KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL"

Transcriptie

1 KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Uitvoering Fax meet en 28 inspectiewerk Tel

2 Colofon Titel Opdrachtgever Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN Brandakkers Rijkevorsel KBO-nummer Vestigingseenheidsnummer Projectlocatie Brandakkers Rijkevorsel Uitvoering meet- en Datum 9 december 2015 Deskundigen- Studiebureaus SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Uitvoering Fax meet en 28 inspectiewerk Tel Erkende MER deskundigen coördinaten Handtekening Lucht Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Johan Versieren Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel joveco@scarlet.be Coördinator Johan Versieren Uitvoering Deskundigen meet- en inspectiewerk Water Bodem An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be Lucht Geluid Mens Landschap Fauna en Flora Initiatiefnemer Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be Bruneel Koen Brandakkers Rijkevorsel tel info@bruneel-cox.be Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 2/293

3 INHOUDSOPGAVE COLOFON 3 INHOUDSOPGAVE 5 1 IDENTIFICATIE VAN HET BEDRIJF BEKNOPTE PROJECTBESCHRIJVING TOETSING MER-PLICHT RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES GEGEVENS INITIATIEFNEMER EN DESKUNDIGE MER initiatiefnemer uitbater Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen SITUERING PROJECT LIGGING EXPLOITATIE ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS Overzicht afgeleverde milieuvergunningen Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE VOORGESCHIEDENIS Juridische randvoorwaarden Beleidsmatige randvoorwaarden BESCHRIJVING PROJECT ALGEMENE DOELSTELLING EN VERANTWOORDING PROJECT OVERZICHT VERGUNDE EN GEWENSTE TOESTAND BESCHRIJVING BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR INRICHTING Huidige bedrijfsinfrastructuur Toekomstige bedrijfsinfrastructuur AFBRAAK- EN AANLEGFASE BESCHRIJVING EXPLOITATIECYCLUS Huidige exploitatiecyclus Toekomstige exploitatiecyclus Productiebeheer Grondstoffenverbruik Eindproducten Residuen en emissies BESCHRIJVING ALTERNATIEVEN Nulalternatief Doelstellingsalternatieven Locatiealternatieven Uitvoeringsalternatieven METHODIEK EN ONTWIKKELINGSSCENARIO S EFFECTBESCHRIJVING PER MILIEUDISCIPLINE METHODIEK ONTWIKKELINGSSCENARIO S Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 3/293

4 4.3.1 Autonome ontwikkeling Gestuurde ontwikkeling Ruimtelijke ordening Mestdecreet AFBAKENING STUDIEGEBIED, METHODIEK, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE & ONTWIKKELINGSSCENARIO S LUCHT Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Geur Methodiek Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Referentiesituatie Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Geplande situatie Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Stof Methodiek effectbepaling Bepaling stofemissies Bepaling stofconcentratie in omgevingslucht Toetsing stofconcentratie Referentiesituatie Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied Bepaling stofemissie Bepaling impact stofconcentratie in de omgevingslucht Geplande situatie Bepaling stofemissie Bepaling impact op stofconcentratie in omgevingslucht Verzurende en vermestende impact Methodiek Methodiek effectbepaling Bepaling ammoniakemissie Referentiesituatie Geplande situatie Energie en broeikasgassen Methodiek Methodiek Referentiesituatie Methaanemissie Lachgasemissie CO 2 -emissie Nieuwe situatie Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 4/293

5 Methaanemissie Lachgasemissie CO 2 -emissie Totale broeikasgasemissies Energieverbruik en broeikasgassen Synthese discipline lucht Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen WATER Afbakening studiegebied Inhoudelijke afbakening Geografische afbakening Toelichting gegevensgebruik Grondwater Methodiek Methodiek analyse referentiesituatie Methodiek effectbepaling - analyse geplande situatie Analyse van de referentiesituatie Effectbepaling - Analyse van de geplande situatie Oppervlaktewater Methodiek Analyse van de referentiesituatie Effectinschatting - Analyse van de geplande situatie Synthese Milderende maatregelen Reeds toegepast in de huidige situatie Geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen BODEM Afbakening studiegebied Inhoudelijke afbakening Geografische afbakening Toelichting gegevensgebruik Methodiek Analyse referentiesituatie Beschrijving geologie Beschrijving bodem Effectbepaling Effecten in de actuele situatie Effecten in de geplande situatie synthese Milderende maatregelen De genomen maatregelen: Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 5/293

6 De geplande maatregelen : De verdere mogelijkheden : GELUID Afbakening studiegebied Referentiesituatie Gevolgen van geluidshinder Methodiek Bepalen van de geluidsemissie Bepalen van de geluidsimmissie Beoordeling van de geluidsimmissie Continue bronnen Richtwaarden/Grenswaarden Significantiekader uit het richtlijnenboek geluid en trillingen Incidentele bronnen Conclusie van de beoordeling Bepaling van de verschillende geluidsbronnen Ventilatoren Laden en lossen Landbouwdieren Effectinschatting - Bestaande situatie Geluidsemissie van de bestaande inrichting Continue geluidsbronnen Incidentele bronnen Geluidsimmissie van de bestaande inrichting Continue bronnen Incidentele bronnen Beoordeling van de geluidsimmissie van de bestaande inrichting Continue bronnen Incidentele bronnen Effectinschatting - Geplande situatie Geluidsemissie van de geplande inrichting Geluidsemissie nieuwe bronnen Geluidsimmissie van de nieuwe bronnen Beoordeling van de geluidsimmissie van de nieuwe bronnen Continue geluidsbronnen Er wordt voldaan aan de milieukwaliteitsnorm voor agrarisch gebied.incidentele bronnen Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen MENS Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 6/293

7 5.5.4 Methodiek effectbepaling Referentiesituatie Effectinschatting Klachtenbehandeling Verkeershinder Geluidshinder Geurhinder Stofhinder Bestrijding ongedierte Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen FAUNA EN FLORA Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Toelichting referentiesituatie Biologische waarderingskaart Aandachtsgebieden (gebieden met belangrijke natuurwaarde) Kwetsbaarheid t.a.v. verzuring en vermesting Methodiek Direct ecotoopverlies Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Effectbepaling via Impactscore NH Kritische lasten (KL/KDW) verzuring en vermesting Verdroging Rustverstoring Effectinschatting Direct ecotoopverlies Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Verdroging Rustverstoring Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek Het landschap als relatiesysteem De erfgoedaspecten De perceptieve aspecten Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 7/293

8 5.7.4 Toelichting referentiesituatie Geografische situering Landschapsatlas (ankerplaatsen, relicten ) Bouwkundig erfgoed Studiegebied in de referentiesituatie Effectinschatting Het landschap als relatiesysteem Erfgoedaspecten Perceptieve aspecten Synthese Milderende maatregelen De genomen maatregelen De geplande maatregelen De verdere mogelijkheden ELEMENTEN TEN BEHOEVE VAN DE WATERTOETS PASSENDE BEOORDELING -TOETS BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN LEEMTEN IN KENNIS MONITORING EN EVALUATIE CONTROLE Geurhinder klachtenopvolging op gemeentelijk niveau Verzuring sectorale opvolging op gewestelijk niveau Verstoring waterhuishouding debietmeter grondwater Bodemverontreiniging Vermesting MAP-meetpunten TEWERKSTELLINGS- EN INVESTERINGSRAPPORT TEWERKSTELLING INVESTERINGEN DUURZAAM GEBRUIK VAN GRONDSTOFFEN EN GOEDEREN SYNTHESE MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN GEUR EN LUCHT WATER BODEM GELUID MENS FAUNA EN FLORA LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING VERKLARENDE WOORDENLIJST Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 8/293

9 16 LITERATUURLIJST OVERZICHT TABELLEN BIJLAGEN BIJLAGE FIGUREN NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING IFDM-PARAMETERS UITTREKSELS AKOESTISCH ONDERZOEK RAPPORT IMPACTSCORE FOTOREPORTAGE Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 9/293

10 VOORAF (hierbij wordt verwezen naar 'Richtlijnenboek Milieueffectrapportage Algemene methodologische en procedurele aspecten', departement Leefmilieu, Natuur en Energie - oktober 2015) Definitie en kenmerken Milieueffectrapportage: Het voorkómen van aantasting van het milieu vormt een van de hoofddoelstellingen van het milieubeleid en is van groot maatschappelijk belang. Om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over projecten en beleidsvoornemens (zoals plannen en programma s) is het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) ontwikkeld. Volgens artikel 4.1.1, 1, 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid2 is milieueffectrapportage de procedure die al dan niet leidt tot het opstellen en goedkeuren van een milieueffectrapport over een voorgenomen actie en in voorkomend geval tot het gebruik ervan als hulpmiddel bij de besluitvorming omtrent deze actie. De achterliggende grondgedachte hierbij is dat het beter is om de voor het milieu schadelijke activiteiten en ingrepen (opgenomen in plannen, programma s of projecten) vanaf een vroeg stadium in de besluitvorming te ondervangen en bij te sturen. Milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt de milieugevolgen van een programma, plan of project in beeld voordat hierover een beslissing wordt genomen. Op deze manier kan de overheid die het besluit neemt over het programma, plan of project de milieugevolgen bij haar afwegingen betrekken. M.e.r. kan als een toetsend of als een ontwerpend, milieu-optimaliserend instrument gehanteerd worden. De alternatievenafweging en beoordeling van de milieueffecten vormen de belangrijkste aspecten van milieueffectrapportage. Milieueffectrapportage (m.e.r.) is: - een instrument (hulpmiddel) om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, namelijk het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. - een juridisch-administratieve procedure waarbij, voordat een activiteit of ingreep (projecten, plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde wijze3 worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt (planvormingsprocedure, vergunningsprocedure,...). Milieu wordt hierbij ruim geïnterpreteerd en omvat volgende elementen waarop het programma, plan of project een invloed kan hebben: de gezondheid en veiligheid van de mens, ruimtelijke ordening, biodiversiteit, fauna en flora, energie- en grondstoffenvoorraden, bodem, water, atmosfeer, klimatologische factoren, geluid, licht, stoffelijke goederen, cultureel erfgoed met inbegrip van het architectonisch en archeologisch erfgoed, landschap, mobiliteit en de samenhang tussen de genoemde factoren (DABM) 1. In een MER wordt deze opsomming niet letterlijk gebruikt, er worden andere termen gebruikt die samenhangen met de diverse MER-disciplines. Er kan nog onderscheid gemaakt worden tussen m.e.r als proces en m.e.r. als procedure. M.e.r. als proces is het geheel van alle formele en informele stappen die door alle betrokken actoren genomen worden. Deze stappen hebben betrekking op alle overleg, consultaties, onderzoeken, die in het kader van het onderzoek naar de effecten van een voornemen (programma, plan of project) nodig zijn. M.e.r. als procedure is dan het juridischadministratief verplichte onderdeel binnen het m.e.r.-proces. Het m.e.r.-proces start vroeger dan de eigenlijke m.e.r.-procedure en kan ook verder lopen na de beslissing over de m.e.r. 1 Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, B.S. 3 juni 1995, in het vervolg van deze tekst ook afgekort als DABM. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 10/293

11 Onderscheid tussen m.e.r. en MER: Milieueffectrapportage (of m.e.r.) is dus een proces dat alle handelingen omvat (procedurele, inhoude-lijke, organisatorische, ) die nodig zijn om alle relevante milieueffecten in kaart te brengen. Tijdens dit proces kunnen verschillende soorten documenten opgesteld worden: plan- en project-mer s, ontheffingsnota s voor plan- en project-mer, screeningsnota s voor plan-m.e.r.- en project-m.e.r. Het milieueffectrapport (of MER) is het openbaar document waarin van een voorgenomen project, plan of programma en van redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven, de te verwachten gevolgen voor mens en milieu in hun onderlinge samenhang op een systematische en weten-schappelijk verantwoorde wijze worden geanalyseerd en geëvalueerd, en waarin aangegeven wordt op welke wijze de aanzienlijke milieueffecten vermeden, beperkt, verholpen of gecompenseerd kunnen worden. Het MER moet door de vergunningverlenende of planvormende overheid geraadpleegd worden om haar beslissing te ondersteunen en kan door de burger gebruikt worden om gefundeerde bezwaren te formuleren tijdens het openbaar onderzoek dat voorafgaat aan de vergunningverlening of de definitieve vaststelling van het plan of programma. Doel van milieueffectrapportage: Het hoofddoel van milieueffectrapportage in Vlaanderen is het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en het verlenen van vergunningen door de overheid. Dit geldt voor alle initiatieven en activiteiten van publieke en private initiatiefnemers die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze doelstelling is in overeenstemming met de Europese m.e.r.-richtlijnen betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten en plannen en programma s waarin gesteld wordt dat voor projecten, plannen en programma s die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben alleen een vergunning kan worden verleend of een beslissing kan worden genomen na een voorafgaande beoordeling van de aanzienlijke milieueffecten die deze projecten, plannen en programma s kunnen hebben, met als doel hun impact te reduceren en een hoog niveau van milieubescherming te realiseren. In de inleidende bepalingen van de EU-richtlijnen wordt het doel ook nog verder geconcretiseerd door te stellen dat de milieueffecten van een project, een plan of een programma moeten worden beoordeeld teneinde de gezondheid van de mens te beschermen, via een beter milieu bij te dragen tot de kwaliteit van het bestaan, toe te zien op de instandhouding van de diversiteit van de soorten en het reproductievermogen van het ecosysteem, als fundamentele grondslag van het leven, in stand te houden. In de literatuur worden dikwijls nog een aantal nevendoelen van m.e.r. aangehaald zoals de verinnerlijking van het milieubesef (verbeteren van de milieu-attitude) en het stroomlijnen van besluit-vorming (afstemmen en transparant maken). Door wie in de praktijk en vanuit wetenschappelijke hoek betrokken is bij m.e.r. worden er daarnaast ook volgende doelen aan toegekend: milieueffect-rapportage zou burgers betere toegang moeten bieden tot milieu-informatie en zou consultatie en inspraak moeten bevorderen. Verder zou m.e.r. moeten bijdragen aan duurzame ontwikkeling, aan een zorgvuldige en weloverwogen afweging van initiatieven (alternatieven), aan constructieve dialogen, aan participatie van belanghebbenden in besluitvormingsprocessen, aan draagvlak voor en legitimiteit van beslissingen,... (Runhaar, et al. 2011). Belangrijk om aan te geven is dat het milieueffectrapport (of in voorkomend geval de ontheffingsnota of de screeningsnota) een informatief, beslissingsondersteunend document is voor initiatiefnemers, advies- en Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 11/293

12 beslissingnemende overheden en burgers over de al dan niet te verwachten mogelijke (aanzienlijke) milieueffecten van plannen, programma s en projecten en hun eventuele alternatieven. Niet alleen de effecten op het milieu worden wetenschappelijk en systematisch onderzocht en in beeld gebracht, ook de eventueel nodige maatregelen om negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken worden beschreven. Het (openbaar) document dient bij te dragen aan de transparantie in de besluitvorming maar is zeker geen beslissingnemend instrument. De overheid die een beslissing over het programma, plan of project moet nemen zal immers niet alleen met milieubelangen maar ook met economische en andere maatschappelijke belangen rekening houden. In Vlaanderen is het de dienst Milieueffectrapportagebeheer (dienst Mer) die een MER op het einde van de formele m.e.r.-procedure goed- of afkeurt of een ontheffing van MER-plicht verleent7. Het hoofddoel van m.e.r. indachtig betekent dit dat de dienst Mer het MER of het verzoek tot ontheffing toetst aan de bepalingen van het DABM. Meer bepaald gaat ze na of het MER alle inhoudelijke en vormelijke elementen bevat zoals bepaald in het decreet, en het MER of de ontheffingsnota daardoor voldoende informatie bevat om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de verdere besluitvorming. Vlaamse regelgeving: omzetting van Europese m.e.r.-richtlijnen: De Europese m.e.r.-richtlijnen zijn in Vlaamse regelgeving omgezet. Hieronder volgt een overzicht van de - geldende, en de historiek van de - Vlaamse regelgeving met betrekking tot milieueffectrapportage: Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 12/293

13 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 13/293

14 Om een vergunning voor een bepaald project te bekomen, is in bepaalde gevallen een milieueffectrapport (MER) vereist. Dit MER rapporteert de milieueffecten van het onderwerp van de vergunningsaanvraag (zowel milieu-, als bouwvergunning), en dient als ondersteunend document voor de vergunningverlener. De wettelijke eisen van de inhoud van het MER zijn omschreven in het MER - VR decreet van 18 december De projecten en/of activiteiten waarvoor een MER dient te worden opgesteld, worden vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van 10 december 2004 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S. 17/02/2005). Procedure opstellen project-milieueffectrapport: De procedure volgens het DABM voor het opstellen van een project-mer wordt gekenmerkt door drie fasen: een kennisgevingsfase- en richtlijnenfase: tijdens deze fase wordt het kennisgevingsdossier opgesteld en ingediend bij de dienst Mer. De kennisgeving wordt al dan niet volledig verklaard. In de richtlijnenfase worden de inhoud en de bijzondere richtlijnen voor het plan-mer vastgesteld door de dienst Mer; in de uitvoeringsfase wordt het eigenlijke plan-mer opgesteld; tijdens de beoordelingsfase wordt het plan-mer inhoudelijk getoetst en goed- of afgekeurd door de dienst Mer. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 14/293

15 Deze verschillende fasen en de erbij horende procedurestappen worden in de paragrafen hieronder kort toegelicht en schematisch voorgesteld in onderstaand schema. Kennisgevings- en richtlijnenfase: Aan de hand van de kennisgeving brengt de initiatiefnemer de dienst Mer op de hoogte van het voorgenomen project. De kennisgeving omvat (cf. art en 2 DABM) ten minste: Een beschrijving en verduidelijking van het project met inbegrip van de ruimtelijke situering ervan en in voorkomend geval het exploitatieadres van de inrichting; de ruimtelijke situering bevat minstens een uittreksel van de ruimtelijke uitvoeringsplannen of de vigerende plannen van aanleg en van de topografische kaarten van de omgeving; de vergunningen die moeten worden aangevraagd en in voorkomend geval de bestaande vergunningstoestand voor de exploitatie van de inrichting; in voorkomend geval de gegevens die de administratie nodig heeft voor het aanvangen van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling, bedoeld in 5; in voorkomend geval de relevante gegevens uit vorige rapportages en uit de goedgekeurde rapporten die daaruit zijn voortgekomen; een document waarin, steunend op de vereisten van artikel en van het MER-richtlijnenboek, de inhoudelijke aanpak - met inbegrip van de methodologie - van het project-mer wordt voorgesteld; een beknopte beschrijving van de alternatieven voor het project of voor onderdelen ervan die de initiatiefnemer heeft overwogen en, bondig weergegeven, zijn bedenkingen over de voor- en nadelen van de verschillende alternatieven; de relevante gegevens over de voorgestelde erkende MER-coördinator en het voorgestelde team van erkende MER-deskundigen, bedoeld in artikel 4.3.6, en de taakverdeling tussen de deskundigen; in voorkomend geval de gronden voor de vraag tot onttrekking aan bekendmaking en ter inzagelegging van de kennisgeving of aangeduide delen ervan. De dienst Mer neemt binnen de 20 dagen een beslissing over de volledigheid van de kennisgeving. Als de kennisgeving volledig verklaard wordt betekent de initiatiefnemer een afschrift van de volledig verklaarde kennisgeving en van de beslissing van de dienst Mer terzake binnen een termijn van tien dagen na ontvangst, tegelijkertijd aan tenminste (artikel DABM): 1 de overheid die in voorkomend geval in eerste aanleg een beslissing zal nemen over de vergunningsaanvraag betreffende het project; 2 het college van burgemeester en schepenen van de gemeente of gemeenten waar het project plaatsvindt of plaats zal vinden; 3 de door de Vlaamse regering aangewezen administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen (verder adviesinstanties genoemd); Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 15/293

16 4 in voorkomend geval de ondernemingsraad en het Comité voor Preventie en Bescherming op het werk die bestaan in het bedrijf van de initiatiefnemer - of bij ontstentenis van deze organen, de vakbondsafvaardiging - en de milieucoördinator De dienst Mer bezorgt de initiatiefnemer een lijst met contactgegevens van deze gemeenten en instanties. Deze gemeenten leggen op hun beurt de kennisgeving ter inzage van het publiek binnen een termijn van 10 dagen na ontvangst ervan en zij kondigen de terinzagelegging aan. Eventuele opmerkingen over de inhoudsafbakening van het MER moeten binnen 30 dagen na aanvang van de terinzagelegging al dan niet via de gemeente aan de dienst Mer bezorgd worden. De dienst Mer neemt een beslissing over de bijzondere richtlijnen (art , 1 DABM) voor het MER en deelt ze binnen de 70 dagen na de volledigverklaring van de kennisgeving mee aan de initiatiefnemer, adviesinstanties en (desgevallend) buitenlandse autoriteiten of autoriteiten van de andere Gewesten (in dit geval wordt de termijn verlengd van 70 tot 90 dagen). Uitvoeringsfase: Tijdens de uitvoeringsfase stelt het team van erkende deskundigen het MER op onder leiding van een MERcoördinator. In de praktijk vindt naar het einde van deze periode doorgaans een ontwerptekstvergadering plaats. Tijdens deze vergadering, waarop adviesinstanties, gemeenten, provincies, initiatiefnemers en de opstellers van het MER zijn uitgenodigd, wordt de tekst besproken en afgetoetst aan de richtlijnen. De dienst Mer beslist daarbij welke opmerkingen in de eindversie van het MER moeten verwerkt worden. Het verslag van de ontwerptekstbespreking bevat een overzicht van alle belangrijke opmerkingen en van hoe ermee dient omgegaan te worden. Dit helpt de opstellers van het MER bij het opmaken van een finale versie. Beoordelingsfase: Na indiening van het MER bij de dienst Mer, controleert deze of het MER beantwoordt aan de inhoudelijke vereisten van de richtlijnen en de voorgestelde methodiek uit de kennisgeving. Zij houdt hierbij indien van toepassing - ook rekening met het advies van ANB met betrekking tot de passende beoordeling en aan departement MOW in verband met de mobiliteitsstudie. Daarna keurt de dienst Mer het MER goed of af en stelt ze een goed- of afkeuringsverslag op. Deze goed- of afkeuring wordt binnen een termijn van 40 dagen na het indienen van het MER betekend aan de initiatiefnemer, de betrokken adviesinstanties, de MER-coördinator en het college van burgemeester en schepenen van de gemeente of gemeenten waar het project plaatsvindt of plaats zal vinden. De administratie kan gemotiveerd beslissen om deze termijn te verlengen tot vijftig dagen (cfr. art ,3 van het DABM. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 16/293

17 Schematisch overzicht van de project-mer-procedure: Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 17/293

18 Richtlijnenboek Vanaf oktober 2015 is er een nieuw Richtlijnenboek Algemene Methodologische en Procedurele Aspecten. De vorige richtlijnenboeken "Procedurele Aspecten" en "Algemene Methodologische Aspecten" dateerden van 1997, en dezen werden nu geactualiseerd. Sinds de publicatie van de voorgaande richtlijnenboeken is er namelijk nieuwe regelgeving over milieueffectrapportage (m.e.r.), maar ook de manier van werken is in de loop van de jaren aangepast, verbeterd en verfijnd. Het richtlijnenboek is tot stand gekomen onder begeleiding van de betrokkenen administraties, initiatiefnemers, erkende MER-deskundigen en het middenveld. Het is een referentiedocument voor de opmaak van milieueffectrapporten in Vlaanderen en zal bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit van milieueffectrapporten, de verhoging van de herkenbaarheid van de rapporten en de afbakening van de vereiste diepgang. In het richtlijnenboek worden de kenmerken en het doel van milieueffect rapportage geschetst. Er wordt ook ingegaan op de rol van de actoren die betrokken zijn bij milieueffectrapportage. Vervolgens wordt het procedurele en juridische kader voor plan-mer's, project-mer's, ontheffingsaanvragen en screenings beschreven. Ten slotte volgt er een uitgebreid deel over methodologische en andere aandachtspunten uit de m.e.r.-praktijk. Specifiek voor de veehouderij werd een richtlijnenboek uitgewerkt. De meest recente versie van het richtlijnenboek landbouwdieren dateert van juni Het milieueffectrapport gaat ter zake dan ook van dit richtlijnenboek uit. Procedure milieuvergunningsaanvraag: Indien een milieuvergunningsaanvraag wordt ingediend onderzoekt de provincie of de aanvraag volledig en ontvankelijk kan verklaard worden. Indien dit kan gebeuren, dan moet ze dit binnen de 30 dagen (Besluit van de Vlaamse Regering van 01/03/2013) per aangetekend schrijven laten weten. Zoniet, dan krijgt u ook een, niet aangetekend, bericht. De datum van volledig en ontvankelijk verklaren is van belang. Vanaf dan heeft de provincie 4 maanden de tijd (eventueel 6 maanden) om het dossier te beslissen. Alle dossiers worden dan naar de verschillende adviesverlenende diensten verstuurd. Aan de gemeente wordt eveneens de opdracht gegeven om een openbaar onderzoek (gedurende 30 dagen) uit te voeren. Voor bepaalde hernieuwingsaanvragen kan de Deputatie afwijken van deze termijnen. De adviesverlenende overheidsorganen zijn: het College van Burgemeester en Schepenen, de Afdeling Milieuvergunningen van LNE, de Afdeling grondwater van VMM (niet voor elke inrichting), het Agentschap Ruimtelijke Ordening, het Agentschap Zorg en Gezondheid (niet voor elke inrichting), Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 18/293

19 de Vlaamse Milieumaatschappij (niet voor elke inrichting), Alle adviezen worden gegroepeerd door de Provinciale Milieuvergunningcommissie, die zelf ook een globaal advies geeft, dat overgemaakt wordt aan de Deputatie. Op verzoek kan de aanvrager door deze commissie gehoord worden. Het is aan te bevelen u hierin te laten bijstaan. Het openbaar onderzoek omvat: mogelijkheid tot inzage van het dossier gedurende 30 dagen, aanplakking gedurende 30 dagen, kennisgeving van de aanvraag aan eigenaars en gebruikers binnen 100 m rond perceel, bekendmaking in de pers, informatievergadering (verplicht in het kader van een MER-plichtig bedrijf). De Deputatie dient een beslissing te nemen binnen de gestelde periode. Zij zendt deze binnen de 10 kalenderdagen naar de bevoegde burgemeester, die belast wordt met de bekendmaking. Dit houdt in: aanplakking gedurende 30 dagen van de beslissing, ter inzage leggen van de beslissing gedurende 30 dagen. Indien er geen beslissing is gevallen binnen de gestelde periode wordt de aanvraag als geweigerd beschouwd. Schematisch verloop van een Milieuvergunningsaanvraag voor een inrichting KLASSE : Indienen Milieuvergunningsaanvraag klasse 1 Volledig en ontvankelijk (30 dagen) Openbaar onderzoek (30 dagen) met informatievergadering Advies Provinciale Milieuvergunningscommissie (+ hoorzitting) (90 dagen) Advies CBS (50 dagen) Adviesverlenende instanties (LNE, VMM,...) (60 dagen) Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 19/293

20 Beslissing Deputatie (4 maanden of evt. na verlenging 6 maanden) Bekendmaking Beroep bij Minister (30 dagen) Procedure stedenbouwkundige vergunning De aanvraag voor stedenbouwkundige vergunning dient ingediend te worden bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente. Binnen 75 of 105 dagen na ontvangst van de aanvraag neemt het college van burgemeester en schepenen een beslissing. Tegen de beslissing is beroep mogelijk. Dit beroep moet gebeuren (binnen de 30 dagen na ontvangst van de beslissing) bij de bestendige deputatie van de provincieraad. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 20/293

21 1 IDENTIFICATIE VAN HET BEDRIJF 1.1 BEKNOPTE PROJECTBESCHRIJVING Het bedrijf van BRUNEEL KOEN is gelegen Brandakkers 4 te 2310 Rijkevorsel. Het betreft een gemengd bedrijf varkens en fruitteelt. De varkenshouderij is gespecialiseerd in het afmesten van vleesvarkens. Wat betreft de tak fruitteelt is het bedrijf gespecialiseerd in de teelt van appelen en peren. Er worden ongeveer 15 ha appelen en peren geteeld. De huidige vergunning is afgeleverd door de Deputatie van de provincie Antwerpen en heeft een looptijd tot 18/09/2028. Er is een vergunning aanwezig voor stallen met plaatsen voor vleesvarkens en 2 paarden. Verder is er een vergunning voor een transformator van 150 kva, het stallen van 16 voertuigen, koelinstallaties van 110 kw, de opslag van l fytoproducten, opslag l mazout in 2 bovengrondse tanks, 1 verdeelslang, m³ houten paloxen, opslag van m³ dierlijke mest, drainage van cultuurgrond en een grondwaterwinning van m³/jaar en 720 m³/dag. Het doel is om een verandering (uitbreiding en toevoeging) 2 te realiseren in de varkenshouderij door de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal voor stuks vleesvarkens. De vleesvarkensstal zal naast de bestaande varkensstallen gebouwd worden. Deze stal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal. De vleesvarkensstal zal immers mee aangesloten worden op een biologische luchtwasser type combi-wasser. In de nieuwe situatie zal dus een vergunning gevraagd worden voor vleesvarkens in totaal. Er zal ook een nieuwe grondwaterwinning aangevraagd worden. Wat betreft het fruitteeltbedrijf zijn er geen wijzigingen gepland. Gelet op de belangrijke verandering (uitbreiding en toevoeging) wordt ook een vroegtijdige hernieuwing gevraagd. De exploitant laat een milieueffectrapport opstellen om deze toe te voegen aan de milieuvergunningsaanvraag en de stedenbouwkundige aanvraag, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het hier voorliggend project. 1.2 TOETSING MER-PLICHT Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage vermeldt de categorieën van projecten die aan de projectm.e.r. worden onderworpen of waarvoor de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing kan indienen. De initiatiefnemer vraagt een uitbreiding aan van de milieuvergunning. In de gewenste situatie wordt een vergunning gevraagd voor in totaal stallen met plaatsen voor varkens. Dit project valt in rubriek 21c) Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan: plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 20 kg)" van de bijlage I lijst van bovenvermeld besluit en is bijgevolg m.e.r. -plichtig. Het project heeft eveneens betrekking op een activiteit die voorkomt op de lijst van bijlage III bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 maart 2013 inzake de 2 Vlarem-definitie "veranderen van een inrichting": wijzigen, uitbreiden, toevoegen: - "wijzigen" : het verplaatsen binnen de vergunde inrichting, of het aanwenden van een andere fabricagemethode ; - "uitbreiden" : het vergroten in capaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen waarop de geldende vergunning betrekking heeft ; - "toevoegen" : het vergroten in opslagcapaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen, waarop de geldende vergunning geen betrekking heeft ; Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 21/293

22 nadere regels van de project-m.e.r.-screening, meer specifiek de rubriek 10j) "werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater, die niet zijn opgenomen in bijlage I of II". 1.3 RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES Voor het betrokken bedrijf werd er in het verleden geen MER opgesteld. 1.4 GEGEVENS INITIATIEFNEMER EN DESKUNDIGE MER INITIATIEFNEMER UITBATER De uitbater van de varkenshouderij gelegen Brandakkers 4 is Bruneel Koen met volgende gegevens: KBO-nummer Vestigingseenheidsnummer De uitbater is tevens de initiatiefnemer voor het opstellen van het MER SAMENSTELLING EN TAAKVERDELING VAN TEAM VAN DESKUNDIGEN Conform artikel van titel IV van het Decreet Algemeen Milieubeleid (DABM) moet de initiatiefnemer een beroep doen op een team van erkende MER-deskundigen onder leiding van een MER-coördinator. De initiatiefnemer stelt aan de MER-coördinator alle relevante informatie ter beschikking die voorhanden is. Hij verleent alle medewerking opdat de MER-coördinator zijn taak naar behoren kan vervullen. De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten in één of andere milieudiscipline, derwijze dat in de werkgroep de milieueffecten, eigen aan het geplande project, doeltreffend onderzocht kunnen worden. Voor dit project werd een erkende deskundige voor de disciplines bodem (pedologie), water (oppervlaktewater) en lucht in het team van deskundigen opgenomen. Volgende MER-deskundigen zullen hun medewerking aan dit milieueffectrapport verlenen: Erkende MER deskundigen coördinaten Lucht Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Johan Versieren Erkenningsnr. MB/MER/EDA/059/V-5 Einddatum erkenning: onbepaalde duur Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel joveco@scarlet.be Coördinator Johan Versieren Uitvoering meet- en inspectiewerk Verder wordt dit team van deskundigen bijgestaan door volgende medewerkers van SBB: Deskundigen Water Bodem Lucht Geluid Mens Landschap Fauna en Flora An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 22/293

23 2 SITUERING PROJECT 2.1 LIGGING EXPLOITATIE De inrichting is gelegen aan de Brandakkers 4 te 2310 Rijkevorsel. De kadastrale gegevens zijn 2 e afdeling, sectie C, kadastrale percelen 269f2. De nieuwe vleesvarkensstal zal gebouwd worden deels op het perceel 269f2, deels op de nieuwe percelen 278w en 278x. De ligging volgens het kadaster wordt weergegeven in Figuur 1 in bijlage. De stallen zijn volgens het gewestplan Turnhout (B.S. 30/09/1977) volledig gelegen in agrarisch gebied (zie Figuur 2 in bijlage). De afstand van het bedrijf t.o.v. andere gebieden zoals aangeduid op het gewestplan wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 1: Ligging bedrijf volgens gewestplan Gebied Afstand tot het centrum van Richting het bedrijf Landschappelijk waardevol agrarisch gebied 440 m en 490 m N en Z Bosgebied 970 m NO Gebieden voor verblijfsrecreatie 1140 m NO Natuurgebied 1160 m W Gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen 1240 m O en openbaar nut Milieubelastende industrie 1620 m W Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is in de nabije omgeving van deze inrichting geen SBZ (speciale beschermingszone) gelegen. Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer m ten N van de inrichting. Het betreft 'Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop (BE ) ten N en W van het bedrijf. Ten Z op een afstand van m ligt het habitatrichtlijngebied 'Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats (BE )'. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied is op 7,3 km gelegen ten O van het bedrijf (Figuur 3 in bijlage). Op m ten Z van het bedrijf ligt een VEN-gebied van het type gen (Grote eenheid natuur) en op m van het type geno (Grote eenheid natuur in ontwikkeling). Het betreft 'De Kempense kleiputten' en het nummer van het gebied is 307 (Figuur 4 in bijlage). Het bedrijf is niet gelegen in een afgebakend gebied als beschermingszone voor grondwaterwinning zoals bedoeld in het decreet van 24/01/1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer. Dit wordt weergegeven in Figuur 5 in bijlage. Er is een beschermingszone grondwaterwinning gelegen op 695 m ten NO van het bedrijf. Het betreft de 'Bolkse Heide' van Rijkevorsel-Merksplas (PIDPA). De afstand tot de Nederlandse grens bedraagt ca 12,6 km. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 23/293

24 2.2 ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS OVERZICHT AFGELEVERDE MILIEUVERGUNNINGEN In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de beslissingen genomen door de Deputatie. Tabel 2: Overzicht lopende milieuvergunningen Datum beslissing Refertenummer Overheid* Naam exploitant 18/09/2008 MLAV1/ BD Bruneel Koen 03/11/2011 MLAV1/ BD Bruneel Koen 08/01/2015 MLVER BD Bruneel Koen *BD: Bestendige Deputatie CBS: College van Burgemeester en Schepenen De huidige vergunning heeft een looptermijn tot 18/09/2028. In Tabel 3 zijn de oude milieuvergunningen terug te vinden die met de beslissing van 18/09/2008 hernieuwd werden. Aan de lopende milieuvergunningen is naast de algemene en de sectorale voorwaarden van Vlarem II een bijzondere voorwaarde gekoppeld: - Het ammoniakemissiearme systeem V-4.7 ("Mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met andere dan roosters met verhoogde mestdoorlaat) moet geïmplementeerd worden op de nieuwe varkensstal. De uitvoering en het gebruik van het systeem moeten volledig gebeuren conform het Ministerieel besluit van 31 mei 2011 tot wijziging van bijlage 1 van het ministerieel besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen. (MLAV1/11-301) - Beregening is in de maanden mei, juni, juli, augustus en september enkel toegelaten tussen u 's avonds en 11 u 's morgens met uitzondering van die momenten waarop beregening noodzakelijk is om zonnebrand van de vruchten te voorkomen. (MLAV1/08-242) - De open vijver dient overeenkomstig de stedenbouwkundige vergunning te worden omgevormd tot foliebassin (MLAV1/08-242) Aan de bijzondere voorwaarden van de vergunning is voldaan. Tabel 3: overzicht historiek milieuvergunningen Datum beslissing Refertenummer Overheid* Naam exploitant 04/06/1992 2/58.787f2 BD Verheyen Marc 06/07/1992 Expl. fruitteeltbedrijf CBS 03/09/1993 MLOV BD Cox Martine 13/01/1993 Melding overname CBS Bruneel Koen 29/06/2000 GWW BD 12/09/ /264 CBS Bruneel Koen Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 24/293

25 2.2.2 OVERZICHT AFGELEVERDE STEDENBOUWKUNDIGE VERGUNNINGEN In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de beslissingen in het kader van een stedenbouwkundige aanvraag genomen door het College van Burgemeester en Schepenen, de Deputatie of de Minister. Op de percelen werden onderstaande vergunningen afgeleverd. Tabel 4: Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen Datum Refertenummer Overheid Onderwerp beslissing 07/05/1987 NR CBS Bouwen landbouwloods 06/12/1993 NR CBS Slopen en bouwen van een vleesvarkensstal 11/04/1994 NR CBS Bouwen van een sorteerplaats + vergroten opslagloods 18/04/2002 NR CBS Slopen 2 bergplaatsen + verbouwen en uitbreiden van een loods 18/03/2004 NR CBS Bouwen van een loods voor frigo's 13/05/2004 NR CBS Bouwen van een electriciteitscabine 27/04/2006 NR CBS Verbouwen woning, personeelsruimten + regularisatie + afbraak stal 09/08/2007 NR CBS Aanleg aarden omwalling rond bestaande vijver 22/05/2008 NR CBS Plaatsen zonnepanelen 05/06/2008 NR CBS Bouwen van een varkensstal 28/07/2011 NR CBS Bouwen van een varkensstal 24/09/2014 NR CBS Bouwen van een opslagloods en aanleggen verharding Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 25/293

26 2.3 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE VOORGESCHIEDENIS JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) ALGEMEEN Gewestplan Geeft de bestemming en het ja Zie hoofdstuk 2.1.(Beknopte beschrijving project) // ( referentiesituatie, discipline lucht en mens) gebruik van de gronden in Vlaanderen weer. Vlarem I Bepaalt de modaliteiten met ja zie hoofdstuk 2.2. (Vergunningstoestand) // (vergunningstoestand) betrekking tot exploitatie en/of verandering van meldings- en vergunningsplichtige inrichtingen. Vlarem II Bevat milieukwaliteitsnormen en ja Voor het bedrijf zijn volgende voorwaarden belangrijk: artikels en (milieukwaliteitsnormen voor geluid en algemene en sectorale bodem), artikel (BBT), (Hygiëne, risico- en hinderbeheersing), (algemene emissiegrenswaarden), 4.5 milieuvoorwaarden met (geluid), 4.6 (licht), 4.7 (beheersing asbest), 4.9 (energieplanning), voorwaarden met betrekking tot veeteeltstallen en betrekking tot o.a. ligging en mestopslagplaatsen (artikels , , , 5.9.4, 5.9.7, en 5.9.9), 5.15 (garages, parkeerplaatsen), exploitatie van inrichtingen. (gassen), (installaties voor fysisch behandelen van gassen), (algemene bepalingen voor opslag van gevaarlijke producten), (opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders), (hout - algemene bepalingen), (bepalingen met betrekking tot dierlijke mest) // (algemeen relevant: disciplines lucht, bodem, geluid, enz..) Vlarem III Bevat bijkomende algemene en ja Het bedrijf wenst meer dan vleesvarkens te houden in de bestaande situatie en in de gewenste situatie (van meer sectorale milieuvoorwaarden voor dan 30 kg) en is bijgevolg een GPBV-bedrijf. GPBV-installaties Wet betreffende bescherming en Verdeelt dieren in 5 categorieën, ja Het bedrijf dient zich te houden aan de verplichtingen opgenomen in deze wetgeving (voldoende bewegingsvrijheid voorzien, welzijn van dieren en betreffende met hieraan verbonden een aantal goede klimaatregeling, goede voedingswijze, ) // (beschrijving bedrijf, ontwikkelingsscenario s). bescherming van voor voorwaarden voor bescherming landbouwdoeleinden gehouden van dierenwelzijn dieren LUCHT Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 26/293

27 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) EU kaderrichtlijn 96/62 inzake Vormt de basis voor nieuw ja Het vullen van voedersilo s en de ventilatie uit de stallen kunnen bronnen zijn van stofhinder. // (discipline lucht en mens) beoordeling en beheer van luchtkwaliteitsbeleid binnen de luchtkwaliteit + dochterrichtlijnen Europese Unie. Globaal kader 1999/30, 2000/69, 2002/3 en waarmee de EU luchtkwaliteit 2004/107 + richtlijn2008/50/eg beoordeelt en beheert betreffende de luchtkwaliteit Vlaams stofplan Is opgesteld om te voldoen aan ja Veestallen kunnen aanzienlijke stofemissies met zich meebrengen. In het MER zal nagegaan worden in welke mate er de verplichtingen van de eerste stofhinder ten gevolge van het voorliggende bedrijf te verwachten valt. // (discipline lucht en mens) dochterrichtlijn lucht en de Vlarem II-reglementering. NEC-richtlijn (2001/81/EG) Impliceert het opnemen van ja De emissies ten gevolge van het bedrijf zullen specifiek beschouwd worden in het dossier. // (disciplines lucht) bindende emissieplafonds voor SO 2, NO x, VOS en NH 3 in Vlarem II. (emissie-reductieprogramma s, zie Vlarem II). De Lijst van stalsystemen voor Geeft een lijst weer van de ja Er wordt een nieuwe vleesvarkensstal gebouwd // (disciplines lucht en mens) ammoniakreductie (Ministerieel toegelaten stalsystemen bij besluit van 31/05/2011; Belgisch nieuwbouw Staatsblad 08/07/ wijzigingen MB van 26/03/2012, 16/08/2012 en van 19/07/2013) Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 27/293

28 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Richtlijn Industriële Emissies De Richtlijn Industriële Emissies ja Een van de kernelementen van de nieuwe richtlijn is een betere toepassing van de best beschikbare technieken (BBT's), vervangt en actualiseert zeven waardoor het gebruik van die technieken het referentiepunt wordt in het vergunningsproces. Met de wetgeving wordt de verschillende bestaande Europese uitstoot van een hele reeks vervuilende stoffen in de lucht, het water en de bodem aan banden gelegd. De regels hebben wetgevende bepalingen, onder meer betrekking op zwavel- en stikstofhoudende stoffen, fijn stof, asbest en zware metalen. Voor de industriële uitstoot waaronder de IPPC-richtlijn en de van CO2, de voornaamste oorzaak van het broeikaseffect, is echter geen beperking voorzien. De uitbaters van installaties die richtlijn betreffende grote onder de richtlijn vallen krijgen tot 2016 de tijd om hun installaties aan de nieuwe wetgeving aan te passen, maar de verbrandingsinstallaties en is Europese lidstaten die dat wensen kunnen deze transitieperiode verlengen tot bedoeld om duidelijkere, beter te handhaven regels en een betere luchtkwaliteit te bekomen. De omzetting in nationale wetgeving gebeurde o.a. via het Decreet van 25 mei 2012 tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming met het oog op de omzetting van de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) WATER Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 28/293

29 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet Integraal Waterbeleid Heeft als doel de bescherming ja Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar verdroging, vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging. Het MER biedt van 18 juli 2003, met inbegrip van oppervlaktewater en hiervan een analyse en evaluatie aan als nodige elementen voor het uitvoeren van een watertoets // (discipline water) van het eerste uitvoeringsbesluit grondwater en de bescherming (9 september 2005) en het en verbetering van het aquatisch uitvoeringsbesluit watertoets (20 milieu te bewerkstelligen. Besluit juli 2006, B.S. 3 november 2006) B.S. 3 nov 2006 geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. Op basis van o.a. de bijlagen bij dit besluit kan aangegeven worden of er schadelijke effecten te verwachten zijn. Nitraatrichtlijn Heeft als doel ja Het bedrijf dient zich te houden aan de richtlijnen gesteld in het Mestdecreet. // (discipline water en bodem). waterverontreiniging veroorzaakt door nitraten uit agrarische bronnen, te verminderen en verdere verontreiniging van die aard te voorkomen. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 29/293

30 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (Mestdecreet) en Decreet houdende wijziging van het Mestdecreet van 22 december 2006 Wetgeving grondwater Bescherming oppervlaktewater Het decreet houdende de bescherming van water tegen verontreiniging van nitraten uit agrarische bronnen moet ervoor zorgen dat er in heel Vlaanderen minder mest uitgereden wordt, zodat de waterkwaliteit verbetert. De Vlaamse regering heeft op 12 juni 2015 het Decreet houdende wijziging van het mestdecreet goedgekeurd (MAP-5) en het werd in juli 2015 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het omvat een aantal wijzigingen ten opzichte van het bestaande mestdecreet. Een aantal van deze zaken worden verder uitgewerkt via uitvoeringsbesluiten. Het nieuwe mestdecreet trad op 1 januari 2007 in werking. De tekst van het decreet werd gepubliceerd in het Belgische Staatsblad op 29 december (sinds 1999 opgenomen in VLAREM-wetgeving) (waterkwaliteitsdoelstellingen en lozingsvoorwaarden opgenomen in VLAREM II) ja Ten gevolge van het nieuwe mestdecreet wijzigen er een aantal elementen inzake forfaitaire normen, mestafzet, mestverwerking, enz. Het bedrijf dient zich te houden aan deze nieuwe wetgeving. // (discipline water en bodem) ja Er is op het bedrijf een grondwaterwinning aanwezig en er wordt bijkomend een grondwaterwinning aangevraagd. // (discipline water) ja Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar oppervlaktewaterverontreiniging // (discipline water) Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 30/293

31 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Bestemming en Duidt bestemming neen Er is geen lozing naar oppervlaktewater. // (discipline water) milieukwaliteitsnormen oppervlaktewater aan oppervlaktewater (milieukwaliteitsnormen zie VLAREM II) Besluit van de Vlaamse Regering Bevat minimale voorschriften ja Deze verordening is van toepassing bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning waarbij daken of van 1 oktober 2004 houdende voor de lozing van niet- verhardingen worden gepland. Voor de bouw van de nieuwe vleesvarkensstal zal dienen rekening gehouden te worden met vaststelling van een gewestelijke verontreinigd hemelwater, deze verordening. // ((discipline water) stedenbouwkundige verordening afkomstig van verharde inzake hemelwaterputten, oppervlakken. infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (BS 8/11/04, gewijzigd BS 22/08/06) Besluit van de Vlaamse Regering Dit besluit geeft de lokale, ja Het project moet getoetst worden aan de bepalingen opgenomen in de watertoets (art. 8) (discipline water) tot vaststelling van nadere regels provinciale en gewestelijke voor de toepassing van de overheden, die een vergunning watertoets, tot aanwijzing van de moeten afleveren, richtlijnen van adviesinstanties en tot de watertoets vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets (31/10/2006 gewijzigd 14/10/2011) Waterbeleidsnota (4/2005) Legt de visie van de Vlaamse ja Algemeen relevant // (discipline water) regering op integraal waterbeleid vast via krachtlijnen. Deze nota vormt het uitgangspunt voor de (toekomstige) opstelling van bekkenbeheersplannen en stroomgebied-beheersplannen. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 31/293

32 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) FAUNA EN FLORA Natuurbeheersrecht - Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu Centraal staan een planmatige aanpak (natuurbeleidsplan), een horizontaal beleid ( stand-still principe) en een gebiedsgericht beleid - Vlaamse en/of erkende Terreinen, van belang voor natuurreservaten behoud en ontwikkeling van natuur(lijk milieu), die aangewezen of erkend zijn door de Vlaamse regering - Vogelrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding van alle natuurlijke in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebieden; er werden speciale beschermingszones (SBZ-V) afgebakend - Ramsargebieden Overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels - Habitatrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding van soorten en natuurlijke habitats; er werden speciale beschermingszones (SBZ-H) afgebakend ja Speciale beschermingszones en Vlaamse en/of erkende natuurreservaten doen zich niet voor in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf. Het meest nabijgelegen habitatrichtlijngebied ligt op 2,45 km ten Z van het bedrijf (BE ) en ten N en NO van het bedrijf (BE ). Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied ligt op ca 7,4 km ten NO van het bedrijf. Rekening houdend met de BWK-aanduidingen bevinden er zich binnen het studiegebied wel waardevolle eenheden (zie hoofdstuk 5.6.). // (discipline fauna en flora) neen In de ruime omgeving van het bedrijf ligt geen Vlaams en/of erkend natuurreservaat. neen In de ruime omgeving van het bedrijf ligt geen vogelrichtlijngebied. neen Er is geen Ramsar gebied gelegen in de ruime omgeving rond het bedrijf. ja De meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebieden bevinden zich op 2,45 km ten ten Z van het bedrijf (BE ) en op 2,45 km ten N en NO van het bedrijf (BE ). Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 32/293

33 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Bosdecreet Het Bosdecreet heeft tot doel het behoud, de bescherming, de aanleg en het beheer van de bossen te regelen. Het behandelt alle bossen in Vlaanderen. ja LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED, ARCHEOLOGIE Regionale landschappen Duurzaam neen samenwerkingsverband gericht op behoud van streekeigen karakter, bevorderen natuureducatie, recreatief medegebruik, ontwikkeling KLE, Decreet van 3 maart 1976 tot Ter bescherming van monumenten ja bescherming van Monumenten en en stads- en/of dorpsgezichten en Stads- en Dorpsgezichten, landschappen; instandhouding, gewijzigd bij de decreten van 18 herstel en beheer van beschermde december 1992, 22 februari 1995, landschappen. 22 december 1995, 8 december 1998, 18 mei 1999, 7 december 2001, 21 november 2003 en 30 april 2004 Beschermde monumenten, Ter bescherming van ja landschappen en/of stads- of monumenten en stads- en/of dorpsgezichten dorpsgezichten en landschappen; instandhouding, herstel en beheer van beschermde landschappen. Volgens het Gewestplan bevindt er zich op 970 m ten NO bosgebied. // (discipline fauna en flora) Het bedrijf is niet gelegen in een Regionaal Landschap. (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Op ca 1200 m ten O van het bedrijf is de Merksplas Kolonie (Rijksweldadigheidskolonie) gelegen. Het is een beschermd landschap en omvat verschillende beschermde monumenten en bouwkundige relicten. De Merksplas Kolonie is een bouwkundig geheel. (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Op ca 1200 m ten O van het bedrijf is de Merksplas Kolonie (Rijksweldadigheidskolonie) gelegen. Het is een beschermd landschap en omvat verschillende beschermde monumenten en bouwkundige relicten. De Merksplas Kolonie is een bouwkundig geheel. //(discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 33/293

34 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Het decreet dd 16/04/1996 betreffende de landschapszorg, gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, 8 december 2000, 21 december 2001, 19 juli 2002 en 13 ter bescherming van de in het Vlaamse Gewest gelegen landschappen, de instandhouding, het herstel en het beheer van beschermde landschappen, ja Op ca 1200 m ten O van het bedrijf is de Merksplas Kolonie ID (Rijksweldadigheidskolonie) gelegen, die in de landschapsatlas is aangeduid als ankerplaats. Er is een landschapsbeheerplan opgemaakt voor de Merksplas Kolonie. Het gebied is een beschermd landschap. Op ongeveer 500 m ten Z en O van het bedrijf is de ankerplaats 'Kolonie Merksplas' (A10012) gelegen. // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). februari 2004 ankerplaatsen en erfgoedlandschappen en stelt maatregelen vast voor de bevordering van de algemene landschapszorg Decreet erfgoedlandschap Doel van het decreet is vooral een ja Op ca 1200 m ten O van het bedrijf is de Merksplas Kolonie (Rijksweldadigheidskolonie) gelegen, die in de landschapsatlas juridische basis te creëren voor het is aangeduid als ankerplaats. Er is een landschapsbeheerplan opgemaakt voor de Merksplas Kolonie. Het gebied is een behoud en de zorg van beschermd landschap. Op ongeveer 500 m ten Z en O van het bedrijf is de ankerplaats 'Kolonie Merksplas' (A10012) landschapskenmerken en - gelegen. // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). waarden van ankerplaatsen en erfgoedlandschappen. Decreet op het archeologisch Doel van het decreet is de ja Dit wordt verder besproken in het hoofdstuk landschap. // (discipline bodem) patrimonium bescherming, het behoud en de instandhouding, het herstel en + het beheer van archeologisch patrimonium ratificering van Verdrag van Behandelt de bescherming van Malta door Vlaamse Regering op archeologisch erfgoed in het 12/10/2011 bijzonder betreffende ruimtelijke planning en financiering BODEM Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 34/293

35 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet van 30 juni 1993 Dit decreet regelt de ja Het bedrijf dient zich tijdens de graafwerken voor de nieuwe stal te houden aan de regels met betrekking tot de houdende bescherming van het bescherming, het behoud, de meldingsplicht. // (discipline bodem) archeologisch patrimonium (B.S. instandhouding, het herstel en , en het beheer van het archeologisch ) patrimonium, alsmede de organisatie en de reglementering van de archeologische opgravingen. Materialendecreet Decreet ter voorkoming, beheer ja Het bedrijf dient de regels met betrekking tot de opslag en de ophaling van afvalstoffen en krengen na te leven. // (discipline en verwijdering of nuttige lucht) toepassing van afvalstoffen, met als doel de gezondheid van mens en milieu te vrijwaren tegen schadelijke invloeden van afvalstoffen en verspilling van grondstoffen en energie tegen te gaan. Bodemsaneringdecreet, incl. Decreet dat moet toelaten ja Rekening houdend met Vlarebo Artikel 4 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting Ministerieel besluit houdende beslissingen inzake ingedeeld wordt, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Verdere bedrijfsspecifieke uitwerking vindt plaats vaststelling van de lijst van bodemsanering op systematische in het MER bij de bespreking van de milieueffecten. // (disciplines water en bodem) bouwkundig bodemgebruik van wijze te treffen, prefinanciering uitgegraven bodem en van de ervan te verzekeren en kosten lijst van vormvaste toepassingen daarvan te verhalen. van uitgegraven bodem van (B.S , in werking vanaf ) Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 35/293

36 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Gezondheidsvoorschriften inzake Verordening met als doel ja Implementatie via mestdecreet en materialendecreet niet voor menselijke consumptie vaststelling van bestemde dierlijke bijproducten gezondheidsvoorschriften voor niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, dit met het oog op het verzekeren van een hoog niveau van gezondheid en veiligheid in de gehele voedselketen BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Ruimtelijk Structuurplan Geeft een visie op de ruimtelijke ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Vlaanderen ontwikkeling van Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Provinciaal Ruimtelijk Geeft een visie op de ruimtelijke ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Structuurplan ontwikkeling van de provincie en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Gemeentelijk Ruimtelijk Beschrijft de ruimtelijke structuur ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Structuurplan en visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling, enz. op gemeentelijk niveau. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 36/293

37 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Vlaams Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat het ja Algemeen relevant, voornamelijk thema s vermesting, verzuring en verstoring door geurhinder // (algemeen relevant) 2015 (MINA-plan 4) + Vlaams Gewest, alsmede milieujaarprogramma's provincies en gemeenten in aangelegenheden van gewestelijk belang, dient te voeren. Beleidsnota Beschrijft de beleidsvisie en ja Algemeen relevant // (alle disciplines) Leefmilieu en natuur. doelstellingen op vlak van leefmilieu en natuur Provinciaal Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de ja Algemeen relevant // (alle disciplines) provincie dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk plan. Gemeentelijk Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de ja De gemeente Rijkevorsel beschikt over een milieubeleidsplan voor de periode Algemeen relevant // (alle gemeente dient te voeren, binnen disciplines) de beleidslijnen van het gewestelijk en provinciaal plan. Gemeentelijk Beoogt een doorgedreven ja De gemeente Rijkevorsel beschikt niet over een natuurontwikkelingsplan.// (discipline fauna & flora) Natuurontwikkelingsplan natuurbeleid in de gemeente op zowel korte als lange termijn; het actieplan vormt daarbij de uitvoering. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 37/293

38 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Gemeentelijk zoneringsplan Het zoneringsplan geeft weer op ja De inrichting is volgens de zoneringsplannen gelegen in individueel te optimaliseren buitengebied. Het huishoudelijk welke manier en wie moet afvalwater (3 GL + 5 personeelsleden) is aangesloten op een IBA. // (discipline water) instaan voor de zuivering van het huishoudelijk afvalwater. Hiervoor werden door de VMM in overleg met de gemeenten verschillende zuiveringszones afgebakend. Natuurinrichtingsproject Het doel is een gebied optimaal neen In de ruime omgeving van het bedrijf komen geen natuurinrichtingsprojecten voor. inrichten in functie van behoud van bestaande natuur, maar ook herstel en ontwikkeling van natuur en het beheer nadien (zie natuurdecreet). Landinrichtingsproject Het doel is de inrichting van neen In de ruime omgeving van het bedrijf komen geen landinrichtingsprojecten voor. landelijke gebieden te realiseren overeenkomstig de bestemmingen toegekend door ruimtelijke ordening. Ruilverkavelingsproject Ruilverkavelingsprojecten beogen meer dan een eenvoudige perceelshergroepering. Zij zorgen voor de herstructurering van het landbouw-gebied passend in een multi-functionele inrichting van het buitengebied. ja Het bedrijf is gelegen in en ruilverkavelingsproject 'Rijkevorsel' met nummer 4036 met een oppervlakte vvan ,86 m². Het project is nog niet in uitwerking, maar is gepland. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 38/293

39 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Landschapsatlas Geeft aan waar historisch ja Voor beschrijving: zie referentiesituatie landschap // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). gegroeide landschapstructuur tot op vandaag herkenbaar gebleven is en duidt deze aan als relicten en/of ankerplaatsen. Beleidsnota De beleidsnota bevat de grote ja Algemeen relevant // (alle disciplines) Landbouw en Visserij. strategische keuzes op het vlak van landbouw en visserij van de Vlaamse Regering voor de periode De nota geeft de visie van de functioneel bevoegde minister weer. BBT en BREF Geven op Vlaams en Europees ja Er wordt rekening gehouden met de BBT en BREF studies voor de veeteeltsector (o.a. BBT Veeteelt, BREF Intensive niveau weer, welk de best Livestock Farming en BREF INtensive Rearing of Poultry and Pigs). beschikbare technieken zijn vanuit milieuoogpunt voor specifieke sectoren Vlaams Programma Met PDPO III geeft Vlaanderen ja Algemeen relevant // (alle disciplines) Plattelandsontwikkeling voor de invulling aan het Europese beleid periode (PDPO III) rond plattelandsontwikkeling, de tweede pijler van het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 39/293

40 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Visiedocument voor administratief Dit visiedocument (momenteel in ja Veeteeltbedrijven geven door de aanwezige dieren een geuremissie die eventueel hinder kan veroorzaken voor overleg: De weg naar een ontwerpfase) geeft een omwonenden. In het MER (onderdeel geurhinder) zal nagegaan worden hoe het bedrijf voldoet aan de duurzaam geurbeleid versie samenvatting van de beschermingsniveaus die in dit visiedocument worden voorgedragen. // (disciplines lucht en mens) september 2008 voor belangrijkste beleidshiaten en maatschappelijk overleg van de voorstellen die in het + Advies van de Minaraad van 29 april 2009 bij het Visiedocument kader van het geurbeleid door de Afdeling Milieu en Natuurbeleid worden geïdentificeerd. duurzaam geurbeleid Omzendbrief LNE 2012/1. In deze brief worden een aantal ja Veeteeltbedrijven geven door de aanwezigde dieren een geuremissie die eventueel hinder kan veroorzaken voor Milderende maatregelen voor mogelijke geurreducerende omwonenden. In het MER (onderdeel geurhinder) zal nagegaan worden welke maatregelen geïmplementeerd kunnen geuremissies die afkomstig zijn maatregelen opgesomd om te worden. // (disciplines lucht en mens) van bestaande varkens- en implementeren in bestaande pluimveestallen in Vlaanderen stallen. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 40/293

41 3 BESCHRIJVING PROJECT 3.1 ALGEMENE DOELSTELLING EN VERANTWOORDING PROJECT De exploitant van de inrichting gelegen Brandakkers 4 te 2310 Rijkevorsel is BRUNEEL KOEN. De huidige vergunning loopt tot 18/09/2028. Het betreft een gemengd bedrijf varkens en fruitteelt. De varkenshouderij is gespecialiseerd in het afmesten van vleesvarkens. Wat betreft de tak fruitteelt is het bedrijf gespecialiseerd in de teelt van appelen en peren. Er worden ongeveer 15 ha appelen en peren geteeld. Er is een vergunning aanwezig voor stallen met plaatsen voor vleesvarkens en 2 paarden. Verder is er een vergunning voor een transformator van 150 kva, het stallen van 16 voertuigen, koelinstallaties van 110 kw, de opslag van l fytoproducten, opslag l mazout in 2 bovengrondse tanks, 1 verdeelslang, m³ houten paloxen, opslag van m³ dierlijke mest, drainage van cultuurgrond en een grondwaterwinning van m³/jaar en 720 m³/dag. Het doel is om een verandering (uitbreiding en toevoeging) te realiseren in de varkenshouderij door de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal voor stuks vleesvarkens. De vleesvarkensstal zal naast de bestaande varkensstallen gebouwd worden. Deze stal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal. De vleesvarkensstal zal immers aangesloten worden op een biologische luchtwasser type combi-wasser met een ammoniakreductie van 70%, een geurreductie van 70 % en een stofreductie (PM10) van 80%. In de nieuwe situatie zal dus een vergunning gevraagd worden voor vleesvarkens in totaal. Er zal ook een nieuwe grondwaterwinning aangevraagd worden. Wat betreft het fruitteeltbedrijf zijn er geen wijzigingen gepland. Gelet op de belangrijke verandering (uitbreiding en toevoeging) wordt ook een vroegtijdige hernieuwing gevraagd voor de volledige inrichting. De initiatiefnemer wenst door de uitvoering van het project de economische draagkracht van de inrichting te optimaliseren. Dit om zo een rendabel en concurrentiewaardig bedrijf te bestendigen naar de toekomst. De uitbreiding vraagt een belangrijke financiële inspanning. Vandaar zal een hernieuwing voor 20 jaar aangevraagd worden. Bovendien zullen er conform de bepalingen van het mestdecreet ook de nodige nutriëntenemissierechten (NER- D) moeten voorzien worden. De wetgever heeft hier 2 mogelijkheden voorzien: Enerzijds via de overname van NER-D van een ander bedrijf; Anderzijds via het systeem van bedrijfsontwikkeling door middel van bewezen mestverwerking Aan beide mogelijkheden zijn een aantal voorwaarden verbonden. Momenteel beschikt BRUNEEL KOEN over ,10 NER-D. Deze NER-D zijn als volgt onderverdeeld: 173,08 NER-D A, ,00 NER-D V-plicht, ,02 NER-D V-vast en ,00 NER-MVWV. De beschikbare NER-D zijn allen invulbaar met varkens. De benodigde NER-D voor de geplande uitbreiding zullen gedeeltelijk aangekocht worden en gedeeltelijk via het systeem van bedrijfsontwikkeling door middel van bewezen mestverwerking bekomen worden. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 41/293

42 3.2 OVERZICHT VERGUNDE EN GEWENSTE TOESTAND Het doel is om te komen tot een uitbreiding van het bedrijf met een nieuwe vleesvarkensstal. Tevens wordt, gelet op de belangrijke verandering, ook een vroegtijdige hernieuwing voorzien. Het bedrijf is een klasse 1-inrichting. Een milieuvergunningsaanvraag dient bij de Deputatie van de provincie Antwerpen te gebeuren. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de vergunde rubrieken van de inrichting. Ook de rubrieken in de gewenste toestand worden weergegeven. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 42/293

43 Tabel 5: Overzicht vergunde en gewenste toestand Rubrieknr Omschrijving Vergund Aanvraag /omschrijving Gewenst Klasse (volgens afzonderlijke rubriek) Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, zijnde installaties 2 voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde 1 verdeelslang op T1 + 1 verdeelslang op 2 verdeelslangen motor(en): 2 Inrichtingen voor de verdeling van vloeistoffen, vermeld in T2 rubriek of 6.4., met maximaal 2 verdeelslangen waarmee uitsluitend eigen bedrijfsvoertuigen worden bevoorraad d.1 Varkensstallen, waaronder verstaan één of meer gebouwen en/of installaties waarin varkens gefokt of gehouden worden, met inbegrip van: - de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijk mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval - de installatie(s) voor de compostering van dierlijk mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. d) intensieve varkenshouderij met meer dan: plaatsen voor mestvarkens van meer dan 30 kg 9.5.c.2 Gemengde inrichting Stallen met plaatsen voor dieren, waaronder verstaan één of meer Plaatsen voor het houden van 2 paarden en mestvarkens mestvarkens Plaatsen voor het houden van 2 paarden en mestvarkens 1 gebouwen en/of installaties waarin dieren zoals bedoeld in rubrieken Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 43/293

44 9.3.1 en 9.4 gezamenlijk gefokt of gehouden worden. Voor de toepassing van deze rubriek wordt verstaan onder : A. het aantal stuks gevogelte (cfr ); B. het aantal varkens ouder dan 10 weken (cfr ); C. het aantal mestkalveren (cfr ); D. het aantal [...] grote zoogdieren (cfr ); [...] met inbegrip van : de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. c) gelegen in een agrarisch gebied: 2 inrichtingen waarbij de som ((A/20.000) + (B/1.000) + (C/500) + (D/200)) > Transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van: (transformatoren, vallend onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in onderhavige rubriek 12.2) kva tot en met kva. TF: 150 kva kva TF: 400 kva Al dan niet overdekte ruimte, andere dan deze bedoeld in rubriek 15.5 en rubriek 19.8, waarin gestald worden : 1 3 tot en met 25 autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens 16 voertuigen hernieuwing 16 voertuigen 3 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 44/293

45 Inrichtingen voor het fysisch behandelen van gassen (samenpersen ontspannen): Koelinstallaties voor het bewaren van producten, luchtcompressoren en airconditioning-installaties, met een totale geïnstalleerde drijfkracht van :(uitzonderingen: luchtcompressoren tijdelijk ingezet bij wegenis-, bouw- en sloopactiviteiten zijn niet ingedeeld; de installaties vallend onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8 zijn niet ingedeeld in onderhavige rubriek 16.3) 1 5kW tot en met 200 kw 110 kw hernieuwing 110 kw b Gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een T1: kg mazout kg mazout T1: kg mazout 3 vlampunt 55 C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 1 b) 100 kg tot en met 20 ton voor andere inrichtingen dan vermeld in punt a T2: kg mazout (T1 wordt vervangen door een nieuwe tank T2: kg mazout van kg) T3: kg petroleum + nieuwe tank: T kg petroleum 17.4 Opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48., in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kilogram, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 l en 5000 kg of 5000 l l fytoproducten hernieuwing l fytoproducten b Opslagplaatsen voor hout e.d., met uitzondering van deze bedoeld m³ houten hernieuwing m³ houten 2 onder rubriek 48 en rubriek 19.8, met een capaciteit van: meer dan 100 paloxen paloxen ton of 200 m 3 in een lokaal of 400 ton of 800 m 3 in open lucht, wanneer de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 45/293

46 28.2.c.1 Opslagplaatsen voor dierlijke mest, waaronder verstaan door vee m³ dierlijke mest / / 3 uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen of een mengsel van strooisel en waarvan: door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen ongeacht of het vee wordt geweid of op intensieve veehouderij wordt gehouden, alsmede m³ mengmest natuurlijke afvalstoffen van visteeltbedrijven, in een agrarisch gebied : c 1 van 10 m3 tot en met m3-50 m³ vaste mest 28.2.c.2 Opslagplaatsen voor dierlijke mest, waaronder verstaan door vee / m³ m³ dierlijke mest 2 uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen of een mengsel van strooisel en mengmest waarvan: door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen ongeacht of het vee wordt geweid of op intensieve veehouderij wordt gehouden, alsmede m³ mengmest natuurlijke afvalstoffen van visteeltbedrijven, in een agrarisch gebied : c 2 van meer dan m3-50 m³ vaste mest 53.3 Drainering die noodzakelijk is om het gebruik en/of de exploitatie van cultuurgrond mogelijk te maken of te houden X hernieuwing X Boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning, andere dan vermeld in rubriek tot en met en , waarvan: 2 het totaal opgepompt debiet groter is dan 5000 m³ per jaar en kleiner of gelijk is aan m³ per jaar of minimaal één put een diepte heeft die groter is dan het locatie specifieke dieptecriterium zoals weergegeven op de kaart in bijlage 2ter van dit besluit waarbij het totaal opgepompte debiet kleiner of gelijk is aan m³ per jaar GWW1: m³/jaar en 720 m³/dag / / Boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning, andere / + nieuwe GWW 2 Totaal debiet 1 dan vermeld in rubriek tot en met en , waarvan: 3 het (regularisatie) van grondwater van m³/j en 47 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 46/293

47 totaal opgepompt debiet groter is dan m³/jaar m³/dag m³/jaar en 767 m³/dag: 1) GWW 1: m³/jaar en 720 m³/dag 2) GWW 2: m³/j en 47 m³/dag Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 47/293

48 3.3 BESCHRIJVING BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR INRICHTING HUIDIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR De inplanting van de verschillende bedrijfsgebouwen en de detailplannen van de huidige vergunde bedrijfsinfrastructuur zijn weergegeven in Figuur 6 in bijlage Op basis van de fotoreportage in bijlage 18.6 wordt ook een visueel overzicht gegeven van de bedrijfsgebouwen en omgeving. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de stallen en gebouwen in de huidige vergunde situatie. Tabel 6: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen in de huidig vergunde toestand Stal Diercategorie Beschrijving stal Staltype 1 Vleesvarkens 400 vleesvarkens 700 m³ mestopslag Traditionele, nietammoniakemissiearme stal 2 Vleesvarkens 1152 vleesvarkens 840 m³ mestopslag Ammoniakemissiearm (AEA): V Vleesvarkens 1440 vleesvarkens 10 m³ mestopslag Ammoniakemissiearm (AEA): V Paarden 2 paarden Traditionele, nietammoniakemissiearme stal Mestvaalt 50 m³ vaste mest Fruitloods Elektriciteitscabine TF 150 KVA Personeelsruimte Woning Stallen In de huidig vergunde situatie zijn er 3 varkensstallen aanwezig. Stal 1 is een traditionele vleesvarkensstal voor 400 vleesvarkens op volle rooster. De stal wordt mechanisch geventileerd met 5 ventilatoren in het dak. Er is een mestopslag van 700 m³ voorzien onder de stal. Met een traditionele stal wordt een traditionele, nietammoniakemissiearme stal bedoeld, een stal die dus niet gebouwd is volgens één van de technieken zoals beschreven in de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen (M.B. van 31/05/2011 en latere ministriële besluiten met toevoegingen aan deze lijst). Stal 2 is een stal voor 1152 vleesvarkens. De stal is AEA uitgevoerd volgens het systeem V-4.7 (Mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met andere dan roosters met verhoogde mestdoorlaat). Er is een mestopslag voorzien van 840 m³ onder de stal. De stal wordt mechanisch geventileerd. Er zijn 12 ventilatoren aanwezig in het dak. Stal 3 is een stal voor 1440 vleesvarkens en de opslag van 10 m³ mengmest. De mest gaat via een riolering naar de diepliggende kelder onder stal 2. Deze stal 3 is eveneens AEA uitgevoerd volgens systeem V-4.7 (Mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met andere dan roosters met verhoogde mestdoorlaat). De stal wordt mechanisch geventileerd, er zijn 12 ventilatoren aanwezig in het dak. Stal 4 is een paardenstal met boxen voor 2 paarden. Er is naast de stal een mestvaalt voorzien voor de opslag van 50 m³ vaste mest. Deze stal wordt verlucht op een natuurlijke manier, er zijn geen ventilatoren aanwezig. De milieuvergunningen van de varkensstallen en de paardenstal dateren van na 1 januari Stal 1 werd vergund in september 1993, stal 2 en stal 4 in september 2008 en stal 3 in november Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 48/293

49 Fruitloods In de fruitloods worden appelen en peren na de oogst opgeslagen in houten paloxen en bewaard in frigo's. De frigo's hebben samen een vermogen van 110 kw. In de loods is er een stalling van 16 voertuigen vergund. Er is ook opslag van l fytoproducten in kleine verpakkingen en er is een opslag vergund van m² houten palloxen (in frigo's en gestapeld in de loods (lege palloxen)). Mestopslag In totaal is er een mestopslag voorzien in de huidig vergunde situatie van m³ dierlijke mest, waarvan m³ mengmest en 50 m³ vaste mest. Op een tweede locatie, Kestersesteenweg 24 te 1670 Pepingen, worden eveneens appelen en peren geteeld. Het gaat over 25 ha fruit, waarvoor er drijfmest nodig is voor bemesten van deze gronden. Mest, geproduceerd door de varkens op de loctaie Brandakkers, wordt eveneens opgeslagen (tijdelijk) op de locatie in Pepingen, in de voorziene mestkelder van 720 m³ mengmest. Dit om in het voorjaar op het goede moment mengmest beschikbaar te hebben op de locatie in Pepingen voor de bemesting van de fruitpercelen. Er is dus een mestkelder voor opslag van 720 m³ mest ter beschikking op de locatie Kestersesteenweg 24 te 1670 Pepingen (Bruneel Koen). Mengmest wordt voornamelijk naar de mestverwerking afgevoerd. De mestverwerking gebeurt hoofdzakelijk bij mestbedrijf Leemans, Neerven 4 te 2323 Wortel en ook bij ABR Energy, te 2520 Ranst. Een gedeelte van de mest kan eventueel ook afgevoerd worden naar andere landbouwers via mesttransportdocumenten of burenregeling om hun landbouwgronden te bemesten. Voederopslag De voederopslag gebeurt in de huidig vergunde situatie in 8 voedersilo's met diverse volumes: 1 x 4 ton 1 x 16 ton bij varkensstal 1 1 x 8 ton 2 x 14 ton bij varkensstal 2 3 x 14 ton bij varkensstal 3 Watervoorziening Het bedrijf beschikt in de huidig vergunde toestand over 1 grondwaterwinningen GWW 1 met een diepte van 86 m voor nachtvorst- en droogteberegening (fruitteelt) met een max. debiet van m³/jaar en 720 m³/dag. De put trekt water uit het Zand van Diest (HCOV-code 0252). Er is in de huidig vergunde situatie een waterbassin (foliebassin) aanwezig met een capaciteit van m³. Hierin wordt regenwater, drainagewater en grondwater opgevangen en hergebruikt in de fruitteelt. Het hemelwater van stal 2 en stal 3 wordt opgevangen in een hemelwaterput van 162 m³ en 216 m³ om dan over te lopen in de folieput. Het drainagewater betreft een gravitaire drainage, en wordt beschouwd als oppervlaktewater. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 49/293

50 Het grondwater van GWW 1 wordt opgepompt in de folieput in het voorjaar en in de zomer, wanneer het waterniveau in de folieput zakt, voor de fruitteelt te beregenen. Het hemelwater ( m³/jaar) wordt gebruikt als reinigingswater voor de stallen (360 m³/jaar) en als beregeningswater in de fruitteelt (via folieput). Het grondwater van GWW 1 (via folieput) wordt gebruikt om te beregenen in de fruitteelt. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline water en naar de waterbalans in de huidige situatie (zie Figuur 15 bijlage 18.1). De dieren drinken in de bestaande situatie leidingwater. Reinigingswater van de stallen wordt opgevangen in de mestkelder. Dit water wordt in toepassing van het mestdecreet op cultuurgronden opgebracht. Opslag fossiele brandstoffen In de huidig vergunde situatie zijn er 2 bovengrondse mazouttanken aanwezig voor in totaal l mazout. T 1 : l mazout in een bovengrondse, enkelwandige ingekuipte tank + verdeelslang ( = kg mazout) T 2 : l mazout in een bovengrondse, dubbelwandige tank ( = kg mazout) Er is een electriciteitscabine (transformator 150 kva) aanwezig vooraan het bedrijf, voor de fruitloods. Er zijn zonnepanelen ( kwh) aanwezig op het dak van de fruitloods aan de achterkant van de loods. Terreinverharding In de huidig vergunde situatie is er tussen de woning+personeelsruimte en de fruitloods de nodige betonverharding aangebracht. De stallen zijn te bereiken langs de bestaande grindverharding. Achter varkensstal 2 en 3 is een 4-tal meter betonverharding voorzien. Kadaveropslag Kadavers worden opgeslagen vooraan het bedrijf, m.n. voor stal 2. Groenscherm en materialen Er is een eenheid gecreëerd bij de bebouwing door de materialen en vormgeving op elkaar af te stemmen. De varkensstal 1 bestaat uit rode baksteen. Stal 2 en stal 3 bestaan uit betonpanelen met een rode baksteenmotief en een dak van zwarte golfplaten. De fruitloods bestaand uit witte sandwichpanelen met een zwarte golfplaten dak. Er is een groenscherm aanwezig om de gebouwen in de omgeving te laten integreren. Aan de voorkant van de bestaande varkensstallen zijn telkens 2 rijen perenbomen aangeplant. Aan de achterkant van het bedrijf zijn appelplantages aanwezig en eveneens aan de zijkant van de fruitloods. Op die manier is het bedrijf goed ingepast in de omgeving TOEKOMSTIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR De inplanting van de stallen en gebouwen in de gewenste situatie wordt weergegeven in Figuur 7 in bijlage. Tabel 7: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen in de gewenste toestand Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 50/293

51 Stal Diercategorie Beschrijving stal Staltype 1 Vleesvarkens 400 vleesvarkens 700 m³ mestopslag Traditionele, nietammoniakemissiearme stal 2 Vleesvarkens 1152 vleesvarkens 840 m³ mestopslag Ammoniakemissiearm (AEA): V Vleesvarkens 1440 vleesvarkens 10 m³ mestopslag Ammoniakemissiearm (AEA): V Paarden 2 paarden Traditionele, nietammoniakemissiearme stal 5 (nieuw) Vleesvarkens 4940 vleesvarkens 5930 m³ mestopslag Ammoniakemissiearm (AEA): biologische luchtwassing S-1 (type combiwasser) Mestvaalt 50 m³ vaste mest Fruitloods Elektriciteitscabine TF 400 KVA Personeelsruimte Woning Stallen Er wordt een nieuwe vleesvarkensstal 5 gebouwd links van de bestaande varkensstallen. Het nabijgelegen perceel 278X werd aangekocht door de exploitant. Hierop staat een oude stal die zal afgebroken worden. De nieuw te bouwen vleesvarkensstal wordt aangesloten op een biologische luchtwasser (type combiwasser) die zal geplaatst worden achteraan de stal. Er zullen in totaal vleesvarkens gehuisvest worden. De stal bestaan uit 19 compartimenten van telkens 260 varkens. 1 compartiment wordt uitgerust als voerkeuken. Er worden voor de luchtwasser 14 ventilatoren geplaatst. Onder de nieuw te bouwen stal wordt een mestopslag voorzien van m³ mengmest. Het spuiwater van de biologische luchtwasser zal opgevangen worden in een rechtopstaande polyester silo van 300 m³. Fruitloods Idem aan de bestaande toestand. Mestopslag Er wordt een extra mestopslag voorzien onder de nieuw te bouwen vleesvarkensstal 5 van m³. Voederopslag Voor de nieuwe varkensstal worden er nieuwe voedersilo's voorzien: 1 compartiment van de varkensstal zal dienst doen als voerkeuken voor het aanmaken van de brijvoeders waarbij er binnen 8 silo's voorzien worden (brijvoeder) en buiten 6 voedersilo's (silo's droogvoeder). Watervoorziening In de toekomst zal er bijkomend een nieuwe boorput aangevraagd worden GWW 2 op een diepte van 168 m in de Zanden van Berchem en/of Voort (HCOV 0254) met een jaarlijks debiet van m³/j (47 m³/d). Het betreft de regularisatie van een bestaande boorput gelegen voor de nieuw te bouwen varkensstal 5. Dit water zal gebruikt Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 51/293

52 worden als drinkwatervoorziening voor de vleesvarkens. Dit water wordt rechtstreeks opgepompt en gebruikt als drinkwater voor de dieren. Het regenwater van de nieuwe stal zal opgevangen worden in het foliebassin. In de toekomstige situatie wordt hemelwater ( m³/jaar) gebruikt als reinigingswater voor de stallen (953 m³/jaar) en als beregeningswater in de fruitteelt (via folieput). Het wordt ook gebruikt als waswater (3.986 m³/jaar) voor de luchtwasser. Het grondwater van GWW 1 ( m³/jaar - via folieput) wordt gebruikt om te beregenen in de fruitteelt. Er wordt een nieuwe grondwaterwinning aangevraagd (regularisatie bestaande GWW2) die gebruikt zal worden als drinkwater voor alle dieren ( m³/jaar). Hiervoor wordt verwezen naar de discipline water en naar de waterbalans in de toekomstige situatie (zie Figuur 16 bijlage 18.1). Opslag fossiele brandstoffen T1 wordt vervangen door een bovengrondse, dubbelwandige tank van l mazout (= kg). Op T2 wordt een verdeelslang geplaatst. Er wordt een bijkomende tank voorzien voor een opslag van l petroleum (= kg petroleum) bij de nieuwe vleesvarkensstal. De transformator wordt verzwaard in de toekomst tot 400 kva. Terreinverharding In de toekomstige situatie wordt de grindverharding vervangen door betonverharding (530 m²) en komt er betonverharding rond de nieuw te bouwen varkensstal (1.020 m²). Kadaveropslag In de toekomstige situatie wordt er een gekoelde kadaveropslag voorzien aan de voorkant van de nieuwe stal. Deze wordt geplaatst in een betonnen kelder. Groenscherm en materialen De nieuwe vleesvarkensstal 5 wordt in dezelfde materialen uitgevoerd als de varkensstallen 2 en 3, nl. met betonpanelen met rode baksteenmotief en een dak met zwarte golfplaten. Aan de achterkant van de nieuwe stal worden 2 rijen perenbomen aangeplant, alsook links van de nieuwe stal. 3.4 AFBRAAK- EN AANLEGFASE De nieuw te bouwen vleesvarkensstal 5 in het MER zal in 1 fase aangelegd worden. Vooraleer te starten met de bouw van de stal, moet de bestaande stal die op het nieuw aangekochte perceel 278X staat, afgebroken worden. De bouw van de nieuwe stal is voorzien in de 2de helft van 2016, indien de nodige vergunningen zijn afgeleverd. De belangrijkste deelaspecten in deze fase zijn: Bemaling Terrein bouwklaar maken, uitgraven kelders, enz. Transport: aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 52/293

53 Eigenlijk bouwproces en de daarmee gepaard gaande geluidsproductie en aanleg van verharding Afwerking: plaatsen van groenscherm, erfbeplanting, enz. De nieuwe vleesvarkensstal zal volledig onderkelderd worden. Aangezien de nieuwe stal op dezelfde hoogte komt als de bestaande stallen, zal er ongeveer met 60 cm verhoogd worden. Hierdoor zal er dus minder grond uitgegraven moeten worden, ongeveer m³. Deze grond zal o.a. ter plaatse gebruikt worden om te egaliseren en op te hogen. Een deel, vooral de zwarte grond, teelaarde, wordt ook door de exploitant gebruikt om te verspreiden op een perceel fruitbomen dat gerooid moet worden en heringeplant wordt. De zavel kan gebruikt worden als aanvulgrond, de vraag naar dit type grond is groot. Het aantal transporten voor de aanlevering van de bouwmaterialen voor de vleesvarkensstal 5 wordt ingeschat op een 120 -tal transporten (aanlevering beton, bovenbouw dak, afwerking, enz.). De werkzaamheden voor de plaatsing van de nieuwe stal zal gebeuren door een erkend aannemer. De totale duur van de werkzaamheden wordt ingeschat op een 12-tal maanden. 3.5 BESCHRIJVING EXPLOITATIECYCLUS HUIDIGE EXPLOITATIECYCLUS Het betreft een land- en tuinbouwbedrijf bestaande uit vleesvarkens en fruitteelt. Een algemeen processchema van de varkenshouderij is weergegeven in bovenstaand schema. Het Bedrijf van Bruneel Koen is een gespecialiseerde vleesvarkenshouderij (productiebedrijf mestvarkens).de varkenshouderij is gespecialiseerd in het afmesten van biggen tot zij het slachtgewicht hebben bereikt. De varkens worden gehouden in hokken die gegroepeerd zijn tot compartimenten. De vleesvarkensstallen zijn volledig uitgevoerd met rooster. Onder de roosters bevindt zich direct de mestkelder voor de opvang van de mengmest en het reinigingswater. De biggen worden aangevoerd op +/- 20 kg of op een leeftijd van tien weken. De dieren blijven in de vleesvarkensstal tot een leeftijd van ongeveer 25 weken of tot op een gewicht van ongeveer 105 kg. Per jaar worden een 2,6 mestronden afgewerkt. Na iedere ronde worden de compartimenten gereinigd en waarbij het reinigingswater worden opgevangen in de mestkelder onder de stal. In de huidige vergunde situatie zijn er plaatsen voor varkens. Er worden gemiddeld 2,6 rondes afgewerkt en het uitvalspercentage is 3%. Er worden dus 2,6 keer per jaar biggen aangevoerd, waarvan 3% uitvalt Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 53/293

54 tijdens de afmestperiode. D.w.z x 2,6 = 7780 biggen aangevoer op jaarbasis, en 7780 x 0,97% = vleesvarkens afgevoerd naar het slachthuis (zie Tabel 8 en Tabel 11). Het bedrijf is gespecialiseerd in de teelt van appelen- en peren. Er worden ongeveer 15 ha appelen en peren geteeld op de exploitatie. De opbrengst bedraagt ongeveer 500 ton appelen/jaar en 25 ton peren/jaar. Op een tweede locatie, Kestersesteenweg 24 te 1670 Pepingen, worden eveneens appelen en peren geteeld. Er zijn 25 ha appelen en peren, goed voor een productie van 900 ton appelen/jaar en 175 ton peren/jaar. De geoogste appelen en peren worden opgeslagen in houten palloxen en bewaard in frigo s (op de exploitatie in Rijkevorsel), in afwachting van (deels particuliere) verkoop TOEKOMSTIGE EXPLOITATIECYCLUS Er zal op dezelfde manier gewerkt worden als in de huidige situatie. In de toekomstige situatie zijn er plaatsen voor varkens. Er worden gemiddeld 2,6 rondes afgewerkt en het uitvalspercentage is 3%. Er worden dus 2,6 keer per jaar biggen aangevoerd, waarvan 3% uitvalt tijdens de afmestperiode. D.w.z x 2,6 = biggen aangevoer op jaarbasis, en x 0,97% = vleesvarkens afgevoerd naar het slachthuis. De werking van een biologische luchtwasser is te vergelijken met een douche waarin er continu water verneveld wordt over het verpakkingsmateriaal (lamellen met bacteriën). De ventilatielucht (rijk aan ammoniak) passeert in tegenstroom het waswater (rijk aan bacteriën). De ammoniak wordt geabsorbeerd in de wasvloeistof en wordt door de bacteriën omgezet in nitraat en/of nitriet. Het waswater moet regelmatig ververst (spuien) worden. Dit spuiwater wordt opgevangen. Voor de overdracht van ammoniak van lucht naar water is er in de luchtwasser slechts een korte tijd beschikbaar (circa 1 seconde). Hierdoor is het noodzakelijk dat het contact tussen lucht en water zeer intensief is. Dit wordt bereikt door gebruik te maken van pakkingmateriaal. Het water stroomt over dit materiaal en wordt gerecirculeerd. Water moet, om dit goed te kunnen verdelen over het pakkingmateriaal, in voldoende mate aanwezig zijn. Voor de luchtwassers wordt er water aangewend vanuit de folieput. Dit is een mengsel van regelwater, drainagewater en grondwater PRODUCTIEBEHEER Aan de hand van de technische en bedrijfseconomische boekhouding wordt de productie en productiemethode van het bedrijf geëvalueerd. In deze evaluatie spelen een aantal technische kenmerken een rol: groei per dag, Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 54/293

55 voederconversie, percentage uitval, productiegetal, e.d. De sturing van voeder, ventilatie, verwarming zijn gelet op de kostprijs bedrijfskritische sturingsfactoren. Een gedegen opvolging ervan is dan ook noodzakelijk GRONDSTOFFENVERBRUIK In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het grondstoffengebruik van de inrichting van Bruneel Koen in de huidig vergunde situatie en in de toekomstige situatie. Tabel 8: Overzicht grondstoffengebruik in de huidig vergunde situatie en in de toekomstige situatie Huidig vergunde situatie Toekomstige situatie Grondstof Omschrijving Verbruik Transporten (per jaar) Verbruik Transporte n (per jaar) Biggen Aanvoer biggen 7780 stuks/jaar 25 transporten stuks/jaar 50 transporten Voeders Laag P en RE (brijvoeders) 2200 ton/jaar 73 transporten 5830 ton/jaar 194 transporten Water Zie onderstaande tabel Mazout Petroleum Verwarming/tractor l/jaar - 4 transporten l/jaar 4000 l/jaar 4 transporten De waterbehoefte werd berekend op basis van de waterverbruikcijfers die gehanteerd worden door de VMM, en opgenomen zijn in de studie Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) en/of in de BBT-studie Veeteelt (VITO, 2006). Tabel 9: Huidige waterbehoefte op basis van de vergunde dierenaantallen Diersoort Aantal dieren Drinkwater per dier (m³/j) Reinigingswater per dier (m³/j) Drinkwater (m³/jaar) Reinigingswater (m³/jaar) Vleesvarkens ,16 0, Paarden 2 14,4 0, Gezinsleden en personeelsleden Totaal In Tabel 9 wordt de waterbehoefte weergegeven in de huidig vergunde toestand, op basis van de vergunde dierenaantallen. Tabel 10: Waterbehoefte in de nieuwe situatie Diersoort Aantal dieren Drinkwater per dier (m³/j) Reinigingswater per dier (m³/j) Drinkwater (m³/jaar) Reinigingswater (m³/jaar) Vleesvarkens ,16 0, Paarden 2 14,4 0, Gezinsleden en personeelsleden Totaal Voor de waterbalans wordt verwezen naar hoofdstuk 5.2. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 55/293

56 3.5.5 EINDPRODUCTEN Tabel 11: Overzicht eindproducten in de huidig vergunde situatie en de toekomstige situatie Huidige situatie Nieuwe situatie Eindproduct Productie Transporten (per jaar) Productie Transporten (per jaar) Vleesvarken 7545 stuks 38 transporten stuks 100 transporten Mest 3590 m³ 100 transporten 9520 m³ 272 transporten Rendac x per week x per week Verkoop appelen Verkoop peren 1400 ton 200 ton 30 auto's/dag (thuisverkoop) 12 vrachtwagens/week (leveringen) 1400 ton 200 ton 30 auto's/dag (thuisverkoop) 12 vrachtwagens/week (leveringen) RESIDUEN EN EMISSIES De voornaamste residuen en emissies ten gevolge van een veeteeltbedrijf zijn over het algemeen: Afvalwater; Mestproductie; Emissie fijn stof; Ammoniakuitstoot; Geurproductie; Geluidsproductie; Kadavers. Op het bedrijf wordt geen afvalwater geloosd. Uitzondering hierop is de lozing van huishoudelijk afvalwater (HAW). Het HAW van de woning (3 gezinsleden) en het personeel, wordt geloosd in oppervlaktewater na behandeling in een kleinschalige waterzuiveringsinstallatie (IBA). Reinigingswater van de stallen worden opgevangen. Door de exploitant werd de keuze gemaakt om het met mest verontreinigd water afkomstig van de stallen op het land te brengen, met respect van de betreffende bepalingen van het mestdecreet. Lozingen van bedrijfsafvalwater komen dus niet voor. Volgens het geoloket van de VMM bevindt het lozingspunt zich in individueel te optimaliseren buitengebied, en is er een IBA geplaatst. De mest geproduceerd door de varkens, wordt opgevangen in de mestkelders. Een gedeelte van de mest wordt uitgereden op eigen grond, of afgezet via burenregeling of naar grond van andere landbouwers. Het grootste deel van de mest wordt afgevoerd naar een externe mestverwerking. Elk jaar wordt een prognose gemaakt van de af te voeren hoeveelheden dierlijke mest. Deze prognose is gebaseerd op de te verwachten gemiddelde veebezetting en de forfaitaire mestproductiecijfers zoals zij in het mestdecreet zijn gedefinieerd. Op basis van deze prognose wordt gezorgd dat een mestafzet in navolging van het mestdecreet mogelijk is. In de loop van het jaar wordt in het oog gehouden of deze prognose correct is, hoewel grote afwijkingen vrijwel uitgesloten zijn, aangezien de hoeveelheid geproduceerde en dus af te zetten nutriënten recht evenredig is met het aantal dieren. Aan het einde van het jaar wordt tenslotte de mestbalans opgemaakt, waarin wordt nagegaan of aan de mestafzetplicht voldaan werd. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 56/293

57 De jaarlijkse ammoniakuitstoot wordt in dit dossier voor de huidige vergunde situatie en de toekomstige situatie ingeschat op basis van het staltype, en komt verder aanbod. Ventilatielucht uit de stallen bevat een aantal componenten die geurhinder kunnen veroorzaken. De effectieve geurproductie uit de stallen is voornamelijk afhankelijk van het aantal dieren, het type dieren, het stalsysteemtype en de bedrijfsvoering. Een specifieke inschatting van de geurproductie veroorzaakt door het bedrijf zal worden weergegeven onder de discipline lucht (effectbespreking). Bij de uitbating van het bedrijf komt ook zwevend stof vrij. Een deel van het geëmitteerde stof slaat neer in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf. De stofconcentratie uit de stallen wordt in de buitenlucht snel verdund, zodat mogelijke stofconcentraties in de omgevingslucht beperkt blijven tot de onmiddellijke omgeving van de stallen. De voornaamste bronnen van fijn stof op een veeteeltbedrijf zijn het voeder, de mest, huidschilfers, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De belangrijkste bronnen met betrekking tot geluidsproductie zijn de ventilatoren, vrachtwagens, verkeer, de dieren, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De krengen worden in de toekomst bewaard in een gekoelde kadaveropslag en opgehaald door Rendac. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 57/293

58 3.6 BESCHRIJVING ALTERNATIEVEN NULALTERNATIEF Het nulalternatief is het scenario waarbij geen vergunning verleend wordt. In dit scenario wordt het bedrijf verder uitgebaat tot de bestaande vergunningen verlopen zijn. Indien de verandering (uitbreiding en toevoeging) en/of de vroegtijdige hernieuwing van de milieuvergunning geweigerd wordt, valt de exploitant immers terug op de bestaande vergunning, met een looptermijn tot 18/09/ DOELSTELLINGSALTERNATIEVEN Doelstellingsalternatieven (andere activiteiten) worden niet in beschouwing genomen. De bestaande inrichting is een gemengd bedrijf met fruitteelt en varkens. Wat betreft de varkenshouderij is het bedrijf gespecialiseerd in het afmesten van vleesvarkens. De initiatiefnemer wenst aldus de productie van deze bedrijfstak verder te zetten na de uitbreiding van het bedrijf LOCATIEALTERNATIEVEN Met betrekking tot het voorliggende project doen zich geen locatiealternatieven voor. De nieuwe vleesvarkensstal wordt zo goed mogelijk op het bedrijfsterrein ingepland, rekening houdende met de reeds bestaande stallen en gebouwen, zodat het bedrijf een compact en ordelijk geheel vormt. De inplanting van de nieuwe vleesvarkensstal wordt gekozen deels op bestaand perceel in de vergunning en deels op een nieuw perceel (aangekocht) naast de bestaande stallen UITVOERINGSALTERNATIEVEN Onder uitvoeringsalternatieven wordt verstaan: technische ingrepen of maatregelen op vlak van bedrijfsvoering. In het MER zullen de gebruikte stalsystemen op basis van beschikbare gegevensbronnen geëvalueerd worden. Nagegaan zal worden of de gebruikte systemen beschouwd kunnen worden als BBT (Beste Beschikbare Techniek), zie hoofdstuk 8. Nieuwe stallen dienen ammoniakemissiearm uitgevoerd te worden volgens de lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie De uitvoering van het gebruik van het ammoniakemissiearm stalsysteem moet volledig gebeuren conform het ministriële besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen, zoals gewijzigd bij latere besluiten. Voor de nieuw te bouwen varkensstal opteert de initiatiefnemer voor het gebruik van het stalsysteem S-1 biologische luchtwasser type combiwasser met een ammoniakreductie van 70%, een geurreductie van 70 % en een stofreductie (PM10) van 80%. Naast aandacht voor het type stalsysteem zal verder eveneneens ingegaan worden op andere mogelijke milderende maatregelen mogelijk toepasbaar op het bedrijf. Een inschatting van de relevantie voor deze toepassingen zal gemaakt worden, rekening houdend met de significantie van de in dit MER bepaalde effecten en de geschiktheid van de maatregel als Beste Beschikbare Techniek (BBT). De Europese Richtlijn 96/61/EG van 24 september 1996 inzake Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging (de IPPC- of GPBV-richtlijn) vraagt dat alle annex-1 bedrijven (GPBV-bedrijven volgens Vlarem I) ten laatste in 2007 werken volgens vergunningsvoorwaarden gebaseerd op BBT. Deze verplichting is overgenomen in titel I van Vlarem, Artikel 41bis. Het bedrijf valt onder deze richtlijn. De gebruikte en geplande processen en installaties (stallen) zullen geëvalueerd worden ten opzichte van alle relevante passages uit de studie van VITO Beste Beschikbare Technieken voor de veeteeltsector, de Europese BREF Intensive Livestock Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 58/293

59 Farming en de BREF INtensive Rearing of Poultry and Pigs. Alle alternatieven of emissiereducerende technieken die deze bronnen als BBT beschouwen zullen in het MER opgelijst worden. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 59/293

60 4 METHODIEK EN ONTWIKKELINGSSCENARIO S 4.1 EFFECTBESCHRIJVING PER MILIEUDISCIPLINE De mogelijke effecten die door het voorliggende project verwacht kunnen worden zullen in het MER besproken worden. Hieruit zal een onderscheid gemaakt worden tussen de aanlegfase en de exploitatiefase. De aanlegfase houdt als voornaamste elementen in: Voorbereidingswerkzaamheden (terrein bouwklaar maken, uitgraven kelders, enz.) Transport: afvoer grond en aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken Eigenlijk bouwproces + geluidsproductie Afwerkingsfase De exploitatiefase kan opgedeeld worden in een aantal deelfasen: Transport: aanvoer grondstoffen en afvoer eindproducten Eigenlijke productieproces : productie van vleesvarkens Opslag en verwerking reststoffen: in hoofdzaak mest Elke deelfase heeft zijn specifieke emissies, residuen en gevolgen voor de onderscheiden deelcomponenten van het milieu. De ingreep-effectenmatrix (Tabel 12) geeft een elementair overzicht van het verband tussen de verschillende projectactiviteiten (of ingrepen) en mogelijke relevante effecten op de verschillende milieucomponenten. De relevante effecten zullen per milieu- en natuurthema besproken worden. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 60/293

61 Tabel 12: Effectbeschrijving per milieudiscipline Activiteit Mogelijke effecten Lucht Water Bodem Geluid Mens Landschap Fauna en flora AANLEGFASE Bouw nieuwe stal Profielverstoring Geluidshinder Verkeershinder Visuele hinder Verstoring biodiversiteit EXPLOITATIEFASE Aanvoer en afvoer (grondstoffen, eindproducten, nevenproducten) Verspreiding stof Geluidshinder Verkeershinder Stofhinder Productieproces Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Verdroging Verzuring Vermesting Geluidshinder Stofhinder Geurhinder Verdroging Visuele hinder Verzuring Vermesting Verdroging Opslag en afvoer mest Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Vermesting vermesting geluidshinder Geurhinder Verkeershinder Verzuring Vermesting Onderhoud: reiniging en ontsmetting en opslag brandstoffen Verspreiding broeikasgassen Verontreiniging verontreiniging Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 61/293

62 4.2 METHODIEK In overeenstemming met het Richtlijnenhandboek Landbouwdieren, wordt voor de beschrijving van de mogelijke effecten een indeling volgens discipline gevolgd. Bij de effectbespreking wordt voor elke discipline de methodiek verder verduidelijkt. Hierbij worden telkens volgende aspecten onderscheiden: Afbakening studiegebied Referentiesituatie Methodiek effectbeschrijving Effectbeschrijving Milderende maatregelen 4.3 ONTWIKKELINGSSCENARIO S AUTONOME ONTWIKKELING Er zijn geen aanwijzingen om te veronderstellen dat het karakter van het studiegebied op korte tot middellange termijn sterke wijzigingen zal ondergaan. Volgens de autonome en gestuurde ontwikkeling worden dezelfde effecten van toepassing geacht zoals deze in het MER worden beschreven voor de huidge en de toekomstige situatie GESTUURDE ONTWIKKELING Ruimtelijke ordening De basisprincipes van de ruimtelijke ordening voro de toekomst worden momenteel uitgezet in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Stedelijke gebieden dienen selectief uitgebouwd te worden om de uitgroei van kernen in het buitengebied af te remmen. Het buitengebied dient verder beschermd te worden tegen versnippering en afkalving. Daarvoor dienen de kenmerkende functies van het buitengebied: landbouw, bos, natuur en in zeker mate ook wonen en verkeer gevrijwaard te worden Mestdecreet In 1991 werd de Europese Nitraatrichtlijn van kracht voor alle lidstaten van de Europese Unie (Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991). In deze richtlijn werd onder andere een basiskwaliteitsnorm voor het grond- en oppervlaktewater vastgelegd op maximum 50 mg nitraat per liter. Net als in andere lidstaten werd ook in Vlaanderen deze norm niet overal gehaald en moesten hieromtrent maatregelen genomen worden. Eén van de oorzaken van de te hoge nitraatgehaltes in het grond- en oppervlaktewater is de mate waarin dierlijke mest werd toegediend op de Vlaamse landbouwgronden. Om deze toediening te reglementeren werd voor Vlaanderen het mestdecreet opgesteld. Dit decreet werd goedgekeurd op 23 januari 1991 en is sindsdien een aantal keren grondig aangepast. In 2015 werd het Vlaamse Mestbeleid opnieuw geëvalueerd door Europa. In het nieuwe actieprogramma, MAP 5, wil Vlaanderen in het volop inzetten op een versterkte gebiedsgerichte aanpak, waarbij strengere maatregelen opgelegd worden in de focusgebieden met een onvoldoende waterkwaliteit. Centraal in het vijfde actieprogramma staat een geïntegreerde bedrijfsaanpak van de bemesting, zodat efficiënter wordt omgegaan met meststoffen. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 62/293

63 5 AFBAKENING STUDIEGEBIED, METHODIEK, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE & ONTWIKKELINGSSCENARIO S 5.1 LUCHT AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied wordt bepaald door de zones die rechtstreeks beïnvloed kunnen worden door de emissies uit de stallen, de activiteiten van de dieren en het vullen van de voedersilo s. Deze effecten beperken zich meestal tot 1 à 2 km, hoewel verdere effecten niet uit te sluiten zijn. Voortgaand op de berekende impact inzake geur, stof en verzurende/vermestende depositie wordt het studiegebied afgebakend tot op 2,45 km, bepaald door de impact van de verzurende/vermestende depositie TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voor de referentiesituatie wordt een algemeen beeld geschetst op basis van informatie uit de milieu- en natuurrapporten: VMM-rapporten (Jaarverslag lozingen in de lucht , Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest 2013,...). Aangezien voor veeteeltbedrijven voornamelijk de toestand met betrekking tot de ammoniakemissie (en de daarmee samenhangende verzurende luchtverontreiniging) van belang is, wordt het aandeel van ammoniak in de verzuring van het milieu meer in detail besproken. Hierbij wordt de algemene ammoniakproblematiek geschetst, alsook het belang van de landbouw. Bij de eigenlijke effectbespreking wordt dieper ingegaan op de effectieve verzurende belasting en de geurhinder van het voorliggende bedrijf op de omgeving. De voornaamste gegevensbronnen zijn: MINA-plan 4 MIRA-T Emissie van fijn stof door de landbouw (Vlaanderen, , VMM) Immissie Frequentie Distributie Model (IFDM) van het VITO Luchtkwaliteit in Vlaanderen - Zure regen in Vlaanderen in 2011 (VMM, 2013) Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest - Jaarverslag immissiemeetnetten kalenderjaar 2013 (VMM, 2014) Jaarverslag lozingen in de lucht (VMM, 2014) Modelling Particulate Emissions in Europ. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costst, 2002 (IIASA) Verzurende en vermestende luchtverontreiniging in Vlaanderen - jaarrapport 2013 (VMM, 2015) Regeling ammoniak in de veehouderij (Staatsecretariaat Infrastructuur en Milieu, Nl, laatste wijziging 31 december 2013) Praktische wegwijzer voor Effectgroep 4'Verzuring subgroep 4.1 lucht' en effectgroep 3'eutofiëring subgroep 3.1 lucht' Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 63/293

64 5.1.3 GEUR Methodiek Het vrijkomen van geurcomponenten (geuremissie) tijdens de uitbating van veestallen wordt voornamelijk veroorzaakt door microbiële afbraak van proteïnebevattende afvalproducten. Deze proteïnebevattende afvalproducten worden teruggevonden in de faeces, urine, huid, haar, voedsel en indien deze aanwezig is, de bodembedekkende onderlaag. De geuremissie op veeteeltbedrijven wordt voornamelijk bepaald door de diersoort, de diercategorie, het aantal dieren, het stalsysteem, mestopslag, het voeder en de aanwezigheid van een al dan niet gekoelde kadaveropslag. De inschatting van de effecten naar geurimpact wordt op twee manieren bepaald. Enerzijds wordt er een IFDMmodellering uitgevoerd, anderzijds wordt er gebruik gemaakt van de Vlarem II afstandsregels. Deze effectbepaling wordt op een gelijkaardige wijze uitgevoerd voor zowel de actuele als de geplande situatie Vlarem II afstandsregels Ter beperking van de hindereffecten stelt Vlarem II afstandsregels voor varkens en pluimvee voorop. Hierbij wordt in functie van de aanwezige dierenaantallen en het gebruikte stalsysteem een bepaalde te respecteren afstand opgelegd (te meten vanaf de meest nabij gelegen staluiteinde tot de grens van het meest nabijgelegen gevoelig gebied). Deze afstandsregels bieden echter geen garantie voor het correct inschatten van de geurkwaliteit. Bepaalde versoepelingen zijn toegepast bij het vaststellen van de afstandsregels en afstandsregels zijn een sterke vereenvoudiging van het de reëel optredende effecten. De afhankelijkheid van geurverspreiding met betrekking tot klimatologische parameters, zoals de windrichting, wordt niet in rekening gebracht. Niettemin kunnen deze afstandsregels aanvullend en nuancerend werken. Modellering en toetsing aan (voorstel van) normen is soms streng in beoordeling en hier kunnen afstandsregels dus nuanceren. De beoordeling gebeurt dan ook door het al dan niet overschrijden van afstandsregels. In een eerste stap wordt aan de inrichting een aantal waarderingspunten toegekend, volgens stalsysteem, stalverluchtingssysteem en de opslag van dierlijke mest. In Tabel 13 worden de verbods- en afstandsregels voor varkensstallen weergegeven. Dit is de minimumafstand tussen elke stal en een aantal op het gewestplan aangegeven gevoelige gebieden (woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijk waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie en woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter). Tabel 13: Verbods- en afstandsregels voor varkensstallen in agrarisch gebied Waarderingspunten, toegekend aan de inrichting minimale afstand in meter bij volgend aantal varkenseenheden van 100 tot van 501 tot van 1051 van 1576 van 2101 tot 1575 tot 2100 tot 2625 meer dan 2625 < verbod verbod verbod > IFDM-modellering Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 64/293

65 In eerste instantie wordt getracht de geuremissie van het bedrijf te bepalen. Deze wordt zoveel mogelijk kwantitatief benaderd met behulp van de emissiefactoren. In tweede instantie wordt deze emissie omgezet in een geurconcentratie in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening. Hierbij wordt, niettegenstaande de aanzienlijke beperkingen van het model, gebruik gemaakt van het programma IFDM, gezien het gebruik van dit model voorgeschreven wordt in de van toepassing zijnde Richtlijnenboeken. Bovendien werd IFDM eveneens aangewend in beleidsstudies inzake geur, waarbij voorstellen van potentiële grenswaarden werden vastgesteld. Ook voor de beoordeling van de impact inzake geur wordt er in de code van goede praktijk "Bepalen van de geurverspreiding door middel van snuffelploegmetingen" door VITO voor de Vlaamse overheid het gebruik van IFDM voorgeschreven (VITO, 2008). Bepaling geuremissies Veestallen kunnen onderverdeeld worden in ammoniakemissiearme stallen en conventionele stallen, op basis van het al dan niet voorkomen op de lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie. Ook al is er geen eenduidige algemeen geldende relatie tussen geur- en ammoniakemissie bij veestallen en mest, toch blijkt uit de praktijk dat door het implementeren van ammoniakreducerende maatregelen in veel gevallen ook een reductie van geur kan worden bekomen. Vlaamse geuremissiefactoren voor de kwantificering van geuremissie uit de stallen (afhankelijk van diersoort, diercategorie en stalsysteem) zijn beperkt. In Nederland zijn wel geuremissiefactoren voor alle verschillende diersoorten en staltypen opgenomen in de Regeling geurhinder & veehouderij (Rgv). Voor conventionele varkensstallen werden Vlaamse emissiefactoren bepaald door Van Langenhove & Defoer (2002). Vergelijking met metingen in Nederland [Ogink & Lens (2001) en Mol & Ogink (2002)] toont aan dat de waarden bekomen uit Vlaams onderzoek van Van Langenhove & Defoer (2002) aanzienlijk hoger liggen dan de Nederlandse waarden. Van Langenhove haalt hierbij als mogelijke reden aan dat een verkorte meetprocedure werd gehanteerd in het Nederlands onderzoek. Bijkomend verschil tussen beide onderzoeken is dat de Nederlandse geuremissiecijfers bepaald werden per dierplaats in plaats van per dier. Van Broeck (Beleidsmedewerker milieuhinder bij de Dienst Hinder en Risicobeheer; mondelinge mededeling) haalt tevens als mogelijke oorzaak aan dat er in Vlaanderen gemeten werd op bestaande referentiebedrijven en in Nederland op specifiek daartoe gebouwde proefbedrijven. Tabel 14: Geuremissie bij varkens gehuisvest in conventionele stalsystemen Aantal OUe/s per dierplaats (dp) of per dier (d) Aantal OUe/s Vleesvarkens Gespeende biggen Kraamzeugen Guste en dragende zeugen Mol & Ogink (2002) 23 OUe/s/dp 7,8 OUe/s/dp 26,5 OUe/s/dp 20,3 OUe/s/dp Van Langenhove en Defoer (2002) 29,2 OUe/s/d 12,1 OUe/s/d 84,4 OUe/s/d 57 OUe/s/d Voor beren werden geen emissiefactoren bepaald. In Nederland wordt de geuremissie van beren gelijkgesteld aan de geuremissie van guste en dragende zeugen. Hier wordt aanbevolen om naar analogie voor beren eveneens rekening te houden met een geuremissiefactor van 57 OUe/s per dier. Voor conventionele varkensstallen dient er overeenkomstig het richtlijnenboek Landbouwdieren gerekend te worden met de Vlaamse geuremissiecijfers van Van Langenhove & Defoer (2002). Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 65/293

66 Vaak wordt aangenomen dat technieken die de NH3-emissies reduceren, ook een positieve invloed hebben op de vermindering van de emissies van vluchtige geurcomponenten. Zo zou kunnen gesteld worden dat stallen met lage NH3-emissies (ammoniakemissiearme stalsystemen) ook minder geur zullen emitteren.. Door O' Neill & Phillips (1992) werden 168 componenten geïnventariseerd die mogelijk bijdragen tot de geurimpact op landbouwbedrijven. Ammoniak is er een van en ontstaat hoofdzakelijk uit de hydrolyse van ureum in urine. De overige vluchtige geurcomponenten zijn afkomstig van de afbraak van organisch materiaal in de feces (hoofdzakelijk eiwitten). Een eenduidige relatie tussen NH3- en geuremissies op landbouwbedrijven is tot op heden nog niet gevonden. In een beperkt aantal onderzoeken onder zeer specifieke omstandigheden werden wel significante correlaties gevonden tussen NH3- en geuremissies. Deze correlaties verschillen sterk, afhankelijk van de situatie (en diersoort) waarbij ze gevonden werden. Specifiek voor ammoniakemissiearme varkensstallen zijn er geen Vlaamse geuremissiefactoren. Mol & Ogink (2002) noteerde enkel bij biggen en vleesvarkens significante verschillen in geuremissie tussen conventionele stallen en ammoniakemissiearme stallen. In onderstaande tabel worden reductiepercentages weergegeven voor de ammoniakemissiearme stallen. Tabel 15: Geuremissie bij varkens gehuisvest in conventionele en ammoniakemissiearme stalsystemen Gespeende vleesvarkens Guste en kraamzeugen biggen dragende zeugen Aantal OUe/s per dierplaats in 7, ,3 29,9 conventionele stalsystemen volgens Ogink en Groot Koerkamp, 2001 Aantal OUe/s per dierplaats in 5,4 17,9 21,3 29,9 ammoniakemissiearme stalsystemen volgens Ogink en Groot Koerkamp, 2001 Reductiefactor 30,7 % 22,2 % 0 % 0 % Voor vleesvarkens werd er in de conventionele stalsystemen 23,0 OUe/s per dierplaats gemeten en voor ammoniakemissiearme stalsystemen 17,9 OUe/s. Dit komt overeen met een reductie van 22,2% bij de toepassing van een NH3-arm stalsysteem. Voor biggen werd er respectievelijk 7,8 en 5,4 OUe/s gemeten (reductie van 30,7%). Voor zeugen werden in verschillende situaties ook gunstiger emissies gemeten, maar een eenduidig significant verschil t.o.v. traditionele huisvestingssystemen kon niet bepaald worden. Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt voor het bepalen van de geuremissies (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Op de Lijst voor stalsystemen voor ammoniakreductie staan ook drie technieken om de stallucht te zuiveren: een biologische en een chemische luchtwasser en een biobed. Op zich zijn dit geen ammoniakemissiearme stalsystemen, maar wel twee nageschakelde technieken op conventionele stalsystemen. Een luchtwasser is een reinigingsinstallatie waarin een gasstroom in intensief contact wordt gebracht met een vloeistof met als doel bepaalde gasvormige componenten uit het gas naar de vloeistof te laten overgaan. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 66/293

67 Uit Onderzoek (Mol & Ogink, 2002) waarin vier biologische luchtwassystemen zijn doorgemeten die ventilatielucht van een varkensstal behandelen, blijkt dat het gemiddelde geurverwijderingsrendement tot 50% bedraagt. De variatie in geurverwijderingsrendement is echter zeer hoog. In onderzoek van Melse en Mol (2003) waarin één biologisch luchtwassysteem wordt doorgemeten, wordt een geurverwijderingsrendement gevonden variërend van 29 tot 87%, met een gemiddelde geurverwijdering van 49%. In de BBT Veeteelt wordt een reductie van 40-50% vermeld voor een biologische luchtwasser en 30% voor een chemische luchtwasser. In het MER-Richtlijnenboek voor landbouwdieren wordt aanbevolen om voor een biologische luchtwasser met een geurverwijderingsrendement van 40% te rekenen en voor een chemische 30%. Voor een gecombineerd luchtwassysteem wordt er een reductie van 70% gehanteerd. De initiatiefnemer van dit MER maakte de keuze voor een gecombineerd luchtwassysteem. Dit is in principe een verbeterd type van biologische luchtwasser, met name een 'biologische combiwasser'. De vleesvarkensstal zal dus aangesloten worden op een biologische luchtwasser type combiwasser met een ammoniakreductie van 70%, een geurreductie van 70 %, een stofreductie van 80% voor PM10 en van 70% voor PM2,5. Een reductiepercentage van 70% voor ammoniak is wettelijk vastgelegd, waardoor de vergunningsverlener beschikt over de impactresultaten bij toepassen van het wettelijk kader. Andere bronnen van geuremissies in de veehouderij zijn: Geuremissie uit de kadaveropslag: kwantitatieve gegevens voor geuremissies uit de kadaveropslag op veeteeltbedrijven zijn niet voorhanden. Praktijkervaring leert dat geuremissie uit gekoelde kadaveropslag te verwaarlozen valt. In geval van een niet gekoelde kadaveropslag zijn bijkomende geuremissies niet uit te sluiten. T.o.v. de globale geuremissies kunnen deze evenwel als beperkt beschouwd worden. Snelle afvoer van de kadavers kan uiteraard de impact sterk beperken. In de huidige toestand worden kadavers vooraan stal 2 opgeslagen. In de toekomst is er een gekoelde kadaveropslag voorzien op het bedrijf aan de voorkant van de nieuwe stal. Bijkomende geuremissies vanuit deze opslag zijn dus te verwaarlozen. Externe mestopslag buiten de stal: er zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar voor geuremissies uit externe mestopslag. Op het bedrijf zal de mest van de varkens opgevangen worden in de onderliggende mestkelders, volledig afgesloten van de omgeving. Geuremissies uit deze opslag zitten in feite dan ook vervat in de kengetallen per dierplaats. Er is een beperkte externe opslag van vaste mest van de paarden aanwezig in de huidige en toekomstige situatie, m.n. een mestvaalt voor 50 m³ vaste mest. Er vallen geen bijkomende relevante geuremissies te verwachten. Er is ook een mestkelder 720 m³ aanwezig op de locatie Kestersesteenweg 24 te 1670 Pepingen (Bruneel Koen). Deze is op een afstand van ongeveer 81 km gelegen van het bedrijf gelegen Brandakkers in Rijkevorsel. Deze afstand is voldoende groot om ervan uit te gaan dat eventuele geurimpact vanuit deze externe opslag geen cumulatieve effecten heeft met de geuremissie op het bedrijf zelf. Bepaling geurimpact Met behulp van een verspreidingsmodel (IFDM) wordt in voorliggend dossier een inschatting gemaakt van de geurimmissie in de omgeving van het bedrijf voor de huidig vergunde situatie en de toekomstige situatie. Kenmerkend voor een veeteeltbedrijf is dat dit (meestal) gelegen is in agrarisch gebied, waar diverse gelijksoortige geurbronnen verspreid liggen in de omgeving van de te onderzoeken inrichting. Voor dergelijke inrichtingen, gelegen in een bronnencluster, worden minder strenge normen gehanteerd dan voor geïsoleerd gelegen bedrijven. Twee (of meer) bronnen vormen een cluster wanneer de ene bron binnen het 98-percentiel voor het nuleffectniveau van de andere bron is gelegen. Inrichtingen met minder dan 5 % van de geuremissie van de inrichting onder studie kunnen als achtergrondgeur worden beschouwd en dienen dus niet mee in rekening te worden gebracht (of benaderd als minder dan 5 % van de geuremissie). Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 67/293

68 Een aanpak voor cumulatiesituaties werd uitgewerkt in het onderzoeksproject "Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters (2004)" dat door PRG Odournet in opdracht van de Dienst Lucht & Klimaat van LNE werd uitgevoerd (zie ook risico s/geurhinder/onderzoek). Dit onderzoek had tot doel beschermingsniveaus voor te stellen voor zowel in- als omwonenden van bronnenclusters als bronnencomplexen. Met name voor stallen werden reeds toetsingswaarden voor beoordeling van cumulatieve impacten uitgewerkt (zie verder). Er zijn namelijk verschillende toetsingswaarden afgebakend voor geïsoleerde bedrijven en voor de gecumuleerde impact van een bronnencluster. Voor bedrijven gelegen in een bronnencluster dient dus steeds de geuruitstoot van de omliggende veeteeltbedrijven mee in beschouwing genomen te worden. In IFDM wordt als bron dus niet enkel het bedrijf zelf, maar ook omliggende bedrijven ingegeven. De (theoretische) geuremissies van de omliggende bedrijven wordt afgeleid uit de milieuvergunningen van deze bedrijven, die werden opgevraagd bij de gemeente. Hierbij worden de vergunde aantallen dieren (ongeacht of deze effectief gerealiseerd zijn of niet), dan vermenigvuldigd met een geuremissiefactor volgens diertype. Hierbij dient wel aangehaald te worden dat dit een inschatting betreft, aangezien er voor de omliggende bedrijven geen uitspraak kan gedaan worden van staltype en van de aanwezige niet-vergunde dieren (zoals biggen). Benaderend wordt daarom uitgegaan van conventionele stalsystemen. Indien gegevens over het stalsysteem beschikbaar zijn, worden deze evenwel gebruikt. Het is bovendien evenmin bekend in hoever de vergunde aantallen dieren effectief gerealiseerd werden. Bij de beoordeling van de impact als bronnencluster dient dan ook met een aanzienlijk verhoogde onzekerheid rekening gehouden te worden. In navolging van de open LNE Werkgroep geur van 1 juli 2014 wordt een nieuwe afbakening voor bronnenclusters voorgesteld als volgt (richtlijnen dienst MER oktober 2014): De bedrijven behorende tot de bronnencluster worden als volgt bepaald: cirkel vanuit het middelpunt/geurzwaartepunt van het bedrijf met een straal die overeenstemt met de afstand van het bedrijf tot het verste punt waar er nog een immissie van 2 oue/m3 (veroorzaakt door het individuele bedrijf in de huidige situatie) is. De straal mag echter niet kleiner zijn dan 750 m. Binnen een straal van 750 m wordt rekening gehouden met bedrijven met een totale geuremissie van 2500 OU E/s of meer. Indien de 2 OU E/m3-contour een grotere straal heeft dan 750 m, dienen buiten de cirkel van 750 m enkel de bedrijven in rekening gebracht te worden die meer dan 5% van de geuremissie van het bedrijf in de huidige situatie uitstoten. Rundveebedrijven moeten niet kwantitatief meegerekend worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. De cumulatieve geurimmissies worden berekend voor elke relevante woning in de huidige vergunde situatie, de huidige vergunde situatie zonder het bedrijf en de aangevraagde situatie. Toetsing geurimpact Aangezien het bedrijf deel uitmaakt van een bronnencluster, wordt de geurmodellering getoetst aan de normen voor een bedrijf dat deel uitmaakt van een bronnencluster. Volgende normering wordt in het visiedocument vooropgesteld: 10 OU e/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als grenswaarde voor een varkenscluster, waarbij dient getoetst te worden t.o.v. verspreide woningen in agrarisch gebied (hierbij worden geen woningen gerekend van andere, naburige veehouderijen). Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 68/293

69 3 OU e/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als richtwaarde voor een varkenscluster, waarbij dient te worden getoetst t.o.v. hoog geurgevoelige bestemmingen (woongebied volgens gewestplan, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen). De tussenwaarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel werd in vroegere versies van het visiedocument voorgesteld als richtwaarde (3 OUe/m³ werd toen voorgesteld als streefwaarde i.p.v. richtwaarde). Deze waarde is in de laatste versie van het visiedocument niet meer voorzien. Nochtans, om ook woongebieden met landelijk karakter enige bescherming te kunnen bieden, is een tussenliggende toetsingswaarde aangewezen. Woongebieden met landelijk karakter dienen getoetst te worden ten opzichte van deze waarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel. Het RLB merkt immers op dat strikt genomen bovenstaande beoordeling werd ontwikkeld voor varkensbedrijven, maar dat deze werkmethode echter aangeraden wordt voor alle veehouderijen. Volgende beoordeling wordt gekoppeld aan de toetsing van de geuremissie en de geldende normen: Tabel 16: Toetsingswaarden bronnencluster (Richtlijnenhandboek landbouwdieren, Willems et. al, 2009) Verspreide woningen in agrarisch gebied Woongebied met landelijk karakter Woongebied (woongebied s.s., woonuitbreidingsgebied, reservegebied voor woonuitbreiding) >10 OUe/m³ als 98P 5-10 OUe/m³ als 98P Matig negatief effect Significant negatief effect 3-5 OUe/m³ als 98P Gering negatief effect Matig negatief effect Gezien de aanvaardbaarheid van geurbelasting functie is van de geurgevoeligheid van de beoordelingspunten wordt bij het vastleggen van de aanvaardbaarheidscriteria gebruik gemaakt van de beoordeling opgenomen in het begin 2012 aangepaste richtlijnenboek lucht bij opmaak van MER s. Deze beoordelingswijze is afgestemd op het Vlaamse geurbeleid zoals opgenomen in het zgn. 'Visiedocument geur' van LNE. Een overzicht van de indeling wordt in onderstaande Tabel 17 opgenomen. Tabel 17: Beschrijving geurgevoelige bestemmingen (Richtlijnenhandboek lucht, LNE, 2012) Hoog geurgevoelige bestemmingen Matig geurgevoelige bestemmingen Beschrijving Waar grote aantallen mensen langdurig verblijven of waar recreatieve buitenactiviteiten plaatsvinden: woongebieden, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen, speelterreinen Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten Gebieden gekenmerkt door lage bevolkingsdichtheid: agrarische en op bedrijventerreinen gelegen bedrijfswoningen, natuurterreinen, sportterreinen,. dergelijke bedrijventerreinen worden Bestemming volgens gewestplan Woongebieden, woonuitbreidingsgebieden, woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan niet-landbouweigen geuren), woonparken, dienstverleningsgebieden, gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven, recreatiegebieden, gebieden voor gemeenschapvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, Woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), agrarische gebieden, (ingeval toetsing aan nietlandbouweigen geuren), gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor KMO s, Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 69/293

70 Laag geurgevoelige bestemmingen gekenmerkt door activiteiten als handel, retail, productie voedingsmiddelen. Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten. Typische gebiedseigen achtergrondgeur (bvb. Van landbouwactiviteiten in landbouwgebied) kan aanwezig zijn Tolerantie ten aanzien van gebiedsvreemde geuren kan laag zijn Industriegebieden, openbare wegen parkgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, gemengde woon- en industriegebieden, Industriegebieden, gebieden voor milieubelastende industrieën, gebieden voor ambachtelijke bedrijven en KMO s, agrarische gebieden (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), bosgebieden, natuurgebieden, groengebieden, bufferzones, waterwegen, luchtvaartterreinen, Gezien de aard/herkomst van de geur (landbouweigen geuren) wordt bij de beoordeling van de geurimpact t.h.v. bewoning dan ook rekening gehouden met volgende indelingswijze: Hoog geurgevoelige bestemmingen: woongebied en woonuitbreidingsgebied Matig geurgevoelige bestemmingen: woongebieden met landelijk karakter Laag geurgevoelige bestemmingen : agrarische gebieden Volgens het nieuwe maatregelenkader van LNE wordt als basisbeschermingsniveau 10/5/3 OUe/m³ als 98P waarde gehanteerd (achtergronddocument bij het visiedocument en het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren) voor respectievelijk laag, matig en hoog geurgevoelige gebieden. Voor de individuele toetsing wordt er geen toename van de geurimmissies toegestaan ten aanzien van de huidige geurimmissie indien de huidige geurimmissie (in OUe/m³ als 98P) bij bedrijfsvreemde woningen hoger is dan 10/5/3 OUe/m³ (als 98P) in functie van de geurgevoeligheid van de bestemming. Als de huidige geurimmissie hoger is dan 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde (in functie van de geurgevoeligheid van de bestemming), dan moet, bij nieuwbouw en verbouwing, het gedeelte van de huidige geurimmissie van het totale bedrijf boven de 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde, onmiddellijk met minimaal 50% verminderd worden, waarbij de nieuwe geurimmissie ook de 25/15/9 OUe/m³ als 98P waarde niet mag overschrijden. Als de huidige geurimmissie lager is dan 10/5/3 OUe/m³ als 98P waarde, dan mag er nog een toename zijn van de geurimmissies ter hoogte van de bedrijfsvreemde woningen. Deze toename wordt beperkt tot max. 50% van het verschil tussen de huidige geurimmissie en 10/5/3 OUe/m³ (als 98P). Voor de cumulatieve toetsing wordt er geen toename van de geurimmissies toegestaan ten aanzien van de huidige geurimmissie indien de huidige geurimmissie (in OUe/m³ als 98P) bij bedrijfsvreemde woningen hoger is dan 10/5/3 OUe/m³ (als 98P) in functie van de geurgevoeligheid van de bestemming. Er wordt een cumulatieve toetsing uitgevoerd in het geval van een bronnencluster (zie hierboven). Als de huidige geurimmissie hoger is dan 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde, dan moet, bij nieuwbouw en verbouwing, het gedeelte van de huidige geurimmissie van het totale bedrijf boven de 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde, onmiddellijk met minimaal 50% gewogen verminderd worden en waarbij de nieuwe geurimmissie ook de 30/15/9 OUe/m³ als 98P waarde gewogen niet mag overschrijden. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 70/293

71 Als de huidige geurimmissie lager is dan 10/5/3 OUe/m³ als 98P, dan mag er nog een toename zijn van de geurimmissies ter hoogte van de bedrijfsvreemde woningen. Deze toename wordt beperkt tot max. 50% van het verschil tussen de huidige geurimmissie en 10/5/3 OUe/m³ (als 98P). Volgens het maatregelenkader van LNE (volgens de richtlijnen van de dienst MER van oktober 2014) dienen bijgevolg saneringsmaatregelen genomen te worden als de geurimmissie > 20/10/6 OUe/m³ (als 98P) bij de individuele en/of cumulatieve geurtoets ter hoogte van de indicatorwoningen. Als het berekende immissieniveau in de gewenste situatie minder dan 1 OUe/m³ als 98P waarde verschilt van de waarde die volgens het maatregelenkader moet gehaald worden, is dit nog aanvaardbaar. Deze marge bedraagt 0,5 OUe/m³ als 98P waarde als de huidige geurimmissie tussen 10/5/3 en 20/10/6 ligt. Deze marge kan slechts éénmalig toegepast worden Referentiesituatie Het bedrijf van BRUNEEL KOEN is gelegen Brandakkers 4 te 2310 Rijkevorsel, in agrarisch gebied. De bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig Vlarem II afstandsregels Het aantal waarderingspunten voor varkens in de huidige vergunde situatie bedraagt 192,62 punten. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II (cfr. Tabel 13) een te respecteren afstand van 300 meter aan. Tabel 18: aantal waarderingspunten huidig vergunde situatie Stal volgnummer Stal 1 Stal 2 Stal 3 Dierenaantal / stal spoelmestsysteem: diepstrooiselstal: potstal: ingestrooide volle vloer: 80 Pt 80 pt 60 pt 30 pt rooster > 50%: 20 pt 20 rooster < 50%: Volle vloer niet ingestrooid: 10 pt 10 pt Emissiearme stal 110 pt Ventilatie Biofilter / biobed / gaswasser: 110 pt Vertikale uitstoot > 0.5 m boven nok, zonder pet 50 pt Vertikale uitstoot > 0.5 m boven nok, met pet 30 pt Vertikale uitstoot < 0.5 m boven nok, zonder pet 40 pt 40 Vertikale uitstoot < 0.5 m boven nok, met pet mech ventilatie zijdelingse uitstoot Natuurlijke : open nok trekschouw Natuurlijke met afdekking 20 pt 10 pt 20 pt 10 pt Mestopslag opslag vaste mest mestvaalt 50 pt Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 71/293

72 opslag vaste mest transportwagen Potstal mengmest onder stalvloer of rooster zonder geurafsnijder 50 pt 0 pt 20 pt 20 mengmest onder stal met geurafsnijder 50 pt Gesloten mengmest opslag buiten stal mengmest buiten de stal: open opslag. Mengmest buiten de stal eenvoudige afdekking 50 pt 0 pt 30 pt puntentotaal per stal Totaal aantal dieren: 2992 Puntentotaal: gewogen gemiddelde: 192,62 Aangezien de inrichting op ongeveer meer dan 1 km ligt van de hindergevoelige gebieden, wordt in de huidige situatie ruimschoots voldaan aan de verbods- en afstandsregels zoals opgenomen in Vlarem IFDM-modellering Bepaling geuremissies bedrijf De totale geuremissie in de huidig vergunde situatie wordt weergegeven in Tabel 20 en wordt berekend met de geuremissie-eenheden volgens de nieuwe lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) als bijlage bij het MER- Richtlijnenboek landbouwdieren. De totale geuremissie in de huidig vergunde situatie wordt bijgevolg ingeschat op OUe/s. Tabel 19: Geuremissie bij ammoniakemissiearme varkenshuisvesting BRUNEEL KOEN Aantal OUe/s per dierplaats in conventionele stalsystemen volgens Van Langenhove en Defoer (2002) voor traditionele stal / geactualiseerde lijst emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij MER Richtlijnenboek landbouwdieren Aantal OUe/s per dierplaats in staltype V-4.7 Biologische combiluchtwasser (70%) OUe/s per dierplaats Vleesvarkens / opfokzeugen Gespeende biggen Kraamzeugen Guste en dragende zeugen 29,2 12,1 84, ,7 / / / 8,76 / / / Tabel 20: Geuremissie bedrijf in de huidig vergunde situatie Vergunde situatie Geuremissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Geur (OU E/s/dier) Totaal (OU E/s) Totaal stal (OU E/s) Stal Vleesvarkens Traditioneel , Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 72/293

73 Stal Vleesvarkens AEA V-4, , Stal Vleesvarkens AEA V-4, , Stal 4 - Paarden Traditioneel Totaal Bepaling geuremissies omliggende bedrijven De bedrijfsomgeving van het bedrijf van Bruneel Koen is gekenmerkt door veeteeltactiviteiten. In dit geval spreekt men hier van een "bronnencluster" aangezien er meerdere geurbronnen dicht bij elkaar gelegen zijn. De gegevens omtrent de bedrijven die behoren tot de bronnencluster van het bedrijf werden opgevraagd bij de gemeente Rijkevorsel. De bedrijven behorende tot de bronnencluster worden bepaald volgens de richtlijnen van oktober 2014 van de dienst MER: cirkel vanuit het middelpunt/geurzwaartepunt van het bedrijf met een straal die overeenstemt met de afstand van het bedrijf tot het verste punt waar er nog een immissie van 2 OU E/m 3 als 98P (veroorzaakt door het individuele bedrijf in de huidige situatie) is. De straal mag echter niet kleiner zijn dan 750 m. Binnen een straal van 750 m wordt rekening gehouden met bedrijven met een totale geuremissie van 2500 OU E/s of meer. Indien de 2 OU E/m 3 -contour een grotere straal heeft dan 750 m, dienen buiten de cirkel van 750 m enkel de bedrijven in rekening gebracht te worden die meer dan 5% van de geuremissie van het bedrijf in de huidige situatie uitstoten. Hierbij dienen rundveebedrijven niet kwantitatief meegerekend te worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. Een aantal bedrijven bevinden zich binnen een straal die overeenstemt met de afstand van het bedrijf tot het verste punt waar er nog een immissie van 2 OU E/m 3 als 98P (veroorzaakt door het individuele bedrijf Bruneel Koen in de huidige situatie) is, maar het zijn rundveebedrijven, en worden bijgevolg niet mee opgenomen in de cumulatieve berekening voor geur. Bedrijven gelegen binnen deze straal met paarden worden eveneens niet mee opgenomen in de cumulatieve berekening. Rundveebedrijven die wel gesitueerd zijn in de straal waarin er nog een immissie van 2 oue/m³ is van het bedrijf van Bruneel Koen, maar niet in beschouwing worden genomen voor de cumulatieve berekening zijn de volgende: Tabel 21: omliggende rundvee bedrijven Bedrijf X Y Straat nr. PC Gemeente Bolk Rijkevorsel Diersoort Rundvee Aantal dieren 41 rund < 1 jaar 85 rund 1-2 jaar 174 rund > 2 jaar Bolksedijk Rijkevorsel Rundvee 150 runderen Bolksedijk Rijkevorsel Bolksedijk Rijkevorsel Bolksedijk Rijkevorsel Klaterstraat Rijkevorsel Rundvee Rundvee Rundvee Gemengd rundvee en paarden 38 rund < 1 jaar 34 rund 1-2 jaar 105 melkkoeien 34 rund < 1 jaar 65 rund 1-2 jaar 74 melkkoeien 27 andere runderen 136 rund < 1 jaar 144 rund 1-2 jaar 152 zoogkoeien 6 andere runderen 98 rund < 1 jaar 86 rund 1-2 jaar 154 melkkoeien 15 andere runderen Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 73/293

74 6 paarden De geuremissie van de bronnencluster bepaald zoals hierboven beschreven, wordt weergegeven in onderstaande tabel. Deze geuremissies worden ingegeven in IFDM voor de clusterberekening. Tabel 22: Geuremissie omliggende bedrijven bronnencluster Bedrijf X Y Straat nr. PC Gemeente Diersoort Geuremissie (OUe/s) Bolksedijk Rijkevorsel Varkens Bolksedijk Rijkevorsel Varkens Brandakkers Rijkevorsel Varkens Vergunningen bedrijven bronnencluster: Bolksedijk 20: vergund voor 972 vleesvarkens x 29,2 = oue/s Bolksedijk 22: vergund voor: 60 kraam zeugen x 84,4 = zeugen x 57 = beren x 57 = andere varkens x 29,2 = biggen x 12,1 = = oue/s Brandakkers 10: vergund voor: 119 kraamzeugen x 84,4 = zeugen x 57 = beren x 57 = andere varkens x 29,2 = = oue/s Bepaling geurconcentratie Bij de evaluatie van de geurverspreiding wordt gebruik gemaakt van IFDM-model. De uitstootpunten van het bedrijf en de omliggende bedrijven worden als puntbronnen beschouwd. In onderstaande tabel worden de inputparameters weergegeven van de berekeningen in het IFDM model in de huidig vergunde situatie. Tabel 23: Parameters IFDM-model voor huidige situatie Stal/bedrijf Parameter Waarde Opmerkingen Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 74/293

75 Stal 1: Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom ,5 2,25 * m C m Nm³/s g/s Stal 2: Hoogte uitstoot 5,5 m Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 0,5 m Volumestroom van het afgas 2,25 Nm³/s emissiemassastroom * g/s Stal 3: Hoogte uitstoot 5,5 m Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 0,5 m Volumestroom van het afgas 2,25 Nm³/s emissiemassastroom * g/s Andere bedrijven in Hoogte uitstoot 4 m cluster Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 0,63 m Volumestroom van het afgas 3,05 Nm³/s emissiemassastroom * g/s *: volgens berekening stal (of per bedrijf voor de andere bedrijven in de cluster) Hoogte emissiepunt Ventilator Verticale uitstoot Hoogte emissiepunt Ventilator Verticale uitstoot Hoogte emissiepunt Ventilator Verticale uitstoot Hoogte emissiepunt Ventilator Verticale uitstoot Toetsing geurconcentratie De toetsing van de immissies, bekomen uit het IFDM-model, gebeurt volgens Tabel 16. De verschillende zones (> 10 OUe/m³; 5-10 OUe/m³; 3-5 OUe/m³ als 98P) worden weergegeven voor de huidig vergunde situatie in Figuur 8 in bijlage figuren In Tabel 27 wordt het aantal woningen weergegeven in de verschillende zones voor de huidig vergunde situatie. Hierbij werden zowel woningen horende bij veeteeltbedrijven als woningen bij niet veeteeltbedrijven meegerekend. De woning van de exploitant zelf, Brandakkers 4 (Bruneel Koen) alsook de naburige woning, Brandakkers 8, die werd aangekocht door Bruneel Koen, worden niet mee opgenomen in de resultatentabel. Er dient echter wel opgemerkt te worden dat het gebruik van IFDM een grote onnauwkeurigheid met zich meebrengt. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt: Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10se of OUe/m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10se of OUe/m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 98P van 3, 5 en 10 OUecontour, toch ook de contour van 20 OUe als 98P mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). Omwille van de vergaande aannames neemt de nauwkeurigheid van de impactberekeningen nog verder af bij de beoordeling op clusterniveau. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 75/293

76 In de huidige situatie zijn er 11 woningen die een negatief effect ondervinden in de clusterbeoordeling. Hiervan zijn er 7 woningen gelegen in agrarisch gebied, waarvan 6 woningen behoren tot een veeteeltbedrijf. Er zijn 4 woningen gelegen in een gebied voor verblijfsrecreatie. Het gebied is gelegen op m ten NO van het bedrijf. Er zijn 6 woningen die in de huidig vergunde situatie met een matig negatief effect, waarvan er 2 behoren tot een veeteeltbedrijf. De woningen zijn allen gelegen in agrarisch gebeid. Tenslotte zijn er 4 woningen (waarvan 2 behorende tot een veeteeltbedrijf) gelegen in agrarisch gebied die in de huidig vergunde situatie een gering negatief effect ondervinden voor geur. Zie verder Tabel Geplande situatie Vlarem II afstandsregels In de toekomstige situatie zal een nieuwe varkensstal 5 gebouwd worden voor vleesvarkens links van de bestaande stallen. De nieuw te bouwen vleesvarkensstal wordt aangesloten op een biologische luchtwasser (type combiwasser) die zal geplaatst worden achteraan de stal. Het aantal waarderingspunten voor varkens bedraagt in de toekomstige situatie 184,76 punten. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II een te respecteren afstand van respectievelijk 300 m aan. Aangezien de inrichting op ongeveer meer dan 1 km ligt van de hindergevoelige gebieden, voldoet het bedrijf aan de Vlarem II afstandsregels in de toekomstige situatie. Op basis hiervan kan bijgevolg uitgegaan worden van geen of verwaarloosbaar effect. Tabel 24: Toekomstig aantal waarderingspunten Stal volgnummer Stal 1 Stal 2 Stal 3 Stal 5 Dierenaantal / stal spoelmestsysteem: diepstrooiselstal: potstal: ingestrooide volle vloer: 80 Pt 80 pt 60 pt 30 pt rooster > 50%: 20 pt rooster < 50%: Volle vloer niet ingestrooid: 10 pt 10 pt Emissiearme stal 110 pt Ventilatie Biofilter / biobed / gaswasser: 110 pt 110 Vertikale uitstoot > 0.5 m boven nok, zonder pet 50 pt Vertikale uitstoot > 0.5 m boven nok, met pet 30 pt Vertikale uitstoot < 0.5 m boven nok, zonder pet 40 pt 40 Vertikale uitstoot < 0.5 m boven nok, met pet mech ventilatie zijdelingse uitstoot Natuurlijke : open nok trekschouw Natuurlijke met afdekking 20 pt 10 pt 20 pt 10 pt Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 76/293

77 Mestopslag opslag vaste mest mestvaalt opslag vaste mest transportwagen Potstal mengmest onder stalvloer of rooster zonder geurafsnijder 50 pt 50 pt 0 pt 20 pt 20 mengmest onder stal met geurafsnijder 50 pt Gesloten mengmest opslag buiten stal mengmest buiten de stal: open opslag. Mengmest buiten de stal eenvoudige afdekking 50 pt 0 pt 30 pt puntentotaal per stal Totaal aantal dieren: 7932 Puntentotaal: gewogen gemiddelde: 184, IFDM-modellering M.b.v. het model IFDM wordt de geurimpact in de omgeving berekend. Hierbij wordt voor de omliggende bedrijven aangenomen dat er op die locaties geen wijzigingen optreden. De berekeningen worden uitgevoerd voor de toekomstige situatie. De resultaten van de berekening worden opgenomen in een overzichtstabel Tabel 27 alsook in de figuren in bijlage. Bepaling geuremissies bedrijf De totale geuremissie in de toekomstige situatie wordt weergegeven in Tabel 25 en wordt berekend met de geuremissie-eenheden de nieuwe lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij het MER- Richtlijnenboek landbouwdieren), waarbij een geurreductie van 70% wordt toegepast voor de biologische luchtwasser type combiwasser op de nieuwe vleesvarkensstal 5. De totale geuremissie in de toekomstige situatie wordt ingeschat op OUe/s, dit is een stijging met 61% t.a.v. de huidige situatie. Tabel 25: Geuremissie bedrijf in de toekomstige situatie Toekomstige situatie Geuremissie (AEA S-1 70% reductie) Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Geur (OU E/s/dier) Totaal (OU E/s) Totaal stal (OU E/s) Stal Vleesvarkens Traditioneel , Stal Vleesvarkens AEA V-4, , Stal Vleesvarkens AEA V-4, , Stal 4 - Paarden Traditioneel Stal Vleesvarkens AEA S , Totaal Bepaling geuremissies omliggende bedrijven Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 77/293

78 De geuremissies van de omliggende bedrijven werd weergegeven onder Bepaling geurconcentratie In onderstaande tabel worden de inputparameters weergegeven van de berekeningen in het IFDM model in de toekomstige situatie. Tabel 26: Parameters IFDM-model in de geplande situatie Stal/bedrijf Parameter Waarde Opmerkingen Stal 1: Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas ,5 2,25 m C m Nm³/s Hoogte emissiepunt Ventilator Verticale uitstoot emissiemassastroom * g/s Stal 2: Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 5,5 25 0,5 2,25 m C m Nm³/s Hoogte emissiepunt Ventilator Verticale uitstoot emissiemassastroom * g/s Stal 3: Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 5,5 25 0,5 2,25 m C m Nm³/s Hoogte emissiepunt Ventilator Verticale uitstoot emissiemassastroom * g/s Stal 5: Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom * m C m Nm³/s g/s Hoogte emissiepunt luchtwasser Luchtwasser verticale uitstoot Andere bedrijven in cluster Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom ,63 3,05 * m C m Nm³/s g/s Hoogte emissiepunt Ventilator Verticale uitstoot *: volgens berekening stal (of per bedrijf voor de andere bedrijven in de cluster) Toetsing geurconcentratie De toetsing van de immissies, bekomen uit het IFDM-model, gebeurt volgens Tabel 16. De verschillende zones (> 10 OUe/m³; 5-10 OUe/m³; 3-5 OUe/m³ als 98P) worden weergegeven in Figuur 9 in bijlage voor de gewenste situatie. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 98P van 3, 5 en 10 OUe-contour, toch ook de contour van 20 OUe als 98P mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). In de onderstaande tabel wordt de resultatentabel weergegeven voor de clusterbeoordeling. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 78/293

79 Tabel 27: Resultatentabel clusterbeoordeling (met inbegrip van de emissies van het bedrijf in de aanvraag) Aantal woningen Geurcontour Huidige situatie Toekomstige situatie >10 OU E/m³ als 98P Agrarisch gebied 7 (6 landbouw) 7 (6 landbouw) 5-10 OU E/m³ als 98P Agrarisch gebied 6 (2 landbouw) 6 (2 landbouw) 3-5 OU E/m³ als 98P Gebied voor verblijfsrecreatie 4 5 Agrarisch gebied 4 (2 landbouw) 5 (3 landbouw) Legende Negatief effect 6 6 Matig negatief effect 4 5 Gering negatief effect In Tabel 27 wordt in de laatste kolom het aantal woningen weergegeven in de verschillende zones voor de toekomstige situatie. Opnieuw werden hierbij zowel woningen horende bij veeteeltbedrijven als woningen bij niet veeteeltbedrijven meegerekend. De woning van de exploitant zelf (BRUNEEL KOEN), Brandakkers 4, wordt niet mee opgenomen in de resultatentabel. De naburige woning gelegen Brandakkers 8, gelegen op het perceel waar de nieuwe vleesvarkensstal gebouwd zal worden, werd aangekocht door de exploitant zelf, en wordt eveneens niet mee opgenomen in de resultatentabel. Door de uitbreiding van het bedrijf is er 1 bijkomende woning die een negatief effect zal ondervinden op clusterniveau. Deze woning is gesitueerd ter hoogte van het gebied voor verblijfsrecreatie (1.140 m ten NO). Er is geen enkele bijkomende woning met een matig negatief effect. Er is 1 bijkomende woning gelegen in agrarisch gebied met een gering negatief effect voor de geurbeoordeling op clusterniveau. Deze woning behoort zelf tot een veeteeltbedrijf. In de toekomstige situatie zijn er in totaal 12 woningen met een negatief effect. Hiervan zijn er 7 woningen gelegen in agrarisch gebied en 5 woningen gelegen in gebied voor verblijfsrecreatie. Van de 7 woningen in agrarisch gebied, behoren er 6 tot een veeteeltbedrijf. Er zijn na verandering 6 woningen, allen gelegen in agrarisch gebied met een geurconcentratie tussen 5-10 OUe/m³ als 98P, dus met een matig negatief effect. Hiervan behoren 2 woningen tot een veeteeltbedrijf. Er zijn in de toekomstige situatie 5 woningen met een gering negatief effect. Ze zijn allen gelegen in agrarisch gebied en 3 woningen hiervan behoren tot een veeteeltbedrijf. De verschillen in geurimpact voor en na verandering ter hoogte van de relevante woningen, zijn als beperkt te beschouwen. Ten aanzien van de berekeningen op woningniveau dient aangegeven te worden dat de berekende geurbelasting louter als indicatieve waarden te aanzien zijn omwille van de aanzienlijke modelmatige onzekerheden, welke bij clusterbeoordeling nog toenemen. Beperkte verschillen in berekende waarden zijn in feite niet als relevant (niet onderscheidend) te aanzien. Een gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties ter hoogte van de meest relevante woningen in agrarisch gebied en het gebied voor verblijfsrecreatie op m ten NO van het bedrijf, wordt weergegeven in Tabel 28. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 79/293

80 Gezien de methodiek zijn de berekende waarden en verschillen louter als indicatief te aanzien. Tabel 28: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidig vergunde situatie en de geplande situatie ter hoogte van de meest relevante woningen. Geurconcentratie (OUe/m³) als 98P op clusterniveau Woning Huidige situatie Nieuwe toestand 1 (Brandakkers 8) 34,2 34,2 2 (Brandakkers 10 - cluster) 50,9 50,9 3 (Bolksedijk 24 - veeteelt ) 29,6 29,7 4 (Bolksedijk 22 - cluster) 65,4 65,4 5 (Bolksedijk 20 - cluster) 51,1 53,3 6 (Bolksedijk 16 - veeteelt) 20,6 21,0 7 (Bolksedijk 30) 17,1 17,2 8 (Bolksedijk 45 - veeteelt) 16,2 16,2 9 (Streepakker 5) 8,8 9,6 10 (Bolksedijk 14 - veeteelt) 9,2 9,7 11 (Bolk 1 - veeteelt) 8,5 8,8 12 (woning recreatie) 4,0 4,4 13 (woning recreatie) 3,7 4,1 Woning nr. 2, nr. 4 en nr. 5 zijn bedrijfswoningen behorende tot een bedrijf uit de cluster, met name varkensbedrijven (beschrijving bedrijven uit de cluster zie Tabel 22).. Woning nr. 3, 6, 8, 10 en 11 zijn bedrijfswoningen behorende tot een veeteeltbedrijf. Het zijn allen rundveebedrijven (zie Tabel 21), ze worden niet mee opgenomen voor de cumulatieve geurberekening. Woning nr. 1 is de woning gelegen op het perceel waar de nieuwe stal gebouwd zal worden. Dit is een oude bedrijfswoning die werd opgekocht door de exploitant Bruneel Koen. Figuur 10 in bijlage geeft de ligging van de woningen uit bovenstaande tabel weer. Vóór verandering bedraagt het aandeel van de geuremissie van het bedrijf van BRUNEEL KOEN ongeveer 32% van de geuremissies van de cluster, na verandering is het aandeel van de geuremissie van het bedrijf van BRUNEEL KOEN toegenomen tot ongeveer 43% t.a.v. de geuremissies van de gehele cluster. Voor de meest relevante individuele woningen worden in onderstaande tabel eveneens de geurconcentraties weergegeven in de cluster (OUe/m³) als 98P zonder het bedrijf van Bruneel Koen zelf (Figuur 11 in bijlage). Tabel 29: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P zonder het bedrijf Bruneel Koen ter hoogte van de relevante woningen Geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning Cluster zonder bedrijf 1 (Brandakkers 8) 18,5 2 (Brandakkers 10 - cluster) 50,9 3 (Bolksedijk 24 - veeteelt ) 28,7 4 (Bolksedijk 22 - cluster) 65,4 5 (Bolksedijk 20 - cluster) 44,7 6 (Bolksedijk 16 - veeteelt) 20,0 7 (Bolksedijk 30) 14,4 8 (Bolksedijk 45 - veeteelt) 14,4 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 80/293

81 9 (Streepakker 5) 6,7 10 (Bolksedijk 14 - veeteelt) 8,0 11 (Bolk 1 - veeteelt) 7,4 12 (woning recreatie) 2,8 13 (woning recreatie) 2,6 Voor deze woningen worden tenslotte de geurconcentraties weergegeven voor de huidig vergunde situatie en voor de gewenste situatie als 98P, die enkel door het bedrijf zelf veroorzaakt worden (individuele benadering). De individuele geurconcentraties t.h.v. de relevante woningen nr. 3, en nrs. 5 tot 13, gelegen in agrarisch gebied zijn lager dan 10 OUe/m³ als 98P in de gewenste situatie.. Hier zijn er dus geen negatieve effecten te verwachten door de uitvoering van het project. Er is enkel een negatief effect na verandering voor woningen nr. 1, 2 en 4. Woning 1 werd aangekocht door de exploitant zelf, Woning nr. 2 en 4 zijn woningen die zelf behoren tot een varkensbedrijf. Voor de woningen gelegen in gebied voor verblijfsrecreatie is de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van Bruneel Koen zowel voor als na veranderinglager dan 3 OUe/m³ als P98. Tabel 30: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van Bruneel Koen (OUe/m³) als 98P voor de huidig vergunde en de geplande situatie ter hoogte van de relevante woningen Individuele geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning Huidige situatie Nieuwe toestand 1 (Brandakkers 8) 30,8 30,8 2 (Brandakkers 10 - cluster) 14,6 14,6 3 (Bolksedijk 24 - veeteelt ) 7,8 9,9 4 (Bolksedijk 22 - cluster) 8,5 10,3 5 (Bolksedijk 20 - cluster) 6,4 8,1 6 (Bolksedijk 16 - veeteelt) 3,8 5,2 7 (Bolksedijk 30) 7,4 7,9 8 (Bolksedijk 45 - veeteelt) 5,9 6,8 9 (Streepakker 5) 2,2 2,8 10 (Bolksedijk 14 - veeteelt) 1,9 2,6 11 (Bolk 1 - veeteelt) 3,8 4,7 12 (woning recreatie) 1,3 1,9 13 (woning recreatie) 1,3 1,9 Figuur 9 in bijlage geeft de geurconcentraties weer ter hoogte van deze woningen in de gewenste toestand. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 81/293

82 5.1.4 STOF Momenteel wordt fijn stof gezien als één van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen die leiden tot nadelige gezondheidseffecten. Deze treden zowel op bij kortstondige blootstelling aan hoge concentraties als bij langdurige blootstelling aan lage concentraties. De kleinere deeltjes dringen het diepst door in de longen. De afzetting van zwevend stof leidt tevens tot vervuiling en verwering van gebouwen. De grovere fractie zwevend stof is eerder in te delen als hinderlijk bij depositie. Naast primair fijn stof (deeltjes die als dusdanig geëmitteerd worden), kan nog melding gemaakt worden van secundair fijn stof, dat ontstaat bij chemische reactie tussen verschillende polluenten (bvb NH4, SOx, VOS). Bij de impactbeoordeling wordt met dit secundair gevormd fijn stof evenwel geen rekening gehouden gezien de effecten ervan zich veel minder op lokale schaal voordoen en de kwantificatie ervan niet evident is. De stofdeeltjes worden ook ingedeeld in fracties op basis van hun grootte. Een onderscheid wordt gemaakt tussen PM10, PM2,5 en PM0,1 (PM = Particulate Matter = PM). De grovere fijn stof fractie (de fractie > 2,5 µm en < PM10, deeltjes met een aërodynamische diameter (a.d.) kleiner dan 10 µm en groter dan 2,5 µm) bestaat vooral uit mechanisch gevormde deeltjes die in de lucht gebracht worden door de wind of door antropogene activiteiten, zoals opwaaiend stof bij verkeer en bij opslag en overslag van bulkgoederen De fijne fractie (PM2,5, deeltjes met een a.d. kleiner dan 2,5 µm) bestaat vooral uit deeltjes ontstaan bij verbrandingsprocessen en secundaire reacties. Ook roet behoort tot deze fractie. Momenteel bestaan er sterke aanwijzingen dat fijne deeltjes (< 2,5 µm) schadelijker zijn dan de grovere deeltjes. Daarom verschuift de aandacht dan ook meer en meer naar PM2,5 of zelfs naar de ultrafijne deeltjes (met a.d. < 0,1 µm). De sector landbouw en visserij is één van de belangrijkste bronnen van PM10-emissie. Dit bestaat echter hoofdzakelijk uit het stof dat opwaait bij bewerking van de landbouwgronden. Deze onzekere bron van emissie is vermoedelijk minder belangrijk vanuit het oogpunt van gezondheid (VMM, 2005, VMM, 2007; Mira-T, 2006). Grof stof met een a.d. groter dan 10 μm komt o.a. in de lucht terecht door opwaaien en verwaaien bij wegverkeer, op- en overslag van ertsen, afbraakwerken, maar ook vanuit landbouwbedrijven (bvb wegwaaiend stof). Vanuit de site van veeteeltbedrijven komt het stof voornamelijk uit de stallen (via de ventilatie verwaaien van stof afkomstig van voederdeeltjes, huidschilfers, ). Anderzijds ontstaat stofemissie ten gevolge van het vullen van de voedersilo s en de transportbewegingen ten behoeve van het bedrijf. Bijkomend vindt eveneens emissie plaats van zwarte rook, gerelateerd aan de verbranding van fossiele brandstoffen (verwarming van de stallen, gebruik van landbouwvoertuigen, transporten ten behoeve van de aan- en afvoer van grondstoffen, gebruik van een noodstroomgroep, ) Methodiek effectbepaling Bepaling stofemissies In eerste instantie wordt de stofemissie van het bedrijf bepaald. De stofemissie vanuit de stallen wordt, net als de geuremissie, kwantitatief benaderd met behulp van emissiefactoren. Voor de stookinstallaties kunnen de emissies beoordeeld worden uitgaande van de wettelijk verplicht uit te voeren emissiemetingen, aantal werkingsuren en het brandstofverbruik. Bij ontstentenis van meetgegevens wordt gebruik gemaakt van de van toepassing zijnde emissiegrenswaarden. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 82/293

83 Stofemissie uit de stallen Voor het maken van een inschatting stofemissies vanuit de stallen (zowel PM2,5 als PM10) wordt gebruik gemaakt van de nieuwe lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Stofemissie bij vullen voedersilo s De droge voeders worden op het bedrijf geleverd door voederfirma s. Via een persleiding wordt het voeder bij levering onder druk in de silo s geblazen. Om overdruk in de silo s te vermijden is er een uitlaatopening voorzien om een teveel aan statische luchtdruk in de silo te laten ontsnappen naar de buitenlucht. Via deze uitlaatopening kunnen ook stofdeeltjes in de omgevingslucht terechtkomen. Om deze stofemissie zoveel mogelijk te beperken is het gebruik van een stof zak bij het vullen een gangbare praktijk. Het gebruik van een stofzak bij het vullen van de voedersilo s wordt verplicht door de exploitant. Hierbij kan opgemerkt worden dat het vullen van de voedersilo s een zeer tijdelijke stofbron is. Diffuse emissie Diffuse emissies in de landbouwsector zijn vooral te wijten aan emissies ten gevolge van akkerbewerking en verkeer (niet-uitlaatemissies). Andere eerder incidentele stofbronnen die kunnen voorkomen op het bedrijf zijn o.a. het laden van dieren, het uitmesten van de stallen, enz. Verdere oorzaken van diffuse vormen van stofemissies zijn: aan- en afvoertransporten en de aanlegfase van het bedrijf. Door een grote reinheid van het bedrijf na te streven en het aantal nodige transporten te beperken tot het minimum tracht de exploitant de diffuse stofemissies te beperken. De emissiebronnen voor veeteelt zijn moeilijk kwantificeerbaar, enkel voor de emissielucht uit de stallen zijn er emissiefactoren van stof beschikbaar. Stofemissie uit de stookinstallaties Gezien het lage vermogen van de verwarmingsinstallaties en het relatief beperkte gebruik van mazout, kan gesteld worden dat de stofemissies van deze bronnen niet relevant zijn. De impact op omgevingsniveau kan als verwaarloosbaar ingeschat worden. Er zal dan verder ook niet in detail op deze emissie en de impact ervan ingegaan worden. Hoger vermelde is ook van toepassing op de emissie van de verbrandingsparameters CO, NOx en SOx Bepaling stofconcentratie in omgevingslucht In tweede instantie wordt deze stofemissie omgezet naar een stofconcentratie in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening met het IFDM-model. In tegenstelling tot geurhinder wordt hier geen cumulatieve modellering uitgevoerd in IFDM, aangezien stofbronnen in de omgeving, niet enkel stofbronnen zijn van veebedrijven, maar vooral van verkeer, akkerbewerkingen, verwarmingsemissies,. Bij de beoordeling wordt er niet rechtstreeks getoetst t.o.v. het al dan niet overschrijden van een norm, maar t.o.v. de bijdrage aan deze norm Toetsing stofconcentratie De EU (1999/30/EG) formuleerde in 1999 een aantal grenswaarden voor PM10 in de omgevingslucht: Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 83/293

84 Jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m³ Niet meer dan 35 x overschrijden per jaar van het daggemiddelde van 50 µg/m³ Volgens de geactualiseerde versie van het Richtlijnenboek Lucht wordt het toegelaten aantal overschrijdingen per jaar voor PM10 van de daggrenswaarde (35) herrekend naar een rekenkundige jaargemiddelde waarde. Dit rekenkundig gemiddelde bedraagt 31,3 µg/m³. Voor PM10 wordt dus getoetst t.o.v. één luchtkwaliteitsnorm, nl. deze rekenkundige gemiddelde waarde, en volgens het significantiekader Volgend significantiekader wordt gehanteerd ter beoordeling van de immissiewaarde X in functie van de richtwaarde (grenswaarde) (Richtlijnenhandboek Lucht). Tevens zal een toetsing uitgevoerd worden ten opzichte van de jaargemiddelde PM2,5-grenswaarde van 25 µg/m³, die uiterlijk in 2015 dient gerespecteerd te worden (Europese richtlijn Lucht, 2008/50/EG). Indicatief kan aangegeven worden dat de PM2,5 concentraties zowat 60 à 70% van de PM10 concentraties uitmaken. Bij evaluatie kan dan ook met een achtergrond van 65% van de PM10 gerekend worden. Tevens wordt een indicatieve grenswaarde vooropgesteld van 20 µg/m³ in Tabel 31: Significantiekader PM10 en PM2,5 Toetsing Toetsing aan PM10 rekenkundig gemiddelde van 31,3 µg/m³ Toetsing aan PM2,5 jaargemiddelde van 25 µg/m³ Beoordeling X < 1% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 0,313µg/m³ 0,25 µg/m³ Geen of verwaarloosbaar effect 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,313 µg/m³ <0,939 µg/m³ >0,25 µg/m³ <0,75 µg/m³ Beperkte bijdrage 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,939 µg/m³ <3,13 µg/m³ >0,75 µg/m³ < 2,5 µg/m³ Belangrijke bijdrage X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >3,13 µg/m³ >2,5 µg/m³ Zeer belangrijke bijdrage Referentiesituatie Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied Het bedrijf bevindt zich op ongeveer 24,5 km ten NO van het meetstation Schoten 42R811/26R811 (PM10/PM2,5). De jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentraties voor het station wordt weergegeven in Tabel 32 (VMM, 2014, Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest - Jaarverslag Immissiemeetnetten 2013). Deze waarden zijn, gezien de afstand tot het bedrijf, louter als indicatief te aanzien voor het studiegebied. Tabel 32: Jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentratie (µg/m³) voor 2013 van het dichtstbijzijnde VMMmeetpunt Plaats VMM-code Jaargemiddelde PM10- concentratie (µg/m³) Jaargemiddelde PM2,5-concentratie (µg/m³) Schoten 42R811/26R Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 84/293

85 Een interpolatiekaart, opgesteld door de VMM, geeft de meerjaarsgemiddelde PM10-concentraties in Vlaanderen weer. Op basis van deze kaart wordt ter hoogte van het studiegebied een meerjaarsgemiddelde ( ) PM10-concentratie van 22 µg/m³ en 14 overschrijdingen van de daggemiddelde PM10 grenswaarde afgeleid (bron VMM, Geoloket Advisering RUP Thema Lucht)). Rekening houdend met een gemiddeld aandeel van 65% van PM2,5 in PM10 kan inzake PM2,5 een concentratie van 14 µg/m³ voorop gesteld worden. Er wordt inzake PM10 en PM2,5 dan ook ruimschoots aan de actuele en reeds vastgelegde toekomstige grenswaarden voldaan. Ook aan de jaargemiddelde NO2 grenswaarde wordt ruimschoots voldaan (in het kader van dit MER is deze parameter echter niet relevant). Tabel 33: Luchtkwaliteit in het studiegebied (gemiddelde ) (bron VMM, Geoloket Advisering RUP Thema Lucht) X Y PM10 jaargemiddelde Aantal overschrijdingen norm PM10 daggemiddelde NO 2 jaargemiddelde (2012) Bepaling stofemissie In Tabel 34 wordt de stofemissie in de huidig vergunde toestand weergegeven. Volgens de nieuwe lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren is de totale stofemissie van het bedrijf in de huidige situatie voor PM10 gelijk aan 278 kg/jaar. Voor PM2,5 is de emissie 23 kg/jaar volgens de berekening met de geactualiseerde emissiefactoren voor fijn stof PM2,5 (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Tabel 34: Stofemissie bedrijf in de huidig vergunde situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde emissiefactoren bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren) Vergunde situatie Stofemissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren PM10 (kg/dier/j) PM 2,5 (kg/dier/j) Totaal PM10 (kg/j) Totaal PM2,5 (kg/j) Stal Vleesvarkens Traditioneel 400 0,093 0,0076 Stal Vleesvarkens AEA V-4, ,093 0,0076 Stal Vleesvarkens AEA V-4, ,093 0,0076 Stal Paarden Traditioneel Totaal Bepaling impact stofconcentratie in de omgevingslucht De IFDM-modellering van de jaargemiddelde PM10-concentratie en de jaargemiddelde PM2.5-concentratie in de vergunde situatie wordt uitgevoerd. Hier dient aangegeven te worden dat de impact op de luchtkwaliteit enkel Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 85/293

86 buiten de eigen perceelsgrenzen dient beoordeeld te worden. De woning van de exploitant Brandakkers 4, en de woning gelegen Brandakkers 8 (aangekocht door exploitant) worden bijgevolg niet mee opgenomen in de resultatentabel Tabel 37. In de huidig vergunde situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een relevante bijdrage ondervindt. De impact ter hoogte van nabijgelegen woningen bedraagt < 1% van 31,3 µg/m³. Voor de PM2,5- concentraties ondervindt eveneens geen enkele woning een relevante bijdrage (nabijgelegen woningen < 1% van 25 µg/m³) in de vergunde situatie Geplande situatie Bepaling stofemissie In Tabel 35 wordt de stofemissie weergegeven in de nieuwe toestand. Volgens de nieuwe lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren is de totale stofemissie van het bedrijf in de nieuwe situatie voor PM10 gelijk aan 370 kg/jaar. Voor PM2,5 is de emissie 34 kg/jaar volgens de berekening met de geactualiseerde emissiefactoren voor fijn stof PM2,5 (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). De nieuw te bouwen vleesvarkensstal 5 zal aangesloten worden op een biologische luchtwasser type combiwasser. Volgens de hierboven genoemde lijst met emissiefactoren wordt er aanbevolen om te rekenen met een stofreductie van 80% voor PM10 en een stofreductie van 70% voor PM2.5 voor een gecombineerd luchtwassysteem. Tabel 35: Stofemissie bedrijf in de nieuwe situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde emissiefactoren bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren) Toekomstige situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Stofemissie (AEA S-1 80% PM10-70% PM2,5) PM10 (kg/dier/j) PM 2,5 (kg/dier/j) Totaal PM10 (kg/j) Totaal PM2,5 (kg/j) Stal Vleesvarkens Traditioneel 400 0,093 0,0076 Stal Vleesvarkens AEA V-4, ,093 0,0076 Stal Vleesvarkens AEA V-4, ,093 0,0076 Stal Paarden Traditioneel Stal Vleesvarkens AEA S ,0186 0,0023 Totaal Tabel 36 : Relatieve stofemissie in vergelijking met de stofemissie in de referentie situatie Referentiesituatie Gewenste situatie Stofemissie PM10 (kg/jaar) Relatieve stofemissie t.o.v. referentie, in % Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 86/293

87 Bepaling impact op stofconcentratie in omgevingslucht Op basis van IFDM zal een modellering voor het bedrijf in kwestie uitgevoerd worden. De IFDM-modellering van de jaargemiddelde PM10-concentratie en de jaargemiddelde PM2,5-concentratie door het bedrijf in de nieuwe situatie wordt weergegeven voor PM10 in Figuur 12 in bijlage. In de gewenste situatie is er voor PM10 en voor PM2,5 geen enkele woning die een relevante bijdrage ondervindt door de uitvoering van het project van Bruneel Koen. De impact ter hoogte van de nabijgelegen woningen voor PM10 en PM2,5 is < 1% van respectievelijk 31,3 µg/m³ en 25 µg/m³. Rekening houdend met het beperkt aantal overschrijdingen van de daggemiddelde PM10 grenswaarde in het studiegebied wordt niet verwacht dat de extra bijdrage zal leiden tot een overschrijding van het toegelaten aantal dagen waarop de daggemiddelde grenswaarde mag overschreden worden. Aangezien er voor de huidig en gewenste situatie voor PM2,5 geen concentraties voorkomen > 1% van 25 µg/m³ (PM2,5), worden deze ook niet weergegeven in figuren. Enkel de jaargemiddelde impactbijdrage voor PM10 in de huidige toestand en in de gewenste situatie wordt weergegeven in een figuur. Er moet dus niet gezocht worden naar extra milderende maatregelen voor het verder beperken van stofemissies. Tabel 37: Effectoverzicht impact fijn stof Toetsing PM10 - toetsing tov 31,3 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Toetsing PM2.5 - toetsing tov 25 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde* 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Aantal woningen huidig vergunde situatie Aantal woningen nieuwe situatie Beoordeling 0 0 Beperkte bijdrage 0 0 Belangrijke bijdrage 0 0 Zeer belangrijke bijdrage Aantal woningen Aantal woningen Beoordeling huidig vergunde nieuwe situatie situatie 0 0 Beperkte bijdrage 0 0 Belangrijke bijdrage 0 0 Zeer belangrijke bijdrage Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 87/293

88 5.1.5 VERZURENDE EN VERMESTENDE IMPACT Methodiek Bij verzuring en vermesting, twee belangrijke milieubegrippen, is ammoniak in de veehouderij de belangrijkste factor. Ammoniak wordt relatief snel uit de atmosfeer verwijderd, o.a. door zijn zeer goede oplosbaarheid in water. Het belangrijkste effect dat ammoniak dan ook met zich mee brengt wordt veroorzaakt door de depositie ervan, waarbij ammoniak voor een verzurend en vermestend effect zorgt op bodem, water en fauna & flora. Bijgevolg wordt er ter inschatting van de milieu-impact van de ammoniakemissie geen immissie berekend, maar wordt de depositie beschouwd Methodiek effectbepaling In dit hoofdstuk wordt enkel ingegaan op de berekening van de ammoniakemissie. De verzurende en vermestende gevolgen worden besproken onder de discipline Fauna & Flora Bepaling ammoniakemissie Ammoniakemissiearme stallen: In een Vlaamse werkgroep stallen werden de stalsystemen geselecteerd die in aanmerking komen in het kader van het ammoniakreductieplan voor Vlaanderen. De systemen die wettelijk kunnen toegepast worden als ammoniakemissiearm stalsysteem voor varkens en pluimvee werden opgenomen in de Lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie (Ministerieel besluit van 19 maart 2004, bijlage 1; Belgisch Staatsblad 14/10/2004). Voor deze stalsystemen dienen de ammoniakemissiefactoren gebruikt te worden die in deze lijst zijn opgenomen. Om de emissie van ammoniak naar de lucht te beperken worden ammoniakemissiearme stalsystemen toegepast. Op het bedrijf zullen volgende ammoniakemissiearme stalsystemen aanwezig zijn: Systeem V-4.7: mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met andere dan metalen driekantroosters (opfokzeugen in de quarantainestal) Systeem S-1: Biologisch luchtwassysteem type combiwasser Een biologisch luchtwassysteem S-1 met 70% of hogere emissiereductie, voldoet aan artikel bis 1 van Vlarem II. Het betreft een nageschakelde techniek die uitgaande stallucht zuivert en kan toegepast worden op mechanisch geventileerde varkensstallen. De ventilatielucht (rijk aan ammoniak) passeert in tegenstroom het waswater (rijk aan bacteriën). De ammoniak wordt geabsorbeerd in de wasvloeistof en wordt door bacteriën omgezet in nitraat en/of nitriet. Het waswater moet regelmatig worden ververst (spuien) Referentiesituatie De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf van Bruneel Koen bedraagt in de huidig vergunde situatie 4,1 ton NH 3/jaar. Tabel 38: Ammoniakemissie bij bedrijf in de huidig vergunde situatie Vergunde situatie Ammoniakemissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren NH 3 (kg/j/dier) Totaal (kg/jaar) Totaal stal (kg/jaar) Stal Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 88/293

89 Vleesvarkens Traditioneel 400 2, Stal Vleesvarkens AEA V-4, , Stal Vleesvarkens AEA V-4, , Stal 4 12 Paarden Traditioneel Totaal Geplande situatie In de toekomstige situatie bedraagt de ammoniakemissie 9,3 ton NH 3/jaar. De nieuw te bouwen vleesvarkensstal 5 zal aangesloten worden op een biologische luchtwasser type combiwasser. Volgens de hierboven genoemde lijst met emissiefactoren wordt er aanbevolen om te rekenen met een ammoniakreductie van 70% voor een gecombineerd luchtwassysteem. Tabel 39: Ammoniakemissie bij bedrijf in de geplande situatie Toekomstige situatie Ammoniakemissie (AEA S-1 70% reductie) Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren NH 3 (kg/j/dier) Totaal (kg/jaar) Totaal stal (kg/jaar) Stal Vleesvarkens Traditioneel 400 2, Stal Vleesvarkens AEA V-4, , Stal Vleesvarkens AEA V-4, , Stal 4 12 Paarden Traditioneel Stal Vleesvarkens AEA S , Totaal Er is een toename van ammoniakemissie van 4,1 ton NH 3/jaar in de huidig vergunde situatie naar 9,3 ton NH 3/jaar in de gewenste situatie. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 89/293

90 5.1.6 ENERGIE EN BROEIKASGASSEN Methodiek De theorie van het broeikaseffect is op zich goed gekend en algemeen aanvaard. Klimaatverandering is een rechtstreeks gevolg van de oplopende concentraties aan broeikasgassen in onze atmosfeer. Die gassen laten de invallende zonnestralen door, maar houden de door de aarde teruggekaatste warmte tegen. Dit fenomeen is bekend als het broeikaseffect. Koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O) zijn enkele belangrijke broeikasgassen. De emissie van broeikasgassen uit de landbouw is een gevolg van de methaanvergisting (CH4) in de dierlijke spijsvertering en in mestopslag, de productie van lachgas (N2O) uit biologische processen, het gebruik van fossiele brandstoffen (CO2- en N2O-emissie) en de emissie van koolstofdioxide (CO2) door de daling van de bodemkoolstofvoorraad. De voornaamste bronnen van broeikasgassen op het veeteeltbedrijf zijn afkomstig van geproduceerde stalgassen en van de verbranding van fossiele brandstoffen. Ook het elektriciteitsverbruik zorgt voor een zekere CO2-productie ter hoogte van de elektriciteitscentrale. De grootste energieverbruikers zijn de verwarming en de verlichting van de stallen, het voedersysteem en de ventilatoren. Tabel 40 geeft de totale emissie in Vlaanderen weer aan broeikasgasemissie, alsook het aandeel van de veeteelt (VMM, 2010b). Tabel 40: Broeikasgasemissie in Vlaanderen en aandeel veeteeltsector (VMM, 2010b) Vlaanderen Broeikasgasemissie (ton CO 2-equivalenten) Totale broeikasgasemissie veeteelt Totale broeikasgasemissie al de sectoren Bij deze effectgroep dient opgemerkt te worden dat ze zich niet op lokaal niveau afspeelt, maar eerder op regionaal niveau of zelfs continentaal of mondiaal niveau. Tijdens de opmaak van een milieueffectrapport voor een project zullen ze dus zelden tot nooit op een zinvolle manier gekwantificeerd worden. Wel kunnen de atmosferische emissies van het project gekaderd worden in de beleidsmatige context (bron: Richtlijnenboek discipline Lucht). Uit Tabel 40 kan afgeleid worden dat het aandeel van de veeteeltsector in 2009 ca. 7% bedraagt van de totale broeikasgasemissies in Vlaanderen Methodiek In wat volgt zal bijgevolg de emissie aan broeikasgassen door het bedrijf zelf ingeschat worden aan de hand van emissiefactoren die werden gepubliceerd in de IPCC Guidelines 96 en De jaarlijkse broeikasgasemissies ten gevolge van de veeteeltexploitatie wordt bepaald op basis van de vergunde dierenaantallen, het jaarlijkse verbruik aan fossiele brandstoffen en de van toepassing zijnde emissiefactoren voor methaan, lachgas en CO 2. Eveneens wordt dieper ingegaan op het energieverbruik van het bedrijf, en de aanwending van hernieuwbare energiebronnen. De grootste energieverbruikers zijn hier de verlichting van de stallen, de ventilatoren, het voedersysteem en brijvoederinstallatie en de luchtwasser. Het totale energieverbruik en de eigen productie wordt vergeleken met de CO 2-uitstoot van klassieke elektriciteitscentrales. Een echte beoordeling wordt hier niet aan gekoppeld. Er kunnen, indien nodig, bijkomende aanbevelingen gebeuren. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 90/293

91 Referentiesituatie Methaanemissie Methaanemissie uit de stallen is een gevolg van methaanvergisting in zowel de dierlijke spijsvertering als in mestopslag. De methaanemissie per stal wordt bepaald door vermenigvuldiging van de dierenaantallen met de emissiefactoren voor methaan uit mestopslag en uit vertering (IPCC, Guidelines 96). Merk op dat de toepassing van ammoniakemissiearme stalsystemen niet in rekening gebracht werd inzake methaanemissie, dit omdat hierover geen meer gegevens gekend zijn. Mogelijks hebben deze ook een beperkend effect op de methaanemissie. Daarnaast komt ook methaan vrij bij de verbranding van fossiele brandstoffen. Voor de berekening van de methaanemissie wordt gebruik gemaakt van de emissiefactoren uit de 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories. In onderstaande tabellen wordt de methaanemissie vanwege het houden van dieren en vanwege het gebruik van brandstoffen weergegeven in de huidig vergunde situatie. Tabel 41: Berekening methaan- en lachgasemissies (lachgas zie volgende paragraaf) uit de stallen in de bestaande situatie Stalnr Dierplaats # dieren Stal 1 Stal 2 Stal 3 Stal 4 Emissiefa ctor CH 4 (kg/dier/j) verterings proces Emissi efactor CH 4 (kg/die r/j) mesto pslag Emissie CH 4 (kg/dier/j) verteringsproce s Emissie CH 4 (kg/dier/j) mestopsla g Emissiefacto r N 2O (kg/dier/j) mestopslag Emissie N 2O (kg/dier/j) mestopsla g Vleesvarkens 400 1,5 17, ,0238 9,52 Vleesvarkens ,5 17, , ,42 Vleesvarkens ,5 17, , ,27 Paarden Totaal (kg) ,21 Totaal (ton CO 2-equivalenten) Tabel 42: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de bestaande situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CH 4 (kg/tj) (IPCC, 2066) CH 4-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l mazout 0, , Lachgasemissie Eveneens inzake lachgasemissie wordt op basis van de door de VMM gehanteerde emissiefactoren (IPCC, 2006) een inschatting gemaakt van de totale lachgasemissie uit de stallen. Ook hier werd een eventuele reductie in Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 91/293

92 emissie door toepassing van de ammoniakemissiearme stalsystemen niet in rekening gebracht. De emissies uit de stallen wordt eveneens weergegeven in Tabel 41. In onderstaande tabel wordt de berekening (met emissiefactoren uit IPCC, 2006) weergegeven van de lachgasemissie ten gevolge van de verbruiken aan brandstof. Tabel 43: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de huidige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor N 2O (kg/tj) (IPCC, 2006) N 2O-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l mazout 0,8 0,6 0,48 0, CO 2 -emissie Tabel 44: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de huidige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CO 2 (kg/tj) (IPCC, 2066) CO 2-emissie (kg/jaar) l mazout 0,8 73,3 58, Nieuwe situatie Methaanemissie In onderstaande tabel wordt de totale CH4-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf in de gewenste situatie weergegeven. Tabel 45: Berekening methaan en- en lachgasemissies (zie volgende paragraaf) uit de stallen in de gewenste situatie Stalnr Dierplaats # dieren Stal 1 Stal 2 Stal 3 Stal 4 Stal 5 Emissiefa ctor CH 4 (kg/dier/j) verterings proces Emissi efactor CH 4 (kg/die r/j) mesto pslag Emissie CH 4 (kg/dier/j) verteringsproce s Emissie CH 4 (kg/dier/j) mestopsla g Emissiefacto r N 2O (kg/dier/j) mestopslag Emissie N 2O (kg/dier/j) mestopsla g Vleesvarkens 400 1,5 17, ,0238 9,52 Vleesvarkens ,5 17, , ,42 Vleesvarkens ,5 17, , ,27 Paarden Vleesvarkens ,5 17, , ,57 Totaal (kg) Totaal (ton CO 2-equivalenten) Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 92/293

93 Het brandstofverbruik brengt eveneens een methaanemissie met zich mee. Er zijn geen wijzigingen t.o.v. de huidige situatie. Tabel 46: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CH 4 (kg/tj) (IPCC, 2066) CH 4-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l mazout 1, , l petroleum 0,15 3,4 0,51 0, Lachgasemissie De berekening van lachgasemissie uit de stallen in de toekomstige situatie word weergegeven in Tabel 45. In onderstaande tabel wordt de berekening (met emissiefactoren uit IPCC, 2006) weergegeven van de lachgasemissie ten gevolge van de verbruiken aan brandstof. Tabel 47: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor N 2O (kg/tj) (IPCC, 2006) N 2O-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l mazout 1,1 0,6 0,66 0, l petroleum 0,15 0,6 0,09 0, CO 2 -emissie Tabel 48: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CO 2 (kg/tj) (IPCC, 2066) CO 2-emissie (kg/jaar) l mazout 1,1 73,3 80, l petroleum 0,15 73,3 11, Totale broeikasgasemissies In Tabel 49 wordt een overzicht gegeven van de totale broeikasgasemissies in de huidige en in de nieuwe situatie. Tabel 49: Totale broeikasgasemissie in de huidige en de nieuwe situatie Emissie uitgedrukt in ton CO 2- equivalenten Stal Huidige situatie Nieuwe situatie CH 4-emissie per jaar t.g.v. verteringsprocessen en mestopslag N 2O-emissie per jaar t.g.v. mestopslag CH 4-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele brandstoffen N 2O-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele brandstoffen 0,17 0,24 0,15 0,23 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 93/293

94 CO 2-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele 0,06 0,09 brandstoffen TOTAAL Door het voorliggende project neemt de totale broeikasgasemissie ten gevolge van het bedrijf toe met 2009 ton CO 2-equivalenten. In Tabel 50 worden de cijfers voor Vlaanderen vergeleken met de emissie ten gevolge van voorliggend bedrijf. Tabel 50: Procentuele bijdrage bedrijf aan broeikasgasemissie in Vlaanderen t.g.v. veeteeltsector en overige sectoren Bijdrage in % Huidige situatie Nieuwe situatie Procentuele aandeel bedrijf t.o.v. veeteeltsector 0,02 0,06 Procentuele aandeel bedrijf in Vlaanderen 0,001 0, Energieverbruik en broeikasgassen In de huidige situatie bedraagt het elektriciteitsverbruik ongeveer kwh per jaar. In de toekomstige situatie zou dit toenemen tot ca kwh per jaar. Ventilatie, voedering en verlichting, verwarming zijn de belangrijkste energievergende activiteiten in de veeteeltsector voor vleesvarkens. Het ventilatiesysteem wordt optimaal afgesteld en op regelmatige basis worden de leidingen en ventilatoren gecontroleerd en zo nodig gekuist. Dit zorgt voor een beperking van het energieverbruik. In de vleesvarkensstallen wordt geen centrale verwarming geplaatst. Het dak en de muren van de stallen zijn volledig geïsoleerd. De temperatuur in de stallen wordt gemeten door sondes. Aan de hand van een klimaatcomputer zal de afzuiging en de ventilatie geregeld worden, waardoor geen overmatig energieverbruik ten gevolge van de ventilatie zal optreden. Het bedrijf beschikt over een transformator en er zijn zonnepanelen aangelegd. Totaal vermogen van de zonnepanelen is kwh. Het vermogen van de transformator wordt verhoogd naar 400 kva. Ook aan dit energieverbruik kan een zekere CO2-emissie gekoppeld worden. In klassieke elektriciteitscentrales gaat de productie van 1 kwh namelijk gepaard met ongeveer 0,687 kg CO2-uitstoot (bron: - emissies van klassieke elektriciteitscentrales in België). Door het zelf opwekken van duurzame energie, bv. d.m.v. zonnepanelen, kan het bedrijf bijdragen aan een beperking van de broeikasgassen. Algemeen geldt dat afhankelijk van de ondersteuningsmaatregelen waarvoor het bedrijf in aanmerking komt (hetgeen gekoppeld is aan het financiële statuut van het bedrijf), het plaatsen van zonnepanelen al dan niet economisch interessant is. De plaatsing van de zonnepanelen vergt eveneens een aanzienlijke startinvestering, de financiële draagkracht van het bedrijf dient voldoende groot te zijn om zulk een investering te kunnen realiseren. Wat de plaatsing van windturbines betreft, is het plaatsen van grote windturbines (diameter meter en met een vermogen > 1 MW) als financieel interessant te beschouwen. Kleinere turbines variëren in vermogen van 100 Watt tot 10 Kilowatt. Het bekomen van een vergunning voor een windturbine ligt nog steeds heel moeilijk. Het uitvoeren van een energieaudit is volgens expertinschatting economisch haalbaar voor alle veeteeltbedrijven. Hierdoor kan de bedrijfsleider een goed zicht bekomen op het energieverbruik op zijn bedrijf en kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 94/293

95 aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. Tot op heden werd nog geen energieaudit uitgevoerd op het bedrijf SYNTHESE DISCIPLINE LUCHT Inzake de discipline lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie en emissie broeikasgassen. In de huidig vergunde situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster voor 11 woningen een negatief effect. Hiervan zijn er 7 woningen gelegen in agrarisch gebied, waarvan 6 woningen behoren tot een veeteeltbedrijf. Er zijn 4 woningen gelegen in een gebied voor verblijfsrecreatie. Het gebied is gelegen op m ten NO van het bedrijf. Er zijn 6 woningen die in de huidig vergunde situatie met een matig negatief effect, waarvan er 2 behoren tot een veeteeltbedrijf. De woningen zijn allen gelegen in agrarisch gebeid. Tenslotte zijn er 4 woningen (waarvan 2 behorende tot een veeteeltbedrijf) gelegen in agrarisch gebied die in de huidig vergunde situatie een gering negatief effect ondervinden voor geur. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. De huidige PM10-emissie bedraagt 278 kg/jaar. In de huidig vergunde situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een relevante bijdrage ondervindt. De impact ter hoogte van nabijgelegen woningen bedraagt < 1% van 31,3 µg/m³. De huidige PM2,5-emissie bedraagt 23 kg/jaar. Voor de PM2,5- concentraties ondervindt eveneens geen enkele woning een relevante bijdrage (nabijgelegen woningen < 1% van 25 µg/m³) in de vergunde situatie. In de huidig vergunde situatie is er een ammoniakemissie van kg NH 3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,001 % van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. In de nieuwe situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Door de uitbreiding van het bedrijf is er 1 bijkomende woning die een negatief effect zal ondervinden op clusterniveau. Deze woning is gesitueerd ter hoogte van het gebied voor verblijfsrecreatie (1.140 m ten NO). Er is geen enkele bijkomende woning met een matig negatief effect. Er is 1 bijkomende woning gelegen in agrarisch gebied met een gering negatief effect voor de geurbeoordeling op clusterniveau. Deze woning behoort zelf tot een veeteeltbedrijf. In de toekomstige situatie zijn er in totaal 12 woningen met een negatief effect. Hiervan zijn er 7 woningen gelegen in agrarisch gebied en 5 woningen gelegen in gebied voor verblijfsrecreatie. Van de 7 woningen in agrarisch gebied, behoren er 6 tot een veeteeltbedrijf. Er zijn na verandering 6 woningen, allen gelegen in agrarisch gebied met een geurconcentratie tussen 5-10 OUe/m³ als 98P, dus met een matig negatief effect. Hiervan behoren 2 woningen tot een Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 95/293

96 veeteeltbedrijf. Er zijn in de toekomstige situatie 5 woningen met een gering negatief effect. Ze zijn allen gelegen in agrarisch gebied en 3 woningen hiervan behoren tot een veeteeltbedrijf. De verschillen in geurimpact voor en na verandering ter hoogte van de relevante woningen, zijn als beperkt te beschouwen. De individuele geurconcentraties t.h.v. de meeste relevante woningen, gelegen in agrarisch gebied zijn lager dan 10 OUe/m³ als 98P. Wat betreft de individuele benadering zijn er dus geen negatieve effecten ter hoogte van deze nabijgelegen woningen. Er is enkel een negatief effect voor woningen nr. 1, 2 en 4. Woning 1 werd aangekocht door de exploitant zelf, Woning nr. 2 en 4 zijn woningen die zelf behoren tot een varkensbedrijf. Voor de woningen gelegen in gebied voor verblijfsrecreatie is de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van Bruneel Koen zowel voor als na veranderinglager dan 3 OUe/m³ als P98. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. Een jaarlijkse PM10-emissie van 370 kg/jaar ten gevolge van stalemissies. De impact ter hoogte van de nabijgelegen woningen voor PM10 is < 1% van 31,3 µg/m³. Een jaarlijkse PM2,5-emissie van 34 kg/jaar ten gevolge van stalemissies. De impact ter hoogte van de nabijgelegen woningen voor PM2,5 is < 1% van 25 µg/m³. Een ammoniakemissie van kg NH 3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,004 % van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. Opmerking : ten aanzien van de hierboven opgenomen evaluatie dient aangegeven te worden dat de impact binnen de eigen bedrijfsgrens niet dient beoordeeld te worden MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf maakt in de huidige situatie reeds gebruik van een ammoniakemissiearme stalsysteem voor de bestaande stallen stal 2 en 3, die uitgevoerd zijn van AEA-systeem V-4.7. Als geurbeïnvloedende maatregelen inzake voeder en voederwijze wordt in de BBT-studie het toedienen van meerfasenvoedering aangehaald. Doordat de voeders beter afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de dieren, daalt de stikstofexcretie in de mest. Ook toediening van eiwitarm voeder heeft een significante reductie in de stikstofexcretie in de mest tot gevolg. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoeders met verlaagd fosforgehalte en ruw eiwitgehalte. Dit effect is niet meegenomen in de berekening van de geurconcentraties. De bekomen resultaten zijn dus een worst-case scenario. Stallen en/of mestopslagplaatsen dienen binnen de bedrijfslocatie zoveel als mogelijk gelokaliseerd te worden op plaatsen waar ze de minste hinder (o.a. geur) vormen voor het milieu en omwonenden. Optimale lokalisatie is onderdeel van een goede bedrijfsvoering. Globaal genomen kan optimaliseren Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 96/293

97 binnen de bedrijfslocatie als technisch haalbaar beschouwd worden voor alle nieuwe stallen en/of nieuwe mestopslagplaatsen. Bij het vullen van de silo s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. De stallen worden op regelmatige basis intensief gereinigd. Dit resulteert in een beperking van de geuremissie. Voederverliezen in de stal worden beperkt door het regelmatig controleren van de voedersystemen en het verwijderen van gemorst voeder. Verder zijn er ook anti-morsbakken geïnstalleerd. Het aantal transporten op het bedrijf wordt geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing, slijtage emissies en emissies van verbrandingsgassen door het verbruik van mazout wordt beperkt. Het bedrijfsterrein wordt zo goed als kan proper en stofvrij gehouden. Er is reeds een groenscherm aanwezig, aan de voorkant van de bestaande varkensstallen zijn telkens 2 rijen perenbomen aangeplant. Aan de achterkant van het bedrijf zijn appelplantages aanwezig en eveneens aan de zijkant van de fruitloods Door het bedrijf geplande maatregelen De nieuwe vleesvarkensstal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal. De vleesvarkensstal aangesloten worden op een gecombineerd luchtwassysteem met een ammoniakreductie van 70%. In de toekomstige situatie wordt er een gekoelde kadaveropslag voorzien aan de voorkant van de nieuwe stal. Het groenscherm wordt uitgebreid. Aan de achterkant van de nieuwe stal worden 2 rijen perenbomen aangeplant, alsook links van de nieuwe stal Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Onderzoek naar mogelijkheden voor reductie geurhinder In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et al., 2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met struiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca Als gevolg van deze Nederlandse meetcampagne werd onderzocht op welke manier landschapselementen in staat zijn om de impact van de emissies te verminderen (Van Dijk et al., 2005). Hieruit bleek dat landschapselementen zoals windsingels een fysiek obstakel vormen voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee elkaar tegenwerkende processen: verhoogde depositie en snelheidsdemping. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak, maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 97/293

98 De geurreductie door een windsingel zal op twee manieren gebeuren. Enerzijds zal geur (die zich als gas verspreidt) als gevolg van de extra turbulentie die ontstaat door de beplanting, worden gemengd en verdund met hogere luchtlagen waardoor de geurbelasting op leefniveau afneemt. Anderzijds zullen geurpartikels die geadsorbeerd worden aan stofdeeltjes gedeeltelijk door de beplanting worden gecapteerd (Van Dijk et al., 2005). Het windbrekend effect, waardoor een lagere dispersie optreedt, veroorzaakt echter een tegenovergesteld effect, en zal het verdunnend effect beperken. Hierdoor wordt de positieve impact van de hierboven vermelde elementen gedeeltelijk teniet gedaan. Ook aan de universiteit van McGill in Canada loopt momenteel eveneens een project naar het effect van natuurlijke windsingels op de verspreiding en het terugdringen van geur. Hieruit blijkt dat windsingels moeten bestaan uit minimum 2 rijen bomen of struiken, met variabele hoogtes, geplaatst loodrecht op de meest overheersende windrichting. Zij vermelden dat hoge barrières rond bvb. mestopslagplaatsen voor een geurreductie kunnen zorgen van 26 tot 92% aan de windluwe zijde (Bradshaw, 2003). Mogelijke milderende maatregelen voor het bedrijf BRUNEEL KOEN: De aanwezige groenelementen dienen dus zeker behouden te blijven en kunnen mogelijks verder uitgebouwd worden. Een positief effect hiervan kan zeker verwacht worden. Bij de modellering werd geen rekening gehouden met de groenelementen, zodat dit als een worst-case scenario beschouwd kan worden. Mogelijkheden voor reductie van broeikasgasemissies Aanbevolen wordt om op het bedrijf een energieaudit te laten uitvoeren, opdat een goed zicht zou bekomen worden op het energieverbruik. Via zo n audit kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. De verzurende en vermestende deposities, die gekoppeld zijn aan de ammoniakemissies, zullen verder onderzocht worden in de discipline fauna en flora. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 98/293

99 5.2 WATER AFBAKENING STUDIEGEBIED Inhoudelijke afbakening Bij de discipline water wordt de impact beoordeeld ten aanzien van: Grondwater Oppervlaktewater Afvalwater, hemelwater Effecten ten aanzien van zowel kwantiteit als kwaliteit worden hierbij beoordeeld Geografische afbakening Grondwater Bij de afbakening van het studiegebied wordt ruim aandacht besteed aan de beschrijving van de grondwaterkwetsbaarheid, de watervoerende lagen en eventuele andere grondwaterwinningen in de ruime omgeving van het bedrijf. Deze omschrijving omvat aldus het eigenlijke projectgebied en de ruimere omgeving. Oppervlaktewater Het studiegebied beperkt zich tot de oppervlaktewateren die rechtstreeks kunnen beïnvloed worden door het project, meer bepaald door verontreiniging van oppervlaktewater door vermesting, door gebruik van reinigings- en ontsmettingsmiddelen, eventueel lekkage, Hemelwater Enkel het hemelwater dat op de huidige en toekomstige verhardingen valt wordt beoordeeld. Het geografisch studiegebied beperkt zich dan ook enkel tot deze oppervlakten en de locatie van de hemelwateropslag TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste bronnen: Gegevens vergunde grondwaterwinningen, grondwaterkwetsbaarheidskaart en boorrapporten ( Kwetsbaarheidskaart van het grondwater in Antwerpen (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1986) Ligging waterwingebieden en beschermingszones ( Ontwikkeling van een lokaal axi-symmetrisch model op basis van de HCOV kartering ter ondersteuning van de adviesverlening van grondwaterwinningen (Lebbe & Vandenbohede, 2004) Grondwater in Vlaanderen: Het Centraal Kempisch Systeem (VMM, 2008) Grondwaterbeheer in Vlaanderen Het onzichtbare water doorgrond (Anoniem, 2006) Informatie per waterlichaam (Geoloket VMM) Zoneringsplannen (Geoloket VMM) Watertoetskaarten ( Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 99/293

100 Ontwikkeling van regionale modellen ten behoeve van het Vlaams Grondmodel (VGM) in GMS/MODFLOW. Perceel 1. Het Centraal Kempisch model. Deelrapport 1: Basisgegevens en conceptueel model (VUB, 16 juni 2004) BBT-studie 'Veeteelt ' (Vito, 2006) Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) Opbouw van een Vlaams Grondwatervoedingsmodel. (Meyus et al., 2004) Schatting van de elastische bergingscoëfficient van zandige watervoerende pakketten: Delft, jaarverslag 1979 TNO dienst waterverkenning (Van Der Gun, 1979) VHA-bestanden: digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas ( Gegevens meetpunten VMM: (link geoloket) Artikel 'Alternatieve waterbronnen' (Vettenburg, 2015) GRONDWATER Methodiek Methodiek analyse referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaarten van Vlaanderen geven de risicograad aan van verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag door stoffen die van het aardoppervlakte de bodem in dringen. Als watervoerende laag worden de verzadigde zones met voldoende dikte en uitbreiding beschouwd, die waterwinning op een economisch verantwoorde wijze toelaten. Verdergaand op de beschrijving van de geologie (bodem) wordt de hydrogeologie besproken. De hydrogeologische informatie wordt verkregen uit de grondwaterkwetsbaarheidskaarten opgesteld door Vlaanderen en de Geologische kaart. Hierbij wordt nagegaan waar zich de eerste watervoerende lagen bevinden en in welke mate deze eventueel worden afgeschermd door bovenliggende formaties (doorlaatbaarheid van de verschillende lagen, grondwaterkwetsbaarheid ). Verder worden de openbare drinkwatervoorzieningen en/of grondwaterwinningen die zich bevinden in het studiegebied, alsook de eventuele winningen van het bedrijf zelf, beschreven en gesitueerd Methodiek effectbepaling - analyse geplande situatie Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Waterhuishouding Verstoring grondwater: bronbemaling tijdens de geplande aanlegfase Op basis van de diepte van de grondwatertafel ter hoogte van de bedrijfslocatie en van de noodzakelijk geachte bouwdiepte, wordt berekend hoe groot de grondwaterstanddaling dient te zijn. De invloedsstraal van de bemaling R (m) kan berekend worden met de formule van Sichardt: met: s = de gewenste grondwaterstanddaling (m) K = doorlaatbaarheidcoëfficiënt (m/s) Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 100/293

101 Verstoring grondwater ten gevolge van bedrijfsuitbating De grondwaterwinning pompt water uit het grondwaterlichaam CKS_0200_GWL_2, wat algemeen als freatisch wordt beschouwd. In principe is de formule van Theis ontwikkeld voor gespannen lagen. Hydraulisch gezien kan Theis niet toegepast worden bij freatische lagen aangezien de verzadigde dikte van een freatische aquifer niet steeds constant is wanneer je pompt. Maar vanuit praktisch oogpunt is het te overwegen. Jacob (1950) toonde aan dat de formule ook toepasbaar is in freatische lagen indien de grondwatertafeldaling relatief klein is ten opzichte van de verzadigde dikte van de watervoerende laag (Ritzema, 1994). In dat geval wordt de elastische bergingscoëfficient S bepaald als de bergingscoëfficiënt bij de watertafel (S 0) en 'D' de hoogte van de watertafel ten opzichte van de ondoorlatende basis. De invloedsstraal, berekend met de formule van Theis ligt steeds op oneindig. Er wordt dus nooit een evenwicht bereikt. Praktisch gezien moet er bij toepassing van Theis een bepaalde tijd gekozen worden waarvoor verondersteld wordt dat er een evenwicht is bereikt. Aangezien de pompen van een grondwaterwinning op een landbouwbedrijf slechts een paar uur per dag in werking zijn, wordt deze werkingsduur gekozen. De formule van Theis bepaalt op basis van de bodemkarakteristieken (dikte aquifer, doorlaatbaarheid, etc.) en het debiet van de pomp de invloedskegel: Met: s = de grondwatertafeldaling op r meter van de winningsput (m) Q K D KD = het pompdebiet per put( m³/dag) = doorlaatbaarheidscoëfficient (m/dag) = dikte van het aquifer (m) = transmissiviteit van de formatie (m²/dag) W(u) = u = S t = S 0 (met S 0= elastiche bergingscoëfficiënt (1/m)) bij de watertafel) = tijd sinds het begin van pompen (dag) De invloedsstraal R, is de straal waarbij vanaf deze afstand geen invloed meer waar te nemen is op de grondwaterstand. In praktijk stijgt de afpompingskegel heel snel, om dan uiteindelijk heel traag toe te nemen op lange afstand van de boorput. In praktijk wordt daarom eerder gerekend met een straal, waarop s (de daling van de watertafel) 10 cm bedraagt. De invloed van de onttrekking op de grondwaterpeilen in de omgeving van het bedrijf en/of in het studiegebied wordt bepaald, alsook de daling van de grondwatertafel ter hoogte van naburige grondwaterwinningen. In Tabel 51 wordt het significantiekader ter beoordeling van de onttrekking van grondwater op de omgeving weergegeven. Tabel 51: Significantiekader ter beoordeling van de ontrekking van grondwater op de omgeving Toetsing Afstand waarop een daling van de watertafel van 10 cm < of = 10 % van de afstand van de dichtste bedrijfsvreemde Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 101/293

102 grondwaterwinning/groengebied Afstand waarop een daling van de watertafel van 10 cm > 10 % en < of = 30 % van de afstand van de dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning/groengebied Afstand waarop een daling van de watertafel van 10 cm > 30 % en < of = 100 % van de afstand van de dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning/groengebied Afstand waarop een daling van de watertafel van 10 cm > afstand van de dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning/groengebied Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect De verdrogingseffecten in de oppervlakkige bodem worden, indien relevant, onder de discipline Fauna & Flora beschouwd. Waterkwaliteit Door grondwaterwinning kan verandering in de waterkwaliteit in het waterlichaam optreden afhankelijk van de oorsprong van het voedingswater van het waterlichaam en eventuele bodemverontreiniging. Verontreiniging op een veeteeltbedrijf kan ontstaan door calamiteiten bij: de opslag van gevaarlijke producten (vb brandstoffen, reinigings- en ontsmettingsmiddelen, ongediertebestrijdingsmiddelen, koelmiddel) de opslag van afvalwater (bvb reinigingswater, spuiwater) de opslag van mest De beoordeling gebeurt op basis van het al dan niet aanwezig zijn van een beveiligde opslag en op basis van het gebruik van erkende producten (als reinigings- en bestrijdingsmiddelen). Het gebruik van erkende producten kan namelijk de ernst van de gevolgen van eventuele calamiteiten verminderen. In Tabel 52 wordt het significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit weergegeven. Tabel 52: Significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit Toetsing Beoordeling Geen opslag van gevaarlijke producten Geen of verwaarloosbaar effect Geen opslag van bedrijfsafvalwater Geen mestopslag en geen grondwaterwinning Opslag van gevaarlijke producten, voldaan aan de VLAREM-wetgeving en periodieke controle, gebruik van erkende producten Gering negatief effect Opslag van bedrijfsafvalwater, uitrijden van bedrijfsafvalwater op bedrijfseigen percelen volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag en grondwaterwinning conform Vlarem II, peilputten aanwezig met periodieke controle of peilputten niet vereist Opslag van gevaarlijke producten, voldaan aan de VLAREM-wetgeving maar geen periodieke controle, gebruik van erkende producten Matig negatief effect Opslag van bedrijfsafvalwater, uitrijden van afvalwater op bedrijfseigen Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 102/293

103 percelen niet volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag en grondwaterwinning conform Vlarem II, peilputten aanwezig maar geen periodieke controle Opslag van gevaarlijke producten, niet voldaan aan de VLAREMwetgeving, gebruik van niet erkende producten Negatief effect Lozing van bedrijfsafvalwater in oppervlaktewater Mestopslag en grondwaterwinning niet conform Vlarem II, geen peilputten aanwezig Analyse van de referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaart geeft het studiegebied aan als zijnde Ca1/Cc zeer kwetsbaar tot weinig kwetsbaar. De Groep van de Kempen heeft een grillig karakter, bestaande uit een afwisseling van zand en klei. Dit heeft tot gevolg dat de Antwerpse Noorderkempen bestaat uit een afwisseling van zeer kwetsbare en weinig kwetsbare gebieden. De grote afwisseling heeft tot gevolg dat deze zones in de meeste gevallen moeilijk te begrenzen zijn. De veiligste benadering is het hele gebied van de Antwerpse Noorderkempen als zeer kwetsbaar voor te stellen maar zeer dikke kleilagen die o.a. voorkomen rond Beerse, Sint-Lenaarts en Rijkevorsel, maken die zones minder kwetsbaar. De deklaag varieert van geen deklaag over een deklaag kleiner dan 5 m en of zandig tot een deklaag groter dan 5 m. De dikte van de onverzadigde zone waar er geen deklaag is, is kleiner dan 10 m waardoor het als zeer kwetsbaar voor verontreiniging van het grondwater wordt beschouwd. Ter hoogte van het bestaande bedrijf zijn er matig natte en natte zandgronden (Zdgy) en (Zeg). De nieuw te bouwen stal komt op dezelfde gronden. Aan de matig natte en natte bodems wordt respectievelijk een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 40 en 130 en tussen 15 en 100 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) gekoppeld. De exploitant beschikt over een bedrijfseigen grondwaterwinningen in het Kempens aquifer, meer specifiek in het Mioceen Aquifer (HCOV 0250) met name in het Zand van Diest (HCOV 0252) met een diepte van de boorput van 86 m-mv met een jaarlijks debiet van m³/j (720 m³/d). In de toekomst zal er bijkomend een nieuwe boorput aangevraagd worden op een diepte van 168 m-mv in de Zanden van Berchem en/of Voort (HCOV 0254) met een jaarlijks debiet van m³/j (47 m³/d). Het betreft de regularisatie van een bestaande boorput, die gelegen is aan de voorkant van de nieuw te bouwen varkensstal 5. In het rapport Grondwater in Vlaanderen Het Centraal Kempisch Systeem (VMM, 2008) wordt er voor het Zand van Diest een gemiddelde doorlatendheid van 12 m/dag (range 0,2-35 m/dag) en een gemiddelde en maximale dikte van respectievelijk 69 en 181 m vermeld. Voor de Zanden van Berchem wordt een gemiddelde doorlatendheid van 6 m/dag (range 0,03-18 m/dag) en een gemiddelde en maximale dikte van respectievelijk 27 en 170 m vermeld. In het rapport 'Grondwaterbeheer in Vlaanderen - Het onzichtbare water doorgrond' (Anoniem, 2006) wordt het grondwaterlichaam CKS_0200_GWL_2 gekarakteriseerd door een maximale dikte van 54 m, een doorlatendheid van 0, m/dag en een transmissiviteit van 0, m²/dag. Lebbe & Vandenbohede (2004) vermelden een horizontale doorlatendheid van 10 m/dag en een bergingscoëfficiënt nabij de watertafel S 0 van 0,12 m³/m² voor het Zand van Diest. Voor de Zanden van Berchem en/of Voort wordt een horizontale doorlatendheid van 0,8 m/dag en een bergingscoëfficiënt nabij de watertafel S 0 van 0,08 m³/m² vermeld. Op basis van de watertoetskaart zijn de percelen waarop de bestaande en nieuw te bouwen stal komt, gelegen in niet overstromingsgevoelig, matig gevoelig voor grondwaterstroming en zowel infiltratiegevoelig als nietinfiltratiegevoelig. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 103/293

104 In het studiegebied bevinden zich geen winningen voor openbare drinkwatervoorziening. In een straal van 1 km (Tabel 53) rond het bedrijf bevinden zich nog 13 vergunde grondwaterwinningen in het Kempisch aquifer. De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning in de vergunde toestand is deze in Bolksedijk 22 op ongeveer 240 m ten noordwesten van de bestaande grondwaterwinning 1 van het bedrijf. De nieuw aan te vragen grondwaterwinning 2 (te regulariseren) ligt op 200 m ten noordoosten van de bestaande grondwaterwinning 1 en is gelegen op 145 m van de dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning in de Brandakkers 10. De grondwaterwinningen van het bedrijf vertegenwoordigen samen in de vergunde situatie 21 % en in de nieuwe situatie 32 % van de vergunde hoeveelheden in het studiegebied. De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de geplande situatie duidelijk tot uiting. Tabel 53: Vergunde grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km rond het bedrijf Diersoort Adres X Y Diepte Aquifer- Vergund Vergund (m-mv) code dagdebiet jaardebiet (m³) (m³) Rundveehouderij Bolksedijk Landbouw en aanverwante diensten Bolksedijk Varkenshouderij Brandakkers Varkenshouderijf Bolksedijk Veeteelt Bolk Rundveehouderij Bolksedijk Gemengd landbouwbedrijf Bolksedijk Veeteelt Klaterstraat Rundveehouderij Bolk Rundveehouderij Bolksedijk Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 104/293

105 Effectbepaling - Analyse van de geplande situatie Hierbij wordt een effectvoorspelling en beoordeling gedaan van de geplande situatie t.o.v. de referentietoestand. Wat betreft de waterhuishouding wordt het effect van de verstoring van grondwater bestudeerd en wat betreft de grondwaterkwaliteit worden de bronnen van bodem- en grondwaterverontreiniging besproken. Waterhuishouding Verstoring grondwater: bronbemaling tijdens de geplande aanlegfase De nieuw te bouwen vleesvarkensstal wordt volledig onderkelderd. Hiervoor wordt de grond tot op 1,4 m uitgegraven. De nieuwbouw komt op een (matig)natte zandbodem. Aangezien de nieuwe stal op dezelfde hoogte komt als de bestaande stallen, zal er ongeveer met 60 cm verhoogd worden. Hierdoor zal er dus minder grond uitgegraven moeten worden, de berekening voor bronbemaling is dus een 'worstcase' scenario, aangezien in de praktijk niet zo diep gegraven zal moeten worden. Bronbemaling zal enkel nodig zijn gedurende maximaal 2 maanden en dit gedurende ongeveer 24 uur/dag met een droogzuigpomp van 3 m³/u. Er zal maximaal m³ bemaald worden in deze periode (retourbemaling). Het bemalingwater infiltreert naast de stal in de grond of wordt in de nabijgelegen gracht gepompt. Aan de hand van de indicatieve gegevens inzake grondwaterpeilen in het studiegebied en op basis van de geplande diepte van de mestkelder kan de te verwachten verlagingsdiepte (= diepte waarover het grondwater verlaagd dient te worden door bemaling) bepaald worden. indicatieve huidige grondwaterdiepte: drainageklasse d, diepte grondwater: 0,40-1,30 m-mv drainageklasse e, diepte grondwater: 0,15-1,00 m-mv onderkant mestkelder: 0 m-mv: 1,4 m-mv vereiste zone tussen onderkant mestkelder en grondwatertafel: 0,50 m de verlagingsdiepte bedraagt in de worstcase : 1,75 m (bij de hoogste grondwaterstand) in de natte zandbodem Op basis van de bepaalde verlagingsdiepte kan met de formule van Sichardt de invloedssfeer van de bemaling met verlaging van het grondwaterpeil t.o.v. de afstand tot de bouwput en het bemalingdebiet berekend worden. Bij de berekening worden volgende aannames gedaan: Er wordt uitgegaan van een doorlatendheidscoëfficiënt K van 3, m/s (Meyus et al., 2004) voor een zandbodemtextuur Er wordt rekening gehouden met de hoogste grondwaterstand van 0,15 m onder het maaiveld voor de natte zandbodem (worst-case-senario) Op basis van bovenstaande gegevens is er in de aanlegfase een invloedsstraal van bemaling van 30 m in de zandbodem. De invloedssfeer van de bemaling reikt tot binnen het bedrijfsterrein zelf. Binnen deze straal liggen geen bedrijfsvreemde grondwaterwinningen. Gezien de korte bemalingsduur, het voorzien van infiltratie van het bemalingswater en het beperkte debiet wordt er geen of verwaarloosbaar effect verwacht. Verstoring grondwater ten gevolge van bedrijfsuitbating Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 105/293

106 Grondwater In de huidige situatie is er een vergunning voor het oppompen van m³/j (720 m³/d) uit de bestaande grondwaterwinning 1 op een diepte van 86 m-mv. Hieruit wordt gepompt met een pomp met pompcapaciteit van 30 m³/u. In de toekomstige situatie wordt hetzelfde debiet opgepompt uit de bestaande grondwaterwinning 1 en wordt er een nieuwe grondwaterwinning 2 aangevraagd (regularisatie) op een diepte van 168 m-mv waaruit een maximumdebiet van m³/j (47 m³/d) wordt gepompt. De pomp heeft een pompcapaciteit van 4 m³/u. De formule van Theis bepaalt op basis van de bodemkarakteristieken (dikte aquifer, doorlaatbaarheid, etc.) en het debiet van de pomp de invloedskegel: Rekening houdende met voor grondwaterwinning 1 (HCOV 0252): Q = 720 m³/d (huidige en toekomstige situatie gww1) K = 10 m/dag (Lebbe en Vandenbohede, 2004) D = 20 m ( S 0 = 0,12 m³/m² (Lebbe en Vandenbohede, 2004) t = 24 u (huidige en toekomstige situatie gww 1) Rekening houdende met voor grondwaterwinning 2 (HCOV 0254): Q = 16 m³/d (toekomstige situatie gww 2) K = 0,8 m/dag (Lebbe en Vandenbohede, 2004) D = 130 m ( S 0 = 0,08m³/m² (Lebbe en Vandenbohede, 2004) t = 11,75 u (toekomstige situatie gww 2) Voor de bestaande grondwaterwinning 1 wordt er zowel in de huidige als toekomstige situatie een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 69 m. Voor de nieuw aan te vragen grondwaterwinning 2 wordt er in de toekomstige situatie een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 20 m. Binnen deze afstand bevinden zich geen groengebieden (bosgebied en natuurgebied op meer dan 500 m ten noordoosten en ten westen van het bedrijf). Op de groengebieden worden er geen relevante effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt. De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning in het Zand van Diest bevindt zich volgens DOV Bodemverkenner ( op 350 m (Brandakkers 10) van grondwaterwining 1 (bestaande grondwaterwinning). De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning in de Zanden van Berchem bevindt zich op 145 m (eveneens Brandakkers 10) van grondwaterwinning 2 (nieuw aan te vragen grondwaterwinning). De grondwaterwinning 1 veroorzaakt in de huidige en toekomstige situatie een gering negatief effect op de dichtste naburige bedrijfsvreemde grondwaterwinning. De nieuw aan te vragen grondwaterwinning 2 veroorzaakt een gering negatief effect op de dichtste naburige grondwaterwinning. Grondwaterkwaliteit Opslag van gevaarlijke producten Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 106/293

107 fossiele brandstoffen Momenteel staat er een bovengrondse dubbelwandige mazouttank van l. Er is ook een bovengrondse enkelwandigte ingekuipte tank voor de opslag van l mazout. Beide tanken zijn nog niet gekeurd. Deze wordt in de toekomstige situatie vervangen door een bovengrondse dubbelwandige tank van l. Er wordt in de toekomst eveneens een nieuwe tank voor de opslag van l petroleum voorzien. Door het ontbreken van de keuringsattesten wordt de huidige situatie beschouwd als matig negatief effect. Van zodra het keuringsattest van de mazouttank van l beschikbaar is en de nieuw te plaatsen mazouttank van l en petroleumyank van l beschikken over een conformiteitsattest, wordt de toekomstige situatie beschouwd als een gering negatief effect. reinigings- en ontsmettingsmiddelen Na iedere ronde worden de varkensstallen eerst droog gereinigd. Daarna wordt steeds een natte reiniging uitgevoerd. Dit gebeurt met een inweekschuimproduct. Na de nodige inweektijd worden de stallen onder hoge druk schoon gespoten en ontsmet. Het reinigingswater van de stallen komt terecht in de mestkelders en wordt samen met de mest uitgevoerd. Er wordt enkel gebruik gemaakt van erkende producten. Om de paardenstal te reinigen worden enkel water gebruikt, geen reinigings- en ontsmettingsmiddelen. De huidige en toekomstige situatie wordt beoordeeld als een gering negatief effect. ongediertebestrijdingsmiddelen Ongediertebestrijding wordt uitgevoerd door het bedrijf, MOB Service BVBA die gebruik maakt van erkende producten, die worden bijgehouden in een register. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect. koelmiddelen In de bestaande toestand zijn er 14 frigo's aanwezig met in totaal een koelvermogen van 100 kw. De frigo's 1 t.e.m. 7 zijn individuele frigo's. De frigo's 4 en 5 bevatten het koelmiddel HCFK-R 22, een gechloreerd en gefluoreerd koelmiddel. Dergelijke installaties mogen wel in gebruik blijven maar bij eventuele lekken mogen ze niet meer worden bijgevuld. De andere individuele frigo's bevatten een HFK (cloorvrij gefluoreerd) koelmiddel, dat wel mag bijgevuld worden. De bevoegde koeltechnicus neemt voldoende voorzorgen tegen het ontsnappen van het koelmiddel uit de installatie door te werken volgens een code van goede praktijk, het uitvoeren van een lekdichtheidstest na elke herstelling ten gevolge van een lek en het bijhouden van deze handelingen in een register. De frigo's 1 t.e.m. 7 hebben een koelmiddeleninhoud variërend van 14 tot 48 ton CO2-equivalenten. Koelinstallaties vanaf 5 tot 50 ton CO2-equivalenten dienen jaarlijks gecontroleerd te worden op lekken. Alle bovenstaande installaties werden jaarlijks onderworpen aan een lekdichtheidstest. Het laatste onderhoudsverslag met lektest dateert van 10/09/2015 waaruit blijkt dat de installaties lekdicht zijn. De frigo's 8 t.e.m 14 worden gestuurd door een koelcentrale met een HFK koelmiddel met een koelmiddeleninhoud van 495 ton CO2- equivalenten. Deze installatie dient om de 6 maanden een lekdetektie te ondergaan. Het laatste lekdichtheidsattest dateert van 31/08/2015. De resultaten van de lekdichtheidscontroles, periodieke onderhoudsbeurten en eventuele herstellingen worden bijgehouden. In de huidige situatie wordt uitgegaan van een gering negatief effect. In de toekomstige situatie worden er 2 frigo's bijgeplaatst met een totaal vermogen van 10 kw. Deze installaties zullen voldoen aan de huidige wetgeving en zullen geen HCFK's (chloorfluorkoolwaterstoffen) bevatten. In de toekomst zullen de kleinere frigo's (1 t.e.m. 7) en de koelcentrale (8 t.e.m 14) respectievelijk elk jaar en elk half jaar een lekdetectieonderzoek blijven ondergaan. In de toekomstige situatie wordt eveneens uitgegaan van een gering negatief effect. transformatorvloeistoffen Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 107/293

108 De bestaande transformator staat opgesteld in open lucht en is beschermd tegen het binnendringen van hemelwater of grondwater. De transformator bevat geen polychloorbifenylen (PCB's) of polycloorterfenylen (PCT's). De installatie heeft op 10/12/2014 een A.R.E.I. art 272 keuring ondergaan waaruit blijkt dat de installatie voldoet aan de voorschriften. Een volgende keuring dient te gebeuren voor 10/12/2015. In de nieuwe situatie wordt de transformator verzwaard tot 400 kva. Nieuw te plaatsen transformatoren dienen in een vloeistofdichte inkuiping te staan. Dit wordt in de nieuwe situatie in orde gebracht. Keuringen zullen eveneens jaarlijks uitgevoerd worden. De toekomstige situatie wordt beoordeeld als een gering negatief effect. (Ondergrondse) opslag van afvalwater spuiwater van de luchtwasser In de huidige situatie is er geen luchtwasser aanwezig, waardoor wordt uitgegaan van geen effect. In de toekomstige situatie wordt het water van de biologische luchtwasser, zoveel mogelijk hergebruikt in de luchtwasser. Indien toch gespuid wordt dan wordt het spuiwater in de gewenste toestand opgevangen in een rechtopstaande polyesteren silo van 300 m³ en op het eigen land uitgespreid volgens het mestdecreet (gezien het stikstofgehalte aanwezig in spuiwater, wordt deze als een meststof beschouwd). Dit spuiwater zou hierbij maximaal 199 m³/j bedragen (volgens het dimensioneringsplan). Mogelijks kan dit door gedegen sturing van de installatie op bvb geleidbaarheid verder gereduceerd worden door het waswater in grotere mate te hergebruiken. De toekomstige situatie wordt beoordeeld als gering negatief effect reinigingswater stallen De paardenstal wordt 1 maal per jaar in de zomer (wanneer de paarden op de weide staan) droog gereinigd. Het reinigingswater van de varkenstallen wordt in de huidige situtatie opgevangen in de mestkelders en wordt samen met de mest afgevoerd. Dit blijft zo in de toekomst. In de vergunde situatie wordt er 360 m³/j reinigingswater opgevangen in de ondergrondse mestkelder. In de nieuwe situatie wordt er 952 m³/j reingingswater opgevangen in de ondergrondse mestkelder. Zowel in de huidige als de geplande situatie wordt door de voldoende opslagcapaciteit uitgegaan van een gering negatief effect. Opslag van mest varkensmest De varkens aanwezig op het bedrijf worden gehuisvest in stallen met onderliggende mestkelders. Deze stalvoorzieningen zijn lekdicht uitgerust, zodat verontreiniging van grondwater of bodem vermeden wordt. Vlarem II art schrijft een minimale mestopslagcapaciteit voor mengmest van 9 maanden voor. Aan deze bepalingen is eveneens voldaan als er kan aangetoond worden dat er op een andere reglementaire manier gedurende de beschouwde periode geen mest op cultuurgrond wordt aanbebracht. In de vergunde situatie dient er m³ mengmest gestockeerd te kunnen worden. Samen met de opslag van 9 maanden reinigingswater van 270 m³ (360 m³x9/12) is dit m³. In de ondergrondse mestkelders kan er m³ opgeslagen worden. Dit komt overeen met ongeveer een opslagcapaciteit van 4 tot 5 maanden. De mest wordt gedurende het ganse jaar door naar de mestverwerking vervoerd, waardoor er minder opslagcapaciteit vereist is. Er is eveneens een mestkelder voor opslag van 720 m³ mest ter beschikking op de locatie Kestersesteenweg 24 te 1670 Pepingen (Bruneel Koen). In de nieuwe situatie dient er 7139 m³ mengmest en 714 m³ reinigingswater opgevangen te kunnen worden. Ook in de toekomstige situatie wordt er gedurende het ganse jaar mest naar de mestverwerking gevoerd, en kan er gebruik gemaakt worden van de extra mestopslag op de Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 108/293

109 locatie in Pepingen. Er wordt bijgevolg in de huidige en de gewenste situatie voldaan aan bovenstaande voorwaarde. Het bedrijf voldoet bijgevolg ruim aan de vereiste opslagcapaciteiten (zowel in de huidige als toekomstige situatie (cfr. onderstaande Tabel 54 en Tabel 55). Tabel 54: Vereiste mestopslag in de huidige situatie DIERSOORT Aantal Mengmest Stalmest dieren 6 maand m³/dierpl totaal 6 maand totaal 9 maand 3 maand m³/dierpl totaal 3 maand Varkens, stallen niet ingestrooid Vleesv > 10 w, waterbesparing ,6 1795,2 2692,8 totaal varkens ,2 2692,8 0 TOTAAL Tabel 55: Vereiste mestopslag in de toekomstige situatie DIERSOORT Aantal Mengmest Stalmest dieren 6 maand m³/dierpl totaal 6 maand totaal 9 maand 3 maand m³/dierpl totaal 3 maand Varkens, stallen niet ingestrooid Vleesv > 10 w, waterbesparing ,6 4759,2 7138,8 totaal varkens ,2 7138,8 0 TOTAAL Peilputten zijn volgens Vlarem II art verplicht vanaf meer dan vergunde plaatsen. In de huidige situatie met vergunde varkens zijn peilputten dan ook verplicht. Deze laten toe eventuele vermestende invloeden vanuit de mengmestkelders op te sporen. Volgens de voorschriften van Vlarem II (art ) controleert de initiatiefnemer hiertoe om de 3 maanden het grondwater op aanwezigheid van mengmest afkomstig van mogelijk plots ontstane lekken. Bovendien dient de initiatiefnemer op zijn kosten ten minste om de 3 jaar een grondwateronderzoek te laten uitvoeren door een erkend laboratorium voor grondwateronderzoek. Het afschrift van de analyseresultaten dient de exploitant over te maken aan de Afdeling Milieu-inspectie.Peilputten werden geplaatst (locatie zie Figuur 13). Bij de grondwateranalyses (zie Tabel 56) genomen in 2014 in de peilputten werden er geen significant verschillende waarden vastgesteld voor de geanalyseerde parameters in vergelijking tot het referentiepunt. De bekomen resultaten toonden aan dat er geen indicaties zijn van lekken ter hoogte van de aanwezige mestkelders. Tabel 56: peilputtenanalyes parameters eenheid referentiepeilput 1 peilput 2 peilput 3 peilput 4 peilput 5 koper (Cu) µg/l < 5 < 5 < 5 < 5 < 5 TOC mg/l 9,6 11 6,2 3,9 20 EC-temp geleidingsvermogen 25 C ms/m geleidingsvermogen 20 C ms/m meettemperatuur (EC) C meettemperatuur (ph) C 21,1 20,8 20, ,9 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 109/293

110 ph 4 6, ammonium (NH4-N) mg N/l 0,52 1, ammonium (NH4) mg/l 0,67 2, chloride mg/l nitraat (NO3-N) mg N/l < 0,2 <0,2 4 <0,2 2 nitraat (NO3) mg/l < 0,9 <0,9 17 <0,9 10 stikstof volgens Kjeldalh (N) mg/l 5,8 3, In de toekomstige situatie zijn er vergunde plaatsen voor het huisvesten van varkens in inrichtingen uitgerust met mengmestkelders aanwezig. De exploitant verbindt er zich toe om 2 nieuwe peilputten te plaatsen (na goedkeuring door LNE) langs de nieuwe te bouwen stal en in 2017 een nieuw grondwateronderzoek te laten uitvoeren. Door voldoende mestopslagcapaciteit en het aanwezig zijn van peilputten die om de 3 jaar aan een grondwateronderzoek onderworpen worden, wordt zowel in de huidige als de toekomstige situatie uitgegaan van een gering negatief effect. paardenmest De paarden worden gehouden op stro. In Vlarem zijn geen voorwaarden in verband met mestopslagcapaciteit van paarden voorzien. In werkelijkheid betreft het ongeveer 30 cm mest in de 2 boxen van 3 m x 2 m of maximaal 3,6 m³. Als de boxen elke maand uitgemest worden, is er een productie van 43,2 m³ mest. Dit wordt gestockeerd op de mestvaalt van 50 m³. De mestvaalt is omgeven door 3 mestdichte muren en wordt gestockeerd op een mestdichte vloer. Mestsappen worden in de mestkelder onder stal 1. De mest wordt daarna volgens de regels van het Mestdecreet uitgereden op het land. In de toekomstige situatie blijft dit hetzelfde. Door voldoende opslagcapaciteit van paardenmest zowel in de huidige als de toekomstige situatie, wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Grondwaterwinning waarvan het vergunde volume meer dan m³/j bedraagt Peilputten zijn volgens Vlarem II art verplicht bij grondwaterwinningen waarvan het vergunde volume meer dan m³/j bedraagt. In de huidige situatie met een vergund debiet van m³/j zijn peilputten dan ook niet verplicht. In de huidige situatie wordt uitgegaan van een gering negatief effect. In de toekomstige situatie wordt een vergund volume van m³/j aangevraagd waardoor het plaatsen van 1 peilput (die het peil van elke watervoerende laag waaruit gewonnen wordt kan opvolgen; of desgevallend twee verschillende peilputten, één voor elke watervoerende laag) verplicht is. De peilput wordt aangelegd in overleg met een erkende MER-deskundige in de discipline grondwater. Elk jaar zullen de gewonnen volumes grondwater per watervoerende laag, analyses van het grondwater en peilmetingen, bezorgd worden door invulling in het Integraal Milieu Jaarverslag (IMJV). De exploitant verbindt er zich toe een peilput te plaatsen en alle voorwaarden na te leven, waardoor in de toekomstige situatie wordt uitgegaan van een gering negatief effect OPPERVLAKTEWATER Methodiek Inventarisatie waterlopen in het studiegebied Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 110/293

111 In een hydrografische beschrijving van de bedrijfsomgeving worden de waterlopen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven en besproken. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de relevante bekkenstudie uitgevoerd door de UIA (Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest) en de Vlaamse Hydrografische Atlas. De relevante waterlopen in het studiegebied worden in kaart gebracht. De kwaliteit van de waterlopen in de omgeving van het bedrijf wordt beschreven op basis van metingen van de Biotische index en de Prati index (gegevens meetpunten VMM). Naast de reguliere VMM-meetpunten wordt er ook gebruik gemaakt van eventueel aanwezige MAP-meetplaatsen voor een inschatting van de oppervlaktewaterkwaliteit (gegevens VMM). Waterhuishouding Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Door de relatief grote oppervlakte die de gebouwen innemen bij een landbouwbedrijf, dient nagegaan te worden of er voor het voorliggende bedrijf door de verharding en de daaraan gekoppelde waterafvoer geen problemen zouden kunnen optreden. De reeds aanwezige en bijkomende verharding zal namelijk zorgen voor een wijziging in infiltratiehoeveelheid, gevolgd door een wijziging van de afstromingshoeveelheid. Er zal op een kwalitatieve wijze nagegaan worden of de geplande ingreep gelegen is in of effecten kan hebben op een risicozone voor overstromingen. Deze zones kunnen afgeleid worden a.d.h.v. de watertoetskaart met overstromingsgevoelige gebieden. Inzake bijkomende verharde oppervlakte en dakoppervlakte is de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen en gescheiden afvoer van afvalwater en hemelwater van toepassing (Besluit van de Vlaamse Regering dd. 01/10/2004). Het besluit voorziet dat elke constructie of verharding groter dan 40 m² aan de verordening moet voldoen. Bij nieuwbouw van eengezinswoningen is de plaatsing van een hemelwaterput met een minimale inhoud van 5000 l verplicht. Voor nieuwe gebouwen groter dan 100 m², bedraagt het volume van de hemelwaterput 50 l/m² horizontaal dakoppervlakte met een maximum van 10 m³, tenzij gemotiveerd kan worden dat er een groter nuttig hergebruik mogelijk is. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden. Hierbij wordt toevoerend dakoppervlak bepaald door de horizontale dakoppervlak x hellingscoëfficiënt x dakbedekkingcoëfficiënt x filtercoëfficiënt. Voor een symmetrisch dak is de hellingscoëfficiënt 1. De dakbedekkingcoëfficiënt voor een hellend dak bedraagt 0,9. Voor de filtercoëfficiënt wordt met 0,9 gerekend. Berekeningen worden uitgevoerd bij een leegstand van de hemelwaterput van maximum 3 % van de tijd. Voor de bouw van een constructie of de aanleg van verharding is de plaatsing van een infiltratievoorziening verplicht tenzij het goed kleiner is dan 250 m². De infiltratieoppervlakte van de infiltratievoorziening bedraagt 4 m²/100 m² afwaterende oppervlakte en het buffervolume van de infiltratievoorziening betreft 25 l/m² afwaterend oppervlakte. Als in een hemelwaterput wordt voorzien, mag de afwaterende oppervlakte verminderd worden met 60 m². De plaatsing van een infiltratievoorziening is verboden in beschermingszone 1 of 2 van een drinkwatergebied. Er dient dan een buffervoorziening geplaatst te worden. Als een buffervoorziening moet aangelegd worden, bedraagt het buffervolume van de buffervoorziening minimaal 25 l/m²/afwaterend oppervlakte. Als de afwaterende oppervlakte groter is dan 2500 m², wordt de buffervoorziening uitgerust met een vertraagde afvoer met een maximaal ledigingsdebiet van 20 l/s/ha. Een afwijking van de verplichting van de verordening kan Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 111/293

112 aangevraagd worden omwille van specifieke redenen met betrekking tot de mogelijkheden van hergebruik of plaatselijke terreinkenmerken. De toetsing aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, wordt uitgevoerd volgens Tabel 57. Tabel 57: Significantiekader ter beoordeling van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening Toetsing Voldaan aan de stedenbouwkundige verordening, ligging in nietoverstromingsgevoelig gebied Voldaan aan de stedenbouwkundige verordening, ligging in mogelijks overstromingsgevoelig gebied Voldaan aan de stedenbouwkundige verordening, ligging in overstromingsgevoelig gebied Niet voldaan aan de stedenbouwkundige verordening Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Waterkwaliteit Mogelijke bronnen van oppervlaktewaterverontreiniging voor de inrichting werden besproken in het subdeel waterkwaliteit grondwater. Gezien het bedrijf noch in de huidige noch in de geplande situatie bedrijfsafvalwater loost wordt in dit subhoofdstuk enkel het effect van directe lozing van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewater beschouwd op basis van Tabel 58. Tabel 58: Significantiekader ter beoordeling van lozing van huishoudelijk afvalwater Toetsing Geen lozing van afvalwater op oppervlaktewater Lozing van afvalwater op oppervlaktewater na verregaande zuivering (IBA of KWZI) Directe lozing van afvalwater op oppervlaktewater met beperkte zuivering (bv. septische put) Lozing van afvalwater op oppervlaktewater zonder voorafgaande zuivering Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Structuureffecten Het project gaat niet gepaard met ingrepen aan of kruisingen van een waterloop. Bijgevolg treden structuureffecten niet op. Bijgevolg wordt geen effect toegekend aan het thema structuur. Watergebruik Er dient een waterbalans opgesteld te worden. Alle stromen van de waterbalans worden kwantitatief ingeschat. Door de realisatie van het project treden wijzigingen op inzake waterverbruik. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 112/293

113 Voor de waterbehoeftecijfers wordt inzake drinkwater en reinigingswaterverbruik per dier de cijfers gebruikt, die gepubliceerd werden in de studie Waterwegwijzer in de veehouderij (VMM, 2001). Op basis van de studie Waterwegwijzer in de veehouderij (VMM, 2001) wordt het huishoudelijk waterverbruik voor gezinsleden ingeschat op 30 m³/persoon en voor personeelsleden op 10 m³/persoonvoor de hoeveelheid hemelwater wordt standaard gerekend met 800 l/m²/jaar. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden. Het waterverbruik wordt op twee verschillende manieren beoordeeld. In eerste instantie wordt er voor de bestaande situatie op basis van het werkelijk gemeten waterverbruik nagegaan of er sprake is van overmatig waterverbruik door toetsing ten opzichte van een theoretische waterverbruikbehoefte op basis van het vergund aantal dieren. Ten tweede wordt voor de geplande situatie het theoretisch verbruik vergeleken met het verbruik in de actueel vergunde situatie. Tevens wordt dieper ingegaan op de verschillende gebruikte waterbronnen. De beoordelingscriteria worden weergegeven in Tabel 59 en Tabel 60. Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Overmatig waterverbruik Tabel 59: Significantiekader ter beoordeling van het waterverbruik Toetsing Werkelijk verbruik < of = aan theoretische waterbehoefte Werkelijk verbruik> theoretische waterbehoefte, maar < 10 % van de theoretische waterbehoefte Werkelijk verbruik tussen 10 à 30 % van de theoretische waterbehoefte Werkelijk verbruik > 30 % van de theoretische waterbehoefte Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Waterbronnen Tabel 60: Significantiekader ter beoordeling van de waterbronnen Toetsing Geen gebruik van grondwater Grondwatergerbruik voor enkel hoogwaardige toepassingen Grondwatergerbruik voor laagwaardige toepassingen waarvoor alternatieven niet wenselijk zijn Grondwatergebruik voor laagwaardige toepassingen Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 113/293

114 Analyse van de referentiesituatie Hydrografisch situeert het studiegebied zich in het Maasbekken, subhydrografisch in de zone Mark tot Monding Roereindeloop (incl)'. De percelen rond het bedrijf wateren af in een gracht, zuidwaarts gelegen van het bedrijf, die stroomt in de Laak of Bolkse Beek, een tweede categorie waterloop. Op 450 m ten noorden van het bedrijf bevindt zich een VMM-meetpunt in de Laak Beek ter hoogte van gehucht Boek, zijwegje Boek, opwaarts brug en baangrachten. De Prati-index geeft matig verontreinigd aan bij een laatste meting in Sinds 2004 zijn er geen BBI (Biotische Index) metingen meer uitgevoerd. Op 450 m ten noordwesten in de Aardbolloop is er een MAP-meetpunt (83100) waarbij er gedurende de laatste 2 jaar geen overschrijding van de 50 mg nitraat-norm is geweest. Van oktober tot april worden waarden gemeten van ongeveer 20 mg NO3/l om daarna te dalen tot ongeveer 0 mg NO3/l. De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de geplande situatie duidelijk tot uiting Effectinschatting - Analyse van de geplande situatie Waterhuishouding Het bedrijf bestaat in de huidige situatie uit 3 varkensstallen, een fruitloods en een woning+personeelsruimte. In de toekomstige situatie wordt er een nieuwe varkensstal bijgebouwd. Volgens de kaart met overstromingsgevoelige gebieden (zie Figuur 14 in bijlage) is het bedrijf gelegen in niet overstromingsgevoelig gebied. In de huidige situatie is er betonverharding aanwezig tussen de woning+personeelsruimte en de fruitloods met een totale betonoppervlakte van m². De stallen zijn te bereiken langs de bestaande grindverharding. Het hemelwater dat terechtkomt op de verharde betonoppervlakte stroomt in de huidige situatie af van de verhardingen en infiltreert in het omliggende grasland. In de huidige situatie bedraagt het dakoppervlakte van de gebouwen m². Het hemelwater van stal 2 en 3 wordt respectievelijk opgevangen in een hemelwaterput van 162 m³ en 216 m³ om dan over te lopen in een folieput waarin m³ kan gestockeerd worden. Het hemelwater van de andere daken wordt rechtstreeks opgevangen in de folieput. In de huidige situatie wordt dan ook uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. In de toekomstige situatie wordt de grindverharding vervangen door betonverharding (530 m²) en komt er betonverharding rond de nieuw te bouwen varkensstal (1.020 m²). Het hemelwater dat valt op de bijkomende verharding, zal infiltreren in het nabije akkerland. Problemen inzake wateroverlast hebben zich in het verleden nog niet voorgedaan. Bij de nieuw te bouwen varkensstal (5.730 m²) wordt een hemelwaterput van 10 m³ geplaatst die aangesloten wordt op de folieput. Volgens de stedenbouwkundige verordening dient er een infiltratievoorziening met een infiltratieoppervlakte van 227 m² met een buffervolume van 142 m³ geplaatst te worden berekend op basis van een afwaterend oppervlakte dat rekening houdt met een horizontale dakoppervlakte van m² van de nieuwbouwstal. Aangezien er een folieput van m² met een inhoud van m³ op het bedrijf aanwezig is, en omwille van het feit dat het bedrijf gedeeltelijk gelegen is in nietinfiltratiegevoelig gebied, wordt een afwijking op de de stedenbouwkundige vergunning aangevraagd. In plaats van een infiltratievoorziening wordt gevraagd om te bufferen. Volgens de berekeningen van buffervoorziening dient een buffervolume van 142 m³ met een ledingsdebiet van 11,3 l/s beschikbaar te zijn. In de folieput met een inhoud van m³ wordt het hemelwater afkomstig van alle daken, het drainagewater (wat nodig was om het gebruik en de exploitatie van 18 ha cultuurgrond mogelijk te maken) en het grondwater uit de bestaande boorput (grondwaterwinning 1) verzameld. Er wordt m³/j hemelwater opgevangen in de folieput. Dit is gebaseerd Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 114/293

115 op een toevoerend dakoppervlak van de bestaande stallen, de nieuw te bouwen stal en woning van m² {= m² x 1 (hellingscoëfficiënt) x 0,9 (dakbedekkingscoëfficient) x 0,9 (filtercoëfficient)} ; een toevoerend dakoppervlak van de loods van m² {= m² x 1 (hellingscoëfficiënt) x 1 (dakbedekkingscoëfficient) x 0,9 (filtercoëfficient)} en een oppervlakte van m² van de folieput. Volgens het artikel 'Alternatieve waterbronnen' van de heer Vettenburg brengt drainagewater ongeveer 2 m³/ha/dag nuttig water op en dit gedurende maximum 8 maanden, of 487 m³ nuttig water per jaar per ha. Voor een oppervlakte van 18 ha, betekent dit m³/j drainagewater in de folieput. Het drainagewater wordt afgeleid via een gracht naar een verzamelput om dan overgepompt te worden in het foliebassin. Aangezien het drainagewater (gravitaire drainage) wordt verzameld in de gracht, wordt het beschouwd als oppervlaktewater en niet als grondwaterwinning. Er is een grondwatervergunning voor het oppompen van m³/j uit een boorput waarbij maximaal deze hoeveelheid uit de grondwaterwinning in de folieput wordt gepompt. Grondwater uit deze bestaande boorput wordt in het voorjaar en in de zomer bijgepompt respectievelijk als het waterniveau daalt tot onder de 3,5 m en 1,5 m gemeten vanaf de bodem van de put ( m³ en m³). Aangezien slechts de hoeveelheid grondwater wordt bijgepompt die nodig is in functie van de beregening in de fruitteelt, is er op jaarbasis maximaal de hoeveelheid drainagewater en hemelwater in de put of m³/j. Aangezien er in de folieput m³ kan gestockeerd worden, is er een buffervolume van ongeveer m³. Als er slechts 142 m³ dient gebufferd te worden voor de bouw van de nieuwe stal, is er meer dan voldoende buffervolume beschibaar zodat een vertraagde afvoer bijgevolg overbodig is. In de toekomstige situatie is er bij toekenning van de afwijking op de stedenbouwkundige verordening en ligging in niet overstromingsgevoelig gebied, sprake van geen of verwaarloosbaar negatief effect. Waterkwaliteit Het huishoudelijk afvalwater van de woning van 3 gezinsleden (ca. 90 m³ per jaar) en het personeel (50 m³/j) wordt in de actuele situatie geloosd in de gracht na behandeling in een kleinschalige waterzuiveringsinstallatie. Gezien de ligging op het zoneringsplan in individueel te optimaliseren buitengebied is een individuele zuiveringsinstallatie een vereiste. Zowel in de huidige als de toekomstige situatie wordt er uitgegaan van een gering negatief effect. Overmatig waterverbruik In bijgevoegde figuren (Figuur 15 en Figuur 16 in bijlage) wordt een overzicht gegeven van de waterbalans in de huidige en de geplande situatie. Voor de berekening van de waterbehoefte en het waterverbruik in de toekomstige situatie verwijzen we naar hoofdstuk 3.6. Volgens de huidige vergunde aantallen bedraagt de totale drinkwaterbehoefte van de dieren m³/j en de reinigingswaterbehoefte 360 m³/j. Dit waterverbruik werd berekend op basis van de waterverbruikcijfers die gehanteerd worden door de VMM, en opgenomen zijn in de studie Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001). Op basis van de 3 gezinsleden en 5 personeelsleden is er een waterverbruik van 140 m³/j. In de fruitteelt wordt in het voorjaar beregend om nachtsvorst te bestrijden gedurende max. 5 nachten met een pomp met pompcapaciteit van 30 m³/u en dit gedurende 8 uur. Voor de 15 ha fruitteeelt die beregend wordt, betekent dit een waterverbruik van 30 m³/u/ha x 8 u/nacht x 15 ha x 5 dagen = m³/j. In de zomer wordt er bij langdurige droogte gedurende ongeveer 11 dagen en dit voor 18 uur/dag beregend: 30 m³/u x 18 u/dag x ca. 11 dagen = m³/j. Afgerond wordt er m³/j beregend in de fruitteelt. In totaal is er een waterverbruik van m³/j. In de folieput met een inhoud van m³ wordt in de huidige vergunde situatie het hemelwater afkomstig van alle daken (9.156 m³/j), het drainagewater (8.766 m³/j) en het grondwater uit de bestaande boorput 1 (max m³/j) verzameld. Er wordt m³/j hemelwater opgevangen in de folieput. Dit is gebaseerd op een toevoerend dakoppervlak van de stallen en woning van m² {= m² x 1 (hellingscoëfficiënt) x 0,9 (dakbedekkingscoëfficient) x 0,9 (filtercoëfficient)} ; een toevoerend dakoppervlak van de loods van m² {= m² x 1 (hellingscoëfficiënt) x 1 (dakbedekkingscoëfficient) x 0,9 (filtercoëfficient)} en een oppervlakte van Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 115/293

116 5.420 m² van de folieput. Hemelwater van stal 2 en 3 wordt respectievelijk eerst opgevangen in een hemelwaterput van 162 m³ en 216 m³ alvorens over te lopen in de folieput. Leidingwater wordt aangewend als drinkwater voor de varkens en als huishoudelijk water voor het gezin en voor de personeelsleden. Maximaal zal dit m³/j zijn. Op basis van de wateraangifte voor productiejaar 2013 en 2014 was er een grondwaterverbruik op basis van geregistreerde debietmeterstanden van respectievelijk m³ en m³ en een leidingwaterverbruik van respectievelijk m³ en m³. Als er 140 m³/j leidingwater nodig is voor huishoudelijk verbruik, dan is er nog m³ en m³ leidingwater dat verbruikt werd door de varkens. Het waterverbruik uit de folieput wordt niet geregistreerd. Uit bovenstaande gegevens blijkt dat het werkelijk grondwaterverbruik m³ en het werkelijk leidingwaterverbruik m³ lager zijn dan de theoretische grondwaterbehoefte van m³/j en leidingwaterbehoefte van m³/j. Er wordt dus geen overmatig waterverbruik van grondwater en leidingwater vastgesteld, waardoor er uitgegaan wordt van geen of verwaarloosbaar effect. In de toekomstige situatie bedraagt de totale drinkwaterbehoefte van de dieren m³/j en de reinigingswaterbehoefte 953 m³/j. Het huishoudelijk waterverbruik blijft identiek 140 m³/j. Het waterverbruik van de luchtwasser zal volgens het dimensioneringsplan m³/j bedragen. Het waterverbruik voor de fruitteelt blijft identiek aan de vergunde situatie m³/j. In de toekomstige situatie zal leidingwater nog enkel aangewend worden voor huishoudelijk gebruik en personeelsgebruik. Er wordt een nieuwe boorput met diepte van 168 m aangevraagd (regularisatie bestaande boorput) vlakbij de nieuw te bouwen varkensstal met een maxium debiet van m³/j. Dit water zal aangewend worden als drinkwater voor alle varkens. Water uit de folieput zal naast de beregening in de fruitteelt ook aangewend worden als waswater in de luchtwasser. In de folieput wordt hetzelfde water verzameld als in de huidige situatie, met daarbij komende het hemelwater dat valt op de nieuw te bouwen stal. De nieuwbouwstal heeft een oppervlakte van m², waardoor er m³ extra hemelwater beschikbaar is. Gezien in de toekomstige situatie de werkelijke verbruiken in de lijn zullen liggen van de huidige situatie (quasi evenredige toename met het aantal dierplaatsen), en bijgevolg lager zijn dan de theoretische waterbehoefte kan er uitgegaan worden van geen of een verwaarloosbaar effect. Waterbronnen Het bedrijf maakte tot nu toe gebruik van grondwater als beregeningswater voor de tuinbouw. In de toekomstige situatie zal grondwater uit de nieuwe aangevraagde grondwaterwinning 2 enkel gebruikt worden voor hoogwaardige toepassingen, nl. drinkwaterwater varkens. Het grondwater uit de bestaande boorput 1 wordt verzameld in de folieput waaruit ook water gebruikt wordt voor laagwaardige toepassingen, nl. waswater in de luchtwasser en beregenen in de fruitteelt. Zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt door het gebruik van grondwater voor laagwaardige toepassingen uitgegaan van een negatief effect, rekening houdend dat de maximale beschikbare hoeveelheid hemelwater (van alle daken en loodsen) wordt opgevangen en gebruikt. Enkel indien er onvoldoende drainagewater en hemelwater beschikbaar is in de folieput wordt dit aangevuld met water uit de bestaande boorput (grondwaterwinning 1). Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 116/293

117 5.2.5 SYNTHESE Voor de bouw van de nieuwe stal kan er mogelijks tijdens de aanlegfase een bronbemaling vereist zijn. Gezien de korte bemalingsduur met een beperkte debiet, de voorziene infiltratie en het feit dat de invloedsfeer van de bemaling binnen het bedrijfsterrein bevindt, wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Op de groengebieden worden er geen relevanten effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt. De bestaande grondwaterwinning 1 veroorzaakt zowel in de huidige als toekomstige situatie een gering negatief effect op de dichtste naburige bedrijfsvreemde grondwaterwinning. De nieuw aan te vragen (regularisatie) grondwaterwinning 2 veroorzaakt een gering negatief effect op de dichtste naburige grondwaterwinning en geen of verwaarloosbaar effect op de bestaande grondwaterwinning 1. Op het bedrijf is er zowel in de huidige als toekomstige situatie opslag van bepaalde risicostoffen. De aanwezige tanken werden nog niet gekeurd, waardoor in de huidige situatie wordt uitgegaan van een matig negatief effect. Zodra de bestaande tank een periodieke keuring heeft ondergaan en de nieuw te plaatsen mazouttank en petroleumtank geplaatst wordt conform de voorschriften wordt er in de toekomstige situatie uitgegaan van een gering negatief effect. Zowel de huidige als toekomstige situatie wordt beschouwd als een gering negatief effect. Opslag van reinigings-, ontsmettings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen worden beoordeeld als een gering negatief effect doordat gebruik gemaakt wordt van erkende producten die op een veilige plaats worden gestockeerd. Door de jaarlijkse of 6-maandelijkse lekdichtheidscontrole van de koelinstallaties wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie uitgegaan van een gering negatief effect. De huidige transformator voldoet aan de wettelijke normen en de nieuwe transformator wordt van een inkuiping voorzien waardoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. In de toekomstige situatie wordt een varkensstal met luchtwasser gebouwd. Er is voldoende opslag van spuiwater waardoor dit wordt beoordeeld als een gering negatief effect. Zowel in de huidige als de toekomstige situatie is er voldoende opslag van reinigingswater waardoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Door voldoende varkensmestopslagcapaciteit en het aanwezig zijn van peilputten waaruit blijft dat er geen indicaties van lekken zijn, wordt in de huidige situatie uitgegaan van een gering negatief effect. In de toekomstige situatie wordt in overleg met LNE 2 extra peilputten geplaatst die eveneens zullen onderworpen worden aan een 3 jaarlijks grondwateronderzoek, waardoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Er is voldoende mestopslagcapaciteit voor de paardenmest op de mestvaalt, die conform Vlarem II werd ingericht. Hierdoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. In de toekomstige situatie wordt een peilput aangelegd in overleg met een erkende MER-deskundige in de discipline water. Jaarlijks worden gewonnen volumes, analyses en peilmetingen ingediend via het IMJV. Er wordt bijgevolg uitgegaan van een gering negatief effect. In de huidige situatie infiltreert het hemelwater dat valt op de betonverharding in de bodem rond het bedrijf. Het hemelwater van de daken wordt opgevangen in een folieput van m³. In de huidige situatie wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. In de toekomstige situatie blijft de waterhuishouding van de bestaande betonverharding behouden. Het hemelwater van de nieuw aan te leggen betonverharding, infiltreert in de nabij liggende bodem. Het hemelwater dat valt op de nieuw te bouwen varkensstal wordt opgevangen in een hemelwaterput van 10 m³ waarna het overloopt in de folieput van m³ met een buffervolume van m³. Volgens de berekeningen van buffervoorziening dient een buffervolume van 142 m³ met een ledigingsdebiet van 11,3 l/s beschikbaar te zijn. Bij het toekennen van de afwijking op de stedenbouwkundige verordening en de ligging van het bedrijf in niet overstromingsgevoelig gebied wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar negatief effect. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 117/293

118 Het huishoudelijk afvalwater van de woning en het sanitair water van het personeel wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie geloosd op het oppervlaktewater na behandeling in een kleinschalige waterzuiveringsinstallatie. Er wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Zowel in de huidige als toekomstige situatie is het totale werkelijk waterverbruik < of = de theoretische waterbehoefte waardoor wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect inzake waterverbruik. Zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt grondwater gebruikt zowel voor laagwaardige toepassingen waardoor wordt uitgegaan van een negatief effect. Rekening houdend dat de maximale beschikbare hoeveelheid hemelwater van alle gebouwen wordt opgevangen en gebruikt en dat grondwater enkel wordt aangewend indien er onvoldoende hemelwater en drainagewater beschikbaar is MILDERENDE MAATREGELEN Reeds toegepast in de huidige situatie eerst droog reinigen van stallen alvorens nat schoon te spuiten gebruik van erkende producten. lekdichtheidscontroles van de koelinstallaties keuring transformator geen lozing van bedrijfsafvalwater, voldoende opvang reinigingswater aanwezigheid van peilputten + controle op lekdichtheid hemelwater van alle daken wordt opgevangen folieput doet dienst als buffervoorziening Geplande maatregelen periodieke keuring mazouttank en petroleumtank opslag van spuiwater in silo bouw van extra mestkelder om mest gedurende 1 jaar te kunnen stockeren plaatsen van 2 extra peilputten (in overleg met LNE) in kader van lekdichtheid van mestkelders plaatsen van 1 peilput onder toezicht van een erkende MER-deskundige in kader van grondwaterwinning hemelwater van de nieuw te bouwen varkensstal opvangen in folieput en hergebruiken Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Volgende tips zijn belangrijk voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau: Herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 118/293

119 Verder gebruik maken van een waterzuinige hogedrukreiniger. Hiermee kan het waterverbruik in vergelijking met een klassieke tuinslang tot de helft teruggebracht worden. De meest efficiënte hogedrukreinigers hebben een debiet van 6,5 l/min. Zowat alle types laten het gebruik van alternatieve waterbronnen vrij van bezinkbare deeltjes- toe. Bij gebruik van niet-leidingwater raden de producenten een extra voorfilter aan. Zorg bij het gebruik van een hogedrukreiniger altijd voor voldoende verluchting. Gebruik van goede drinkbakken, nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van vlotter, Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 119/293

120 5.3 BODEM AFBAKENING STUDIEGEBIED Inhoudelijke afbakening De directe ingrepen op de bodem binnen het projectgebied kunnen veroorzaakt worden door het vergraven van de bodem in functie van de aanleg van nieuwe infrastructuren en grondverontreiniging door lekkage van opslagtanks, mestkelders,. Depositie van verzurende stoffen zijn vnl. van belang voor de gevolgen op vegetatie en zullen dan ook in de discipline fauna & flora behandeld worden. Ook effecten op de bodem door het uitrijden van mest worden mee in rekening gebracht te worden, niettegenstaande het uitrijden van mest in feite geen directe link heeft met MER-plichtig project (zelfs zonder de uitbating van de stallen dienen de landbouwgronden bemest te worden) Geografische afbakening Het studiegebied omvat dan ook de onmiddellijke omgeving van het projectgebied en de in gebruik zijnde landbouwgronden TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK De voornaamste gegevensbronnen zijn: Geologische kaart van België, Vlaams Gewest, schaal 1/ (Belgische geologische dienst) Bodemkaart van België, schaal 1/ (Instituut tot aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw, I.W.O.N.l.) Topografische kaart Databank Ondergrond Vlaanderen METHODIEK Voor de bespreking van de referentiesituatie voor de discipline bodem wordt een beschrijving gegeven van de geologie in het studiegebied. De geologische informatie (diepte Tertiair, verschillende voorkomende formaties, dikte Quartair, ) wordt afgeleid uit de Geologische kaart van België (enerzijds met kaartmateriaal, anderzijds met informatie uit het bijhorend verklarend tekstgedeelte). Op basis van de Bodemkaart van België worden de bodemseries nagegaan die typerend zijn voor het bedrijf en de omgeving. Effecten op de bodem ten gevolge van de bedrijfsuitbating, zowel in de actuele situatie als in de geplande situatie kunnen zijn: Bodemverontreiniging door opslag risicostoffen Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting; Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden, verplaatsen van grond, etc. Bodemverontreiniging Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 120/293

121 Mogelijke puntbronnen van bodemverontreiniging op het bedrijf zijn: opslag van gevaarlijke producten (fossiele brandstoffen, reinigings-, ontsmettings- en ongediertebestrijdingsmiddelen, koelmiddelen, transformatorvloeistoffen) opslag van afvalwater (spuiwater, reinigingswater stallen) opslag van mest. Bodemverontreiniging hangt nauw samen met grondwaterverontreiniging, zoals reeds in het bovenstaande hoofdstuk 'water' werd behandeld. De potentiële effecten van hoger vermelde elementen op bodemverontreiniging kunnen als volledig gelijkaardig ingeschat worden als de effecten op potentiële grondwaterverontreiniging. Bijgevolg wordt hier niet meer op ingegaan. De afgegraven grond wordt weggevoerd en kan, indien verontreinigd, op andere plaatsen aanleiding geven tot bodemverontreiniging. Het Vlarebo regelt het afvoeren en hergebruik van grond. Bij de effectbespreking bodemverstoring in de geplande situatie wordt dan ook louter een grondbalans opgemaakt, waarbij aangegeven wordt hoeveel grond er zal worden aan- of afgevoerd. Effecten op bodemprocessen door verzuring & vermesting Vermesting en verzuring kan gebeuren door: Depositie van nutriënten die door het bedrijf werden uitgestoten: verzurende en vermestende depositie; Het uitrijden van mest op het land Calamiteiten: lek in de mestopslag Bij de effecten in de geplande situatie wordt een beschrijving gegeven op welke manier de mest wordt afgezet in de actuele en geplande situatie. Op deze manier wordt een inzicht gekregen in de werking van het bedrijf. Effecten worden hier echter niet aan gekoppeld. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline fauna & flora. Inzake effecten te wijten aan mogelijke lekken bij de mestopslag wordt verwezen naar de discipline water (grondwater). Bodemverstoring Door de aanleg van nieuwe infrastructuren kan er bodemverstoring optreden. Naast het effect op aantasting van het bodemprofiel kan dit eveneens een verstoring van het archeologisch bodemarchief veroorzaken. Voor dit laatste wordt verwezen naar de discipline Landschappen, Bouwkundig erfgoed en Archeologie. Een beoordeling is mogelijk op basis van de landbouwtyperingskaart (opgemaakt door VLM in opdracht van de afdeling Land). Deze kaart heeft als doel een eenduidige differentiatie van het agrarisch gebied te bekomen. Hiervoor wordt in een eerste deel een waardering toegekend aan individueel geregistreerde landbouwpercelen op basis van bodemgeschiktheid, bemestingsnorm, perceelskenmerken en bedrijfskenmerken. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden dat de impact op het ruimtebeslag bij een nieuw bedrijf groter is dan bij een bestaand bedrijf. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 121/293

122 Tabel 61: Significantiekader ter beoordeling van de bodemverstoring Toetsing Geen nieuwe infrastructuren; nieuwe infrastructuren enkel ter hoogte van het bestaande bedrijfsterrein en aansluitend aan bestaande gebouwen (waar geen akkerbouw plaatsvindt), uitbreiding bestaand bedrijf op aanliggend perceel ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage of matige waardering; inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage waardering. Uitbreiding bestaand bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) hoge waardering; of inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met matige waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met hoge waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met zeer hoge waardering Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect ANALYSE REFERENTIESITUATIE Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlagen. Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Kaart bodemtypes Figuur 17 Kaart bodemtextuur Belgische bodemclassificatie Figuur 18 Landbouwgebruik percelen 2014 Figuur Beschrijving geologie Ter hoogte van het bedrijf en de percelen zijn de Zanden van Berchem en/of Voort de dagzomende laag. Deze formatie wordt gevormd door grijs halfgrof tot grof glimmerhoudende, kwartsrijke zanden met regelmatig dunne klei. Quartair De quartaire afzettingen bezitten in het studiegebied een dikte van + 55 m (afgeleid uit de Geologische kaart van België, kaartblad 2-8 Meerle - Turnhout). Tertiair De tertiaire afzettingen, die in het studiegebied onmiddellijk onder het Quartair dek worden teruggevonden, zijn van jong naar oud: - Formatie van Gent: dit pakket bestaat uit massief tot horizontaal gelaagd fijn zand met discontinue grofkorrelige laagjes - Formatie van Weelde, Lid van Turhout: kleiig tot zandig micahoudend niet kalkrijk complex. De kleiafzettingen zijn massief, subhorizontaal, lensvormig en in minder mate golvend gelaagd. Typerend zijn één of meerdere begroeiingshorizonten en/of bodemhorizonten. - Formatie van Weelde, Lid van Rijkevorsel: kleiig-zandig complex waarvan de dikte gemiddeld tussen de 5 en 10 m ligt. Ze is opgebouwd uit grijze tot blauwgrijze niet kalkhoudende klei, al dan niet silteus, soms overgaand naar zwarte tot donkerbruine klei als gevolg van het venig of humeus karakter. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 122/293

123 - Formatie van Malle, Lid van Brasschaat: zandig complex waarvan dikte schommelt van minder dan 10 m tot 30 m. Het complex heeft dominante korrelgrootteverdeling gaande van zeer fijn tot halffijn zand. Typerende mineralen zijn mica's en glauconiet. - de Formatie van Merksplas: de dikte schommelt tussen de 2 tot 15 m. Deze formatie bestaat uit een formatie van Merksplas A en B Beschrijving bodem Het bedrijf is gelegen in een gebied met bodemkenmerken Zeg en Zdgy en omgeven door Zcg(y) en Zegy. Tabel 62: Omschrijving bodemtype projectgebied (bron : kaart bodemtype geopunt Vlaanderen) bodemtype Zeg(y) Omschrijving bodemtype Natte zandbodem met duidelijk ijzer en/of B-horizont textuurklasse Zand drainageklasse nat bodemtype Zdgy Omschrijving bodemtype Matig natte zandbodem met duidelijk ijzer en/of B horizont zwaarder wordend in de diepte textuurklasse Zand drainageklasse Matig nat bodemtype Zcg(y) Omschrijving bodemtype Matig droge zandbodem met duidelijk ijzer en/of B horizont (zwaarder wordend in de diepte) textuurklasse Zand drainageklasse Matig droog Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 123/293

124 Het bedrijf en de omgeving ligt in een gebied van zandige gronden. Het landbouwperceel waarop de nieuw te bouwen stal komt, werd in 2014 en 2013 gebruikt voor de teelt van peren EFFECTBEPALING Effecten in de actuele situatie Bodemverontreiniging Opslag van gevaarlijke producten, afvalwater en mest De opslag van brandstof kan enkel in geval van een accidentele situatie verantwoordelijk zijn voor eventuele bodemverontreiniging. Gezien bovengronds en dubbelwandig of enkelwandig en ingekuipt uitgevoerd is het risico hierop beperkt. Bij eventuele accidentele situatie kan onmiddellijk ingegrepen worden om relevante effecten te vermijden. Door de gecontroleerde opslag van reinigings-, ontsmettings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen wordt hiervan evenmin impact verwacht, behoudens bij calamiteiten. De betonstructuren vermijden uitloging naar de bodem bij toepassing van deze stoffen. Door de jaarlijkse controle van de koelinstallaties door een bevoegd koeltechnicus worden lekken van het koelmiddel vermeden, waardoor geen impact op de bodem valt te verwachten met uitzondering van calamiteiten. De transformator is beschermd tegen binnendringen van hemelwater of grondwater zodat corrosie vermeden wordt en er geen transformatorvloeistoffen kunnen uitlogen en er geen impact verwacht wordt. Bijkomend is er aangepaste opslag voorzien van het reinigingswater zodat ook op dit punt geen impact te verwachten is behoudens bij calamiteiten. De ondergrondse mengmestkelders zijn lekdicht uitgevoerd zodat uitspoeling naar de bodem vermeden wordt. De mestvaalt is uitgevoerd met een mestdichte vloer en is omgeven door 3 mestdichte muren. Mestsappen worden opgevangen in een citerne om uitspoeling naar de bodem te vermijden. Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting: wijze van mestafzet De mest geproduceerd op jaarbasis door het vergund aantal dieren wordt voor 8 % op eigen grond uitgevoerd of op landbouwgrond van andere landbouwers via mesttransportdocument of burenregeling.de overige mest wordt afgevoerd naar een externe verwerkingsinstallatie. Bodemverstoring Verharding In de bestaande situatie dient rekening gehouden te worden met de bestaande verharding tussen de loods, woning en varkensstal. Deze verharding verhindert de infiltratie van het hemelwater Effecten in de geplande situatie T.o.v. de actuele situatie worden wijzigingen voorzien m.b.t.: Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 124/293

125 Bodemverontreiniging door wijziging in opslag van brandstof, voeder en mest (inclusief reinigingswater) Wijze van mestafzet Bodemverstoring (door aanleg nieuwe stal en verharding) Bodemverontreiniging Opslag van brandstoffen, bestrijdingsmiddelen en mest In de geplande situatie wordt een uitbreiding van de opslag voor brandstoffen voorzien. Mits te voldoen aan de wettelijke bepalingen aangaande de opslag kan verwacht worden dat er louter bij calamiteiten een impact te verwachten is. De totaal voorziene opslaghoeveelheden zijn dermate beperkt dat er qua impact nauwelijks een relevant effect te verwachten is in vergelijking met de actuele situatie. Onder de nieuwe transformator wordt een inkuiping voorzien waardoor geen impact wordt verwacht. De nieuw te bouwen ondergrondse mengmestkelders en de bovengrondse mestsilo voor opvang van spuiwater zullen lekdicht uitgevoerd zodat uitspoeling naar de bodem vermeden wordt. Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting: wijze van mestafzet In de nieuwe situatie zal er slechts nog 3 % van de mest op eigen grond afgezet worden of op grond van andere landbouwers (mesttransportdocument of burenregeling) en 97 % wordt afgevoerd naar een externe verwerkingsinstallatie. Dit aangezien het landbouwareaal hetzelfde blijft, maar de mestproductie hoger ligt o.w.v. meer varkens. Bodemverstoring De aanleg van de nieuwe stal leidt tot extra verharding. Effecten op infiltratie/afvoer van hemelwater worden bij de discipline water besproken. Door de bouwactiviteiten dient wel rekening gehouden te worden met compactie van de bodem t.h.v. de werfzone (dit is inherent aan de bouwactiviteiten). Gezien de opvang van het hemelwater dat op deze zone valt, en gezien het beperkte oppervlak, zijn van deze compactie dan ook nauwelijks effecten te verwachten. Bodembalans Voor de aanleg van een nieuwe varkensstal dient grond uitgegraven te worden voor plaatsen van de ondergrondse mestkelder en fundering. Er wordt 1.4 m diep grond uitgegraven op de plaast waar de nieuwe stal van m² komt. Dit geeft een grondverzet van m³ Aangezien de nieuwe stal op dezelfde hoogte komt als de bestaande stallen, zal er ongeveer met 60 cm verhoogd worden. Hierdoor zal er dus minder grond uitgegraven moeten worden, ongeveer m³. Deze grond zal o.a. ter plaatse gebruikt worden om te egaliseren en op te hogen. Een deel, vooral de zwarte grond, teelaarde, wordt ook door de exploitant gebruikt om te verspreiden op een perceel fruitbomen dat gerooid moet worden en heringeplant wordt. De zavel kan gebruikt worden als aanvulgrond, de vraag naar dit type grond is groot. Rekening houdende met een grondverzet van meer dan 250 m³ dient de initiatiefnemer volgens Vlarebo (hoofdstuk XIII) een technisch verslag te laten uitvoeren ter bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond. Er dient voldaan te worden aan de Vlarebo- en Vlareawetgeving. Bij toepassen van het Vlarebo wordt terzake nauwelijks een effect verwacht. Landbouwtyperingskaart Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 125/293

126 De percelen waarop de bestaande gebouwen en nieuw te bouwen stal komt, hebben op de landbouwtyperingskaart (opgemaakt door de VLM) een matige waardering voor landbouw. Er wordt dan ook uitgegaan van gering negatief effect SYNTHESE Behoudens bij calamiteiten kunnen de effecten op de bodem als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beschouwd worden. Hierbij wordt er uiteraard van uit gegaan dat aan alle wettelijke bepalingen voldaan wordt m.b.t. o.a.: Opslag van gevaarlijke producten Mestopslag Bodemverzet MILDERENDE MAATREGELEN De genomen maatregelen: De nieuw te bouwen stal is uitgerust met een volle betonnen vloer zodat uitspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt. Jaarlijks wordt een mestaangifte gedaan De geplande maatregelen : Er dient voldaan te worden aan de Vlarebo-wetgving voor wat betreft het grondverzet. De extra mest die geproduceerd wordt in de toekomstige situatie voor 97 % naar een externe mestverwerkingsinstallatie vervoerd. Indien er toch calamiteiten zouden optreden die een impact kunnen hebben op de bodem of het grondwater, worden zo snel mogelijk de nodige acties ondernomen om de verontreiniging weg te nemen of om de verdere verspreiding van de verontreininging te voorkomen, bv. door de verontreinigde grond af te voeren naar een daartoe vergunde inrichting. Uiteraard dienen hierbij de wettelijke bepalingen gevolgd te worden De verdere mogelijkheden : Er wordt verwezen naar de disciplines Water (inzake bodem- en grondwaterverontreiniging) en de discipline Fauna en Flora (inzake verzurende en vermestende deposities). Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 126/293

127 5.4 GELUID AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied geluid wordt bepaald door de op het bedrijf aanwezige geluidsproducerende infrastructuren en activiteiten (zoals de ventilatoren, het laden en lossen, ). Het studiegebied strekt zich uit tot op 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf conform de bepalingen in Vlarem II (Bijlage van Vlarem II). Indien er zich eveneens kwetsbare gebieden zoals natuurgebieden, stiltegebieden, woonkernen op minder dan 500 m van het landbouwbedrijf bevinden is het aangewezen het effect tot daar te beoordelen, wat in dit project niet het geval is.. De stallen zijn volgens het gewestplan Turnhout (B.S. 30/09/1977) volledig gelegen in agrarisch gebied. Kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m gelegen. In het schriftelijk leefomgevingonderzoek (SLO-2, 2008) werd gesteld dat de bronnen van lawaaihinder vanuit de landbouw vnl. landbouwwerktuigen, vee en ventilatoren van stallen zijn. In het kader van de activiteitengroep Landbouwdieren zijn dan ook de bronnen vee en ventilatoren belangrijk. Hieraan kunnen nog de vrachtwagens en landbouwvoertuigen toegevoegd worden die grondstoffen, eindproducten en afvalstoffen komen laden en lossen. Naast deze algemeen voorkomende bronnen dient voor de veeteelt ook in verschillende gevallen rekening gehouden te worden met mogelijke geluidshinder door mestverwerkingsinstallaties, bedrijfsactiviteiten zoals het vullen van silo s, enz. Geluidshinder in het kader van de aanleg- of afbraakfase wordt niet beoordeeld, aangezien het hinderniveau vergelijkbaar is met de woningbouw. De transportbewegingen kunnen naast een geluidsproductie ook zorgen voor verkeershinder. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline mens REFERENTIESITUATIE Op basis van de gegevens die afgeleid kunnen worden van de topografische kaart, orthofoto, het terreinbezoek wordt een inschatting gemaakt van de voornaamste geluidsproducerende elementen in de bedrijfsomgeving. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Binnen een straal van 200 m van de bedrijfspercelen (Figuur 20 in bijlage), ligt er slechts 1 bedrijfsvreemde woning. Het betreft de woning gelegen Brandakkers 8. Deze woning werd aangekocht door de exploitant Bruneel Koen. Verder zijn er enkele landbouwbedrijven gelegen binnen de straal van 200 m. Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden kan dan voor het L A95,1h voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd worden. Deze waarden liggen bijgevolg 10 db(a) lager dan de milieukwaliteitsnormen voor agrarische gebieden. Dit zijn echter normale waarden voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid in agrarisch gebied wanneer er geen stoorbronnen zijn in de onmiddellijke omgeving. Bijvoorbeeld voor agrarische gebieden waar er geen autosnelwegen of drukke primaire wegen binnen een straal van 2 km of geen industriegebieden binnen een straal van 500 m gelegen zijn GEVOLGEN VAN GELUIDSHINDER Geluidshinder en/of een verhoging van het omgevingsgeluid kan effecten hebben op de volgende gebieden: Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 127/293

128 mentale en fysische gezondheidsproblemen van de mens; rustverstoring van de mens (slaapstoornissen, verminderd gebruik van woongedeelten,...); negatieve invloed op de kwaliteitsbeleving van het milieu; rustverstoring van fauna (o.a. populatiewijzigingen). Naast een beoordeling volgens Vlarem zal de discipline Geluid informatie aanreiken voor de discipline Mens en Fauna en Flora METHODIEK Bepalen van de geluidsemissie In eerste instantie worden alle relevante geluidsbronnen op het bedrijf aangeduid en worden deze bronnen zoveel mogelijk gekwantificeerd. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen continue bronnen en incidentele bronnen. Incidenteel geluid wordt gedefinieerd als geluid waarvan het niveau weinig frequent verhoogt ingevolge gebeurtenissen die langer dan 2 seconden duren; de niveauverhogingen worden gemeten als LAeq,1s en duren in totaal niet langer dan 10% van de duur van de desbetreffende beoordelingsperiode(n). De dagperiode is van 7u tot 19u, de avondperiode van 19u tot 22u en de nachtperiode van 22u tot 7u, zodat we met volgende tijdsduren per beoordelingsperiode moeten rekening houden voor de bepaling van incidenteel geluid : voor de dagperiode betekent dit m.a.w. minder dan 72 minuten, voor de avondperiode minder dan 18 minuten en voor de nachtperiode minder dan 54 minuten. Geluid dat niet aan bovenstaande definitie voldoet, wordt beschouwd als continu geluid. Aangezien de in Vlarem opgenomen grenswaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact als één geheel te worden beoordeeld. Enkele geluidstechnische begrippen In deze paragraaf definiëren we enkele begrippen die van belang kunnen zijn. Verder info is terug te vinden in het richtlijnenboek geluid en trillingen. Geluidsdrukniveau (L p) Geluidsdrukken kunnen zeer sterk uiteenlopende waarden hebben. Indien geluid zou weergegeven worden in Pascal zou dit leiden tot enorm grote en moeilijk hanteerbare getallen om mee te werken (de verhouding gehoordrempel/pijngrens is groter dan een miljoen). Geluidsdruk wordt daarom uitgedrukt aan de hand van geluidsdrukniveau (verwijzend naar een referentiewaarde). Het geluidsdrukniveau Lp wordt als volgt gedefinieerd: Lp= 10.log 10(p²/p 0²) (db) met p 0 = 20µPa Specifieke geluid (Lsp) De getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting of een deel ervan karakteriseert en die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 128/293

129 L A95,T De waarde van het achtergrondgeluidsdrukniveau volgens Vlarem II (indien de waarneemperiode T = 1uur). L W, L WA Het geluidsvermogenniveau (lineair of A-gewogen). Het is een maat voor het uitgestraalde geluidsvermogen. Het is een éénduidig cijfer voor een bepaalde bron. Voor een puntbron geldt in het vrije veld volgende relatie tussen geluidsdrukniveau en geluidsvermogenniveau: LWA = LPA log r (r = afstand in m) Bepalen van de geluidsimmissie Voor de bepaling van het specifiek geluidsniveau (Lsp) in de omgeving van een veeteeltbedrijf, wordt hier een vereenvoudigde methode voorgesteld. Volgende formule berekent het geluidsniveau op een plaats op r meter van de bron (= de afstand tot aan de meest nabij gelegen bron op het bedrijf of centrum) en zonder afscherming tussen bron en immissiepunt : L sp = L wtot log( 4 r² ) - 0,5 r /100 Met r de afstand tot het centrum van een deelinrichting of de afstand tot de meest nabij gelegen bron op het bedrijf De factor 0,5r/100 houdt rekening met de luchtabsorptie *. Op 500 m treedt er een reductie op van 2,5 db(a). * In principe is dit frequentie-afhankelijk. Er werd hier enkel de luchtabsorptie bepaald voor de 1000 Hz octaafband. Deze frequentie is wel meestal het meest db(a) bepalend Beoordeling van de geluidsimmissie Continue bronnen Aangezien de in Vlarem opgenomen richtwaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact van de continue bronnen als één geheel te worden beoordeeld. Toetsing van het continue geluid dient dus te gebeuren met alle geluidsbronnen samen die als continu kunnen worden beschouwd en samen simultaan in werking kunnen zijn. Vlarem II definieert het specifiek geluid als de getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting, of een deel ervan karakteriseert, die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. De beoordeling gebeurt door het berekende geluidsniveau te toetsen t.o.v. richtwaarden die zijn opgenomen in Vlarem. De richtwaarden worden gehanteerd voor bestaande of te hervergunnen installaties. Voor nieuwe installaties of veranderingen (aanzienlijke uitbreidingen) worden de grenswaarden gehanteerd. Voor de definities van bestaande/nieuwe inrichtingen verwijzen we naar paragraaf van het richtlijnenboek geluid en trillingen Richtwaarden/Grenswaarden Volgens de voorschriften van Vlarem II, hoofdstuk 4.5. Beheersing van geluidshinder gelden volgende richtwaarden (RW) voor het specifiek geluidsniveau (Lsp) in open lucht. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 129/293

130 Tabel 63: Richtwaarden in db(a) voor Lsp in open lucht volgens bijlage van Vlarem II Categorie Overdag s Avonds s Nachts (7u tot 19u) (19u tot 22u) (22u tot 7u) 1.Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie 2.Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van industriegebieden niet vermeld in punt 3 of van gebieden voor gemeenschapsvoorziening en openbare nutsvoorzieningen 3.Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500m van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden tijdens de ontginning Woongebieden Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens ontginning 6.Recreatiegebieden uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie 7.Alle andere gebieden, uitgezonderd : bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgesteld Bufferzones Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens ontginning Agrarische gebieden Opmerking : Als een gebied valt onder twee of meer punten van de tabel, dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing Voor nieuwe inrichtingen is de grenswaarde afhankelijk van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Indien het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid gelijk is aan of hoger is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan moet de continue component van het specifiek geluid, voortgebracht door de nieuwe inrichting beperkt worden tot het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid verminderd met 5 db(a), waarbij eveneens dient voldaan te zijn aan de bovenstaande richtwaarde. Indien het oorspronkelijk omgevingsgeluid (L A95,1h) lager is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan worden er voorwaarden opgelegd, afhankelijk van de ligging: Gebieden 1, 4, 6, 7: Lsp <=RW 5 én Lsp <= L A95,1h Gebieden 2, 3, 5, 8, 9 of 10: Lsp <= RW 5 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 130/293

131 Agrarische gebieden vallen onder de categorie 10 agrarische gebieden. Er is een gelijkstelling van de milieukwaliteitsnormen en richtwaarden voor geluid voor agrarische gebieden en woongebieden. Voor nieuwe inrichtingen en verandering van bestaande inrichtingen in gebieden die vallen onder categorie 10 'agrarische gebieden' moet getoetst worden t.o.v. de norm RW Significantiekader uit het richtlijnenboek geluid en trillingen Hierna geven we het significantiekader weer zoals dat is opgenomen in het RLB geluid en trillingen. De scores 0, +1, +2 en +3 krijgen respectievelijk de beoordeling geen of verwaarloosbaar effect, gering positief, matig positief en positief effect. Tabel 64: Significantiekader geluid Invloed op omgeving Eindscore na correctie Voldoet aan het Vlarem? Lna-Lvoor* tussenscore Nieuw of verandering Bestaand ΔLAX,T (effectscore) Lsp GW Lsp>GW Lsp RW RW<Lsp RW+10 Lsp>RW+10 ΔLAX,T> <ΔLAX,T <ΔLAX,T ΔLAX,T /-2 ** ΔLAX,T< ΔLAX,T< ΔLAX,T< ΔLAX,T : verschil in omgevingsgeluid in db(a) voor en nadat een project zal zijn uitgevoerd Met T = duur in seconden Met X: ofwel N parameter van statistische analyse (LAN,T), in Vlarem wordt N = 95 gebruikt ter toetsing aan de milieukwaliteitsnorm eq voor het equivalente geluidsdrukniveau (LAeq,T), van het omgevingsgeluid. GW : grenswaarde volgens het beslissingsschema van Vlarem II RW : richtwaarde Lsp : specifiek geluid *bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was. Bij een hervergunning van een inrichting met een mix van bestaande & nieuwe bronnen is het oorspronkelijk omgevingsgeluid voor de nieuwe bronnen, het omgevingsgeluid met de bestaande bronnen van de inrichting in werking. ** de keuze -1 ofwel -2 is afhankelijk van de grootte van de overschrijding van de GW (al dan niet binnen het betrouwbaarheidsinterval van de berekende specifieke immissie). De uiteindelijke negatieve scores worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 131/293

132 -1 (gering negatief effect) Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -2 (matig negatief effect) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, te koppelen aan de langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -3 (negatief effect) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan de korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden Incidentele bronnen Het incidenteel geluid moet afzonderlijk worden getoetst aan de hiervoor in Vlarem II gehanteerde waarden. Hiervoor is het maximaal voorkomende L Aeq,1s ter hoogte van de immissiepunten van de diverse activiteiten voor de effectbepaling van belang. Volgens bijlage van VLAREM II geldt als richtwaarde uitgedrukt in db(a) in open lucht van hinderlijk ingedeelde inrichtingen voor incidentele geluidsbronnen, de toepasselijke richtwaarde vermeerderd met 15 db(a) tijdens de dag en 10 db(a) s avonds en s nachts. Bij incidenteel geluid gaat het telkens om kortstondige gebeurtenissen die beschreven worden door L Aeq,1s en waarvan het maximum moet worden getoetst aan de hiervoor geldende normen in Vlarem II. Tabel 65: Normen voor incidenteel geluid Richtwaarden uitgedrukt in db(a) Overdag s Avonds s Nachts Toepasselijke waarde+ 15 Toepasselijke waarde + 10 Toepasselijke waarde + 10 De toepasselijke waarde is: voor nieuwe inrichtingen: richtwaarde in Tabel 63 verminderd met 5 db(a) (voor alle gebieden) voor bestaande inrichtingen: richtwaarde in Tabel 63. M.a.w. voor een nieuwe installatie in agrarisch gebied (gebied 10 - die niet voldoet aan categorie 2 of 3) dient er voor een incidentele geluidsbron overdag getoetst te worden aan: toepasselijke waarde + 15 = waarde uit Tabel 63' = = 55 db(a) Conclusie van de beoordeling Er zal aangegeven worden welke geluidsniveaus verwacht worden ter hoogte van de beoordelingspunten. Dit zijn in eerste instantie de meest nabijgelegen woning en/of op 200 m vanaf de perceelsgrens. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 132/293

133 Er wordt in de tabel aangegeven wat de richtwaarde of grenswaarde is per beoordelingspunt en beoordelingsperiode, en of er al dan niet een overschrijding optreedt. Voor het continu geluid wordt ook de significantie van het effect in de tabel opgenomen. Bij een matig negatief of negatief effect (-2 of -3) dient er nooodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen. Bij een gering negatief effect (-1) is onderzoek naar milderende maatregelen minder dwingend. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden zowel de effecten beoordeeld van de bestaande situatieen de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding BEPALING VAN DE VERSCHILLENDE GELUIDSBRONNEN Ventilatoren De voornaamste continue geluidsbronnen zijn de ventilatoren. Uit technische brochures van stalventilatoren (meestal axiale ventilatoren) en op basis van emissiemetingen blijkt dat het geluidsniveau op 1 m i.f.v. het vermogen varieert van 60 tot 74 db(a). Dit betekent een geluidsvermogenniveau (L w) van 71 à 85 db(a). Deze waarden zijn enkel indicatief en het juiste geluidsniveau hangt van een aantal factoren (aantal, geluidsemissie, spectrum) af. Ter controle werd een emissiemeting uitgevoerd aan een dergelijke axiale ventilator. Op 1 m van de ventilator werd bij een normale werking 54 db(a) gemeten en 74 db(a) bij vol vermogen. Ook het effect van de aanwezige (natuurlijke) geluidsschermen/gebouwen kan niet ingeschat worden zonder een geluidsmodel op te stellen. Aanbevolen wordt om, indien het geluidsvermogenniveau van de aanwezige ventilatoren niet gekend is, rekening te houden met 85 db(a). Het effect op de immissiepunten houdt in een vereenvoudigde methode geen rekening met afscherming. Voor de ventilatoren aanwezig op het bedrijf van Bruneel Koen zijn geen gegevens beschikbaar, er wordt dan ook uitgegaan van 85 db(a) geluidsvermogenniveau. Er kunnen wel een aantal reducties in rekening worden gebracht afhankelijk van de ligging van de ventilatoren in dakkokers of voor een luchtwasser. Voor ventilatoren gelegen in kokers wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht o.w.v. de positionering onderin de koker. Op het bronvermogen van de ventilatoren voor het luchtwasserpakket is een reductie van 10 db(a) toegepast o.w.v. de aanwezigheid van een wasserpakket achter de ventilatoren. Deze reductie vinden we terug in een Nederlands akoestisch onderzoek (Exlan Consultants BV, 2011). In een ander akoestisch onderzoek van het Milieu Adviesbureau BV, 2010 (akoestisch onderzoek rapportnummer 210-SSm51l-il-v1) geeft men een reductie aan van 11,8 db(a) voor de ventilatoren voor een luchtwasser. Uittreksels van het betreffende akoestisch onderzoek wordt in bijlage 18.4 toegevoegd. Voor de ventilatoren die geplaatst zijn in kokers op het dak, brengen we bijgevolg 85 db(a) - 3 db(a) = 82 db(a) in rekening bij de berekeningen, voor de ventilatoren geplaatst voor de luchtwasser brengen we 85 db(a) - 10 db(a) = 75 db(a) in rekening. De demping door het luchtwasserpakket is waarschijnlijk meer dan 10 db(a), waardoor we uitgaan van een worst-case scenario. In de huidig vergunde situatie zijn er 29 ventilatoren aanwezig. Stal 1 wordt mechanisch geventileerd met 5 ventilatoren in het dak. Bij stal 2 en stal 3 zijn er telkens 12 ventilatoren aanwezig in het dak. Het zijn allen ventilatoren met diameter 0,5 m. In de toekomstige situatie wordt een nieuwe stal gebouwd, die voorzien is van een luchtwasser. De ventilatoren leiden de stallucht vanuit het centrale verzamelkanaal naar de luchtwasser. Door de onderdruk wordt de lucht per compartiment in het centraal kanaal gebracht. Er worden 14 ventilatoren geplaatst voor de luchtwasser. Door de aanwezigheid van de luchtwasser, zal het geluid van de ventilatoren gedempt worden. Voor het geluidsvermogen Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 133/293

134 van de ventilatoren rekenen we daarom in de discipline geluid met een vermogen van 75 db(a) voor deze ventilatoren. Een reductie van 10 db(a) wordt aangenomen o.w.v. de demping door het luchtwassysteem. Dit is een meer realistische aanname voor ventlatoren bij de aanwezigheid van een luchtwassysteem. Bij koudere temperaturen (winter of s nachts) zullen de ventilatoren minder werken dan in de zomer op warme dagen. Het aantal ventilatoren die op vol vermogen in werking zijn hangt ook af van het aantal en de grootte van de dieren die zich op dat moment in de stallen bevinden. Hier worden cfr. het Richtlijnenboek Landbouwdieren volgende aannames gedaan : 1/3 van het totaal aantal ventilatoren voor de dag en avondperiode (of dus 9,7 ventilatoren in de huidige situatie en 14,3 in de toekomstige situatie). 1/5 van het totaal aantal ventilatoren voor de nachtperiode (of dus 5,8 ventilatoren in de huidige situatie en 8,6 in de toekomstige situatie) De ventilatoren zijn niet allen gelijttijdig met vol vermogen in werking. De aanname van 1/3 en 1/5 van het totaal aantal ventilatoren voor respectievelijk de dag- en avondperiode en de nachtperiode wordt gehanteerd conform het Richtlijnenboek Landbouwdieren. Het totale geluidsvermogenniveau van de ventilatoren in werking wordt berekend als volgt: L wtot_ventilatoren = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10) ) Met N het totaal aantal identieke ventilatoren met dezelfde geluidsemissie Lwi_ventilator : het geluidsvermogenniveau van één ventilator of bron Lwtot_ventilatoren : het totale geluidsvermogenniveau van alle identieke ventilatoren Laden en lossen Tabel 66: Transporten in de huidige en de toekomstige situatie Grondstof Huidige situatie Toekomstige situatie Tijdstip Type Duurtijd Transporten Transporten transport transport Aanvoer ± 25 transporten/jaar ± 50 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 60 min biggen Aanvoer ± 73 transporten/jaar ± 194 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 60 min krachtvoeder Aanvoer ± 4 transporten/jaar ± 4 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 30 min brandstof Afvoer ± 38 transporten / jaar ± 100 transporten / jaar 's nachts Vrachtwagen 90 min vleesvarkens Afvoer mest ± 100 transporten/jaar ± 272 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 30 min / Tractor Afvoer 2 x per week 2 x per week overdag Vrachtwagen 15 min kadavers Verkoop 30 auto's/dag 30 auto's/dag 's nachts Auto/vrachtw 30 min appelen Verkoop peren (thuisverkoop) 12 vrachtwagens/week (leveringen) (thuisverkoop) 12 vrachtwagens/week (leveringen) agen Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 134/293

135 968 transporten/jaar 1348 transporten/jaar 19 transporten/week 26 transporten/week Tijdens het vullen van de voedersilo s kan er geluidshinder optreden als gevolg van de compressor op de vrachtwagen die het voeder komt lossen. Afhankelijk van het type compressor (omkast, geluidsarm, ) kan een geluidsniveau van 80 à 100 db(a) voorkomen op 1 m afstand tot de compressor. Eén voederlevering duurt gemiddeld genomen ongeveer 60 minuten (= duur effectieve geluidsproductie) en kan beschouwd worden als incidenteel geluid. Tijdens het laden en lossen van grondstoffen, eindproducten en afvalstoffen treedt de meeste geluidshinder op door de vrachtwagen zelf. De vrachtwagens rijden tot aan de stallen en worden daar op het verharde deel van het bedrijf geparkeerd. Er zal steeds gevraagd worden om de motor van de vrachtwagen af te leggen, wat de lawaaihinder sterk zal reduceren. Tijdens het laden van dieren worden de motoren van de vrachtwagens stilgelegd. Het laden van vleesvarkens duurt ongeveer 90 minuten. Het laden van de dieren zal na iedere ronde gebeuren. Deze activiteit zal 's nachts gebeuren. Het lawaai van de dieren zelf treedt enkel op wanneer ze van de stallen naar de vrachtwagen worden geleid en is bijgevolg een incidenteel geluid. Tijdens het laden en lossen kunnen er zich ook andere fluctuerende geluiden voordoen zoals het dichtklappen van een laadklep. Tijdens het laden en lossen van overige producten, blijft de motor van de vrachtwagen draaien. Het betreft hier volgende transporten: aanvoer van brandstof, afvoer van mest en afvoer van kadavers. Gemiddeld duurt het leveren van brandstof 30 minuten. Voor de afvoer van mest en kadavers is de duurtijd ongeveer 15 minuten. Al deze transporten gebeuren normaal gezien overdag. De transporten voor thuisverkoop van appelen en peren betreft een 30-tal personenwagens per dag, en worden niet meegenomen als incidentele bron. Er gebeuren ook leveringen van appelen/peren met een eigen vrachtwagen van het bedrijf. Het gaat over gemiddeld 12 vrachtwagens per week vanuit het bedrijf. De vrachtwagen vertrekt voor 7 u 's morgens. Ook het transport dat van en naar het landbouwbedrijf rijdt kan in de meeste gevallen beoordeeld worden als incidenteel geluid. In de bestaande toestand spreken we van gemiddeld 19 transporten (met vrachtwagen) per week. In de toekomstige toestand is er een toename van het aantal tot 26 transporten per week. Per uur spreken we over een gemiddelde van minder dan 1 vrachtwagenbeweging. Het uitdrukken in LAeq,1h is bijgevolg niet erg zinvol Landbouwdieren Lawaaihinder van varkens is weinig frequent en komt enkel voor wanneer de dieren gestoord worden of bij gebrek aan voedsel. In de nabijheid van het bedrijf worden geen lawaaierige activiteiten uitgevoerd zodat externe factoren zelden verantwoordelijk zullen zijn voor het storen van de dieren. Binnen de inrichting zelf zullen de dieren door het personeel zo min mogelijk gestoord worden. De dieren zullen ad libidum gevoederd worden, waardoor deze ook minder schreeuwen om voedsel. Met uitzondering van het laden van de dieren kan er ook weinig lawaaihinder van de dieren zelf verwacht worden EFFECTINSCHATTING - BESTAANDE SITUATIE Geluidsemissie van de bestaande inrichting Continue geluidsbronnen Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 135/293

136 Het totale geluidsvermogenniveau van dit landbouwbedrijf in de bestaande situatie op het moment dat alle continue bronnen simultaan in werking zijn wordt dan bekomen door de geluidsniveaus op te tellen. In de huidig vergunde situatie zijn er 29 ventilatoren aanwezig. Dagperiode en avondperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/3 e in werking) : L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (9,7 x 10 8,2 ) = 91,85 db(a) Nachtperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/5 e in werking) : L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (5,8x 10 8,2 ) = 89,63 db(a) Incidentele bronnen Volgende activiteiten, die als incidenteel kunnen beschouwd worden zijn relevant voor dit landbouwbedrijf : Lossen van veevoeder (compressor op vrachtwagen met geluidsdemper) : 111 db(a) Geluid van de dieren (i.h.b. varkesn) tijdens laden op de vrachtwagens : 115 db(a) Dichtslaan van een laadklep van vrachtwagens : 115 db(a) Kortstondig draaien van vrachtwagens : 95 db(a) Een overzicht van de transporten in de huidige situatie wordt weergegeven in Tabel Geluidsimmissie van de bestaande inrichting De beoordelingspunten zijn gelegen ter hoogte van de meest nabijgelegen woning ten NO, gelegen Bolksedijk 30 (niet-landbouw) en op 200 m van de perceelsgrens. Als centrum van de geluidsemissie voor de ventilatoren in de bestaande toestand wordt het centrum van de bestaande varkensstallen genomen, aangezien de ventilatoren gelijkmatig zijn verdeeld. Het verhandelen van de grondstoffen en eindproducten gebeurt op verschillende plaatsen, voornamelijk aan de achterkant van de bestaande stallen en op de verharde binnenplaats van het bedrijf. De korste afstand tussen de woning en laaden losplaats is 400 m. Tabel 67: Afstand geluidsbron-beoordelingspunt Beoordelingspunt Afstand tot geluidsbron (m) voor continue bronnen Afstand tot geluidsbron (laad-/losplaats) (m) voor incidenteel geluid Dichtste woning 370 m 400 m Op 200 m van de perceelsgrens 240 m 220 m Continue bronnen Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 136/293

137 Het specifiek geluidsniveau ter hoogte van de meest nabij gelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens ten gevolge van de bedrijfsuitbating zonder afscherming tussen bronnen en immissiepunt bedraagt dan: Tijdens de dag- en avondperiode t.h.v. de nabijgelegen woning en 200 m van de perceelsgrens: L sp = 91,85-10.log (4 370²) - 0,5*(370/100) = 27,6 L sp = 91,85-10.log (4 240²) - 0,5*(240/100) = 32,1 Tijdens de nachtperiode t.h.v. de nabijgelegen woning en 200 m van de perceelsgrens: L sp = 89,63-10.log (4 370²) - 0,5*(370/100) = 25,4 L sp = 89,63-10.log (4 240²) - 0,5*(240/100) = 29,8 Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,85 27,6 200 m perceelsgrens ,85 32,1 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,63 25,4 200 m perceelsgrens ,63 29, Incidentele bronnen Het berekende L Aeq,1s tengevolge het lossen van veevoeder bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,0 200 m perceelsgrens ,1 Het berekende L Aeq,1s tengevolge de overige transporten bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,0 200 m perceelsgrens ,1 Het berekende L Aeq,1s tengevolge het laden van de dieren of dichtslaan laadklep bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning m perceelsgrens , Beoordeling van de geluidsimmissie van de bestaande inrichting Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau getoetst aan de richtwaarde en het effect op het oorspronkelijk omgevingsgeluid bepaald. De basisvergunning van het bedrijf dateert van voor 1 januari 1993 en voldoet aan de definitie van een 'bestaande inrichting' volgens Vlarem II. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 137/293

138 Continue bronnen De ventilatoren op zich zijn geen ingedeelde inrichtingen volgens Vlarem II. We beschouwen de ventilatoren op het bedrijf als nieuwe geluidsbronnen, aangezien de huidige varkensstallen (opnieuw) werden gebouwd na In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de continue bronnen vergeleken met de grenswaarde (nieuwe inrichting). In de huidig vergunde situatie zijn er 29 ventilatoren aanwezig, die worden beschouwd als nieuwe inrichtingen. Tabel 68: Lsp continue bronnen- GW grenswaarde Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Grenswaarde nieuwe inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 27,6 27,6 25, voldaan voldaan voldaan 200 m perceelsgrens 32,1 32,1 29, voldaan voldaan voldaan In onderstaande tabel wordt het omgevingsgeluid van het bedrijf in de bestaande toestand vergeleken met de referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid, en wordt het verschil in omgevingsgeluid weergegeven (ΔL = Lna-Lvoor). Tabel 69: Omgevingsgeluid bestaande situatie - verandering omgevingsgeluid Immissiepunt Omgevingsgeluid bestaand bedrijf (=OOG + Lsp) ΔL=Lna-Lvoor Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 200 m perceelsgrens 35,7 32,0 28,2 0,7 2,0 3,2 36,8 34,2 31,1 1,8 4,2 6,1 Op basis van deze gegevens kunnen we stellen dat er voor het specifiek geluid van de continue bronnen geen overschrijding is van de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen voor alle beoordelingsperiodes en ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten. Er is wel een verhoging van het omgevingsgeluid. Op basis van Tabel 68 en Tabel 69, kan volgens het significantiekader volgende beoordeling afgeleid worden: Tabel 70: Beoordeling continue bronnen bestaande situatie Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 138/293

139 T.h.v. de dichtste woning is er tijdens de avond en tijdens de nacht een matig negatief effect. Tijdens de dag is er geen tot verwaarloosbaar effect. Hier dient eveneens opgemerkt te worden dat er bij de bepaling van de geluidshinder geen rekening wordt gehouden met afscherming. Tussen het bedrijf en de dichtste woning zijn er gebouwen aanwezig en diverse groenaanplantingen. In de huidige toestand wordt er voor de continue geluidsbronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Bijgevolg dienen geen milderende maatregelen genomen te worden voor het bedrijf in de huidige toestand (beslissingsschema Vlarem II) Incidentele bronnen De transporten die voorkomen op het bedrijf, beschouwen we als bestaande incidentele bronnen. Het waren transporten die reeds bestaande waren vanaf de basisvergunning van het bedrijf, m.n. van vóór In onderstaande tabel wordt het L Aeq,1s van de incidentele bronnen vergeleken met de richtwaarde voor een incidenteel geluid voor een bestaande inrichting. Tabel 71: Lsp incidentele bronnen - RW richtwaarde Immissiepunt L Aeq,1s van het incidenteel geluid Laden dieren/lossen veevoeder/motor vrachtwagen Richtwaarde bestaande inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 50,0/46,0/30,0-50,0/-/30, m perceelsgrens 56,1/52,1/36,1-56,1/-/36, Uit deze toetsing blijkt dat het L Aeq,1s van de incidentele bronnen ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag voldoen aan de richtwaarde. Tijdens de nacht is er een overschrijding van de richtwaarde voor het laden van de dieren. Voor de dichtste woning betreft deze overschrijding 5 db(a). In het verleden zijn er geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. De exploitant zorgt ervoor dat het laden van de dieren rustig verloopt. De motor wordt stilgelegd. Het laden van de dieren gebeurt achter de bestaande stallen, waardoor er een afschermming is door de stallen zelf en de woning. Beslissingsschema is van toepassing. Er dienen geen maatregelen genomen te worden EFFECTINSCHATTING - GEPLANDE SITUATIE Geluidsemissie van de geplande inrichting Geluidsemissie nieuwe bronnen De nieuwe stal 5 wordt voorzien van 14 nieuwe ventilatoren. De stal wordt aangesloten op een luchtwasser. Voor deze geluidsbronnen voor de luchtwasser nemen we een reductie van 10 db(a) door de demping van de luchtwasser (zie hoger). We rekenen bijgevolg dus met 75 db(a) voor een ventilator. Er komen geen extra activiteiten/transporten bij (enkel de frequentie stijgt) in de nieuwe situatie. Het lossen van veevoeder, het laden en lossen van dieren en de overige transporten zijn in dit geval al bestaande activiteiten. Er zijn geen nieuwe incidentele geluidsbronnen. Er is wel een toename van een aantal van deze activiteiten. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 139/293

140 Een overzicht van het aantal transporten in de nieuwe situatie wordt weergegeven in Tabel 66. In de geplande situatie zijn er in totaal 29 ventilatoren aanwezig op de vergunde stallen en 14 nieuwe ventilatoren op de nieuw te bouwen varkensstal. In totaal zijn er dus 43 ventilatoren aanwezig in de geplande situatie die allen beschouwd worden als nieuwe inrichtingen. Rekening houdende met 1/3 e van alle nieuwe ventilatoren in de geplande situatie die overdag en s avonds simultaan draaien op vol vermogen, bekomen we een totaal L w van 92,3 db(a) (14,3 ventilatoren). s Nachts draaien slechts 1/5 e van de ventilatoren (8,6 ventilatoren) op vol vermogen zodat het geluidsvermogenniveau 90,0 db(a) bedraagt. Dagperiode en avondperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/3 e in werking) : L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (9,7 x 10 8,2 ) + 10 x log (4,7 x 10 7,5 ) = 92,25 db(a) Nachtperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/5 e in werking) : L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (5,8 x 10 8,2 ) + 10 x log (2,8 x 10 7,5 ) = 90,03 db(a) Geluidsimmissie van de nieuwe bronnen De specifieke bijdrage van deze nieuwe continue bronnen (43 ventilatoren in de geplande situatie) bedraagt: Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,25 28,0 200 m perceelsgrens ,25 32,5 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,03 25,8 200 m perceelsgrens ,03 30, Beoordeling van de geluidsimmissie van de nieuwe bronnen Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau van de nieuwe continue bronnen getoetst aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting en wordt het effect op het omgevingsgeluid bepaald Continue geluidsbronnen In onderstaande tabel wordt het L sp geluid van de nieuwe continue bronnen (43 ventilatoren in de geplande situatie) vergeleken met de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Tabel 72: Lsp continue bronnen - GW grenswaarde Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Grenswaarde nieuwe inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 140/293

141 Dichtste woning 28,0 28,0 25, voldaan voldaan voldaan 200 m perceelsgrens 32,5 32,5 30, voldaan voldaan overschrijding Het specifieke geluid van al de nieuwe continue bronnen samen (43 ventilatoren), ligt t.h.v. de meest nabijgelegen woning voor alle periodes onder de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Op 200 m van de perceelsgrens wordt er eveneens voldaan voor de dag- en avondperiode. Voor de nachtperiode is er een overschrijding van 0,2 db(a). In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de nieuwe continue bronnen vergeleken met het huidige omgevingsgeluid (= OOG + Lsp van de bestaande inrichtingen in de huidig vergunde situatie). Aangezien er geen ventilatoren zijn die beschouwd worden als bestaande inrichtingen, is het huidig omgevingsgeluid gelijk aan het OOG. Tabel 73: Lsp continue bronnen-huidig omgevingsgeluid (=OOG) Immissiepunt Lsp van de continue nieuwe bronnen Huidige omgevingsgeluid (= OOG) Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 28,0 lager 28,0 lager 25,8 hoger m perceelsgrens 32,5 lager 32,5 hoger 30,2 hoger In onderstaande tabel is het nieuwe omgevingsgeluid in de geplande situatie weergegeven. Dit nieuwe omgevingsgeluid houdt rekening met 43 ventilatoren die te beschouwen zijn als nieuwe inrichtingen. De verandering van omgevingsgeluid wordt weergegeven (ΔL = Lna-Lvoor). Tabel 74: Omgevingsgeluid na uitbreiding - verandering omgevingsgeluid Immissiepunt Omgevingsgeluid na uitbreiding bedrijf ΔL=Lna-Lvoor Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 200 m perceelsgrens 35,8 32,1 28,4 +0,8 +2,1 +3,4 36,9 34,4 31,4 +1,9 +4,4 +6,4 Op basis van deze waarden, kan uit het significantiekader volgende beoordeling afgeleid worden: Tabel 75: Beoordeling uitbreiding nieuwe continue bronnen Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 141/293

142 Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Enkel t.h.v. het beoordelingspunt 200 m van de perceelsgrens is er tijdens de nacht een -3 van toepassing. Dit is te verklaren doordat de grenswaarde wordt overschreden. Het betreft hier evenwel een overschrijding van 0,2 db(a). Binnen een straal van 200 m van de bedrijfspercelen, ligt er slechts 1 bedrijfsvreemde woning. Het betreft de woning gelegen Brandakkers 8. Deze woning werd aangekocht door de exploitant Bruneel Koen. Hierbij dient ook opgemerkt te worden dat ten allen tijden en t.h.v. alle beoordelingspunten het nieuwe omgevingsgeluid in de geplande situatie steeds lager is dan de milieukwaliteitsnorm in agrarisch gebied, die respectievelijk 45, 40 en 35 db(a) bedraagt voor de dag-, avond- en nachtperiode. Hier dient eveneens opgemerkt te worden dat er bij de bepaling van de geluidshinder geen rekening wordt gehouden met afscherming vanwege gebouwen of groenaanplantingen, die aanwezig zijn tussen het bedrijf en de dichtste woning Incidentele bronnen Er zijn geen nieuwe incidentele bronnen. De transporten die voorkomen zijn reeds bestaande activiteiten. Er is wel een toename van de frequentie van deze transporten in de nieuwe situatie. In de bestaande toestand spreken we van gemiddeld 19 transporten (met vrachtwagen) per week. In de toekomstige toestand is er een toename van het aantal tot 26 transporten per week. De laad- en losplaats van de varkens vooraan de nieuwe stal is dichter gelegen t.o.v. de dichtste woning. Het betreft wel een bestaande geluidsbron. De afstand tussen deze plaats en de woning bedraagt 295 m. Het specifieke geluid van het laden van de dieren (geluid van de dieren zelf db(a)) op een afstand van 295 m bedraagt 53,1 db(a). Tijdens de dag is er geen overschrijding van de richtwaarde, tijdens de nacht is er een overschrijding van 8,1 db(a). Er moeten geen milderende maatregelen genomen worden volgens beslissingsschema (Vlarem II) SYNTHESE Voor de discipline geluid worden de relevante geluidsbronnen op het bedrijf bepaald, zijnde de continue geluidsbronnen (ventilatoren) en de incidentele geluidsbronnen (transporten). De beoordelingspunten zijn de dichtste woning en 200 m van de perceelsgrens. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Binnen een straal van 200 m van de bedrijfspercelen, ligt er slechts 1 bedrijfsvreemde woning. Het betreft de woning gelegen Brandakkers 8. Deze woning werd aangekocht door de exploitant Bruneel Koen. Verder zijn er enkele landbouwbedrijven gelegen binnen de straal van 200 m. Kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m gelegen. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 142/293

143 Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden kan dan voor het L A95,1h voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd worden. In de huidig vergunde situatie zijn er 29 ventilatoren aanwezig met geluidsvermogenniveau van 82 db(a). In de toekomstige situatie wordt een nieuwe stal gebouwd, die voorzien is van een luchtwasser. Er worden 14 ventilatoren geplaatst voor de luchtwasser. We rekenen hier eveneens met een geluidsniveau van 75 db(a) voor deze ventilatoren voor de luchtwasser (demping van het geluid door afscherming luchtwasser). De basisvergunning van het bedrijf dateert van voor 1 januari 1993 en voldoet aan de definitie van een 'bestaande inrichting' volgens Vlarem II. De ventilatoren op zich zijn geen ingedeelde inrichtingen volgens Vlarem II. We beschouwen de ventilatoren op het bedrijf als nieuwe geluidsbronnen, aangezien de huidige varkensstallen (opnieuw) werden gebouwd na Continue geluidsbronnen: In de huidig vergunde situatie geldt voor de continue bronnen volgens het significantiekader dat er geen tot een verwaarloosbaar effect is tijdens de dag en t.h.v. de meest nabijgelegen woning. Voor de avond- en nacht periode is er een matig negatief effect t.h.v. deze woning. T.h.v. 200 m perceelsgrens is er tijdens de dag, avond en nacht een matig negatief effect. Enkel t.h.v. het beoordelingspunt 200 m van de perceelsgrens is er in de geplande situatie tijdens de nacht een -3 van toepassing. Dit is te verklaren doordat de grenswaarde wordt overschreden. Het betreft hier evenwel een overschrijding van 0,2 db(a). Binnen een straal van 200 m van de bedrijfspercelen, ligt er slechts 1 bedrijfsvreemde woning. Het betreft de woning gelegen Brandakkers 8. Deze woning werd aangekocht door de exploitant Bruneel Koen. Hierbij dient ook opgemerkt te worden dat ten allen tijden en t.h.v. alle beoordelingspunten het nieuwe omgevingsgeluid in de geplande situatie steeds lager is dan de milieukwaliteitsnorm in agrarisch gebied, die respectievelijk 45, 40 en 35 db(a) bedraagt voor de dag-, avond- en nachtperiode.incidentele geluidsbronnen: De transporten die voorkomen op het bedrijf, beschouwen we als bestaande incidentele bronnen. Het waren transporten die reeds bestaande waren vanaf de basisvergunning van het bedrijf, m.n. van vóór Het L Aeq,1s van de incidentele bronnen ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag voldoen aan de richtwaarde. Tijdens de nacht is er een overschrijding van de richtwaarde voor het laden van de dieren. Voor de dichtste woning betreft deze overschrijding 5 db(a). In het verleden zijn er geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. De exploitant zorgt ervoor dat het laden van de dieren rustig verloopt. De motor wordt stilgelegd. Het laden van de dieren gebeurt achter de bestaande stallen, waardoor er een afscherming is door de stallen zelf en de woning. De incidentele bronnen (transporten) in de huidig vergunde situatie en in de nieuwe situatie zijn dezelfde, er zijn dus geen extra nieuwe incidentele bronnen. Er is wel een stijging van de frequentie van de transporten in de nieuwe situatie. De laad- en losplaats van de varkens vooraan de nieuwe stal, is dichter gelegen t.o.v. de dichtste woning. Het betreft wel een bestaande geluidsbron. De afstand tussen deze plaats en de woning bedraagt 295 m. Het specifieke geluid van het laden van de dieren (geluid van de dieren zelf db(a)) op een afstand van 295 m bedraagt 53,1 db(a). Tijdens de dag is er geen overschrijding van de richtwaarde, tijdens de nacht is er een overschrijding van 8,1 db(a). Er moeten geen milderende maatregelen genomen worden volgens beslissingsschema (Vlarem II). Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 143/293

144 In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Voor deze berekeningen werden volgende aannames gedaan: geen afscherming door gebouwen of groenaanplantingen MILDERENDE MAATREGELEN Er dient opgemerkt te worden dat de berekende effecten in dit MER wellicht een overschatting zijn. Er wordt bij de berekeningen geen rekening gehouden met de aanwezige afscherming van de geluidsbronnen. Zo gebeurt het laden en het lossen van de verschillende grondstoffen en eindproducten op verschillende plaatsen op het bedrijf, waarbij er een afscherming aanwezig is door gebouwen en door groenaanplant Door het bedrijf genomen maatregelen Ventilatoren zijn computergestuurd en frequentiegestuurd. Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Er is reeds een groenaanplant voorzien. De dieren worden ad libidum gevoederd. De varkensstallen zijn goed geïsoleerd zodanig dat het geluid van de dienen tot een minimum zal herleid worden. De stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten Door het bedrijf geplande maatregelen De exploitant voorziet in een aanvulling van het bestaande groenaanplant. Er is een biologische luchtwasser voorzien op de nieuwe stal, hierdoor worden de ventilatoren van de nieuwe stal gedempt Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt. Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. Indien er nog klachten geformuleerd zouden worden o.w.v. het laden van de dieren, wat evenwel niet verwacht wordt, kan er overwogen worden het laden van de dieren overdag te laten plaatsvinden. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 144/293

145 5.5 MENS AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied voor de discipline mens wordt bepaald door de grootste gemene deler van de invloedssferen van de abiotische disciplines. Dit wordt voornamelijk bepaald door de grens waar een relevante geurimpact berekend wordt. Effecten zoals geluids- of stofhinder reiken minder ver. De effecten van verkeer kunnen zich echter verder uitstrekken, zodat de voornaamste antropogene elementen in de ruimere omgeving worden beschreven. Hier wordt het studiegebied gelijk genomen aan het studiegebied van geur met name tot op ongeveer 1,6 km van het bedrijf TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen: Eigen terreinbezoek Gewestplan Wegenatlas Orthofoto Topografische kaart Op basis van kaartmateriaal (topokaart, gewestplan, orthofoto ), terreinbezoek en algemeen bekomen informatie wordt het antropogeen milieu in de nabijheid van het bedrijf beschreven. Hierbij wordt de omgeving van het bedrijf beschreven rekening houdend met de woonfunctie, recreatie, landbouw, overige bedrijven, voorname verkeersverbindingen en industrie METHODIEK Voor de discipline Mens wordt aandacht besteed aan mogelijke gezondheidseffecten, mogelijke hindereffecten en mobiliteitsaspecten. Voor de beoordeling van de effecten in de discipline Mens - gezondheid wordt onderscheid gemaakt tussen de hinder- en de gezondheidsaspecten. Opdat er sprake zou zijn van hinder dienen de effecten op de ene of andere wijze zintuiglijk waarneembaar te zijn. Het hinderaspect wordt dus gekoppeld aan zintuiglijke waarneembaarheid. Wijzigingen die hierin optreden als gevolg van de realisatie van het project spelen hierin dus een rol. Opdat er sprake zou zijn van gezondheidseffecten, dient er vooreerst een effectieve, realistische kans te bestaan voor: ingestie (inslikken); inhalatie (inademen); dermaal contact (contact met de huid); blootstelling aan fysische agentia (bv. geluid). Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 145/293

146 Inzake gezondheidseffecten wordt nagegaan of er enig risico bestaat voor de menselijke gezondheid. De aard en de dosis van de effectieve blootstelling wordt vergeleken met de wettelijke normen of met wetenschappelijke advieswaarden ter zake. Als er relevante blootstellingen zijn, worden de mogelijke gezondheidseffecten bekeken bij de blootgestelde populatie. Waar nodig wordt rekening gehouden met cumulatieve aspecten door andere bronnen. Bijzondere aandacht gaat naar kwetsbare groepen (scholen, bejaardentehuizen, ). Voor geur en geluid wordt nagegaan of de emissies in de omgeving van die aard zijn dat psychosomatische effecten kunnen ontstaan. Wat de hindereffecten betreft wordt het belang van geluidshinder en geurhinder ingeschat. Dit gebeurt enerzijds op basis van gegevens aangereikt vanuit de disciplines lucht en geluid en anderzijds op basis van de klachtenregistraties van de afgelopen jaren. Inzake effecten op mobiliteit worden de relevante transportbewegingen i.f.v. aan- en afvoer van producten in kaart gebracht. Vervolgens wordt het aandeel van deze transportbewegingen ingeschat t.o.v. de huidige totale verkeersstromen op de voornaamste ontsluitingswegen. De discipline Mens is een integrerende discipline, waar heel wat effectketens stoppen en het eindeffect beoordeeld moet worden; deze discipline heeft hierdoor gegevens nodig uit andere disciplines. Effectgroep Benodigde gegevens Te betrekken uit discipline Geluidshinder Invloedsstraal geluid Geluid Geurhinder Geurimmissie Lucht Stofhinder Stofimmissie Lucht Naast de beoordeling van de klachtenregistratie, zal in dit hoofdstuk voornamelijk ingegaan worden op het aspect verkeer. De transportstromen, die aan de inrichting verbonden zijn, worden besproken. Bij een landbouwbedrijf worden de belangrijkste transporten veroorzaakt door: aan- en afvoer van dieren; aanvoer van grondstoffen (biggen, voeder, fossiele brandstoffen,...); afvoer van eindproducten (dieren,...); afvoer van afvalstoffen (mest, kadavers,...). De transportafstanden kunnen hierbij heel sterk variëren, gaande van het uitrijden van mest op aanpalende percelen, tot de afvoer van bijvoorbeeld mest op lange afstand. Het is bijgevolg bijna onmogelijk om alle aan- en afvoerroutes volledig te beschrijven. De nadruk ligt daarom voornamelijk op de afstand tussen het bedrijf en de meest nabij gelegen grote aan/afvoerroute METHODIEK EFFECTBEPALING In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op eventuele klachten die ooit tegen het bedrijf geuit zijn. Indien deze klachten betrekking hebben op andere disciplines, dan worden mogelijke maatregelen in die disciplines besproken en kort herhaald in dit hoofdstuk. Voor elk transport dienen volgende zaken ingeschat te worden: Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 146/293

147 type transport: zwaar verkeer (via vrachtwagens) of lichte vracht (via tractoren of via wagens); frequentie: maandelijks, wekelijks, met aanduiding of de transporten gespreid zijn over het ganse jaar of gebonden aan enkele maanden; voornaamste transportroutes; tijdstip: dag, avond, ochtend, nacht. Omdat het effect van het lichte vrachtverkeer eerder verwaarloosbaar is, wordt vooral het zwaar verkeer, met vrachtwagens, beschouwd. Het significantiekader dat van toepassing is, wordt weergegeven in Tabel 76. Tabel 76: Significantiekader ter beoordeling van de verkeershinder Toetsing Gemiddeld >35 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld 14 tot 35 transporten per week (zwaar verkeer) langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld 7 tot 14 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld < 7 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale of transporten enkel langsheen hoofdwegen Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Ook de bestrijding van ongedierte wordt besproken. De effecten van geurhinder en geluidshinder worden uitvoerig besproken in de disciplines Lucht en Geluid. Daarnaast zijn er nog andere mogelijke effecten van geluidshinder, geur- en stofhinder naar de mens zoals niettoxische fysiologische reacties, invloed aërosoldeeltjes, gehoorbeschadiging, slapeloosheid,... Bij de impactbeoordeling ten aanzien van eventuele geurhinder wordt beoordeeld rekening houdend met de hinderniveaus zoals gehanteerd in de discipline lucht. Er zijn voldoende consistente bewijzen dat de heersende concentraties fijn stof een negatieve impact hebben op de volksgezondheid. Er is een breed scala aan gezondheidseffecten, maar de voornaamste situeren zich ter hoogte van het ademhalings- en cardiovasculair systeem. De individuele gevoeligheid kan verschillen naargelang de gezondheidstoestand of leeftijd. Het risico neemt toe met de blootstelling. Er kunnen geen drempelwaarden worden geïdentificeerd waaronder geen effecten optreden. Er zijn gegevens die erop wijzen dat langdurige blootstelling aan lage concentraties geassocieerd is met hogere mortaliteit en andere chronische effecten, zoals het verhoogd voorkomen van bronchitis en verminderde longfunctie. Gezien er onvoldoende kwantitatieve gegevens zijn voor het afleiden van richtlijnen voor PM 10, werden door de WGO richtlijnen voorgesteld voor PM 2,5 en werden hieruit richtlijnen voor PM 10 afgeleid (PM 2,5-richtwaarde x 2 op basis van een minimale fractie van 50 % PM 2,5 ten opzichte van PM 10). De WGO-advieswaarden voor PM 2,5 zijn 10 µg/m³ als jaargemiddelde en 25 µg/m³ als 24-uursgemiddelde (en bijgevolg 20 µg/m³ als jaargemiddelde en 50 µg/m³ als 24-uursgemiddelde voor PM 10). Qua effecten t.g.v. blootstelling aan geluid wordt er globaal een onderscheid gemaakt tussen enerzijds geluidshinder en anderzijds slaapverstoring (*). Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 147/293

148 (*) Het is algemeen onderkend dat een goede nachtrust een biologische noodzakelijkheid is. Verstoring van de slaap kan dan ook afhankelijk van de soort slaapverstoring en de frequentie van voorkomen aanleiding geven tot vermoeidheid, concentratiestoornissen, overgaan tot het gebruik van slaapmedicijnen,... en in meer ernstige situaties verhoogde bloeddruk, versneld hartritme,... die bij langdurig voorkomen de basis kunnen vormen voor cardiovasculaire aandoeningen, psychische aandoeningen,... Verschillende studies laten zien dat kinderen die opgroeien op een landbouwbedrijf met veeteelt minder last hebben van allergieën en astma. Allergieën en astma zijn een reactie op allergenen zoals huisstofmijt en pollen, die het immuunsysteem prikkelen en ontstekingsreacties in de luchtwegen veroorzaken. Het endotoxine in de boerderijlucht lijkt ervoor te zorgen dat de cellen in de wand van de luchtwegen minder stoffen produceren die ontsteking bevorderen. De aanwezigheid van een specifiek enzym - A20 - is essentieel bij het beschermend effect. Na blootstelling aan endotoxine zijn er minder ontstekingsreacties en hogere gehaltes van het enzym aanwezig in longcellen (artikel Eoswetenschap, 3 september 2015). In de Europese richtlijn Omgevingslawaai wordt om een inschatting te kunnen maken van het al dan niet voorkomen van hinder of slaapverstoring 2 types van geluidsbelastingsindicatoren vooropgesteld, nl. de L den en de L night. Het L den-niveau is het gewogen gemiddelde van de geluidsniveaus voor de dag ( ), de avond ( ) en de nacht ( ). De avond- en nachtniveaus krijgen daarbij een straffactor van +5 resp. +10 db aangerekend. Hierdoor wegen ze zwaarder door in het L den-niveau, wat overeenkomt met de vaststelling dat geluidsoverlast s avonds en s nachts doorgaans als hinderlijker wordt ervaren. Uit Europees onderzoek blijkt dan ook dat een L den een relatief goede voorspeller is van de mate waarin omwonenden hinder kunnen ondervinden. Op dit ogenblik zijn er nog geen drempelwaarden voor de indicator L den om te oordelen vanaf welke geluidsbelasting er effectief hinder optreedt. Het is ook niet eenvoudig om dergelijke drempelwaarden af te leiden. Uit onderzoeken blijkt dat persoonlijke kenmerken, zoals de gevoeligheid voor geluid, een sterke impact hebben op de mate waarin een bepaald geluidsniveau als storend wordt ervaren. Ook de lokale omstandigheden (optredende piekniveaus, aanwezigheid van een stille gevel of tuin,...) bepalen in grote mate de hinderlijkheid van een bepaalde geluidsbelasting. In een door de WGO uitgevoerde studie, is getracht om een verband te leggen tussen tijdens de nacht optredende omgevingsgeluidsniveaus L night-outside en de risico s op het optreden van slaapverstoringen. Uit dit onderzoek is gebleken dat blootstelling aan jaargemiddelde omgevingsgeluidsniveaus (geluidsbelastingindicator voor slaapverstoringen tijdens de nachtperiode = L nacht = het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau over lange termijn (bvb. L A95), vastgesteld over alle nachtperioden van een jaar) tijdens de nacht van: 40 db(a) het laagste niveau is waarbij slaapverstoringen aan de hand van onderzoeken zijn vastgesteld geweest; 40 à 55 db(a) een zeker risico inhouden tot het voorkomen slaapverstoringen zoals het moeilijk aanvatten van de slaap, het tijdens de nacht wakker worden, het vervroegd wakker worden... en hieraan gekoppelde vermoeidheid, concentratiestoornissen, het gebruik van medicatie, gevoel van onbehagen,... Het feit of de personen die tijdens de nacht blootgesteld worden aan dergelijke omgevingsgeluidsniveaus, effectief hiervan gevolgen ondervinden m.b.t. hun slaappatroon is gerelateerd aan gevalspecifieke randvoorwaarden zoals de aard van het geluid (bvb. optredende piekgeluiden vs. een continue achtergrondgeluid), de mate van gewenning aan het geluid, individuele perceptie van het geluid,... Met andere woorden in deze gevallen zal het van geval tot geval afhangen of er al dan niet sprake is van een (on)aanvaardbare impact. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 148/293

149 55 db(a) of meer leiden tot het frequent voorkomen van diverse vormen van (ernstige) slaapverstoring dit bij een groot deel van de blootgestelde bevolking, onafhankelijk van de gevalspecifieke randvoorwaarden. Aansluitend kan ook gesteld worden dat bij langdurige blootstelling tijdens de nacht aan dergelijke geluidsniveaus er op termijn een verhoogd risico is voor het optreden van ernstige gezondheidseffecten zoals cardiovasculaire en psychische aandoeningen. De WGO stelt dan ook finaal dat er op termijn globaal dient gestreefd te worden naar jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van maximaal 40 db(a). Jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus tussen 40 db(a) en 55 db(a) kunnen beschouwd worden als tijdelijk, aanvaardbare targets. Jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van meer dan 55 db(a) zijn niet aanvaardbaar wegens het te groot risico op het optreden van frequente slaapverstoring en de hieruit voortvloeiende gezondheidseffecten (op korte en lange termijn) REFERENTIESITUATIE Woonfunctie en recreatie Het bedrijf is gelegen Brandakkers 4 te 2310 Rijkevorsel op zo n m van het dichtstbijzijnde woongebied (ZW). Woongebied landelijk karakter ligt op m ten Z en woonuitbreidingsgebied ligt op m ten W. Recreatiegebied (verblijfsrecreatie) is gelegen op m ten NO van het bedrijf. De bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig, gelegen in agrarisch gebied volgens het gewestplan. Binnen een straal van 200 m van de bedrijfspercelen, ligt er slechts 1 bedrijfsvreemde woning. Het betreft de woning gelegen Brandakkers 8. Deze woning werd aangekocht door de exploitant Bruneel Koen. Verder zijn er enkele landbouwbedrijven gelegen binnen de straal van 200 m. Tabel 77: Ligging bedrijf t.a.v. woonfunctie Gebied Afstand tot het centrum van Richting het bedrijf Woongebied m ZW Woonuitbreidingsgebied m W Woongebied landelijk karakter m Z Er zijn een aantal fietsroutes gelegen in de omgeving van het bedrijf. Op Figuur 21 in bijlage is weergegeven waar de fietsroute overlapt met de mogelijke transportroutes van het bedrijf. Het gaat over een heel beperkte overlapping. Landbouw De omgeving van het bedrijf wordt gekenmerkt door een agrarisch grondgebruik. In de omgeving vinden we een afwisseling van akkers en grasland terug. Verspreid binnen het studiegebied bevinden er zich een aantal andere landbouwbedrijven (Figuur 22 in bijlage). Verkeer Het bedrijf is gelegen Brandakkers te Rijkevorsel, dit is een lokale weg. De voornaamste transportroutes van en naar het bedrijf zijn de routes richting Kalmthout en Hoogstraten. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 149/293

150 De transportroute richting Kalmthout (afvoer varkens) die gevolgd zal worden verloopt via Brandakkers naar de Bolksedijk en vervolgens via de Bavelstraat naar Rijkevorsel. Via verschillende nationale wegen (N131-N115- N133-N111) rijdt het vervoer naar Kalmthout. Brandakkers en Bolksedijk zijn lokale wegen gelegen in agrarisch gebied. Langsheen deze wegen komen een aantal landbouwbedrijven voor en een beperkt aantal particuliere woningen. De Bavelstraat doorkruis een woonuitbreidingsgebied en een woongebied, alvorens dat de route langsheen nationale wegen loopt. De transportroute richting het bedrijf van Bruneel Koen vanuit Hoogstraten (aanvoer biggen) verloop via de nationale wegen N14-N124 richting Merksplas. Via lokale wegen Neervelp, Bolk en Bolksedijk, komt men op het bedrijf van Bruneel Koen. De transportroute vanaf Neerven tot Brandakkers (lokale wegen) loopt niet langsheen woonkernen. Deze routes zijn de meest geschikte route voor aan- en afvoer van dieren, grondstoffen, eindproducten en materialen: er wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de grootste toegangswegen en zo weinig mogelijk van lokale en kleinere wegen. Op deze wordt de verkeersveiligheid zoveel mogelijk gegarandeerd. De verkeersbewegingen gerelateerd aan het bedrijf worden verder besproken. Industrie en bedrijven Op m ten W van het bedrijf is er milieubelastende industrie gelegen, zoals bedoeld volgens het gewestplan. Gemeenschapsvoorziening en openbaar nut Op 1240 m ten W van het bedrijf is een gebied voor gemeenschapsvoorziening en openbaar nut gelegen. Het betreft de Merksplas-Kolonie. Op deze vroegere Landloperskolonie bevindt zich één van de grootste strafinrichtingen in België, alsook een centrum voor uitgeprocedeerde illegalen. Rondom dit gebouwencomplex tref je een volledig justitiedorp aan met onder meer cipierswoningen, een Grote Hoeve, een schooltje en een kapel. De vijf belangrijkste gebouwen zijn als monument beschermd. Het beschermde domein is ongeveer 600 ha groot en is omsloten door een ringgracht. Het bestaat uit een rastervormig drevenpatroon afgewisseld met akkers en weiden, met bossen en kleiputten. Als genomineerde in de Monumentenstrijd kreeg deze site in Vlaanderen een mooie promotie Effectinschatting Klachtenbehandeling Uit navraag bij de milieudienst van de gemeente Rijkevorsel blijkt dat er in het verleden geen officiële klachten ingediend werden (algemeen of in de loop van een vergunningsprocedure) ten opzichte van het bedrijf van Bruneel Koen Verkeershinder De transporten die nodig zijn voor de bevoorrading van het bedrijf en de aan- en afvoer van dieren kunnen aanleiding geven tot verkeershinder. Een inschatting van het aantal verkeersbewegingen wordt weergegeven in onderstaande Tabel 78. Tabel 78: Overzicht transporten in de huidige en toekomstige situatie Grondstof Huidige situatie Toekomstige situatie Tijdstip Type Duurtijd Transporten Transporten transport transport Aanvoer ± 25 transporten/jaar ± 50 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 60 min Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 150/293

151 biggen Aanvoer ± 73 transporten/jaar ± 194 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 60 min krachtvoeder Aanvoer ± 4 transporten/jaar ± 4 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 30 min brandstof Afvoer ± 38 transporten / jaar ± 100 transporten / jaar 's nachts Vrachtwagen 90 min vleesvarkens Afvoer mest ± 100 transporten/jaar ± 272 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 30 min / Tractor Afvoer 2 x per week 2 x per week overdag Vrachtwagen 15 min kadavers Verkoop 30 auto's/dag 30 auto's/dag 's nachts Auto/vrachtw 30 min appelen Verkoop peren (thuisverkoop) 12 vrachtwagens/week (leveringen) (thuisverkoop) 12 vrachtwagens/week (leveringen) agen 968 transporten/jaar 1348 transporten/jaar 19 transporten/week 26 transporten/week Uit bovenstaande tabel blijkt dat in de huidige situatie wekelijks zo n 19 zware transporten (met vrachtwagen) gebeuren, van of naar het bedrijf en in de toekomstige situatie zal dit stijgen naar 26 transporten/week. Op het bedrijf zijn er ook transporten gerelateerd aan de thuisverkoop van appelen en peren. Deze gebeuren met personenwagens en worden niet meegenomen voor de beoordeling van zware transporten Het betreft een 30-tal personenwagens per dag. Het bedrijf is niet gelegen langs de aan- en afvoerroute, zodat hier ook locale wegen gebruikt worden alvorens de N-wegen te bereiken. De transportroutes worden weergegeven in Figuur 23 in bijlage. Zowel in de huidige als in de nieuwe situatie wordt een matig negatief effect toegekend aan het verkeer. De verkeersbewegingen zijn zware transporten, en transporten met personenwagens (thuisverkoop appelen/peren). In een aantal gevallen wordt er materiaal e.d. aan- of afgevoerd via de tractor. Mest wordt ook met de tractor afgevoerd. Tot de zware transporten worden de aanvoer van mazout, voeders, aan- en afvoer van varkens, de afvoer van krengen en de afvoer van mest (gedeeltelijk) gerekend. De meeste zware transporten gebeuren zowel in de huidige als in de geplande situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De afvoer van de dieren kan ook 's nachts (voor 7 uur) gebeuren. De leveringen (aan Aveve, Carrefour,..) van appelen/peren met de eigen vrachtwagen van het bedrijf gebeuren ook voor 7 u 's morgens. Het gaat over gemiddeld 12 vrachtwagens per week vanuit het bedrijf. De transporten in het kader van de aanlegwerken voor de geplande uitbreiding zullen overdag gebeuren. Omdat de hinder ten gevolge van deze transporten beperkt blijft tot de duur van de werken, wordt hier niet dieper op ingegaan Geluidshinder Bij vergelijking van de aanbevelingen van de WGO met de milieukwaliteitsnormen van geluid in open lucht, zoals opgenomen in VLAREM II, wordt vastgesteld dat er voldaan wordt aan de vooropgestelde jaargemiddelde, Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 151/293

152 nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van 40 db(a) voor de continue geluidsbronnen. Tijdens de nacht is er namelijk voor geen enkel beoordelingspunt een overschrijding van 40 db(a) voor de ventilatoren (continue geluidsbronnen). Het omgevingsgeluid is eveneens lager dan 40 db(a) tijdens de nacht voor alle ventilatoren samen. Tijdens de nacht is er wel een overschrijding van de 40 db(a) voor het specifieke geluid van het laden van de dieren t.h.v. de meest nabijgelegen woning. Het betreft de woning gelegen Bolksedijk 30 (niet-landbouw). Voor deze woning betreft het specifieke geluid 50 db(a) in de bestaande situatie en 53,1 db(a) in de gewenste situatie (laadplaats dichter bij de woning). In het verleden zijn er geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. De exploitant zorgt ervoor dat het laden van de dieren rustig verloopt. De motor wordt stilgelegd. Het laden van de dieren gebeurt in de bestaande toestand achter de bestaande stallen, waardoor er een afscherming is tussen de stallen zelf en de woning. Het betreft eveneens een incidenteel geluid dat slechts een aantal keren (2,6 rondes) per jaar zal voorkomen gedurende een korte tijd (lawaai van de dieren). Indien er alsnog klachten geformuleerd zouden worden o.w.v. het laden van de dieren, wat evenwel niet verwacht wordt, kan er overwogen worden om het laden van de vleesvarkens overdag te laten plaatsvinden. Op deze manier zou er ten alle tijden 's nachts voldaan worden aan de vooropgestelde nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van 40 db(a). Voor een detailbeoordeling wordt verwezen naar de discipline geluid Geurhinder De geurcomponenten op zich zijn onder de te verwachten concentraties niet schadelijk voor de gezondheid. Dit houdt in dat eventuele gezondheidseffecten bij omwonenden niet direct het gevolg zijn van de geurbelasting, maar kunnen verklaard worden uit het stressmodel gekoppeld aan de geurhinder (psychosomatische effecten). Voor een detailbeoordeling wordt verwezen naar de bespreking opgenomen in de discipline lucht. De berekende blootstellingniveaus zijn dermate dat slechts een zeer beperkt aantal particuliere woningen (nietlandbouw) zich situeren in de maatgevende contouren van hinder (negatief effect, matig negatief effect of gering negatief effect - op clusterniveau; zie discipline lucht). Er kan dan ook verwacht worden dat slechts een zeer beperkt aantal omwonenden potentieel gehinderd zijn en mogelijks onderhevig kunnen zijn aan psychosomatische klachten. Er wordt niet verwacht dat het project aanleiding zal geven tot hinder/klachten Stofhinder Uit vergelijking met de berekende bijdragen tov WGO-beoordelingswaarden kan vastgesteld worden dat zowel in de huidige situatie als in de nieuwe situatie de PM10 en de PM2,5 bijdragen ruim onder de WGO-advieswaarden liggen ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen. De relatieve bijdrage t.h.v. de woning waarvoor de hoogste PM 10 bijdrage berekend wordt, ligt in de huidige en toekomstige situatie op 0,02 % van de advieswaarde voor PM10 (advieswaarde van 20 µg/m³ als jaargemiddelde). Deze woning betreft de woning gelegen Brandakkers 8 en werd door de exploitant zelf aangekocht. De absolute concentratie PM10 van deze woning ligt op 0,066 µg/m³ voor verandering en op 0,074 µg/m³ na verandering. Ter hoogte van het bedrijf van Bruneel Koen en de omliggende woningen wordt door VMM een jaargemiddelde PM10 concentratie (2010 tot 2012) berekend van 22 µg/m³. Voor 2012 was het jaargemiddelde PM10 gelijk aan 21 µg/m³. Hiermee ligt deze waarde net hoger dan de WGO doelstelling. De bijdrage van het bedrijf zorgt hierbij niet voor een significante toename. Het Geoloket 'Advisering RUP-thema Lucht' visualiseert via de kaartlaag 'PM10-jaargemiddelde' de jaargemiddelde concentratie van PM10. Vanaf een jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m 3 is de grenswaarde overschreden. De grenswaarde is sinds 2008 niet meer overschreden in Vlaanderen. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 152/293

153 Omwille van de hoge achtergrondconcentraties wordt de jaargemiddelde PM10 WGO richtwaarde in het studiegebied net overschreden. Dit is trouwens voor een groot deel van Vlaanderen het geval. De bijdrage van het bedrijf, zowel in de huidige als in de geplande situatie, is echter zeer beperkt. Aan de wettelijke jaargemiddelde grenswaarde wordt inzake PM10 wel ruimschoots voldaan. De WGO-advieswaarden voor PM 2,5 zijn 10 µg/m³ als jaargemiddelde. De absolute concentratie PM2,5 van deze woning ligt op 0,006 µg/m³ voor verandering en op 0,006 µg/m³ na verandering. De mogelijke impact van de emissies van microbiële impact (endotoxine), als deel van de PM emissies, doet zich vnl. voor ten aanzien van de werknemers op het bedrijf. Niettegenstaande er geen éénduidige conclusies te formuleren zijn ten aanzien van mogelijke blootstelling en effecten, kan wel aangegeven worden dat de kans op het optreden van effecten in principe zal afnemen met de afstand tot de veebedrijven, gezien bij toenemende afstand lagere concentraties aan micro-organismen en endotoxines aangetoond kunnen worden. Dit is uiteraard volkomen logisch rekening houdend met het verdunningseffect door aanvoer van lucht afkomstig van windopwaarts van de bedrijven, die minder beladen is. Overigens is in de literatuur al meerdere malen beschreven dat voor astma en allergie een beschermend effect is als men op een boerderij is opgegroeid. De resultaten van Radon e.a. (2007) (geciteerd in de studie van Heederik et.al.,2011), suggereren dat dit mogelijk ook opgaat voor omwonenden Bestrijding ongedierte Het bedrijf zal in een zo goed als mogelijke staat van zuiverheid gehouden worden. Dit voorkomt onder meer het aantrekken van ongedierte zoals ratten, muizen en insecten. Ongediertebestrijding wordt uitgevoerd door het bedrijf, MOB Service BVBA die gebruik maakt van erkende producten, die worden bijgehouden in een register. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect SYNTHESE Het bedrijf is gelegen Brandakkers te Rijkevorsel, dit is een lokale weg. De voornaamste transportroutes van en naar het bedrijf zijn de routes richting Kalmthout en Hoogstraten. Er wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de grootste toegangswegen en zo weinig mogelijk van lokale en kleinere wegen. Op deze wordt de verkeersveiligheid zoveel mogelijk gegarandeerd. Er is een beperkte overlapping met fietsroutes in de omgeving van het bedrijf. In de huidige situatie wekelijks zo n 19 zware transporten (met vrachtwagen) gebeuren, van of naar het bedrijf en in de toekomstige situatie zal dit stijgen naar 26 transporten/week. Op het bedrijf zijn er ook transporten gerelateerd aan de thuisverkoop van appelen en peren. Deze gebeuren met personenwagens en worden niet meegenomen voor de beoordeling van zware transporten Het betreft een 30-tal personenwagens per dag. Het bedrijf is niet gelegen langs de aan- en afvoerroute, zodat hier ook locale wegen gebruikt worden alvorens de N- wegen te bereiken. Zowel in de huidige als in de nieuwe situatie wordt een matig negatief effect toegekend aan het verkeer. De meeste zware transporten gebeuren zowel in de huidige als in de geplande situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De afvoer van de dieren kan ook 's nachts (voor 7 uur) gebeuren. De leveringen (aan Aveve, Carrefour,..) van Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 153/293

154 appelen/peren met de eigen vrachtwagen van het bedrijf gebeuren ook voor 7 u 's morgens. Het gaat over gemiddeld 12 vrachtwagens per week vanuit het bedrijf. Inzake PM10 en PM2,5 wordt geen impact verwacht. De mogelijke impact van de emissies van microbiële impact (endotoxine), als deel van de PM emissies, doet zich vnl. voor ten aanzien van de werknemers op het bedrijf. Er wordt voldaan aan de vooropgestelde jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van 40 db(a) voor de continue geluidsbronnen. Tijdens de nacht is er wel een overschrijding van de 40 db(a) voor het specifieke geluid van het laden van de dieren t.h.v. de meest nabijgelegen woning. Het laden van de dieren gebeurt in de bestaande toestand achter de bestaande stallen, waardoor er een afscherming is tussen de stallen zelf en de woning. Het betreft eveneens een incidenteel geluid dat slechts een aantal keren (2,6 rondes) per jaar zal voorkomen gedurende een korte tijd (lawaai van de dieren). Er worden geen effecten verwacht op de gezondheid van de mens ten gevolge van geluids-, geur- en stofhinder. Bestrijding van ongedierte gebeurt door een externe firma. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect. Uit navraag bij de milieudienst van de gemeente Rijkevorsel blijkt dat er in het verleden geen officiële klachten ingediend werden (algemeen of in de loop van een vergunningsprocedure) ten opzichte van het bedrijf van Bruneel Koen MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf tracht de transporten zoveel mogelijk overdag te laten doorgaan tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De meeste transporten gebeuren door de dag, maar een aantal transporten kunnen ook 's nachts (voor 7 u ) plaatsvinden. Tijdens het laden en lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zo veel mogelijk afgelegd. Wat betreft het deelaspect geluid wordt verwezen naar de discipline geluid. Ook voor het deelaspect lucht worden reeds een aantal milderende maatregelen genomen door het bedrijf. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline lucht Door het bedrijf geplande maatregelen Wat betreft het deelaspect geluid en lucht wordt verwezen naar de geplande maatregelen beschreven in deze disciplines Verdere mogelijkheden of aanbevelingen De exploitant kan het aantal benodigde transporten proberen te beperken door te vermijden dat nietvolle transporten gebeuren. Voor het deelaspect geluid wordt er aanbevolen om tijdens de werkzaamheden er op te letten dat de aannemer de geluidshinder zo goed mogelijk wordt beperkt en dat er dient rekening gehouden te worden met een schappelijk start- en eindduur van de bouwwerken. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 154/293

155 Indien er alsnog klachten geformuleerd zouden worden o.w.v. het laden van de dieren, wat evenwel niet verwacht wordt, kan er overwogen worden om het laden van de vleesvarkens overdag te laten plaatsvinden. Op deze manier zou er ten alle tijden 's nachts voldaan worden aan de vooropgestelde nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van 40 db(a). De aanbevelingen die gedaan worden voor het deelaspect lucht worden beschreven in de discipline lucht. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 155/293

156 5.6 FAUNA EN FLORA AFBAKENING STUDIEGEBIED Verzuring, vermesting, verdroging, geluidshinder en direct ecotoopverlies worden beschouwd als de meest relevante potentiële invloeden door het bedrijf op de fauna en de flora. Het studiegebied voor de discipline Fauna & Flora wordt bepaald door de 'grootste gemene deler' van de invloedssferen van de abiotische disciplines Lucht, Geluid en Water. De beschrijving van het studiegebied houdt een algemeen overzicht in van de voorkomende ecotopen. Dit gebeurt aan de hand van de Biologische waarderingskaart. De grootste aandacht gaat hierbij naar de biologisch (zeer) waardevolle ecotopen. Daarnaast worden de gebieden met een belangrijke natuurwaarde gesitueerd (= de aandachtsgebieden). Hiervoor wordt o.a. beroep gedaan op de ruimtelijke afbakening van juridisch vastgelegde beschermde gebieden alsook beleidsmatig belangrijke gebieden, maar ook de impact op zeer waardevolle ecotopen volgens de BWK en op waardevolle kleine landschapselementen wordt in beschouwing genomen te worden. Verder binnen deze discipline blijkt dat op basis van de IFDM berekeningen de effecten inzake verzuring en vermesting (ten aanzien van de kritische last) tot op minder dan m in noordoostelijke richting rijken TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen zijn: - Biologische Waarderingskaart (INBO) - Eigen terreinwaarnemingen - Ecosysteemkwetsbaarheidkaarten voor Vlaanderen (INBO) - Topografische kaart Het biotisch milieu in de nabijheid van het bedrijf wordt besproken op basis van informatie voortkomend uit het terreinbezoek en de Biologische Waarderingskaart. Er wordt een visuele voorstelling van de vegetatie-elementen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven, alsook een korte bespreking van deze elementen (precieze omschrijving, BWK-beoordeling, verzuringsgevoeligheid, enz.) TOELICHTING REFERENTIESITUATIE Biologische waarderingskaart Figuur 24 in bijlage geeft de Biologische Waarderingskaart (BWK) weer van de omgeving van het bedrijf. De bedrijfsomgeving bestaat voornamelijk uit minder waardevolle elementen, nl. soortenarm permanent cultuurgrasland (hp), akkers op zandige bodem (bs). Er komen ook een aantal waardevolle elementen voor en zeer waardevolle elementen (zie onderstaande tabel). Er zijn eveneens complexen van minder waardevolle en waardevolle elementen en van waardevolle en zeer waardevolle elementen aanwezig. Aan de achterkant van het bedrijf is een laagstamboomgaard gelegen, die geëxploiteerd wordt door de exploitant. Het betreft een boomgaard met appelen, en is gekarteerd als biologisch minder waardevol. Ter hoogte van het perceel waar de nieuwe stal komt, is nu eveneens een laagstamboomgaard gesitueerd, m.n. perenbomen. Dit perceel is ook gekarteerd als biologisch minder waardevol. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 156/293

157 De waardevolle (w) en zeer waardevolle elementen (z), alsook de complexen van minder waardevolle en waardevolle elementen (mw) en de complexen van waardevolle en zeer waardevolle elementen (wz) in de omgeving van het bedrijf (ca 1 km) worden in onderstaande tabel weergegeven en zijn ook weergegeven in de figuur. Tabel 79: biologische waardevolle en zeer waardevolle elementen in onmiddellijke omgeving van het bedrijf Evaluatie BWK label Omschrijving z ae + kba + kbs + kbq eutrofe plas z ao oligotroof tot mesotroof water z fs zuur beukenbos z khgml houtkant of oude heg gemengd loofhout z khq + khgml bomenrij Eik z khq + khr bomenrij Eik z khwac + khwq + khwb houtwal Esdoorn z khwf + khwq + prus houtwal Beuk z khwgml houtwal gemengd loofhout z kn veedrinkpoel z qb + quer eiken-berkenbos z qb eiken-berkenbos z qb + bet eiken-berkenbos z qb + pins eiken-berkenbos z qb- + bet eiken-berkenbos z vn nitrofiel alluviaal elzenbos z vn- nitrofiel alluviaal elzenbos wz cm + ce gedegradeerde heide met dominantie van Pijpenstrootje wz kbq + sgu bomenrij Eik wz kbq + khgml bomenrij Eik wz khq + khr houtekant Eik w aer + k(hj) recente eutrofe plas w w hp* hp* + kbgml- soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden w kbb bomenrij Berk w kb bomenrij w kbac bomenrij Esdoorn w kbgml bomenrij gemengd loofhout Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 157/293

158 w kbc + kbp + kbb bomenrij w kbf bomenrij Beuk w kbfr bomenrij Es w kbp bomenrij Populier w kbq bomenrij Eik w kbq + kbac bomenrij Eik en Esdoorn w kbq + kbpl bomenrij Eik en Esdoorn en Plataan w kbq + kbb bomenrij Eik en Berk w kbq + kbf bomenrij Eik en Beuk w kbq + kbgml bomenrij Eik en gemengd loofhout w kbq + kbp bomenrij Eik en Populier w kbq + kbpinn bomenrij Eik en Zwarte Den w kbqr bomenrij Eik w khgml- houtkant gemengd loofhout w lhb pomulierenaanplant op vochtige grond met elzen- en/of w lhb + kbs wilgenondergroei pomulierenaanplant op vochtige grond met elzen- en/of wilgenondergroei w n + bet loofhoutaanplant w pa + n + bet naaldhoutaanplant zonder ondergroei w pa naaldhoutaanplant zonder ondergroei w pa + kbr naaldhoutaanplant zonder ondergroei w pa + n + gml naaldhoutaanplant zonder ondergroei w pa + ppa + kbf + kbq naaldhoutaanplant zonder ondergroei w pmb + kbq naaldhoutaanplant met ondergroei van struiken en bomen w pmb + lar naaldhoutaanplant met ondergroei van struiken en bomen w pmb + sz naaldhoutaanplant met ondergroei van struiken en bomen w ppmb aanplant van Grove den met ondergroei van struiken en bomen w ppmb + kbq aanplant van Grove den met ondergroei van struiken en bomen w ppms aabplant van Grove Den met lage ondergroei (bramen, brem, heide, varens) w sz opslag van allerlei aard w sz + bet + ppmb opslag van allerlei aard w sz + gml opslag van allerlei aard mz hp + k(ha) soortenarm permanent cultuurgrasland mz hp + kn soortenarm permanent cultuurgrasland mwz hp + hpr + kn soortenarm permanent cultuurgrasland Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 158/293

159 mw ae- + uv + kbq + kbb eutrofe plas mw aer + uv + pmb recente eutrofe plas mw bs + kbq + kbp akker op zandige bodem mw hp + hj soortenarm permanent cultuurgrasland mw hp + hp* + kbqr soortenarm permanent cultuurgrasland mw hp + hp* soortenarm permanent cultuurgrasland mw hp + hpr soortenarm permanent cultuurgrasland mw hp + k(hp*) soortenarm permanent cultuurgrasland mw hp + kbb + kbq + kbpins soortenarm permanent cultuurgrasland mw hp + kbac soortenarm permanent cultuurgrasland mw hp + kbfr soortenarm permanent cultuurgrasland mw hp + kbq soortenarm permanent cultuurgrasland mw hp + kbq + kbpica soortenarm permanent cultuurgrasland mw pa + uv naaldhoutaanplant zonder ondergroei mw weg + kbb weg met bomenrij van Berk Aandachtsgebieden (gebieden met belangrijke natuurwaarde) Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is in de nabije omgeving van deze inrichting geen SBZ (speciale beschermingszone) gelegen. Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer m ten N van de inrichting en op m ten W, het betreft het habitatrichtlijngebied 'Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop (BE )'. Ten N bevindt zich deelgebied 7 van de SBZ en ten W bevindt zich deelgebied 1. Ten Z op een afstand van m ligt deelgebied 2 van het habitatrichtlijngebied 'Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats (BE )'. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied 'Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout (BE )' is op 7,3 km gelegen ten O van het bedrijf. De Habitatrichtlijngebieden zijn weergegeven op Figuur 25. De afstand tot de Nederlandse grens bedraagt ca 12,6 km. In Nederland, op een afstand > 20 km ten NO is het Habitatrichtlijngebied 'Regte Heide & Riels Laag' gelegen en op > 22 km ten NO van het bedrijf is het Habitatrichtlijngebied 'Kempenland-West' gelegen. Ten W, op meer dan 25 km is het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied 'Brabantse Wal' gelegen. Op m ten Z van het bedrijf ligt een VEN-gebied van het type gen (Grote eenheid natuur) en op m van het type geno (Grote eenheid natuur in ontwikkeling). Het betreft 'De Kempense kleiputten' en het nummer van het gebied is 307. In een straal van 1 km rond het bedrijf (onmiddellijke omgeving van het bedrijf) liggen een aantal waardevolle en zeer waardevolle vegetaties. Deze zijn terug te vinden in Tabel 79. Er zijn eveneens een aantal complexen van minder waardevolle en waardevolle elementen en complexen van waardevolle en zeer waardevolle elementen aanwezig. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 159/293

160 De habitatkaart versie 5.2, opgesteld door INBO d.d geeft voor de meeste habitattypen van de Bijlage I van de Habitatrichtlijn een indicatie van hun voorkomen en dit zowel binnen als buiten de speciale beschermingszones. De habitatkaart versie 5.2 bevat zowel een integratie van de Biologische Waarderingskaart als een indicatieve situering van de Natura 2000 habitats en de regionaal belangrijke biotopen. Binnen een straal van ca 1 km rond het bedrijf komen een aantal habitattypes voor (Figuur 26 en Figuur 27). In de straal van 1 km rond het bedrijf komen geen habitats voor van het type 'deels habitat' en eveneens geen RBB's (Regionaal Belangrijke Biotopen) voor. De habitats binnen een straal van 1 km rond het bedrijf worden weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 80: Habitattypes in de omgeving van het bedrijf (niet in SBZ) Habitattype Afstand tot bedrijf Omschrijving m ten Z oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur 91E0_vn 850 m ten Z ruigte-elzenbos 91E0_vn 915 m ten N ruigte-elzenbos m ten O Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ikex en soms ook Taxus in de ondergroei m ten O Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix Buiten de straal van ca 1 km, komen er nog een aantal habitatwaardige vegetaties voor, alsook een aantal deels habitatwaardige vegetaties voor, en een aantal regionaal belangrijke biotopen (RBB s). Deze worden ook weergegeven in Figuur 26 en Figuur 27, en in Figuur 28 (RBB s). De voorkomende habitats zijn van hetzelfde type als in bovenstaande tabel. Ze zijn weliswaar niet gelegen in een vogelrichtlijngebied of in habitatrichtlijngebied. Ter hoogte van SBZ komen een aantal habitats en gedeeltelijke habitats voor. Ze zijn weergegeven in Figuur 29 en Figuur 30. In onderstaande tabel worden de habitats en gedeeltelijke habitats weergegeven die voorkomen t.h.v. SBZ-H. Tabel 81: Habitattypes in de ruime omgeving van het bedrijf (in SBZ) Habitattype Afstand tot bedrijf Omschrijving Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop ten NO 91E0_va m ten N Beekbegeleidende vogelkers-essenbos en essen-iepenbos 91E0_vnva m ten N Ruigte-elzenbos, deels beekbegeleidend voglkers-essenbos en essen-iepenbos m ten NO Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ikex en soms ook Taxus in de ondergroei m ten NO oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop ten W 9120_qb m ten W Eikenberkenbos als successiestadium van de zure eiken- en beukenbossen m ten W Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ikex en soms ook Taxus in de ondergroei Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 160/293

161 'Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats ten Z ten Z Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix ten Z Droge Europese heide 3130_na ten Z Eénjarige dwergbiezen vegetaties 3130_aom ten Z Oeverkruidgemeenschappen T.h.v. het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied 'Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop (BE )' op m ten N van de inrichting (deelgebied 7), komen habitatwaardige vegetaties voor (N - op meer dan 2,5 km) van het type 91E0_va, 91E0_vnva en een deels habitat gh91e0_va. Eveneens (NO - op meer dan 3,5 km) komt het habitattype 9120 en 9190 en een deels habitat 9190 voor ter hoogte van de SBZ. Ten W van het bedrijf ligt ook een deelgebied van deze SBZ-H, nl. deelgebied 1. Op een afstand van m komen verschillende habitatwaardige vegetaties voor van het type 9120_qb en Er zijn ook twee 'deels habitat' gesitueerd van het type Ten Z van het bedrijf komt eveneens een Habitatrichtlijngebied voor, met name deelgebied 2 van 'Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats.' Het is gelegen op een m ten Z en de voornaamste habitats die hier voorkomen zijn van het type 4010, 4030, 3130_na en 3130_aom. Als aandachtsgebied worden de habitattypes uit Tabel 81 beschouw, gelegen in habitatrichtlijngebied. Ook de oppervlakte 'deels habitat' ter hoogte van het Habitatrichtlijngebied worden meegenomen als aandachtsgebied. De werkwijze van de praktische wegwijzer voor Effectgroep 4'Verzuring subgroep 4.1 lucht' en effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1. via lucht wordt als basis genomen voor de beoordeling van de verzurende en vermestende impact. De praktische wegwijzer moet begrepen worden als de meest actuele leidraad voor het beoordelen van de significantie van verzurende en vermestende depositie op de instandhoudingsdoelstellingen in de speciale beschermingszones Kwetsbaarheid t.a.v. verzuring en vermesting Het bedrijf zal op zich een bijdrage leveren aan de verzurende en vermestende depositie in het studiegebied. De mate waarin wordt aansluitend in dit MER bepaald. Deze bijdrage komt boven de achtergrond depositie waarden. Voor Vlaanderen werden er in de opeenvolgende MINA-plannen en in Vlarem depositie doelstellingen vooropgesteld inzake verzurende depositie van SO x, NH x, en NO y, die berekend worden op basis van de overeengekomen beleidsdoelstellingen en emissieplafonds zoals opgenomen in de NEC-richtlijn (National Emission Ceillings). Het betreft hier doelstellingen voor totale depositie. De tabel geeft de berekende beleidsdoelstellingen weer voor totale depositie en per component. Tabel 82: Beleidsdoelstellingen berekend met VLOPS o.b.v. emissiedoelstellingen uit NEC-richtlijn in Zeq/ha.jaar, (VMM,2013) Doelstelling SO 2 NO x NH 3 Totaal MLTD (2010) Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 161/293

162 LTD1 (2030) LDT2 (2030) 75 à à à à 700 MLTD: middellange termijndoelstelling LTD1: lange termijndoelstelling voor de meeste bosecosystemen LTD1: lange termijndoelstelling voor verzuringsgevoelige gebieden, zoals heide op zandgronden en kalkarme vennen In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verzurende depositie (Zeq/ha.jaar) in de gemeente Rijkevorsel voor het jaar 2011 (berekend op basis van VLOPS door VMM, 2013). VLOPS staat voor Vlaamse versie Operationeel Prioritaire Stoffen en berekent jaargemiddelde concentraties en deposities op basis van enerzijds emissiegegevens en anderzijds de jaarlijkse meteogegevens. De emissiegegevens worden aangeleverd door bedrijven of zijn gebaseerd op ramingen en/of emissiemodellen (bijvoorbeeld verkeer). De meteogegevens zijn afkomstig van meteomasten. De resultaten worden gevalideerd en gekalibreerd met meetgegevens en tot kaartmateriaal gevisualiseerd door middel van GIS software. Voor Rijkevorsel blijkt dat de waarden hoger liggen dan de emissiedoelstellingen MLTD voor SO 2 en NO x. De doelstellingen werden hierdoor nog niet behaald. Bij deze berekeningen dient echter wel met een zeer aanzienlijke (model)onzekerheid rekening gehouden te worden. Deze onzekerheid zit zowel vervat in de modelmatig gehanteerde emissies, bronkarakteristieken, depositiefactoren als modelmatige onzekerheden. Tabel 83: Gemiddelde gemodelleerde verzurende deposities SO2, NOx en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Rijkevorsel, 2011 (VMM,2013) SO 2 NO x NH 3 Totaal METHODIEK Direct ecotoopverlies Direct ecotoopverlies is het gevolg van het directe ruimtebeslag en is dus makkelijk te kwantificeren door de oppervlakte in combinatie met het waardevolle karakter van de al dan niet permanent verloren gegane ecotoop. Het waardevol karakter van de ecotoop wordt weergegeven op de Biologische waarderingskaart. Het verlies van een biologisch (zeer) waardevol ecotoop zal dan ook zwaarder beoordeeld worden dan een minder waardevol ecotoop zoals een akker of een soortenarm ingezaaid grasland. Tabel 84: Significantiekader ter beoordeling van het ecotoopverlies Toetsing Verlies van biologisch zeer waardevol ecotoop Verlies van biologisch waardevol ecotoop (>0.5 ha) Verlies van biologisch waardevol ecotoop voor beperkte opp. (<0.5 ha) Geen nieuwe infrastructuren, of verlies van biologisch minder waardevol ecotoop Beoordeling Negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 162/293

163 Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Effectbepaling via Impactscore NH3 In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) dient de invloed berekend te worden van de stikstofneerslag op het realiseren van de Europese natuurdoelen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H). Om deze invloed te kunnen berekenen onder de vorm van een "impactscore" werd de online toepassing IMPACTSCORE NH3 ontwikkeld. Deze wordt in een eerste fase uitsluitend gebruikt voor de berekening van de impactscore van veehouderijen. In een latere fase zal deze of een gelijkaardige tool uitgebreid worden om ook de stikstofneerslag vanuit andere (niet-landbouw gerelateerde) bronnen te berekenen. Het huidige resultaat van deze impacttool is dus louter indicatief en doet geen afbreuk aan de geldende wetgeving. Via de online tool kan een gedetailleerde berekening van de impactscore van de exploitatie uitgevoerd worden. Deze berekening is volledig conform met de rekenmethode (IFDM) die gebruikt wordt voor het opmaken van een Passende Beoordeling en voor de verlening van milieuvergunningen. De berekeningen in IMPACTSCORE NH3 zijn gebaseerd op de habitatlagen van de actueel aanwezige habitats alsook de meest recente versie van de zoekzones. Alle habitatgebieden worden zo accuraat mogelijk weergegeven op de kaarten onder de vorm van polygonen met daaraan gekoppeld de meest recente informatie m.b.t. de kritische depositiewaarden voor stikstof voor de betreffende habitats. De lijst met diertypes, stalsystemen en bijhorende ammoniak emissiefactoren is gebaseerd op de meest recente informatie uit het Richtlijnenboek Landbouwdieren en daardoor volledig conform de emissiefactoren die in de milieuvergunningen gebruikt worden. Telkens worden de diertypes, maximale dierenaantallen en stalsystemen opgegeven zoals vermeld in de huidige milieuvergunning of voor de situatie waarvoor een milieuvergunning wordt aangevraagd. Per stal kan het ventilatiesysteem gespecificeerd worden. Naargelang de situatie op de exploitatie kunnen de stallen met natuurlijke ventilatie of mechanische ventilatie gedefinieerd worden. Voor natuurlijk ventilatie dienen de X- en Y-coördinaten van de stal worden opgegeven. Voor stallen die over een mechanisch ventilatiesysteem beschikken kunnen, indien van toepassing, meerdere ventilatieopeningen met specifieke debieten, diameters, hoogtes en aparte X- en Y-coördinaten van de verschillende ventilatieopeningen worden opgeven. Als resultaat van de berekening van de impactscore wordt een rapport opgemaakt waarin de gegevens vermeld worden op basis waarvan de berekening uitgevoerd werd, alsook de berekende impactscore op actuele habitats alsook voor de habitats in de zoekzones. Het rapport van de berekening van de impactscore wordt als bijlage 18.5 toegevoegd Kritische lasten (KL/KDW) verzuring en vermesting Door lange verblijftijden in de atmosfeer (enkele dagen voor SO2 en nog langer voor NOx) kunnen de verzurende componenten al gauw over afstanden tot km getransporteerd worden. De lange-afstandstransporten brengen de verzurende stoffen via droge depositie en vooral via uitregenen tot in ver afgelegen landelijke streken en natuurgebieden. Verzuring is dan ook een grensoverschrijdend probleem dat noodzakelijkerwijze een gecoördineerde internationale aanpak vereist. Omdat NH3 sneller uit de atmosfeer verwijderd wordt, beperkt de invloed daarvan zich voornamelijk tot op enkele kilometers van de bron. Naast het verzurend effect van ammoniakemissie uit de stallen kan deze emissie eveneens een vermestende invloed veroorzaken, dit ten gevolge van de stikstofhoudende samenstelling van ammoniak. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 163/293

164 Zoals reeds gesteld is de verzurende / vermestende depositie in agrarisch gebied ten gevolge van de ammoniakuitstoot meestal verwaarloosbaar in vergelijking met de verzurende / vermestende invloed van bemesting van de akkers in de omgeving (bron: Richtlijnenboek landbouwdieren). Dit is niet het geval in gebieden met een hoge natuurwaarde, waar beperkingen gelden voor bemesting. Invloeden van de verzurende / vermestende depositie worden bijgevolg enkel uitvoerig beschouwd bij de aanwezigheid van aandachtsgebieden in het studiegebied. De ammoniakemissie werd berekend bij de discipline lucht. De omzetting van ammoniakemissie naar ammoniakdepositie wordt bepaald in de discipline Lucht op basis van IFDM. De verzurende depositie wordt beschouwd door omzetting van de ammoniakdepositie (uitgedrukt in kg/ha/jaar) naar zuurequivalenten, door gebruik te maken van volgende relatie van 1 Zeq = 17 g ammoniak (ofwel 14 g N). De vermestende stikstofdepositie wordt bepaald door de ammoniakdepositie om te zetten naar stikstofdepositie (in 1 g ammoniak zit 0,82 g stikstof). Om te weten hoeveel terrestrische natuur (bos, heide & soortenrijk grasland) tegen verzuring en vermesting door atmosferische depositie beschermd is, is het nodig om de draagkracht tegen verzuring / vermesting te kennen. Deze draagkracht wordt uitgedrukt als de kritische last. Dit is de maximaal toelaatbare depositie per eenheid van oppervlakte voor een bepaald ecosysteem zonder dat er - volgens de huidige kennis - schadelijke effecten optreden. De kritische last verzuring wordt uitgedrukt als zuurequivalenten per hectare en per jaar, de kritische last vermesting in kg stikstof per hectare per jaar. Effectieve verzuring / vermesting treedt pas op indien de depositie uitstijgt boven een bepaald niveau (men spreekt van critical load of duurzaam depositieniveau). Bijgevolg is de kritische last een uitstekende norm om het effect van de verzurende / vermestende depositie te beoordelen. Het concept kritische lasten, dat de gevoeligheid van ecosystemen voor verzurende en vermestende deposities bepaalt, werd in het leven geroepen in het kader van de Conventie over grensoverschrijdende luchtverontreiniging (UNECE LRTAP Convention). De berekening van kritische lasten wordt gecoördineerd door het Coordination Center for Effects (CCE) in opdracht van ICP Modelling and Mapping, wat één van de zes Internationale Coöperatieve Programma s is van de Working Group on Effects van de Conventie LRTAP. Voor de berekening van deze kritische lasten, dient dan ook gebruik gemaakt te worden van een op Europees niveau gestandaardiseerde aanpak die door deze Conventie wordt ondersteund. Kritische lasten worden bepaald op basis van een statische massabalans, waarbij het aanvaardbare lange-termijn niveau van atmosferische depositie berekend wordt voor een ecosysteem dat in evenwicht is met de depositie (steady state). De kritische last wordt volgens de handleiding (Mapping Manual, 2004) berekend waarbij de kritische lastfunctie van N in zijn eenvoudigste model wordt voorgesteld als de som van (i) de netto N-immobilisiatie in organisch bodemmateriaal, (ii) de netto verwijdering van N in de geoogste vegetatie, (iii) N-flux naar de atmosfeer door denitrificatie en (iv) uitspoeling van N beneden de wortelzone. Voor het MER worden de kritische depositiewaarden voor verzuring voor Natura 2000 habitattypen gebruikt volgens bijlage 2 van de praktische wegwijzer voor de Passende Beoordeling ( Passende Beoordeling praktische wegwijzer effectgroepen voor het habitatspoor Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1. via lucht-vastleggen huidige werkwijzen in afwachting van de ontwikkeling van PAS : overgangfase, versie 2, 24/02/2015 en Passende Beoordeling praktische wegwijzer effectgroepen voor het habitatspoor Effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1. via lucht Vastleggen huidige werkwijze in afwachting van de ontwikkeling van PAS: overgangsfase, versie 2, 24/02/2015). Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 164/293

165 De kritische depositiewaarden worden weergegeven in onderstaande tabel. Deze werden afgeleid uit Hens M., Neirynck J., 2013, Kritische depositiewaarden voor stikstof voor duurzame instandhouding van Europese habitattypen in Vlaanderen, INBO, nota WBC, gebaseerd op H.F. van Dobben, Bobbink R., Bal D. & van Hinsberg A Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura Alterra rapport Alterra, WUR, Wageningen, Nederland. De kolommen van de tabel hebben volgende betekenis: Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW (kg N/ha/j) van Dobben et al. (2012) KDW (zeq/ha/j) Nummer van het habitattype Code van de in Vlaanderen onderscheiden subtypes, opgebouwd uit het nummer van het habitattype en een suffix met afkorting voor subtype Naam van het habitat(sub)type Kritische depositiewaarde in kg N per hectare per jaar, afgerond op hele kilogrammen, volgens van Dobben et al. (2012) Kritische depositiewaarde in zuurequivalenten per hectare per jaar, afgerond op hele kilogrammen, volgens van Dobben et al. (2012) Tabel 85: KDW-waarde van de verschillende habitattypes Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW kg N/ha/j KDW zeq/ha/j Permanent met zeewater van geringe diepte > 34 > 2400 overstroomde zandbanken Estuaria > 34 > Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten > 34 > _zk Buitendijks gelegen zeekraalvegetaties _pol Binnendijks gelegen zeekraalvegetaties _zv Buitendijks hoog schor met zeevetmuurvegetaties Schorren met slijkgrasvegetaties _da Atlantische schorren buitendijks _hpr Binnendijkse zilte vegetaties Embryonale wandelende duinen Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (witte duinen) _had Vastgelegde duingraslanden van kalkarme milieus _hd Vastgelegde duingraslanden van kalkrijke milieus Atlantisch vastgelegde ontkalkte duinen Duinen met Hippophae rhamnoides Duinen met Salix repens ssp. argentea *** Beboste duinen van Atlantische, Continentale en Boreale kustgebied _mp Duinpannen met kalkminnende vegetaties _rest Overige waterrijke biotopen van duinvalleien Psammofiele heide met Calluna en Genista _bu Buntgrasvegetaties op landduinen _dw Dwerghaververbond op landduinen Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten _aom Oeverkruidgemeenschappen _na Eénjarige dwergbiezen vegetaties Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. Vegetaties op hogere zandgronden Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 165/293

166 Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW kg N/ha/j KDW zeq/ha/j 3140 Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. Vegetaties in laagveengebied Van nature eutrofe meren met vegetaties van het type Magnopotamion of Hydrocharition Dystrofe natuurlijke poelen en meren Submontane en laagland rivieren met vegetaties >34 >2400 behorende tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachion Rivieren met slikoevers behorend tot het >34 >2400 Chenopodietum rubri en Bidention 4010** 4010*** Noord-Atlantische vochtige heide ** 4030 Droge Europese heide _kalk Jeneverbesstruweel in kalkgrasland 15* > _hei Jeneverbesstruweel in heide Thermofiele pionierbegroeiingen op kalkrijke stenige bodems Kalkminnend grasland op dorre zandbodems Droge graslanden en struikvormende facies op kalkhoudende bodems _hn Droge heischrale graslanden _hmo Vochtige heischrale graslanden _ha Soortenrijke schraallanden van het struisgrasverbond _hnk Droge kalkrijke heischrale graslanden _ve Basenarm blauwgrasland en veldrusassociatie _mo Blauwgrasland _bz Nitrofiele boszomen _hf Zoomvormende ruigtes van het moerasspireaverbond >34 > _hw Zoomvormende ruigtes van het verbond van harig >34 >2400 wilgenroosje 6430_mr Rietlanden met Echte Heemst, Moeraslathyrus of 26* >2400 Moerasmelkdistel _hu Glanshavergraslanden _hua Graslanden behorende tot het verbond van grote vossenstaart 6510_huk Kalkrijk kamgrasland 22* > _hus Glanshavergraslanden met Grote pimpernel *** Actief hoogveen _base Basenrijk trilveen met ronde zegge _meso Mineraalarm, circum-neutraal overgangsveen _mrd Varen en/of (veen)mosrijke rietlanden op drijftillen _oli*** Oligotroof en zuur overgangsveen Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae Kalktufbronnen met tufsteenformatie <34? > Alkalisch laagveen Niet voor publiek opengestelde grotten n.v.t Beukenbossen van het type Luzulo-Fagetum Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en Taxus in de ondergroei Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum 20* > Midden-Europese kalkminnende beukenbossen 20* >2400 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 166/293

167 Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW kg N/ha/j KDW zeq/ha/j behorende tot het Cephalanthero-Fagion Sub-Atlantische en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukenbossen behorende tot het Carpinion-Betuli Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur 91E0 91E0_bron Goudveil-essenbos E0_eutr Ruigt elzenbos E0_meso Mesotroof broekbos op minder voedselrijke standplaatsen 91E0_oli Oligotroof broekbos, inclusief elzen-berkenbroekbos en berkenbroekbos 91E0_veb*** Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en esseniepenbos E0_wvb Zachthoutooibos F0 91F0 Gemengde oeverformaties met Quercus robur, Ulmus laevis en Ulmus minor, Fraxinus excelsior of Fraxinus angustifolia langs de grote riveren *voor dit habitattype bestaan er geen KDW in de lijst van H. van Dobben. De waarden zijn ingevuld op basis van gelijkaardige habitaten op gelijkaardige standplaatsen. Door verder onderzoek van INBO is dit te bevestigen. ** Een uitzondering wordt gemaakt voor de ecosystemen op grofzandige bodems (Z): voor droge heide (4030) wordt hier best voorlopig gewerkt met de minimale grens overeenkomstig Meykens (2001), meer bepaald 752,7 Zeq/ha*jaar en voor vochtige heide (4010) op zandbodem met 906,5 Zeq/ha*jaar. *** voor habitattypen waar de KDW een range voorstelt, wordt steeds de minimumwaarde gebruikt. Dit omwille van het feit dat verschillende subhabitattypen tot het habitat kunnen behoren en het niet precies uitgeklaard is welke KDW bij welk subhabitattype behoort. Voor de regionaal belangrijke biotopen die niet kunnen afgeleid worden bovenstaande tabel wordt voor de kritische last verzuring voor soortenrijke graslanden beroep gedaan op Langouche et al., 2002; Janssen & Mensink, 2002; Meykens & Vereecken, 2001, deze worden weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 86: Kritische last verzuring (zuurequivalenten/ha/jaar) voor een aantal ecosystemen (Meykens et al., Albers et al., 2001) Type ecosysteem BWK-type Mediaan (Zeq/ha.jaar) zuur grasland Ha, Hm, Hn neutraal-zuur grasland Hc, Hf, Hj, Hp+, Hu kalkgrasland Hd, Hk cultuurgrasland Hp, Hpr, Hr, Hx rietland Mr Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 167/293

168 Voor naald- en loofbossen werd er, rekening houdend met het bodemtype, op basis van Staelens et al. (2006) een kritische last verzuring bepaald. Hier kunnen ook waarden aan toegevoegd worden wanneer bodemverzuring optreedt (waarden tussen haakjes in onderstaande tabel). Bodemverzuring is de fase voorafgaand aan de fase waarin haarwortels worden beschadigd en kan op langere termijn nefast zijn voor een goede bodemkwaliteit (wegens afname bufferende capaciteit op langere termijn) (waarden volgens Neirynck et al., 2004). In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf treffen we voornamelijk matig natte zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont (Zdgy). Richting Z en O, waar zich een aantal habitats bevinden, treffen we hoofdzakelijk een zandbodem aan (Z). Naar het N en W toe, ter hoogte van andere aanwezige habitats, is er voornamelijk een lemige zandbodem aanwezig (S). In de omgeving van het habitatrichtlijngebied ten N (deelgebied 7) treffen we eveneens voornamelijk lemige zandbodem aan (S). Ten W van het bedrijf (deelgebied 1) treft men voornamelijk zandleem bodem aan (P). Ten Z ter hoogte van het habitatrichtlijngebied (deelgebied 2) is het voornamelijk een zandbodem (Z). Tabel 87: Kritische last verzuring bossen (zuurequivalenten/ha/jaar) Type ecosysteem Loofbos (F.,Q.,E.,V.,R.,L.,N) Naaldbos (P.) Zandig (Z+S) (1.500) (1.500) Lemig (P+L+A) (1.400) (1.600) Kleiig (E+U) (2.100) (2.400) Veen / ( ) waarden wanneer bodemverzuring optreedt Op basis van de statische massabalansmethode (SMB) werden eveneens kritische lasten voor het vermestende effect van stikstof (kritische last vermesting) bepaald. In de Vries (2008), Kros et al. (2008) en van Dobben & van Hinsberg (2008) werden de kritische lasten voor vermesting voor verschillende vegetatietypes beschreven alsook de mogelijke gevolgen van een overschrijding van deze kritische last. De gegevens voor naaldbos werden overgenomen uit Albers et al. (2001). Een overzicht van deze gegevens wordt getoond in onderstaande tabel. Tabel 88: Kritische last vermesting (kg N/Ha.jaar) en mogelijke gevolgen voor overschrijding voor een aantal vegetatietypes Type vegetatie KL (kg N/ha.j) Effect bij overschrijding Naaldbossen 14 - Achteruitgang terrestrische korstmossen en ectomycorrhiza, toename stikstofminnende soorten - Verstoring nutrientenbalans, verhoogde stress voor droogte, vorst, ziekten en plagen Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 168/293

169 Loofbossen: -Bos van arme zandgrond 18 -eiken- en beukenbos van lemige zandgronden 20 - Achteruitgang terrestrische korstmossen en ectomycorrhiza, toename stikstofminnende soorten - Verstoring nutrientenbalans, verhoogde stress voor droogte, vorst, ziekten en plagen -oud eikenbos 15 -bos van voedselrijke, vochtige gronden 29 -bos van bron en beek 26 -eiken-haagbeukenbos van zandgronden 20 -wilgenstruweel 34 -ooibos (rivierbegeleidende bossen) 35 -laagveenbos 34 -ruigten en zomen (droge bosranden) 26,2 -vochtige alluviale, beekbegeleidende bossen 26,1 -vochtige alluviale bossen (essen-iepenbos) 28 -vochtige alluviale bossen (zachthoutooibos) 33,8 Plassen: -Eutrofe plas 30 -Kranswierwateren op hogere zandgrond 5.8 -Kranswierwateren in laagveengebied 30 Graslanden: -Nat schaalgrasland 15 -Droog schraalgrasland 14 -Kalkgrasland 21,1 -Bloemrijkgrasland 20 - Vergrassing en afname diversiteit - Vergrassing en afname diversiteit - toename van gevinde korststeel - Afname diversiteit Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 169/293

170 -Dotterbloemgrasland van beekdalen 20 -Dotterbloemgrasland van veen en klei 20 - Afname diversiteit - Afname diversiteit -Nat, matig voedselrijk grasland 22 -Heischraal grasland 11,6 -Laaggelegen schraal hooiland en glanshaver- en vossenstaarthooilanden 20 -blauwgrasland 15 In de praktische wegwijzer eutrofiëring en verzuring is een beoordelingskader opgenomen om de impact van de N-depositie als gevolg van de NH3-uitstoot in te schatten. Belangrijk hierbij om te vermelden is dat met de toegepaste methodiek (IFDM-berekeningen, aftoetsen en gebruikt KDW, de visualisatie, e.d.) een grote onzekerheid gepaard gaan. Elke beoordeling dient dan ook hiermee rekening te houden. Tabel 89: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en eutrofiëring als gevolg NH3-uitstoot in SBZ Aandeel voorziene depositie t.o.v. de kritische depositiewaarde van de getroffen gevoelige habitat Niet relevant volgens depositiescan Bij hervergunning Uitbreiding van een bestaande inrichting Bij een nieuwe inrichting Niet significant Niet significant Niet significant x<3% Niet significant Niet significant Significant 3<x<50% Geen uitspraak over significantie: beoordeling na 2016/2019 Niet significant indien emissiereductie meer of gelijk is aan 30% van de oorspronkelijk vergunde toestand Significant Significant indien de emissiereductie minder is dan 30% x>50% Geen uitspraak over significantie: beoordeling na 2016 Significant Significant Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 170/293

171 Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 171/293

172 aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW < 3% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 3%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. Voor nieuwe activiteiten wordt hun bijdrage steeds als significant beschouwd. aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW > 3% < 50% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat groter is dan 3%, maar kleiner dan 50% dan zijn er verschillende significantiekaders, afhankelijk van een hervergunning, een uitbreiding, dan wel een nieuwe activiteit. Voor nieuwe activiteiten wordt steeds beoordeeld dat hun bijdrage significant is. Een uitbreiding van een bestaande activiteit is niet significant indien de emissie daalt met minstens 30 % ten opzichte van de totale emissie van de vergunde situatie vóór de uitbreiding. Dit gebeurt door de totale ammoniakemissie (uitgedrukt in kg NH 3/jaar) van de activiteit in de vergunde toestand te vergelijken met de nieuwe toestand. De beoordeling van de significantie van een hervergunning waarvan het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat groter is dan 3%, maar kleiner dan 50%, wordt uitgesteld gelet op de decretale verlenging van de vergunning. aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW > 50% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat meer is dan 50%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage significant is voor uitbreidingen en nieuwe activiteiten. De beoordeling van de significantie van een hervergunning waarvan het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat meer is dan 50%, wordt uitgesteld gelet op de decretale verlenging van de vergunning. In afwijking van de toepassing van de praktische wegwijzer eutrofiëring en verzuring waarin een beoordelingskader opgenomen is om de impact van de N-depositie als gevolg van de NH3-uitstoot in te schatten voor de SBZ-H, kan worden terug gevallen op de het beoordelingskader in de MER voor verzuring en vermesting voor de SBZ-V. Door de vergelijking te maken van de verzurende respectievelijk vermestende depositie met de overeenstemmende kritische last/kdw kan een beoordeling gebeuren op basis van het referentiekader gebruikt in de MER-richtlijnenhandboek. Tabel 90: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en vermesting Toetsing Deposities > 50 % van de KL/SW Depositie > 10% van KL/SW Beoordeling Significant negatief effect Belangrijke bijdrage 5% van KL/SW < depositie < 10% van KL/SW Relevante bijdrage 3% van KL/SW < depositie < 5% van KL/SW Beperkte bijdrage Depositie < 3% van KL/SW Geen of verwaarloosbaar effect Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 172/293

173 Uit bovenstaande blijkt dat er reeds vanaf een bijdrage van 10% aan de kritische last, uitgegaan wordt van een negatief effect. Tien % wordt gekozen omdat ongeveer 50% van de depositie afkomstig is van het buitenland; en dit geeft ruimte aan 5 bedrijven (met elk een eigen bijdrage van 10%) in een gemiddeld gebied van 3 km afstand van kwetsbare gebieden (d.i. de afstand waarbinnen met name ammoniak bijna integraal wordt gedeponeerd), voordat de KL bereikt wordt. Berekening bestaande milieudruk: In het kader van de Convention on Long-Range Transboundary Air Pollution (CLRTAP) en van de Vlaamse milieu- en natuurrapportering monitoren zowel de Vlaamse Milieumaatschappij als het INBO deposities van verzurende en vermestende stoffen in Vlaanderen. Zowel VMM als INBO gebruiken daarbij meetstations die continu atmosferische deposities verzamelen en/of de luchtkwaliteit bepalen. De meest recente meetgegevens zijn terug te vinden op Daarnaast gebruikt de VMM het atmosferisch verontreinigingsmodel VLOPS ( Vlaams Operationeel Prioritaire Stoffen -model) voor het gebiedsdekkend opvolgen van de depositie en hun ruimtelijke spreiding (Overloop 2011). Het VLOPS14-model berekent met een ruimtelijke resolutie van 1 km² de jaargemiddelde depositie van verzurende en vermestende stoffen op basis van ruimtelijk gedistribueerde binnen- en buitenlandse emissiegegevens, meteoparameters en van het landgebruik. Via het VLOPS-model wordt dus de bestaande milieudruk weergegeven. Jaarlijks worden de nieuwe meteogegevens van het afgelopen meetjaar toegevoegd aan het model, en wordt het model desgevallend verbeterd. Voor de emissiebestanden geldt niet dat zij steeds betrekking hebben op het afgelopen meetjaar. Meestal zit daar ongeveer 2 jaar tussen. Zo worden bijvoorbeeld de kaarten voor 2011 berekend op basis van emissies van Berekening van doelafstand per habitatvlek: Binnen de toetszone wordt de huidige milieudruk bepaald door gebruik te maken van de beschikbare resultaten van het VLOPS-model. Door een vergelijking te maken van het berekende jaargemiddelde van de vermestende depositie uit het VLOPS-model en de grenswaarde van de (potentïele) habitaten/voorlopige zoekzones binnen de toetszone is de doelafstand per individuele habitatvlek te bepalen. Door het INBO is een overschrijdingskaart stikstofdeposities gemaakt, waarbij per habitat/voorlopige zoekzone de overschrijding van de KDW is weergegeven. Aangezien bij de opmaak van de overschrijdingskaart voor stikstofdepositie is vertrokken van de verrasterde habitatkaart kunnen delen van actuele habitaten buiten de contourberekening vallen van de stikstofdepositie. De overschrijdingskaart stikstofdeposities geeft dus voor deze delen van de actuele habitat geen uitkomst. Voor dit deel van de actuele habitat dient de waarde genomen te worden van het dichtst bijgelegen zelfde habitattype, waarvoor de overschrijdingskaart stikstofdeposities wel een uitkomst geeft. In Figuur 31 en Figuur 32 is cartografisch weergegeven welke de doelafstand van de huidige milieudruk ten opzichte van de grenswaarden voor alle voorkomende (potentiële) habitattypen/voorlopige zoekzones binnen de toetszone is. Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 173/293

174 Bij de interpretatie willen de ingekleurde habitatcellen het volgende zeggen: - groen wil zeggen dat er de huidige milieudruk lager is dan de grenswaarde - geel wil zeggen dat huidige milieudruk tussen de 0 en 7 kg N/ha hoger is dan de grenswaarde - zalmroze wil zeggen dat er de huidige milieudruk 7en 14 kg N/ha hoger is dan de grenswaarde - licht oranje wil zeggen dat er de huidige milieudruk 14 en 21 kg N/ha hoger is dan de grenswaarde - oranje wil zeggen dat er de huidige milieudruk 21 en 28 kg N/ha hoger is dan de grenswaarde - rood wil zeggen dat er de huidige milieudruk 28 en 35 kg N/ha hoger is dan de grenswaarde - bruin wil zeggen dat er de huidige milieudruk > 35 kg N/ha hoger is dan de grenswaarde Uit het kaartmateriaal in de ruime omgeving (ter hoogte van SBZ) van het bedrijf van Bruneel Koen blijkt dat t.o.v. de actuele habitats en de voorlopige zoekzones voor een aantal habitatcellen er een overschrijding van KDW werd berekend op basis van de huidige milieudruk. Dit zowel in de SBZ-H 'Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop' als in de SBZ-H 'Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats. Berekenen van cumulatieve effecten: Voor de effectgroep eutrofiëring en verzuring wordt de berekening van de cumulatieve effecten vervangen door een toets aan de actuele milieudruk door stikstofdepositie (zie hoger achtergronddepositie). Een berekening van cumulatieve effecten is immers weinig zinvol, gegeven de hoge achtergronddeposities en de afstand waarover effecten van individuele activiteiten doorwerken. De actuele milieudruk is zelf de resultante van de reële cumulatieve effecten en ze benadert deze dus veel dichter dan mogelijk is via een doorrekening van cumulatie met een selectie aan vergunningen. Concreet betekent dit dat binnen de toetszone wordt nagegaan in welke mate de milieudruk door stikstofdepositie de kritische depositiewaarde van de voorkomende (potentiële) habitaten of voorlopige zoekzones al dan niet overschrijdt Verdroging Verdrogingseffecten kunnen optreden door het onttrekken van grondwater en dit zowel door bronbemaling in de aanlegfase als door grondwateronttrekking in de exploitatiefase van de grondwaterwinning. In de discipline Water werd de invloedsstraal berekend van eventueel voorkomende grondwateronttrekkingen. Het inschatten of een grondwateronttrekking zorgt voor een verdrogingseffect is sterk afhankelijk van de gevoeligheid van de voorkomende vegetatie voor verdroging. Voor verdroging zijn er geen kritische lasten bepaald. Het verdrogingseffect kan beoordeeld worden op basis van een kwetsbaarheidsbenadering. Op basis van de aanwezige ecotopen op de BWK kan er een kwetsbaarheidskaart worden opgesteld voor verdroging. Verdroging kan vervolgens beoordeeld worden volgens onderstaande tabel. Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 174/293

175 Tabel 91: Significantiekader ter beoordeling van verdroging Toetsing Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar en gelegen binnen een speciale beschermingszone (SBZ-H, SBZ-V) Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen weinig kwetsbaar tot kwetsbaar en kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen niet kwetsbaar, niet kwetsbaar tot weinig kwetsbaar Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Verwaarloosbaar effect Rustverstoring Het voorspellen en beoordelen van effecten door rustverstoring is niet eenvoudig. Net zoals bij mensen is verstoring voor dieren een 'subjectieve' ervaring. Ook bij dieren kan gewenning optreden, en gegevens over schuwheid en aanpassingsvermogen van een diersoort zijn er nauwelijks. Reijnen en Foppen hebben een aantal studies gepubliceerd waarbij het effect van hetzij autoverkeer, hetzij treinverkeer op bos-, weide- en heidevogels zijn beschreven waaronder Reijnen en Foppen (1991) en Reijnen (1995). Uit het onderzoek bleek dat geluid boven een bepaalde drempelwaarde leidt tot een afname in de draagkracht van een gebied voor vogels. De vastgelegde drempelwaarden en de afname van de dichtheden als een functie van de geluidssterkte verschilt afhankelijk van de onderzochte soort. Voor een aantal soorten zijn dus drempelwaarden beschikbaar maar zeker niet voor alle soorten. De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan 45 db(a) genomen worden EFFECTINSCHATTING Direct ecotoopverlies Het perceel waar de nieuwe vleesvarkensstal komt, staat aangeduid als biologisch minder waardevol. Het betreft een laagstamboomgaard van peren, geëxploiteerd door de exploitant Bruneel Koen zelf. De nieuwe stal komt ook gedeeltelijk op een perceel waar nu een oude stal staat. Dit perceel werd aangekocht door de exploitant. De oude stal wordt afgebroken. Het perceel staat gekarteerd als biologisch minder waardevol, bebouwing in agrarische omgeving. De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). De inplanting van de stallen (ingeplant naast de bestaande stallen) is op dit vlak dan ook goed gekozen Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie De verzurende/vermestende depositie in agrarisch gebied ten gevolge van de ammoniakuitstoot is meestal verwaarloosbaar in vergelijking met de verzurende/vermestende invloed van bemesting van de akkers in de omgeving. Dit is niet het geval in gebieden met een hoge natuurwaarde, waar beperkingen gelden voor bemesting. Invloeden van de verzurende/vermestende depositie worden beschouwd voor de aanwezige aandachtsgebieden in het studiegebied. Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 175/293

176 De ammoniakemissie werd reeds bepaald in de discipline lucht. De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf van Bruneel Koen in de huidig vergunde situatie bedraagt kg NH3/jaar. In de toekomstige situatie stijgt de ammoniakemissie tot kg NH3/jaar. De nieuw te bouwen vleesvarkensstal 5 zal aangesloten worden op een biologische luchtwasser type combiwasser. Volgens de hierboven genoemde lijst met emissiefactoren wordt er aanbevolen om te rekenen met een ammoniakreductie van 70% voor een gecombineerd luchtwassysteem. De verzurende depositie wordt beschouwd door omzetting van de ammoniakdepositie (uitgedrukt in kg/ha/jaar) naar zuurequivalenten, door gebruik te maken van volgende relatie van 1 Zeq = 17 g ammoniak. De vermestende stikstofdepositie wordt bepaald door de ammoniakdepositie om te zetten naar stikstofdepositie (in 1 g ammoniak zit 0,82 g stikstof). Per scenario (vergunde situatie en de geplande situatie) werd er via de impactscoreberekening een simulatie uitgevoerd. Verder zijn ammoniakemissie per scenario, bepaald bij de discipline Lucht, overgenomen van het RLB (Richtlijnenhandboek Landbouwdieren, versie 20/03/2015), nodig als inputparameter voor de impactscoreberekening. De volgende informatie kan teruggevonden worden in de verkregen GIS bestanden t.a.v. actueel habitat en zoekzone: Significantieklasse (Sigklasse), minimum KDW (KDWallmin), depositie veroorzaakt door het bedrijf op habitats (ifdmdep), de totale depositie op habitats (totaldep) en de naam van het habitatgebied (habname). De totale depositie In Figuur 33 in bijlage wordt de totale depositie op de habitats weergegeven ter hoogte van de SBZ-H Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop deelgebied 7 en deelgebied 1 en in Figuur 34 wordt de totale depositie t.a.v. de zoekzone in dit SBZ-H weergegeven. De totale depositie t.h.v. het Habitatrichtlijngebied 'Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop (BE )' varieert tussen 19,5 kg N/ha.jaar tot 69,2 kg N/ha.jaar in de vergunde en nieuwe situatie voor de totale depositie op de habitats en op de zoekzones. T.h.v. het deelgebied ten N en ten NO van het bedrijf bedraagt de totale depositie op de habitats en op de zoekzones echter steeds minder dan 48 kg N/ha.jaar. In Figuur 35 in bijlage wordt de totale depositie op de habitats weergegeven ter hoogte van de SBZ-H 'Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats deelgebied 2 en in Figuur 36 wordt de totale depositie t.a.v. de zoekzone in dit SBZ-H weergegeven. De totale depositie t.h.v. het Habitatrichtlijngebied 'Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats deelgebied 2 bedraagt de totale depositie op de habitats en op de zoekzones steeds minder dan 34 kg N/ha.jaar. De minimale KDW van habitat/zoekzone Voor de toe te passen kritische lasten of depositiewaarden wordt gewerkt met de documenten: PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR Effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1 via lucht (versie 2-24/02/2015) en PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1 via lucht (versie 2-24/02/2015) Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 176/293

177 De gebruikte KDW werden gehaald uit het rapport van Alterra met kenmerk Alterra rapport 2397, van Dobben H.F., Bobbink R., Bal D. & van Hinsberg A 'Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000.' In Figuur 37 in bijlage wordt de minimale KDW t.a.v. actueel habitat weergegeven voor BE In Figuur 38 wordt de minimale KDW t.a.v. de zoekzone van BE weergegeven. Voor BE worden deze KDW weergegeven in Figuur 39 en Figuur 40. Uit bovenstaande kunnen voor deze MER van toepassing zijnde elementen volgende kritische depositiewaarde (KDW) afgeleid worden voor actueel habitat en voor zoekzones gelegen binnen SBZ. Loofbos KDW habitattype 91E0_vnva KDW voor verzuring = Zeq/ha.jaar KDW voor vermesting = 26 kg N/ha.jaar Loofbos KDW habitattype 91E0_va KDW voor verzuring = 2000 Zeq/ha.jaar KDW voor vermesting = 28 kg N/ha.jaar Loofbos KDW habitattype 9190 KDW voor verzuring = Zeq/ha.jaar KDW voor vermesting = 15 kg N/ha.jaar Loofbos KDW habitattype 9120 en 9120_qb KDW voor verzuring = Zeq/ha.jaar KDW voor vermesting = 20 kg N/ha.jaar Heide KDW habitattype 4010 KDW voor verzuring = 906,5 Zeq/ha.jaar KDW voor vermesting = 17 kg N/ha.jaar Heide KDW habitattype 4030 KDW voor verzuring = 752,7 Zeq/ha.jaar KDW voor vermesting = 15 kg N/ha.jaar Niet-bos KDW habitattype 3130_na en 3130_aom KDW voor verzuring = 571 Zeq/ha.jaar Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 177/293

178 KDW voor vermesting = 8 kg N/ha.jaar De bijdragen voor verzuring en vermesting De vermestende depositie die veroorzaakt wordt door het bedrijf voor de actuele habitats en de zoekzones binnen de SBZ-H wordt weergegeven in bijlage. De verzurende depositie werd niet weergegeven in extra kaarten gezien de KDW voor verzuring omgerekend naar vermesting nagenoeg geen verschil geeft in de contouren voor de actuele habitats. De contouren met de bijdragen van het bedrijf voor vermesting t.o.v. de minimale KDW waarden voor de habitattypes worden t.a.v. de habitatkaart versie 2014 binnen de SBZ-H weergegeven. Er kunnen 5 contouren weergegeven worden voor de depositie: >50% van de KDW; 10-50% van de KDW; 5-10% van de KDW; 3-5% van de KDW. 1-3% van de KDW De contour van de 50%-bijdrage t.o.v. KDW is logischerwijs de kleinste, deze van de 1-3%-bijdrage de grootste. Voor het habitatrichtlijngebied 'Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop (BE )' deelgebied 7 en deelgebied 1 wordt in Figuur 41 in bijlage de bijdrage van het bedrijf t.a.v. actueel habitat weergegeven in % voor vermesting voor de vergunde situatie. In Figuur 42 wordt de bijdrage t.a.v. de zoekzone weergegeven voor vermesting voor de vergunde situatie. In Figuur 43 in bijlage wordt de bijdrage van het bedrijf t.a.v. actueel habitat weergegeven in % voor vermesting voor de nieuwe situatie. In Figuur 44 wordt de bijdrage t.a.v. de zoekzone weergegeven voor vermesting in de nieuwe situatie. Uit deze figuren blijkt dat de N-depositie vanwege het bedrijf van Bruneel Koen zowel in de vergunde situatie als in de toekomstige situatie minder dan 1% bijdrage levert aan de KDW van het betreffende type, en dit zowel voor actueel habitat gelegen in SBZ-H als voor zoekzone in SBZ-H. Voor het habitatrichtlijngebied 'Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats deelgebied 2 worden dezelfde conclusies getrokken in Figuur 45, Figuur 46, Figuur 47 en Figuur 48. Zodoende kon per vegetatie-eenheid en per scenario de ammoniakdepositie bepaald worden voor de dichtste habitats/zoekzones gelegen binnen SBZ-H. Het resultaat van de impactscoreberekening in de vergunde en de toekomstige situatie wordt hieronder weergegeven: Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 178/293

179 Berekende bijdrage van de ammoniakemissies van de exploitatie of van het voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde van het habitatgebied (impactscore) voor de vergunde situatie. Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 179/293

180 Berekende bijdrage van de ammoniakemissies van de exploitatie of van het voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde van het habitatgebied (impactscore) voor de nieuwe situatie. Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 180/293

181 In onderstaande tabel wordt de vermestende depositie per habitattype en per scenario weergegeven. Dit wordt ook gedaan voor verzuring. Tabel 92: Vermestende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties in SBZ-H habitat Afstand tot bedrijf (m) vergunde situatie (N/ha.jaar) % tav KDW in vergunde situatie Nieuwe situatie (N/ha.jaar) % tav KDW in nieuwe situatie 91E0_va* m ten N 0, , E0_vnva m ten N 0,015 0,06 0,033 0, m ten NO 0,028 0,13 0,061 0, m ten NO 0,026 0,17 0,058 0, _qb m ten W 0,005 0,03 0,011 0, m ten W 0,009 0,04 0,018 0, ten Z 0,025 0,14 0,053 0, ten Z 0,026 0,17 0,056 0, _na ten Z 0,026 0,32 0,056 0, _aom ten Z 0,020 0,26 0,046 0,57 * de totale depositie is lager dan de KDW min, waardoor de impact herleid wordt naar 0% tav KDW De bijdrage van de kritische depositiewaarde voor vermesting, die de verschillende habitats ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor vermesting voor de weerhouden habitattypes ligt tussen de 0,06 % en de 0,70 % in de nieuwe situatie. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de habitats in de SBZ-H ligt in de vergunde en de nieuwe situatie voor alle habitats onder de 3 %. Tabel 93: Vermestende depositie voor het meest kritische punt in de zoekzone voor de verschillende in SBZ-H KDW-zoekzone Afstand tot bedrijf (m) vergunde situatie (N/ha.jaar) % tav KD in vergunde situatie Nieuwe situatie (N/ha.jaar) % tav KD in nieuwe situatie ten N 0,056 0,37 0,123 0,82 De hoogste bijdrage van het bedrijf t.a.v. in de zoekzones (dichtst gelegen bij de bedrijf) is in de vergunde situatie van 0,4 % en is afhankelijk van de minimale KDW dit op die plaats van toepassing is. In de nieuwe situatie stijgt. de maximale bijdrage naar 0,8%. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de zoekzones in de SBZ-H ligt in de vergunde situatie onder de 3 % voor vermesting. Dit blijft ook zo in de nieuwe situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2014 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de vermestende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 181/293

182 3%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. Tabel 94: Verzurende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties in SBZ-H habitat Afstand tot bedrijf (m) Vergunde situatie (Zeq/ha.jaar) % tav KDW in vergunde situatie Nieuwe situatie (Zeq/ha.jaar) % tav KDW in nieuwe situatie 91E0_va* m ten N 1 0 2, E0_vnva m ten N 1,07 0,06 2,36 0, _qb m ten NO m ten NO m ten W m ten W 2 0,14 4,36 0,30 1,86 0,17 4,14 0,39 0,36 0,02 0,79 0,05 0,64 0,04 1,29 0, ten Z 1,79 0,20 3,79 0, ten Z 1,86 0,25 4 0, _na ten Z 1,86 0,33 4 0, _aom ten Z 1,43 0,25 3,29 0,58 * de totale depositie is lager dan de KDW min, waardoor de impact herleid wordt naar 0% tav KDW De bijdrage van de kritische depositiewaarde voor verzuring, die de verschillende habitats ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor verzuring voor de weerhouden habitattypes ligt tussen de 0,05 % en de 0,70 % in de nieuwe situatie. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de habitats in de SBZ-H ligt in de vergunde en de nieuwe situatie voor alle habitats onder de 3 %. Tabel 95: Verzurende depositie voor het dichtste punt in de zoekzone voor de verschillende KDW's in SBZ-H KDW-zoekzone Afstand tot bedrijf (m) vergunde situatie (Zeq/ha.jaar) % tav KDW in vergunde situatie Nieuwe situatie (Zeq/ha.jaar) % tav KDW in nieuwe situatie 15* 2605 ten N 4 0,53 8,79 1,17 * we gaan hiervan uit van de meest kritische waarde voor verzuring m.n. 752,7 Zeq/ha.jaar voor het habitattype 4030 op zandgrond De hoogste bijdrage van het bedrijf t.a.v. in de zoekzones (dichtst gelegen bij de bedrijf) is in de vergunde situatie 0,5% en is afhankelijk van de minimale KDW dit op die plaats van toepassing is. In de nieuwe situatie stijgt. de maximale bijdrage naar 1,2%. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de zoekzones in de SBZ-H ligt in de vergunde situatie onder de 3 % voor vermesting. Dit blijft ook zo in de nieuwe situatie. Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 182/293

183 Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2014 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 3%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen Verdroging Ter hoogte van het bestaande bedrijf zijn er matig natte en natte zandgronden (Zdgy) en (Zeg). De nieuw te bouwen stal komt op dezelfde gronden. Aan de matig natte en natte bodems wordt respectievelijk een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 40 en 130 en tussen 15 en 100 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) gekoppeld. Voor de bestaande grondwaterwinning 1 (fruitteelt) wordt er zowel in de huidige als toekomstige situatie een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 69 m. Voor de nieuw aan te vragen grondwaterwinning 2 (varkens) wordt er in de toekomstige situatie een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 20 m. Binnen deze afstand bevinden zich geen groengebieden (bosgebied en natuurgebied op meer dan 500 m ten noordoosten en ten westen van het bedrijf). Op de groengebieden worden er geen relevante effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt. De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning in het Zand van Diest (zelfde watervoerende laag als GWW 1) bevindt zich volgens DOV Bodemverkenner ( op 350 m (Brandakkers 10) van grondwaterwinning 1 (bestaande grondwaterwinning). De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning in de Zanden van Berchem (zelfde watervoerende laag als GWW 2) bevindt zich op 145 m (eveneens Brandakkers 10) van grondwaterwinning 2 (nieuw aan te vragen grondwaterwinning). De grondwaterwinning 1 veroorzaakt in de huidige en toekomstige situatie een gering negatief effect op de dichtste naburige bedrijfsvreemde grondwaterwinning. De nieuw aan te vragen grondwaterwinning 2 veroorzaakt een gering negatief effect op de dichtste naburige grondwaterwinning Rustverstoring Het bedrijf ligt niet in het Vogelrichtlijngebied. De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan de 45 db(a)-contour genomen worden. De invloedsstraal werd berekend in de discipline Geluid. Groengebieden (bosgebied en natuurgebied) zijn op behoorlijke afstand ten noordoosten en ten westen van het bedrijf gelegen (respectievelijk 970 m en m). Op deze afstand is het specifieke geluid van de incidentele bronnen lager dan de gemiddelde drempelwaarde van 45 db(a). Voor de continue bronnen is ter hoogte van bosgebied en natuurgebied het nieuwe omgevingsgeluid in de gewenste toestand lager dan 45 db(a). Bijgevolg kan er geconcludeerd worden dat er geen tot verwaarloosbare effecten waar te nemen zijn van de geluidsbronnen op het bedrijf t.a.v. vegetaties die van belang zijn voor de vogels in bosgebied of natuurgebied SYNTHESE Het perceel waar de nieuwe vleesvarkensstal komt, staat aangeduid als biologisch minder waardevol. Het betreft een laagstamboomgaard van peren, geëxploiteerd door de exploitant Bruneel Koen zelf. De nieuwe stal komt ook gedeeltelijk op een perceel waar nu een oude stal staat. Dit perceel werd aangekocht door de exploitant. De oude Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 183/293

184 stal wordt afgebroken. Het perceel staat gekarteerd als biologisch minder waardevol, bebouwing in agrarische omgeving. De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). De inplanting van de stallen (ingeplant naast de bestaande stallen) is op dit vlak dan ook goed gekozen. Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is in de nabije omgeving van deze inrichting geen SBZ (speciale beschermingszone) gelegen. Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer m ten N van de inrichting en op m ten W, het betreft het habitatrichtlijngebied 'Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop (BE )'. Ten N bevindt zich deelgebied 7 van de SBZ en ten W bevindt zich deelgebied 1. Ten Z op een afstand van m ligt deelgebied 2 van het habitatrichtlijngebied 'Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats (BE )'. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied 'Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout (BE )' is op 7,3 km gelegen ten O van het bedrijf. De afstand tot de Nederlandse grens bedraagt ca 12,6 km. In Nederland, op een afstand > 20 km ten NO is het Habitatrichtlijngebied 'Regte Heide & Riels Laag' gelegen en op > 22 km ten NO van het bedrijf is het Habitatrichtlijngebied 'Kempenland-West' gelegen. Ten W, op meer dan 25 km is het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied 'Brabantse Wal' gelegen. Op m ten Z van het bedrijf ligt een VEN-gebied van het type gen (Grote eenheid natuur) en op m van het type geno (Grote eenheid natuur in ontwikkeling). Het betreft 'De Kempense kleiputten' en het nummer van het gebied is 307. T.h.v. het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied 'Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop (BE )' op m ten N van de inrichting (deelgebied 7), komen habitatwaardige vegetaties voor (N - op meer dan 2,5 km) van het type 91E0_va, 91E0_vnva en een deels habitat gh91e0_va. Eveneens (NO - op meer dan 3,5 km) komt het habitattype 9120 en 9190 en een deels habitat 9190 voor ter hoogte van de SBZ. Ten W van het bedrijf ligt ook een deelgebied van deze SBZ-H, nl. deelgebied 1. Op een afstand van m komen verschillende habitatwaardige vegetaties voor van het type 9120_qb en Er zijn ook twee 'deels habitat' gesitueerd van het type Ten Z van het bedrijf komt eveneens een Habitatrichtlijngebied voor, met name deelgebied 2 van 'Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats.' Het is gelegen op een m ten Z en de voornaamste habitats die hier voorkomen zijn van het type 4010, 4030, 3130_na en 3130_aom. Als aandachtsgebieden beschouwen we de habitats en gedeeltelijke habitats die voorkomen t.h.v. SBZ-H: Habitattype Afstand tot bedrijf Omschrijving Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop ten NO 91E0_va m ten N Beekbegeleidende vogelkers-essenbos en essen-iepenbos 91E0_vnva m ten N Ruigte-elzenbos, deels beekbegeleidend voglkers-essenbos en essen-iepenbos m ten NO Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ikex en soms ook Taxus in de ondergroei Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 184/293

185 m ten NO oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop ten W 9120_qb m ten W Eikenberkenbos als successiestadium van de zure eiken- en beukenbossen m ten W Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ikex en soms ook Taxus in de ondergroei 'Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats ten Z ten Z Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix ten Z Droge Europese heide 3130_na ten Z Eénjarige dwergbiezen vegetaties 3130_aom ten Z Oeverkruidgemeenschappen Per scenario (vergunde situatie en de geplande situatie) werd er via de impactscoreberekening een simulatie uitgevoerd. Verder zijn ammoniakemissie per scenario, bepaald bij de discipline Lucht, overgenomen van het RLB (Richtlijnenhandboek Landbouwdieren, versie 20/03/2015), nodig als inputparameter voor de impactscoreberekening. Er wordt gewerkt met de documenten: PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR Effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1 via lucht (versie 2-24/02/2015) en PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1 via lucht (versie 2-24/02/2015) De bijdrage van de kritische depositiewaarde voor vermesting, die de verschillende habitats ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor vermesting voor de weerhouden habitattypes ligt tussen de 0,06 % en de 0,7 % in de nieuwe situatie. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de habitats in de SBZ-H ligt in de vergunde en de nieuwe situatie voor alle habitats onder de 3 %. De hoogste bijdrage van het bedrijf t.a.v. in de zoekzones (dichtst gelegen bij de bedrijf) is in de vergunde situatie van 0,4 % en is afhankelijk van de minimale KDW dit op die plaats van toepassing is. In de nieuwe situatie stijgt. de maximale bijdrage naar 0,8%. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de zoekzones in de SBZ-H ligt in de vergunde situatie onder de 3 % voor vermesting. Dit blijft ook zo in de nieuwe situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2014 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de vermestende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 3%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. De bijdrage van de kritische depositiewaarde voor verzuring, die de verschillende habitats ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 185/293

186 voor verzuring voor de weerhouden habitattypes ligt tussen de 0,05 % en de 0,7 % in de nieuwe situatie. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de habitats in de SBZ-H ligt in de vergunde en de nieuwe situatie voor alle habitats onder de 3 %. De hoogste bijdrage van het bedrijf t.a.v. in de zoekzones (dichtst gelegen bij de bedrijf) is in de vergunde situatie 0,53% en is afhankelijk van de minimale KDW dit op die plaats van toepassing is. In de nieuwe situatie stijgt. de maximale bijdrage naar 1,2%. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de zoekzones in de SBZ-H ligt in de vergunde situatie onder de 3 % voor vermesting. Dit blijft ook zo in de nieuwe situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2014 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 3%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. Op de groengebieden worden er geen relevante effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt. De grondwaterwinning 1 veroorzaakt in de huidige en toekomstige situatie een gering negatief effect op de dichtste naburige bedrijfsvreemde grondwaterwinning uit dezelfde watervoerende laag. De nieuw aan te vragen grondwaterwinning 2 veroorzaakt een gering negatief effect op de dichtste naburige grondwaterwinning uit dezelfde watervoerende laag.. De effecten ten gevolge van rustverstoring werden als verwaarloosbaar ingeschat. Voor de thema s direct ecotoopverlies, verdroging, rustverstoring zijn de milieueffecten op fauna en flora te verwaarlozen zodat milderende maatregelen zich niet opdringen MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Voor door het bedrijf genomen milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid Door het bedrijf geplande maatregelen De nieuwe vleesvarkensstal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal. De vleesvarkensstal zal immers mee aangesloten worden op de biologische luchtwasser type combiwasser met ammoniakreductie van 70%. De exploitant neemt hiermee een belangrijke maatregel om de stijging van ammoniak te beperken. Voor verdere door het bedrijf geplande milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Er wordt evenwel de aandacht op gevestigd dat wat ammoniakdepositie betreft, het hier om een worst-case scenario gaat, en dat een goed ontwikkeld groenscherm rond het bedrijf een deel van de ammoniakuitstoot zou kunnen opvangen, waardoor de werkelijke depositie vermoedelijk lager zal liggen. Dit kan afgeleid worden uit o.a. Nederlands onderzoek. Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 186/293

187 Windsingel: In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et.al.,2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met stuiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca In de studie werden op korte afstand van de bron, voor de windsingel, tot 6 maal hogere concentraties ammoniakconcentraties gemeten dan voorspeld voor een situatie zonder windsingel. De ammoniak wordt als het ware bij de bron gehouden. Als gevolg hiervan was het gebied waar er een verzurende depositie kan optreden kleiner. Om een grootteorde te geven, bleek uit de meetcampagne dat de afstand van het bedrijf tot waar de ammoniakemissie het achtergrondniveau van de omgeving bereikte ongeveer 485 m bedroeg, terwijl deze afstand in het geval dat er geen windsingel zou aanwezig geweest zijn (berekening op basis van een verspreidingsmodel) ongeveer 815 m zou bedragen. M.a.w. is er in dit rekenvoorbeeld een afname van 40% van de invloedsstraal. Vanzelfsprekend zal veel afhankelijk zijn van de precieze klimatologische omstandigheden windrichting, windsterkte, neerslag, ), alsook van de morfologie van de windsingel zelf. Uit de meetcampagne bleek dat windsingels wel degelijk in staat zijn om emissies te verminderen. Een aanvullende studie (Van Dijk et. al., 2005) moest duidelijkheid brengen op welke manier ze dit doen. Landschapselementen zoals windsingels vormen een fysiek opstakel voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee processen: filtering en snelheidsdemping. De filterende werking is een gevolg van de gasuitwisseling tussen blad en atmosfeer waarvoor een zekere turbulentie rond het blad nodig is. Om de luchtbeweging in een beplanting in stand te houden moet deze een zekere openheid (optische porositeit) hebben. De structuur van een windsingel is bepalend voor het effect op de verspreiding van agrarische emissies. Eenduidige criteria voor het ontwerpen van een optimaal functionerende windsingel zijn nog niet voorhanden. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak (maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur) tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. Voor NO2 bleek dat de filterende werking als gevolg van opname door de planten in de windsingel geschat kan worden op maximaal 10%. Voor ammoniak zou dit percentage hoger liggen. Precieze cijfers zijn niet voor handen. In het kader van de effectbeoordeling ten aanzien van het aandachtsgebied is de uitbouw van een windsingel een alternatief voor een stofbak. Voor de verdere aanbevelingen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 187/293

188 5.7 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied omvat vooreerst het projectgebied (= de locatie van de installatie). Het wordt dan lateraal uitgebreid om de eventuele zichtbaarheidszone rond de ingreep te vatten. Die wordt bepaald door de afstand van waarop de ingreep als dominante beelddrager in het landschapsbeeld nog zichtbaar is. Als studiegebied wordt de omgeving binnen een straal tot 1 km rondom het bedrijfscentrum beschouwd TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen: - Eigen terreinwaarnemingen + foto s - Lijst van beschermde monumenten en landschappen (Afdeling M&L) - Landschapsatlas (GIS-Vlaanderen) - Traditionele landschappen Vlaanderen (Antrop et al., 2002) - Topografische kaart - Luchtfoto s Agiv De referentiesituatie voor het landschap wordt besproken op basis van het terreinbezoek, topografische kaartenmateriaal, orthofoto en foto s van het bedrijf en de bedrijfsomgeving, de Landschapsatlas en de algemene literatuur, zoals onder andere: Traditionele landschappen in Vlaanderen (Antrop et al., 2002). Hierbij wordt een algemeen beeld van het landschap geschetst, alsook dieper ingegaan op eventuele ankerplaatsen, relictplaatsen, lijnelementen, enz. typerend voor de bedrijfsomgeving METHODIEK Een veeteeltbedrijf is meestal gelegen in een agrarisch landschap, gekenmerkt door min of meer wijdse zichten. Gezien de grootschaligheid van een intensief veeteeltbedrijf, kan dit een sterke impact hebben op de omgeving. Onder landschap wordt verstaan een begrensde oppervlakte met een geringe dichtheid van bebouwing en een onderlinge samenhang waarvan de verschijningsvorm en de samenhang het resultaat zijn van natuurlijke processen en van maatschappelijke ontwikkelingen. De drie effectgroepen zoals weergegeven in het disciplinerichtlijnenboek Landschap, Bouwkundig erfgoed & Archeologie worden besproken: het landschap als relatiesysteem de erfgoedaspecten de perceptieve aspecten Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 188/293

189 Het landschap als relatiesysteem Structuren drukken relaties tussen elementen uit. Met betrekking tot landschappen worden structuren zowel ruimtelijk, functioneel als temporeel gedefinieerd. Voorbeelden van ruimtelijke structuren zijn bewoningspatroon, wegennet, percelering. Er zal worden nagegaan of het project enige relatie- of structuurwijzigingen met zich mee brengt. Het effect is moeilijk kwantitatief uit te drukken, waardoor de beoordeling eerder gebaseerd is op deskundigenoordeel. Volgend significantiekader wordt gehanteerd: Tabel 96: Significantiekader ter beoordeling van wijzigingen die de landschappelijke structuren beïnvloeden Toetsing Grote wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties drastisch verstoort Duidelijk waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties verstoort Beperkt waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties verandert en/of nadelig beïnvloedt Geen wijziging van de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembaar is Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect De erfgoedaspecten Er dient rekening gehouden te worden met drie soorten 'erfgoedwaarden': 1. landschap 2. bouwkundig erfgoed 3. archeologie Tot het bouwkundig erfgoed behoren de historische gebouwen. Een bijzondere categorie binnen het bouwkundig erfgoed vormen de monumenten. De term 'monument' is voorbehouden voor bij wet beschermd bouwkundig erfgoed. Ook de voorlopig beschermde monumenten vallen hieronder. Het beschermd erfgoed omvat de beschermde landschappen, beschermde archeologische monumenten en zones, beschermde monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten. Stads- en dorpsgezichten zijn een groepering van een of meer monumenten en/of onroerende goederen met omgevende bestanddelen zoals onder andere beplantingen, omheiningen, waterlopen, bruggen, wegen, straten en pleinen, die wegens hun artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde van algemeen belang is. Hiertoe behoort ook de directe, er onmiddellijk mee verbonden visuele omgeving van een monument die door haar beeldbepalend karakter de intrinsieke waarde van het monument tot zijn recht doet komen dan wel door haar fysische eigenschappen de instandhouding en het onderhoud van het monument kan waarborgen. Als archeologisch erfgoed worden beschouwd alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden waarvan het behoud en de studie bijdragen tot het reconstrueren van de bestaansgeschiedenis van Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 189/293

190 de mensheid en haar relatie tot de natuurlijke omgeving, en ten aanzien waarvan opgravingen of ontdekkingen en andere methoden van onderzoek betreffende de mensheid en haar omgeving de voornaamste bronnen van informatie zijn. Voorspelling van de effecten op gekende erfgoedelementen (monumenten, relicten, zichten, ensembles...) impliceert het inschatten van het mogelijke waardeverlies. Tabel 97: Significantiekader ter beoordeling van de verstoring van de erfgoedwaarde Toetsing Grote verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. directe aantasting van erfgoed door vergravingen, verwijdering KLE s Matige verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. erfgoedzone beïnvloed door een negatieve beelddrager in een open landschap Geringe verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb erfgoedwaarde beperkt beïnvloed door een negatieve beelddrager (landbouwinfrastructuur) in een gesloten landschap Geen verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect De perceptieve aspecten In de meeste MER's voor intensieve veeteeltbedrijven is het wijzigen van de perceptieve kenmerken de belangrijkste effectengroep binnen de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed & archeologie. Landbouwbedrijven bepalen mee het karakter van het platteland. Dat platteland wordt niet alleen gebruikt door land- en tuinbouwers, maar ook door plattelandsbewoners en recreanten. Door een goede integratie van de land- en tuinbouwbedrijven kan de landbouwsector z n steentje bijdragen tot een mooi en aantrekkelijk platteland. Tabel 98: Significantiekader ter beoordeling van de perceptieve kenmerken Toetsing Drastische aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Beperkte vermindering van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Geen wijziging of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembare verstoring Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 190/293

191 5.7.4 TOELICHTING REFERENTIESITUATIE Geografische situering Rekening houdend met de indeling van Vlaanderen in Traditionele Landschappen (Antrop et al., 2002) is het bedrijf gelegen in het Traditionele Landschap 'Land van Turnhout-Poppel (310030). Het is een subeenheid van de 'Noorderkempen (code )'. Er worden volgende kenmerken gegeven voor de Noorderkempen: Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 191/293

192 Kennisgeving/Ontwerp-MER Bruneel Koen 192/293

193 Landschapsatlas (ankerplaatsen, relicten ) In Figuur 49 worden de ankerplaatsen en relicten weergegeven in de omgeving van het bedrijf van Bruneel Koen. Op ca. 300 m ten N is een relictzone gelegen, namelijk de Bovenloop van de Mark (R10033)'. Op ca. 500 m ten O en ca. 600 m ten Z van de nieuw te bouwen varkensstal is de ankerplaats Kolonie Merksplas (A10012) gelegen. Deze overlapt deels met de relictzone Kolonie Merksplas en bos- en vengebied Bolkse en Blak Heide (R10051), tevens een beschermd landschap (zie verder). De ankerplaats wordt in de landschapsatlas als volgt beschreven: De structuur en de opbouw van deze Kolonie voor de Beteugeling van Bedelarij zijn nog gaaf. Het gaat hierbij om de afwisseling van beboste percelen met stukken open akkerland en een rastervormig drevenpatroon. Het monumentale karakter van dit drevenpatroon, samen met de afwisseling van gesloten bossen en open cultuurland resulteren in een visueel zeer aantrekkelijk compartimentlandschap dat bovendien een aanzienlijke dendrologische waarde vertegenwoordigt en een uitstekend leefgebied vormt voor avifauna. Er zijn geen lijnrelicten van de Landschapsatlas in het studiegebied gelegen. Op ca. 850 m ten NO ligt het puntrelict Mariakapel van Bolk (P10178) Bouwkundig erfgoed Het bedrijf is niet gelegen in een Regionaal Landschap. Binnen het studiegebied komen geen beschermde landschappen voor. Op ca m ten O is wel het beschermd landschap Rijksweldadigheidskolonie gelegen. De Kolonie omvat verschillende beschermde monumenten en bouwkundige relicten. In de ruime omgeving van het bedrijf komen geen beschermde dorps- of stadsgezichten voor. Dit alles wordt weergegeven in Figuur 50. Op Figuur 51 worden de elementen van het geoportaal Onroerend Erfgoed weergegeven. Binnen het studiegebied is geen bouwkundig erfgoed gelegen. Bovengenoemd beschermd landschap de Kolonie van Merksplas is een bouwkundig geheel. Er is tevens een landschapsbeheerplan opgemaakt voor de Merksplas Kolonie Studiegebied in de referentiesituatie Volgens het gewestplan is het bedrijf van Bruneel Koen volledig gelegen in agrarisch gebied. Ten N en ten Z liggen landschappelijk waardevolle agrarische gebieden. Mesoschaal De omgeving van de bedrijfslocatie wordt gekenmerkt door een vlak en intensief, open landbouwlandschap met dominantie van weiden en akkers. Hier en daar komen kleine landschapselementen voor als bomenrijen en bosjes die de openheid van het landschap enigszins beperken. In de directe omgeving van het bedrijf komen nog enkele landbouwbedrijven voor, waarvan sommigen grootschalig. In het studiegebied zijn er geen particuliere woningen aanwezig. Microschaal Het bedrijf van Bruneel Koen is in het straatbeeld aanwezig, analoog aan de andere landbouwbedrijven in de omgeving. De straat Brandakkers wordt ter hoogte van het bedrijf afgelijnd door een bomenrij van Gewone es (Fraxinus excelsior). Het is een verzorgd bedrijf met de gebouwen allen geordend en compact opgesteld (zie fotoreportage in bijlage). Deze geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp, alsook voor de samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. Er is een eenheid gecreëerd bij de Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 193/293

194 bebouwing door de materialen en vormgeving op elkaar af te stemmen. De varkensstal 1 bestaat uit rode baksteen. Stal 2 en stal 3 bestaan uit betonpanelen met een rode baksteenmotief en een dak van zwarte golfplaten. De fruitloods bestaat uit witte sandwichpanelen met een zwarte golfplaten dak. Er is een groenscherm aanwezig om de gebouwen in de omgeving te laten integreren (zie fotoreportage in bijlage). Aan de voorkant van de bestaande varkensstallen zijn telkens twee rijen perenbomen aangeplant. Aan de achterkant van het bedrijf zijn appelplantages aanwezig en eveneens aan de zijkant van de fruitloods. Op die manier is het bedrijf goed ingepast in de omgeving. De ZW grens van het bedrijf wordt gevormd door een gracht. Ook het foliebassin vormt een kenmerkend waterelement binnen het bedrijf EFFECTINSCHATTING Het landschap als relatiesysteem Het voorliggende project voorziet in de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal (stal 5) ten O van de bestaande varkensstallen. Het nabijgelegen perceel 278X werd aangekocht door de exploitant. Hierop staat een oude stal die zal afgebroken worden. De nieuwe vleesvarkensstal 5 wordt in dezelfde materialen uitgevoerd als de varkensstallen 2 en 3, nl. met betonpanelen met rode baksteenmotief en een dak met zwarte golfplaten. De hoogte van de nieuwe stal zal ongeveer 12 m (nokhoogte) zijn. In de huidig vergunde situatie is er tussen de woning+personeelsruimte en de fruitloods de nodige betonverharding aangebracht. De stallen zijn langs de zuidzijde te bereiken via de bestaande grindverharding. Achter varkensstal 2 en 3 is telkens een strook van een 4-tal meter betonverharding voorzien. In de toekomstige situatie wordt de grindverharding vervangen door betonverharding (530 m²) en komt er betonverharding rondom de nieuw te bouwen varkensstal (1.020 m²). Om de nieuwe stal in te passen in de omgeving en het bedrijfsgeheel, worden ten O en ten Z 2 rijen perenbomen aangeplant, analoog aan de straatzijde van het bedrijf (zie onderstaande foto s). Foto 1: 2 rijen fruitbomen, vlak na aanplant in 2009 (bron: Google streetview) Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 194/293

195 Foto 2: twee rijen fruitbomen aan voorkant bestaande stallen (bron: terreinbezoek 2015) De nieuwe constructie vormt één geheel met het bestaand bedrijf. De gebouwen worden ruimtelijk gebonden tot één geheel, binnen de bebouwde kadastrale percelen. De keuze voor dezelfde materialen en de aanleg van rijen perenbomen dragen bij aan het gevoel van de gelijkvormigheid binnen het landbouwbedrijf en met de omgeving. Het bestaande bedrijf is matig waarneembaar in het landschap. Ten N is het omgeven door collega landbouwbedrijven en ten Z verstrooien de kleine landschapelementen het zicht. Een wijziging van bestaande landschappelijke structuren en/of relaties treden niet op door het geplande project. Er wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect t.o.v. de bestaande situatie Erfgoedaspecten Landschap Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte, gezien de uitbreiding van het landbouwbedrijf gebeurt in het landschap geconcentreerd ter hoogte van het bestaande bedrijf en bestaande stallen. De belangrijkste landschappelijke erfgoedwaarden liggen ten O en ten Z van het bedrijf van Bruneel Koen met de Kolonie Van Merksplas als Ankerplaats, relictzone en beschermd landschap (zie beschrijving referentiesituatie). De ingrepen van voorliggend project liggen op voldoende afstand van de landschappelijk waarden van de Kolonie van Merksplas, zoals daar zijn de drevenpatronen afgewisseld met beboste percelen en stukken open akkerland. Het project vormt dan ook geen of slechts een verwaarloosbare verstoring van de landschappelijke erfgoedwaarden van de Kolonie van Merksplas. Ten N van het bedrijf van Bruneel Koen ligt de relictzone Bovenloop van de Mark. Rekening houdend met de noordelijk gelegen landbouwbedrijven en de Elzenrij, vormt de nieuwe varkensstal dan ook geen of slechts een verwaarloosbare verstoring van de landschappelijke erfgoedwaarden van de relictzone. Ook ten aanzien van het puntrelict Mariakapel van Bolk op ca. 850 m ten NO zijn er geen effecten van het project te verwachten. Bouwkundig erfgoed Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 195/293

196 In het studiegebied komen geen beschermde monumenten noch geïnventariseerd bouwkundig erfgoed voor. Er wordt geen invloed verwacht op het omliggend bouwkundig erfgoed door de ingrepen van het project. Er zal enkel een bemaling toegepast worden tijdens de aanlegfase bij hoge grondwaterstand. Op basis van de gegevens in de discipline water wordt een invloedsstraal berekend. Gezien de grote afstand tot bovengenoemd erfgoed (ca. 1,5 km) wordt van de bemaling geen effecten verwacht op het bouwkundig erfgoed. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. Archeologie Voor de bouw van de nieuwe stal zijn graafwerkzaamheden vereist. Archeologische vondsten zijn nooit uitgesloten. Op de plaats waar het bedrijf gelegen is, of in de omgeving van het bedrijf, werden (nog) geen meldingen gedaan van archeologische vondsten ( toont geen vondsten/archeologische zones in het studiegebied). De nieuwe varkensstal (5) wordt gebouwd op de plaats waar momenteel reeds een constructie (af te breken stal) en een laagstamboomgaard aanwezig zijn. De bodem is hier dus in het verleden al vergraven. Gezien op deze percelen reeds vele jaren een landbouwgebruik toegepast wordt met regelmatig ploegen wordt de kans op archeologische vondsten klein ingeschat, al zijn ze nooit uitgesloten. Het respecteren van de meldingsplicht bij het vinden van archeologische vondsten wordt als voldoende maatregel beschouwd om het archeologisch patrimonium te beschermen. Er wordt rekening gehouden met een potentieel gering negatief effect. Eventuele toevalsvondsten dewelke gedaan worden tijdens de werkzaamheden dienen gemeld te worden aan het Agentschap Ruimte en Erfgoed Onroerend Erfgoed Perceptieve aspecten Aanlegfase In de aanlegfase worden graaf- en bouwwerkzaamheden uitgevoerd ter hoogte van het projectgebied. De belangrijkste ingrepen zijn (beperkt) grondverzet, (tijdelijke) opslag van bouwmaterialen en de bouwwerken zelf. Voor de aanvoer van bouwmaterialen worden vermoedelijk vrachtwagens ingezet. Door de ingrepen ontstaan mogelijks visuele effecten ten opzichte van de omliggende landbouwbedrijven. Rekening houdend met het tijdelijk karakter van de werken in de aanlegfase worden de perceptieve effecten gering negatief ingeschat. Exploitatiefase De instrumenten die gehanteerd kunnen worden voor een goede integratie van bedrijfsgebouwen in de omgeving zijn voornamelijk (brochure Agrarische architectuur, technisch bekeken'; Provincie West-Vlaanderen): correcte keuze van de inplantingsplaats doordacht materiaalgebruik gepaste kleurkeuze doordachte afmetingen Inzake de keuze van de inplantingsplaats kunnen volgende aandachtspunten aangestipt worden: Streven naar gesloten, compact geheel van het bedrijf. De stallen staan compact en geordend opgesteld. Een geordende inplanting van de vormen zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 196/293

197 Bovendien zorgt een overzichtelijke inplanting voor samenhorigheid van de bedrijfsgebouwen op het bedrijf. In de toekomstige situatie zal het bedrijf, ondanks de uitbreiding in oppervlakte, nog steeds een compact geheel vormen. Op het bedrijf worden zijn alle gebouwen en constructies geordend en compact opgesteld staan. Een geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht, alsook voor de samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. Na de keuze van de inplantingsplaats komt de keuze van de kleurtinten en de materialen aan bod. De materiaalkeuze en kleur mogen niet storend zijn in de omgeving. Een juist kleur- en materiaalgebruik is doorslaggevend voor een goed geïntegreerd gebouw. Over het algemeen kan gesteld worden dat felle kleuren af te raden zijn. Een witte kleur levert een vergrotend effect op. Zwarte of donkere daken maken het bouwvolume optisch kleiner. De bestaande stallen bestaan allen uit rode bakstenen of prefab betonpanelen met rode baksteenmotief en een donker dak (zwarte golfplaten). De nieuwe varkensstal (stal 5) zal in dezelfde materialen uitgevoerd worden als de vergunde stallen. Inzake de afmetingen werden de stallen gedimensioneerd volgens het aantal dierplaatsen. Rekening houdend met de normen voor dierenwelzijn werd de nieuwe stal correct gedimensioneerd. In tweede orde is ook de beplanting op het bedrijf belangrijk. De erfbeplanting wordt verder uitgebreid zoals in de bestaande situatie. Met name het bestaande groenscherm van de dubbele perenbomenrij wordt verder doorgetrokken aan de O en Z zijde van de nieuw te bouwen varkensstal. Hierdoor vormt het bedrijf één ruimtelijk geheel en wordt het goed opgenomen in het omliggende landschap. Bomen en struiken kunnen indien nodig zo aangeplant worden dat ze het zicht op de gebouwen breken en ook uitlopers vormen in de omgeving (bron: brochure Bedrijfsintegratie, Provinciebestuur van West-Vlaanderen, 2006). Rekening houdend met bovenstaande argumenten wordt de invloed op het landschapsbeeld en de perceptieve kenmerken gering negatief ingeschat SYNTHESE Volgens het gewestplan is het bedrijf van Bruneel Koen volledig gelegen in agrarisch gebied. Ten N en ten Z liggen landschappelijk waardevolle agrarische gebieden. De nieuwe constructie vormt één geheel met het bestaand bedrijf. De gebouwen worden ruimtelijk gebonden tot één geheel, binnen de bebouwde kadastrale percelen. De keuze voor dezelfde materialen en de aanleg van twee rijen perenbomen dragen bij aan het gevoel van de gelijkvormigheid binnen het landbouwbedrijf en met de omgeving. Het bestaande bedrijf is slechts matig waarneembaar in het landschap. Ten N is het omgeven door collega landbouwbedrijven en ten Z verstrooien de kleine landschapelementen het zicht. Een wijziging van bestaande landschappelijke structuren en/of relaties treden niet op door het geplande project. Er wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect t.o.v. de bestaande situatie. Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte, gezien de uitbreiding van het landbouwbedrijf gebeurt in het landschap geconcentreerd ter hoogte van het bestaande bedrijf en bestaande stallen. Het project Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 197/293

198 vormt dan ook geen of slechts een verwaarloosbare verstoring van de landschappelijke erfgoedwaarden van de Kolonie van Merksplas, de Bovenloop van de Mark en het puntrelict Mariakapel van Bolk. In het studiegebied komen geen beschermde monumenten noch geïnventariseerd bouwkundig erfgoed voor. Er wordt geen invloed verwacht op de omliggende bouwkundige erfgoedwaarden door de ingrepen van het project. Gezien het jarenlange landbouwgebruik van de percelen, en het ontbreken van archeologische vondsten wordt het respecteren van de meldingsplicht als voldoende maatregel beschouwd om het archeologisch patrimonium te beschermen. Er wordt rekening gehouden met een potentieel gering negatief effect. Rekening houdend met het tijdelijk karakter van de werken in de aanlegfase worden de perceptieve effecten van de graaf- en bouwwerkzaamheden gering negatief ingeschat. Er wordt gewerkt met een doordachte keuze voor de inplantingsplaats van de nieuwe varkensstal, alsook voor de materialen, kleuren en afmetingen. Ook het bestaande groenscherm van de dubbele perenbomenrij wordt verder doorgetrokken aan de O en Z zijde van de nieuw te bouwen varkensstal. Hierdoor vormt het bedrijf één ruimtelijk geheel en wordt het goed opgenomen in het omliggende landschap. Zodat de invloed op het landschapsbeeld en de perceptieve kenmerken gering negatief wordt ingeschat MILDERENDE MAATREGELEN De genomen maatregelen Het bedrijf vormt een verzorgd onderdeel van een agrarisch landschap De geplande maatregelen De nieuwe varkensstal wordt in dezelfde kleurtinten en materialen uitgevoerd als de vergunde stallen. De nieuwe infrastructuur wordt zodanig ingeplant dat ze een geheel vormt met de bestaande infrastructuren. De nieuwe stal wordt aansluitend gebouwd met de bestaande stallen en gebouwen. Het bestaande groenscherm van de dubbele perenbomenrij wordt verder doorgetrokken aan de O en Z zijde van de nieuw te bouwen varkensstal voor een optimale integratie in de omgeving. Eventuele toevallige archeologische vondsten dewelke gedaan worden tijdens de werkzaamheden worden gemeld aan het Agentschap Ruimte en Erfgoed Onroerend Erfgoed De verdere mogelijkheden Uitbreiding van het drevenpatroon met bomenrijen en houtkanten van de Kolonie van Merksplas op de eigen percelen, bijvoorbeeld in het kader van de geplande ruilverkaveling (VLM) of een landschapsbedrijfsplan. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 198/293

199 6 ELEMENTEN TEN BEHOEVE VAN DE WATERTOETS 1. De vergunningsvraag heeft betrekking op het verkavelen van een stuk grond, het oprichten van een constructie (al dan niet gedeeltelijk of volledig ondergronds), het aanleggen van een verharding. Het voorliggende project behelst een uitbreiding van de bestaande infrastructuur door de aanleg van 1 nieuwe vleesvarkensstal. Het bedrijf voorziet in de aanleg van m² bijkomende verharding. De nieuwe te bouwen varkensstal beslaat een oppervlakte van m². Het projectgebied (plaats waar nieuwe gebouw komt) is gelegen in niet overstromingsgevoelig. Volgens de bepalingen van de Gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (Belgisch Staatsblad, 8 november 2004) dient er een hemelwaterput van 10 m³ bij elke nieuw te bouwen stal en een aansluiting op een buffervolume van 142 m³ met vertraagde afvoer van 11,34 l/s aangelegd te worden. Bij de nieuwe stal wordt een hemelwaterput van 10 m³. De overloop van de hemelwaterput zal aangesloten worden op de bestaande folieput van m² met een buffervolume van m³. Dit wordt uitgebreid besproken bij de effectbespreking bij de discipline Water. 2. De vergunningsvraag heeft betrekking op de opslag van, het storten van bodemvreemd materiaal of de wijziging van vegetatie. Voorliggend project voorziet in de bouw van een nieuwe varkensstal. Deze stal komt op 6 m van de bestaande varkensstal. De aanleg vindt plaats op het bedrijfseigen terrein waar perenbomen stonden. 3. De vergunningsvraag heeft betrekking op een reliëfwijziging. Niet van toepassing. 4. De vergunningsvraag heeft betrekking op het aanleggen van een buffer- of infiltratievoorziening voor de opvang van oppervlaktewater of hemelwater Zie hoger onder punt De vergunningsvraag heeft betrekking op een lozing op een rioleringsstelsel, het oppervlaktewater of het grondwater Zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt 140 m³/jaar (huishoudelijk afvalwater van het gezin en de personeelsleden) geloosd op het oppervlaktewater na behandeling door een kleinschalige waterzuiveringsinstallatie. Volgens het zoneringsplan ligt het bedrijf in individueel te optimaliseren gebied. 6. De vergunningsvraag heeft betrekking op een grondwaterwinning Het bedrijf beschikt over een grondwaterwinningen (verbuisde boorput op 86 m diepte) in het Zand van Diest. In de huidige situatie is de exploitant vergund voor de winning van m³/j. In de toekomstige situatie wenst de exploitant een extra winning te vergunning op een diepte van 168 m in de Zanden van Berchem, waarbij een debiet van m³/j wordt aangevraagd. Het betreft een bestaande boorput, die gelegen is vooraan de nieuw te bouwen stal. Deze dient nu geregulariseerd te worden. Aan het debiet van de bestaande grondwaterwinning wijzigt er niets. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 199/293

200 7. De vergunningsvraag heeft betrekking op een wijziging van de bedding en de structuurkwaliteit van de waterloop Niet van toepassing. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 200/293

201 7 PASSENDE BEOORDELING -TOETS De habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG) verplicht de lidstaten tot het nemen van alle noodzakelijke maatregelen om de achteruitgang van de natuurlijke waarde van Natura 2000-gebieden (Habitatrichtlijngebieden en Vogelrichtlijngebieden, de zgn. speciale beschermingszones) te voorkomen. Volgens Art. 36ter. van het Natuurdecreet dient de administratieve overheid in de speciale beschermingszones, ongeacht de bestemming van het betrokken gebied, de nodige instandhoudingsmaatregelen te nemen, die steeds dienen te beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen habitats vermeld in Bijlage I van dit decreet en de soorten vermeld in de Bijlagen II, III en IV van dit decreet. Verder stelt Art. 36ter dat de administratieve overheid in deze gebieden tevens alle nodige maatregelen dient te nemen om elke verslechtering van de natuurkwaliteit en het natuurlijk milieu van de habitats van bijlage I van dit decreet en van de habitats van de soorten vermeld in de bijlagen II, III en IV van dit decreet in een speciale beschermingszone te vermijden; elke betekenisvolle verstoring van een soort vermeld in de bijlagen II, III of IV van dit decreet in een speciale beschermingszone te vermijden. Een vergunningsplichtige activiteit, een plan of een programma waarvan kan verondersteld worden dat het toch een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een zgn. Passende beoordeling wat betreft de betekenisvolle effecten voor de speciale beschermingszone. Indien een vergunningsplichtige activiteit, plan of programma onderworpen is aan de m.e.r.-plicht geschiedt de passende beoordeling in het kader van de milieueffectrapportage. Hieronder wordt de relevantie en noodzaak van een passende beoordeling in het kader van voorliggend project nagegaan. 1. Liggen er binnen het studiegebied speciale beschermingszones (SBZ-V en SBZ-H)? Zo ja, welke en op welke afstand. Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is in de nabije omgeving van deze inrichting geen SBZ (speciale beschermingszone) gelegen. Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer m ten N van de inrichting en op m ten W, het betreft het habitatrichtlijngebied 'Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop (BE )'. Ten N bevindt zich deelgebied 7 van de SBZ en ten W bevindt zich deelgebied 1. Ten Z op een afstand van m ligt deelgebied 2 van het habitatrichtlijngebied 'Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats (BE )'. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied 'Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout (BE )' is op 7,3 km gelegen ten O van het bedrijf. 2. Werden er in het kader van de discipline Lucht gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 3. Werden er in het kader van de discipline Fauna & Flora gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 201/293

202 4. Werden er in het kader van de discipline Bodem gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 5. Werden er in het kader van de discipline Water gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 6. Werden er in het kader van de discipline Landschap gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 7. Werden er in het kader van de discipline Geluid gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen De initiatiefnemer moet geen passende beoordeling opmaken. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 202/293

203 8 BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN In onderstaande tabel wordt weergegeven of het bedrijf voldoet aan de beste beschikbare technieken. Volgens het BBT-rapport Veeteelt (Vito, 2006) zijn er een 15 technieken die steeds BBT zijn voor alle veeteeltbedrijven, en een 6-tal technieken die BBT zijn voor alle veeteeltbedrijven mits een aantal randvoorwaarden voldaan zijn. Daarnaast zijn er nog een aantal BBT s specifiek voor nieuwbouwstallen en een aantal specifiek voor bepaalde subsectoren (rundveebedrijven, varkensbedrijven of pluimveebedrijven). Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 203/293

204 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie Toepasbaar voor alle veeteeltbedrijven Opstellen waterbalans Ja, zie discipline water Ja, zie discipline water Grof vuil verwijderen door droog reinigen Wordt gedaan Blijft ongewijzigd Goed gebruik van de Mors- en lekverliezen ter hoogte van de drinkwatervoorziening Drinkwatervoorziening gebeurt via Blijft ongewijzigd drinkwatervoorziening kunnen voorkomen worden door de drinkwatervoorziening te optimaliseren o.a. qua uitvoering, locatie en positie (aangepaste hoogte in functie van het gewicht van het dier en aangepast debiet). Door lekken onmiddellijk te repareren en de drinkwatervoorziening regelmatig te ijken kan waterverspilling worden vermeden. anti morsbakken alles wordt regelmatig gecontroleerd Gebruik maken van alternatieve waterbronnen Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen klassieke waterbronnen zoals leiding- en grondwater, en alternatieve waterbronnen zoals hemel-, captatie- en recuperatiewater. Grondwater mag enkel gebruikt worden voor hoogwaardige toepassingen. In de huidige situatie wordt gebruik gemaakt van regenwater/drainagewater/freatisch grondwater. Er is een opslag van 162 m³ m³ in hemelwaterput die overloopt in de foliebassin van m³. Drainagewater wordt ook opgevangen in foliebassin. Ook water opgepompt uit GWW 1 (freatisch) wordt hierin opgevangen. Er wordt een extra regenwateropvang voorzien van 10 m³ die aangesloten wordt op de folieput, bij de nieuwe vleesvarkensstal 5. Regenwater/drainagewater/freatisch grondwater (GWW1) zal ook in de toekomst gebruikt worden voor laagwaardige toepassingen, nl. beregening fruitteelt en waswater luchtwasser. Water uit foliebassin wordt gebruikt in de fruitteelt. Afvalwater dat mestdeeltjes bevat opvangen en uitrijden op Het reinigingswater van de stallen wordt opgevangen in de Blijft ongewijzigd. Er wordt een extra mestopslag voorzien onder de Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 204/293

205 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie het land onderliggende mestkelders. Het reinigingswater wordt conform het nieuw te bouwen vleesvarkensstal 5 van m³. mestdecreet afgezet. Opstellen nutriëntenbalans Ja Ja Toepassen precisievoedering Om uitscheiding van nutriënten via de mest te beperken dient Het bedrijf maakt gebruik van Blijft ongewijzigd het voeder optimaal afgestemd te worden op de behoefte van de dieren in de diverse productiestadia. verlaagd ruw-eiwit en fosfaatarm voeder (droog voeder en brijvoedering) Vloerbevuiling zoveel mogelijk Mogelijke maatregelen ter voorkoming van vloerbevuiling zijn: voorkomen Het zuiver houden van vloeren en wanden; Wordt gedaan Wordt gedaan Regelmatige afvoer van mest en urine; Wordt gedaan Wordt gedaan Manueel schoonmaken van roosters; Wordt gedaan Wordt gedaan Vaste mest verwijderen buiten de pot in een potstal Nvt Nvt Mestschuiven e.d. regelmatig gebruiken en goed onderhouden Nvt Nvt Voldoende De mestopslagcapaciteit moet minstens voldoende zijn om de Ja, hiervoor wordt verwezen naar Blijft ongewijzigd mestopslagcapaciteit voorzien mest te kunnen opslaan tot het moment waarop deze verder kan worden be- en/of verwerkt of op het land kan worden gebracht. De minimale vereiste opslagcapaciteit is o.a. afhankelijk van de hoeveelheid mest die op het bedrijf wordt geproduceerd en de periode waarin de mest niet mag worden uitgereden. Vlarem voorzien een minimale opslag van 9 maand, tenzij er mogelijkheden zijn om mest af te voeren (zonder deze op het land te brengen). hoofdstuk 5.2 Afvloeiing van mest en/of mestsappen voorkomen bij Opslagplaatsen van vaste dierlijke mest buiten de stal moeten zo gebouwd worden dat er geen afvloeiing van mest en/of Wordt gedaan. Blijft ongewijzigd Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 205/293

206 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie externe mestopslag optimalisatie van de mestopslag Mestaanwending afstemmen op de betrokken landbouwgrond, gewasbehoefte en klimatologische omstandigheden Mest emissiearm aanwenden, nauwkeurig doseren en mestsappen kan optreden. Dit houdt in dat een dergelijke opslag voorzien is van een mestdichte, verharde vloer en aan drie zijden omgeven is door mestdichte wanden. De vierde zijde moet zo zijn uitgevoerd dat afspoeling van drain- en regenwater niet mogelijk is. Het drain- en hemelwater moet opgevangen worden en verzameld in mestdichte gesloten opslagruimten (aalputten). De hoeveelheid mest en het moment van uitrijden dient Op het bedrijf wordt ten allen tijde maximaal afgestemd te worden op o.a. bodemgesteldheid, gestreefd naar een ecologisch grondsoort en helling van de betrokken landbouwgrond, de verantwoorde mestafzet, conform soorten en groeistadium van de gewassen, en klimatologische de bepalingen van het Mestdecreet omstandigheden zoals neerslag, windrichting en irrigatie. Het aanwenden van de mest op het land kan enkel toegestaan worden: Indien de betrokken landbouwgrond niet drassig, ondergelopen, bevroren of met sneeuw bedekt is; Indien de betrokken landbouwgrond niet steil hellend is; Bij afwezigheid van waterlopen in de nabijheid (een onbehandelde strook land vrijlaten) Blijft ongewijzigd Zo kort mogelijk voordat de maximale gewasgroei en opname van voedingsstoffen optreedt; In periodes waarin geen uitrijverbod geldt; Bij een gunstige windrichting ten opzichte van omwonenden. Emissiearm aanwenden van de mest betekent het beperken Opgelegd via mestdecreet Opgelegd via mestdecreet van de contacttijd van de meststof met de lucht. Bovendien Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 206/293

207 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie gelijkmatig verspreiden dient de mest nauwkeurig gedoseerd en gelijkmatig verspreid te worden. Opstellen van energiebalans / uitvoeren van een energieaudit Werd nog niet uitgevoerd - Wordt aanbevolen Regelmatige controle en Om het ventilatiesysteem optimaal te laten werken dienen de Dit wordt gedaan Blijft ongewijzigd reiniging van leidingen en ventilatoren in mechanisch geventileerde stallen leidingen en ventilatoren regelmatig gecontroleerd en gereinigd te worden. Afvalstromen minimaliseren en volgens de meest aangewezen opties afvoeren Het in kaart brengen van de soort en de hoeveelheid afval dat ontstaat op het bedrijf heeft tot doel de afvalstromen te minimaliseren en het gesorteerde afval via de meest aangewezen optie af te voeren. Door een goede bedrijfsvoering wordt de hoeveelheid afval beperkt Blijft ongewijzigd Toepasbaar voor alle veeteeltbedrijven met nieuwbouwstallen Optimaliseren binnen de bedrijfslocatie Optimale lokalisatie omvat naast een technische beoordeling (bv. inplanting van bedrijfseenheden tov elkaar, herlokaliseren of groeperen van geuremissiebronnen), de evaluatie van meteorologische omstandigheden (bv. windrichting) en topografische gegevens (bv. heuvels, waterlopen). Stallen en/of mestopslagplaatsen dienen binnen de bedrijfslocatie zoveel als mogelijk gelokaliseerd te worden op plaatsen waar ze de - De nieuwe stal wordt ingeplant aanpalend aan de reeds vergunde varkensstallen en aangesloten op een luchtwasser. De luchtwasser is zo geplaatst dat die het verst verwijderd is van de omliggende woningen. minste hinder (o.a. geur) vormen voor het milieu en omwonenden. Optimaliseren van het ontwerp van het ventilatiesysteem in mechanisch geventileerde Door het optimaliseren van het ontwerp van het ventilatiesysteem kan een goede temperatuursbeheersing in de stallen worden bekomen en kan de mate van ventilatie - Bij nieuwbouw wordt het ventilatiesysteem geoptimaliseerd. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 207/293

208 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie stallen geminimaliseerd worden in de winter. BBT voor de subsector varkensbedrijven Toepassen ammoniakemissiearme stalsystemen bij nieuwbouwstallen Reeds vergunde stallen 2 en 3 zijn het AEA systeem V-4.7. De nieuwe stal 5 zal aangesloten worden op een biologische luchtwasser (type combiwasser). Het afzuigen van de stallucht en het behandelen ervan met Dit is BBT mits voldaan wordt aan de onderstaande 3 voorwaarden: - Nieuwe vleesvarkensstal 5 wordt aangesloten op een biologische een gaswasser Bij mechanisch geventileerde nieuwbouwstallen luchtwasser (type combiwasser). Voor diercategorieën waarvoor nog geen AEAstalsystemen in bijlage I van het MB van 19/03/2004 zijn opgenomen De techniek is geen BBT gezien niet voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden Indien naast de emissie vanuit de stal nog bijkomende emissiebronnen aangepakt moeten worden Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 208/293

209 9 GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN Het bedrijf is in vogelvlucht op ongeveer 12,6 km van de Nederlandse grens gelegen. Rekening houdend met het afgebakende studiegebied in de verschillende disciplines, en met de beoogde effecten, worden er geen grensoverschrijdende effecten verwacht. Er treden ten gevolge van het voorliggende project geen grensoverschrijdende effecten op voor de verschillende disciplines Lucht, Water, Bodem, Geluid, Mens, Fauna & Flora, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. In Nederland, op een afstand van ongeveer 20,6 km ten NO van het bedrijf, is het Habitatrichtlijngebied 'Regte Heide en Riels Laag (NL )' gelegen. Op 21 km ten N ligt het habitatrichtlijngebied 'Ulvenhoutse Bos (NL )'. Op ongeveer 22,6 km ten NO is het Habitatrichtlijngebied 'Kempenland-West (NL )' gelegen en op 25,5 km ten W ligt het Habitat- en Vogelrichtlijngebied 'Brabantse Wal (NL )'. Deze Natura 2000 gebieden worden weergegeven in Figuur 52 in bijlage Uit een indicatieve berekening met Aerius blijkt dat de ammoniakdepositie op de rand van de Regte Heide & Riels Laag ongeveer 0,66 mol/ha/j bedraagt, op het Ulvenhoutse Bos ongeveer 0,58 mol/ha/j en op Kempenland-West is de hoogste depositie 0,54 mol/ha/j. Op de Brabantse Wal is de hoogste depositie 0,24 mol/ha/j. De bijdrage ter hoogte van de Natura 2000 gebieden in Nederland is dus als beperkt te beschouwen. Hieronder een uittreksel uit de stikstofdepositieberekening Aerius voor de gewenste situatie Bruneel Koen: De grenswaarde voor vergunningplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet voor deze gebieden in Nederland bedraagt 1 mol per hectare per jaar. De depositie van het project van, Bruneel Koen in de gewenste toestand ligt bijgevolg lager dan deze grenswaarde. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 209/293

210 10 LEEMTEN IN KENNIS Geurimpact De inschatting van de geuremissie wordt, wegens gebrek aan Vlaamse cijfers, op basis van emissiecijfers afkomstig uit Nederlands onderzoek uitgevoerd (zoals weergegeven volgens de Regeling geurhinder en veehouderij). Hierbij is er geen onderscheid tussen conventionele en ammoniakemissiearme stalsystemen. In het milieueffectenrapport werd de geuremissie ten gevolge van het bedrijf ingeschat op basis van een maximale bezetting. Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Met betrekking tot de geurnormering zelf werd een toetsing uitgevoerd aan de hand van nieuw bepaalde basisbeschermingsniveaus voor Vlaanderen. Deze beschermingsniveaus zijn echter slechts voorlopig voorgestelde niveaus (voorgesteld in het nog in opmaak zijnde visiedocument: De weg naar een duurzaam geurbeleid ) en mogen aldus nog niet als definitief vastgelegde niveaus geïnterpreteerd worden. Kwantitatieve inschatting van cumulatieve effecten is moeilijk. Op basis van informatie inzake de vergunde dierenaantallen van omliggende veeteeltbedrijven wordt getracht een ruwe inschatting te maken van de aanwezige hinder (slechts een beperkt aantal bedrijven kan binnen de scoop van de MER-studie mee in rekening worden gebracht; over deze bedrijven zijn geen detailgegevens gekend i.v.m. gebruikte stalsystemen, aantal dieren per diercategorie en aantal niet-vergunde dierenaantallen, juiste bronconfiguraties,...). Het gebruik van IFDM brengt leemtes met zich mee. Zo treedt er een grote foutenmarge op bij geurconcentraties in de nabijheid van de bron. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt : Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10 se of OU E per m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10 se of OU E per m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 3, 5 en 10 OUe-contour als 98P waarde, toch ook de contour van 20 OUe als 98P waarde mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). In navolging van de open LNE Werkgroep geur van 1 juli 2014 wordt een nieuwe afbakening voor bronnenclusters voorgesteld (richtlijnen dienst MER oktober 2014). Rundveebedrijven moeten niet kwantitatief meegerekend worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. Verzuring en vermesting Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 210/293

211 Over de gehanteerde emissiecoëfficiënten van ammoniak bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Naast de uitgestoten hoeveelheden ammoniak staan ook de depositiefactoren in functie van de afstand tot het bedrijf nog ter discussie. IFDM zou ook minder geschikt zijn om ammoniakdepositie te modelleren. Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Kwantitatieve inschatting van cumulatieve effecten is moeilijk. Het inschatten van het exacte effect van groenelementen is niet mogelijk. Gezien er bij de IFDM modelberekening inzake verzurende en vermestende depositie telkens slechts één depositiefactor kan gehanteerd worden, en deze factoren sterk functie zijn van het type vegetatie, zijn de berekende deposities slechts als indicatieve waarden te aanzien. In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) dient de invloed berekend te worden van de stikstofneerslag op het realiseren van de Europese natuurdoelen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H). Om deze invloed te kunnen berekenen onder de vorm van een "impactscore" werd de online toepassing IMPACTSCORE NH3 ontwikkeld. Deze wordt in een eerste fase gebruikt uitsluitend voor de berekening van de impactscore van veehouderijen. In een latere fase zal deze of een gelijkaardige tool uitgebreid worden om ook de stikstofneerslag vanuit andere (niet-landbouw gerelateerde) bronnen te berekenen. Geluidshinder De geluidsniveaus van geluidsbronnen worden niet gemeten. Toch kan naar verwachting op basis van geluidsniveaus uit de literatuur, technische brochures en eerdere metingen in combinatie met mathematische wetmatigheden een vrij realistisch beeld van de geluidsniveaus bekomen worden. Bij de inschatting van de geluidsproductie door ventilatoren kan enige overschatting optreden wegens het feit dat het drempeleffect van de stal zelf niet gekend is. De gebruikte berekening is dan ook een slechtste geval benadering. Stofhinder De simulatie van de PM10- en PM2,5-emissie is eveneens gebaseerd op algemene waarden. Bedrijfsspecifieke metingen zijn niet beschikbaar. De achtergrondwaarde inzake de PM10 binnen het studiegebied kan slechts benaderend bepaald worden. Over de gehanteerde stofemissiecoëfficiënten bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 211/293

212 Het inschatten van het exacte effect van groenelementen en het gebruik van stofkasten is niet mogelijk. Mens Er zijn onvoldoende gegevens bekend m.b.t. emissies en mogelijke effecten van de emissies van microbiologische componenten en endotoxines als deel van de PM emissies. Bij de impactevaluatie deel mens wordt dan ook enkel gebruik gemaakt van literatuurgegevens. Samenvattend kan gesteld worden dat de aanwezige leemten zo goed mogelijk ingevuld werden. Ingeval van onzekerheden is hiervoor uitgegaan van een worstcase scenario benadering. Deze leemten hebben echter geen wezenlijke invloed gespeeld op de algemene besluitvorming voor het voorliggende project. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 212/293

213 11 MONITORING EN EVALUATIE 11.1 CONTROLE Door de overheid, als mede door de geldende wetgevingen, zijn er verschillende maatregelen opgelegd en gegevens opgemeten en/of gerapporteerd, dewelke het (gedeeltelijk) mogelijk maken op te volgen hoe het bedrijf ten opzichte van bepaalde milieueffecten evolueert. Hier worden de verschillende relevante elementen aangehaald en bondig toegelicht GEURHINDER KLACHTENOPVOLGING OP GEMEENTELIJK NIVEAU Met betrekking tot geurhinder worden eventuele klachten geregistreerd op de betreffende gemeentelijke milieudiensten. Indien noodzakelijk worden de klachten doorgegeven aan de milieu-inspectie, die deze klachten verder onderzoekt VERZURING SECTORALE OPVOLGING OP GEWESTELIJK NIVEAU Voor de opvolging van de verzuringsproblematiek wordt specifiek op bedrijfsniveau geen monitoring voorgesteld. De verzuringsproblematiek dient eerder sectoraal en op gewestelijk niveau opgevolgd te worden (MINA-plan) VERSTORING WATERHUISHOUDING DEBIETMETER GRONDWATER Sinds 1 juli 1997 moet iedere heffingsplichtige grondwaterwinning uitgerust zijn met een debietmeter, die het opgepompte volume grondwater bepaalt. Deze teller moet geplaatst worden voor het eerste aftappunt van het gewonnen grondwater. VLAREM II bepaalt de voorwaarden waaraan deze meetinrichting moet voldoen (afdeling ). Deze maatregel en de vergunningsplicht hebben tot doel de kwaliteit en de kwantiteit van de grondwaterreserves en de omgeving van de waterwinning (waterpomp) voor schade te behoeden. Op het bedrijf is een debietmeter aanwezig op elke grondwaterwinning. Naar de toekomst toe wordt het verbruik verder opgevolgd en kan nagegaan worden hoe het bedrijf verder kan besparen op het gebruik van grondwater BODEMVERONTREINIGING In overeenstemming met de Vlarem II-wetgeving dienen de mazouttanks ten minste om de 3 jaar onderzocht te worden door een erkend deskundige (of door erkend technicus in geval van mazouttanks zonder verdeelslang). Dit onderzoek heeft betrekking op de inzage van het vorige rapport, de algemene staat van de installatie, de doeltreffendheid van de overvulbeveiliging en de aanwezigheid van water en slib in de houder en van verontreiniging buiten de houder. Er dient op gelet dat de tanken van het bedrijf consequent gekeurd worden. Peilputten zijn volgens Vlarem II art verplicht voor inrichtingen met mengmest waarin meer dan varkens kunnen gehouden worden of inrichtingen die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn binnen de beschermingszone van een grondwaterwinning. In de inrichting wordt mengmest opgeslagen, in de huidige en in de toekomstige situatie zijn peilputten verplicht. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 213/293

214 VERMESTING MAP-MEETPUNTEN De exploitant dient verder mee de evolutie van de nitraatconcentratie binnen het deelbekken waarin hij actief is op te volgen. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 214/293

215 12 TEWERKSTELLINGS- EN INVESTERINGSRAPPORT 12.1 TEWERKSTELLING Het bedrijf Bruneel Koen is een man - vrouw bedrijf. Dit blijft ook in de toekomst het geval. Voor het fruitbedrijf zijn er evenwel 4 extra VTE (voltijds equivalent) ingezet, voor het varkensbedrijf 1 VTE. Bijkomend worden er ongeveer 50 seizoensarbeiders ingezet tijdens het plukseizoen in de fruitteelt. Hiervan worden er een 20-tal ingezet op het bedrijf in Rijkevorsel, en een 30-tal op de inrichting in Pepingen. Op de inrichting in Pepingen zijn er 2 VTE in dienst voor de fruitteelt INVESTERINGEN In het kader van het voorliggende project voorziet de initiatiefnemer investeringen inzake de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal die wordt aangesloten op een biologische luchtwasser type combiwasser. De bouw van de nieuwe stal en de ammoniakemissiearme voorzieningen (luchtwasser), zal een belangrijke financiële inspanning van het bedrijf betekenen DUURZAAM GEBRUIK VAN GRONDSTOFFEN EN GOEDEREN Alle gebouwen en inrichtingen worden geconstrueerd conform de landbouwtechniek en de geldende milieuwetgeving. De aard, hoeveelheid en herkomst van de gebruikte materialen en de aard, hoeveelheid en bestemming van de te produceren goederen wordt toegelicht in hoofdstuk 3. Het bedrijf evalueert zelf de productie en de hiervoor gebruikte methodes aan de hand van een technische boekhouding en op basis van ervaring. De resultaten hiervan laten de bedrijfsleider toe om zijn productiemethode en de keuze van de grondstoffen (dieren en voeders) te evalueren. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 215/293

216 13 SYNTHESE MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN 13.1 GEUR EN LUCHT Synthese discipline lucht Inzake de discipline lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie en emissie broeikasgassen. In de huidig vergunde situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster voor 11 woningen een negatief effect. Hiervan zijn er 7 woningen gelegen in agrarisch gebied, waarvan 6 woningen behoren tot een veeteeltbedrijf. Er zijn 4 woningen gelegen in een gebied voor verblijfsrecreatie. Het gebied is gelegen op m ten NO van het bedrijf. Er zijn 6 woningen die in de huidig vergunde situatie met een matig negatief effect, waarvan er 2 behoren tot een veeteeltbedrijf. De woningen zijn allen gelegen in agrarisch gebeid. Tenslotte zijn er 4 woningen (waarvan 2 behorende tot een veeteeltbedrijf) gelegen in agrarisch gebied die in de huidig vergunde situatie een gering negatief effect ondervinden voor geur. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. De huidige PM10-emissie bedraagt 278 kg/jaar. In de huidig vergunde situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een relevante bijdrage ondervindt. De impact ter hoogte van nabijgelegen woningen bedraagt < 1% van 31,3 µg/m³. De huidige PM2,5-emissie bedraagt 23 kg/jaar. Voor de PM2,5- concentraties ondervindt eveneens geen enkele woning een relevante bijdrage (nabijgelegen woningen < 1% van 25 µg/m³) in de vergunde situatie. In de huidig vergunde situatie is er een ammoniakemissie van kg NH 3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,001 % van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. In de nieuwe situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Door de uitbreiding van het bedrijf is er 1 bijkomende woning die een negatief effect zal ondervinden op clusterniveau. Deze woning is gesitueerd ter hoogte van het gebied voor verblijfsrecreatie (1.140 m ten NO). Er is geen enkele bijkomende woning met een matig negatief effect. Er is 1 bijkomende woning gelegen in agrarisch gebied met een gering negatief effect voor de geurbeoordeling op clusterniveau. Deze woning behoort zelf tot een veeteeltbedrijf. In de toekomstige situatie zijn er in totaal 12 woningen met een negatief effect. Hiervan zijn er 7 woningen gelegen in agrarisch gebied en 5 woningen gelegen in gebied voor verblijfsrecreatie. Van de 7 woningen in agrarisch gebied, behoren er 6 tot een veeteeltbedrijf. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 216/293

217 Er zijn na verandering 6 woningen, allen gelegen in agrarisch gebied met een geurconcentratie tussen 5-10 OUe/m³ als 98P, dus met een matig negatief effect. Hiervan behoren 2 woningen tot een veeteeltbedrijf. Er zijn in de toekomstige situatie 5 woningen met een gering negatief effect. Ze zijn allen gelegen in agrarisch gebied en 3 woningen hiervan behoren tot een veeteeltbedrijf. De verschillen in geurimpact voor en na verandering ter hoogte van de relevante woningen, zijn als beperkt te beschouwen. De individuele geurconcentraties t.h.v. de meeste relevante woningen, gelegen in agrarisch gebied zijn lager dan 10 OUe/m³ als 98P. Wat betreft de individuele benadering zijn er dus geen negatieve effecten ter hoogte van deze nabijgelegen woningen. Er is enkel een negatief effect voor woningen nr. 1, 2 en 4. Woning 1 werd aangekocht door de exploitant zelf, Woning nr. 2 en 4 zijn woningen die zelf behoren tot een varkensbedrijf. Voor de woningen gelegen in gebied voor verblijfsrecreatie is de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van Bruneel Koen zowel voor als na veranderinglager dan 3 OUe/m³ als P98. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. Een jaarlijkse PM10-emissie van 370 kg/jaar ten gevolge van stalemissies. De impact ter hoogte van de nabijgelegen woningen voor PM10 is < 1% van 31,3 µg/m³. Een jaarlijkse PM2,5-emissie van 34 kg/jaar ten gevolge van stalemissies. De impact ter hoogte van de nabijgelegen woningen voor PM2,5 is < 1% van 25 µg/m³. Een ammoniakemissie van kg NH 3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,004 % van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. Opmerking : ten aanzien van de hierboven opgenomen evaluatie dient aangegeven te worden dat de impact binnen de eigen bedrijfsgrens niet dient beoordeeld te worden. Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf maakt in de huidige situatie reeds gebruik van een ammoniakemissiearme stalsysteem voor de bestaande stallen stal 2 en 3, die uitgevoerd zijn van AEA-systeem V-4.7. Als geurbeïnvloedende maatregelen inzake voeder en voederwijze wordt in de BBT-studie het toedienen van meerfasenvoedering aangehaald. Doordat de voeders beter afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de dieren, daalt de stikstofexcretie in de mest. Ook toediening van eiwitarm voeder heeft een significante reductie in de stikstofexcretie in de mest tot gevolg. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoeders met verlaagd fosforgehalte en ruw eiwitgehalte. Dit effect is niet meegenomen in de berekening van de geurconcentraties. De bekomen resultaten zijn dus een worst-case scenario. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 217/293

218 Stallen en/of mestopslagplaatsen dienen binnen de bedrijfslocatie zoveel als mogelijk gelokaliseerd te worden op plaatsen waar ze de minste hinder (o.a. geur) vormen voor het milieu en omwonenden. Optimale lokalisatie is onderdeel van een goede bedrijfsvoering. Globaal genomen kan optimaliseren binnen de bedrijfslocatie als technisch haalbaar beschouwd worden voor alle nieuwe stallen en/of nieuwe mestopslagplaatsen. Bij het vullen van de silo s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. De stallen worden op regelmatige basis intensief gereinigd. Dit resulteert in een beperking van de geuremissie. Voederverliezen in de stal worden beperkt door het regelmatig controleren van de voedersystemen en het verwijderen van gemorst voeder. Verder zijn er ook anti-morsbakken geïnstalleerd. Het aantal transporten op het bedrijf wordt geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing, slijtage emissies en emissies van verbrandingsgassen door het verbruik van mazout wordt beperkt. Het bedrijfsterrein wordt zo goed als kan proper en stofvrij gehouden. Er is reeds een groenscherm aanwezig, aan de voorkant van de bestaande varkensstallen zijn telkens 2 rijen perenbomen aangeplant. Aan de achterkant van het bedrijf zijn appelplantages aanwezig en eveneens aan de zijkant van de fruitloods Door het bedrijf geplande maatregelen De nieuwe vleesvarkensstal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal. De vleesvarkensstal aangesloten worden op een gecombineerd luchtwassysteem met een ammoniakreductie van 70%. In de toekomstige situatie wordt er een gekoelde kadaveropslag voorzien aan de voorkant van de nieuwe stal. Het groenscherm wordt uitgebreid. Aan de achterkant van de nieuwe stal worden 2 rijen perenbomen aangeplant, alsook links van de nieuwe stal. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Onderzoek naar mogelijkheden voor reductie geurhinder In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et al., 2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met struiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca Als gevolg van deze Nederlandse meetcampagne werd onderzocht op welke manier landschapselementen in staat zijn om de impact van de emissies te verminderen (Van Dijk et al., 2005). Hieruit bleek dat Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 218/293

219 landschapselementen zoals windsingels een fysiek obstakel vormen voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee elkaar tegenwerkende processen: verhoogde depositie en snelheidsdemping. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak, maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. De geurreductie door een windsingel zal op twee manieren gebeuren. Enerzijds zal geur (die zich als gas verspreidt) als gevolg van de extra turbulentie die ontstaat door de beplanting, worden gemengd en verdund met hogere luchtlagen waardoor de geurbelasting op leefniveau afneemt. Anderzijds zullen geurpartikels die geadsorbeerd worden aan stofdeeltjes gedeeltelijk door de beplanting worden gecapteerd (Van Dijk et al., 2005). Het windbrekend effect, waardoor een lagere dispersie optreedt, veroorzaakt echter een tegenovergesteld effect, en zal het verdunnend effect beperken. Hierdoor wordt de positieve impact van de hierboven vermelde elementen gedeeltelijk teniet gedaan. Ook aan de universiteit van McGill in Canada loopt momenteel eveneens een project naar het effect van natuurlijke windsingels op de verspreiding en het terugdringen van geur. Hieruit blijkt dat windsingels moeten bestaan uit minimum 2 rijen bomen of struiken, met variabele hoogtes, geplaatst loodrecht op de meest overheersende windrichting. Zij vermelden dat hoge barrières rond bvb. mestopslagplaatsen voor een geurreductie kunnen zorgen van 26 tot 92% aan de windluwe zijde (Bradshaw, 2003). Mogelijke milderende maatregelen voor het bedrijf BRUNEEL KOEN: De aanwezige groenelementen dienen dus zeker behouden te blijven en kunnen mogelijks verder uitgebouwd worden. Een positief effect hiervan kan zeker verwacht worden. Bij de modellering werd geen rekening gehouden met de groenelementen, zodat dit als een worst-case scenario beschouwd kan worden. Mogelijkheden voor reductie van broeikasgasemissies Aanbevolen wordt om op het bedrijf een energieaudit te laten uitvoeren, opdat een goed zicht zou bekomen worden op het energieverbruik. Via zo n audit kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. De verzurende en vermestende deposities, die gekoppeld zijn aan de ammoniakemissies, zullen verder onderzocht worden in de discipline fauna en flora WATER Synthese discipline water Voor de bouw van de nieuwe stal kan er mogelijks tijdens de aanlegfase een bronbemaling vereist zijn. Gezien de korte bemalingsduur met een beperkte debiet, de voorziene infiltratie en het feit dat de invloedsfeer van de bemaling binnen het bedrijfsterrein bevindt, wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Op de groengebieden worden er geen relevante effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt. De bestaande grondwaterwinning 1 veroorzaakt zowel in de huidige als toekomstige situatie een gering negatief effect op de dichtste naburige bedrijfsvreemde grondwaterwinning. De nieuw aan te vragen (regularisatie) Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 219/293

220 grondwaterwinning 2 veroorzaakt een gering negatief effect op de dichtste naburige grondwaterwinning en geen of verwaarloosbaar effect op de bestaande grondwaterwinning 1. Op het bedrijf is er zowel in de huidige als toekomstige situatie opslag van bepaalde risicostoffen. De aanwezige tanken werden nog niet gekeurd, waardoor in de huidige situatie wordt uitgegaan van een matig negatief effect. Zodra de bestaande tank een periodieke keuring heeft ondergaan en de nieuw te plaatsen mazouttank en petroleumtank geplaatst wordt conform de voorschriften wordt er in de toekomstige situatie uitgegaan van een gering negatief effect. Zowel de huidige als toekomstige situatie wordt beschouwd als een gering negatief effect. Opslag van reinigings-, ontsmettings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen worden beoordeeld als een gering negatief effect doordat gebruik gemaakt wordt van erkende producten die op een veilige plaats worden gestockeerd. Door de jaarlijkse of 6-maandelijkse lekdichtheidscontrole van de koelinstallaties wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie uitgegaan van een gering negatief effect. De huidige transformator voldoet aan de wettelijke normen en de nieuwe transformator wordt van een inkuiping voorzien waardoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. In de toekomstige situatie wordt een varkensstal met luchtwasser gebouwd. Er is voldoende opslag van spuiwater waardoor dit wordt beoordeeld als een gering negatief effect. Zowel in de huidige als de toekomstige situatie is er voldoende opslag van reinigingswater waardoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Door voldoende varkensmestopslagcapaciteit en het aanwezig zijn van peilputten waaruit blijft dat er geen indicaties van lekken zijn, wordt in de huidige situatie uitgegaan van een gering negatief effect. In de toekomstige situatie wordt in overleg met LNE 2 extra peilputten geplaatst die eveneens zullen onderworpen worden aan een 3 jaarlijks grondwateronderzoek, waardoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Er is voldoende mestopslagcapaciteit voor de paardenmest op de mestvaalt, die conform Vlarem II werd ingericht. Hierdoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. In de toekomstige situatie wordt een peilput aangelegd in overleg met een erkende MER-deskundige in de discipline water. Jaarlijks worden gewonnen volumes, analyses en peilmetingen ingediend via het IMJV. Er wordt bijgevolg uitgegaan van een gering negatief effect. In de huidige situatie infiltreert het hemelwater dat valt op de betonverharding in de bodem rond het bedrijf. Het hemelwater van de daken wordt opgevangen in een folieput van m³. In de huidige situatie wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. In de toekomstige situatie blijft de waterhuishouding van de bestaande betonverharding behouden. Het hemelwater van de nieuw aan te leggen betonverharding, infiltreert in de nabij liggende bodem. Het hemelwater dat valt op de nieuw te bouwen varkensstal wordt opgevangen in een hemelwaterput van 10 m³ waarna het overloopt in de folieput van m³ met een buffervolume van m³. Volgens de berekeningen van buffervoorziening dient een buffervolume van 142 m³ met een ledigingsdebiet van 11,3 l/s beschikbaar te zijn. Bij het toekennen van de afwijking op de stedenbouwkundige verordening en de ligging van het bedrijf in niet overstromingsgevoelig gebied wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar negatief effect. Het huishoudelijk afvalwater van de woning en het sanitair water van het personeel wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie geloosd op het oppervlaktewater na behandeling in een kleinschalige waterzuiveringsinstallatie. Er wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Zowel in de huidige als toekomstige situatie is het totale werkelijk waterverbruik < of = de theoretische waterbehoefte waardoor wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect inzake waterverbruik. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 220/293

221 Zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt grondwater gebruikt zowel voor laagwaardige toepassingen waardoor wordt uitgegaan van een negatief effect. Rekening houdend dat de maximale beschikbare hoeveelheid hemelwater van alle gebouwen wordt opgevangen en gebruikt en dat grondwater enkel wordt aangewend indien er onvoldoende hemelwater en drainagewater beschikbaar is. Milderende maatregelen Reeds toegepast in de huidige situatie eerst droog reinigen van stallen alvorens nat schoon te spuiten gebruik van erkende producten. lekdichtheidscontroles van de koelinstallaties keuring transformator geen lozing van bedrijfsafvalwater, voldoende opvang reinigingswater aanwezigheid van peilputten + controle op lekdichtheid hemelwater van alle daken wordt opgevangen folieput doet dienst als buffervoorziening Geplande maatregelen periodieke keuring mazouttank en petroleumtank opslag van spuiwater in silo bouw van extra mestkelder om mest gedurende 1 jaar te kunnen stockeren plaatsen van 2 extra peilputten (in overleg met LNE) in kader van lekdichtheid van mestkelders plaatsen van 1 peilput onder toezicht van een erkende MER-deskundige in kader van grondwaterwinning hemelwater van de nieuw te bouwen varkensstal opvangen in folieput en hergebruiken Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Volgende tips zijn belangrijk voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau: Herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen Verder gebruik maken van een waterzuinige hogedrukreiniger. Hiermee kan het waterverbruik in vergelijking met een klassieke tuinslang tot de helft teruggebracht worden. De meest efficiënte hogedrukreinigers hebben een debiet van 6,5 l/min. Zowat alle types laten het gebruik van alternatieve waterbronnen vrij van bezinkbare deeltjes- toe. Bij gebruik van niet-leidingwater raden de producenten een extra voorfilter aan. Zorg bij het gebruik van een hogedrukreiniger altijd voor voldoende verluchting. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 221/293

222 Gebruik van goede drinkbakken, nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van vlotter, 13.3 BODEM Synthese discipline bodem Behoudens bij calamiteiten kunnen de effecten op de bodem als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beschouwd worden. Hierbij wordt er uiteraard van uit gegaan dat aan alle wettelijke bepalingen voldaan wordt m.b.t. o.a.: Opslag van gevaarlijke producten Mestopslag Bodemverzet Milderende maatregelen De genomen maatregelen: De nieuw te bouwen stal is uitgerust met een volle betonnen vloer zodat uitspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt. Jaarlijks wordt een mestaangifte gedaan. De geplande maatregelen : Er dient voldaan te worden aan de Vlarebo-wetgving voor wat betreft het grondverzet. De extra mest die geproduceerd wordt in de toekomstige situatie voor 97 % naar een externe mestverwerkingsinstallatie vervoerd. Indien er toch calamiteiten zouden optreden die een impact kunnen hebben op de bodem of het grondwater, worden zo snel mogelijk de nodige acties ondernomen om de verontreiniging weg te nemen of om de verdere verspreiding van de verontreiniging te voorkomen, bv. door de verontreinigde grond af te voeren naar een daartoe vergunde inrichting. Uiteraard dienen hierbij de wettelijke bepalingen gevolgd te worden. De verdere mogelijkheden : Er wordt verwezen naar de disciplines Water (inzake bodem- en grondwaterverontreiniging) en de discipline Fauna en Flora (inzake verzurende en vermestende deposities) GELUID Synthese discipline geluid Voor de discipline geluid worden de relevante geluidsbronnen op het bedrijf bepaald, zijnde de continue geluidsbronnen (ventilatoren) en de incidentele geluidsbronnen (transporten). De beoordelingspunten zijn de dichtste woning en 200 m van de perceelsgrens. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 222/293

223 De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Binnen een straal van 200 m van de bedrijfspercelen, ligt er slechts 1 bedrijfsvreemde woning. Het betreft de woning gelegen Brandakkers 8. Deze woning werd aangekocht door de exploitant Bruneel Koen. Verder zijn er enkele landbouwbedrijven gelegen binnen de straal van 200 m. Kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m gelegen. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden kan dan voor het L A95,1h voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd worden. In de huidig vergunde situatie zijn er 29 ventilatoren aanwezig met geluidsvermogenniveau van 82 db(a). In de toekomstige situatie wordt een nieuwe stal gebouwd, die voorzien is van een luchtwasser. Er worden 14 ventilatoren geplaatst voor de luchtwasser. We rekenen hier eveneens met een geluidsniveau van 75 db(a) voor deze ventilatoren voor de luchtwasser (demping van het geluid door afscherming luchtwasser). De basisvergunning van het bedrijf dateert van voor 1 januari 1993 en voldoet aan de definitie van een 'bestaande inrichting' volgens Vlarem II. De ventilatoren op zich zijn geen ingedeelde inrichtingen volgens Vlarem II. We beschouwen de ventilatoren op het bedrijf als nieuwe geluidsbronnen, aangezien de huidige varkensstallen (opnieuw) werden gebouwd na Continue geluidsbronnen: In de huidig vergunde situatie geldt voor de continue bronnen volgens het significantiekader dat er geen tot een verwaarloosbaar effect is tijdens de dag en t.h.v. de meest nabijgelegen woning. Voor de avond- en nacht periode is er een matig negatief effect t.h.v. deze woning. T.h.v. 200 m perceelsgrens is er tijdens de dag, avond en nacht een matig negatief effect. Enkel t.h.v. het beoordelingspunt 200 m van de perceelsgrens is er in de geplande situatie tijdens de nacht een -3 van toepassing. Dit is te verklaren doordat de grenswaarde wordt overschreden. Het betreft hier evenwel een overschrijding van 0,2 db(a). Binnen een straal van 200 m van de bedrijfspercelen, ligt er slechts 1 bedrijfsvreemde woning. Het betreft de woning gelegen Brandakkers 8. Deze woning werd aangekocht door de exploitant Bruneel Koen. Hierbij dient ook opgemerkt te worden dat ten allen tijden en t.h.v. alle beoordelingspunten het nieuwe omgevingsgeluid in de geplande situatie steeds lager is dan de milieukwaliteitsnorm in agrarisch gebied, die respectievelijk 45, 40 en 35 db(a) bedraagt voor de dag-, avond- en nachtperiode.incidentele geluidsbronnen: De transporten die voorkomen op het bedrijf, beschouwen we als bestaande incidentele bronnen. Het waren transporten die reeds bestaande waren vanaf de basisvergunning van het bedrijf, m.n. van vóór Het L Aeq,1s van de incidentele bronnen ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag voldoen aan de richtwaarde. Tijdens de nacht is er een overschrijding van de richtwaarde voor het laden van de dieren. Voor de dichtste woning betreft deze overschrijding 5 db(a). In het verleden zijn er geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. De exploitant zorgt ervoor dat het laden van de dieren rustig verloopt. De motor wordt stilgelegd. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 223/293

224 Het laden van de dieren gebeurt achter de bestaande stallen, waardoor er een afscherming is door de stallen zelf en de woning. De incidentele bronnen (transporten) in de huidig vergunde situatie en in de nieuwe situatie zijn dezelfde, er zijn dus geen extra nieuwe incidentele bronnen. Er is wel een stijging van de frequentie van de transporten in de nieuwe situatie. De laad- en losplaats van de varkens vooraan de nieuwe stal, is dichter gelegen t.o.v. de dichtste woning. Het betreft wel een bestaande geluidsbron. De afstand tussen deze plaats en de woning bedraagt 295 m. Het specifieke geluid van het laden van de dieren (geluid van de dieren zelf db(a)) op een afstand van 295 m bedraagt 53,1 db(a). Tijdens de dag is er geen overschrijding van de richtwaarde, tijdens de nacht is er een overschrijding van 8,1 db(a). Er moeten geen milderende maatregelen genomen worden volgens beslissingsschema (Vlarem II). In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Voor deze berekeningen werden volgende aannames gedaan: geen afscherming door gebouwen of groenaanplantingen. Milderende maatregelen Er dient opgemerkt te worden dat de berekende effecten in dit MER wellicht een overschatting zijn. Er wordt bij de berekeningen geen rekening gehouden met de aanwezige afscherming van de geluidsbronnen. Zo gebeurt het laden en het lossen van de verschillende grondstoffen en eindproducten op verschillende plaatsen op het bedrijf, waarbij er een afscherming aanwezig is door gebouwen en door groenaanplant. Door het bedrijf genomen maatregelen Ventilatoren zijn computergestuurd en frequentiegestuurd. Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Er is reeds een groenaanplant voorzien. De dieren worden ad libidum gevoederd. De varkensstallen zijn goed geïsoleerd zodanig dat het geluid van de dienen tot een minimum zal herleid worden. De stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten. Door het bedrijf geplande maatregelen De exploitant voorziet in een aanvulling van het bestaande groenaanplant. Er is een biologische luchtwasser voorzien op de nieuwe stal, hierdoor worden de ventilatoren van de nieuwe stal gedempt. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 224/293

225 Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt. Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. Indien er nog klachten geformuleerd zouden worden o.w.v. het laden van de dieren, wat evenwel niet verwacht wordt, kan er overwogen worden het laden van de dieren overdag te laten plaatsvinden MENS Synthese discipline mens Het bedrijf is gelegen Brandakkers te Rijkevorsel, dit is een lokale weg. De voornaamste transportroutes van en naar het bedrijf zijn de routes richting Kalmthout en Hoogstraten. Er wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de grootste toegangswegen en zo weinig mogelijk van lokale en kleinere wegen. Op deze wordt de verkeersveiligheid zoveel mogelijk gegarandeerd. Er is een beperkte overlapping met fietsroutes in de omgeving van het bedrijf. In de huidige situatie wekelijks zo n 19 zware transporten (met vrachtwagen) gebeuren, van of naar het bedrijf en in de toekomstige situatie zal dit stijgen naar 26 transporten/week. Op het bedrijf zijn er ook transporten gerelateerd aan de thuisverkoop van appelen en peren. Deze gebeuren met personenwagens en worden niet meegenomen voor de beoordeling van zware transporten Het betreft een 30-tal personenwagens per dag. Het bedrijf is niet gelegen langs de aan- en afvoerroute, zodat hier ook locale wegen gebruikt worden alvorens de N- wegen te bereiken. Zowel in de huidige als in de nieuwe situatie wordt een matig negatief effect toegekend aan het verkeer. De meeste zware transporten gebeuren zowel in de huidige als in de geplande situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De afvoer van de dieren kan ook 's nachts (voor 7 uur) gebeuren. De leveringen (aan Aveve, Carrefour,..) van appelen/peren met de eigen vrachtwagen van het bedrijf gebeuren ook voor 7 u 's morgens. Het gaat over gemiddeld 12 vrachtwagens per week vanuit het bedrijf. Inzake PM10 en PM2,5 wordt geen impact verwacht. De mogelijke impact van de emissies van microbiële impact (endotoxines), als deel van de PM emissies, doet zich vnl. voor ten aanzien van de werknemers op het bedrijf. Er wordt voldaan aan de vooropgestelde jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van 40 db(a) voor de continue geluidsbronnen. Tijdens de nacht is er wel een overschrijding van de 40 db(a) voor het specifieke geluid van het laden van de dieren t.h.v. de meest nabijgelegen woning. Het laden van de dieren gebeurt in de bestaande toestand achter de Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 225/293

226 bestaande stallen, waardoor er een afscherming is tussen de stallen zelf en de woning. Het betreft eveneens een incidenteel geluid dat slechts een aantal keren (2,6 rondes) per jaar zal voorkomen gedurende een korte tijd (lawaai van de dieren). Er worden geen effecten verwacht op de gezondheid van de mens ten gevolge van geluids-, geur- en stofhinder. Bestrijding van ongedierte gebeurt door een externe firma. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect. Uit navraag bij de milieudienst van de gemeente Rijkevorsel blijkt dat er in het verleden geen officiële klachten ingediend werden (algemeen of in de loop van een vergunningsprocedure) ten opzichte van het bedrijf van Bruneel Koen Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf tracht de transporten zoveel mogelijk overdag te laten doorgaan tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De meeste transporten gebeuren door de dag, maar een aantal transporten kunnen ook 's nachts (voor 7 u ) plaatsvinden. Tijdens het laden en lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zo veel mogelijk afgelegd. Wat betreft het deelaspect geluid wordt verwezen naar de discipline geluid. Ook voor het deelaspect lucht worden reeds een aantal milderende maatregelen genomen door het bedrijf. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline lucht. Door het bedrijf geplande maatregelen Wat betreft het deelaspect geluid en lucht wordt verwezen naar de geplande maatregelen beschreven in deze disciplines. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen De exploitant kan het aantal benodigde transporten proberen te beperken door te vermijden dat nietvolle transporten gebeuren. Voor het deelaspect geluid wordt er aanbevolen om tijdens de werkzaamheden er op te letten dat de aannemer de geluidshinder zo goed mogelijk wordt beperkt en dat er dient rekening gehouden te worden met een schappelijk start- en eindduur van de bouwwerken. Indien er alsnog klachten geformuleerd zouden worden o.w.v. het laden van de dieren, wat evenwel niet verwacht wordt, kan er overwogen worden om het laden van de vleesvarkens overdag te laten plaatsvinden. Op deze manier zou er ten alle tijden 's nachts voldaan worden aan de vooropgestelde nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van 40 db(a). De aanbevelingen die gedaan worden voor het deelaspect lucht worden beschreven in de discipline lucht FAUNA EN FLORA Synthese discipline fauna & fauna Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 226/293

227 Het perceel waar de nieuwe vleesvarkensstal komt, staat aangeduid als biologisch minder waardevol. Het betreft een laagstamboomgaard van peren, geëxploiteerd door de exploitant Bruneel Koen zelf. De nieuwe stal komt ook gedeeltelijk op een perceel waar nu een oude stal staat. Dit perceel werd aangekocht door de exploitant. De oude stal wordt afgebroken. Het perceel staat gekarteerd als biologisch minder waardevol, bebouwing in agrarische omgeving. De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). De inplanting van de stallen (ingeplant naast de bestaande stallen) is op dit vlak dan ook goed gekozen. Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is in de nabije omgeving van deze inrichting geen SBZ (speciale beschermingszone) gelegen. Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer m ten N van de inrichting en op m ten W, het betreft het habitatrichtlijngebied 'Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop (BE )'. Ten N bevindt zich deelgebied 7 van de SBZ en ten W bevindt zich deelgebied 1. Ten Z op een afstand van m ligt deelgebied 2 van het habitatrichtlijngebied 'Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats (BE )'. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied 'Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout (BE )' is op 7,3 km gelegen ten O van het bedrijf. De afstand tot de Nederlandse grens bedraagt ca 12,6 km. In Nederland, op een afstand > 20 km ten NO is het Habitatrichtlijngebied 'Regte Heide & Riels Laag' gelegen en op > 22 km ten NO van het bedrijf is het Habitatrichtlijngebied 'Kempenland-West' gelegen. Ten W, op meer dan 25 km is het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied 'Brabantse Wal' gelegen. Op m ten Z van het bedrijf ligt een VEN-gebied van het type gen (Grote eenheid natuur) en op m van het type geno (Grote eenheid natuur in ontwikkeling). Het betreft 'De Kempense kleiputten' en het nummer van het gebied is 307. T.h.v. het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied 'Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop (BE )' op m ten N van de inrichting (deelgebied 7), komen habitatwaardige vegetaties voor (N - op meer dan 2,5 km) van het type 91E0_va, 91E0_vnva en een deels habitat gh91e0_va. Eveneens (NO - op meer dan 3,5 km) komt het habitattype 9120 en 9190 en een deels habitat 9190 voor ter hoogte van de SBZ. Ten W van het bedrijf ligt ook een deelgebied van deze SBZ-H, nl. deelgebied 1. Op een afstand van m komen verschillende habitatwaardige vegetaties voor van het type 9120_qb en Er zijn ook twee 'deels habitat' gesitueerd van het type Ten Z van het bedrijf komt eveneens een Habitatrichtlijngebied voor, met name deelgebied 2 van 'Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats.' Het is gelegen op een m ten Z en de voornaamste habitats die hier voorkomen zijn van het type 4010, 4030, 3130_na en 3130_aom. Als aandachtsgebieden beschouwen we de habitats en gedeeltelijke habitats die voorkomen t.h.v. SBZ-H: Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 227/293

228 Habitattype Afstand tot bedrijf Omschrijving Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop ten NO 91E0_va m ten N Beekbegeleidende vogelkers-essenbos en essen-iepenbos 91E0_vnva m ten N Ruigte-elzenbos, deels beekbegeleidend voglkers-essenbos en essen-iepenbos m ten NO Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ikex en soms ook Taxus in de ondergroei m ten NO oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop ten W 9120_qb m ten W Eikenberkenbos als successiestadium van de zure eiken- en beukenbossen m ten W Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ikex en soms ook Taxus in de ondergroei 'Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats ten Z ten Z Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix ten Z Droge Europese heide 3130_na ten Z Eénjarige dwergbiezen vegetaties 3130_aom ten Z Oeverkruidgemeenschappen Per scenario (vergunde situatie en de geplande situatie) werd er via de impactscoreberekening een simulatie uitgevoerd. Verder zijn ammoniakemissie per scenario, bepaald bij de discipline Lucht, overgenomen van het RLB (Richtlijnenhandboek Landbouwdieren, versie 20/03/2015), nodig als inputparameter voor de impactscoreberekening. Er wordt gewerkt met de documenten: PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR Effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1 via lucht (versie 2-24/02/2015) en PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1 via lucht (versie 2-24/02/2015) De bijdrage van de kritische depositiewaarde voor vermesting, die de verschillende habitats ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor vermesting voor de weerhouden habitattypes ligt tussen de 0,06 % en de 0,7 % in de nieuwe situatie. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de habitats in de SBZ-H ligt in de vergunde en de nieuwe situatie voor alle habitats onder de 3 %. De hoogste bijdrage van het bedrijf t.a.v. in de zoekzones (dichtst gelegen bij de bedrijf) is in de vergunde situatie van 0,4 % en is afhankelijk van de minimale KDW dit op die plaats van toepassing is. In de nieuwe situatie stijgt. de maximale bijdrage naar 0,8%. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de zoekzones in de SBZ-H ligt in de vergunde situatie onder de 3 % voor vermesting. Dit blijft ook zo in de nieuwe situatie. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 228/293

229 Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2014 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de vermestende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 3%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. De bijdrage van de kritische depositiewaarde voor verzuring, die de verschillende habitats ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor verzuring voor de weerhouden habitattypes ligt tussen de 0,05 % en de 0,7 % in de nieuwe situatie. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de habitats in de SBZ-H ligt in de vergunde en de nieuwe situatie voor alle habitats onder de 3 %. De hoogste bijdrage van het bedrijf t.a.v. in de zoekzones (dichtst gelegen bij de bedrijf) is in de vergunde situatie 0,53% en is afhankelijk van de minimale KDW dit op die plaats van toepassing is. In de nieuwe situatie stijgt. de maximale bijdrage naar 1,2%. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de zoekzones in de SBZ-H ligt in de vergunde situatie onder de 3 % voor vermesting. Dit blijft ook zo in de nieuwe situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2014 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 3%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. Op de groengebieden worden er geen relevante effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt. De grondwaterwinning 1 veroorzaakt in de huidige en toekomstige situatie een gering negatief effect op de dichtste naburige bedrijfsvreemde grondwaterwinning uit dezelfde watervoerende laag. De nieuw aan te vragen grondwaterwinning 2 veroorzaakt een gering negatief effect op de dichtste naburige grondwaterwinning uit dezelfde watervoerende laag.. De effecten ten gevolge van rustverstoring werden als verwaarloosbaar ingeschat. Voor de thema s direct ecotoopverlies, verdroging, rustverstoring zijn de milieueffecten op fauna en flora te verwaarlozen zodat milderende maatregelen zich niet opdringen. Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Voor door het bedrijf genomen milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. Door het bedrijf geplande maatregelen De nieuwe vleesvarkensstal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal. De vleesvarkensstal zal immers mee aangesloten worden op de Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 229/293

230 biologische luchtwasser type combiwasser met ammoniakreductie van 70%. De exploitant neemt hiermee een belangrijke maatregel om de stijging van ammoniak te beperken. Voor verdere door het bedrijf geplande milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Er wordt evenwel de aandacht op gevestigd dat wat ammoniakdepositie betreft, het hier om een worst-case scenario gaat, en dat een goed ontwikkeld groenscherm rond het bedrijf een deel van de ammoniakuitstoot zou kunnen opvangen, waardoor de werkelijke depositie vermoedelijk lager zal liggen. Dit kan afgeleid worden uit o.a. Nederlands onderzoek. Windsingel: In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et.al.,2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met stuiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca In de studie werden op korte afstand van de bron, voor de windsingel, tot 6 maal hogere concentraties ammoniakconcentraties gemeten dan voorspeld voor een situatie zonder windsingel. De ammoniak wordt als het ware bij de bron gehouden. Als gevolg hiervan was het gebied waar er een verzurende depositie kan optreden kleiner. Om een grootteorde te geven, bleek uit de meetcampagne dat de afstand van het bedrijf tot waar de ammoniakemissie het achtergrondniveau van de omgeving bereikte ongeveer 485 m bedroeg, terwijl deze afstand in het geval dat er geen windsingel zou aanwezig geweest zijn (berekening op basis van een verspreidingsmodel) ongeveer 815 m zou bedragen. M.a.w. is er in dit rekenvoorbeeld een afname van 40% van de invloedsstraal. Vanzelfsprekend zal veel afhankelijk zijn van de precieze klimatologische omstandigheden windrichting, windsterkte, neerslag, ), alsook van de morfologie van de windsingel zelf. Uit de meetcampagne bleek dat windsingels wel degelijk in staat zijn om emissies te verminderen. Een aanvullende studie (Van Dijk et. al., 2005) moest duidelijkheid brengen op welke manier ze dit doen. Landschapselementen zoals windsingels vormen een fysiek opstakel voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee processen: filtering en snelheidsdemping. De filterende werking is een gevolg van de gasuitwisseling tussen blad en atmosfeer waarvoor een zekere turbulentie rond het blad nodig is. Om de luchtbeweging in een beplanting in stand te houden moet deze een zekere openheid (optische porositeit) hebben. De structuur van een windsingel is bepalend voor het effect op de verspreiding van agrarische emissies. Eenduidige criteria voor het ontwerpen van een optimaal functionerende windsingel zijn nog niet voorhanden. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak (maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur) tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. Voor NO2 bleek dat de filterende werking als gevolg van opname door de planten in de windsingel geschat kan worden op maximaal 10%. Voor ammoniak zou dit percentage hoger liggen. Precieze cijfers zijn niet voor handen. In het Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 230/293

231 kader van de effectbeoordeling ten aanzien van het aandachtsgebied is de uitbouw van een windsingel een alternatief voor een stofbak. Voor de verdere aanbevelingen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Synthese discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Volgens het gewestplan is het bedrijf van Bruneel Koen volledig gelegen in agrarisch gebied. Ten N en ten Z liggen landschappelijk waardevolle agrarische gebieden. De nieuwe constructie vormt één geheel met het bestaand bedrijf. De gebouwen worden ruimtelijk gebonden tot één geheel, binnen de bebouwde kadastrale percelen. De keuze voor dezelfde materialen en de aanleg van twee rijen perenbomen dragen bij aan het gevoel van de gelijkvormigheid binnen het landbouwbedrijf en met de omgeving. Het bestaande bedrijf is slechts matig waarneembaar in het landschap. Ten N is het omgeven door collega landbouwbedrijven en ten Z verstrooien de kleine landschapelementen het zicht. Een wijziging van bestaande landschappelijke structuren en/of relaties treden niet op door het geplande project. Er wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect t.o.v. de bestaande situatie. Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte, gezien de uitbreiding van het landbouwbedrijf gebeurt in het landschap geconcentreerd ter hoogte van het bestaande bedrijf en bestaande stallen. Het project vormt dan ook geen of slechts een verwaarloosbare verstoring van de landschappelijke erfgoedwaarden van de Kolonie van Merksplas, de Bovenloop van de Mark en het puntrelict Mariakapel van Bolk. In het studiegebied komen geen beschermde monumenten noch geïnventariseerd bouwkundig erfgoed voor. Er wordt geen invloed verwacht op de omliggende bouwkundige erfgoedwaarden door de ingrepen van het project. Gezien het jarenlange landbouwgebruik van de percelen, en het ontbreken van archeologische vondsten wordt het respecteren van de meldingsplicht als voldoende maatregel beschouwd om het archeologisch patrimonium te beschermen. Er wordt rekening gehouden met een potentieel gering negatief effect. Rekening houdend met het tijdelijk karakter van de werken in de aanlegfase worden de perceptieve effecten van de graaf- en bouwwerkzaamheden gering negatief ingeschat. Er wordt gewerkt met een doordachte keuze voor de inplantingsplaats van de nieuwe varkensstal, alsook voor de materialen, kleuren en afmetingen. Ook het bestaande groenscherm van de dubbele perenbomenrij wordt verder doorgetrokken aan de O en Z zijde van de nieuw te bouwen varkensstal. Hierdoor vormt het bedrijf één ruimtelijk geheel en wordt het goed opgenomen in het omliggende landschap. Zodat de invloed op het landschapsbeeld en de perceptieve kenmerken gering negatief wordt ingeschat. Milderende maatregelen De genomen maatregelen Het bedrijf vormt een verzorgd onderdeel van een agrarisch landschap. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 231/293

232 De geplande maatregelen De nieuwe varkensstal wordt in dezelfde kleurtinten en materialen uitgevoerd als de vergunde stallen. De nieuwe infrastructuur wordt zodanig ingeplant dat ze een geheel vormt met de bestaande infrastructuren. De nieuwe stal wordt aansluitend gebouwd met de bestaande stallen en gebouwen. Het bestaande groenscherm van de dubbele perenbomenrij wordt verder doorgetrokken aan de O en Z zijde van de nieuw te bouwen varkensstal voor een optimale integratie in de omgeving. Eventuele toevallige archeologische vondsten dewelke gedaan worden tijdens de werkzaamheden worden gemeld aan het Agentschap Ruimte en Erfgoed Onroerend Erfgoed. De verdere mogelijkheden Uitbreiding van het drevenpatroon met bomenrijen en houtkanten van de Kolonie van Merksplas op de eigen percelen, bijvoorbeeld in het kader van de geplande ruilverkaveling (VLM) of een landschapsbedrijfsplan. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 232/293

233 14 NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Voor de niet-technische samenvatting wordt verwezen naar de aparte bijlage 'Niet-technische samenvatting' 18.2 bij het Kennisgeving/Ontwerp MER. 15 VERKLARENDE WOORDENLIJST abiotisch milieu aërodynamische diameter alluviaal ammoniak ammonium antropogeen autonome ontwikkeling Belgische Biotische Index biotisch bodemkaart denitrificatie depositie discipline drainageklasse ecosysteem de niet-levende materie de aerodynamische diameter van een stofdeeltje is gelijk aan de diameter van een bolvormig deeltje dat in de omgevingslucht hetzelfde gedrag vertoont als dat stofdeeltje behorend tot het alluvium, dat ontstaan is door aanslibbing van rivierklei NH 3, scherpriekend gas (= ammoniakgas) het ion NH + 4, waarvan ammoniumbasen en -zouten afgeleid worden ontstaan door menselijke activiteit de ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken zonder gestuurde beïnvloeding van buitenaf een systeem om via de bepaling van de aanwezigheid van een aantal groepen macro-invertebraten in een waterloop de biologische waterkwaliteit van deze waterloop te beoordelen met betrekking tot de levende materie geeft de verspreiding aan van bodemseries, die elk gekenmerkt wordt door hun grondsoort, natuurlijke drainageklasse en horizontenopvolging; ze geeft ook de blijvende landbouwwaarde van de verschillende bodems aan proces waarbij bepaalde micro-organismen nitraat en nitriet omzetten in vrije stikstof en distikstofoxide, veelal onder anaërobe omstandigheden afzetting vanuit de lucht naar een ecosysteem; het is een hoeveelheid per tijdseenheid per oppervlakte-eenheid (vb. 10 kg SO 2/dag/ha) milieuaspect dat in het kader van milieueffectrapportage onderzocht wordt, door de regelgeving vastgelegd als de disciplines mens, fauna en flora, bodem, water, lucht, licht, warmte en straling, geluid en trillingen, klimaat, monumenten en landschappen en materiële goederen ontwateringtoestand van het bodemprofiel uitgedrukt volgens het Belgisch bodemclassificatiesysteem geheel van abiotische en biotische componenten en onderlinge relaties Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 233/293

234 ecotoop effecten emissie g.e. geluidsdrukniveau (L p) geurdrempel GPVB-installatie grondgebonden afzet grondverbonden afzet grondwaterkwetsbaarheid immissie indelingslijst ingreep-effect-schema initiatiefnemer kritische last ruimtelijke eenheid die homogeen is ten aanzien van de vegetatie en de abiotische standplaatsfactoren (water, bodem) die voor de vegetatie bepalend zijn veranderingen in het abiotische milieu ten gevolge van (vooral) antropogene activiteiten uitstoot van stoffen in de omgevingslucht geureenheid geeft een waarde aan de geluidsterkte (uitdrukking in decibel, db) concentratie van een gasvormige stof of van een mengsel van gasvormige stoffen die door de helft van een panel waarnemers wordt onderscheiden van geurvrije lucht; de geurdrempel heeft per definitie een geurconcentratie van één geureenheid/m³; de individuele geurdrempel is de geurdrempel die voor een individu werd vastgesteld een inrichting die als dusdanig onder de toepassing valt van de bepalingen van de titels I en II van het Vlarem inzake geïntegreerde preventie en bestijding van verontreiniging als bedoeld in de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24/09/1996 en die de vaste technische eenheid omvat waarin de activiteiten en processen die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg difosforpentoxide; die op de in aanmerking komende tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond mag worden opgebracht de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg difosforpentoxide, waarvoor er één of meer door de Mestbank goedgekeurd(e) mestafzetovereenkomst(en) is (zijn) hiermee wordt aangegeven in welke mate een watervoerende laag beschermd is tegen verontreiniging s.l. vanaf het maaiveld de concentratie van een bepaalde stof/contaminant in de omgevingslucht de aan het VLAREM als bijlage I toegevoegde alfabetische lijst en indeling van de als hinderlijk beschouwde inrichtingen schema of netwerk dat de relaties tussen de milieueffecten onderling en met de afgeleide ingrepen van de activiteit aanduidt de natuurlijke of rechtspersoon die een vergunning voor het project wenst te bekomen de maximaal toegelaten depositiewaarde per eenheid van oppervlakte en per tijdseenheid van een bepaald ecosysteem die onbeperkt kan getolereerd worden zonder dat er nadelige effecten optreden op basis van de huidige kennis Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 234/293

235 L A95,T de waarde van het geluidsdrukniveau dat wordt overschreden in 95% van de waarnemingen in de meettijd T. L A,eq het constante A-gewogen (d.i. met correctie voor het menselijk oor) geluiddrukniveau dat gedurende een tijdsinterval T dezelfde geluidsenergie zou veroorzaken als het werkelijk gemeten A-gewogen geluidsdrukniveau gedurende hetzelfde tijdsinterval T. L W, L WA M.e.r. M.e.r.-plicht MER MER-deskundige mestverwerking milderende maatregelen milieu olfactorisch Ontwikkelingsscenario OU peilbuizen percentielwaarde projectgebied geluidsvermogenniveau (lineair, of A-gewogen) is de maat voor het door een bron uitgestraalde geluidsvermogen; deze eigenschap is onafhankelijk van afstand of akoestische omgeving milieueffectrapportage de verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapport voor hinderlijke en andere dan hinderlijke inrichtingen milieueffectrapport natuurlijke of rechtspersonen door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu als deskundige voor het opstellen van een milieueffectrapport in een of meerdere disciplines mens, fauna en flora, bodem, water, lucht, licht, warmte en straling, geluid en trillingen, klimaat, monumenten en landschappen en materiële goederen het behandelen en/of verwerken van dierlijke mest derwijze dat de nutriënten vervat in de dierlijke mest ofwel worden gemineraliseerd en de vaste residu s, die na de mineralisatie overblijven, niet op in het Vlaamse Gewest gelegen cultuurgrond worden opgebracht, tenzij deze residu s eerst zijn behandeld tot kunstmest; ofwel worden gerecycleerd en het gerecycleerde eindproduct niet op in het Vlaamse Gewest gelegen grond wordt gebracht maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieueffecten van het geplande project te vermijden, te beperken en zoveel mogelijk te verhelpen de fysieke, niet-levende en levende omgeving van de mens waarmee deze in een dynamische en wederkerige relatie staat betreft de geur beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie o.i.v. plannen en beleidsopties odour units tot op het grondwater geboorde putten, voorzien van een kunststof buis zodat hieruit grondwaterstalen genomen kunnen worden percentage van de tijd dat een zekere concentratie niet wordt overschreden het gebied waarin een voorgenomen activiteit gepland is Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 235/293

236 referentiesituatie specifiek geluid studiegebied de toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling, omvattende: de huidige, gewijzigde en de wenselijke situatie de getalwaarde van de component van het oorspronkelijk omgevingsgeluid die eenduidig kan toegewezen worden aan een inrichting of aan een deel van een inrichting. het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de milieueffecten en afhankelijk is van de invloedssfeer van de milieueffecten vaste mest dierlijke mest met een gehalte aan droge stof hoger dan 20 % vegetatie VITO waarnemingsdrempel zuurequivalent ruimtelijke massa van de plantenindividuen in samenhang met de plaats waar zij groeien en in de rangschikking die zij spontaan en door onderlinge concurrentie hebben ingenomen Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek laagste gehalte of concentratie voor de betrokken parameter die kan worden waargenomen eenheid om de verzuringsgraad van een polluent te meten; deze eenheid staat toe om de verschillende verzurende polluenten met elkaar te vergelijken. Eén zuurequivalent komt overeen met 32 gram zwaveldioxide, 46 gram stikstofdioxide en 17 gram ammoniak Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 236/293

237 16 LITERATUURLIJST Aarnink, A.J.A. en H.H. Ellen (Veehouderij). Processen en factoren bij fijn stofemissie in de veehouderij (2006). Albers R., Beck J., Bleeker A., Van Bree L., Van Dam J., Van den Eerden L., Freijer J., Van Hinsberg A., Marra M., Van de Salm C., Tonneijck A., De Vries W., Wesselink L. en Wortelboer F. (2001). Evaluatie van de verzuringsdoelstellingen: de onderbouwing. RIVM rapport , juni Aminal, Cel Lucht. Saneringsplan fijn stof voor de zones met overschrijding in 2003 en aanpak fijn stofproblematiek in Vlaanderen (december, 2005). Plan in uitvoering van de richtlijnen 96/62/EG en 1999/30/EG. Anon. Dierlijk afval: Inventarisatie en juridisch kader (1996). uitgegeven door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (OVAM). Anon. Interimwet Ammoniak en veehouderij (1994). Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 1994/634. Anon. Uitvoeringsregeling Ammoniak en veehouderij (1994). Staatscourant 25 augustus 1994, nr Anoniem (2004). Lozingen in de lucht Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 196 pp. + bijlagen Antrop M., Gulinck H., Van Looy K., De Blust G., Van Ghelue P., Melkebeke I. en Kuijken E. (1993). Structuurplan Vlaanderen. Deelfacet Open Ruimte. Eindrapport. Opdracht Plangroep Structuurplan Vlaanderen. Antrop M. (1995). Traditionele landschappen in Vlaanderen, voorlopig document van een studieopdracht, Universiteit Gent, Vakgroep geografie. -, (2001). Odour impacts and odour emission control measures for intensive agriculture. Final Report. Environmental research, R&D report series no.14. European community. Belgische Geologische Dienst ( ). Toelichtingen bij de geologische kaart van België: Vlaams Gewest. Berckmans D., Hendriks J. & Andries A. (2000). Bijdrage tot de uitbouw van beleidsmaatregelen voor de reductie van de ammoniakuitstoot door de landbouw in Vlaanderen, Deel 2: Reductietechnieken voor de ammoniakemissie. Bervoets L., Schneiders A. en Verheyen R.F. (1990). Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest, Maas- en Netebekken, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Brussel. Boussery K., Calus A., Cocquyt M., Degloire T., Demeulemeester M., Desmet K., Desmyter L., Mahieu J., Martens I., Masquelin B., Storme K, Vanbecelaere D., Van Winghem J., Verhoest K., Wauters E. (2006). Agrarische architectuur, technisch bekeken. POVLT, Beitem. Calus A., Degloire T., Depraetere D., Desmyter L., Dezeure L., Storme K., Verhoest K., Mahieu J., Masquelin B., Van Winghem J. (2006). Bedrijfsintegratie, een wisselwerking tussen land- en tuinbouwbedrijven en hun omgeving. POVLT, Beitem. Chardon, W.J. (Alterra) en van der Hoek, K.W. (RIVM). Berekeningsmethode voor de emissie van fijn stof vanuit de landbouw, Wageningen. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 237/293

238 Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (2010). Stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde. VMM, Aalst. 306 p. Colanbeen M., Neukermans G. (1992). Stankbestrijding van ventilatielucht door het gebruik van biofilters en biowasfilters. Universiteit Gent, Gent. Dams R., Moens L. & Roos P. (1994). Verzuring, Wetenschappelijk verslag, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen. Derden A., Meynaerts E., Vercaemst P. en Vrancken, K. (2006). Best Beschikbare Technieken (BBT) voor de veeteeltsector. Eindrapport BBT Veeteelt, VITO, februari De Fré R. (1993). Geurnormen, in cursus Geurhinder, KVIV. De Fré R. & Swaans W. (1999). Screening van ammoniakconcentraties in Vlaanderen, Uitgevoerd door VITO in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij. EIPPCB (European IPPC Bureau), Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC), Reference Document on Best Available Techniques for Intensive Rearing of Poultry and Pigs, EC, JRC, EIPPC Bureau, EPA Environmental Protection Agency (2001). Odour impacts and Odour Emission Control Measures for Intensive Agriculture. Environmental research, R&D report series No. 14. Fangmeier A., Hadwiger-Fangmeier A., Vander Eerden L. & Jäger H.-J. (1994). Effects of atmospheric ammonia on vegetation a review. Environ. Pollut. 86, Feyaerts, T., Huybrechts, D. en Dijkmans, R.. Best Beschikbare Technieken (BBT) voor mestverwerking, tweede editie, oktober 2002, VITO. 363 p. Goedseels V. De evaluatie van odorantenemissie in relatie tot de infrastructuur van intensieve veebedrijven, K.U.Leuven, Faculteit Landbouwwetenschappen. Heij G.J. & Schneider T. (1991). Eindrapport tweede fase Additioneel Programma Verzuringsonderzoek, rapport nr , Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieuhygiëne, Bilthoven. Hendriks J., Berckmans D., Vinckier C. & Vranken E. (1997). Beperking van ammoniak-emissie uit de extractielucht van stallen, studiedag : Mestproblematiek, 30 oktober 1997, Beveren. Hendriks J., Andries A., Saevels P., Libaux C., Vranken E., Vinckier C., Berckmans D., De Bruyn G., Baron M. & Van Langenhove H. (2001). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering in Vlaanderen. K.U.Leuven, U.Gent & Vlaamse Gemeenschap. IIASA (International Institute for Applied Systems Analysis) (2002). Modelling Particulate Emissions in Europe. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costs. I.N. (2003). Natuurrapport 2003: Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. I.N., Biologische waarderingskaart van België. Verklarende tekst bij de kaartbladen. I.W.O.N.L. Bodemkaart van België, verklarende tekst bij de kaartbladen, 1/ Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 238/293

239 Ingelaere B., Geluidsisolatie. WTCB. Studiedag LNE 5 mei Jansen A.J.M., de Graaf M.C.C. & Roelofs J.G.M. (1996). The restoration of species-rich heathland communities in the Netherlands. Vegetatio 126, Katholieke Universiteit Leuven, Universiteit Gent, Ministerie van Middenstand en Landbouw ( ). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering in Vlaanderen. Deel I: Ammoniak- en geuremissies door de veeteelt bronnen en reductietechnieken; Deel II: Meetprocedure voor ammoniak- en geuremissies van agrarische constructies; Deel III: Voorstel beoordelingsrichtlijn. Studie uitgevoerd in opdracht van de Administratie Land en Tuinbouw. Klarenbeek J.V. & van Harrveld A.Ph. (1995). On the regulations, measurements and abatement of odours emanating from livestock housing in the Netherlands. In: New knowledge in Livestock odor, Proceedings of the International livestock odor conference Iowa State University, College of Agriculture, Ames, USA. Landbouw & Techniek, jaargang 5, 25 februari Ammoniakvervluchtiging beperken kan, p LNE. Visiedocument de weg naar een duurzaam geurbeleid. Draftversie 2006 en versie Malants D. en Feyen J, Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van oppervlakte- en grondwaterstroming. Acco, Leuven. Meeus-Verdenne K, Scohart P.O., De Borger R. (1986). Vormen de zware metalen aanwezig in dierlijke afvalstoffen een risico voor het leefmilieu? Landbouwtijdschrift nr. 4, jaargang 39, MINA-plan 2 ( ). Instrument voor een milieuvriendelijke toekomst voor Vlaanderen. MINA-plan 3 ( ). Vlaams Milieubeleidsplan. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ( ). Kwetsbaarheidskaarten van het grondwater. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Ruimtelijke Planning (1998). Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Ministerie van Middenstand en Landbouw (1998). Water op het landbouwbedrijf. MIRA (2011). Milieurapport Vlaanderen MIRA Indicatorrapport 2011, Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst, 171 p. MIRA (2008). Milieurapport Vlaanderen MIRA, Achtergronddocument Thema Klimaatverandering. De Nocker L., Schoeters K., Moorkens I., Jespers K., Aernouts K., Beheydt D., Vanneuville W., MOL, G. & Ogink, N.W.M. (2002). Geuremissies uit de veehouderij II Overzichtsrapportage IMAG Rapport , IMAG, Wageningen. Mosquera L., Hol J.M.G., Winkel A., Huis in t Veld J.W.H., Gerrits F.A., Ogink N.W.M., Aarnink A.J.A., Fijnstofemissie uit stallen: melkvee. Rapport 296- herziene versie. Wageningen UR Livestock Research. MVG (2000). Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas, toestand 13/6/2000, op schaal 1/10.000, opgemaakt door MVG, LIN, AMINAL, Afdeling Water. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 239/293

240 MVG (2001). Deel 1: Ammoniak- en geuremissies door de veeteelt bronnen en reductietechnieken. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, januari MVG, LIN, AROHM, M&L (2001). Landschapsatlas. Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Landschapsaltas, toestand 31/03/2001 (schaal 1/ of 1/50.000). Nagels A., Schneiders A., Weiss L., Wils J., Peymen J. en Clement L. (1994). Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest, Polders en Gentse Kanalen, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Brussel. Neuckermans (1991). Beperking van geurhinder, in Mengmest: implicaties voor de landbouw en het milieu, B. Van Renterghem en W. Verstraete, september 1991, IWONL-Coval publicatie, 218p. Odor Control Task Force, (1998). Control of odor emissions from animal operations, A report from the board of governors of the university of North-Carolina, 35p., 1 sept North Carolina Agriculture Research Service, College of Agriculture and Life Scineces, North Carolina State University. Ogink N.W.M. & Groot Koerkamp P.W.G. (2001). Comparison of odour emissions from animal housing systems with low ammonia emission. 1 st IWA international conference on odour and VOCs: Measurement, Regulation and Control Techniques, The university of NSW, Sydney, Australia, 25-28th Guidoh Ogink, N.W.M. & Lens, P.N. (2001). Geuremissie uit de veehouderij. Overzichtsrapportage IMAG Rapport , IMAG, Wageningen. Omzendbrief LNE 2012/1 (2012). Milderende maatregelen voor geuremissies die afkomstig zijn van bestaande varkens- en pluimveestallen in Vlaanderen. Vlaamse Overheid Leefmilieu, Natuur en Energie, 29 juni Preene M., Roberts T., Powrie W. and Dyer M., Groundwater control - design and practice. Publisher: CIRIA. Pollet I., Van Langenhove H. & Christiaens J. (1996). Onderzoeks- en ontwikkelings-overeenkomst inzake de NH 3-emissies door de landbouw. Rapport in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij (174M3495), 193. Project Research Gent nv, Universiteit Gent, PRA Odournet bv (2004). Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Aminabel. Provincie West-Vlaanderen. Plantgoed voor meer streekeigen groen. Dienst MiNaWa, Sint-Andries. Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996 Runhaar, D. H., Arts, P. E., van Laerhoven, D. F., & Driessen, P. P. (2011). Naar een toekomstbestendige m.e.r. Schirz S. (1989). Handhabung der VDI-Richtlinien 3471 Schweine und 3472 Hühner, Kuratorium für Technik und Bauwesen in der Landwirschaft, Darmstadt. Staelens, J., Neirynck, J., Genouw, G., Roskams, P. (2006). Dynamische modellering van streeflasten voor bossen in Vlaanderen. Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2006/03. Rapport INBO.R Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 240/293

241 Schrooten, L. en Van Rompaey, H. (2002). Ontwikkeling van een methodologie voor een emissie-inventaris van PM10 en PM2,5 en opstellen van een emissie-inventaris voor 1995 en Studie uitgevoerd door Vito in opdracht van de VMM. TNO (2002), CEPMEIP-databank (Co-ordinated European Programme on Particulate Matter Emission Inventories, Projections and Guidance) (2002). Databank op internet Uenk, G. H., G. J. Monteny, T. G. M. Demmers, and M. G. Hissink Luchtsamenstelling onder de overkapping van mestsilo's voor en na het mixen van de mest, IMAG-DLO, Wageningen. UG (1998). Werkdocument Traditionele landschappen in Vlaanderen, Vakgroep geografie, Afdeling regionale geografie en landschapskunde, Universiteit Gent, gent. p.17 Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002). Voorstellen van een geschikte methode om nuleffectniveaus van geurhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5 pilootsectoren. Deel I: Evaluatie van het Nederlandse normeringsstelsel; Deel II: Uitwerken methode toepasbaar op de Vlaamse situatie; Deel II: Formulering voorstel voor de 5 pilootsectoren. Studies uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap, Aminabel. Vandamme M. en Nechelput H. (2005). De Grondwaterproblematiek en alternatieven voor grondwater in Vlaanderen voor land- en tuinbouw. Studie en vervolmakingsdag Duurzaam watergebruik in land- en tuinbouw. TI-KVIV. Melle, 27 april Van Langenhove, H. en Defoer, N. (2002). Valideren van de meetprocedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van referentiestallen als voorbereiding op de implementatie van de beoordelingsrichtlijn voor emissie-arme stalsystemen. Partim geur. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Landmaatschappij, afdeling Mestbank en van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Aminabel. Van Geelen M. & van der Hoek K.W. (1982). Stankbestrijdingstechnieken voor stallen in de intensieve veehouderij, IMAG, publicatie 167. Van Houtte E., Lebbe L., Zeuwts L. en Vanlerberghe F. (2002). Concept for development of sustainable drinking water production in the Flemish coastal plain based on integrated water management. 17th Salt Water Intrusion Meeting, Delft, The Netherlands. Van Langenhove H. & Van Broeck G. (1997). Onderzoek geurnormering. Eerste fase: Ontwikkelen van methodologie voor opstellen van geurnormering voor homogene sectoren. Opdrachtgever: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Bestuur Algemeen Milieubeleid. van Ouwerkerk E.N.J. (1996). Klimaat en energie in de veehouderij (Instituut Milieu- en Agritechniek), studiedag Techniek: Energie en Milieu, 12 maart 1996, Reehorst te Ede, p Velders, G.J.M., Aben, J.M.M., Beck, J.P., Blom, W.F., van Dam, J.D., Elzenga, H.E., Geilenkirchen, G.P., Hoen, A., Jimmink, B.A., Matthijsen, J., Peek, C.J., van Velze, K., Visser, H., de Vries, W.J., Concentratiekaarten voor grootschalige luchtverontreiniging in Nederland, Rapportage Milieu- en Natuurplanbureau (MNP), Bilthoven, 102 pagina s. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 241/293

242 Vereecken H. & Hermy M. (2000). Ammoniak en de invloed op plantengemeenschappen. Uit: Bijdrage tot de uitbouw van beleidsmaatregelen voor de reductie van de ammoniakuitstoot door de landbouw in Vlaanderen (2000), Verlinden, G. (2005). Valorisatie van resteffluenten afkomstig van de mestverwerking. Deel 2: Chemische samenstelling van de resteffluenten. Bodemkundige Dienst van België vzw. Opdrachtgever: Mestbank, VLM. Vermeersch G., Anselin A., Devos K., Herremans M., Stevens J., Gabriëls J. & Van Der Krieken B., Atlas van de Vlaamse broedvogels Mededelingen van de Instituut voor Natuurbehoud 23, Brussel, 496 p. Vlaams Coördinatiecentrum Mestverwerking (VCM), STIM-mestverwerking (2004). Mestverwerking op het landbouwbedrijf: mogelijkheden en kostprijs. VLM (2003). Landinrichtingsproject Brugse Veldzone. Richtplan. Deelstudie Landbouw. VLM (2004). Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie. VMM (1994). Leren om te keren, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (1995). Emissiejaarverslag, structuur en resultaten van de emissie-inventaris Vlaamse Regio. VMM (1996). Milieu- en natuurrapport Vlaanderen 1996, Leren om te keren, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (1997). Emissiejaarverslag Vlaamse Milieumaatschappij, België. VMM (1998). Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema s (MIRA-T 1998), Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (2000). Waterwegwijzer voor architecten. VMMa (2000). Mira-S Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: scenario s, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMMb (2000). MIRA-T 2000: milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema s, Garant, Kessel-Lo/Apeldoorn. p.503 VMM (2001). VMM, waterkwaliteit Lozingen in het water 2000, Erembodegem Vlaamse milieumaatschappij, p.36 VMM (2001). Emissie-inventaris 2000 (situatie 15 mei 2000). VMM (2002). VMM, Zure regen in Vlaanderen Depositiemeetnet verzuring 2002, Erembodegem Vlaamse milieumaatschappij, p. 43 VMM (2005). MIRA-T 2005: Milieu- en natuurrapport Vlaanderen : LannooCampus, Heverlee. VMM (2006). Milieurapport Vlaanderen. MIRA-T Focusrapport. Vlaamse Milieumaatschappij en uitgeverij Lannoo nv, Heverlee. VMM (2004). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 270 pp. + bijlagen. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 242/293

243 VMM (2007). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 148 pp. + bijlagen. VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Kust- en Poldersysteem. Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 93 p. VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Sokkelsysteem. Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 111 p. VMM (2010b). Lozingen in de lucht (+ bijlagen). Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. VMM (2011). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Jaarverslag Immissiemeetnetten Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 140 p. VMM (2011). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Jaarverslag Immissiemeetnetten Bijlagen. Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 110 p. Wijziging Regeling ammoniak en veehouderij (2005). Uit:Staatscourant 13 juli 2005, nr. 133/pag.17 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 243/293

244 17 OVERZICHT TABELLEN Tabel 1: Ligging bedrijf volgens gewestplan Tabel 2: Overzicht lopende milieuvergunningen Tabel 3: overzicht historiek milieuvergunningen Tabel 4: Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen Tabel 5: Overzicht vergunde en gewenste toestand Tabel 6: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen in de huidig vergunde toestand Tabel 7: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen in de gewenste toestand Tabel 8: Overzicht grondstoffengebruik in de huidig vergunde situatie en in de toekomstige situatie Tabel 9: Huidige waterbehoefte op basis van de vergunde dierenaantallen Tabel 10: Waterbehoefte in de nieuwe situatie Tabel 11: Overzicht eindproducten in de huidig vergunde situatie en de toekomstige situatie Tabel 12: Effectbeschrijving per milieudiscipline Tabel 13: Verbods- en afstandsregels voor varkensstallen in agrarisch gebied Tabel 14: Geuremissie bij varkens gehuisvest in conventionele stalsystemen Tabel 15: Geuremissie bij varkens gehuisvest in conventionele en ammoniakemissiearme stalsystemen Tabel 16: Toetsingswaarden bronnencluster (Richtlijnenhandboek landbouwdieren, Willems et. al, 2009) Tabel 17: Beschrijving geurgevoelige bestemmingen (Richtlijnenhandboek lucht, LNE, 2012) Tabel 18: aantal waarderingspunten huidig vergunde situatie Tabel 19: Geuremissie bij ammoniakemissiearme varkenshuisvesting BRUNEEL KOEN Tabel 20: Geuremissie bedrijf in de huidig vergunde situatie Tabel 21: omliggende rundvee bedrijven Tabel 22: Geuremissie omliggende bedrijven bronnencluster Tabel 23: Parameters IFDM-model voor huidige situatie Tabel 24: Toekomstig aantal waarderingspunten Tabel 25: Geuremissie bedrijf in de toekomstige situatie Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 244/293

245 Tabel 26: Parameters IFDM-model in de geplande situatie Tabel 27: Resultatentabel clusterbeoordeling (met inbegrip van de emissies van het bedrijf in de aanvraag) Tabel 28: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidig vergunde situatie en de geplande situatie ter hoogte van de meest relevante woningen Tabel 29: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P zonder het bedrijf Bruneel Koen ter hoogte van de relevante woningen Tabel 30: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van Bruneel Koen (OUe/m³) als 98P voor de huidig vergunde en de geplande situatie ter hoogte van de relevante woningen Tabel 31: Significantiekader PM10 en PM2, Tabel 32: Jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentratie (µg/m³) voor 2013 van het dichtstbijzijnde VMMmeetpunt Tabel 33: Luchtkwaliteit in het studiegebied (gemiddelde ) (bron VMM, Geoloket Advisering RUP Thema Lucht) Tabel 34: Stofemissie bedrijf in de huidig vergunde situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde emissiefactoren bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren) Tabel 35: Stofemissie bedrijf in de nieuwe situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde emissiefactoren bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren) Tabel 36 : Relatieve stofemissie in vergelijking met de stofemissie in de referentie situatie Tabel 37: Effectoverzicht impact fijn stof Tabel 38: Ammoniakemissie bij bedrijf in de huidig vergunde situatie Tabel 39: Ammoniakemissie bij bedrijf in de geplande situatie Tabel 40: Broeikasgasemissie in Vlaanderen en aandeel veeteeltsector (VMM, 2010b) Tabel 41: Berekening methaan- en lachgasemissies (lachgas zie volgende paragraaf) uit de stallen in de bestaande situatie Tabel 42: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de bestaande situatie Tabel 43: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de huidige situatie Tabel 44: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de huidige situatie Tabel 45: Berekening methaan en- en lachgasemissies (zie volgende paragraaf) uit de stallen in de gewenste situatie Tabel 46: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 245/293

246 Tabel 47: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Tabel 48: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de toekomstige situatie Tabel 49: Totale broeikasgasemissie in de huidige en de nieuwe situatie Tabel 50: Procentuele bijdrage bedrijf aan broeikasgasemissie in Vlaanderen t.g.v. veeteeltsector en overige sectoren Tabel 51: Significantiekader ter beoordeling van de ontrekking van grondwater op de omgeving Tabel 52: Significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit Tabel 53: Vergunde grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km rond het bedrijf Tabel 54: Vereiste mestopslag in de huidige situatie Tabel 55: Vereiste mestopslag in de toekomstige situatie Tabel 56: peilputtenanalyes Tabel 57: Significantiekader ter beoordeling van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening Tabel 58: Significantiekader ter beoordeling van lozing van huishoudelijk afvalwater Tabel 59: Significantiekader ter beoordeling van het waterverbruik Tabel 60: Significantiekader ter beoordeling van de waterbronnen Tabel 61: Significantiekader ter beoordeling van de bodemverstoring Tabel 62: Omschrijving bodemtype projectgebied (bron : kaart bodemtype geopunt Vlaanderen) Tabel 63: Richtwaarden in db(a) voor Lsp in open lucht volgens bijlage van Vlarem II Tabel 64: Significantiekader geluid Tabel 65: Normen voor incidenteel geluid Tabel 66: Transporten in de huidige en de toekomstige situatie Tabel 67: Afstand geluidsbron-beoordelingspunt Tabel 68: Lsp continue bronnen- GW grenswaarde Tabel 69: Omgevingsgeluid bestaande situatie - verandering omgevingsgeluid Tabel 70: Beoordeling continue bronnen bestaande situatie Tabel 71: Lsp incidentele bronnen - RW richtwaarde Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 246/293

247 Tabel 72: Lsp continue bronnen - GW grenswaarde Tabel 73: Lsp continue bronnen-huidig omgevingsgeluid (=OOG) Tabel 74: Omgevingsgeluid na uitbreiding - verandering omgevingsgeluid Tabel 75: Beoordeling uitbreiding nieuwe continue bronnen Tabel 76: Significantiekader ter beoordeling van de verkeershinder Tabel 77: Ligging bedrijf t.a.v. woonfunctie Tabel 78: Overzicht transporten in de huidige en toekomstige situatie Tabel 79: biologische waardevolle en zeer waardevolle elementen in onmiddellijke omgeving van het bedrijf Tabel 80: Habitattypes in de omgeving van het bedrijf (niet in SBZ) Tabel 81: Habitattypes in de ruime omgeving van het bedrijf (in SBZ) Tabel 82: Beleidsdoelstellingen berekend met VLOPS o.b.v. emissiedoelstellingen uit NEC-richtlijn in Zeq/ha.jaar, (VMM,2013) Tabel 83: Gemiddelde gemodelleerde verzurende deposities SO2, NOx en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Rijkevorsel, 2011 (VMM,2013) Tabel 84: Significantiekader ter beoordeling van het ecotoopverlies Tabel 85: KDW-waarde van de verschillende habitattypes Tabel 86: Kritische last verzuring (zuurequivalenten/ha/jaar) voor een aantal ecosystemen (Meykens et al., Albers et al., 2001) Tabel 87: Kritische last verzuring bossen (zuurequivalenten/ha/jaar) Tabel 88: Kritische last vermesting (kg N/Ha.jaar) en mogelijke gevolgen voor overschrijding voor een aantal vegetatietypes Tabel 89: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en eutrofiëring als gevolg NH3-uitstoot in SBZ Tabel 90: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en vermesting Tabel 91: Significantiekader ter beoordeling van verdroging Tabel 92: Vermestende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties in SBZ-H Tabel 93: Vermestende depositie voor het meest kritische punt punt in de zoekzone voor de verschillende in SBZ-H Tabel 94: Verzurende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties in SBZ-H Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 247/293

248 Tabel 95: Verzurende depositie voor het dichtste punt in de zoekzone voor de verschillende KDW's in SBZ-H 182 Tabel 96: Significantiekader ter beoordeling van wijzigingen die de landschappelijke structuren beïnvloeden Tabel 97: Significantiekader ter beoordeling van de verstoring van de erfgoedwaarde Tabel 98: Significantiekader ter beoordeling van de perceptieve kenmerken Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 248/293

249 18 BIJLAGEN 18.1 BIJLAGE FIGUREN De figuren worden als aparte bijlage 18.1 toegevoegd aan het Kennisgeving/Ontwerp-MER NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Voor de niet-technische samenvatting wordt verwezen naar de aparte bijlage 'Niet-technische samenvatting' 18.2 bij het Kennisgeving/Ontwerp MER IFDM-PARAMETERS Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 249/293

250 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 250/293

251 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 251/293

252 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 252/293

253 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 253/293

254 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 254/293

255 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 255/293

256 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 256/293

257 18.4 UITTREKSELS AKOESTISCH ONDERZOEK 1) Uittreksel uit een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Exlan Consultants BV voor een pluimveebedrijf in Nederland. Hierin wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht voor ventilatoren in kokers. Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 257/293

258 2) Uittreksel uit akoestisch onderzoek van het Milieu Adviesbureau BV, 2010 (akoestisch onderzoek rapportnummer 210-SSm51l-il-v1). Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 258/293

259 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 259/293

260 18.5 RAPPORT IMPACTSCORE Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 260/293

261 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 261/293

262 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 262/293

263 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 263/293

264 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 264/293

265 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 265/293

266 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 266/293

267 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 267/293

268 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 268/293

269 Huidig vergunde situatie Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 269/293

270 Gewenste situatie Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 270/293

271 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 271/293

272 18.6 FOTOREPORTAGE Foto 3: zicht op het bedrijf vanuit het NW Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 272/293

273 Foto 4: Brandakkers 4 - woning exploitant Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 273/293

274 Foto 5: bedrijf Bruneel langs de voorkant - stal 3 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 274/293

275 Foto 6: groenaanplantingen voorkant bedrijf Bruneel Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 275/293

276 Foto 7: twee rijen fruitbomen aan voorkant bestaande stallen Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 276/293

277 Foto 8: fruitbomen - plaats nieuw te bouwen varkensstal Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 277/293

278 Foto 9: zicht op fruitbomen achterkant bedrijf Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 278/293

279 Foto 10: achterkant stal 3 - voedersilo's Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 279/293

280 Foto 11: achterkant stal 3 - zicht op luchtkokers Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 280/293

281 Foto 12: achterkant stal 2 en zicht op fruitloods Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 281/293

282 Foto 13: zicht op fruitloods - stal 2 en stal 3 vanuit O Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 282/293

283 Foto 14: zicht vanuit uit bedrijf naar het O Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 283/293

284 Foto 15: zicht vanuit het bedrijf naar het ZO Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 284/293

285 Foto 16: achterkant af te breken stal (vanuit ZO) Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 285/293

286 Foto 17: voorkant af te breken stal Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 286/293

287 Foto 18: woning Brandakkers 8 - aangekocht door de exploitant zelf Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 287/293

288 Foto 19: Naburig landbouwbedrijf Brandakkers 10 Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 288/293

289 Foto 20: Bolksedijk 30 - meest nabijgelegen woning (niet-landbouw) Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 289/293

290 Foto 21: Bolksedijk 20/22 - varkensbedrijven cluster Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 290/293

291 Foto 22: Bolksedijk 24 en Bolksedijk 45 - rundveebedrijven Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 291/293

292 Foto 23: bedrijf Bruneel - fruitloods Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 292/293

293 Foto 24: thuisverkoop appelen/peren Kennisgeving/Ontwerp-MER BRUNEEL KOEN 293/293

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuringsverslag

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf - Diensthoofd Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving WOORD VOORAF: Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de mer-procedure. Tevens

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen (4)

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Ieper

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Ieper Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE FIGUREN DE MEIBOOM BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE FIGUREN DE MEIBOOM BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE 18.1. FIGUREN DE MEIBOOM BVBA Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL

KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL

MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 111.333 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32

Nadere informatie

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA. Verandering van een varkenshouderij LILLE

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA. Verandering van een varkenshouderij LILLE AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA Verandering van een varkenshouderij LILLE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE

MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 5 april 1995

Nadere informatie

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking ^\ Vlaamse Regering AMV/00015605/1001/B Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking van artikel 5.9.4.4 van titel II van het VLAREM, ingediend door de bvba DGST, Waterstraat

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE Opdrachtgever Flaviehoeve GCV Noordmoerstraat 5 8630 Veurne KBO-nummer 0828.449.185 Vestigingseenheidsnummer

Nadere informatie

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout. Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a

Nadere informatie

MER in de omgevingsvergunning

MER in de omgevingsvergunning MER in de omgevingsvergunning Inhoud Wat zijn de grote veranderingen? Wat is er nieuw in het algemeen? Welke wetgeving is er? Toelichting over de project-mer-procedure Handleiding voor INI/deskundigen

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou)

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou) Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN

MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven

Nadere informatie

2 Overzicht figuren Lijst van afkortingen... 13

2 Overzicht figuren Lijst van afkortingen... 13 Inhoud 1. Inhoud... 3 2 Overzicht figuren... 11 3 Lijst van afkortingen... 13 4 Inleidende bepalingen... 15 4.1 Voorwoord... 15 4.2 Regelgeving... 16 4.3 Invloed hebbende regelgeving... 17 4.4 Inwerkingtreding...

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Integratie effectbeoordelingen. 14 november 2013 LNE juridische dienst/dienst Mer

Integratie effectbeoordelingen. 14 november 2013 LNE juridische dienst/dienst Mer Integratie effectbeoordelingen 14 november 2013 LNE juridische dienst/dienst Mer Inhoud 1. Huidig en toekomstig juridisch kader 2. Types project-m.e.r. 3. Hoe verloopt een project-mer-proces vandaag? 4.

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 25 september 2014 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/2 Uitvoering RSPA : PRUP Oude kanaalarm Puurs

Nadere informatie

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DE KIEKOET BVBA. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij HAMONT-ACHEL

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DE KIEKOET BVBA. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij HAMONT-ACHEL AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DE KIEKOET BVBA Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij HAMONT-ACHEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven. administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

voor de vaststelling van ruimtelijke uitvoeringsplannen, vermeld in artikel 3, de toepasselijke procedureregels van de Vlaamse Codex Ruimtelijke

voor de vaststelling van ruimtelijke uitvoeringsplannen, vermeld in artikel 3, de toepasselijke procedureregels van de Vlaamse Codex Ruimtelijke 25 APRIL 2014. - Decreet houdende het rechtsherstel van ruimtelijke uitvoeringsplannen waarvan de planmilieueffectrapportage werd opgesteld met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 18

Nadere informatie

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1000

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1000 VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/00068315/1000 BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR, HOUDENDE UITSPRAAK OVER HET BEROEP AANGETEKEND TEGEN DE BESLISSING NR. D/PMVC/05L07/05262

Nadere informatie

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier MER-forum 10 juni 2004 Inleiding MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgeving (project-m.e.r.) Inhoud van de

Nadere informatie

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10.

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10. Besluit /hs. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF,

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt, Hilde Bruggeman, leden Albert De Smet, provinciegriffier

Nadere informatie

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT?

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? 1. Wat is een milieueffectrapport? Er wordt een bepaald project of plan opgevat in uw gemeente. De uitvoering daarvan zal mogelijk effecten

Nadere informatie

Goedkeuring milieueffectrapport. Kerncentrale van Doel hernieuwing van de Vlarem-vergunning

Goedkeuring milieueffectrapport. Kerncentrale van Doel hernieuwing van de Vlarem-vergunning Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie Directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt,

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon.

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon. Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

MLAV1/ /MV/bd

MLAV1/ /MV/bd MLAV1/9900000064/MV/bd HOUDENDE VERGUNNING AAN DE N.V. BAYER ANTWERPEN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN CHEMISCH BEDRIJF (XIV-KRACHTCENTRALE MIDDEN), GELEGEN TE 2040 ANTWERPEN, HAVEN 507- SCHELDELAAN 420. De

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Hervergunning en verandering van een attractiepark

Hervergunning en verandering van een attractiepark Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportagebeheer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek !"# $"""%&'(( )"!*++,-#"-./0)"!*++,-#"-.+ Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport Project: MER Prayon te Ruisbroek Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat 31 2870 Ruisbroek 6 augustus 2007

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen Gelet op de mededeling van kleine verandering op 23 september 2011 ingediend door de heer Zaman Jan, Eeckbergstraat 64 te 9170 Sint-Gillisvergadering

Nadere informatie

Hervergunning, uitbreiding en wijziging van een veeteeltbedrijf en biogasinstallatie

Hervergunning, uitbreiding en wijziging van een veeteeltbedrijf en biogasinstallatie Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER

Nadere informatie

Besluit van de Bestendige Deputatie

Besluit van de Bestendige Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig Marc De Buck, wnd. voorzitter Besluit van de Bestendige Deputatie Alexander Vercamer, Ivan Verleyen, Frans Van Gaeveren, Jean-Pierre Van Der Meiren, Carina

Nadere informatie

Scopingadvies project-mer Accent Business Park Toren te Roeselare

Scopingadvies project-mer Accent Business Park Toren te Roeselare Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER

Ontheffing tot het opstellen van een MER Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing

Nadere informatie

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN bvba Advies Ruimtelijke Kwaliteit (bvba ARK) Augustijnenlaan

Nadere informatie

BETREFT: plan MER screening

BETREFT: plan MER screening Vlaamse overheid Adviezen en Vergunningen Antwerpen Lange Kievitstraat 111-113 bus 63 2018 ANTWERPEN T 03 224 63 14 aves.ant.anb@lne.vlaanderen.be Stad Antwerpen Bedrijfseenheid Stadsontwikkeling Francis

Nadere informatie

Aanvraag van een planologisch attest

Aanvraag van een planologisch attest Bijlage I Model I Aanvraag van een planologisch attest AFDELINGSCODE- (Vul hier het adres in van de gedelegeerd planologisch ambtenaar) In te vullen door de behandelende afdeling ontvangstdatum Bezorg

Nadere informatie

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE N.V. BP CHEMBEL MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF, GELEGEN TE 2440 GEEL, AMOCOLAAN.

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE N.V. BP CHEMBEL MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF, GELEGEN TE 2440 GEEL, AMOCOLAAN. Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen /gvda. BESLUIT VAN DE BESTENDIGE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIERAAD OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE N.V. BP CHEMBEL MET BETREKKING TOT EEN

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage

Richtlijnen milieueffectrapportage Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Milieueffectrapportage Graaf

Nadere informatie

Milieuvergunningsaanvraag 1 ste klasse VLAREM

Milieuvergunningsaanvraag 1 ste klasse VLAREM Milieuvergunningsaanvraag 1 ste klasse VLAREM COGEN ENERGY / VAMO BVBA Ter Poperenweg 7 8560 MOORSELE Informatievergadering OC De Stekke Moorsele 5 januari 2010 Voorwerp van de aanvraag volgens VLAREM-definities

Nadere informatie

Scopingsadvies project-mer Verandering / herstructurering varkensbedrijf Suin bvba te Kruishoutem

Scopingsadvies project-mer Verandering / herstructurering varkensbedrijf Suin bvba te Kruishoutem Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Bijlage 8 bij het ministerieel besluit houdende wijziging van een aantal formulieren naar aanleiding van inwerkingtreding van

Bijlage 8 bij het ministerieel besluit houdende wijziging van een aantal formulieren naar aanleiding van inwerkingtreding van Bijlage 8 bij het ministerieel besluit houdende wijziging van een aantal formulieren naar aanleiding van de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning Bijlage 19 bij het besluit van de Vlaamse Regering

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage

Richtlijnen milieueffectrapportage administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

MLAV1/ /RP/si

MLAV1/ /RP/si /RP/si OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE NV SEPPIC BELGIE MET BETREKKING TOT EEN ALKOXYLATIEFABIEK, GELEGEN TE 2070 ZWIJNDRECHT, SCHELDEDIJK 50, EN OVER DE MELDING VAN INRICHTINGEN VAN DE DERDE KLASSE.

Nadere informatie

Verzoek tot ontheffing van het opstellen van een project-mer: Ontheffingsbeslissing. Project:

Verzoek tot ontheffing van het opstellen van een project-mer: Ontheffingsbeslissing. Project: Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 BRUSSEL Tel. (02)553 80 79 - Fax (02)553 80 75 www.mervlaanderen.be Verzoek tot ontheffing van

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

34013/110/1/W/1. De Bestendige Deputatie van de Provincieraad,

34013/110/1/W/1. De Bestendige Deputatie van de Provincieraad, 34013/110/1/W/1 Besluit van de Bestendige Deputatie van de Provincieraad, in verband met de aanvraag DEVAMIX / B.S.V. Beneluxlaan(S) 201 8530 Harelbeke tot het wijzigen/aanvullen van de vergunningsvoorwaarden

Nadere informatie

ALLIANCE INTERNATIONAL BVBA

ALLIANCE INTERNATIONAL BVBA ALLIANCE INTERNATIONAL BVBA Nieuwstraat 146 Wevelgem Milieuvergunningsaanvraag 1 ste klasse VLAREM 2011 Informatievergadering woensdag 25 mei 2011 20.00 uur Porseleinhallen Voorwerp van de aanvraag VLAREM

Nadere informatie

Ontheffing van MER-plicht

Ontheffing van MER-plicht Ontheffing van MER-plicht Administratie ontvangt een gemotiveerd verzoekschrift tot ontheffing Mogelijke grensoverschrijdende effecten? Administratie bezorgt info aan verdragspartij (art.4.3.3 5) Max.

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

De Omgevingsvergunning

De Omgevingsvergunning De Omgevingsvergunning Een overzicht Rita Agneessens 09.02.2017 1. Doelstelling 2. Wetgevend kader 3. Toepassingsgebied 4. Bevoegde overheid 5. Vergunningsprocedures 2 procedures Eerste aanleg Beroep Overzicht

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

MLVER/9800000164/PAG/sdv

MLVER/9800000164/PAG/sdv MLVER/9800000164/PAG/sdv HOUDENDE GEDEELTELIJKE AKTENEMING VAN EEN MELDING VAN N.V. EEG SLACHTHUIS VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING, GELEGEN TE 2800 MECHELEN, SLACHTHUISLAAN 1. De bestendige deputatie

Nadere informatie

Beslissing over het verzoek tot ontheffing van de project-mer-plicht. Duurzaam Beheerplan Boven-Zeeschelde

Beslissing over het verzoek tot ontheffing van de project-mer-plicht. Duurzaam Beheerplan Boven-Zeeschelde Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Aanleg infrastructuur industrieterreinontwikkeling Kluizendok te Gent

Scopingsadvies Project-MER Aanleg infrastructuur industrieterreinontwikkeling Kluizendok te Gent Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Initiatiefnemer: Van Rooy Kathleen Hegge Ravels. 12 februari 2016 PRMER-PR2299-RL

Initiatiefnemer: Van Rooy Kathleen Hegge Ravels. 12 februari 2016 PRMER-PR2299-RL Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Gelet op het feit dat op datum van 23 november 1992 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard of geacht;

Gelet op het feit dat op datum van 23 november 1992 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard of geacht; 2/MLAV1/9200000667/KB/ian. Milieuvergunningen HOUDENDE VERGUNNING AAN PELKMANS-VAN BOUWEL JOZEF VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2323 HOOGSTRATEN (WORTEL), LANGENBERG 52A. De bestendige

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Belgoprocess bouw gebouw 167X opslag vaten

Richtlijnen voor het Project-MER Belgoprocess bouw gebouw 167X opslag vaten Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

MLAV1/ /MV/lydr.

MLAV1/ /MV/lydr. /MV/lydr. OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE N.V. BASF ANTWERPEN MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF (SUPER ABSORBER POLYMEER - SAP), GELEGEN TE 2040 ANTWERPEN, SCHELDELAAN 600 - HAVEN 725. De bestendige

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project:

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit /PISA. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE NV BAYER ANTWERPEN MET BETREKKING TOT DE MILIEUTECHNISCHE

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen vergadering van 01 december 2011 aanwezig Denys André, gouverneur-voorzitter Vercamer Alexander De Buck Marc Hertog Peter Dauwe Jozef Couckuyt Eddy

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: Sint-Janspoort Kortrijk. Initiatiefnemer:

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: Sint-Janspoort Kortrijk. Initiatiefnemer: Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Peter Hertog, Jozef Dauwe, leden Frans Van Gaeveren toegevoegd lid referte betreft

Nadere informatie

De Berghoeve bvba Zoutleeuw

De Berghoeve bvba Zoutleeuw Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Project: Initiatiefnemer:

Project-MER-Verslag. Project: Initiatiefnemer: Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie