Richtlijnen milieueffectrapportage Project-MER. Doortocht Brugge - Vernieuwing Steenbruggebrug

Transcriptie

1 Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus BRUSSEL Tel: 02/ mer@vlaanderen.be Richtlijnen milieueffectrapportage Project-MER Doortocht Brugge - Vernieuwing Steenbruggebrug Initiatiefnemer: Waterwegen en Zeekanaal nv Afdeling Bovenschelde Guldensporenpark Merelbeke 18 november 2015 PRMER-2247-RL

2 1. Inleiding Het voorgenomen project Vernieuwing Steenbruggebrug van het overkoepelende project Doortocht Brugge omvat zowel het vernieuwen van de bestaande brug als de ingrepen nodig voor water- en wegverkeer gelegen in de onmiddellijke omgeving. Dit betekent dat ook de bochtaanpassing net afwaarts Steenbruggebrug mee wordt onderzocht. Deze activiteiten zijn onderworpen aan de m.e.r.-plicht volgens het project-m.e.r.-besluit 1. De dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid verklaarde het kennisgevingsdossier volledig op 10 september De terinzagelegging in de gemeente Oostkamp en de stad Brugge liep van 21 september 2015 tot en met 20 oktober Parallel vroeg de dienst Mer adviezen bij de administraties en openbare besturen. De dienst Mer stelde deze bijzondere richtlijnen (verder richtlijnen) op met het oog op de methodologie van het MER. Zij houden rekening met principieel verplichte onderdelen van een project-mer op basis van art van het DABM 2, de ontvangen inspraakreacties, met de ontvangen adviezen (zie bijlage) en met de bespreking van het volledig verklaard kennisgevingsdossier met de betrokkenen op de richtlijnenvergadering van 29 oktober Deze richtlijnen hebben betrekking op de reikwijdte, het detailleringsniveau en de inhoudelijke aanpak van het project-mer. Het project-mer moet opgesteld worden zoals door de initiatiefnemer voorgesteld is in de kennisgeving en aangevuld/aangepast worden met de specifieke vereisten die in deze richtlijnen geformuleerd zijn. Waar de kennisgeving en de richtlijnen van elkaar zouden afwijken, moet voorrang gegeven worden aan de richtlijnen. Inspraakreacties van onderstaande aard worden als niet relevant beschouwd voor de opmaak van een project-mer: reacties die uitsluitend een persoonlijk standpunt inhouden over de wenselijkheid van het project; reacties die geen deel uitmaken van de decretaal vereiste elementen van een project-mer (vb. kosten-baten-analyse, waardevermindering of vermeerdering van onroerend goed per perceel, persoonlijke voorkeuren van omwonenden, ); reacties die gaan over procedurele aspecten buiten deze project-mer procedure; reacties die betrekking hebben op zaken buiten de scope van het project-mer. Er zijn 18 unieke inspraakreacties ontvangen. Belangrijke thema s zijn vooral milieu, en mobiliteit. Een vaak terugkerende vraag is een verduidelijking van de noodzaak van een dergelijk project. Daarnaast worden veel voorkeuren kenbaar gemaakt en worden er tips gegeven voor technische aanpassingen, de welke nuttig kunnen zijn in de verdere procedure. Deze zijn dan ook besproken met het studiebureau. 1 Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, B.S. 17 februari 2005, zoals herhaaldelijk gewijzigd. 2 Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, B.S. 3 juni 1995, zoals herhaaldelijk gewijzigd (DABM). Dienst Mer Richtlijnen PR2247 2

3 2. Doelstelling, verantwoording en besluitvorming Het project heeft tot doel een oplossing te zoeken voor het knelpunt met betrekking tot de ophaalbrug over het kanaal te Steenbrugge. Dit is één van de belangrijkste knelpunten in de zuidelijke rand van Brugge en vormt een belemmering voor het functioneren van de N50 Baron Ruzettelaan, als secundaire weg. Het MER zal een overzicht bevatten van de bestaande en aan te vragen vergunningstoestand (zowel stedenbouwkundige vergunning als milieuvergunning). Het MER moet relevante gegevens en conclusies uit voorgaande rapportages oplijsten (alle relevante milieustudies, ook andere dan m.e.r.-rapportages). Het MER dient bij de vergunningsaanvraag voor de milieuvergunning en stedebouwkundige vergunning gevoegd te worden. Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming, maar volgens art van het DABM moeten de conclusies ook doorwerken in de besluitvorming. Het MER moet hiermee rekening houden bij de formulering van mogelijke alternatieven, milderende of compenserende maatregelen. 3. Beschrijving project en alternatieven Onderstaande tabel geeft de redelijke alternatieven weer die in het MER beschreven zullen worden. Type 1: Vlakke beweegbare brug Type 2: Halfhoge beweegbare brug Type 3: Hoge vaste brug Type 4: Tunnel Locatie 1: huidige locatie Alt. 1: de vlakke beweegbare brug op de huidige locatie Alt. 2: de halfhoge beweegbare brug, met een flauwe helling (4%), op de huidige locatie Alt. 3: de hoge vaste brug, met een steile helling (6%) op de huidige locatie, gecombineerd met een (vlakke) fietsbrug Alt. 4: de tunnel, met een steile helling (6%) op de huidige locatie, gecombineerd met een (vlakke) fietsbrug Locatie 2: alternatieve locatie (noordelijk) Alt. 8: combinatie van 2 vlakke (alternerende) beweegbare bruggen, 1 ten noorden en 1 ten zuiden van de huidige locatie (2 varianten: 1 zuidelijke vlakke brug en 1 noordelijke Alt. 5: de halfhoge beweegbare brug, met een flauwe helling (4%), ten noorden van de huidige locatie Alt. 6: de hoge vaste brug, met een flauwe helling (4%), ten noorden van de huidige locatie Alt. 7: de hoge vaste brug, met een steile helling (6%), ten noorden van de Geen redelijke alternatieven Dienst Mer Richtlijnen PR2247 3

4 Locatie 3: alternatieve locatie (zuidelijk) vlakke brug) Geen redelijke alternatieven huidige locatie, gecombineerd met een (vlakke) fietsbrug Geen redelijke alternatieven Geen redelijke alternatieven 4. Juridische en beleidsmatige context De volledig verklaarde kennisgeving doet opgave van het juridische/beleidsmatige kader dat voor dit MER van belang is in de vorm van een duidelijke overzichtsmatrix. Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de projectrelevantie zich situeert. Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken hiervan op te volgen. De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden met een duidelijke ruimtelijke component moeten cartografisch gepresenteerd worden. Volgende relevante randvoorwaarden dienen bijkomend te worden aangepast, opgevolgd of aangevuld: Van belang is ook te verwijzen naar het omgevingsdecreet dd mogelijk zal voor de vernieuwing van de Steenbruggebrug een omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd. Hiermee dient dus rekening te worden gehouden. 5. Algemene en Methodologische aspecten De afbakening van het studiegebied zal voldoende gemotiveerd worden per discipline, rekening houdend met het feit dat het studiegebied zowel het projectgebied als het gebied met effecten moet omvatten. De ruimtelijke afbakening moet voor elke discipline duidelijk tekstueel omschreven worden en indien mogelijk, voorgesteld worden op kaart. In het MER moet duidelijk worden aangegeven welke ontwikkelingsscenario s meegenomen of juist niet meegenomen worden bij de beschrijving van de referentiesituatie(s), en moet voor elk ontwikkelingsscenario duidelijk gemotiveerd worden waarom. Er moet ook aangegeven worden voor welke disciplines de ontwikkelingsscenario s al dan niet relevant zijn. Dit dient beschreven te worden in een algemeen hoofdstuk voorafgaand aan de effectbespreking per discipline. Concreet worden de ruimtelijke ontwikkelingsscenario s voor het gebied onderzocht. Bij de beschrijving van de situatie op vlak van mobiliteit zullen volgende visies en keuzes mee beschouwd moeten worden: de ontwikkeling en ontsluiting van het stationsgebied en de zone Brugge-Zuid, het gebruik van de Vaartdijkstraat en/of een alternatieve zuidelijke ontsluiting en de ruimtelijke ontwikkelingen langsheen de Vaartdijkstraat. Wanneer er tijdens het opstellen van het project-mer nieuwe ontwikkelingsscenario s naar voor zouden komen dan deze die momenteel gekend zijn, moeten deze toegevoegd worden aan het afwegingskader. Cumulatieve effecten dienen onderzocht te worden. Dienst Mer Richtlijnen PR2247 4

5 De methodologie voor de effectvoorspelling zal binnen elke discipline in het project-mer duidelijk en transparant omschreven worden. Tevens zal per discipline aangegeven worden op basis van welke criteria een effect als significant of als niet significant beoordeeld wordt. Het resterend effect na de milderende maatregelen zal aangegeven en gekoppeld worden aan het gehanteerde beoordelingskader. De effectenbespreking en -beoordeling dient transparant en op voldoende wijze te gebeuren. De dienst Mer vraagt om bij de beschrijving van de bestaande toestand en milieueffecten, als aanvulling op de volledig verklaarde kennisgeving, voldoende aandacht te besteden aan het volgende: De aanvraag voor de vernieuwing van de brug zal door W&Z moeten worden ingediend bij Ruimte Vlaanderen, niet bij de gemeente/stad. Het openbaar onderzoek zal 60 dagen (i.p.v. 30) duren, gelet op de project-mer-plicht. Met betrekking tot de discipline lucht: De emissies als gevolg van scheepsverkeer dienen bekeken te worden in de mate van het mogelijke. Met betrekking tot de discipline geluid & trillingen: Er dient inzicht te worden gegeven in de mogelijke effecten van motoren van schepen ten aanzien van geluid en trillinghinder. Met betrekking tot de discipline bodem: Indien constructiewerken worden uitgevoerd moet er rekening gehouden worden met, indien er zal worden bemaald, de aantrekking van eventueel verontreinigd grondwater. Stalen van het opgepompte grondwater kunnen een idee geven van de noodzaak tot het aansluiten van de bemaling op een grondwaterzuiveringsinstallatie. Als er bodem wordt uitgegraven, afgevoerd of ontvangen, gelden de regels van grondverzet. Met betrekking tot de discipline mens-toxicologische en psychosomatische aspecten: Er dient rekening te worden gehouden met de impact van mogelijke calamiteiten op basis van het soort schepen dat gaat varen. Het is noodzakelijk om een inschatting te maken ten aanzien van de veiligheid en mogelijke risico s, gezien men mogelijk door dicht bebouwd en bewoond gebied gaat. Met betrekking tot de discipline mobiliteit: Bij het onderzoeken van de alternatieven zal ook de rol van de N50 als secundaire weg type III gedetailleerd bekeken moeten worden en meegenomen in de beoordeling. Hierbij zijn vanuit het huidig functioneren twee aspecten belangrijk: enerzijds de doorstroming van het openbaar vervoer, meer bepaald het bevoordelen van het openbaar vervoer t.o.v. gemotoriseerd verkeer, en anderzijds de toegankelijkheid tot het OV-systeem. Deze wegcategorie heeft er toe geleid dat de N50 zo is ingericht dat een vlot openbaar vervoer mogelijk wordt. Deze principes moeten eveneens getoetst worden bij de alternatieven voor de vernieuwing van Steenbruggebrug. In de beschrijving van de methodiek voor de discipline mobiliteit ontbreekt de beschrijving van de effecten van de verschillende alternatieven op de geldende wegencategorisering vastgelegd in het RSV en het PRS. In de methodiek voor de discipline mobiliteit komt in de beschrijving en beoordeling van de milieueffecten beperkt terug wat de rol is van de N50 als secundaire weg Dienst Mer Richtlijnen PR2247 5

6 type III. Dit aspect komt ook eerder beperkt aan bod in de beschrijving van de significantiekaders. Dit moet uitgebreider besproken worden. Ook de Vaartdijkstraat dient vermeld te worden bij de minimaal mee te nemen wegen bij de afbakening van het studiegebied. 6. Leemten in de kennis Het MER zal opgave doen van de leemten in kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze zijn opgedeeld naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid gemaakt wordt tussen leemten m.b.t. het project, m.b.t. inventarisatie en aangaande methode en inzicht. Het MER zal ook aangeven hoe met deze leemten is omgegaan en hoe zij kunnen doorwerken naar de besluitvorming. 7. Monitoring en evaluatie Het MER zal per discipline/thema eventueel opvolgingsmaatregelen voorstellen, bijvoorbeeld vanuit de vergunningsreglementering of vanuit de leemte(n) in de kennis. 8. Integratie en eindsynthese Het MER zal in een afzonderlijk deel een disciplineoverschrijdende, leesbare samenvatting bevatten over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen. De milderende maatregelen die voorgesteld worden vanuit verschillende disciplines zullen discipline-overschrijdend t.a.v. elkaar afgewogen worden. Bij de milderende maatregelen zal in de mate van het mogelijke aangegeven worden waar deze zullen/kunnen doorwerken. Deze synthese zal aangeven of het project een voor het milieu haalbaar project is of welke maatregelen nodig zijn om het project haalbaar te maken. 9. Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen In dit hoofdstuk zal het rapport aangeven welke de verwachte tewerkstellings- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteit. In dit hoofdstuk zal tevens worden aangegeven welke materialen (aard en hoeveelheid) er voor dit project zullen worden gebruikt, indien dit nog niet beschreven werd bij de projectbeschrijving. 10. Niet-technische samenvatting De niet-technische samenvatting zal een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport vormen, dat de essentie van de overige delen beknopt en correct weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat hij begrijpelijk is voor een gemiddelde lezer. Figuren of kaarten dienen ter Dienst Mer Richtlijnen PR2247 6

7 ondersteuning van de tekst in deze samenvatting te zijn opgenomen. Bij het schrijven van de niet-technische samenvatting kan gebruik gemaakt worden van de handleiding niet-technische samenvatting zoals gepubliceerd op Deze niet-technische samenvatting zal in het project-mer als afzonderlijk hoofdstuk opgenomen ofwel als afzonderlijk document opgesteld worden en zal tevens in digitale vorm aangeleverd worden. De dienst Mer vraagt ook om op het voorblad van de niet-technische samenvatting de handtekeningen van alle deskundigen op te nemen. 11. Vorm van het MER Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de dienst Mer: - recent kaartmateriaal te gebruiken, telkens voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding, noordpijl en legende. Waar mogelijk dienen de grenzen van het terrein duidelijk aangegeven te zijn en dient door het kaartmateriaal ook duidelijk te zijn welke de omringende activiteiten/bedrijven zijn; - achtergrondinformatie in de bijlagen op te nemen; - na te gaan of de in de kennisgeving vermelde gegevensbronnen, die bij de realisatie van het MER zullen worden gebruikt, nog steeds de meest actuele zijn; - een verklarende woordenlijst, afkortingenlijst en literatuurlijst bij het rapport op te nemen; - te waken over de afstemming tussen de tekst van het eigenlijke MER en de niet-technische samenvatting; - de ingediende eindversies van het rapport en de niet-technische samenvatting door de initiatiefnemer, de coördinator en alle deskundigen te laten ondertekenen; - Het definitieve project-mer evenals de niet technische samenvatting wordt digitaal aan de dienst Mer bezorgd. 12. Goedkeuring team van erkende MER-deskundigen Zoals voorgesteld in de volledig verklaarde kennisgeving worden volgende disciplines in het project-mer opgesteld door een erkend MER-deskundige: lucht, water, bodem, geluid en trillingen, mens-ruimtelijke aspecten, mobiliteit, landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en fauna en flora. Het in de volledig verklaarde kennisgeving voorgestelde team van erkende MER-deskundigen wordt goedgekeurd. Wijzigingen aan het team van deskundigen in de loop van het m.e.r. moeten gemeld worden aan de dienst Mer. De beslissing over deze wijzigingen zal per brief meegedeeld worden aan de initiatiefnemer. Tenslotte wordt aanbevolen tijdens het opstellen van het MER contact te houden met de dienst Mer en met de overige instanties, in het bijzonder in functie van de verwerking van hun adviezen in het MER. Digitaal getekend Door Paul Van Snick Algemeen directeur Afdelingshoofd Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Richtlijnen PR2247 7

8 Bijlage Lijst van inspraakreacties tijdens de terinzagelegging bij: - Stad Brugge: 2 - Gemeente Oostkamp: 3 - Dienst Mer: 13 Waarbij in totaal 18 unieke inspraakreacties. Lijst met de instanties die gereageerd hebben (schriftelijk/op vergadering), incl. verontschuldigden, die verder betrokken worden in de verdere procedure: OVAM Afdeling Dienst t.a.v. Natalie Stationsstraat 2800 Mechelen Bodembeheer Databeheer Hoffmann 110 Elia t.a.v. Johan Mortier Keizerslaan 20 Agentschap Buitendienst t.a.v. Immanuel VAC Jacob van Koning Albert I Brugge Wegen en West-Vlaanderen Taets Maerlant laan 1-2 bus 82 Verkeer Departement t.a.v. Filip Graaf de Koning Albert IIlaan MOW Boelaert, secretarisgeneraal Ferrarisgebouw 20 bus 2 Agentschap Buitendienst t.a.v. Immanuel VAC Jacob van Koning Albert I Brugge Wegen en West-Vlaanderen Taets Maerlant laan 1-2 bus 82 Verkeer Departement t.a.v. Filip Graaf de Koning Albert IIlaan MOW Boelaert, secretarisgeneraal Ferrarisgebouw 20 bus 2 De Lijn West- T.a.v. Luc De Directeur Nieuwpoortseste 8400 Oostende Vlaanderen Man enweg 110 OVAM Afdeling Dienst t.a.v. Natalie Stationsstraat 2800 Mechelen Bodembeheer Databeheer Hoffmann 110 Ruimte VAC Jacob van Koning Albert I Brugge Vlaanderen Maerlant laan 1-2 bus 91 APL - West- Vlaanderen Onroerend VAC Jacob van Koning Albert I Brugge Erfgoed West- Maerlant laan 1-2 bus 92 Vlaanderen Aquafin NV Dijkstraat Aartselaar Eandis cvba Brusselsesteenw 9090 Melle eg 199 Stad Brugge Infrabel t.a.v. dhr. Marc Waeyenbergh Dienst sectie 57 I-I.54 Frankrijkstraat Brussel Dienst Mer Richtlijnen PR2247 8

9 Lijst met de instanties die gereageerd hebben (schriftelijk/op vergadering), incl. verontschuldigden, die aangeven niet betrokken te hoeven worden: Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust Afdeling Kust t.a.v. Caroline Lootens Fluxys Infoworks Kunstlaan Brussel Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwi West-Vlaanderen t.a.v. Elke Ramon VAC Jacob van Maerlant kkeling Provinciebestuu t.a.v. Bettina r West- Bouckaert Vlaanderen Sectiehoofd Milieuvergunnin gen Provinciehuis Boeverbos Vrijhavenstraat 3 Koning Albert I- laan 1-2 bus 101 Koning Leopold III-laan Oostende 8200 Brugge 8200 Sint- Andries Lijst met de instanties die niet gereageerd hebben: Departement Afdeling VAC Jacob van Koning Albert I Brugge LNE Milieuvergunnin Maerlant laan 1-2 bus 72 gen West- Vlaanderen ANB - West- VAC Jacob van Koning Albert I Brugge Vlaanderen Maerlant laan 1-2 bus 74 VLM Regio West t.a.v. Virginie Koningin Maria 9000 Gent Afdelingshoofd Roland Lovelinggebouw Hendrikaplein 70 bus 75 Vancauwenberg he Departement LNE Departement LNE Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid VMM Staf Algemeen Directeur Integraal Waterbeleid VMM Gemeente Oostkamp Dienst Milieuhinder Dienst Lucht en Klimaat Dienst Secretariaat CIW Graaf de Koning Albert IIlaan 20, bus Ferraris-gebouw 8 Graaf de Ferraris-gebouw p/a A. Van de Maelestraat 96 Koning Albert IIlaan 20, bus Erembodegem Afdeling t.a.v. Bram Graaf de Koning Albert IIlaan Operationeel Waterbeheer Vogels Ferrarisgebouw 20 bus 16 T.a.v.: het college Kapellestraat Oostkamp van burgemeester en schepenen Noot: De gemeente Oostkamp moet verder betrokken blijven. Dienst Mer Richtlijnen PR2247 9