Ondergrondse aardgasopslag, Loenhout

Transcriptie

1 administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Milieueffectrapportage Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus BRUSSEL tel: 02/ fax: 02/ Richtlijnen milieueffectrapportage Ondergrondse aardgasopslag, Loenhout 18 oktober 2004 PRMER-0085-RL

2 1. Inleiding Fluxys heeft het voornemen om op het grondgebied van de gemeenten Wuustwezel, Rijkevorsel, Hoogstraten en Brecht de ondergrondse aardgasopslag in een eerste fase uit te breiden van 1200 miljoen m³(n) naar 1400 miljoen m³(n) en later, in functie van studies en metingen, in een tweede fase naar 1600 miljoen m³(n). In Loenhout, een deelgemeente van Wuustwezel zullen bovendien 3 bijkomende exploitatieputten worden gebouwd, 1 op platform A en 2 op een nieuw, naast platform B gelegen, platform F. Het centraal station zal worden uitgebreid met enkele nieuwe bovengrondse technische installaties. Voor deze activiteit is een milieuvergunning nodig. Deze activiteit is onderworpen aan de MER-plicht volgens artikel 3, 27., b) van het Besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 1989 houdende organisatie van de milieueffectbeoordeling van bepaalde categorieën van hinderlijke inrichtingen, met name: "opslag van gasvormige brandstoffen in ondergrondse reservoirs met een opslagcapaciteit van m³ [(n)] of meer". Omdat de drempel van m³ (n) wordt overschreden voor de geplande uitbreiding, is dit project dus MER-plichtig. Tevens is deze activiteit onderworpen aan de MER-plicht op basis van artikel 3, 7. van hetzelfde besluit, gewijzigd door de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 april 1994 en 24 mei 1995, met name: "installaties voor de verbranding, chemische omzetting of storting op of in de grond van gevaarlijke afvalstoffen". Er zijn twee verbrandingsinstallaties aanwezig die afvalgas, condensaat en stookgas verbranden. Omdat de bouw van een derde incinerator gepland wordt, is dit project dus nogmaals MER-plichtig. Initiatiefnemer is Fluxys N.V., Kunstlaan 31, 1040 BRUSSEL Het kennisgevingsdossier is door de Cel Mer van de afdeling algemeen Milieu- en Natuurbeleid volledig verklaard op 11 augustus De terinzagelegging liep bij het gemeentebestuur van Brecht van 2 september tot 1 oktober 2004, bij het gemeentebestuur van Rijkevorsel van 30 augustus tot 30 september 2004, bij het gemeentebestuur van Wuustwezel van 26 augustus tot 26 september 2004 en bij het stadsbestuur van Hoogstraten van 29 augustus tot 21 september Deze terinzagelegging werd bij de bevolking aangekondigd door aanplakking van een bekendmaking. Parallel werden de adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. Deze richtlijnen zijn opgesteld door de Cel Mer en ze hebben betrekking op de inhoudsafbakening van het MER. Ontvangen inspraakreacties en adviezen worden hierin meegenomen (zie bijlagen). Cel Mer-Richtlijnen PR /10/2004 Pagina 2 van 11

3 2. Vorm en presentatie Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de Cel Mer: - recent, duidelijk en leesbaar kaartmateriaal te gebruiken, van goede kwaliteit, overzichtelijk, op het gewenste detailniveau (schaal) naar bruikbaarheid toe, met schaalaanduiding en een volledige legende; - om de bron van de gebruikte basiskaarten te vermelden (bvb. bij topografische kaarten het NGI; meer info op - met het oog op het vergroten van de inspraakmogelijkheid van elke betrokken burger, het kaartmateriaal zo te presenteren dat het duidelijk en gemakkelijk begrijpbaar is, ook voor niet-deskundigen. Minimaal worden de locatiegebonden milieueffecten en milderende maatregelen op een kaart met een geschikte kaartschaal gevisualiseerd; - dat bij gebruik van foto s gezorgd wordt voor duidelijke foto s en dat cartografisch wordt aangegeven waar deze foto s genomen zijn; - dat op de kaarten het studiegebied (het projectgebied + de zone waarin zich mogelijke effecten kunnen voordoen) wordt afgebakend; - dat een afkortingenlijst en literatuurlijst in het rapport wordt opgenomen; - dat, indien er gerefereerd wordt naar webstekken, deze voluit in een lijst worden vermeld; - de inhoudstafel een logische en homogene structuur te geven die analoog is voor de verschillende disciplines; - dat de inhoud van de overzichtstabellen overeenkomt met de gedetailleerde tekst over deze onderwerpen; - dat er overeenstemming is tussen wat zichtbaar is op een figuur en wat er volgens de tekst zichtbaar is op deze figuur; - achtergrondinformatie in de bijlagen op te nemen; - de gevolgde stappen in het MER-proces op te nemen in het rapport (datum volledigheidsverklaring kennisgeving, datum(s) terinzagelegging, datum betekening richtlijnen, ). 3. Doelstelling, verantwoording en besluitvorming art ,1, a en b Het doel van het project-mer is de effecten van de uitbreiding van de ondergrondse aardgasopslagplaats op het grondgebied van de gemeenten Wuustwezel, Rijkevorsel, Hoogstraten en Brecht te bestuderen. Het opslaan van meer aardgas is noodzakelijk om te kunnen beantwoorden aan de stijgende vraag naar aardgas tijdens de winterperiode. In de kennisgeving is aangeduid dat geschat wordt dat het aardgasverbruik in de huishoudelijke sector jaarlijks met ongeveer 3% zal toenemen. Ook wordt verwacht dat voor de elektriciteitsproductie in toenemende mate gebruik gemaakt wordt van aardgas. Het opgeslagen aardgas is hoofdzakelijk bestemd voor de openbare distributie. In de kennisgeving is de evolutie van de aardgasopslagcapaciteit in dit gebied sinds 1986 aangegeven. Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming maar volgens art van het MER/VR-decreet moeten ook de conclusies "doorwerken in de besluitvorming". Het MER zal bij de formulering van mogelijke alternatieven, milderende of compenserende maatregelen en leemten in de kennis hiermee dan ook rekening houden. Cel Mer-Richtlijnen PR /10/2004 Pagina 3 van 11

4 Tevens is het belangrijk dat aangegeven wordt binnen welke termijn het project zal worden afgerond zodat de vergunningverlenende overheid hiermee rekening kan houden. De planning moet in detail opgenomen worden in het MER. 4. Voorgenomen project en alternatieven art ,1,c, d en e Momenteel wordt er 1200 miljoen m³(n) aardgas ondergronds opgeslagen in een waterhoudende poreuze formatie op het grondgebied van de gemeenten Wuustwezel, Rijkevorsel, Hoogstraten en Brecht op ca 1100 m diepte over een oppervlakte van ongeveer 2850 ha. Het voorgenomen project betreft de gefaseerde uitbreiding van deze ondergrondse opslagcapaciteit zoals aangegeven in de inleiding. Tevens is het de bedoeling om de uurcapaciteit voor injectie te verhogen met 40% tegen april 2007 en om de uurcapaciteit voor uitzending met 25% te verhogen tegen oktober Hiervoor zijn er drie bijkomende exploitatieputten vereist (nl. een op platform A en twee op een nieuw platform, F genaamd en gelegen naast platform B) alsook de bouw van een aantal bijbehorende bovengrondse technische installaties op het centraal station. Er zijn geen doelstellingsalternatieven te onderzoeken. Het MER moet wel het nulalternatief onderzoeken en moet aantonen dat de voorhanden zijnde locatiealternatieven (o.m. de koepel van Poederlee) en uitvoeringsalternatieven al dan niet economisch rendabel zijn. De beschrijving van de alternatieven zal rekening houden met het feit dat het MER het meest milieuvriendelijke alternatief zal voorstellen op basis van de meest relevante negatieve en positieve milieueffecten. In de kennisgeving staat aangegeven dat een uitbreiding van platform C niet aangewezen is wegens argumenten gebaseerd op boortechnieken, reservoir-engineering, geologie en geofysica. Dit dient verder aangetoond te worden in het MER. Tevens moet verduidelijkt worden waarom platform A met maximaal één exploitatieput zal uitgebreid worden. Het MER moet de relevante vroegere en lopende studies vermelden (opdrachtgever, uitvoerder en jaartal) i.v.m. de ontwikkeling van dit project en het zoeken naar alternatieven. Het MER zal de nog actuele informatie uit deze studies, relevant voor het project en het beschouwde studiegebied, beschrijven en beoordelen. 5. Juridische en beleidsmatige context art ,f De kennisgeving heeft opgave gedaan van de juridische/ beleidsmatige randvoorwaarden die voor dit MER van belang zijn. Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de projectrelevantie zich situeert en in het bijzonder ook aangeven of een voorwaarde onderzoekssturend kan zijn dan wel procedurebepalingen bevat of de combinatie van beide. Het decreet houdende bescherming van het archeologisch patrimonium dient vermeld te worden. Hierbij is het relevant te duiden op de bevoegdheidswijziging die stelt dat het behoud en het beheer van het archeologisch erfgoed sinds 1 januari 2004 onder de bevoegdheid van de afdeling Monumenten en Landschappen van AROHM valt. Ook de vondstmeldingsplicht moet vermeld worden. Cel Mer-Richtlijnen PR /10/2004 Pagina 4 van 11

5 De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden met een duidelijke ruimtelijke component moeten duidelijk cartografisch gepresenteerd worden (bvb. de locatie van relevante beschermde monumenten en landschappen). Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken hiervan op te volgen. Er dient bovendien verwezen te worden naar het beschermde landschap domein De HEES en omgeving (beschermd bij M.B. van 20 december 2002) en naar de ankerplaats Domein De Hees (A10010), opgenomen in de landschapsatlas. 6. Bestaande toestand en milieueffecten 6.1. Bestaande toestand en ontwikkelingsscenario s art ,1, g Per discipline worden de relevante aspecten, zoals voorgesteld in deel 8 van het kennisgevingsdossier, duidelijk beschreven. De referentiesituatie dient te worden aangevuld met de beslissingen, die worden verwacht te zijn uitgevoerd vooraleer het voorgenomen project zal aanvangen. Er dienen disciplineoverschrijdende ontwikkelingsscenario s weergegeven te worden. Relevante gestuurde ontwikkelingsscenario s op basis van de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden zijn o.m. de aangevraagde Gewestplanwijziging. Indien er tijdens het opstellen van het MER andere ontwikkelingsscenario s naar voor zouden komen, dienen deze toegevoegd te worden aan het afwegingskader. Daarnaast zal het MER ook de autonome ontwikkeling beschrijven. Het Richtlijnenboek m.e.r. Deel 2 (p.30) geeft verdere aanbevelingen met betrekking tot het gebruik van deze begrippen en de invulling ervan. Het rendement van de ondergrondse opslag (verliezen en niet uitzendbaar aardgas) dient besproken te worden in het MER. Ook het afblazen van aardgas naar de omgeving toe bij het stoppen van bovengrondse installaties die om veiligheidsredenen drukloos worden gemaakt moet worden vermeld. Deel 8 van de kennisgeving geeft een beschrijving per discipline van de wijze waarop de referentiesituatie zal worden beschreven, welke bestaande gegevens daarvoor zullen gebruikt worden en waar, in het raam van het MER, bijkomende inventarisatie noodzakelijk is. Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij nog aangegeven worden dat: *Met betrekking tot de discipline bodem en grondwater: - de geologische structuur tot onder de aardgasopslag duidelijk moet beschreven worden; - recent bronmateriaal gebruikt wordt voor de beschrijving van de referentiesituatie, o.m.een dwarsdoorsnede van het huidige aardgasreservoir dat tevens op een kaart gesitueerd wordt ten opzichte van de gemeentegrenzen; - een uittreksel van de bodemkaart gebruikt wordt; Cel Mer-Richtlijnen PR /10/2004 Pagina 5 van 11

6 - de informatie van de webstek dov.vlaanderen.be gebruikt wordt voor wat de beschrijving van de geologie betreft; - (hand-)boringen uitgevoerd worden indien de beschikbare informatie ontoereikend, verouderd of achterhaald zou zijn; - de gegevens uit bodemanalyses, welke zouden ter beschikking komen in de loop van het m.e.r.-proces, gebruikt worden om de bestaande toestand inzake bodemkwaliteit te beschrijven, o.m. de aangetroffen natuurlijke aanrijking van de gemeten parameters in bodem en grondwater ( o.m. arseen). *Met betrekking tot de discipline lucht: - de huidige methaanemissies bestudeerd worden. *Met betrekking tot de discipline oppervlaktewater: - de ligging van de waterwegen (bevaarbare en onbevaarbare) in de nabijheid van het projectgebied worden weergegeven op een kaart; *Met betrekking tot de discipline geluid en trillingen: - een geluidskaart volgens de EMOLA-methode wordt opgesteld en een overdrachtsberekening volgens de BEGIS-methode wordt uitgevoerd die getoetst wordt aan VLAREM en, ten behoeve van gegevensoverdracht naar de discipline mens, aan de WGO-normen; de toetsing aan VLAREM gebeurt zowel voor de huidige bestemming van het projectgebied op het gewestplan als voor de aangevraagde wijziging van deze bestemming. *Met betrekking tot de discipline fauna en flora: - flora- en faunagegevens worden opgevraagd, o.a. bij het Instituut voor Natuurbehoud, bij lokale natuurverenigingen, ; - veldwaarnemingen in het studiegebied uitgevoerd worden indien vereist en dat deze opname ook in de geschikte periode uitgevoerd wordt; - indien hierop effecten te verwachten zijn, de soorten beschreven worden die specifiek voorkomen in het habitatrichtlijngebied De Hees. *Met betrekking tot de discipline monumenten en landschappen: - de afstand van de beschermde monumenten en landschappen tot het projectgebied wordt aangegeven; - de beschrijving en kaartaanduiding van de elementen in de landschapsatlas op het terrein worden gecontroleerd; - ook niet-beschermd waardevol cultureel erfgoed binnen het studiegebied opgenomen wordt in de beschrijving d.m.v. een terreinopname; - positieve en negatieve landschapselementen op meso- en/of microschaal in kaart gebracht worden. *Met betrekking tot de discipline mens: - dat de bewoning in het studiegebied in kaart gebracht wordt; - het studiegebied afgebakend wordt, niet enkel gebaseerd op de zone waar een significante verhoging van het omgevingsgeluid te verwachten valt, maar ook gebaseerd op de zone waar verkeershinder en lichthinder verwacht wordt, waar een effect op landbouw mogelijk is of een invloed mogelijk is op het recreatief verkeer (wandel- en fietsroutes); Cel Mer-Richtlijnen PR /10/2004 Pagina 6 van 11

7 Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r. meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (bronnen van) Basisinformatie, (afbakening van het) Studiegebied en (analyse van de) Referentiesituatie Milieueffecten en milderende maatregelen art ,2, a, b, c De effecten van de aanlegfase moeten minstens kwalitatief in het MER onderzocht worden. Bemalings- en grondverzetactiviteiten worden eveneens in het MER beschreven. De kennisgeving geeft een beschrijving per discipline van de wijze waarop de effecten zullen onderzocht en beoordeeld worden en geeft aan dat in functie van het effectenonderzoek milderende maatregelen zullen voorgesteld en uitgewerkt worden. Belangrijk hierbij is dat in de tekst van het MER voor elk onderzochte effectgroep wel duidelijk de gebruikte methodologie wordt uiteengezet en dat er gestreefd wordt naar een maximale kwantitatieve beschrijving van het effect. Tevens dienen voor alle relevante disciplines via een kwalitatieve benadering de effecten van calamiteiten als gevolg van gebreken in de afdichtende deklaag beschreven te worden in het MER. Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij nog aangegeven worden dat: *Met betrekking tot de discipline bodem en grondwater: - in het MER de geologie van het studiegebied tot onder het pakket waarin de aardgasopslag gebeurt beschreven wordt en tevens de geologische geschiktheid van het studiegebied en de afsluitende kwaliteiten van de afdeklagen (Namuriaan) onderzocht worden; - ook het verdringingsproces waarbij aardgas het grondwater verdringt (en er niet in oplost) wordt beschreven met bijzondere aandacht voor de permeabiliteitsverdeling over de structuur, omdat een tegenstrijdigheid beschreven is in de kennisgeving i.v.m. het grensvlak aardgas-water; - in het MER aangetoond wordt dat hierdoor het aardgas niet onder de laterale begrenzing van de structuur zal doorgaan ten gevolge van een onvoorziene reactie van dit grensvlak; - de invloed van eventuele bodemverontreiniging op de drinkwaterwinning van PIDPA wordt beschreven. *Met betrekking tot de discipline lucht: - dat de toekomstige methaanemissies bestudeerd worden; - dat de nieuwe installaties (nl. nieuwe gasfilters, 2 ontzwavelingsinstallaties, 1 of 2 gascompressoren met koeling, 1 TEG regeneratie-eenheid, 1 verbrandingsinstallatie en 1 droger) duidelijk op kaart worden gesitueerd en dat de bijkomende stationaire motoren en stookinstallaties (> 300 kw) moeten voldoen aan de nieuwe emissiegrenswaarden voor NOx en CO zoals gespecificeerd in hoofdstukken 5.31 en 5.43 van VLAREM-II, goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 23 april 2004 en verschenen in het Belgisch Staatsblad op 30 juni *Met betrekking tot de discipline oppervlaktewater: - de watertoets wordt uitgevoerd; Cel Mer-Richtlijnen PR /10/2004 Pagina 7 van 11

8 - het geplande project om afvalwaterstromen te scheiden en huishoudelijk afvalwater te zuiveren via een rietveld beschreven wordt. *Met betrekking tot de discipline fauna en flora: -,indien significante effecten op het habitatrichtlijngebied De Hees verwacht worden, een passende beoordeling in het kader van de beschermde Natura 2000-gebieden opgesteld wordt; - biotoopwinsten of verliezen, tijdelijk of permanent, direct of indirect, in een lengte- of oppervlaktemaat uitgedrukt worden. *Met betrekking tot de discipline geluid en trillingen: - dezelfde werkwijze gevolgd wordt als voor de referentiesituatie. *Met betrekking tot de discipline monumenten en landschappen: - de invloed van het project op het beschermde landschap Domein De Hees en omgeving en ankerplaats Domein De Hees geëvalueerd wordt; - het indirect effect van de werking van het project op landschap (meso- en microschaal) wordt beschreven; - de uitbreiding F van platform B op voorhand geëvalueerd wordt aan de hand van een systeem van proefsleuven omdat op die manier kan voorkomen worden dat de bouw- en inrichtingswerken vertraging oplopen indien tijdens de werken een archeologische site wordt aangesneden. *Met betrekking tot de discipline mens: - de verkeershinder en lichthinder voor omwonenden, zwakke weggebruikers, recreatie en agrarische activiteiten wordt besproken in combinatie met de bevolkingsdichtheid; - het veiligheidsaspect bij calamiteiten in de ondergrond niet uit het oog wordt verloren. - de voor deze discipline relevante elementen uit het OVR,zo mogelijk, worden overgenomen. Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r., meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (karakterisering van de) Effectgroepen, Effectuitdrukking en Beoordelingscriteria, en (analyse van de) Geplande situatie Vergelijking van de alternatieven art ,2, e Naast het behandelen van het nulalternatief worden in dit MER geen echte alternatieven bestudeerd doch moet in extenso worden aangetoond dat het project de beste keuze is. Dit impliceert de motivatie voor : - de ongeschiktheid van het locatiealternatief Poederlee; - de ongeschiktheid van platform C; - de uitbreiding van platform A met slechts een exploitatieput; - de keuze van platform F. Cel Mer-Richtlijnen PR /10/2004 Pagina 8 van 11

9 Bovendien zal in deze MER-studie het meest milieuvriendelijke uitvoeringsalternatief worden voorgesteld op basis van de meest relevante negatieve en positieve milieueffecten. Hierbij zal rekening worden gehouden met de gekende elementen uit de diverse ontwikkelingsscenario s. 7. Leemten in de kennis art ,4 Het MER dient opgave te doen van de leemten in kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt te worden tussen leemten m.b.t. project, m.b.t. inventarisatie en aangaande methode en inzicht. Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten is omgegaan en hoe zij kunnen doorwerken naar de besluitvorming. 8. Monitoring en evaluatie art ,2, d In het MER zal per discipline aangegeven worden of er eventueel opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn, bijvoorbeeld vanuit de vergunningsreglementering of vanuit de leemte in de kennis. Er dient onderzocht te worden of de huidige monitoring zal volstaan of dat er eventueel aanpassingen nodig zijn om de toekomstige ruimtelijke uitbreiding van de ondergrondse opslag te kunnen opvolgen en controleren. Hierbij dienen zowel de omtrekscontroleputten als de waterputten beschreven te worden zowel wat betreft hun ligging als wat betreft de situering van de filters van die putten in de ondergrond. 9. Integratie en eindsynthese art ,2, e In een afzonderlijk deel zal het rapport een disciplineoverschrijdende, leesbare samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen. In het MER dient een significantie-beoordelingskader gebruikt te worden waarin duidelijk gemaakt wordt wanneer een effect als significant of niet-significant wordt beschouwd. In het MER zal voor elke discipline de omzetting van de beschreven kwantitatieve of kwalitatieve effecten naar een mogelijke beoordelingsschaal verduidelijkt worden. 10. Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen art ,3 In dit hoofdstuk geeft het rapport aan welke de verwachte tewerkstellings- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteit. Cel Mer-Richtlijnen PR /10/2004 Pagina 9 van 11

10 In dit hoofdstuk zal tevens worden aangegeven welke materialen (aard en hoeveelheid) er voor dit project zullen worden gebruikt, indien dit nog niet aangegeven werd bij de projectbeschrijving. 11. Niet-technische samenvatting art ,5 De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt en correct weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat hij begrijpelijk is voor een gemiddelde lezer. Figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting te zijn opgenomen. Het wordt aanbevolen om tevens een digitale versie van deze niet technische samenvatting aan het MER toe te voegen. 12. Team van deskundigen De cel Mer aanvaardt het team van deskundigen zoals voorgesteld in de kennisgeving doch de initiatiefnemer moet dit team vervolledigen met een erkend MER-deskundige bodem en grondwater, deeldomein geologie. De cel Mer is immers van oordeel dat, gelet op de gevraagde effectbespreking, zowel het criterium onafhankelijkheid als het criterium deskundigheid moet worden gehanteerd. 18 oktober, 2004 ir. M. CHERRETTE Afdelingshoofd Cel Mer-Richtlijnen PR /10/2004 Pagina 10 van 11

11 Bijlagen Bijlage 1: Bekendmaking van de terinzagelegging in de stad Hoogstraten en de gemeenten Brecht, Rijkevorsel en Wuustwezel. Bijlage 2: Lijst van inspraakreacties in voormelde gemeenten: er zijn geen inspraakreacties geweest. Bijlage 3: Lijst van schriftelijke reacties vanwege aangeschreven administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen en waarmee rekening werd gehouden in deze richtlijnen: Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie, contactpersoon Joseph Van Orsmael; Afdeling Water, Antwerpen, contactpersoon Ywan De Jonghe; Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Sectie Lucht, contactpersoon Patricia Grobben; Afdeling ROHM Antwerpen, Monumenten en Landschappen, contactpersoon Eddy Timmers; Afdeling Monumenten en Landschappen, Brussel, contactpersoon Alde Verhaert; OVAM, Mechelen, contactpersoon Els Gommeren. Gemeente Wuustwezel. Bijlage 4: Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die hebben laten weten geen opmerkingen te hebben op de inhoudsafbakening en methodologie: Afdeling Natuur Antwerpen, contactpersoon Mario De Block; VMM, Aalst, contactpersoon Myriam Rosier; Stad Hoogstraten. Bijlage 5: Lijst van de aangeschreven administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die niet reageerden ( schriftelijk of op de overlegvergadering) op het kennisgevingsdossier: AMINAL, Afdeling Land Brussel; AROHM, Afdeling Ruimtelijke Planning Brussel; AMINAL,Afdelingen Natuur en Bos en Groen; AROHM, Afdeling ROHM Antwerpen, Cel Ruimtelijke Ordening; VMM, Mechelen; Provinciebestuur Antwerpen; Gemeente Brecht; Gemeente Rijkevorsel. Cel Mer-Richtlijnen PR /10/2004 Pagina 11 van 11