Richtlijnen milieueffectrapportage. Kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende

Transcriptie

1 Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL tel: 02/ fax: 02/ Richtlijnen milieueffectrapportage IVA Maritieme Dienstverlening en Kust 20 november 2008 PRMER-0359-RL

2 1. Inleiding Het voorgenomen project betreft de uitvoering van twee planonderdelen van het Plan m.b.t. de kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende (plan-mer goedgekeurd in juni 2007). Het betreft vooreerst de uitvoering van planonderdeel 1: Kustverdediging van Oostende-centrum met daarin vervat zandsuppleties ter hoogte van de Albert I promenade en het groot strand, de aanleg van een beschermingsdam en opvangdam, de aanleg van een stilling wave basin bij het Klein Strand en de aanleg van een wandelpad op de Westelijke havendam. Daarnaast omvat het project ook twee delen van planonderdeel 5: Verbetering van de haventoegang van Oostende m.n. volledige uitbouw van de Westelijke havendam en verbreding van de havenmond door het afgraven van een strook op de Oosteroever. Initiatiefnemer is de IVA Maritieme Dienstverlening en kust, Afdeling Kust, Vrijhavenstraat 3, 8400 Oostende. Overeenkomstig het Besluit van de Vlaamse Regering van 10/12/2004 zijn deze activiteiten onderworpen aan een milieubeoordelingsplicht volgens onderstaande rubrieken: Bijlage I, categorie 12: Zeehandelshavens, met het land verbonden en buiten havens gelegen pieren voor lossen en laden (met uitzondering van pieren voor veerboten) die schepen van meer dan 1350 tom kunnen ontvangen. Bijlage II, categorie 10f: Aanleg van havens en haveninstallaties, met inbegrip van visserijhavens waaronder de aanleg van dokken en sluizen. Bijlage II, categorie 10n: Kunstwerken om erosie te bestrijden en maritieme werken die de kust kunnen wijzigen door aanleg van onder meer dijken, pieren, havenhoofden, havendammen en andere kustverdedigingswerken, met uitzondering van instandhoudings-, herstel- of onderhoudswerken. Bijlage II, categorie 13: Wijziging of uitbreiding van projecten van Bijlage I of II, waarvoor reeds een vergunning is afgeleverd, die zijn of worden uitgevoerd en die aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben (niet in Bijlage Iopgenomen wijziging of uitbreiding). De milieubeoordeling (in dit geval het MER) is vereist voor het vervolledigen van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning. Het kennisgevingsdossier is door de Dienst Mer van de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 15 juli De terinzagelegging bij het stadsbestuur van Oostende liep van 28 juli 2008 tot en met 26 augustus Deze terinzagelegging werd aan de bevolking op een gepaste wijze aangekondigd. Parallel werden adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. Deze richtlijnen zijn na een overlegvergadering met de betrokkenen opgesteld door de Dienst Mer en ze hebben betrekking op de inhoudsafbakening van het op te stellen MER. Ontvangen inspraakreacties en adviezen worden hierin meegenomen (zie bijlagen). Dienst Mer - Richtlijnen 2

3 2. Vorm en presentatie Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de Dienst Mer: - recent kaartmateriaal te gebruiken, voorzien van een duidelijke bronvermelding, een correcte schaalaanduiding en legende; het kaartmateriaal is van goede kwaliteit, overzichtelijk en op het gewenste detailniveau (schaal) naar bruikbaarheid toe. Verwijzingen in de tekst naar deze kaarten zijn aan te bevelen; - op de kaarten het studiegebied (het projectgebied + de zone waarop mogelijke effecten kunnen plaatsgrijpen) af te bakenen. Het onderzochte gebied is even groot of, indien gewenst, zelfs groter is dan dit afgebakende studiegebied; - een afkortingenlijst, verklarende woordenlijst en literatuurlijst in het rapport op te nemen; - de inhoudstafel een logische en homogene structuur te geven; - achtergrondinformatie in bijlagen op te nemen; - nutteloze herhalingen in de tekst te vermijden; - het MER te controleren op tikfouten en grammaticale fouten; - in de inleiding de benodigde vergunningen aan te geven, incl. een beschrijving van de gevolgde stappen in het MER-proces en de rol van het MER in het vergunningsproces, incl. de inspraak; - dat de eindversies van het rapport door de initiatiefnemer en door alle deskundigen wordt ondertekend. - dat de definitieve versie van het MER in twee gedrukte (1 losbladig en een vast) exemplaren en 1 elektronische exemplaar (CD-ROM) wordt ingediend. De niet-technische samenvatting wordt als een apart document in digitale vorm aangeleverd. 3. Doelstelling, verantwoording en besluitvorming art ,1, a en b Het MER zal de effecten van de aanleg en exploitatie van de zandsuppleties ter hoogte van de Albert I promenade en het groot strand, van een beschermingsdam en opvangdam, van een stilling wave basin bij het Klein Strand, van een wandelpad op de Westelijke havendam, van de Westelijke havendam en van de verbreding van de havenmond door het afgraven van een strook op de Oosteroever bestuderen. Hierbij worden ook mogelijke alternatieven onderzocht en op basis van hun milieueffecten afgewogen ten opzichte van het basisproject. Waar noodzakelijk zullen milderende maatregelen (eventueel onder de vorm van projectwijzigingen) voorgesteld worden. De doelstelling van het MER bestaat erin de effecten aan te tonen van deze inrichtingswerken op het omliggende milieu en dit t.b.v. de verdere besluitvorming (stedenbouwkundige vergunning). Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming maar volgens art van het decreet moeten ook de conclusies doorwerken in de besluitvorming. Het MER zal bij de formulering van mogelijke alternatieven, milderende of in voorkomend geval de compenserende maatregelen hiermee rekening houden. Concreet zal dit MER zeker de meest milieuvriendelijke inrichting naar voor schuiven en deze afwegen ten opzichte van het zgn. nulalternatief (zie verder). Dienst Mer - Richtlijnen 3

4 4. Voorgenomen project en alternatieven art ,1,c, d en e Het MER zal in voorkomend geval opgave doen van relevante vroegere en lopende studies i.v.m. de ontwikkeling van dit project en de milderende maatregelen en het zoeken naar mogelijke alternatieven. Tevens zal het MER nagaan welke infrastructuurwerken in het studiegebied op korte termijn zijn gepland. In het MER zal ook de stand van zaken aangegeven worden voor de planonderdelen van het OW-plan 1 (verwachte uitvoering). Interferentie met andere plannen en projecten wordt duidelijk aangegeven. Zoals in de kennisgeving vermeld zijn er voor dit MER geen doelstellingsalternatieven te onderzoeken. Wat betreft uitvoeringsalternatieven zal in het MER in het bijzonder de in de kennisgeving beschreven alternatieven voor de Westelijke havendam op gelijkwaardige wijze onderzocht worden. Er zal in het MER op zoek gegaan worden naar het uitvoeringsalternatief van het project dat voor het milieu het meest gunstige is. Zo zullen er twee alternatieven wat betreft de Westelijke havendam worden onderzocht. Daarnaast zullen wat betreft de aansluiting tussen de zeedijk (zeeheldenplein) en het wandelpad op de Westelijke havendam en het daarbij horende stilling wave bassin nagegaan worden welke variant(en) in het MER verder uit te werken/ te onderzoeken is 2. De alternatieven en eventuele variant(en) moeten voldoen aan doelstellingen van het project-mer, met name kustverdediging van Oostende-centrum en verbetering van de haventoegang van Oostende. Dit project-mer zal tevens de voor- en nadelen inzake milieuaspecten beschrijven van het nulalternatief, m.n. het niet realiseren van deze nieuwe infrastructuur. Volgende relevante projectonderdelen dienen bijkomend te worden aangepast, opgevolgd, verduidelijkt of aangevuld: - P.8: er is sprake van ecologisch baggeren dit kan slechts gebeuren na overleg met de BMM. Dit zal zo aangepast worden in het MER; - De motivering waarom het diensthaventje er dan toch niet komt ter hoogte van de site van de Halve Maan zal het project-mer worden opgenomen; - In de kennisgeving is er sprake van de bouw van een beschermings- en opvangdam. Deze zal aangeduid worden op kaart; 5. Juridische en beleidsmatige context art ,f De kennisgeving heeft t.b.v. van het in beeld brengen van het toetsingskader van de milieueffecten voldoende opgave gedaan van de juridische/beleidsmatige randvoorwaarden die voor dit MER van belang kunnen zijn. Het MER zal wel verder zorgvuldig nagaan waar de projectrelevantie zich situeert en in het bijzonder ook aangeven of de voorwaarde onderzoekssturend kan zijn dan wel procedurebepalingen bevat of de combinatie van beide. Het is van belang om ook tijdens het 1 in het PlanMER het AWZ-plan genoemd 2 Blijkens de kennisgeving zullen deze worden uitgewerkt door een team van architecten. Afhankelijk van de stand van zaken zal dit meegenomen worden. Dienst Mer - Richtlijnen 4

5 opstellen van het MER de stand van zaken van deze juridische en beleidsmatige randvoorwaarden op de voet op te volgen. Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij nog aangegeven worden dat: Bij de juridische randvoorwaarden worden een aantal mogelijk vergunningsplichtige Vlarem-rubrieken opgesomd. De rubrieken rond bemaling zijn echter niet van toepassing voor dit project aangezien er geen bemaling zal plaatsvinden. De toepasselijke Vlaremrubrieken zullen bij de vergunningsaanvraag gefinaliseerd worden. Voor deze milieueffectrapportage is in het bijzonder ook de federale wetgeving met name de Wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het marien milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België (Wet Marien Milieu) en haar uitvoeringsbesluiten van belang. De kennisgeving vermeldt de relevante regelgeving en zal deze in het kader van het MER meer in detail en met verwijzing naar de relevante artikels beschrijven. Hiervoor kan verwezen worden naar het advies van de BMM, die ook de bevoegde en te contacteren instantie is voor deze federale procedure: in toepassing van het KB van zal een milieueffectenbeoordeling (MEB) van het project, specifiek gericht op het mariene milieu, door de BMM opgemaakt worden. De inhoudelijke informatie in functie van deze federale procedure kan reeds meegenomen worden in dit MER. 6. Bestaande toestand en milieueffecten 6.1. Bestaande toestand en ontwikkelingsscenario s art ,1, g Als referentietoestand zal t.b.v. de effectinschatting voor de gebruiksfase de huidige toestand op het terrein zonder uitvoering van de in dit MER te onderzoeken projecten worden genomen. Als ontwikkelingsscenario s worden beschouwd: de andere geplande (nog niet uitgevoerde) werken in het kader van het Plan-MER Kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende en de relevante ontwikkelingen in het kader van lopende RUP-procedures (GRUP afbakening Regionaal Stedelijk Gebied Oostende, GRUP afbakening zeehavengebied, PRUP Oosteroever) zullen in het MER opgenomen worden als ontwikkelingsscenario. Indien er tijdens het opstellen van het MER andere ontwikkelingsscenario s naar voor zouden komen, dienen deze toegevoegd te worden aan het afwegingskader. Daarnaast zal het MER ook de autonome ontwikkeling op langere termijn van het studiegebied beschrijven. Het Richtlijnenboek m.e.r. Deel 2 geeft verdere aanbevelingen met betrekking tot het gebruik van deze begrippen en de invulling ervan. In het MER zullen de disciplines landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie, bodem en water, geluid en trillingen, mens sociaal-organisatorische aspecten en fauna en flora alsook de relaties tussen deze disciplines behandeld worden door een erkend deskundige. Het studiegebied binnen de verschillende disciplines zal voldoende ruim genomen worden t.b.v. de effectbeschrijving. De grenzen worden cartografisch gepresenteerd. Het Dienst Mer - Richtlijnen 5

6 afbakeningsproces is een iteratief proces dat bij de redactie van het eindrapport dient afgerond te zijn. Tijdens het opstellen van het MER dient men gebruik te maken van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r. meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (bronnen van) Basisinformatie, (afbakening van het) Studiegebied en (analyse van de) Referentiesituatie. Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij nog aangegeven worden dat: *Met betrekking tot de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie: Deze discipline is een belangrijke discipline aangezien in plan-mer op basis van deze discipline het alternatief schuine dam werd voorgesteld en als te onderzoeken werd opgenomen in het Besluit van de Vlaamse Regering van 15/12/2007. Deze discipline zal dan ook als sleuteldiscipline behandeld worden in het MER; Het overzicht van beschermde monumenten zoals het werd opgenomen in de kennisgeving is onvolledig. Dit zal verder aangevuld worden in het MER; In het MER zal er een grondigere inventarisatie gebeuren wat betreft de archeologie in het gebied. De inventarissen opgenomen in de kennisgeving zijn onvolledig. De onderzoeken van de zeebodem die de initiatiefnemer in het verleden al liet uitvoeren zullen aangehaald worden in het MER; *Met betrekking tot de discipline geluid en trillingen: de meetpunten op kaart aangeduid worden; *Met betrekking tot de discipline fauna en flora: Opname van een passende beoordeling die voortgaat op deze uitgevoerd in het kader van het planmer met in het bijzonder aandacht hoe voorliggend project daarbinnen past. In het MER zal de huidige stand van zaken van de natuurcompensatie te Lombardsijde, zoals uitgewerkt in het plan-mer, besproken worden; *Met betrekking tot de discipline mens-sociaal-organisatorische aspecten: Er is geen sprake meer van een wandelpasserelle op de Westelijke havendam en daardoor is er ook geen sprake meer van een Grand Café op het einde van de passerelle zoals werd vermeld in het plan-mer. De reden hiervan zal worden opgenomen in het project-mer; De aspecten van de luchtemissies ten gevolge van het verkeer zullen ondervangen bij mens leefbaarheid en woonkwaliteit 6.2. Milieueffecten en milderende maatregelen art ,2, a, b, c De kennisgeving geeft een beschrijving per discipline van de wijze waarop de effecten zullen onderzocht en beoordeeld worden en geeft aan dat in functie van het effectenonderzoek milderende maatregelen zullen voorgesteld en uitgewerkt worden. Belangrijk hierbij is dat in de tekst van het MER voor elke onderzochte effectgroep duidelijk de gebruikte methodologie voor de effectvoorspelling wordt uiteengezet en dat er gestreefd wordt naar een maximale kwantitatieve beschrijving van de effecten. Dienst Mer - Richtlijnen 6

7 Indien cumulatieve effecten met nog andere projecten uit de omgeving mogelijk zijn dienen deze meegenomen te worden bij de effectbespreking. In het MER dient een significantie-beoordelingskader gebruikt te worden waarin duidelijk gemaakt wordt wanneer een effect als significant of als niet-significant beschouwd kan worden. In het MER zal voor elke discipline de omzetting van de beschreven kwantitatieve of kwalitatieve effecten per effectgroep naar een mogelijke beoordelingsschaal verduidelijkt worden. Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij nog aangegeven worden dat: *Met betrekking tot de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie: - aandacht geschonken wordt aan de mogelijke impact van de voorziene werken en de inrichting op het bouwkundig erfgoed. Belangrijke in het MER te onderzoeken elementen voor deze discipline zijn de hoogte van de westelijke havendam, de aansluiting van de westelijke havendam op dijk, het gebruik en de functie van het Westerstaketsel en het Zeeheldenplein; - de concurrentie tussen het Westerstaketsel en de westelijke havendam grondig zal onderzocht worden in het MER; - de eventuele impact op het archeologisch bodemarchief wordt beschreven. Voor het verdwijnen of het verlies van het gekende en het ongekende archeologisch erfgoed worden milderende maatregelen geformuleerd. Het gaat hier om effecten die permanent en onomkeerbaar zijn; - de mogelijke aantasting van archeologisch erfgoed bij de afgraving van de oeverstrook ter hoogte van de site Halve Maan en het eventueel heien van het Zeeheldenplein onder het niveau van de vorige zandsuppletie zal onderzocht worden. *Met betrekking tot de discipline bodem en grondwater: - De initiatiefnemer voorziet modelleringen van de golfwerking, de stromingen, de sedimentatie. Als basismodellering zullen metingen van 2007, voorafgaand aan de werken van de versnelde verbetering van de haventoegang, genomen worden. Deze zullen eind oktober 2008 ter beschikking zijn. De eindsituatie en relevante tussenfasen zullen worden gemodelleerd. De resultaten uit deze modelleringen zullen in het MER worden opgenomen; - Eventuele toekomstige erosie van de kustlijn van Bredene ten gevolge van de aanleg van de dammen en daaruit volgende wijziging van stromingen zal beschreven worden in het project-mer; - In de kennisgeving wordt het uitgraven van de vaargeul vermeld bij de effectgroep wijziging zeebodem en kustlijn en grondbalans. Het uitgraven van de vaargeul maakt echter geen deel uit van dit project-mer. In het MER zal dit dan ook niet verder onderzocht worden. *Met betrekking tot mens - mobiliteit: - de verkeershinder voor omwonenden, zwakke weggebruikers, en in voorkomend geval ook voor recreatie en agrarische activiteiten tijdens de aanleg en tijdens de exploitatie besproken wordt. Dienst Mer - Richtlijnen 7

8 *Met betrekking tot geluid en trillingen: - effecten wat betreft geluid en trillingen zullen enkel in de aanlegfase optreden. In het MER zullen de effecten van het project wat betreft geluid en trillingen dan ook enkel voor de aanlegfase bestudeerd worden; - via contourberekeningen dient aangetoond te worden in welke zone(s) er hinder kan verwacht worden. Deze contouren worden cartografisch gepresenteerd; - via de verschillen in de contourberekeningen tussen de referentiesituaties en het project in exploitatiefase de zones in cartografisch in beeld (kwantitatief) worden gebracht waar geluidstoename en/of geluidsafname te verwachten valt; - rekening gehouden wordt met de overheersende windrichtingen; - de simulaties van geluidshinder niet enkel i.f.v. de discipline Mens maar ook i.f.v. Fauna gebeurt (verstoring van aanwezige natuurwaarden en verstoring t.o.v. de beoogde natuurwaarden en corridorfunctie); *Met betrekking tot mens: - de gevolgen voor menselijke gezondheid op een kwantitatieve wijze (aantal personen blootgesteld bij overschrijding grenswaarden) beschreven wordt (onder meer stofhinder, geluidsoverlast, wijziging luchtkwaliteit, ). - Maatregelen voorstellen met betrekking tot de te volgen transportroutes en hoe deze opvolging gegarandeerd en gemonitord kan worden. Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r., meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (karakterisering van de) Effectgroepen, Effectuitdrukking en Beoordelingscriteria, en (analyse van de) Geplande situatie. Voor minstens de significant negatief beoordeelde effecten worden milderende en/of compenserende maatregelen uitgewerkt. Indien er significant negatief beoordeelde effecten, al dan niet na mildering, overblijven moeten de deskundigen aangeven of het project voor de aspecten binnen hun discipline dan wel een haalbaar project is. De efficiëntie van de milderende en/of compenserende maatregelen wordt, indien mogelijk, ook steeds kwantitatief aangetoond Vergelijking van de alternatieven art ,2, e Zoals hoger gesteld (zie 4 van deze richtlijnen) is de vergelijking van de twee alternatieven in het MER zeer belangrijk. Deze projectmer zal het meest milieuvriendelijke alternatief genereren op basis van de meest relevante negatieve en positieve milieueffecten waarbij de negatieve milieueffecten geminimaliseerd worden en de positieve milieueffecten gemaximaliseerd worden. Daarenboven zal het MER ook voor de beide alternatieven afwegen of het project een voor het milieu (incl. natuur) aanvaardbaar project is of niet. Het MER zal tevens duidelijk de methodologie beschrijven om deze alternatieven op basis van hun effecten t.o.v. elkaar af te wegen. In deze afweging wordt het nulalternatief (= niet uitvoeren van de projecten) opgenomen. Dienst Mer - Richtlijnen 8

9 7. Leemten in de kennis art ,4 Het MER dient opgave te doen van de leemten in kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt te worden tussen leemten m.b.t. project, m.b.t. inventarisatie en aangaande methode en inzicht. Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten is omgegaan en hoe zij kunnen doorwerken naar de besluitvorming. 8. Monitoring en evaluatie art ,2, d In het MER zal per discipline aangegeven worden of er eventueel opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn, bijvoorbeeld vanuit de vergunningsreglementering of vanuit de leemte in de kennis. Het MER zal ook aangeven welke maatregelen er dienen genomen te worden indien monitoringresultaten uitwijzen dat er toch nog negatieve te milderen effecten optreden. (bijv. uitspraken onder de vorm van: als [waargenomen effect] dan [te nemen maatregel]). Omdat monitoring ook een gevolg kan zijn van een Leemte in de kennis is het uiteraard logisch om het hoofdstuk m.b.t. de postevaluatie/monitoring na het hoofdstuk m.b.t. de leemten in kennis in het MER in te lassen. 9. Integratie en eindsynthese art ,2, e In een afzonderlijk deel zal het rapport een disciplineoverschrijdende, leesbare samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen. Daarenboven zal in dit hoofdstuk duidelijk aangeven of het project (of één van de alternatieven) een voor het milieu (incl. natuur) aanvaardbaar project is of niet. 10. Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen art ,3 In dit hoofdstuk geeft het rapport aan welke de verwachte tewerkstellings- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteit. Tevens zal worden aangegeven welke materialen (aard en hoeveelheid) er voor dit project zullen worden gebruikt, indien dit nog niet beschreven werd bij de projectbeschrijving. Dienst Mer - Richtlijnen 9

10 11. Niet-technische samenvatting art ,5 De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt en correct weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat hij begrijpelijk is voor een gemiddelde lezer. Figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting te zijn opgenomen. Brussel, 20 november 2008 Paul Van Snick Algemeen Directeur Afdelingshoofd AMNEB Dienst Mer - Richtlijnen 10

11 Bijlagen Aantal inspraakreacties bij de terinzagelegging te Oostende: geen Lijst van de aangeschreven administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die reageerden (schriftelijk of op de richtlijnenvergadering) en waarmee rekening werd gehouden in deze richtlijnen: Agentschap R-O Vlaanderen, R-O West-Vlaanderen, Onroerend erfgoed (Wouter Deventer, ) Agentschap Natuur en Bos, buitendienst West-Vlaanderen (Leni Demarest) BMM, Afdeling Beheer van het Mariene Ecosysteem (Marisa Di Marcantonio) VMM, Afdeling Operationeel Waterbeheer (Bram Vogels) Gemeente Bredene Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die hebben laten weten geen opmerkingen te hebben op de inhoudsafbakening en methodologie: LNE, Afdeling Milieuvergunningen West-Vlaanderen LNE, Afdeling Land- en bodembescherming, ondergrond en natuurlijke rijkdommen VMM, Afdeling Ecologisch Toezicht, Buitendienst Oostende OVAM Stadsbestuur van Oostende Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die werden uitgenodigd om reactie te geven maar die niet reageerden en waarmee dus ook geen rekening werd gehouden in deze richtlijnen (ontvangen geen ontwerptekst tenzij ze er uitdrukkelijk om vragen): Agentschap R-O Vlaanderen, R-O West-Vlaanderen, Cel Ruimtelijke Ordening LNE, Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid, Dienst Hinder en Risicobeheer LNE, Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid, Dienst Lucht en Klimaat AGHO Departement MOW, Afdeling Beleid, Mobiliteit en Verkeersveiligheid West-Vlaanderen Departement MOW, Afdeling Infrastructuur West-Vlaanderen Provinciebestuur West-Vlaanderen, Departement Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit Ontvangt wel een ontwerptekst: De Bestendige Deputatie van de provincie West-Vlaanderen Er moeten 12 exemplaren van de ontwerptekst voorzien worden. Dienst Mer - Richtlijnen 11