering). De individuele geurconcentraties t.h.v. de meest nabijgelegen woningen, gelegen in agrarisch gebied en het woongebied met landelijk karakter zijn lager dan 3 OUe/m³. Wat betreft de individuele benadering zijn er dus geen negatieve effecten ter hoogte van de nabijgelegen woningen bij toepassing van de milderende maatregel (geuruitstoot op 10 m). De geurimpact neemt met de MM beperkt af. Door verhoging van de stofbakken tot 10 m en het hanteren van 20 % reductie voor PM10 bekomen we kleinere effecten. De reductie van 20 % voor PM2,5 is wellicht een overschatting en wordt hierdoor niet doorgerekend. Na het doorrekenen van de stofreductie en verhoging van de emissiepunten tot 10 m, zijn er nog 3 particuliere woningen die een beperkte bijdrage, m.n. tussen 1% - 3% van 31,3 µg/m³ ondervinden van het bedrijf voor PM10. De bedrijfseigen woning werd niet in rekening gebracht. De exploitant voorziet in een aanvulling van het bestaande groenscherm. De inplanting van het groenscherm werd reeds in de vorige bouwaanvraag mee opgenomen. De positieve impact van deze maatregelen kan evenwel niet kwantitatief doorgerekend worden. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen: Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 206/284

207 Volgende maatregelen lijken op het bedrijf het best inpasbaar: - goed strooiselmanagement -> mogelijke reductie: 10-50% Mogelijkheden voor reductie van broeikasgasemissies Aanbevolen wordt om op het bedrijf een energieaudit te laten uitvoeren, opdat een goed zicht zou bekomen worden op het energieverbruik. Via zo n audit kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie WATER Er valt te verwachten dat een bronbemaling niet zal vereist zijn. Binnen de verlagingscontour van 50 cm liggen er geen bedrijfsvreemde waterwinningen, waardoor de impact aanvaardbaar is. Binnen de verlagingscontour van 5 cm liggen geen droogtegevoelige gebieden waardoor de impact aanvaardbaar is. Op het bedrijf is er zowel in de huidige als toekomstige situatie opslag van bepaalde risicostoffen. De tank voor opslag van l mazout is voorzien van een conformiteitsattest en zal eerstdaags gekeurd worden. De gastank van l propaan is gekeurd op 20/10/2016. De nieuw te plaatsen mazouttank voor l mazout zal voldoen aan de voorwaarden gesteld in de Vlarem-wetgeving en zal beschikken over een conformiteitsattest. Hierdoor wordt uitgegaan van een verwaarloosbaar hoogstens gering negatief effect. De opslag van reinigings-, ontsmettings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen worden beoordeeld als een gering negatief effect doordat gebruik gemaakt wordt van erkende producten die op een veilige plaats worden gestockeerd. De nieuw te plaatsen transformator zal voldoen aan de Vlarem-voorwaarden waardoor dit als een gering negatief effect wordt beschouwd. Zowel in de huidige als toekomstige situatie is er voldoende opslag van reinigingswater waardoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Aangezien er geen opslag is van kippenmest en peilputten niet vereist zijn, wordt zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie uitgegaan van geen effect. In de huidige situatie infiltreert het hemelwater dat valt op de verharding in de bodem rond het bedrijf. Het hemelwater dat valt op de bergingen, woning en recent gebouwde kippenstallen 1 en 2 wordt afgevoerd naar een infiltratievijver van m³. Er is voldaan aan de stedenbouwkundige verordening en het bedrijf is gelegen in niet-overstromingsgevoelig gebied waardoor dit als een geen of verwaarloosbaar negatief effect wordt beschouwd. In de toekomstige situatie zal geen bijkomende verharding worden aangelegd. Het hemelwater afkomstig van de nieuw te bouwen stal zal eveneens in dezelfde infiltratievijver opgevangen worden. Indien de afwijking op de naleving van de stedenbouwkundige verordening door het niet plaatsen van een hemelwaterput van 10 m³ wordt toegestaan, wordt er uitgegaan van een verwaarloosbaar negatief effect. Het huishoudelijk sanitair afvalwater wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie geloosd op het oppervlaktewater (gracht) na behandeling in een septische put. Er wordt uitgegaan van een matig negatief effect. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is het totale werkelijk waterverbruik > theoretische minimale waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' en > dan de gemiddelde waarde van minimale en maximale Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 207/284

208 theoretische waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij', waardoor wordt uitgegaan voor het waterverbruik van een matig negatief effect. Omwille van de ziektegevoeligheid van de kippen wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie enkel grondwater aangewend als drinkwater. Hemelwater wordt enkel gebruikt voor het reinigen van de stallen. Dit wordt als een gering negatief effect beschouwd. Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen: Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd. Er is voldoende opslagcapaciteit voor het opvangen van reinigingswater. Het huishoudelijk sanitair water wordt gezuiverd in een septische put. Gebruik van erkende producten. De stallen worden eerst droog gereinigd alvorens nat schoon te spuiten. Periodieke reiniging verharde oppervlakten om afspoelen potentiële verontreiniging te voorkomen. Alle kippenmest wordt afgevoerd naar een verwerkingsbedrijf. Door het bedrijf geplande maatregelen: Conformiteitsattest ter beschikking houden van de nieuwe tank Het hemelwater dat valt op de nieuw te bouwen stal, zal aangesloten worden op de infiltratievijver. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen: Volgende tips zijn belangrijk voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau: Opvangen van hemelwater in hemelwaterputten om te gebruiken als reinigingswater. Herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen. Verder gebruik maken van een waterzuinige hogedrukreiniger. Hiermee kan het waterverbruik in vergelijking met een klassieke tuinslang tot de helft teruggebracht worden. De meest efficiënte hogedrukreinigers hebben een debiet van 6,5 l/min. Zowat alle types laten het gebruik van alternatieve waterbronnen vrij van bezinkbare deeltjes- toe. Bij gebruik van niet-leidingwater raden de producenten een extra voorfilter aan. Zorg bij het gebruik van een hogedrukreiniger altijd voor voldoende verluchting. Gebruik van goede drinkbakken, nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van vlotter, 13.3 BODEM Behoudens bij calamiteiten kunnen de effecten op de bodem als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beschouwd worden. Hierbij wordt er uiteraard van uit gegaan dat aan alle wettelijke bepalingen voldaan wordt m.b.t. o.a.: Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 208/284

209 Opslag van brandstoffen Bodemverzet Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen: De nieuw gebouwde stallen zijn uitgerust met een volle betonnen vloer zodat uitspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt. Jaarlijks wordt een mestaangifte gedaan. Door het bedrijf geplande maatregelen: Er dient voldaan te worden aan de Vlarebo-wetgving voor wat betreft het grondverzet. De extra mest die geproduceerd wordt in de toekomstige situatie wordt eveneens voor 100 % naar een externe composteringsinstallatie vervoerd. Indien er toch calamiteiten zouden optreden die een impact kunnen hebben op de bodem of het grondwater, worden zo snel mogelijk de nodige acties ondernomen om de verontreiniging weg te nemen of om de verdere verspreiding van de verontreininging te voorkomen, bv. door de verontreinigde grond af te voeren naar een daartoe vergunde inrichting. Uiteraard dienen hierbij de wettelijke bepalingen gevolgd te worden. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen: Er wordt verwezen naar de disciplines Water (inzake bodem- en grondwaterverontreiniging) en de discipline Faune en Flora (inzake verzurende en vermestende deposities) GELUID Voor de discipline geluid worden de relevante geluidsbronnen op het bedrijf bepaald, zijnde de continue geluidsbronnen (ventilatoren) en de incidentele geluidsbronnen (transporten). De beoordelingspunten zijn de dichtste woning en 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. In het W en N is industriegebied gelegen, op 165 m van de bedrijfspercelen. Op 320 m is de Oostmalsesteenweg (N14) gelegen. De meest nabijgelegen woning ten ZW, is een woning bij een landbouwbedrijf (in agrarisch gebied), en is gelegen op 175 m van de bedrijfspercelen. De woning is gelegen op minder dan 500 m van industriegebied. De meest nabijgelegen particuliere woning is gestitueerd in woongebied met landelijk karakter op 260 m ten ZW van de bedrijfspercelen en op minder dan 500 meter van industriegebied. Woongebied en natuurgebied is op meer dan 500 m van het bedrijf gelegen. Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 209/284

210 Het bedrijf is gelegen in argrrisch gebied, hierbij kan een zekere achtergrondwaarde mee in rekeing worden gebracht. In het richtlijnenboek wordt als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode voorgesteld. In de omgeving is er een drukke weg aanwezig (N14), en is industriegebied aanwezig. Een richtwaarde van 40 db(a) overdag, 35 db(a) voor 's avonds en 30 db(a) voor 's nachts, kan als meer relevant beschouwd worden voor de achtergrondwaarde in dit gebied. In de huidige situatie zijn er 31 ventilatoren aanwezig. Op elke stal zijn er nokventilatoren en lengteventilatoren geplaatst. De lengteventilatoren staan in de achtergevel, en er is een stofbak voorzien. In de gewenste situatie wordt er een nieuwe stal (stal 3) gebouwd, met 5 ventilatoren in de nok, en 12 ventilatoren in de achtergeven, voor een stofbak. In totaal zijn er dus in de gewenste situatie 48 ventilatoren aanwezig. Ze worden allen beschouwd als nieuwe geluidsbronnen, en worden getoetst aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Voor de ventilatoren geplaatst voor een stofbak brengen we 85 db(a) - 10 db(a) = 75 db(a) in rekening o.w.v. de inwendige demping van de stofbak. Voor de ventilatoren geplaatst in een koker, wordt een reductie van 3 db(a) gerekend o.w.v. de positionering van de ventilator in de koker (gerichtheid naar boven). De argumentatie wordt in punt weergegeven. Voor de continue bronnen en voor de incidentele bronnen wordt getoetst aan de richtwaarde voor nieuwe inrichtingen (=grenswaarde). Dit aangezien de stallen allen gebouwd zijn/worden na In de vergunde toestand wordt er voor de continue geluidsbronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting tijdens alle periodes en voor alle beoordelingspunten. In de vergunde situatie is er een verwaarloosbaar effect van de ventilatoren tijdens de dag- en avondperiode. Voor de nachtperiode is er ter hoogte van de beide beoordelingspunten een matig negatief effect. Het lossen van veevoeders gebeurt enkel overdag. Uit deze toetsing blijkt dat het L Aeq,1s voor het lossen van veevoeders overdag voldoet aan de grenswaarde. Het laden van de dieren gebeurt 'savonds of 's nachts. Het geluid van de heftruck die gebruikt wordt voor het laden van de dieren voldoet aan de grenswaarde tijdens de avond en nacht. De overige transporten (kortstondig draaien van de motor), voldoen tijdens alle periodes aan de grenswaarde. Er worden dus geen problemen verwacht. Voor de gewenste situatie is er een verwaarloosbaar effect tijdens de dag- en avondperiode ter hoogte van de meest nabijgelegn woning. Tijdens de nacht is er een matig negatief effect. Op 200 m van de perceelsgrens is er tijdens de dag een verwaarloosbaar effect. Tijdens de avond- en nachtperiode is er een matig negatief effect. Hier dient opgemerkt te worden dat er bij de bepaling van de geluidshinder geen rekening wordt gehouden met afscherming. Tussen de ventilatoren en de meest nabijgelegen woning zijn er bomen aanwezig (rond vijver) en de twee oude stallen op het bedrijf van Leemans LV die dienst doen als berging). Bovendien behoort de meest nabijgelegen woning tot een varkensbedrijf, en zijn er op dit bedrijf gelijkaardige geluidsbronnen aanwezig. Er wordt wel rekening gehouden met de afscherming door de aanwezigheid van stofbakken. Er zijn geen nieuwe incidentele bronnen. De transporten die voorkomen zijn reeds activiteiten die in de huidige situatie ook aanwezig zijn. Er is wel een toename van de frequentie van deze transporten in de nieuwe situatie. Gemiddeld zijn dit respectievelijk 7,5 transporten en 10 transporten per week. Het wordt niet nodig geacht om bijkomende milderende maatregelen voor te stellen. In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 210/284

211 Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen: Ventilatoren zijn computergestuurd. Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Er is reeds een groenaanplant voorzien. De pluimveestallen zijn goed geïsoleerd zodanig dat het geluid van de dieren tot een minimum zal herleid worden. Op bestaande stallen stal 1 en stal 2 zijn stofbakken voorzien, waardoor het geluid van de ventilatoren gedempt wordt De stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten. Door het bedrijf geplande maatregelen: Er is op de nieuwe stal (stal 3) eveneens een stofbak voorzien waardoor het geluid van de ventilatoren gedempt wordt Verdere mogelijkheden of aanbevelingen: Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt. Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt MENS Uit navraag bij de gemeente Rijkevorsel blijkt dat er in het verleden geen officiële klachten/bezwaren ingediend werden (algemeen of in de loop van een vergunningsprocedure) ten opzichte van het bedrijf van Leemans LV. Er worden geen bijkomende effecten verwacht op de gezondheid van de mens ten gevolge van geluids-, geur- en stofhinder (de WGO advieswaarden voor PM10 en PM2,5 worden, net zoals in quasi gans Vlaanderen, wel overschreden omwille van de achtergrondconcentraties, maar de extra bijdragen t.h.v. bewoning zijn te beoordelen als verwaarloosbaar). De (fijn) stof emissie bij kippestallen heeft een aanzienlijk verschillende samenstelling dan het (fijn) stof dat de achtergrondbelasting uitmaakt. Er wordt m.n. een aanzienlijk hogere fractie aan biogene aerosolen geëmitteerd. Het is dan ook mogelijk dat de impact van dit fijn stof afwijkt van de impact zoals in kaart gebracht voor het fijn stof aanwezig in dichter bevolkte gebieden dat een hogere fractie aan bvb. roet kan bevatten. Rekening houdend met het feit dat de transportroute zo goed als enkel langsheen hoofdwegen loopt, wordt het effect op de verkeershinder neutraal tot verwaarloosbaar ingeschat, zowel in de huidige als in de nieuwe situatie. Rekening houdend met het tijdstip van de transporten en het feit dat er in de huidige situatie reeds transporten plaatsvinden, wordt het effect op de verkeersveiligheid van de gebruikers van het fietsroutenetwerk ter hoogte van de Senator Coolsdreef gering negatief ingeschat. In het ruilverkavelingsplan wordt een multifunctionele Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 211/284

212 inrichting van de bestaande weg (Senator Coolsdreef) beoogt. Dit bestaat uit een verbreding van de rijwegverharding (semi-verhard) en de aanleg van een aparte fietsstrook. Deze dreef maakt immers deel uit van het recreatief fietsenroutenetwerk. Er wordt ook een verdere ontwikkeling van de begroeiing beoogd aan beide kanten van de weg. Wanneer dit gerealiseerd wordt, kan men spreken van een te verwaarlozen effect. Bestrijding van ongedierte op het bedrijf van Leemans LV wordt uitgevoerd door de exploitant zelf. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect. Er is geen impact van het ruilverkavelingsplan op de uitvoering van het project van Leemans LV. Het project zal zelfs bijdragen tot de ontwikkeling van het voorliggende ruilverkavelingsplan. Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf tracht de transporten zoveel mogelijk overdag te laten doorgaan tussen 7u en 19u zodat het aantal weekendtransporten tot een minimum herleid wordt. De meeste transporten gebeuren door de dag, maar het laden van de dieren vindt 's avonds en 's nachts plaats. Tijdens het laden en lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zo veel mogelijk afgelegd. Wat betreft het deelaspect geluid wordt verwezen naar de discipline geluid. Ook voor het deelaspect lucht worden reeds een aantal milderende maatregelen genomen door het bedrijf. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline lucht. Door het bedrijf geplande maatregelen Wat betreft het deelaspect geluid en lucht wordt verwezen naar de geplande maatregelen beschreven in deze disciplines. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen De exploitant kan het aantal benodigde transporten proberen te beperken door te vermijden dat nietvolle transporten gebeuren. Voor het deelaspect geluid wordt er aanbevolen om tijdens de werkzaamheden er op te letten dat de aannemer de geluidshinder zo goed mogelijk wordt beperkt en dat er dient rekening gehouden te worden met een schappelijk start- en eindduur van de bouwwerken. De aanbevelingen die gedaan worden voor het deelaspect lucht worden beschreven in de discipline lucht FAUNA EN FLORA Direct ecotoopverlies ten gevolge van de nieuwe infrastructuren werd als geen of verwaarloosbaar effect beschouwd, aangezien de nieuwe stal op een perceel permanent soortenarm cultuurgrasland komt (hp), dat aangeduid staat als biologisch minder waardevol. Het bedrijf ligt niet in een SBZ. Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden is deze inrichting gelegen op ca 680 m van een SBZ (speciale beschermingszone), nl. het habitatrichtlijngebied "Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats". Dit gaat om deelgebied 5 'Klokkeven- Volharden', ten westen van het bedrijf. De afstand van het bedrijf t.a.v. gebied 1 'Kietvitsheide' is 1,4 km. Dit Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 212/284

213 deelgebied ligt ten oosten van het bedrijf.. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied ligt op ongeveer 9 km ten NW van het bedrijf. De inrichting is ook niet gelegen in of nabij een Ramsargebied. In de omgeving van het bedrijf, op 610 m ten westen ligt het VEN-gebied 'De Kempense kleiputten' (nummer 307)' (type GEN). In een straal van 1 km rond het bedrijf liggen een beperkt aantal waardevolle vegetaties. Aan de westkant van het bedrijf bevinden zich een aantal waardevolle elementen eutrofe plassen en ruigten met struik en boomopslag, evenals een zeer waardevolle element met name een eiken-berkenbos (qb). Ten oosten liggen een aantal waardevolle elementen. Het gaat om een kasteelpark, een dijk, struweelopslag en verruigd rietland. Ten noordoosten liggen versnipperd een aantal loofhoutaanplantingen. Een aantal van de waardevolle vegetaties zijn habitatvegetaties. Het gaat om de habitatypes 91EO_vn (Bossen op alluviale grond met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae ), 3130_na (eenjarige dwergbiezenvegetatie), rbbmr (regionaal belangrijk biotoop rietland), rbbsf (regionaal belangrijk biotoop moerasbos van breedbladige wilgen). Enkel het habitiat 3130_na overlapt met de SBZ-H. In de onderstaande tabel worden de habitats, gedeeltelijke habitats en RBB's weergegeven de in ruime omgeving van het bedrijf die vallen binnen de SBZ-H. Habitattype Afstand tot bedrijf Omschrijving SBZH-deelgebied 5 'Klokkeven-Volharden' 3130_na (100%) 980 m W eenjarige dwergbiezenvegetatie 3130_na (100 %) 1070 m W eenjarige dwergbiezenvegetatie RBBSF(100%) 1100 m W regionaal belangrijk biotoop moerasbos van breedbladige wilgen 3010_aom (100%) 1250 m W oeverkruidgemeenschappen 4030 (100%) 1200 m W Droge Europese heide 4010,7150,gh_ao,4030 ( %) 1380 m W Noordatlantische vochtige heide, slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion, Droge Europese heide 4030,4010 (70-30%) 1420 m W Droge Europese heide, Noordatlantische vochtige heide 9190 (100%) 1525 m O Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur SBZ-H-deelgebied 1 'Kietvitsheide' 4030 (100%) 1725 m O Droge Europese heide 9190,gh (70-30%) 1875 m O Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur, geen habitat Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 213/284

214 4030,bos (100%) Gh,4030bos (70-30%) 1845 m O 1730 m O Droge Europese heide, bos Geen habitat, Droge Europese heide, bos Als aandachtsgebied worden de volgende habitattypes beschouwd (gelegen in de SBZ-H) : 9190_doel: Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur, 3130_na: eenjarige dwergbiezenvegetatie, 3130_aom: oeverkruidgemeenschappen, 4010: Noordatlantische vochtige heide, 4030: Droge Europese heide, 7150: slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion, RBBSF: regionaal belangrijk biotoop moerasbos van breedbladige wilgen. De zoekzones voor worden in de speciale beschermingszone worden ook meegenomen. Uit de voorgestelde contouren blijkt duidelijk de verschillen tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie. De uitbreiding van de contouren voornamelijk richting noordoosten heeft te maken met de ligging de meest voorkomende windrichting. De bijdrage van de kritische depositiewaarde voor vermesting, die de verschillende habitats ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor vermesting voor de weerhouden habitattypes dicht bij het bedrijf ligt tussen de 0,11 % en de 0,80 % in de vergunde situatie en tussen de 0,18 en 1,30 % in de nieuwe. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de habitats in de SBZ-H ligt in de vergunde en de nieuwe situatie voor alle habitats onder de 3 %. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor verzuring voor de weerhouden habitattypes ligt tussen de 0,14 % en de 0,80 % in de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor verzuring voor de weerhouden habitattypes ligt tussen de 0,23 % en de 1,31 % nieuwe situatie. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de habitats in de SBZ-H ligt in de vergunde en de nieuwe situatie voor alle habitats onder de 3 %. De hoogste bijdrage van het bedrijf t.a.v. in de zoekzones voor vermesting varieert in de vergunde situatie van 0,05, % tot 0,81 % afhankelijk van de minimale KDW dit op die plaats van toepassing is. In de nieuwe situatie stijgt de bijdrage van het bedrijf. De maximale bijdrage varieert van 0,08 % naar 1,32 %. De hoogste bijdrage voor verzuring van het bedrijf t.a.v. in de zoekzones (dichtst gelegen bij de bedrijf) varieert in de vergunde situatie van 0,05 % tot 0,81 % afhankelijk van de minimale KDW dit op die plaats van toepassing is. In de nieuwe situatie stijgt de bijdrage van het bedrijf. De maximale bijdrage t.a.v. de zoekzones varieert van 0,08 % naar 1,33 % voor verzuring. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats (actueel en in de zoekzones) volgens de BWKv kaart geen negatieve effecten te verwachten zijn ten gevolge van de verzurende en vermestende deposities van het bedrijf in de huidige situatie en in de toekomstige situatie. Inzake het gebruik van de eigen grondwaterwinning wordt in de huidige en toekomstige situatie respectievelijk een daling van de watertafel van 50 cm bereikt op < 0,1 m en 0,8 m. Enkel ter hoogte van de grondwaterwinning daalt bijgevolg de grondwatertafel met meer dan 50 cm. Binnen de verlagingscontour van 50 cm liggen er dus ook geen bedrijfsvreemde waterwinningen, waardoor de impact aanvaardbaar is. In de vergunde en toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 5 cm respectievelijk bereikt op 30 m en 79 m. Binnen deze straal liggen volgens de biologische waarderingskaart biologisch minder waardevolle percelen en soortenarm permanent cultuurgrasland, akkers op zandige bodem en bomenrij met dominantie van zomereik. Dit zijn geen droogtegevoelige gebieden, waardoor wordt uitgegaan van een aanvaardbare impact. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 214/284

215 Ook effecten ten gevolge van rustverstoring werden als verwaarloosbaar ingeschat. Voor de thema s direct ecotoopverlies, verdroging, rustverstoring zijn de milieueffecten op fauna en flora te verwaarlozen zodat milderende maatregelen zich niet opdringen. Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen: Voor door het bedrijf genomen milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. Door het bedrijf geplande maatregelen: De nieuwe stal wordt ammoniakemissiearm uitgevoerd. Als systeem wordt gekozen voor P-6.4, idem aan de bestaande stallen. Het systeem P-6.4 betreft : Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag. De ammoniakemissie wordt beperkt door het drogen en verwarmen van de mest-strooisellaag door middel van een warmtewisselaar en continu draaiende circulatieventilatoren. De warmtewisselaar zorgt ervoor dat warme ventilatielucht vanuit de stal verse lucht opwarmt. Bij lengteventilatie wordt de opgewarmde verse ventilatielucht door circulatieventilatoren vermengd met de warme stallucht boven in de stal en naar het staluiteinde gedreven dat zich tegenover de ventilatoren bevindt. Via de topgevelwand(en) wordt de lucht terug over de strooisellaag geleid. Door het mengen van de stallucht wordt een gelijkmatige temperatuur in de gehele stal bereikt. De mest-strooisellaag wordt gedroogd en de zware CO2 wordt bij de dieren verdreven. Voor verdere door het bedrijf geplande milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen: Er wordt evenwel de aandacht op gevestigd dat wat ammoniakdepositie betreft, het hier om een worstcase-scenario gaat, en dat een goed ontwikkeld groenscherm rond het bedrijf een deel van de ammoniakuitstoot zou kunnen opvangen, waardoor de werkelijke depositie vermoedelijk lager zal liggen. Verlagen van ruw eiwit in het voeder Deze maatregel is gericht op het verlagen van de stikstofuitscheiding van pluimvee en daarmee de ammoniakemissie. Eiwitten in het voer bestaan uit aminozuren, waarvan stikstof een belangrijke component is. Na het opnemen van het rantsoen scheidt het pluimvee stikstof uit via mest en urinezuur. Door de behoefte en het aanbod van stikstof beter op elkaar af te stemmen, is het overschot aan stikstof te verminderen. Het terugbrengen van het ruw eiwitgehalte in het voer is hiervoor een goede maatregel. Voor de verdere aanbevelingen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Het bedrijf van Leemans LV is gelegen in de rand van de gemeente Rijkevorsel in een landelijke omgeving. Het bedrijf is gelegen in het agrarisch gebied. Het bedrijf is gelegen langs de Senator Coolsdreef, in een landbouwlandschap, waarin een aantal landbouwbedrijven voorkomen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 215/284

216 Ten W van het bedrijf is de Oostmalsesteenweg gelegen. Deze weg is een secundaire weg en heeft een verbindende functie voor het openbaar vervoer. Het is een invalsweg van Rijkevorsel dat vanaf de grens van Rijkevorsel/MAlle tot het centrum van Rijkevorsel zo goed als volledig is volgebouwd. De weg wordt ook als functionele fietsroete aangeduid. Langs de Oostmalsesteenweg is geïsoleerd woonlint gelegen. Ten N van het bedrijf is het Kanaal Schoten-Dessel gelegen. Achter het kanaal en achter het woonlint is industriegebied gelegen. Het bedrijf is in een open agrarisch landschap gelegen dat zich uitstrekt naar het Z. Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig net als een paar andere grote landbouwbedrijven, ook gelegen in de Senator Coolsdreef. Het bedrijf Leemans LV is wel ingekleed door de aanwezige groenaanplantingen en bomenrijen. Er is een goede inkleding van het bedrijf in het landschap. De nieuwe stal zal zich op een aanvaardbare wijze in de omgeving kunnen integreren. In de toekomst zullen er ten O van de nieuwe stal fruitbomen aangeplant worden. Het bedrijf gelegen in het Traditionele Landschap 'Land van Brecht (code )'. Het bedrijf is gelegen niet gelegen in een Regionaal Landschap. Binnen een straal van 1 km liggen een aantal relictzones: ten W van het bedrijf, ligt het 'Kleiontginningsgebied Klein Veerle, St.-Lenaarts en St.-Jozef (R10048)'. Ten N-NO van het bedrijf ligt de relictzone 'Open akker Rijkevorsel en domein ter Looi (R10050). Op 930 m ten NO van het bedrijf is het puntrelict 'Hof ter Looi (P10207) gesitueerd. Ook zijn er een aantal lijnrelichten in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf gelegen. In het N-No van het bedrijf loopt het 'Kanaal Dessel-Kwaadmechelen (L17005)' en de 'Bunkerlinie Hollandstellung (L10041)'. In het W van het bedrijf ligt de 'Oude weg Hoogstraten-Oostmalle (L10035)'. Ten N van het bedrijf op ca 850 m geeft de landschapskenmerkenkaart een cluster weer van vlakvormige landschapselementen, beschreven als 'Hedendaagse landbouwlandschappen'. Binnen een straal van 1 km is er geen ankerplaats gelegen, de meest nabijgelegen ankerplaatsen liggen op meer dan 3 km van het bedrijf. In een straal van 1 km komen geen beschermde stads- en dorpsgezichten, beschermde monumenten of beschermde landschappen voor. Binnen een straal van 1 km zijn er op de inventaris bouwkundig erfgoed geen bouwkundige relict of gehelen vastgesteld. Het bestaande bedrijf is waarneembaar in het landschap, maar een wijziging van bestaande landschappelijke structuren en/of relaties treden niet op door het geplande project. Er wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect t.o.v. de bestaande situatie. Er treedt door de uitvoering van het project geen verdere versnippering op van de open ruimte, gezien de uitbreiding gebeurt in het landschap geconcentreerd ter hoogte van het bestaande bedrijf en bestaande stallen. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een verwaarloosbare verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. Er wordt geen invloed op bouwkundig erfgoed verwacht door de uitvoering van het project, gezien de ligging van het bedrijf Leemans LV. Het bouwproject ligt niet in een beschermde zone, het perceel is groter dan 3000 m² maar de bodemingreep is kleiner dan 5000 m². Het bedrijf is niet gelegen in woon- of recreatiegebied. Er moet dus voor dit project geen archeologienota opgemaakt worden. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 216/284

217 M.b.t. perceptieve aspecten wordt er uitgegaan van een gering negatief effect. Voor de toekomstige situatie wordt de nieuwe stal aansluitend gebouwd met de bestaande stallen en gebouwen. De materiaalkeuze is dezelfde als de bestaande stallen. De bouwhoogte, de vormgeving en het materiaalgebruik zijn aanvaardbaar voor kippenstallen. Milderende maatregelen De genomen maatregelen: Er is reeds een groenaanplant aanwezig op het bedrijf. Er zijn fruitbomen voorzien en een haag ten O van de nieuwe pluimveestal. Het bedrijf vormt een verzorgd onderdeel van een agrarisch landschap. De geplande maatregelen: De nieuwe stal zal opgetrokken worden in dezelfde stijl en kleurstelling als de bestaande pluimveestallen, zijnde betonpanelen met rode baksteenmotief (zichtkanten) en een donker dak (zwarte golfplaten). De nieuwe stal zal gelijkaardig zijn aan de bestaande stallen. De nieuwe infrastructuur wordt zodanig ingeplant dat ze een geheel vormt met de bestaande infrastructuren. De nieuwe stal wordt aansluitend gebouwd met de bestaande stallen en gebouwen. De verdere mogelijkheden: Uitbreiding van de beplanting in functie van de bouw van de nieuwe stal. Het groenscherm kan verder uitgebreid worden, zodat een optimale inpassing in het landschap gerealiseerd wordt. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 217/284

218 14 NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Voor de niet-technische samenvatting wordt verwezen naar de aparte bijlage 'Niet-technische samenvatting' bij het MER. 15 VERKLARENDE WOORDENLIJST abiotisch milieu aërodynamische diameter alluviaal ammoniak ammonium antropogeen autonome ontwikkeling Belgische Biotische Index biotisch bodemkaart denitrificatie depositie discipline drainageklasse ecosysteem ecotoop de niet-levende materie de aerodynamische diameter van een stofdeeltje is gelijk aan de diameter van een bolvormig deeltje dat in de omgevingslucht hetzelfde gedrag vertoont als dat stofdeeltje behorend tot het alluvium, dat ontstaan is door aanslibbing van rivierklei NH 3, scherpriekend gas (= ammoniakgas) het ion NH + 4, waarvan ammoniumbasen en -zouten afgeleid worden ontstaan door menselijke activiteit de ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken zonder gestuurde beïnvloeding van buitenaf een systeem om via de bepaling van de aanwezigheid van een aantal groepen macro-invertebraten in een waterloop de biologische waterkwaliteit van deze waterloop te beoordelen met betrekking tot de levende materie geeft de verspreiding aan van bodemseries, die elk gekenmerkt wordt door hun grondsoort, natuurlijke drainageklasse en horizontenopvolging; ze geeft ook de blijvende landbouwwaarde van de verschillende bodems aan proces waarbij bepaalde micro-organismen nitraat en nitriet omzetten in vrije stikstof en distikstofoxide, veelal onder anaërobe omstandigheden afzetting vanuit de lucht naar een ecosysteem; het is een hoeveelheid per tijdseenheid per oppervlakte-eenheid (vb. 10 kg SO 2/dag/ha) milieuaspect dat in het kader van milieueffectrapportage onderzocht wordt, door de regelgeving vastgelegd als de disciplines mens, fauna en flora, bodem, water, lucht, licht, warmte en straling, geluid en trillingen, klimaat, monumenten en landschappen en materiële goederen ontwateringtoestand van het bodemprofiel uitgedrukt volgens het Belgisch bodemclassificatiesysteem geheel van abiotische en biotische componenten en onderlinge relaties ruimtelijke eenheid die homogeen is ten aanzien van de vegetatie en de abiotische Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 218/284

219 standplaatsfactoren (water, bodem) die voor de vegetatie bepalend zijn effecten emissie g.e. geluidsdrukniveau (L p) geurdrempel GPVB-installatie grondgebonden afzet grondverbonden afzet grondwaterkwetsbaarheid immissie indelingslijst ingreep-effect-schema initiatiefnemer kritische last veranderingen in het abiotische milieu ten gevolge van (vooral) antropogene activiteiten uitstoot van stoffen in de omgevingslucht geureenheid geeft een waarde aan de geluidsterkte (uitdrukking in decibel, db) concentratie van een gasvormige stof of van een mengsel van gasvormige stoffen die door de helft van een panel waarnemers wordt onderscheiden van geurvrije lucht; de geurdrempel heeft per definitie een geurconcentratie van één geureenheid/m³; de individuele geurdrempel is de geurdrempel die voor een individu werd vastgesteld een inrichting die als dusdanig onder de toepassing valt van de bepalingen van de titels I en II van het Vlarem inzake geïntegreerde preventie en bestijding van verontreiniging als bedoeld in de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24/09/1996 en die de vaste technische eenheid omvat waarin de activiteiten en processen die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg difosforpentoxide; die op de in aanmerking komende tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond mag worden opgebracht de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg difosforpentoxide, waarvoor er één of meer door de Mestbank goedgekeurd(e) mestafzetovereenkomst(en) is (zijn) hiermee wordt aangegeven in welke mate een watervoerende laag beschermd is tegen verontreiniging s.l. vanaf het maaiveld de concentratie van een bepaalde stof/contaminant in de omgevingslucht de aan het VLAREM als bijlage I toegevoegde alfabetische lijst en indeling van de als hinderlijk beschouwde inrichtingen schema of netwerk dat de relaties tussen de milieueffecten onderling en met de afgeleide ingrepen van de activiteit aanduidt de natuurlijke of rechtspersoon die een vergunning voor het project wenst te bekomen de maximaal toegelaten depositiewaarde per eenheid van oppervlakte en per tijdseenheid van een bepaald ecosysteem die onbeperkt kan getolereerd worden zonder dat er nadelige effecten optreden op basis van de huidige kennis L A95,T de waarde van het geluidsdrukniveau dat wordt overschreden in 95% van de waarnemingen in de meettijd T. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 219/284

220 L A,eq het constante A-gewogen (d.i. met correctie voor het menselijk oor) geluiddrukniveau dat gedurende een tijdsinterval T dezelfde geluidsenergie zou veroorzaken als het werkelijk gemeten A-gewogen geluidsdrukniveau gedurende hetzelfde tijdsinterval T. L W, L WA M.e.r. M.e.r.-plicht MER MER-deskundige mestverwerking milderende maatregelen milieu olfactorisch Ontwikkelingsscenario OU peilbuizen percentielwaarde projectgebied geluidsvermogenniveau (lineair, of A-gewogen) is de maat voor het door een bron uitgestraalde geluidsvermogen; deze eigenschap is onafhankelijk van afstand of akoestische omgeving milieueffectrapportage de verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapport voor hinderlijke en andere dan hinderlijke inrichtingen milieueffectrapport natuurlijke of rechtspersonen door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu als deskundige voor het opstellen van een milieueffectrapport in een of meerdere disciplines mens, fauna en flora, bodem, water, lucht, licht, warmte en straling, geluid en trillingen, klimaat, monumenten en landschappen en materiële goederen het behandelen en/of verwerken van dierlijke mest derwijze dat de nutriënten vervat in de dierlijke mest ofwel worden gemineraliseerd en de vaste residu s, die na de mineralisatie overblijven, niet op in het Vlaamse Gewest gelegen cultuurgrond worden opgebracht, tenzij deze residu s eerst zijn behandeld tot kunstmest; ofwel worden gerecycleerd en het gerecycleerde eindproduct niet op in het Vlaamse Gewest gelegen grond wordt gebracht maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieueffecten van het geplande project te vermijden, te beperken en zoveel mogelijk te verhelpen de fysieke, niet-levende en levende omgeving van de mens waarmee deze in een dynamische en wederkerige relatie staat betreft de geur beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie o.i.v. plannen en beleidsopties odour units tot op het grondwater geboorde putten, voorzien van een kunststof buis zodat hieruit grondwaterstalen genomen kunnen worden percentage van de tijd dat een zekere concentratie niet wordt overschreden het gebied waarin een voorgenomen activiteit gepland is referentiesituatie de toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling, omvattende: de huidige, gewijzigde en de wenselijke situatie Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 220/284

221 specifiek geluid studiegebied de getalwaarde van de component van het oorspronkelijk omgevingsgeluid die eenduidig kan toegewezen worden aan een inrichting of aan een deel van een inrichting. het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de milieueffecten en afhankelijk is van de invloedssfeer van de milieueffecten vaste mest dierlijke mest met een gehalte aan droge stof hoger dan 20 % vegetatie VITO waarnemingsdrempel zuurequivalent ruimtelijke massa van de plantenindividuen in samenhang met de plaats waar zij groeien en in de rangschikking die zij spontaan en door onderlinge concurrentie hebben ingenomen Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek laagste gehalte of concentratie voor de betrokken parameter die kan worden waargenomen eenheid om de verzuringsgraad van een polluent te meten; deze eenheid staat toe om de verschillende verzurende polluenten met elkaar te vergelijken. Eén zuurequivalent komt overeen met 32 gram zwaveldioxide, 46 gram stikstofdioxide en 17 gram ammoniak Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 221/284

222 16 LITERATUURLIJST Aarnink, A.J.A. en H.H. Ellen (Veehouderij). Processen en factoren bij fijn stofemissie in de veehouderij (2006). Albers R., Beck J., Bleeker A., Van Bree L., Van Dam J., Van den Eerden L., Freijer J., Van Hinsberg A., Marra M., Van de Salm C., Tonneijck A., De Vries W., Wesselink L. en Wortelboer F. (2001). Evaluatie van de verzuringsdoelstellingen: de onderbouwing. RIVM rapport , juni Aminal, Cel Lucht. Saneringsplan fijn stof voor de zones met overschrijding in 2003 en aanpak fijn stofproblematiek in Vlaanderen (december, 2005). Plan in uitvoering van de richtlijnen 96/62/EG en 1999/30/EG. Anon. Dierlijk afval: Inventarisatie en juridisch kader (1996). uitgegeven door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (OVAM). Anon. Interimwet Ammoniak en veehouderij (1994). Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 1994/634. Anon. Uitvoeringsregeling Ammoniak en veehouderij (1994). Staatscourant 25 augustus 1994, nr Anoniem (2004). Lozingen in de lucht Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 196 pp. + bijlagen Antrop M., Gulinck H., Van Looy K., De Blust G., Van Ghelue P., Melkebeke I. en Kuijken E. (1993). Structuurplan Vlaanderen. Deelfacet Open Ruimte. Eindrapport. Opdracht Plangroep Structuurplan Vlaanderen. Antrop M. (1995). Traditionele landschappen in Vlaanderen, voorlopig document van een studieopdracht, Universiteit Gent, Vakgroep geografie. -, (2001). Odour impacts and odour emission control measures for intensive agriculture. Final Report. Environmental research, R&D report series no.14. European community. Belgische Geologische Dienst ( ). Toelichtingen bij de geologische kaart van België: Vlaams Gewest. Berckmans D., Hendriks J. & Andries A. (2000). Bijdrage tot de uitbouw van beleidsmaatregelen voor de reductie van de ammoniakuitstoot door de landbouw in Vlaanderen, Deel 2: Reductietechnieken voor de ammoniakemissie. Bervoets L., Schneiders A. en Verheyen R.F. (1990). Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest, Maas- en Netebekken, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Brussel. Boussery K., Calus A., Cocquyt M., Degloire T., Demeulemeester M., Desmet K., Desmyter L., Mahieu J., Martens I., Masquelin B., Storme K, Vanbecelaere D., Van Winghem J., Verhoest K., Wauters E. (2006). Agrarische architectuur, technisch bekeken. POVLT, Beitem. Calus A., Degloire T., Depraetere D., Desmyter L., Dezeure L., Storme K., Verhoest K., Mahieu J., Masquelin B., Van Winghem J. (2006). Bedrijfsintegratie, een wisselwerking tussen land- en tuinbouwbedrijven en hun omgeving. POVLT, Beitem. Chardon, W.J. (Alterra) en van der Hoek, K.W. (RIVM). Berekeningsmethode voor de emissie van fijn stof vanuit de landbouw, Wageningen. Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (2010). Stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde. VMM, Aalst. 306 p. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 222/284

223 Colanbeen M., Neukermans G. (1992). Stankbestrijding van ventilatielucht door het gebruik van biofilters en biowasfilters. Universiteit Gent, Gent. Dams R., Moens L. & Roos P. (1994). Verzuring, Wetenschappelijk verslag, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen. Derden A., Meynaerts E., Vercaemst P. en Vrancken, K. (2006). Best Beschikbare Technieken (BBT) voor de veeteeltsector. Eindrapport BBT Veeteelt, VITO, februari De Fré R. (1993). Geurnormen, in cursus Geurhinder, KVIV. De Fré R. & Swaans W. (1999). Screening van ammoniakconcentraties in Vlaanderen, Uitgevoerd door VITO in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij. EIPPCB (European IPPC Bureau), Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC), Reference Document on Best Available Techniques for Intensive Rearing of Poultry and Pigs, EC, JRC, EIPPC Bureau, EPA Environmental Protection Agency (2001). Odour impacts and Odour Emission Control Measures for Intensive Agriculture. Environmental research, R&D report series No. 14. Fangmeier A., Hadwiger-Fangmeier A., Vander Eerden L. & Jäger H.-J. (1994). Effects of atmospheric ammonia on vegetation a review. Environ. Pollut. 86, Feyaerts, T., Huybrechts, D. en Dijkmans, R.. Best Beschikbare Technieken (BBT) voor mestverwerking, tweede editie, oktober 2002, VITO. 363 p. Goedseels V. De evaluatie van odorantenemissie in relatie tot de infrastructuur van intensieve veebedrijven, K.U.Leuven, Faculteit Landbouwwetenschappen. Heij G.J. & Schneider T. (1991). Eindrapport tweede fase Additioneel Programma Verzuringsonderzoek, rapport nr , Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieuhygiëne, Bilthoven. Hendriks J., Berckmans D., Vinckier C. & Vranken E. (1997). Beperking van ammoniak-emissie uit de extractielucht van stallen, studiedag : Mestproblematiek, 30 oktober 1997, Beveren. Hendriks J., Andries A., Saevels P., Libaux C., Vranken E., Vinckier C., Berckmans D., De Bruyn G., Baron M. & Van Langenhove H. (2001). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering in Vlaanderen. K.U.Leuven, U.Gent & Vlaamse Gemeenschap. IIASA (International Institute for Applied Systems Analysis) (2002). Modelling Particulate Emissions in Europe. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costs. I.N. (2003). Natuurrapport 2003: Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. I.N., Biologische waarderingskaart van België. Verklarende tekst bij de kaartbladen. I.W.O.N.L. Bodemkaart van België, verklarende tekst bij de kaartbladen, 1/ Ingelaere B., Geluidsisolatie. WTCB. Studiedag LNE 5 mei Jansen A.J.M., de Graaf M.C.C. & Roelofs J.G.M. (1996). The restoration of species-rich heathland communities in the Netherlands. Vegetatio 126, Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 223/284

224 Katholieke Universiteit Leuven, Universiteit Gent, Ministerie van Middenstand en Landbouw ( ). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering in Vlaanderen. Deel I: Ammoniak- en geuremissies door de veeteelt bronnen en reductietechnieken; Deel II: Meetprocedure voor ammoniak- en geuremissies van agrarische constructies; Deel III: Voorstel beoordelingsrichtlijn. Studie uitgevoerd in opdracht van de Administratie Land en Tuinbouw. Klarenbeek J.V. & van Harrveld A.Ph. (1995). On the regulations, measurements and abatement of odours emanating from livestock housing in the Netherlands. In: New knowledge in Livestock odor, Proceedings of the International livestock odor conference Iowa State University, College of Agriculture, Ames, USA. Landbouw & Techniek, jaargang 5, 25 februari Ammoniakvervluchtiging beperken kan, p LNE. Visiedocument de weg naar een duurzaam geurbeleid. Draftversie 2006 en versie Malants D. en Feyen J, Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van oppervlakte- en grondwaterstroming. Acco, Leuven. Meeus-Verdenne K, Scohart P.O., De Borger R. (1986). Vormen de zware metalen aanwezig in dierlijke afvalstoffen een risico voor het leefmilieu? Landbouwtijdschrift nr. 4, jaargang 39, MINA-plan 2 ( ). Instrument voor een milieuvriendelijke toekomst voor Vlaanderen. MINA-plan 3 ( ). Vlaams Milieubeleidsplan. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ( ). Kwetsbaarheidskaarten van het grondwater. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Ruimtelijke Planning (1998). Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Ministerie van Middenstand en Landbouw (1998). Water op het landbouwbedrijf. MIRA (2011). Milieurapport Vlaanderen MIRA Indicatorrapport 2011, Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst, 171 p. MIRA (2008). Milieurapport Vlaanderen MIRA, Achtergronddocument Thema Klimaatverandering. De Nocker L., Schoeters K., Moorkens I., Jespers K., Aernouts K., Beheydt D., Vanneuville W., MOL, G. & Ogink, N.W.M. (2002). Geuremissies uit de veehouderij II Overzichtsrapportage IMAG Rapport , IMAG, Wageningen. Mosquera L., Hol J.M.G., Winkel A., Huis in t Veld J.W.H., Gerrits F.A., Ogink N.W.M., Aarnink A.J.A., Fijnstofemissie uit stallen: melkvee. Rapport 296- herziene versie. Wageningen UR Livestock Research. MVG (2000). Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas, toestand 13/6/2000, op schaal 1/10.000, opgemaakt door MVG, LIN, AMINAL, Afdeling Water. MVG (2001). Deel 1: Ammoniak- en geuremissies door de veeteelt bronnen en reductietechnieken. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, januari MVG, LIN, AROHM, M&L (2001). Landschapsatlas. Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Landschapsaltas, toestand 31/03/2001 (schaal 1/ of 1/50.000). Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 224/284

225 Nagels A., Schneiders A., Weiss L., Wils J., Peymen J. en Clement L. (1994). Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest, Polders en Gentse Kanalen, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Brussel. Neuckermans (1991). Beperking van geurhinder, in Mengmest: implicaties voor de landbouw en het milieu, B. Van Renterghem en W. Verstraete, september 1991, IWONL-Coval publicatie, 218p. Odor Control Task Force, (1998). Control of odor emissions from animal operations, A report from the board of governors of the university of North-Carolina, 35p., 1 sept North Carolina Agriculture Research Service, College of Agriculture and Life Scineces, North Carolina State University. Ogink N.W.M. & Groot Koerkamp P.W.G. (2001). Comparison of odour emissions from animal housing systems with low ammonia emission. 1 st IWA international conference on odour and VOCs: Measurement, Regulation and Control Techniques, The university of NSW, Sydney, Australia, 25-28th Guidoh Ogink, N.W.M. & Lens, P.N. (2001). Geuremissie uit de veehouderij. Overzichtsrapportage IMAG Rapport , IMAG, Wageningen. Omzendbrief LNE 2012/1 (2012). Milderende maatregelen voor geuremissies die afkomstig zijn van bestaande varkens- en pluimveestallen in Vlaanderen. Vlaamse Overheid Leefmilieu, Natuur en Energie, 29 juni Preene M., Roberts T., Powrie W. and Dyer M., Groundwater control - design and practice. Publisher: CIRIA. Pollet I., Van Langenhove H. & Christiaens J. (1996). Onderzoeks- en ontwikkelings-overeenkomst inzake de NH 3-emissies door de landbouw. Rapport in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij (174M3495), 193. Project Research Gent nv, Universiteit Gent, PRA Odournet bv (2004). Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Aminabel. Provincie West-Vlaanderen. Plantgoed voor meer streekeigen groen. Dienst MiNaWa, Sint-Andries. Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996 Schirz S. (1989). Handhabung der VDI-Richtlinien 3471 Schweine und 3472 Hühner, Kuratorium für Technik und Bauwesen in der Landwirschaft, Darmstadt. Staelens, J., Neirynck, J., Genouw, G., Roskams, P. (2006). Dynamische modellering van streeflasten voor bossen in Vlaanderen. Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2006/03. Rapport INBO.R Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. Schrooten, L. en Van Rompaey, H. (2002). Ontwikkeling van een methodologie voor een emissie-inventaris van PM10 en PM2,5 en opstellen van een emissie-inventaris voor 1995 en Studie uitgevoerd door Vito in opdracht van de VMM. TNO (2002), CEPMEIP-databank (Co-ordinated European Programme on Particulate Matter Emission Inventories, Projections and Guidance) (2002). Databank op internet Uenk, G. H., G. J. Monteny, T. G. M. Demmers, and M. G. Hissink Luchtsamenstelling onder de overkapping van mestsilo's voor en na het mixen van de mest, IMAG-DLO, Wageningen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 225/284

226 UG (1998). Werkdocument Traditionele landschappen in Vlaanderen, Vakgroep geografie, Afdeling regionale geografie en landschapskunde, Universiteit Gent, gent. p.17 Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002). Voorstellen van een geschikte methode om nuleffectniveaus van geurhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5 pilootsectoren. Deel I: Evaluatie van het Nederlandse normeringsstelsel; Deel II: Uitwerken methode toepasbaar op de Vlaamse situatie; Deel II: Formulering voorstel voor de 5 pilootsectoren. Studies uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap, Aminabel. Vandamme M. en Nechelput H. (2005). De Grondwaterproblematiek en alternatieven voor grondwater in Vlaanderen voor land- en tuinbouw. Studie en vervolmakingsdag Duurzaam watergebruik in land- en tuinbouw. TI-KVIV. Melle, 27 april Van Langenhove, H. en Defoer, N. (2002). Valideren van de meetprocedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van referentiestallen als voorbereiding op de implementatie van de beoordelingsrichtlijn voor emissie-arme stalsystemen. Partim geur. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Landmaatschappij, afdeling Mestbank en van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Aminabel. Van Geelen M. & van der Hoek K.W. (1982). Stankbestrijdingstechnieken voor stallen in de intensieve veehouderij, IMAG, publicatie 167. Van Houtte E., Lebbe L., Zeuwts L. en Vanlerberghe F. (2002). Concept for development of sustainable drinking water production in the Flemish coastal plain based on integrated water management. 17th Salt Water Intrusion Meeting, Delft, The Netherlands. Van Langenhove H. & Van Broeck G. (1997). Onderzoek geurnormering. Eerste fase: Ontwikkelen van methodologie voor opstellen van geurnormering voor homogene sectoren. Opdrachtgever: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Bestuur Algemeen Milieubeleid. van Ouwerkerk E.N.J. (1996). Klimaat en energie in de veehouderij (Instituut Milieu- en Agritechniek), studiedag Techniek: Energie en Milieu, 12 maart 1996, Reehorst te Ede, p Velders, G.J.M., Aben, J.M.M., Beck, J.P., Blom, W.F., van Dam, J.D., Elzenga, H.E., Geilenkirchen, G.P., Hoen, A., Jimmink, B.A., Matthijsen, J., Peek, C.J., van Velze, K., Visser, H., de Vries, W.J., Concentratiekaarten voor grootschalige luchtverontreiniging in Nederland, Rapportage Milieu- en Natuurplanbureau (MNP), Bilthoven, 102 pagina s. Vereecken H. & Hermy M. (2000). Ammoniak en de invloed op plantengemeenschappen. Uit: Bijdrage tot de uitbouw van beleidsmaatregelen voor de reductie van de ammoniakuitstoot door de landbouw in Vlaanderen (2000), Verlinden, G. (2005). Valorisatie van resteffluenten afkomstig van de mestverwerking. Deel 2: Chemische samenstelling van de resteffluenten. Bodemkundige Dienst van België vzw. Opdrachtgever: Mestbank, VLM. Vermeersch G., Anselin A., Devos K., Herremans M., Stevens J., Gabriëls J. & Van Der Krieken B., Atlas van de Vlaamse broedvogels Mededelingen van de Instituut voor Natuurbehoud 23, Brussel, 496 p. Vlaams Coördinatiecentrum Mestverwerking (VCM), STIM-mestverwerking (2004). Mestverwerking op het landbouwbedrijf: mogelijkheden en kostprijs. VLM (2003). Landinrichtingsproject Brugse Veldzone. Richtplan. Deelstudie Landbouw. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 226/284

227 VLM (2004). Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie. VMM (1994). Leren om te keren, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (1995). Emissiejaarverslag, structuur en resultaten van de emissie-inventaris Vlaamse Regio. VMM (1996). Milieu- en natuurrapport Vlaanderen 1996, Leren om te keren, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (1997). Emissiejaarverslag Vlaamse Milieumaatschappij, België. VMM (1998). Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema s (MIRA-T 1998), Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (2000). Waterwegwijzer voor architecten. VMMa (2000). Mira-S Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: scenario s, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMMb (2000). MIRA-T 2000: milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema s, Garant, Kessel-Lo/Apeldoorn. p.503 VMM (2001). VMM, waterkwaliteit Lozingen in het water 2000, Erembodegem Vlaamse milieumaatschappij, p.36 VMM (2001). Emissie-inventaris 2000 (situatie 15 mei 2000). VMM (2002). VMM, Zure regen in Vlaanderen Depositiemeetnet verzuring 2002, Erembodegem Vlaamse milieumaatschappij, p. 43 VMM (2005). MIRA-T 2005: Milieu- en natuurrapport Vlaanderen : LannooCampus, Heverlee. VMM (2006). Milieurapport Vlaanderen. MIRA-T Focusrapport. Vlaamse Milieumaatschappij en uitgeverij Lannoo nv, Heverlee. VMM (2004). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 270 pp. + bijlagen. VMM (2007). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 148 pp. + bijlagen. VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Kust- en Poldersysteem. Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 93 p. VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Sokkelsysteem. Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 111 p. VMM (2010b). Lozingen in de lucht (+ bijlagen). Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. VMM (2011). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Jaarverslag Immissiemeetnetten Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 140 p. VMM (2011). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Jaarverslag Immissiemeetnetten Bijlagen. Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 110 p. Wijziging Regeling ammoniak en veehouderij (2005). Uit:Staatscourant 13 juli 2005, nr. 133/pag.17 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 227/284

228 17 OVERZICHT TABELLEN Tabel 1: Ligging bedrijf volgens gewestplan Tabel 2: Overzicht milieuvergunningen (Vlarem) Tabel 3: Overzicht oude milieuvergunningen Tabel 4: Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen Tabel 5: Overzicht vergunde en gewenste toestand Tabel 6: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen huidig vergunde toestand Tabel 7: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen gewenste toestand Tabel 8: Overzicht grondstoffengebruik in de huidige en de toekomstige situatie Tabel 9: Huidige waterbehoefte Tabel 10: Waterbehoefte in de gewenste situatie Tabel 11: Overzicht eindproducten in de huidige en de toekomstige situatie Tabel 12: Effectbeschrijving per milieudiscipline Tabel 13: Verbods- en afstandsregels voor pluimveestallen in agrarisch gebied Tabel 14: Toetsingswaarden bronnencluster (Richtlijnenhandboek landbouwdieren, Willems et. al, 2009) Tabel 15: Beschrijving geurgevoelige bestemmingen (Richtlijnenhandboek lucht, LNE, 2012) Tabel 16: Huidig aantal waarderingspunten Leemans LV Tabel 17: Geuremissie bedrijf Leemans LV in de huidige situatie Tabel 18: Geuremissie omliggende bedrijven bronnencluster Tabel 19: Parameters IFDM-model Tabel 20: Toekomstig aantal waarderingspunten Leemans LV Tabel 21: Geuremissie bedrijf Leemans LV in de toekomstige situatie Tabel 22: Parameters IFDM-model Tabel 23: Resultatentabel clusterbeoordeling (met inbegrip van de emissies van het bedrijf in de aanvraag) Tabel 24: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Tabel 25: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P zonder het bedrijf van Leemans LV ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 228/284

229 Tabel 26: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van Leemans LV (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Tabel 27: Significantiekader PM10 en PM2, Tabel 28: Jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentratie (µg/m³) voor 2013 van het dichtstbijzijnde VMMmeetpunt Tabel 29: Luchtkwaliteit in het studiegebied (gemiddelde ) (bron VMM, Geoloket Advisering RUP Thema Lucht) Tabel 30: Stofemissie bedrijf van Leemans LV in de huidige situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) Tabel 31: Stofemissie bedrijf van Leemans LV in de nieuwe situatie Tabel 32 : Relatieve stofemissie in vergelijking met de stofemissie in de referentie situatie Tabel 33: Effectoverzicht impact fijn stof Tabel 34: Ammoniakemissie bij bedrijf van Leemans LV in de huidige situatie Tabel 35: Ammoniakemissie bij bedrijf van Leemans LV in de geplande situatie Tabel 36: Broeikasgasemissie in Vlaanderen en aandeel veeteeltsector (VMM, 2010b) Tabel 37: Berekening methaanemissie uit de stallen bij bedrijf Leemans LV in de huidige situatie Tabel 38: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de huidige situatie Tabel 39: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in huidige situatie Tabel 40: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de huidige situatie Tabel 41: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Tabel 42: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Tabel 43: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de toekomstige situatie Tabel 44: Totale broeikasgasemissie in de huidige en de nieuwe situatie Tabel 45: Procentuele bijdrage bedrijf aan broeikasgasemissie in Vlaanderen t.g.v. veeteeltsector en overige sectoren Tabel 46: Resultatentabel clusterbeoordeling (met inbegrip van de emissies van het bedrijf in de aanvraag) met MM verhoging stofbakken tot 10 m Tabel 47: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen met MM verhoging stofbakken tot 10 m (Figuur 12) Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 229/284

230 Tabel 48: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van Leemans LV (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen met MM verhoging stofbakken tot 10 m Tabel 49: Effectoverzicht impact fijn stof na verhogen van de uitstoot (Figuur 13) Tabel 50: Significantiekader ter beoordeling van de ontrekking van grondwater op de omgeving Tabel 51: Significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit Tabel 52: Vergunde grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km rond het bedrijf Tabel 53: Significantiekader ter beoordeling van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening Tabel 54: Significantiekader ter beoordeling van lozing van huishoudelijk afvalwater Tabel 55: Significantiekader ter beoordeling van het waterverbruik Tabel 56: Significantiekader ter beoordeling van de waterbronnen Tabel 57: Significantiekader ter beoordeling van de bodemverstoring Tabel 58: Omschrijving bodemtype projectgebied (bron : kaart bodemtype geopunt Vlaanderen) Tabel 59: Richtwaarden in db(a) voor Lsp in open lucht volgens bijlage van Vlarem II Tabel 60: Significantiekader geluid Tabel 61: Normen voor incidenteel geluid Tabel 62: Transporten in de huidige en de toekomstige situatie Tabel 63: Afstand geluidsbron-beoordelingspunt Tabel 64: Toetsing continue bronnen in de vergunde situatie (toetsing voor hernieuwing) Tabel 65: Toetsing incidentele bronnen vergunde situatie Tabel 66: Toetsing continue bronnen in de gewenste situatie - tov oorspronkelijk omgevingsgeluid Tabel 67: Toetsing continue bronnen in de gewenste situatie - tov omgevingsgeluid geluid aanwezig in de huidig vergunde situatie Tabel 68: Significantiekader ter beoordeling van de verkeershinder (tot eerste grote weg) Tabel 69: Ligging bedrijf t.a.v. woonfunctie en recreatie Tabel 70: Transporten in de huidige en de toekomstige situatie Tabel 71: biologische waardevolle en zeer waardevolle, minder waardevolle elementen Tabel 72: Habitatvegetaties, RBB's in de omgeving van 1 km van het bedrijf (Figuur 25) Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 230/284

231 Tabel 73: Habitattypes in de ruime omgeving van het bedrijf (in SBZ-H ten oosten en ten westen) (Figuur 26). 151 Tabel 74: Beleidsdoelstellingen berekend met VLOPS o.b.v. emissiedoelstellingen uit NEC-richtlijn in Zeq/ha.jaar, (VMM,2013) Tabel 75: Gemiddelde gemodelleerde verzurende deposities SO2, NOx en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Rijkevorsel, 2011 (VMM,2013) Tabel 76: Totale depositie op de relevante habitats Tabel 77: Significantiekader ter beoordeling van het ecotoopverlies Tabel 78: KDW-waarde van de verschillende habitattypes Tabel 79: Kritische last verzuring (zuurequivalenten/ha/jaar) voor een aantal ecosystemen (Meykens et al., Albers et al., 2001) Tabel 80: Kritische last verzuring bossen (zuurequivalenten/ha/jaar) Tabel 81: Kritische last vermesting (kg N/Ha.jaar) en mogelijke gevolgen voor overschrijding voor een aantal vegetatietypes Tabel 82: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en eutrofiëring als gevolg NH3-uitstoot Tabel 83: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en vermesting Tabel 84: Significantiekader ter beoordeling van verdroging Tabel 85: Vermestende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties in SBZ-H Tabel 86: Vermestende depositie voor het dichtste punt in de zoekzone voor de verschillende KDW's in SBZ-H Tabel 87: Verzurende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties in SBZ-H Tabel 88: Verzurende depositie voor het dichtste punt in de zoekzone voor de verschillende KDW's in SBZ-H 172 Tabel 89: Significantiekader ter beoordeling van wijzigingen die de landschappelijke structuren beïnvloeden Tabel 90: Significantiekader ter beoordeling van de verstoring van de erfgoedwaarde Tabel 91: Significantiekader ter beoordeling van de perceptieve kenmerken Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 231/284

232 18 BIJLAGEN 18.1 BIJLAGE FIGUREN De bijlage 18.1 figuren wordt als een aparte bijlage toegevoegd aan het Kennisgeving/ontwerp-MER Leemans LV IFDM-PARAMETERS Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 232/284

233 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 233/284

234 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 234/284

235 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 235/284

236 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 236/284

237 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 237/284

238 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 238/284

239 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 239/284

240 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 240/284

241 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 241/284

242 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 242/284

243 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 243/284

244 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 244/284

245 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 245/284

246 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 246/284

247 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 247/284

248 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 248/284

249 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 249/284

250 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 250/284

251 18.3 FOTOREPORTAGE Foto 1: zicht vanuit het Z vooraan op pluimveestal 1 en 2 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 251/284

252 Foto 2: zicht vanuit het O vooraan op pluimveestal 1 en 2 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 252/284

253 Foto 3: zicht vanuit het N achteraan op pluimveestal 1 en 2 met stofbakken Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 253/284

254 Foto 4: verharding tussen pluimveestal 1 en 2 met de warmtewisselaars Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 254/284

255 Foto 5: plaats waar de nieuwe pluimveestal 3 komt, rechts van pluimveestal 1 en 2 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 255/284

256 Foto 6: plaats waar de nieuwe pluimveestal 3 komt, rechts van pluimveestal 1 en 2 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 256/284

257 Foto 7: plaats waar de nieuwe pluimveestal 3 komt, rechts van pluimveestal 1 en 2 (zicht vanuit het ZO) Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 257/284

258 Foto 8: plaats waar de nieuwe pluimveestal 3 komt, rechts van pluimveestal 1 en 2 (zicht vanuit het NO) Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 258/284

259 Foto 9: zicht vanaf de achterkant van de stallen op het woongebied met landelijk karakter ten NW van het bedrijf (Oostmalsesteenweg) Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 259/284

260 Foto 10: zicht vanuit het ZO langsheen pluimveestal 1 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 260/284

261 Foto 11: zicht vanuit het NW langsheen de berging Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 261/284

262 18.4 UITTREKSEL AKOESTISCH ONDERZOEK NEDERLAND - GELUID 1) Uittreksel uit akoestisch onderzoek uitgevoerd door M&A Milieuadviesbureau BV uitgevoerd voor een pluimveebedrijf in Nederland. Hierin wordt een demping van 15 db(a) door een stofbak vermeld. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 262/284

263 2) Uittreksel uit een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Exlan Consultants BV voor een pluimveebedrijf in Nederland. Hierin wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht voor ventilatoren in kokers. Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 263/284

264 18.5 IMPACTBEREKENING Vergunde situatie Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 264/284

265 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 265/284

266 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 266/284

267 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 267/284

268 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 268/284

269 Gewenste situatie Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 269/284

270 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 270/284

271 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 271/284

272 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 272/284

273 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 273/284

274 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 274/284

275 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 275/284

276 18.6 VOORTOETS Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 276/284

277 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 277/284

278 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 278/284

279 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 279/284

280 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 280/284

281 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 281/284

282 Kennisgeving/Ontwerp-MER Leemans LV 282/284

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuringsverslag

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf - Diensthoofd Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen

Nadere informatie

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving WOORD VOORAF: Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de mer-procedure. Tevens

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen (4)

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE

MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL

MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 111.333 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau

Nadere informatie

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou)

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou) Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN

MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven

Nadere informatie

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 5 april 1995

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE Opdrachtgever Flaviehoeve GCV Noordmoerstraat 5 8630 Veurne KBO-nummer 0828.449.185 Vestigingseenheidsnummer

Nadere informatie

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus

Nadere informatie

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout. Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

MER in de omgevingsvergunning

MER in de omgevingsvergunning MER in de omgevingsvergunning Inhoud Wat zijn de grote veranderingen? Wat is er nieuw in het algemeen? Welke wetgeving is er? Toelichting over de project-mer-procedure Handleiding voor INI/deskundigen

Nadere informatie

BETREFT: plan MER screening

BETREFT: plan MER screening Vlaamse overheid Adviezen en Vergunningen Antwerpen Lange Kievitstraat 111-113 bus 63 2018 ANTWERPEN T 03 224 63 14 aves.ant.anb@lne.vlaanderen.be Stad Antwerpen Bedrijfseenheid Stadsontwikkeling Francis

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen Gelet op de mededeling van kleine verandering op 23 september 2011 ingediend door de heer Zaman Jan, Eeckbergstraat 64 te 9170 Sint-Gillisvergadering

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

voor de vaststelling van ruimtelijke uitvoeringsplannen, vermeld in artikel 3, de toepasselijke procedureregels van de Vlaamse Codex Ruimtelijke

voor de vaststelling van ruimtelijke uitvoeringsplannen, vermeld in artikel 3, de toepasselijke procedureregels van de Vlaamse Codex Ruimtelijke 25 APRIL 2014. - Decreet houdende het rechtsherstel van ruimtelijke uitvoeringsplannen waarvan de planmilieueffectrapportage werd opgesteld met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 18

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 25 september 2014 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/2 Uitvoering RSPA : PRUP Oude kanaalarm Puurs

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon.

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon. Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT?

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? 1. Wat is een milieueffectrapport? Er wordt een bepaald project of plan opgevat in uw gemeente. De uitvoering daarvan zal mogelijk effecten

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Milieueffectrapportage Graaf

Nadere informatie

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking ^\ Vlaamse Regering AMV/00015605/1001/B Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking van artikel 5.9.4.4 van titel II van het VLAREM, ingediend door de bvba DGST, Waterstraat

Nadere informatie

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier MER-forum 10 juni 2004 Inleiding MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgeving (project-m.e.r.) Inhoud van de

Nadere informatie

Initiatiefnemer: Van Rooy Kathleen Hegge Ravels. 12 februari 2016 PRMER-PR2299-RL

Initiatiefnemer: Van Rooy Kathleen Hegge Ravels. 12 februari 2016 PRMER-PR2299-RL Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek !"# $"""%&'(( )"!*++,-#"-./0)"!*++,-#"-.+ Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport Project: MER Prayon te Ruisbroek Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat 31 2870 Ruisbroek 6 augustus 2007

Nadere informatie

Integratie effectbeoordelingen. 14 november 2013 LNE juridische dienst/dienst Mer

Integratie effectbeoordelingen. 14 november 2013 LNE juridische dienst/dienst Mer Integratie effectbeoordelingen 14 november 2013 LNE juridische dienst/dienst Mer Inhoud 1. Huidig en toekomstig juridisch kader 2. Types project-m.e.r. 3. Hoe verloopt een project-mer-proces vandaag? 4.

Nadere informatie

VLAAMSE REGERING AMV/ /1001

VLAAMSE REGERING AMV/ /1001 VLAAMSE REGERING AMV/000151017/1001 BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR HOUDENDE UITSPRAAK OVER EEN AANVRAAG TOT AFWIJKING VAN ARTIKEL 5.9.2.1BIS, 1 EN 2, VAN TITEL 11 VAN

Nadere informatie

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN bvba Advies Ruimtelijke Kwaliteit (bvba ARK) Augustijnenlaan

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven. administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

Goedkeuring milieueffectrapport. Kerncentrale van Doel hernieuwing van de Vlarem-vergunning

Goedkeuring milieueffectrapport. Kerncentrale van Doel hernieuwing van de Vlarem-vergunning Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

MLAV1/ /MV/bd

MLAV1/ /MV/bd MLAV1/9900000064/MV/bd HOUDENDE VERGUNNING AAN DE N.V. BAYER ANTWERPEN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN CHEMISCH BEDRIJF (XIV-KRACHTCENTRALE MIDDEN), GELEGEN TE 2040 ANTWERPEN, HAVEN 507- SCHELDELAAN 420. De

Nadere informatie

Aanvraag van een planologisch attest

Aanvraag van een planologisch attest Bijlage I Model I Aanvraag van een planologisch attest AFDELINGSCODE- (Vul hier het adres in van de gedelegeerd planologisch ambtenaar) In te vullen door de behandelende afdeling ontvangstdatum Bezorg

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE N.V. BP CHEMBEL MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF, GELEGEN TE 2440 GEEL, AMOCOLAAN.

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE N.V. BP CHEMBEL MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF, GELEGEN TE 2440 GEEL, AMOCOLAAN. Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen /gvda. BESLUIT VAN DE BESTENDIGE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIERAAD OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE N.V. BP CHEMBEL MET BETREKKING TOT EEN

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 26 januari 2017 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP De Beunt Lier voorlopige

Nadere informatie

/11/2015

/11/2015 Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportagebeheer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02 553 80 79 F 02 553 80 75 www.mervlaanderen.be AKIVAR Sint-Maartensveldstraat

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt, Hilde Bruggeman, leden Albert De Smet, provinciegriffier

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie Directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt,

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Besluit van de Bestendige Deputatie

Besluit van de Bestendige Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig Marc De Buck, wnd. voorzitter Besluit van de Bestendige Deputatie Alexander Vercamer, Ivan Verleyen, Frans Van Gaeveren, Jean-Pierre Van Der Meiren, Carina

Nadere informatie

Bijlage 8 bij het ministerieel besluit houdende wijziging van een aantal formulieren naar aanleiding van inwerkingtreding van

Bijlage 8 bij het ministerieel besluit houdende wijziging van een aantal formulieren naar aanleiding van inwerkingtreding van Bijlage 8 bij het ministerieel besluit houdende wijziging van een aantal formulieren naar aanleiding van de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning Bijlage 19 bij het besluit van de Vlaamse Regering

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Belgoprocess bouw gebouw 167X opslag vaten

Richtlijnen voor het Project-MER Belgoprocess bouw gebouw 167X opslag vaten Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER

Ontheffing tot het opstellen van een MER Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing

Nadere informatie

2 Overzicht figuren Lijst van afkortingen... 13

2 Overzicht figuren Lijst van afkortingen... 13 Inhoud 1. Inhoud... 3 2 Overzicht figuren... 11 3 Lijst van afkortingen... 13 4 Inleidende bepalingen... 15 4.1 Voorwoord... 15 4.2 Regelgeving... 16 4.3 Invloed hebbende regelgeving... 17 4.4 Inwerkingtreding...

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen MLVER-2011-0104/ELSL/kadc BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN NV COLOMBUS-HTC, BVBA AFVALSTOFFEN

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 22 februari 2018 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP Afbakening kleinstedelijk

Nadere informatie

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10.

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10. Besluit /hs. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF,

Nadere informatie

Doel van het formulier

Doel van het formulier TOELICHTING BIJ HET INVULLEN VAN HET FORMULIER VOOR HET VERZOEK TOT BIJSTELLING OF DE VRAAG TOT AFWIJKING VAN DE MILIEUVOORWAARDEN DIE GELDEN VOOR EEN INGEDEELDE INRICHTING OF ACTIVITEIT Dit document geeft

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Peter Hertog, Jozef Dauwe, leden Frans Van Gaeveren toegevoegd lid referte betreft

Nadere informatie

HANDLEIDING PARTICIPATIE IN HET M.E.R.-PROCES

HANDLEIDING PARTICIPATIE IN HET M.E.R.-PROCES HANDLEIDING PARTICIPATIE IN HET M.E.R.-PROCES Definitieve versie Opdrachtgever: LNE, afd. AMNE, dienst Mer COLOFON Opdracht: Handleiding participatie in het m.e.r.-proces Definitieve versie Opdrachtgever:

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Aanleg infrastructuur industrieterreinontwikkeling Kluizendok te Gent

Scopingsadvies Project-MER Aanleg infrastructuur industrieterreinontwikkeling Kluizendok te Gent Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Beslissing over het verzoek tot ontheffing van de project-mer-plicht. Duurzaam Beheerplan Boven-Zeeschelde

Beslissing over het verzoek tot ontheffing van de project-mer-plicht. Duurzaam Beheerplan Boven-Zeeschelde Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1

Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1 Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1 Voor in de inhoudstafel: Speciaal voor dit Jubileumnummer werd door twee gespecialiseerde advocaten een juridisch tweeluik samengesteld waarbij

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor een gemengd landbouwbedrijf met stalruimte voor legkippen en 50 runderen

Milieueffectrapport voor een gemengd landbouwbedrijf met stalruimte voor legkippen en 50 runderen Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage

Richtlijnen milieueffectrapportage administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

Toelichting bij de procedure voor de bouw van een 2 de kerncentrale te Borssele (Nederland)

Toelichting bij de procedure voor de bouw van een 2 de kerncentrale te Borssele (Nederland) 21 september 2009 Toelichting bij de procedure voor de bouw van een 2 de kerncentrale te Borssele (Nederland) Inleiding In een gezamenlijke brief van 17 september 2008 aan de Nederlandse Tweede Kamer hebben

Nadere informatie

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Aan het college van burgemeester en schepenen VLAREM-03-140917 In te vullen door de behandelende afdeling dossiernummer

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt, Hilde Bruggeman, leden

Nadere informatie

Hervergunning en verandering van de activiteiten van URSA BENELUX bvba te Waregem-Desselgem

Hervergunning en verandering van de activiteiten van URSA BENELUX bvba te Waregem-Desselgem Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

MLVER/9800000164/PAG/sdv

MLVER/9800000164/PAG/sdv MLVER/9800000164/PAG/sdv HOUDENDE GEDEELTELIJKE AKTENEMING VAN EEN MELDING VAN N.V. EEG SLACHTHUIS VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING, GELEGEN TE 2800 MECHELEN, SLACHTHUISLAAN 1. De bestendige deputatie

Nadere informatie

De Omgevingsvergunning

De Omgevingsvergunning De Omgevingsvergunning Een overzicht Rita Agneessens 09.02.2017 1. Doelstelling 2. Wetgevend kader 3. Toepassingsgebied 4. Bevoegde overheid 5. Vergunningsprocedures 2 procedures Eerste aanleg Beroep Overzicht

Nadere informatie

BEKENDMAKING BESLISSING OMGEVINGSVERGUNNING

BEKENDMAKING BESLISSING OMGEVINGSVERGUNNING BEKENDMAKING BESLISSING OMGEVINGSVERGUNNING Referentie omgevingsloket: OMV_2018151007 Door de heer David Van Ballaert werd een aanvraag ingediend voor exploitatie van een ingedeelde inrichting. Kort omschreven

Nadere informatie

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1'

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' directie Ruimte dienst Ruimtelijke Planning Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' 1. Inleiding Deze nota behandelt de adviezen die zijn binnengekomen in

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Verdere exploitatie van elektriciteitscentrale Langerbrugge

Project-MER-Verslag. Verdere exploitatie van elektriciteitscentrale Langerbrugge Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 24 september 2015 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP Marnixdreef Lier voorlopige

Nadere informatie

Melding van de overname van een vergunde inrichting

Melding van de overname van een vergunde inrichting Melding van de overname van een vergunde inrichting VLAREM-03-28042008 Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad In te vullen door de behandelende afdeling dossiernummer

Nadere informatie

Varkensbedrijf Snels te Hoogstraten

Varkensbedrijf Snels te Hoogstraten Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Ontheffing van MER-plicht

Ontheffing van MER-plicht Ontheffing van MER-plicht Administratie ontvangt een gemotiveerd verzoekschrift tot ontheffing Mogelijke grensoverschrijdende effecten? Administratie bezorgt info aan verdragspartij (art.4.3.3 5) Max.

Nadere informatie

Wanneer is een plan of programma plan-m.e.r.- plichtig?

Wanneer is een plan of programma plan-m.e.r.- plichtig? Wanneer is een plan of programma plan-m.e.r.- plichtig? Art. 4.1.1, 1, 4 DABM 3 cumulatieve voorwaarden Opstellen en/of vaststellen voorgeschreven op grond van decretale of bestuursrechtelijke bepalingen

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

34013/110/1/W/1. De Bestendige Deputatie van de Provincieraad,

34013/110/1/W/1. De Bestendige Deputatie van de Provincieraad, 34013/110/1/W/1 Besluit van de Bestendige Deputatie van de Provincieraad, in verband met de aanvraag DEVAMIX / B.S.V. Beneluxlaan(S) 201 8530 Harelbeke tot het wijzigen/aanvullen van de vergunningsvoorwaarden

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling Samenstelling De heer Patrick Janssens, burgemeester

Nadere informatie

Hervergunning en verandering van een attractiepark

Hervergunning en verandering van een attractiepark Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportagebeheer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL

Nadere informatie