Monitor sociale veiligheid in de BVE-sector 2004

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Monitor sociale veiligheid in de BVE-sector 2004"

Transcriptie

1 Monitor sociale veiligheid in de BVE-sector 2004 Deel 2: Personeel CINOP, s-hertogenbosch Jan Neuvel

2 Colofon Titel: Auteur: Tekstverzorging: Opdrachtgevers: Ontwerp omslag: Opmaak: Bestelnummer: Monitor sociale veiligheid in de BVE-sector Deel 2: Personeel Jan Neuvel Petra Schulte Bve Raad en Expertisecentrum CINOP Theo van Leeuwen BNO Evert van de Biezen A00258 Uitgave: CINOP, s-hertogenbosch Maart 2005 CINOP 2005 Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, op welke andere wijze dan ook, zonder vooraf schriftelijke toestemming van de uitgever. ISBN Centrum voor innovatie van opleidingen Bve Raad Postbus 1585 Postbus BP s-hertogenbosch 3730 AD De Bilt Telefoon: Telefoon: Fax: Fax: EvdB-05032/050316

3 Inhoudsopgave Samenvatting en conclusies 1 Het onderzoek naar sociale veiligheid in de BVE-sector 1 Achtergrond en doel van het onderzoek 1 Opzet en uitvoering van het onderzoek 2 Resultaten en conclusies 4 Slachtoffers van ongewenst gedrag 4 Het veiligheidsgevoel van medewerkers 6 1 Achtergrond en doelstelling Achtergrond Doelstelling en doelgroep Opzet van de rapportage 16 2 Opzet van het onderzoek Opzet van het onderzoek Populatie en steekproefkader Instrument en variabelen Thema s in de monitor Achtergrondgegevens Ongewenst gedrag Het veiligheidsgevoel Het sociale klimaat Het veiligheidsbeleid 24 3 Uitvoering van het onderzoek Dataverzameling en dataverwerking Deelname en respons Deelname van instellingen De respons De representativiteit van de respons 28 MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

4

5 4 Slachtoffers van ongewenst gedrag Materieel geweld Slachtoffers van materieel geweld Daders van vandalisme Verdere karakterisering van het materiële geweld Verschillen tussen locaties Een vergelijking van de nul- en de vervolgmeting Psychisch-fysiek geweld Slachtoffers van psychisch-fysiek geweld Plegers van psychisch-fysiek geweld Verdere karakterisering van het psychisch-fysiek geweld Gevolgen van psychisch-fysiek geweld voor de slachtoffers Een vergelijking van de nul- en de vervolgmeting 66 5 Het veiligheidsgevoel Het veiligheidsgevoel in en rond de school Verschillen in veiligheidsgevoel nader bekeken Factoren die samenhangen met het veiligheidsgevoel Verschillen tussen locaties Samenhang tussen veiligheidsgevoel en ongewenst gedrag De samenhang tussen het veiligheidsgevoel en incidenten Veiligheidsgevoelens en de mate van geweld op locaties Een vergelijking van de nul- en de vervolgmeting 91 6 Slotbeschouwing 93 Literatuur 97 Bijlagen 1 De BVE-sector 99 2 Vragenlijst Veiligheidsmonitor personeel 101 MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

6

7 Samenvatting en conclusies Deze rapportage is het verslag van de landelijke uitkomsten van de eerste vervolgmeting met de monitor Sociale Veiligheid onder medewerkers, zowel het onderwijsgevend personeel (OP) als het onderwijsondersteunend personeel (OOP) uit onderwijsinstellingen in de BVE-sector. Het onderzoek naar sociale veiligheid in de BVE-sector Achtergrond en doel van het onderzoek Mede naar aanleiding van het toenemende geweld in de samenleving heeft de overheid eind vorige eeuw het thema veiligheid en geweld in het onderwijs op de agenda gezet. Rond de decenniumwisseling is dat thema ook door de BVE-sector zelf opgepakt met de instelling van het Platform Veiligheid en geweld in de BVE-sector. Het platform had tot doel de instellingen te ondersteunen in het opstellen en verder ontwikkelen van een eigen veiligheidsbeleid. Uitgangspunt is namelijk dat instellingen zelf een veiligheidsbeleid moeten ontwikkelen dat afgestemd is op de eigen situatie. 1 Het ontwikkelen van beleid vereist inzicht in de veiligheidsproblematiek. Mede omdat enige jaren geleden van registratie van incidenten nog nauwelijks sprake was, besloot het platform een monitor sociale veiligheid op te zetten. Die monitor moest twee functies krijgen: enerzijds de instellingen de benodigde informatie leveren, zodat ze op basis van relevante gegevens beleid konden maken en aanpassen en anderzijds in het kader van de publieke verantwoording, een representatief beeld geven van de veiligheid in de sector als geheel. In samenwerking met het Expertisecentrum van CINOP is in 2000 en 2001 een eerste grootschalige meting uitgevoerd, de zogenaamde nulmeting. Dat onderzoek is uitgevoerd bij deelnemers en personeel. Aan die eerste monitor is door 31 instellingen uit het BVEveld met bijna 70 locaties meegewerkt. Naast locatierapportages zijn rapporten met MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

8 landelijke resultaten opgeleverd, één met de resultaten van de deelnemers en één met de resultaten voor het personeel. Om de ontwikkeling van de veiligheid in de sector verder in de gaten te kunnen houden, heeft de Bve Raad in samenwerking met het Expertisecentrum van CINOP besloten in 2003 een vervolgmeting te laten uitvoeren met de monitor Sociale Veiligheid met dezelfde twee doelstellingen als die waren geformuleerd voor de nulmeting, maar nu aangevuld met de mogelijkheid om eventuele ontwikkelingen zichtbaar te kunnen maken. De doelstelling van de eerste vervolgmeting is derhalve drieledig: 1 instellingen via locatieonderzoek inzicht geven de eigen problematiek; 2 een landelijk representatief beeld geven van de veiligheidssituatie in de sector als geheel; 3 de ontwikkelingen ten aanzien van veiligheid en geweld tussen 2000/2001 en 2003 in kaart brengen. EXPERTISECENTRUM 2 1 In de rapportage wordt gekozen voor de term cursisten in plaats van deelnemers (gangbare term in de BVE) om verwarring te voorkomen met deelnemers aan het onderzoek. 2 Er verschijnen aparte rapportages voor het personeel, de deelnemers en het veiligheidsbeleid. Voor titelgegevens zie pagina 118, de nummers 21 tot en met 23 uit de theoriereeks. Opzet en uitvoering van het onderzoek POPULATIE De doelgroep van de monitor is het personeel en de cursisten 1 van alle BVE-instellingen (ROC s, AOC s en vakscholen).voor beide groepen is een aparte, maar vergelijkbare monitor ontwikkeld 2. Om op instellingsniveau beleidsrelevantie te kunnen hebben, is de instellingen aangeraden om met locaties aan het onderzoek deel te nemen. Alle instellingen die lid waren van het Platform Veiligheid en geweld in de BVE-sector zijn uitgenodigd om met één of enkele locaties deel te nemen en om de monitor aan alle medewerkers op een locatie voor te leggen. Instellingen moesten de vragenlijsten onder de medewerkers verspreiden. DE MONITOR De monitor Sociale Veiligheid is een vragenlijst waarin vier hoofdthema s zijn uitgewerkt: 1 ongewenst gedrag; 2 het gevoel van veiligheid; 3 het sociale klimaat op de instelling; 4 het veiligheidsbeleid. Met thema 1 worden concrete voorvallen van ongewenst gedrag op en rond school geïnventariseerd. Medewerkers is gevraagd naar incidenten waarin ze zelf slachtoffer

9 waren. Dat moest worden aangegeven voor een vastomlijnde periode, namelijk van de zomer- tot de kerstvakantie. De monitor probeert daarmee feitelijkheden te achterhalen en niet, zoals in sommige andere instrumenten, de indruk die er bij medewerkers bestaat over de mate van geweld in hun instelling. In de monitor zijn twee hoofdvormen van geweld onderscheiden: materieel geweld: vandalisme en diefstal; psychisch-fysiek geweld: discriminatie, pesten, bedreiging, lichamelijk geweld en seksuele intimidatie en geweld en verbaal geweld. Afhankelijk van het soort ongewenst gedrag zijn er doorvragen gesteld naar de frequentie, de plaats (in school of in de omgeving), de pleger of dader van het ongewenste gedrag en naar de aard en/of de gevolgen van het ongewenste gedrag. Zo kon niet alleen de omvang, maar ook de ernst van het ongewenste gedrag worden bepaald. Met thema 2 wordt het veiligheidsgevoel van het personeel in vijf herkenbare situaties geïnventariseerd: 1) de klas; 2) de eigen werkruimte; 3) de rest van het gebouw (gangen en kantine); 4) het schoolterrein inclusief de stalling; 5) de directe omgeving van de school. Het veiligheidsgevoel is gemeten op een 7-puntsschaal lopend van zeer onveilig tot zeer veilig. 3 Thema 3 omvat een aantal aspecten van het sociale klimaat: de sfeer, relaties, gedrag (zich houden aan regels en afspraken) en de aantrekkelijkheid van sociale ruimten in school. Daarover konden respondenten hun tevredenheid uitspreken op een 7-puntsschaal (zeer ontevreden tot zeer tevreden). Met thema 4 is de tevredenheid over het veiligheidsbeleid nagegaan.twee onderdelen staan centraal: a) de mogelijkheid om ongewenst gedrag te kunnen melden en b) beleidsmaatregelen om de veiligheid en het sociale klimaat te verbeteren. UITVOERING De meting onder het personeel is uitgevoerd in de eerste twee maanden van Medewerkers moesten voor op te geven incidenten terugblikken op de periode september tot en met december van het schooljaar Aan het onderzoek is deelgenomen door 4435 medewerkers van 100 locaties behorend tot 32 BVE-instellingen. Er was sprake van een goede geografische spreiding van de instellingen en voldoende deelname uit de vier grote steden. De AOC s (2 instellingen) en de vakscholen (4 instellingen) waren enigszins ondervertegenwoordigd. MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

10 De respons per locatie varieerde van 20 tot ruim 80 procent met een gemiddelde respons van 50 procent. De steekproef weerspiegelde nauwkeurig de verhoudingen in het personeelsbestand wat betreft functie (onderwijspersoneel [OP] en onderwijsondersteunend personeel [OOP]) en geslacht. Er kan daarom van een goede representativiteit worden gesproken. Resultaten en conclusies Slachtoffers van ongewenst gedrag EXPERTISECENTRUM 4 MATERIEEL GEWELD In totaal heeft 8 à 9 procent van het personeel in de eerste vier maanden van het schooljaar met vandalisme en/of met diefstal te maken gehad. Beide vormen van materieel geweld komen in vrijwel gelijke mate voor (Tabel 1). Berekend over een heel schooljaar gaat het om ongeveer 12 procent van het personeel. Onderwijsgevenden hadden vaker te maken met materieel geweld dan medewerkers in een onderwijsondersteunende functie. Dat verschil hangt deels samen met de mate waarin medewerkers in hun werk met cursisten te maken hebben. Een belangrijk deel van het materiële geweld wordt namelijk veroorzaakt door cursisten. Iets meer materieel geweld is ook geconstateerd bij docenten die lesgeven aan leerlingen op niveau 1 en 2. Vormen ongewenst gedrag materieel geweld psychisch-fysiek geweld slachtoffers % slachtoffers % vandalisme 5,5 discriminatie/pesten 3,5 diefstal 4,4 bedreiging 3,1 lichamelijk geweld 0,4 seksuele intimidatie 2,2 verbaal geweld 24,2 Tabel 1: Overzicht ongewenst gedrag eerste vier maanden schooljaar

11 PSYCHISCH-FYSIEK GEWELD Van psychisch-fysiek geweld is 7 à 8 procent van het personeel in de eerste vier maanden van het schooljaar slachtoffer geworden. Als verbaal geweld wordt meegerekend gaat het om een kwart van het personeel.vrijwel alle slachtoffers van de andere vormen van psychisch-fysiek geweld zijn ook verbaal grof benaderd. Over het hele schooljaar bekeken kreeg, met uitsluiting van verbaal geweld, rond 13 procent van de medewerkers met een of meer genoemde vormen van geweld te maken. Evenals dat bij het materieel geweld het geval was, kreeg het OP vaker met psychischfysiek geweld te maken dan het OOP. Het verschil is opnieuw grotendeels te verklaren door de mate waarin iemands functie meer of minder interactie met cursisten met zich meebrengt. Leidinggevenden die in hun werk veel te maken krijgen met cursisten, lopen de grootste kans slachtoffer te worden van psychisch-fysiek geweld. Een groter risico is ook geconstateerd voor docenten die lesgeven aan beroepsopleidingen op niveau 1 en 2. Overall is er geen verschil gevonden tussen mannen en vrouwen, er zijn wel verschillen als naar de afzonderlijke vormen van agressie wordt gekeken. Zo was het vrouwelijk personeel vaker slachtoffer van seksuele intimidatie, met name de jongere medewerkers, en werd het mannelijk personeel vaker slachtoffer van bedreiging en lichamelijk geweld. Bijna tweederde van de slachtoffers van psychisch-fysiek geweld had tamelijk tot veel last van de agressie ondervonden. Dat komt neer op zo n 5 procent van het totale personeel. De klachten zijn bij velen dermate groot, dat het ook zijn weerslag heeft op het professioneel functioneren. Bij circa 1,5 procent leidde dat tot zich ziek (willen) melden en tot met het werk willen stoppen. 5 VERSCHILLEN TUSSEN LOCATIES Tussen locaties zijn er aanzienlijke verschillen: op sommige locaties blijft het materieel en psychisch-fysiek geweld beperkt tot een paar procent van het personeel, maar daar staan locaties tegenover waar in de eerste vier maanden van het schooljaar 12 tot 15 procent van de medewerkers slachtoffer was van die vormen van agressie. Er is sprake van een lichte tot matige samenhang tussen beide vormen van agressie: per definitie is het dus niet zo dat locaties met veel materieel geweld ook veel psychisch-fysiek geweld te zien geven. In het onderzoek kon geen verband worden aangetoond tussen de mate van agressie, noch voor materieel, noch voor psychisch-fysiek, en de omvang van de locaties in termen van het aantal aanwezige cursisten. Ook was er nauwelijks sprake van meer geweld op locaties in de vier grote steden. Alleen diefstal kwam in de vier grote steden vaker voor bij het onderwijzend personeel. MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

12 EEN VERGELIJKING MET DE NULMETING Door enkele aanpassingen in de monitor was het niet mogelijk de resultaten van de nulen de eerste vervolgmeting voor alle categorieën te vergelijken. Discriminatie en enkele in de vervolgmonitor toegevoegde vormen van bedreiging, alsook verbale agressie, moesten daarom buiten beschouwing worden gelaten. Omdat in de nulmeting de vier grote steden sterk ondervertegenwoordigd waren, zijn die ook buiten de vergelijking gelaten. Er waren overigens geen aanwijzingen dat het geweld op locaties in de vier grote steden was toegenomen, tendensen kwamen eerder overeen met die voor de rest van het land. Een vergelijking tussen de uitkomsten van de nulmeting en de eerste vervolgmeting geeft in de hele breedte een lichte daling van het geweld te zien, zowel bij het OP als bij het OOP. De afname is het sterkst en ook statistisch significant voor materieel geweld (4%). De afname van psychisch-fysieke agressie bleef beperkt tot 1 procent. EXPERTISECENTRUM 6 Een vergelijking van locaties die aan de nulmeting en de vervolgmeting hadden deelgenomen, gaf zowel bij het materiële als bij het psychisch-fysiek geweld eveneens een daling te zien.wat betreft het materiële geweld was die daling zelfs nog iets sterker dan gemiddeld en kon die ook voorzichtig worden gerelateerd aan een bijstelling van het veiligheidsbeleid. In samenhang met een daling van het geweld dat ook bij cursisten is gevonden, zijn de resultaten voldoende robuust om te kunnen spreken van een afname van het geweld op instellingen in de BVE-sector in de periode van 2000/2001 tot Het veiligheidsgevoel van medewerkers De klas en de eigen werkruimten zijn voor het personeel de veiligste plekken.tussen de 94 en 95 procent van de medewerkers heeft aangegeven zich daar in het algemeen veilig te voelen.voor ongeveer 1 procent zijn dat bedreigende situaties, terwijl ongeveer 4 à 5 procent zich daar niet helemaal op zijn gemak voelde.

13 Gevoel van veiligheid niet veilig (on) veilig onveilig Situaties % % % in de klas 94,6 4,6 0,9 in de eigen werkruimte 94,0 4,8 1,3 in het gebouw 87,5 9,8 2,6 schoolterrein/stalling 83,9 12,1 4,0 schoolomgeving 83,2 12,9 3,8 Tabel 2: Gevoel van veiligheid: percentages van het personeel Het veiligheidsgevoel van medewerkers neemt, gemiddeld genomen, zichtbaar af naarmate de afstand tot de klas en de eigen werkruimte groter wordt. In de openbare gedeelten binnen de gebouwen voelde minder dan 90 procent zich veilig en dat percentage daalt verder tot ruim 80 procent voor situaties buiten de gebouwen en in de directe schoolomgeving. Het percentage medewerkers dat zich echt onveilig voelde, stijgt tegelijkertijd naar ongeveer 4 procent, het percentage dat zich minder op zijn gemak voelde naar 12 tot 13 procent. 7 Voor totaal zo n 6,5 procent van alle medewerkers waren vorig schooljaar een of meer situaties in of rond de locatie onveilige plaatsen. Dat betekent niet dat ongeveer 6,5 procent van de medewerkers voortdurend met een gevoel van onveiligheid rondliep, maar wel dat rond 6,5 procent van de medewerkers zich, afhankelijk van de situatie waarin ze zich bevonden, gedurende een kortere of langere periode van de dag, onveilig voelde. Mannen voelden zich in het algemeen iets veiliger dan vrouwen.verder bleken medewerkers die in hun functie vaker met cursisten te maken hadden, zich in het algemeen iets onveiliger te voelen. VERSCHILLEN TUSSEN LOCATIES Evenals de mate van agressie sterk verschilde tussen locaties, zo zijn er ook grote verschillen in het gevoel van veiligheid. Refererend aan het gemiddelde percentage van 6 à 7 procent dat betrekking heeft op een of meer situaties, lopen de verschillen op locaties uiteen van minder dan 4 procent tot meer dan 10 procent. Inclusief degenen die zich niet onveilig, maar ook niet veilig voelden, komen die cijfers uit op 10 en 35 procent. MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

14 De plaats van de locatie, al dan niet binnen de vier grote steden, speelde alleen een rol voor situaties buiten de gebouwen. In de vier grote steden bleek het veiligheidsgevoel daar duidelijk geringer dan gemiddeld in de rest van het land. In tegenstelling tot wat geconstateerd is voor agressie, is er met betrekking tot de schoolgrootte wel een verschil gevonden in veiligheidsbeleving. Naarmate de omvang van de school toeneemt, daalt het veiligheidsgevoel van medewerkers. Beide factoren, de vier grote steden en de omvang, verklaren overigens maar een klein deel van de verschillen die tussen locaties zijn gevonden. SAMENHANG VAN HET VEILIGHEIDSGEVOEL MET DE BETROKKENHEID BIJ AGRESSIE Er is een duidelijke samenhang tussen de betrokkenheid bij geweld als slachtoffer en het veiligheidsgevoel. Betrokkenheid bij agressie laat in veel gevallen zijn sporen na in een geringer gevoel van veiligheid. De mate waarin dat gebeurt, hangt mede af van een aantal aspecten van het geweld zelf: de aard van de agressie, de ernst van de gevolgen, het tijdsverloop en de herhaling. EXPERTISECENTRUM 8 Gemiddeld genomen leidt psychisch-fysiek geweld eerder tot een gevoel van onveiligheid dan verbaal geweld en dat weer eerder dan materieel geweld. Bij psychisch-fysiek geweld versterkt de ernst van de gevolgen het gevoel van onveiligheid verder. Dat neemt ook toe als men betrokken is geweest bij meer vormen van geweld of bij herhaald geweld, ook als dat dateert uit een voorgaand schooljaar. SAMENHANG VAN HET VEILIGHEIDSGEVOEL MET DE MATE VAN AGRESSIE OP LOCATIES Naarmate er op locaties meer agressie voorkomt, heeft dat zijn weerslag op het gevoel van veiligheid op de locatie. Het percentage medewerkers dat zich onveilig voelt of zich niet zijn gemak voelt, neemt sterker toe dan te verwachten zou zijn op basis van het grotere aantal slachtoffers. Het betekent dat bij toenemend geweld op een locatie de kans groter wordt dat ook niet-slachtoffers zich minder veilig gaan voelen. Dat effect is niet alleen te zien bij de feitelijke agressie op locaties, maar het is ook teruggevonden in de beeldvorming over geweld. Hoewel gemiddeld genomen de agressie in de BVE-sector de afgelopen paar jaar is gedaald, bleek een vrij hoog percentage van mening dat de agressie juist was toegenomen. Het gevoel van veiligheid blijkt nu af te nemen naarmate medewerkers denken dat de agressie is toegenomen, ook als dat feitelijk dus niet het geval is. De beeldvorming, ook als die is gebaseerd op een onvolledig inzicht, kan daarmee als aparte factor bijdragen aan het gevoel van (on)veiligheid.

15 SAMENHANG VAN HET VEILIGHEIDSGEVOEL MET DE REACTIE OP AGRESSIE Of en hoe vanuit de school gereageerd wordt op de melding van agressie door slachtoffers, heeft een duidelijke invloed op het veiligheidsgevoel. Als op een melding niet wordt gereageerd vanuit de school, dan bleek het percentage dat zich buiten de gebouwen onveilig voelde, te verdubbelen van 7 procent in de groep waar wel werd gereageerd naar 14 procent in de groep die niets meer hoorde na de melding. Maar ook de aard van de reactie speelt een rol. Als die voor slachtoffers bevredigend is, loopt het percentage dat zich nog onveilig voelt zichtbaar terug (naar 4%), maar is de reactie niet bevredigend, met andere woorden, als men het gevoel heeft met een kluitje in het riet te worden gestuurd, dan neemt het percentage zelfs verder toe dan bij het uitblijven van een reactie (18%). EEN VERGELIJKING MET DE NULMETING Het veiligheidsgevoel van medewerkers is tussen 2000/2001 en 2003 in enkele van de onderzochte situaties gelijk gebleven en in een paar andere situaties licht toegenomen. Een lichte toename van het veiligheidsgevoel kon worden geconstateerd voor de openbare ruimten en voor het plein en de stalling.weliswaar nam het percentage medewerkers dat zich onveilig voelde niet af, maar er was wel een daling van het percentage dat zich minder op zijn gemak voelde, wat weer terug was te vinden in een hoger percentage dat zich veilig voelde. Die verbetering is waarschijnlijk toe te schrijven aan genomen maatregelen. Geen verschil was op te merken voor de klas en de eigen werkruimten. Het veiligheidsgevoel is daar al dermate groot, dat effecten van maatregelen nauwelijks zichtbaar worden. Ook voor de directe schoolomgeving zijn geen verschillen gevonden. Aangenomen is dat het veiligheidsbeleid van de instellingen zich in het algemeen nog niet tot die situaties uitstrekt, althans niet in feitelijk zin. 9 Voor zover er dus sprake is van verschillen, ondersteunen ze de bevindingen dat de veiligheidssituatie in BVE-instellingen licht verbeterd is ten opzichte van 2000 en De resultaten zijn ook in overeenstemming met bevindingen in de monitor die is uitgezet bij cursisten. MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

16 10 EXPERTISECENTRUM

17 1Achtergrond en doelstelling 1.1 Achtergrond Mede naar aanleiding van het toenemende geweld in de samenleving heeft de overheid eind vorige eeuw het thema veiligheid en geweld in het onderwijs op de agenda gezet. 3 In Bijlage 1 wordt een toelichting gegeven op de BVE-sector. Aanvankelijk ging met de campagne De veilige school ( ) de aandacht vooral naar het voortgezet onderwijs uit.vanwege het eigen karakter van het BVE-veld was die campagne grotendeels aan de BVE-sector 3 voorbij gegaan. Om inzicht te krijgen in de veiligheidsproblematiek in de sector, heeft het ministerie van OCW in samenwerking met de Bve Raad in 1999 het actieplan Vervolgtraject geweld op straat opgesteld. CINOP kreeg de opdracht een verkennende studie uit te voeren naar de veiligheidsproblematiek in het BVE-veld en naar wat de instellingen aan veiligheidsbeleid in en om de school hadden (Broere en Van der Vegt, 2000). 11 Op basis van gesprekken met veiligheidscoördinatoren uit een tiental ROC s concludeerden Broere en Van der Vegt, dat die ROC s een toename aan geweld en gevoelens van onveiligheid constateerden. Het zou vooral gaan om minder ernstig geweld, zoals verbaal geweld, vernielingen en diefstal. Harde gegevens waarmee dit beeld bevestigd kon worden, ontbraken echter. De twee onderzoekers schrijven: Over het voorkomen van geweld op ROC s zijn weinig gegevens bekend. Dit heeft onder meer te maken met het feit dat op de ROC s weinig onderzoek is uitgevoerd naar het voorkomen van geweld en er nog geen sprake is van systematische registratie (Broere en Van der Vegt, 2000, pagina 71). Gegeven de stand van zaken in de BVE-sector kwamen Broere en Van der Vegt tot de aanbeveling aan het ministerie en aan de Bve Raad om een Platform Veiligheid en geweld op te richten. De voornaamste taak van dat platform moest zijn, het stimuleren van de ontwikkeling van integraal veiligheidsbeleid en de mogelijkheid om dit uit te voeren op landelijk niveau. Een belangrijk onderdeel in dat integrale beleid zou een veiligheids- MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

18 monitor moeten zijn, waarmee kwantitatief, representatief onderzoek naar het voorkomen van geweld op ROC s kon worden gedaan (Broere en Van der Vegt, 2000, pagina 77). De aanbeveling is door het ministerie van OCW en de Bve Raad overgenomen, wat ertoe heeft geleid dat september 2000 het platform van start kon gaan met als een van de taken het opzetten van een veiligheidsmonitor. Het Expertisecentrum van CINOP kreeg de opdracht die monitor voor cursisten en personeel op te zetten en uit te voeren. De veiligheidsmonitor moest daarbij drie hoofdfuncties kunnen vervullen: 1 fundering, legitimering van een landelijk veiligheidsbeleid ten aanzien van het BVE-veld; 2 basis voor beleid en aanpak van afzonderlijke instellingen in de BVE-sector; 3 het evalueren van effecten van beleid en maatregelen op landelijk niveau alsook op instellingsniveau. 12 EXPERTISECENTRUM Een eerste onderzoek met de monitor, de zogenaamde nulmeting is in 2000 en 2001 uitgevoerd, zowel bij cursisten als bij het personeel. Deze eerste afname richtte zich met name op de twee eerste functies. Aan de nulmeting is door 31 instellingen uit het BVEveld met bijna 70 locaties meegewerkt, waarbij de monitor door ruim cursisten en circa 2000 medewerkers is ingevuld. Naast locatierapportages zijn rapporten met landelijke resultaten opgeleverd, één met de resultaten van de cursisten en één met de resultaten voor het personeel. In opdracht van de Bve Raad en het Expertisecentrum van CINOP werd een eerste vervolgmeting met de veiligheidsmonitor gepland voor In deze tweede afname moest de derde functie die hierboven is genoemd nu ook voldoende aandacht krijgen, zodat op landelijk niveau inzicht kon worden gegeven in de ontwikkeling van de veiligheid in het BVE-veld tussen 2000/2001 en De financiële middelen voor de tweede afname kwamen zowel van de Bve Raad (Platform Veiligheid en geweld in de BVE-sector) als van het Expertisecentrum van CINOP.

19 1.2 Doelstelling en doelgroep Deze rapportage, op een landelijke conferentie op 24 maart 2005 aan het ministerie van OCW en aan de Bve Raad aangeboden, heeft als doel een landelijk representatief beeld te schetsen van het vóórkomen van geweld en van de gevoelens van sociale veiligheid in de BVE-sector en om ontwikkelingen tussen 2000/2001 (nulmeting) en 2003 zichtbaar te maken, zoals hierboven aangegeven als de eerste en derde functie van het onderzoek. De doelgroep voor deze rapportage is dan ook de Bve Raad en via de legitimeringsfunctie (als onderdeel van de meervoudige publieke verantwoording) ook de landelijke en de regionale overheden en verder de media in hun taak om de samenleving op de hoogte te stellen van relevante ontwikkelingen.voor de instellingen uit de BVE-sector biedt dit rapport inzichten die in instellingsrapportages (zie hieronder) niet aan de orde zijn gekomen. Voor de realisering van de tweede hoofdfunctie van de monitor, het verschaffen van een basis voor het veiligheidsbeleid en de aanpak van afzonderlijke instellingen in de BVEsector, zijn aparte instellingsrapporten opgesteld. Elk van de deelnemende instellingen heeft in het schooljaar waarin de monitor was uitgevoerd voor de afzonderlijke locaties een rapportage ontvangen. Daarin zijn de eigen resultaten beschreven en vergeleken met de landelijke uitkomsten. 13 In vrijwel alle instellingen die aan het onderzoek hebben deelgenomen, zijn de eigen uitkomsten aan de Colleges van Bestuur voorgelegd. In een aantal instellingen waren de uitkomsten aanleiding tot een verdere analyse van de eigen gegevens. THEMA S IN DE MONITOR Om de gestelde functies te kunnen vervullen, moest de veiligheidsmonitor in ieder geval twee kernthema s dekken: ongewenst gedrag en het gevoel van veiligheid. Bij ongewenst gedrag gaat het om de objectieve component van veiligheid, bij het veiligheidsgevoel om de subjectieve component. Die beide componenten zullen met elkaar samenhangen, maar er is niet noodzakelijkerwijs een een-op-een-relatie. Zo kan een gevoel van onveiligheid ontstaan door omgevingskenmerken, waaronder ook de mate van agressie op een locatie. Het veiligheidsgevoel kan als zelfstandige component het gedrag en handelen van personen ook weer beïnvloeden en is daarom naast informatie over incidenten van belang om een goed beeld te krijgen van de veiligheidsproblematiek. MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

20 Aan het thema veiligheid en geweld zijn enkele thema s toegevoegd: het sociale klimaat, het onderwijs, de registratie van incidenten en veiligheidsmaatregelen. Het gaat om thema s die als de pijlers onder het veiligheidsbeleid worden gezien (Broere en Van der Vegt, 2000) en die door het Platform voor Veiligheid en geweld in de BVE zijn overgenomen. Opname van deze thema s in de monitor is bedoeld om de samenhang met agressie beter in kaart te kunnen brengen en om zo de rol van die thema s na te kunnen gaan. 14 EXPERTISECENTRUM ONGEWENST GEDRAG EN AGRESSIE Een sluitende definitie voor geweld is moeilijk te geven en ook niet noodzakelijk., volgens Broere en Van der Vegt (2000). Ze kiezen voor een brede invulling van geweld, zoals die aansluit bij de definitie van geweld in ROC s (pagina 9). Het is een pragmatische invulling van het begrip geweld zoals dat tegenwoordig meestal ook in schoolreglementen is vastgelegd. De keuze van deze pragmatische insteek heeft als voordeel, volgens Broere en Van der Vegt, dat het om gedrag of de consequenties van gedrag gaat die zowel door de instelling als door de cursisten en het personeel herkenbaar zijn, waardoor eventuele beleidsmaatregelen gemakkelijker zijn te treffen. De uitwerking van het begrip, zoals dat in de monitor is gebeurd, komt dichter in de buurt van het begrip onwettig zoals dat in het WRR-rapport Waarden, normen en de last van het gedrag (2003) is omschreven dan van het begrip onprettig, dat meer slaat op gedragingen die liggen in de eigen morele sfeer van je fatsoen houden in de openbare ruimte ( ) die allemaal in staat zijn ergernis op te wekken (pagina 62). Die vormen zijn deels gedekt in het thema sociaal klimaat. HET VEILIGHEIDSGEVOEL De tweede subjectieve component van veiligheid en geweld is het veiligheidsgevoel. Zoals aangegeven, valt die component niet samen met de feitelijke agressie en moet ook als een aparte factor worden gezien. Een gevoel van veiligheid is een basisvoorwaarde voor cursisten en personeel om optimaal te kunnen functioneren. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de school om een klimaat te scheppen waarin de kans op gevoelens van onveiligheid voor cursisten en personeel geminimaliseerd wordt. Door inzicht te bieden in de mate waarin die gevoelens bestaan, kan op landelijk niveau en op instellingsniveau verantwoording worden afgelegd in hoeverre het is gelukt een sociaal gezonde sector respectievelijk instelling te realiseren. Gevoelens van onveiligheid bij cursisten en personeel leveren tevens een signaalfunctie om nader onderzoek te doen of om maatregelen te treffen.

21 DE PIJLERS VOOR EEN GOED VEILIGHEIDSBELEID Om het veiligheidsbeleid zelf, maar ook om de samenhang met de veiligheid in instellingen en in de sector als geheel zichtbaar te kunnen maken, zijn de vier pijlers van dat beleid in de monitor opgenomen. Wat betreft het sociale klimaat is een viertal aspecten onderscheiden: a) de sfeer, b) relaties binnen en tussen verschillende groepen, c) het sociale gedrag van cursisten en personeel, in het bijzonder de mate waarin zij zich aan alledaagse regels en afspraken houden en d) de aantrekkelijkheid en netheid van de sociale ruimten en van het gebouw. In deze pijler ligt onder andere besloten wat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft omschreven als onprettig gedrag (WRR, 2003). De tweede pijler betreft het onderwijs. Als cursisten zich niet in het onderwijs herkennen of als dat niet (voldoende) aansluit bij hun mogelijkheden en wensen, zal de identificatie met de instelling en de betrokkenheid bij medecursisten en docenten afnemen, waarmee de kans op ongewenst gedrag kan toenemen. In de monitor zijn daarom zowel inhoudelijke als organisatorische aspecten van het onderwijs aan de orde gesteld. De derde pijler is de registratie en afhandeling van incidenten. Het gaat om mogelijkheden om voorvallen te kunnen melden, zoals de aanwezigheid van contactpersonen en/of vertrouwenspersonen, maar ook hun bekendheid binnen de organisatie en hun toegankelijkheid. Belangrijk is ook of incidenten worden gemeld door slachtoffers en hoe de organisatie daarop reageert.wordt het personeel serieus genoeg genomen? In het publieke debat is de scholen verweten dat zij incidenten in de doofpot stoppen om geen imagoschade te lijden. Door dit thema in de monitor op te nemen kan dat in kaart worden gebracht. 15 De vierde pijler betreft de (fysieke) maatregelen. Daarbij valt te denken aan het plaatsen van camera s, het aanstellen van veiligheidsbeambten, maar ook het oproepen van het personeel tot controle op elkaars gedrag en op dat van cursisten. Met dat laatste aspect wordt duidelijk dat dit soort maatregelen dicht aanleunen bij of overlap hebben met het sociale klimaat. MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

22 1.3 Opzet van de rapportage Het verdere rapport valt in drie delen uiteen: opzet en uitvoering van het onderzoek, de resultaten en een nabeschouwing. 16 EXPERTISECENTRUM In het volgende hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de opzet van de monitor. Onder andere wordt daar het instrument verder beschreven en wordt een indruk gegeven van de kwaliteit van de monitor. De uitvoering van het onderzoek en de deelname aan het onderzoek komen in hoofdstuk 3 aan de orde. De resultaten worden in hoofdstuk 4 en 5 beschreven. In hoofdstuk 4 komt het ongewenste gedrag aan de orde. Naast de mate waarin de onderscheiden vormen van ongewenst gedrag zich voordoen, wordt er ook aandacht besteed aan factoren die kunnen samenhangen met ongewenst gedrag (persoonskenmerken, opleidingskenmerken en locatiekenmerken). Daarmee wordt nauwkeuriger in beeld gebracht bij wie en waar de problemen zich voordoen. Ook wordt een vergelijking gemaakt tussen de uitkomsten van de nulmeting en deze eerste vervolgmeting om daarmee ontwikkelingen in veiligheid en geweld tussen 2000/2001 en 2003 zichtbaar te kunnen maken. De resultaten betreffende het veiligheidsgevoel worden in hoofdstuk 5 beschreven. Daar wordt tevens de samenhang met het ongewenste gedrag nagegaan.verder vindt weer een vergelijking plaats met de uitkomsten van de nulmeting. In het afsluitende hoofdstuk worden in een slotbeschouwing de resultaten in het perspectief van een veilig schoolklimaat gezet. De pijlers van het veiligheidsbeleid komen in dit rapport alleen zijdelings aan de orde. In een apart rapport, waarin ook de gegevens uit het onderzoek bij de deelnemers worden betrokken, wordt ingegaan op het veiligheidsbeleid in de BVE-instellingen.

23 2Opzet van het onderzoek 2.1 Opzet van het onderzoek De veiligheidsmonitor voor het personeel is opgezet als een kwantitatief en representatief vragenlijstonderzoek onder personeel in het BVE-veld. Het onderzoek is uitgevoerd in In paragraaf wordt de populatie en steekproeftrekking beschreven en in paragraaf de vragenlijst Populatie en steekproefkader De populatie bestaat uit het personeel dat werkzaam is in onderwijsinstellingen in de BVE-sector. Zoals in het vorige hoofdstuk is aangegeven, heeft de veiligheidsmonitor de functie om op twee niveaus een representatief beeld te schetsen van de mate waarin geweld (ongewenst gedrag) voorkomt en van gevoelens van veiligheid, namelijk op a) het niveau van elk van de afzonderlijke instellingen en b) op het niveau van de BVE-sector als geheel. De meeste instellingen in de BVE-sector zijn grote onderwijsorganisaties met tal van locaties. Aangenomen is dat de veiligheidsproblematiek mede afhankelijk is van de samenstelling van de schoolbevolking op een bepaalde locatie (zie Broere en Van der Vegt, 2000) en dat het daarom uit beleidsmatig oogpunt voor instellingen nuttiger is om op locatieniveau betrouwbare en nauwkeurige gegevens in handen te hebben dan om een globaal beeld te hebben van de hele organisatie. 17 Alle personeelsleden uit onderwijsinstellingen in de BVE-sector vormen de populatie van het onderzoek. Het steekproefkader komt daar nagenoeg mee overeen. Alle instellingen die lid zijn van de Bve Raad en dat zijn vrijwel alle instellingen konden in principe meedoen aan het onderzoek door in te gaan op de uitnodiging voor deelname. Deelname was op vrijwillige basis. Gezien de aandacht voor het onderwerp en het belang ervan voor de instellingen zelf, is ervan uitgegaan dat zich voldoende instellingen zouden aanmelden. MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

24 Het gegeven dat vrijwel alle ROC s, AOC s en vakscholen lid zijn van het Platform Veiligheid en geweld BVE onderstreept dat. Elke instelling kon zich met een beperkt aantal locaties inschrijven. De keuze van de locatie(s) is aan de instellingen overgelaten, waarbij ROC s is gevraagd rekening te houden met de verschillende sectoren (Economie & Handel, Gezondheidszorg & Welzijn en Techniek). Er is van uitgegaan dat dat voldoende spreiding en een voldoende representatieve steekproef op landelijk niveau zou opleveren.tijdens de aanmelding werd dat in de gaten gehouden om zonodig via een actieve benadering van instellingen die representativiteit te kunnen waarborgen. Bij de uitnodiging en in de verdere voorbereiding is de instellingen aangeraden alle personeelsleden, zowel alle onderwijsgevende alsook alle onderwijsondersteunende medewerkers (OP en OOP), in het onderzoek te betrekken. Dat advies had tot doel om op de afzonderlijke locaties een voldoende grote steekproef te verkrijgen en de kans op een landelijk representatieve steekproef te vergroten. 18 EXPERTISECENTRUM 2.2 Instrument en variabelen Thema s in de monitor Om de in paragraaf 1.1 beschreven functies te kunnen vervullen, moest de veiligheidsmonitor in ieder geval twee kernthema s dekken: geweld (ongewenst gedrag) en het veiligheidsgevoel. Daar zijn twee thema s aan toegevoegd: het veiligheidsbeleid en het sociale klimaat in een instelling. De aanvulling met het onderdeel veiligheidsbeleid is gedaan om instellingen inzicht te geven hoe cursisten en personeel zich betrokken voelen bij het veiligheidsbeleid en hoe zij daarover denken. De aanvulling met het onderdeel sociale klimaat is gedaan, omdat geweld en veiligheid niet als te isoleren verschijnselen zijn op te vatten, maar samenhangen met het sociale klimaat. Zo mag ervan uit worden gegaan dat er een wisselwerking bestaat tussen het sociale klimaat en de veiligheid in een instelling. Naast die inhoudelijke thema s zijn ook achtergrondkenmerken van het personeel in de monitor opgenomen. De monitor kent dus de volgende vijf hoofdonderdelen: 1 achtergrondgegevens (enkele persoons- en functiekenmerken van het personeel); 2 ongewenst gedrag; 3 het veiligheidsgevoel in en rond de instelling;

25 4 het sociale klimaat; 5 het veiligheidsbeleid. Van de veiligheidsmonitor is zowel een schriftelijke als een digitale versie ontwikkeld.voor precieze operationaliseringen van de vragen wordt verwezen naar de vragenlijst die als bijlage bij dit rapport is opgenomen Achtergrondgegevens Bij het personeel is naar twee soorten achtergrondgegevens gevraagd: persoonskenmerken (geslacht en leeftijd); functiekenmerken (leidinggevend of uitvoerend; onderwijsgevend of onderwijsondersteunend; de mate van contact met cursisten; waar het docenten betrof ook naar enkele kenmerken van de opleiding(en) waaraan ze lesgaven). In de monitor is mede ter controle op de validiteit van de monitor een kenmerk van de functie van medewerkers opgenomen, waarvan geen direct effect valt te verwachten, namelijk de duur van iemands aanstelling op een betreffende locatie. 19 Het is aannemelijk te veronderstellen dat factoren die van invloed zijn op het aantal mogelijke (directe en indirecte) contacten met verschillende personen op een locatie, een rol spelen in de kans slachtoffer te worden van materieel (en psychisch-fysiek) geweld. Uit dat oogpunt is een tweetal soorten factoren van belang: functiekenmerken en locatiekenmerken. Relevante functiekenmerken zijn allereerst de mate van aanwezigheid op de locatie en de mate van interactie met cursisten.verder is niet uit te sluiten dat het opleidingsniveau van de cursisten aan wie docenten lesgeven een rol speelt, zoals in de voorgaande monitor (Neuvel, 2003) bleek. Er zijn drie locatiekenmerken in de monitor opgenomen: 1) de plaats van de locatie (in de vier grote steden of erbuiten), 2) de omvang van de locatie en 3) het aanbod aan opleidingen (sectoren) Ongewenst gedrag EEN AFBAKENING VAN HET BEGRIP Een sluitende definitie voor geweld is moeilijk te geven en ook niet noodzakelijk ( ), volgens Broere en Van der Vegt (2000). Ze kiezen voor een brede invulling van geweld, MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

26 zoals die aansluit bij de definitie van geweld in ROC s (pagina 9). Het is een pragmatische invulling van het begrip geweld zoals dat in geschreven en ongeschreven schoolregels is vastgelegd. De keuze van deze pragmatische insteek heeft als voordeel, volgens Broere en Van der Vegt, dat het om gedrag of de consequenties van gedrag gaat die zowel door de instelling als door de cursisten en het personeel herkenbaar zijn, waardoor eventuele beleidsmaatregelen ook gemakkelijker zijn te treffen. Voor dat bredere begrip van geweld is in deze rapportage de term ongewenst gedrag gebruikt. Er worden twee hoofdvormen onderscheiden: materieel geweld en psychisch-fysiek geweld. In de monitor voor de deelnemers is daar nog een derde categorie aan toegevoegd, te weten ongeoorloofd (school)gedrag, zoals spijbelen, wapenbezit en druggebruik op school. 20 EXPERTISECENTRUM De term materieel geweld is in navolging van Mooij (1994) gekozen voor die vormen van ongewenst gedrag waardoor het slachtoffer, dat ook de school als organisatie kan zijn, in materiële of financiële zin opzettelijk wordt benadeeld. Het gaat om vandalisme en diefstal.vandalisme kan ook of kan juist de bedoeling hebben het slachtoffer psychisch te treffen. In de monitor wordt dat onderscheid echter niet gemaakt. Onder psychisch-fysiek geweld vallen die vormen van ongewenst gedrag die in ieder geval in de ervaring van de slachtoffers erop gericht zijn, hen in hun psychische en/of lichamelijke integriteit te treffen. De belangrijkste vormen van psychisch-fysiek geweld zijn: pesten en discriminatie, diverse vormen van bedreiging, lichamelijk geweld en seksuele intimidatie en seksueel geweld. In zijn inventariserende functie richt de monitor zich op de slachtoffers van ongewenst gedrag, maar gaat daarin wel verder dan alleen het vaststellen dat bepaald ongewenst gedrag heeft plaatsgevonden. De frequentie waarmee ongewenst gedrag voorkomt, bepaalt mede de ernst van het probleem. Zowel voor de verantwoording van het beleid alsook voor het opstellen van beleid is het verder van belang te weten wie de schuldigen of daders zijn (cursisten, personeel of buitenstaanders).ten slotte is een ook precisering van verschillende vormen van geweld en de gevolgen ervan voor de slachtoffers nodig om inzicht in de ernst van de problematiek te kunnen krijgen. Dat zijn voorwaarden om een adequaat veiligheidsbeleid te kunnen voeren.

27 VERDERE OPERATIONALISERING VAN HET BEGRIP GEWELD In totaal telt de monitor zeven hoofdvormen van ongewenst gedrag die zijn ingedeeld in twee hoofdcategorieën: materieel geweld en psychisch-fysiek geweld. De vormen zijn zo gekozen dat ze herkenbaar zijn voor instellingen en voor het personeel (zie hoofdstuk 1). Bij de operationalisering van het ongewenste gedrag stonden twee gedachten centraal: inventarisatie van concrete voorvallen of incidenten en zo nauwkeurig mogelijke informatie over de aard en gevolgen van de incidenten. De directe betrokkenheid van het personeel als slachtoffer van ongewenst gedrag was het eerste uitgangspunt bij de operationalisering. Om een zo betrouwbaar mogelijk beeld te verkrijgen, is ervoor gekozen de betrokkenheid bij ongewenst gedrag te inventariseren voor een goed afgebakende en voor iedereen gelijke periode die lang genoeg is om op locatieniveau een goed beeld van alle vormen van ongewenst gedrag te kunnen verkrijgen en die geen misverstanden over de tijdsduur zou oproepen. Een goed afgebakende periode is met name ook van belang om bij herhaalde metingen een zo zuiver mogelijke vergelijking te kunnen maken. Gekozen is voor de periode tussen de zomer- en de kerstvakantie. Bijkomend voordeel is dat de afname kan worden georganiseerd in een relatief rustige periode (januari-februari) en dat instellingsrapportages nog hetzelfde schooljaar beschikbaar komen. 21 Van elke vorm van ongewenst gedrag wordt in de monitor eerst nagegaan of een respondent ermee te maken heeft gehad. Als dat het geval is, worden verdere specifieke vragen over het ongewenste gedrag voorgelegd waarmee nadere informatie over het voorval (de voorvallen) wordt verzameld. Daarbij wordt de vraag naar de frequentie altijd gesteld en wordt ook nagegaan of het incident is gemeld, bij wie en hoe de melding verder is afgehandeld. De aard van de doorvragen is verder afhankelijk van de betreffende vorm van ongewenst gedrag. Zo wordt er bij materieel geweld gevraagd naar de betreffende eigendommen en bij psychisch-fysiek geweld naar de gevolgen. De hoofdcategorieën met de daarbij behorende vormen van ongewenst gedrag zijn hieronder kort aangegeven. MATERIEEL GEWELD In de monitor zijn twee vormen van ongewenst gedrag opgenomen waarbij sprake is van materiële en/of financiële schade voor het slachtoffer (een cursist, een personeelslid of de school). Het gaat om: vandalisme (vernielen, bewust beschadigen of kwijt maken van eigendom van een ander); diefstal. MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

28 Bij beide vormen wordt behalve naar de frequentie, de dader en de melding doorgevraagd naar eigendommen. PSYCHISCH-FYSIEK GEWELD Drie hoofdvormen van psychisch-fysiek geweld zijn onderscheiden: iemand sociaalemotioneel proberen te treffen, bedreiging en geweld. 22 EXPERTISECENTRUM SOCIAAL ISOLEREN: SOCIAAL-EMOTIONEEL GEWELD Het gaat om twee vormen van ongewenst gedrag: discrimineren; pesten. Bij deze vormen gaat het erom iemand bewust te treffen in zijn sociaal en emotioneel functioneren. Dat kan ook het geval zijn als de dader zelf niet de intentie daartoe heeft. Voorop staat of degene op wie dat gedrag is gericht, het als pesten of discriminatie ervaart. Doorgevraagd wordt naar de frequentie, naar de daders, naar de melding, naar de vermoede redenen of motieven van de daders en naar de gevolgen voor het slachtoffer zelf. Pesten en discrimineren kunnen zich ook uiten in andere vormen van ongewenst gedrag, zoals vernieling of het zoek maken van iemand zijn spullen. Naar die vormen van ongewenst gedrag wordt apart gevraagd, waarbij bij de doorvraag kan worden aangegeven wat de intentie van de dader was. VERBAAL GEWELD Aan de monitor is een categorie toegevoegd die niet voorkwam in de nulmeting, namelijk verbale agressie gericht op een persoon. Daarbij moet gedacht worden aan grof taalgebruik, uitschelden, onbeschofte bejegening enzovoort. Bij verbaal geweld wordt doorgevraagd naar de frequentie, de dader en de melding van incidenten. BEDREIGING Vier vormen van bedreiging zijn in de vragenlijst opgenomen, twee meer dan in de nulmeting: afpersing; dwingen tot ongewenst gedrag;

29 onder druk zetten met als doel een gunstigere beslissing of beoordeling af te dwingen; overige bedreigingen. Bij bedreiging is er sprake van tenminste twee ongewenste effecten voor het slachtoffer: de psychische druk en beschadiging en eventuele verdere nadelige gevolgen. In beide vormen wordt bij slachtoffers doorgevraagd naar de dader, het gebruik van een wapen en naar de gevolgen voor de bedreigde, alsook naar de melding. GEWELD Het gaat hier om twee vormen van geweld: lichamelijk geweld; seksuele intimidatie of seksueel geweld. Bij beide vormen van geweld wordt inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Behalve naar de frequentie en de dader wordt gevraagd naar de precieze aard van het geweld en naar de gevolgen ervan voor het slachtoffer. Bij lichamelijk geweld wordt tevens naar wapengebruik gevraagd Het veiligheidsgevoel 23 4 De tweede situatie (eigen werkruimte) is niet in de monitor van de cursisten opgenomen. Een tweede belangrijk thema in de monitor is het veiligheidsgevoel. Een gevoel van veiligheid is een basisvoorwaarde voor cursisten en personeel om optimaal te kunnen functioneren. Het behoort dan ook tot de verantwoordelijkheid van de school om een klimaat scheppen, waarin de kans op gevoelens van onveiligheid voor cursisten en personeel geminimaliseerd worden. Door inzicht te bieden in de mate waarin die gevoelens bestaan, kan op landelijk niveau en op instellingsniveau verantwoording worden afgelegd in hoeverre het is gelukt een veilige en sociaal gezonde sector respectievelijk instelling te realiseren. Gevoelens van onveiligheid bij cursisten en personeel zijn tevens een signaalfunctie: ze kunnen het bestuur en de directie erop wijzen dat er problemen zijn. Mede om die reden is het belangrijk herkenbare situaties te definiëren die ook een eigen probleemaanpak mogelijk maken. De volgende vijf 4 situaties zijn onderscheiden: de klas (lesruimte); de eigen werkruimte; de rest van het gebouw, met name gangen en kantine; het schoolterrein en met name de stallingen; de directe omgeving van de school. MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

30 De directe omgeving van de school is ook als een situatie in de monitor opgenomen, omdat daar in de interactie tussen school en omgeving de school ook haar verantwoordelijkheid heeft voor zowel het eigen personeel en de cursisten alsook voor de bewoners in die omgeving. Voor het meten van het veiligheidsgevoel is gebruik gemaakt van een 7-puntsschaal, lopend van zeer onveilig (1) tot zeer veilig (7). In de analyses en de rapportage is die schaal teruggebracht tot een 5-puntsschaal door de twee extremen aan beide zijden bij elkaar te nemen Het sociale klimaat 24 EXPERTISECENTRUM In de monitor is uitgegaan van een brede invulling van het sociale klimaat, waarbij vier aspecten zijn onderscheiden: de sfeer; relaties binnen en tussen verschillende groepen; het sociale gedrag van cursisten en personeel, in het bijzonder de mate waarin zij zich aan alledaagse regels en afspraken houden; de aantrekkelijkheid en netheid van de sociale ruimten en van het gebouw. Omdat die aspecten moeilijker in concreet gedrag of in concrete voorvallen zijn te operationaliseren en omdat subjectieve ervaringen en gevoelens een grote rol spelen, is ervoor gekozen naar de tevredenheid over die aspecten te vragen. Gebruik is gemaakt van een 7-puntsschaal (zeer ontevreden tot zeer tevreden), die in de analyses en rapportage is omgezet naar een 5-puntsschaal Het veiligheidsbeleid Door in de monitor het thema veiligheidsbeleid op te nemen, krijgen met name de instellingen een beeld hoe cursisten en personeel het beleid ervaren.we kunnen onderscheiden: de mogelijkheid om ongewenst gedrag op school te kunnen melden; beleid (maatregelen) gericht op het voorkómen of tegengaan van ongewenst gedrag en het bevorderen van een gezond sociaal klimaat op school.

31 3Uitvoering van het onderzoek 3.1 Dataverzameling en dataverwerking Het onderzoek is uitgevoerd in de periode tussen oktober 2003 en maart Begin oktober is aan bijna alle onderwijsinstellingen in de BVE-sector een uitnodiging voor deelname verstuurd. Die uitnodiging is zowel naar de vertegenwoordigers bij het Platform Veiligheid en geweld in de BVE-sector gegaan alsook naar het CvB van elke instelling.tot half januari 2004 konden instellingen zich aanmelden. Begin januari vond een extra werving plaats via het Platform en via een belronde zijn tevens instellingen uit regio s benaderd, die tot dat moment ondervertegenwoordigd waren. Instellingen konden bij aanmelding hun voorkeur opgeven voor elektronische of schriftelijke invulling van de enquêtes. 25 Vanaf eind januari tot begin maart vond de dataverzameling plaats. De organisatie is aan de instellingen overgelaten.wel werd benadrukt de afname zo te organiseren, dat het personeel de zekerheid had dat de dataverzameling, de dataverwerking en de (instellings)- rapportage anoniem zou gebeuren.tevens is gevraagd een kort uitnodigingsbriefje (van het CvB) mee te sturen om het personeel van het belang van het onderzoek voor de eigen organisatie te overtuigen. Voor instellingen die kozen voor een schriftelijke afname, zijn in een korte toelichting bij de enquête de respondenten geïnformeerd over de waarborg voor anonimiteit. Zij konden de ingevulde enquête in een gesloten CINOP-envelop inleveren, die ook, overeenkomstig de afspraken met de coördinatoren, gesloten aan CINOP aangeleverd moesten worden. Dat was eveneens in de toelichting opgenomen. Naar instellingen die hadden gekozen voor een digitale afname zijn voor alle respondenten uitnodigingen in gesloten enveloppen opgestuurd naar de coördinatoren. In de uitnodiging stond een password waarmee de enquête via internet kon worden ingevuld. Alleen de respondent zelf kende dus zijn eigen password. Evenals bij de schriftelijke afname werden personeelsleden ervan verzekerd dat in de dataverzameling, de dataverwerking en in de (instellings)rapportage anonimiteit was gewaarborgd. MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

32 De schriftelijke enquêtes zijn ingevoerd tussen half maart en half april. De bestanden van de schriftelijke en de digitale versie zijn gekoppeld en vervolgens gecontroleerd op fouten. Naast kruistabelanalyses om effecten van afzonderlijke factoren op de afhankelijke variabelen na te gaan, zijn verder correlationele analyses en logistisch loglineaire analyses uitgevoerd.voor de analyses is gebruik gemaakt van standaard statistische software (SPSS). 3.2 Deelname en respons Deelname van instellingen 26 EXPERTISECENTRUM Van de bijna 70 instellingen die zijn aangeschreven, heeft bijna de helft aan de veiligheidsmonitor deelgenomen: 26 ROC s, 2 AOC s en 4 vakscholen. De deelname van AOC s en vakscholen bleef daarmee, evenals in de nulmeting, zowel in absolute als in relatieve zin achter bij die van ROC s.van de ROC s nam bijna tweederde deel, van de AOC s niet meer dan een op de zes en van de vakscholen een op de vier. De belangrijkste redenen om niet deel te nemen waren een gebrek aan tijd in combinatie met de enquêtedruk (onder cursisten en personeel). Een aantal kleinere instellingen (AOC s en vakscholen) zag van deelname af, omdat er naar eigen inschatting geen noodzaak was voor een onderzoek vanwege de afwezigheid van veiligheidsproblemen. Het totaal aantal locaties waar het onderzoek is uitgevoerd was bijna 100 met per instelling gemiddeld drie locaties. Het aantal liep uiteen van één tot tien. De instellingen die met één locatie deelnamen, waren instellingen die ook maar één locatie telden De respons In totaal zijn 4435 ingevulde enquêtes binnengekomen. De deelname varieerde van 10 tot ruim 140 respondenten per locatie met een gemiddelde van bijna 50. Daarmee liep de respons per locatie uiteen van 20 tot 80 procent, met een concentratie van de percentages rond de 50. In totaal kwam de respons ook uit op bijna 50 procent. Dat resultaat steekt niet ongunstig af bij de respons in landelijk onderzoek. Zo kwam de deelname in een onlangs uitgevoerd landelijk onderzoek naar arbeidsomstandigheden (waaronder ook sociale veiligheid) onder de werkende bevolking in Nederland uit op 42 procent (Van den Bossche en Smulders, 2004).

33 In Tabel 3.1 tot en met Tabel 3.3 wordt de respons beschreven aan de hand van een aantal persoons- en functiekenmerken. In de drie tabellen zijn die kenmerken ook steeds apart beschreven voor het onderwijsgevend personeel (OP) en het onderwijsondersteunend personeel (OOP). Tweederde van de respondenten behoorde tot het OP en eenderde tot het OOP. Mannen en vrouwen waren in gelijke mate vertegenwoordigd. Bij het OP hadden de mannen licht de overhand, bij het OOP de vrouwen (Tabel 3.1). Ruim de helft van de respondenten was ouder dan 45 jaar en een kleine 15 procent ouder dan 55.Verhoudingsgewijs waren OP ers iets ouder dan OOP ers, maar omgekeerd kwamen er onder de OOP ers relatief veel respondenten jonger dan 35 voor. Minder dan een op de vijf respondenten had een leidinggevende functie. Er is op dit punt een duidelijk verschil tussen het onderwijsgevend en het onderwijsondersteunend personeel: ruim 10 procent van het OP had een leidinggevende functie en ruim een kwart van het OOP. Geslacht Totaal man vrouw Functie aantal aantal % aantal % Onderwijsgevend , ,1 Onderwijsondersteunend , ,3 Totaal , ,5 Tabel 3.1: De steekproef verdeeld naar functie en geslacht 27 Leeftijd Totaal Functie aantal aantal % aantal % aantal % aantal % aantal % Onderwijsgevend , , , , ,1 Onderwijsondersteunend , , , , ,4 Totaal , , , , ,5 Tabel 3.2: De steekproef verdeeld naar functie en leeftijd MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

34 Leidinggevend Totaal ja nee Sector aantal aantal % aantal % Onderwijsgevend , ,4 Onderwijsondersteunend , ,4 Totaal , ,8 Tabel 3.3: De steekproef verdeeld naar functies De representativiteit van de respons Aan het onderzoek is deelgenomen door 32 instellingen met tezamen 100 locaties. Er was sprake van een goede geografische spreiding van de instellingen en voldoende deelname uit de vier grote steden. De AOC s (2 instellingen) en de vakscholen (4 instellingen) waren enigszins ondervertegenwoordigd. 28 EXPERTISECENTRUM Aan de hand van door de Bve Raad beschikbaar gestelde gegevens over het personeel in de BVE-sector kon de representativiteit van de steekproef verder worden gecontroleerd. Dat was mogelijk voor de functie (behorend tot het OP of OOP), het geslacht van de medewerkers en de verdeling tussen de vier grote steden en de rest van het land. De verhoudingen naar functie en geslacht weerspiegelden tot op het decimaal de verhoudingen in de populatie. Het aantal medewerkers van instellingen uit de vier grote steden was weliswaar niet exact te bepalen (gegevens van de Bve Raad waren alleen op instellingsniveau en niet op locatieniveau beschikbaar), maar kon bij benadering worden vastgesteld op ongeveer 23 procent, wat nagenoeg overeenkomt met het percentage medewerkers uit de vier grote steden in de steekproef (22,7). Afgezien van de ondervertegenwoordiging van de AOC s en vakscholen kan dus gesproken worden van een hoge mate van representativiteit, waardoor het niet nodig was gewichten aan groepen toe te kennen.

35 4Slachtoffers van ongewenst gedrag voor het psychisch-fysiek geweld in paragraaf 4.2. Er zijn twee hoofdvormen van ongewenst gedrag onderscheiden: materieel en psychischfysiek geweld. De resultaten voor materieel geweld zijn in paragraaf 4.1 beschreven, die 4.1 Materieel geweld Kenmerkend voor materieel geweld is dat het gericht is op bezittingen en materiële eigendommen van personen of organisaties.twee hoofdvormen van materieel geweld zijn onderscheiden: diefstal en vandalisme. In dit hoofdstuk gaat het om materieel geweld gericht op de persoonlijke spullen en eigendommen van het personeel, waartoe ook gerekend worden materialen, instrumenten enzovoort. die nodig zijn voor het uitoefenen van de functie. Bij vandalisme is er sprake van vernieling, moedwillige beschadiging of het bewust kwijt maken van iemands spullen en bij diefstal gaat het om het ontvreemden van iemands bezittingen. 29 Eerst worden de omvang van het materiële geweld waar het personeel mee te maken heeft gehad en de factoren die daarin een rol spelen, beschreven. Daarna wordt aangegeven wie als daders zijn aangemerkt en welke eigendommen object van materieel geweld waren.vervolgens komen verschillen tussen locaties aan de orde en ten slotte wordt een vergelijking gemaakt tussen de cijfers uit de nulmeting (2001) en de vervolgmeting (2003) Slachtoffers van materieel geweld DE EERSTE VIER MAANDEN VAN HET SCHOOLJAAR Ongeveer 8 à 9 procent van de medewerkers was tussen de zomer- en de kerstvakantie van het schooljaar slachtoffer van materieel geweld. De meesten (zo n 5 à 6% MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

36 van de steekproef) overkwam dat in die periode één keer, eenderde van de slachtoffers (2,5% van de steekproef) kreeg er een aantal keer mee te maken en een kleine groep (0,5% van de steekproef) meer dan vijf keer. Iets meer medewerkers zijn met diefstal geconfronteerd (5,5% versus 4,4% met vandalisme), terwijl van een op de acht slachtoffers (1,5% van de steekproef) eigendommen waren gestolen en vernield. Die kleine 10 procent is een globaal cijfer voor het BVE-veld als geheel. De vraag is of iedereen eenzelfde risico loopt of dat bepaalde groepen medewerkers vaker met dit soort geweld te maken krijgen dan andere. Naast verschillen in functie en in persoonskenmerken, zal ook gelet moeten worden op de invulling van de functie en op de interactie tussen die factoren. 30 PERSOONS- EN FUNCTIEKENMERKEN Een indeling naar functie loopt langs twee lijnen: a) onderwijsgevend (OP) en onderwijsondersteunend (OOP) personeel en b) leidinggevend en uitvoerend personeel.wat betreft de persoonskenmerken gaat het om geslacht en leeftijd. Figuur 4.1 toont de resultaten voor de indeling naar functie en in Tabel 4.1 zijn de resultaten voor de beide persoonskenmerken te vinden. EXPERTISECENTRUM Figuur 4.1: Slachtoffers diefstal en vandalisme onderscheiden naar OOP en OP en naar leidinggevend en niet-leidinggevend

37 In Figuur 4.1 zijn links de resultaten voor het OOP weergegeven en rechts die voor het OP. De bovenste balk maakt duidelijk dat het onderwijsgevend personeel vaker met diefstal en/of vandalisme te maken kreeg dan het ondersteunend personeel (9,0% versus 6,5%; p<0,01). Dat effect is ook te zien, als apart wordt gekeken naar medewerkers in een leidinggevende en in een uitvoerende functie (onderste twee balken). Bij leidinggevenden is het verschil opvallend groot: leidinggevenden binnen het OP zijn bijna twee keer zo vaak met materieel geweld geconfronteerd dan medewerkers in eenzelfde functie binnen het OOP. De vergelijking van de totale groep leidinggevend personeel met de totale groep van uitvoerend personeel levert daarentegen geen verschillen op. Binnen het OP kregen weliswaar iets meer leidinggevenden dan docenten met materieel geweld te maken, maar dat verschil blijft beperkt, terwijl binnen het OOP het beeld net omgekeerd is. Van de twee persoonskenmerken speelt alleen het geslacht van de medewerkers een zekere rol: ruim 9 procent van het mannelijk personeel werd de dupe van materieel geweld tegenover ongeveer 7 procent van de vrouwelijke medewerkers. Dat geldt voor de beide vormen van materieel geweld tezamen en ook voor de vormen diefstal en vandalisme afzonderlijk. Leeftijdseffecten zijn niet gevonden. Er zijn geen aanwijzingen dat van jongere medewerkers vaker iets wordt gestolen of vernield dan van oudere medewerkers of omgekeerd. 31 MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

38 32 EXPERTISECENTRUM Totaal OP OOP Totaal MG D V MG D V MG D V Geslacht aantal %,** % %,** % % %,** % % % man ,3 5,8 5,2 9,9 6,5 5,4 7,8 4,1 4,8 vrouw ,1 5,1 3,5 8,1 6,4 3,3 5,3 2,7 3,8 Leeftijd aantal % % % % % % % % % 25 jaar 141 7,8 6,3 4,2 7,1 7,1 1,8 9,5 6,0 6, jaar 581 9,0 5,4 5,4 10,4 5,4 7,3 7,2 5,3 3, jaar ,5 5,3 5,1 9,1 6,5 5,0 6,9 2,4 5, jaar ,3 5,9 4,0 9,2 7,2 3,9 6,0 2,9 4,2 55 jaar 572 6,5 4,4 3,2 7,1 4,3 3,6 4,1 3,4 2,0 Werkzaam op locatie aantal % % % % % % % % %,* 0,5-1 jaar 303 6,6 4,3 2,3 6,9 4,6 2,3 6,3 4,0 2,4 1-2 jaar 505 7,3 5,2 3,4 8,3 5,7 4,3 4,5 3,5 1,5 2-4 jaar 840 8,5 6,2 4,2 9,2 7,0 4,7 7,3 5,0 3,3 > 4 jaar ,6 5,5 4,9 9,3 6,6 4,7 6,7 2,8 5,4 Aanwezigheid aantal %,** % %,* %,** % %,* % % % 0,5-2 dagen 342 5,8 4,4 2,9 6,7 5,2 3,4 2,8 1,4 1,4 2-4 dagen ,6 5,4 3,6 8,0 5,9 3,5 6,8 4,1 3,9 4-5 dagen ,2 5,9 5,3 10,6 7,2 5,7 6,6 3,2 4,7 Contact met cursisten aantal %,** %,** %,** % % %,* %,** %,* %,* niet/nauwelijks 588 3,6 1,9 2,0 2,0 2,0 0,0 3,7 1,9 2,2 paar keer/week 854 7,8 5,7 3,5 8,0 6,7 2,8 7,6 4,0 4,7 dagelijks ,2 6,1 5,2 9,4 6,4 5,1 8,1 4,5 5,6 Geeft les op aantal % % % niveau 1-2 (en 3-4) ,9 7,2 4,8 alleen niveau ,1 5,8 3,6 4 Grote steden aantal %,* %,** % %,* %,** % % % % ja ,0 7,8 4,7 11,1 9,2 4,7 7,7 4,9 4,9 nee ,8 4,9 4,3 8,5 5,7 4,5 6,0 3,0 4,0 Omvang locatie aantal % % % % % % % %,* % < 500 cursisten 371 7,0 4,0 4,6 7,7 4,2 5,7 3,8 1,9 1, cursisten ,4 6,3 5,2 9,4 6,4 4,8 9,3 5,8 5, cursisten 822 7,5 5,4 4,4 8,4 6,2 5,1 4,4 3,1 2,6 > 1500 cursisten ,0 5,4 3,8 9,2 6,9 3,8 5,9 2,8 3,9 Totaal ,3 5,5 4,4 9,0 6,4 4,5 6,5 3,4 4,2 * = statistisch significant met p < 0,05; ** = statistisch significant met p < 0,01 Tabel 4.1: Percentages slachtoffers van diefstal (D), vandalisme (V) en beide vormen (MG) onderscheiden naar OP en OOP en naar andere kenmerken

39 KENMERKEN SAMENHANGEND MET DE INVULLING VAN DE FUNCTIE Bij de invulling van de functie is gekeken naar aspecten waarvan vermoed kan worden, dat er een samenhang bestaat met de kans op materieel geweld, namelijk de omvang van de aanstelling (aantal dagen per week), de interactie met de cursisten en de opleidingen waaraan docenten lesgeven. Als een soort controlevariabele is de aanstellingsduur (het aantal jaren dat iemand op de locatie werkt) van belang. De aanstellingsduur zal naar verwachting niet veel te maken hebben met de kans om in een korte, vastomlijnde periode van het schooljaar slachtoffer te worden van diefstal of vandalisme. In Tabel 4.1 is ook te zien dat er slechts kleine verschillen worden gevonden, die ook niet statistisch significant zijn. Daaruit is af te leiden, dat respondenten goed in staat zijn om een onderscheid te maken tussen voorvallen waarmee ze tussen de zomeren kerstvakantie te maken kregen en incidenten die voor die tijd hadden plaatsgevonden. Als dat niet het geval zou zijn, zouden er immers grotere verschillen gevonden moeten zijn tussen medewerkers die korter en langer op de locatie werkten. Dit resultaat draagt bij aan de validiteit van de monitor. Van de mate van aanwezigheid op de locatie valt daarentegen wel een effect te verwachten. De resultaten in Tabel 4.1 geven aan dat dat ook het geval is.van de medewerkers die hooguit twee dagen op een locatie werkten, werd circa 6 procent slachtoffer van materieel geweld en dat percentage loopt systematisch op via 7,5 procent bij een weektaak van twee tot vier dagen naar ongeveer 9 procent bij een volledige werkweek op de locatie. Als naar de twee functiegroepen wordt gekeken, dan blijkt die trend bij het OP wel statistisch significant (lineaire associatie; p<0,01), maar bij het OOP niet. 33 Een tweede factor waarvan een effect is te verwachten is de interactie met cursisten, dus de mate waarin medewerkers bij hun functie-uitvoering contact hebben met cursisten. Bij docenten is dat haast per definitie dagelijks het geval, maar bij het leidinggevend en ondersteunend personeel kan dat verschillen. Ook op dit punt gaan de cijfers in de veronderstelde richting. Medewerkers die in hun werk op school veel of geregeld contact hadden met cursisten, hebben aanzienlijk vaker incidenten met diefstal en/of vandalisme gemeld dan medewerkers die niet of nauwelijks met cursisten te maken kregen. Bij geregelde tot dagelijkse contacten komt het percentage slachtoffers uit op 8 à 9 procent, bij incidentele contacten ligt het onder de 4 procent (p<0,01). Het effect geldt voor beide vormen van materieel geweld. Dat bij het OP de verschillen niet statistisch significant zijn, ligt voor de hand, omdat er relatief weinig onderwijsgevenden zijn die niet of nauwelijks met cursisten van doen hebben. MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

40 In de vorige monitor bleken docenten die in het beroepsonderwijs lesgaven aan cursisten in opleidingen op niveau 1 en 2 vaker met geweld te maken te krijgen dan docenten die alleen betrokken waren bij de opleidingen op niveau 3 en 4. In deze monitor is er ook weer een effect van het opleidingsniveau in de verwachte richting, maar de verschillen blijven beperkt.van de docenten betrokken bij niveau 1 en 2 heeft zo n 10 procent gemeld dat er in de eerste vier maanden spullen waren gestolen, beschadigd of vernield, terwijl dat bij docenten betrokken bij niveau 3 en 4 uitkomt op ongeveer 8 procent.wel is de trend voor beide vormen van materieel geweld aanwezig. 34 EXPERTISECENTRUM LOCATIEKENMERKEN Binnen een instelling (locatie) blijkt een aantal persoons- en functiegebonden kenmerken mede van invloed op het risico van diefstal of vandalisme.vooruitlopend op verschillen tussen locaties, wordt hier al naar enkele kenmerken van locaties gekeken waarvan vrij algemeen aangenomen wordt, dat ze niet los te zien zijn van agressie en ongewenst gedrag. Het gaat dan met name om de plaats van de locatie, al dan niet in één van de vier grote steden gesitueerd, en om de grootte of omvang van de locatie gemeten naar het aantal cursisten. Als naar de cijfers in Tabel 4.1 wordt gekeken, dan is er sprake van wat meer materieel geweld op de locaties in de vier grote steden dan erbuiten.tussen de zomer- en de kerstvakantie kreeg rond 10 procent van de medewerkers uit de vier grote steden te maken met diefstal en vandalisme tegenover een kleine 8 procent van het personeel in de rest van het land. De omvang van de locatie lijkt daarentegen niet van invloed. Er zijn wel kleine verschillen tussen de naar omvang onderscheiden groepen locaties, maar van een trend in de richting van meer diefstal en vandalisme op grotere locaties is geen sprake. Ook als gecontroleerd wordt voor het aanbod aan opleidingen (sectoren) en de plaats (vier grote steden), valt er nog geen trend waar te nemen. Dat is opmerkelijk, omdat alom het vermoeden bestaat dat grotere locaties eerder probleemgedrag oproepen dan kleinere locaties. Deze resultaten doen vermoeden, dat die aanname niet lijkt op te gaan voor diefstal en vandalisme. DE SAMENHANG VAN FUNCTIE EN GESLACHT MET ANDERE FACTOREN Tot nu toe is hoofdzakelijk gekeken naar enkelvoudige factoren. De vraag is of bepaalde effecten verdwijnen dan wel versterkt worden als met meer kenmerken tegelijkertijd rekening wordt gehouden.

41 De functie van medewerkers bleek hiervoor van invloed, in die zin dat het OP duidelijk vaker met materieel geweld werd geconfronteerd dan het OOP. Analyses waarin ook met de invulling van de functie rekening is gehouden, laten zien dat het eerdere effect voor een belangrijk deel is te verklaren door de aanwezigheid op de locatie en met name door de mate van contact met cursisten. Dit betekent niet, dat de gevonden verschillen tussen het OP en OOP daarmee worden opgeheven, maar dat ze in belangrijke mate zijn toe te schrijven aan onderliggende verschillen in contacten met cursisten (zie ook paragraaf 4.1.2). Die onderliggende factor verklaart tevens waarom het gevonden verschil bij leidinggevenden het grootst is.veel leidinggevenden in een onderwijsondersteunende functie zullen namelijk in het algemeen veel minder direct te maken hebben met cursisten dan leidinggevenden behorend tot het OP. Uit de analyses wordt duidelijk dat het materiële geweld waar medewerkers mee te maken krijgen, voor een belangrijk deel afkomstig is van cursisten. Omdat het in de functie van onderwijsgevenden opgesloten ligt om met cursisten te werken, lopen zij ook een groter risico. Met die conclusie is overigens niet gezegd, dat diefstal en vandalisme volledig op het conto van cursisten moet worden geschreven (zie paragraaf 4.1.2). Mannelijke docenten bleken vaker dan vrouwelijke docenten last te hebben van vandalisme. Bij nader inzien blijkt dat verschil te worden veroorzaakt door een aanzienlijk groter verschil tussen de beide seksen in een beperktere setting, namelijk opleidingen op niveau 1 en 2. Spullen van mannelijke docenten die aan cursisten van die twee niveaus lesgaven, zijn aanzienlijk vaker vernield of beschadigd dan eigendommen van vrouwelijke docenten. De percentages zijn respectievelijk 6,5 en 2,5 (p<0,01). Dat effect van de twee laagste opleidingsniveaus is zowel in als buiten de vier grote steden gevonden en in nagenoeg alle (combinaties van) sectoren. Bij docenten die alleen lesgaven aan cursisten uit opleidingen op niveau 3 en 4 is er geen verschil tussen mannen en vrouwen gevonden. Het eerder geconstateerde effect vloeit daarmee dus vrijwel volledig voort uit het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke docenten betrokken bij de assistentopleidingen en basisberoepsgerichte opleidingen. 35 MATERIEEL GEWELD OVER EEN LANGERE PERIODE De periode waarover medewerkers uitgebreid zijn bevraagd, is bewust beperkt tot de eerste vier maanden van het schooljaar (zie hoofdstuk 2). Het is echter nuttig om toch een beeld te hebben van het aantal medewerkers dat over een langere termijn bezien slachtoffer is van diefstal en vandalisme. Dat levert enerzijds meer inzicht in de omvang van het probleem en anderzijds komen die gegevens van pas als de samenhang met het MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

42 veiligheidsgevoel wordt nagegaan. In de monitor zijn daarom vragen opgenomen over de betrokkenheid bij materieel geweld tijdens de hele periode dat iemand op een locatie werkte. Omdat die periode zelf ook bekend was, konden de resultaten worden afgezet tegen het aantal jaren dat het personeel op de locatie werkte. Figuur 4.2 brengt dat in beeld. 36 EXPERTISECENTRUM Figuur 4.2: Percentages slachtoffers van materieel geweld naar tijdsduur op locatie Hoewel niet uit te sluiten is dat ongewenst gedrag, zoals diefstal, maar met name vandalisme, soms persoonlijk gericht is, zal toeval een belangrijke rol spelen. Het ligt dan ook voor de hand aan te nemen dat de kans om slachtoffer te worden van materieel geweld, groter wordt naarmate iemand langer op een locatie werkt. Dat het feitelijk ook zo is, toont Figuur 4.2. Zoals al eerder aangegeven, was in de eerste vier maanden van het schooljaar à 9 procent van het personeel slachtoffer van materieel geweld. In de groep medewerkers die ongeveer een jaar op de locatie werkten, ligt dat percentage al iets hoger, namelijk ongeveer 11 procent en die stijging zet door met een toename van gemiddeld zo n 3 procent met elk jaar dat medewerkers langer op een locatie werkzaam waren. Bij deze cijfers moet wel bedacht worden, dat ze minder nauwkeurig zijn dan de cijfers betreffende de periode van vier maanden die vrijwel direct aansloten op de afname

43 van de monitor. Daar zal bij de interpretatie van de resultaten rekening mee moeten worden gehouden. Met de gemaakte kanttekening in het achterhoofd kan worden geconstateerd dat een verdubbeling van de duur waarover medewerkers konden rapporteren, niet gepaard gaat met een verdubbeling van het percentage slachtoffers. Dat is al duidelijk als het resultaat van de eerste vier maanden wordt vergeleken met dat van de groep die ongeveer één jaar op de locatie werkte. Bij een verdubbeling zou het percentage voor die groep moeten zijn uitgekomen op 15 à 16 en ook voor medewerkers die langer dan een jaar op de locatie werkten, zouden de percentages dan veel hoger moeten zijn. Uit deze resultaten zou afgeleid kunnen worden dat het materiële geweld de laatste jaren (sterk) is toegenomen. Bij een gelijkblijvende problematiek moet een halvering van de periode waarover is gerapporteerd ook een halvering van het percentage slachtoffers te zien geven. Als in een jaar tijd zo n 11 procent slachtoffer is van materieel geweld, dan zou het percentage voor vier maanden eerder in de buurt van de 5 procent moeten uitkomen dan de 8 à 9 procent die nu is gevonden. Deze interpretatie van een toename van materieel geweld blijkt echter haaks te staan op de bevindingen in paragraaf 4.1.5, waar een vergelijking met de nulmeting, zo er al sprake is van een verschil, juist eerder een beweging in de omgekeerde richting doet vermoeden. 37 Zoals hiervoor al is aangegeven, moet ervan worden uitgegaan dat naarmate de tijd verstrijkt mensen minder goed in staat zijn om zich alle voorvallen nog te herinneren, waardoor rapportages over een lagere periode minder nauwkeurig zullen zijn. Onderzoek wijst daar ook op en laat zien dat het effect bovendien nog groter is voor voorvallen die minder ernstig van aard zijn. Cijfers die betrekking hebben op een langere periode zullen dan ook een onderschatting van de problematiek te zien geven. Een aanvullende verklaring, waarop hierboven al even is gezinspeeld, is de overlaphypothese. Die komt er op neer dat bepaalde personen, toevallig of niet toevallig, herhaaldelijk slachtoffer worden van diefstal en/of vandalisme. Ook als het aantal slachtoffers van materieel geweld per periode gelijk blijft, leidt dat dus niet tot een verdubbeling, als gerapporteerd wordt over een periode die twee keer zo lang is. Enige ondersteuning voor die gedachtegang komt uit een veiligheidsonderzoek bij een ROC. Dat onderzoek is buiten de monitor om in mei 2003 uitgevoerd. Medewerkers was gevraagd voor twee perioden apart aan te geven of ze slachtoffer waren geweest van diefstal en/of vandalisme, namelijk voor de periode september t/m december en voor de periode januari t/m april van dat schooljaar. Het percentage slachtoffers in beide perioden verschilde niet, maar het cijfer voor beide MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

44 perioden tezamen lag niet meer dan een derde hoger dan het percentage voor de periode september tot en met december. Uit de resultaten valt in ieder geval de conclusie te trekken dat gemiddeld in de BVEsector ongeveer een op de acht medewerkers per jaar met vandalisme of diefstal te maken krijgt. In een periode van circa vijf jaar moet er rekening mee worden gehouden dat dat ongeveer drie op de tien medewerkers kan overkomen, waarbij verhoudingsgewijs meer onderwijsgevenden dan medewerkers in een onderwijsondersteunende functie slachtoffer zullen zijn Daders van vandalisme 38 EXPERTISECENTRUM De dader van materieel geweld zal soms bekend zijn, soms zal er een vermoeden bestaan, maar vaak zal niet duidelijk zijn wie het heeft gedaan. Dat laatste geldt waarschijnlijk in nog sterkere mate voor diefstal dan voor vandalisme. Er is daarom alleen bij slachtoffers van vandalisme verder geïnformeerd naar de (vermoedelijke) dader(s), maar ook hier bleek niet meer dan ruim de helft van de slachtoffers die vraag te hebben beantwoord. Voor zover het bij slachtoffers wel bekend was of voor zover ze een vermoeden hadden, heeft ruim 80 procent in de richting van een cursist gewezen. Degenen die tot het OP behoorden gingen er nagenoeg allemaal van uit dat een cursist de vernieling op zijn geweten had of erbij betrokken was. Door 15 procent van de OP ers werd een buitenstaander genoemd en door minder dan 10 procent een collega. Dat het totale percentage boven de 100 uitkomt, heeft te maken met slachtoffers die meer incidenten hadden gemeld. Bij het OOP liggen die percentages duidelijk anders: driekwart wees een cursist als dader aan, een op de drie dacht aan een buitenstaander, terwijl een collega door een op de zes als dader is opgegeven. De verschillen tussen het OP en het OOP zijn toch opmerkelijk, omdat het percentage slachtoffers van vandalisme in beide groepen overeenkomt. Dat docenten vaker naar cursisten wijzen, valt nog te begrijpen ze hebben meer (en andersoortige) contacten met die groep, maar het is nauwelijks te verklaren dat docenten door buitenstaanders gespaard worden. Dit wijst erop, dat een deel van de slachtoffers die wel een dader heeft genoemd, daar toch ook naar gist. Docenten lijken dan eerder geneigd de beschuldigende vinger te wijzen naar cursisten en het ondersteunend personeel naar collega s en buitenstaanders. Naarmate die voorvallen, en daartoe kan ook diefstal worden gerekend, vaker op een locatie voorkomen en onopgelost blijven, neemt het gevaar van valse

45 beschuldigingen en de achterdocht toe. Dat komt de sfeer en het werkklimaat niet ten goede. Omdat het moeilijk blijft om daders van dit soort ongewenst gedrag op te sporen, getuige ook het grote aantal slachtoffers dat sowieso niemand kon aanwijzen, lijkt meer aandacht voor preventie de enige oplossing Verdere karakterisering van het materiële geweld Slachtoffers van diefstal en vandalisme konden aangeven welke eigendommen het betrof: geld, spullen nodig voor de eigen functie (schoolspullen), persoonlijke bezittingen, vervoermiddelen of overige zaken. Figuur 4.3 toont de resultaten, waarbij de percentages links in de figuur berekend zijn op basis van het aantal slachtoffers en rechts op basis van de totale steekproef. Met die laatste percentages is dus te zien, hoe vaak iets in de hele populatie voorkomt. Het blijkt dat medewerkers het meest last hebben van diefstal en vernieling van schoolspullen: een op de drie slachtoffers (3% in de populatie) heeft daar melding van gemaakt. Als het om schoolspullen gaat, komt diefstal bijna even vaak voor als vernieling, namelijk respectievelijk 2 en 1,5 procent. Van een op de vier slachtoffers was het vervoermiddel opzettelijk beschadigd of gestolen. Gelet op het totaal aantal medewerkers in de populatie komt dat neer op ongeveer 2 procent, waarbij vernieling vaker aan de orde was (1,8%) dan diefstal (0,4%). Diefstal of vernieling van persoonlijke eigendommen, zoals kleding, horloges, mobieltjes enzovoort is door ongeveer 13 procent van de slachtoffers gemeld (1,2% in de populatie). Het percentage slachtoffers van diefstal was twee keer zo hoog als van vernieling.van een op de acht slachtoffers (0,7% van de populatie) werd tussen de zomer- en de kerstvakantie geld en/of een bankpasje gestolen. Daarnaast was er een vrij grote groep van wie iets anders was vernield of gestolen.voor zover een omschrijving is gegeven, bleek het veelal toch te gaan om schoolspullen, waar een medewerker zelf mee werkte of er verantwoordelijk voor was. Zo zijn genoemd: kantoorspullen, flashpennen, een laptop, een beeldscherm, computermateriaal zoals cd-roms, messen, mobiele telefoons, meubilair, opgehangen cijferlijsten, etenswaren uit de kantine en wisselgeld. Uit die opsomming kan worden opgemaakt dat het deels om spullen gaat waar medewerkers niet zelf mee werken, maar waar ze wel verantwoordelijk voor zijn. 39 MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

46 Figuur 4.3: Objecten van diefstal en vernieling; percentages op basis van aantal slachtoffers (links) en op basis totale steekproef (rechts) 40 EXPERTISECENTRUM Bij beschadiging van eigendommen hoeft niet altijd sprake te zijn van opzettelijk gedrag. Het onzorgvuldig omgaan met spullen van een ander, zoals enkele medewerkers hebben gemeld, speelt zeker ook een rol. Eén van de slachtoffers schreef: Onze parkeerplaats is dusdanig slecht ingericht dat er nogal eens schade ontstaat doordat leerlingen of anderen onvoorzichtig zijn en de gemaakte schade aan andermans voertuig niet melden. Ook in te krappe fietsenstallingen komt dit voor. De daders is in ieder geval kwalijk te nemen dat ze er geen melding van maken en daarmee hun verantwoordelijkheid proberen te ontlopen Verschillen tussen locaties In de vorige paragraaf kwam al aan de orde dat medewerkers op locaties in de vier grote steden gemiddeld genomen meer last van met name diefstal ondervonden dan medewerkers elders in het land. De verschillen tussen locaties zijn echter aanzienlijk groter dan het gemiddelde verschil van enkele procenten dat is gerapporteerd voor de vier grote steden en de rest van het land. Bovendien strekken die verschillen zich ook uit tot vandalisme. Om een beeld te geven van de verschillen en om daarbij niet al te veel te varen op toevalligheden in te kleine steekproeven, zijn in de vergelijking alleen de locaties

47 opgenomen waar tenminste 40 procent van het personeel met tenminste 50 medewerkers aan het onderzoek had meegedaan. In totaal betreft het 32 locaties, waarvoor per locatie het percentages slachtoffers van materieel geweld is berekend. Figuur 4.4 toont de kwartielverdeling van die percentages, waarbij de stippellijn het gemiddelde voor alle locaties representeert en de inzetjes de gemiddelden per kwartiel aangeven. Er zijn locaties waar het personeel in de eerste vier maanden van het schooljaar niet of nauwelijks met diefstal of vandalisme te maken had. Op 8 van de 32 locaties (eerste kwartiel) bleef het percentage slachtoffers namelijk beperkt tot gemiddeld ongeveer 4 procent met een spreiding van 1,5 tot 5 procent en op ruim de helft van de locaties kwam dat percentage niet boven het gemiddelde van 8 procent uit. Daar staat tegenover dat een kwart van de locaties aanzienlijk grotere problemen kende op dit gebied: in het hoogste kwartiel gaat het om locaties met gemiddeld ruim 12 procent slachtoffers van diefstal en vandalisme en komen er ook locaties in voor waar dat percentage de 15 procent naderde. 41 Figuur 4.4: Materieel geweld: kwartielverdeling van locaties naar percentage slachtoffers MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

48 Voor sommige locaties zal het vrij hoge percentage slachtoffers te wijten zijn aan de toevallige samenstelling van de steekproef en zal het werkelijke percentage voor die locaties lager uitkomen. Het omgekeerde, percentages die in werkelijkheid hoger uitvallen dan in de steekproef, zal zich even vaak voordoen. Ook als percentages hier en daar bijgesteld moeten worden, dan blijft de spreiding groot. Zoals aangegeven is slechts een klein deel van de gevonden verschillen te verklaren door de plaats van vestiging, in een van de vier grote steden of erbuiten. Andere locatiekenmerken die in de monitor zijn opgenomen, zoals het onderwijsaanbod (sectoren) op de locatie en de grootte van locatie, bleken niet samen te hangen met de verschillen tussen locaties. Het betekent dat de verklaring voor die verschillen gezocht moet worden in andere factoren, zoals de cultuur en het veiligheidsbeleid op locaties en mogelijk ook in andere omgevingskenmerken, zoals de aanwezigheid van relatief veel buitenstaanders die om duistere redenen rondhangen op en in de omgeving van school Een vergelijking van de nul- en de vervolgmeting 42 EXPERTISECENTRUM Een vraag waarvoor elke monitor zich gesteld ziet, is de vraag of zich in de periode tussen twee metingen veranderingen hebben voorgedaan in de variabelen waarvoor de monitor is opgezet. Hier gaat het er dus om of het materiële geweld, waarmee medewerkers in de BVE-sector te maken hebben gehad tussen de nulmeting in 2001 en de eerste vervolgmeting in 2003, is toe- of afgenomen, of dat het is gelijk gebleven. Om dat in kaart te kunnen brengen, zijn de resultaten van de beide metingen op een aantal manieren met elkaar vergeleken. In de eerste plaats is er een vergelijking gemaakt op basis van alle respondenten (inclusief de vier grote steden) uit beide metingen. Die vergelijking wijst op een duidelijke afname van het materiële geweld tussen 2000/2001 en In de nulmeting bleek ongeveer 11,5 procent van de medewerkers tussen de zomer- en de kerstvakantie last ondervonden te hebben van diefstal en/of vandalisme, in de vervolgmeting kwam dat percentage uit op ongeveer 8,5 (p<0,01). Ook voor de beide vormen van materieel geweld afzonderlijk is er een daling geconstateerd, voor diefstal van 6,8 naar 5,5 procent (p<0,05) en voor vandalisme van 6,9 naar 4,4 procent (p<0,01).

49 Totaal OP OOP Totaal MG D V MG D V MG D V Meting aantal %,** %,** %,** %,** %,* %,** %,* %,* % 2000/ ,5 6,6 6,7 12,5 7,3 7,2 9,1 5,0 5, ,8 4,9 4,3 8,5 5,7 4,5 6,0 3,0 4,0 * = statistisch significant met p < 0,05; ** = statistisch significant met p < 0,01 Tabel 4.2: Percentages slachtoffers van diefstal (D), vandalisme (V) en beide vormen (MG) onderscheiden naar OP en OOP en naar cohort (nulmeting en vervolgmeting) De cijfers hebben alleen betrekking op locaties buiten de vier grote steden. Omdat in de nulmeting de vier grote steden sterk ondervertegenwoordigd waren, is in een tweede vergelijking van de nul- en de vervolgmeting alleen gekeken naar locaties buiten de vier grote steden.tabel 4.2 toont de resultaten. Een blik op die tabel maakt duidelijk dat de geconstateerde trend even sterk, zo niet sterker, is als de locaties uit de vier grote steden buiten beschouwing worden gelaten. Gezien het eerder opgemerkte verschil tussen de grote steden en de rest van het land was dit ook wel te verwachten. Het materiële geweld in zijn totaliteit is met zo n 3 procent afgenomen en voor beide vormen afzonderlijk valt er een daling van 1,5 tot 2,5 procent op te merken. Dat er sprake is van een vrij algemene trend, is ook af te leiden uit de cijfers voor het OP en het OOP. 43 In de derde plaats is er een vergelijking gemaakt tussen locaties die in beide metingen betrokken waren.wat betreft het personeel ging het om 11 locaties. Op die locaties was het materiële geweld zelfs nog iets sterker afgenomen dan in de steekproef als geheel. Gemiddeld over die 11 locaties was de terugloop ruim 5 procent, namelijk van 11,5 naar zo n 6 procent. Als ook hier alleen locaties in ogenschouw worden genomen die in beide metingen met een redelijk aantal medewerkers waren vertegenwoordigd (één met 75 en drie met 100 tot 150 medewerkers), dan verandert het resultaat nauwelijks. Op alle vier de locaties was er sprake van een afname in het materiële geweld, variërend van circa 2 tot 10 procent met een gemiddelde daling van 4,5 procent (van 11,5% naar 7%). Dat het hier niet om toevalligheden gaat, kan worden geïllustreerd met de resultaten die bij de cursisten op die vier locaties zijn gevonden. Ook daar viel een daling op te merken in het aantal slachtoffers (van gemiddeld 12 naar 9%). Nog directere steun komt uit de enquête die onder locatiebeheerders was uitgezet. Op die vier locaties zijn er de afgelopen twee jaar, mede vanwege een eerdere toename in incidenten, extra maatregelen getroffen, zoals MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

50 meer controle rond de gebouwen, verhoogde toegangscontrole en/of betere controle binnen de gebouwen. Dat heeft volgens drie van de vier locatiebeheerders mede geleid tot het terugdringen van de agressie op hun locaties. Als de locaties die of aan de nul- of alleen aan de vervolgmeting hadden deelgenomen, apart worden bekeken, dan is daar ook een daling van het materiële geweld waar te nemen, gemiddeld van 11,3 naar 8,5 procent (p<0,01). 44 EXPERTISECENTRUM Zoals voor de vier locaties de dalende trend niet uit de lucht kwam vallen, maar hoogstwaarschijnlijk mede het gevolg is van getroffen maatregelen om overlast en geweld tegen te gaan, zo lijkt dat ook breder voor het BVE-veld te gelden. Door 65 locatiebeheerders is de locatie-enquête ingevuld. Nagenoeg iedereen had aangegeven dat er veiligheidsmaatregelen waren getroffen gericht op een grotere controle rond de school, een betere toegangscontrole en/of verbeterde controle binnen de schoolgebouwen.wat betreft een verhoogde controle is naast camerabewaking ook de extra inzet van eigen medewerkers (onder andere conciërges) genoemd en is ook gewezen op een oproep door het CvB of het lokale management aan medewerkers om binnen de gebouwen meer toezicht te houden op het gedrag van cursisten. Globaal gezien is ongeveer de helft van de maatregelen mede genomen naar aanleiding van een geconstateerde of vermoede toename in (materieel) geweld.voor zover effecten konden worden waargenomen, had 30 à 40 procent van de beheerders waar specifieke maatregelen waren getroffen, het idee dat er sprake was van een positief effect op het terugdringen van agressie. Enkele beheerders hadden geen effect opgemerkt, maar het merendeel kon daar (nog) niets over zeggen. Vooruitlopend op resultaten aangaande de beeldvorming over veiligheid en geweld op school kan hier al worden opgemerkt, dat die beeldvorming niet overeenstemt met de feitelijkheden.voor zover medewerkers een beeld menen te hebben van het geweld op hun locaties (eenderde kon daar niets over zeggen), was het merendeel van mening dat diefstal en vandalisme de afgelopen jaren waren toegenomen. Slechts 5 procent had de indruk dat diefstal en vandalisme waren afgenomen en een kwart zag geen veranderingen. Dat de beeldvorming blijkt te berusten op verkeerde indrukken, in ieder geval als het om materieel geweld gaat, lijkt evident. Dat vermoeden wordt bevestigd als een vergelijking wordt gemaakt tussen medewerkers die de afgelopen paar jaar zelf slachtoffer waren geweest van materieel geweld op hun locatie en degenen die dat niet was overkomen. De helft van de slachtoffers dacht dat er meer diefstal en vandalisme voorkwam dan enkele jaren geleden, terwijl dat percentage minder dan 30 procent was in de groep die niet zelf met dat soort agressie te maken had gehad. In die laatste groep konden relatief twee keer

51 zoveel medewerkers ook niets zeggen over die problematiek (42,5% versus 19% in de groep slachtoffers). Aangenomen mag worden dat de beeldvorming over geweld een rol speelt in de veiligheidsbeleving van medewerkers.voor zover die beeldvorming op onjuiste en/of beperkte informatie berust, en daar lijkt het in ieder geval bij met name slachtoffers op, ligt hier ook een taak voor het management om medewerkers en cursisten goed te informeren over de feitelijke ontwikkelingen. 4.2 Psychisch-fysiek geweld Psychisch-fysiek geweld is ongewenst gedrag dat, bedoeld of onbedoeld iemand in zijn psychische of fysieke integriteit treft. De meest herkenbare vormen van dit soort agressie zijn: pesten, discrimineren, bedreiging, lichamelijk geweld, seksuele intimidatie en seksueel geweld. Dit soort vormen van agressie kunnen iemand psychisch en sociaal-emotioneel uit balans brengen. Daarnaast kan pestgedrag en discriminatie ook ertoe leiden dat iemand buitengesloten wordt en sociaal geïsoleerd komt te staan. Lichamelijk en seksueel geweld treffen iemand lichamelijk, maar ook geestelijk. 45 Eerst wordt weer de omvang van het psychisch-fysieke geweld onder de medewerkers beschreven door naar het totale percentage slachtoffers van de diverse vormen van psychisch-fysiek geweld te kijken. Daarna wordt aangegeven wie als daders zijn herkend.vervolgens komen verschillen tussen locaties aan de orde en ten slotte wordt een vergelijking gemaakt tussen de cijfers uit de nulmeting (2001) en de vervolgmeting (2003) Slachtoffers van psychisch-fysiek geweld DE EERSTE VIER MAANDEN VAN HET SCHOOLJAAR In de eerste vier maanden van het schooljaar is ongeveer 7,5 procent van het personeel op en rond school geconfronteerd met psychisch-fysiek geweld. Zo n 5 procent van de medewerkers had te maken met één vorm, maar 2,5 procent was slachtoffer van meer vormen van psychisch-fysiek geweld. In die cijfers is verbale agressie (grof taalgebruik, schelden enzovoort) niet opgenomen. Ongeveer een kwart van het personeel had daar in de eerste vier maanden van het schooljaar last van. De meeste slachtoffers MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

52 van een andere vorm van psychisch-fysiek geweld, zoals pesten, discriminatie, bedreiging, lichamelijke en/of seksuele intimidatie waren ook verbaal agressief benaderd. 46 EXPERTISECENTRUM Van de diverse vormen van psychisch-fysiek geweld komt lichamelijk geweld het minst voor: 0,4 procent van de medewerkers kreeg daar in de eerste vier maanden van het schooljaar mee te maken. De overige vormen komen in vergelijkbare mate voor. Zo n 3,5 procent van de medewerkers is tussen de zomer- en de kerstvakantie gepest en/of gediscrimineerd, 2 procent incidenteel, 1 procent geregeld en zo n half procent vaak. Rond de 3 procent van het personeel is op een of andere manier bedreigd, de meesten eenmalig, maar enkelen vaker. Het percentage medewerkers dat op een of andere manier seksueel is lastig gevallen, ligt tussen de 2 en 2,5 procent, waarbij vrouwen vaker slachtoffer waren dan mannen (ruim 3% versus 1%). Ongeveer eenderde van de vrouwelijke slachtoffers is incidenteel seksueel geïntimideerd, eenderde tenminste een aantal keer en eveneens eenderde (zeer) geregeld.verbale agressie komt verreweg het meest voor. Zoals al is aangegeven, is bijna een kwart van het personeel in de eerste vier maanden van het schooljaar verbaal agressief benaderd. Bij de meesten beperkte dat zich tot een of enkele keren, maar ruim een op de tien slachtoffers (2% procent in de populatie) is geregeld grof benaderd en een op de twintig (1% in de populatie) vaak tot zeer vaak. Evenals bij materieel geweld wordt nagegaan hoe verschillende groepen binnen het personeel te maken hebben gehad met psychisch-fysiek geweld. Figuur 4.5 toont de resultaten voor de twee functiekenmerken en in Tabel 4.3 zijn de resultaten uitgesplitst voor de andere kenmerken (persoons-, functie- en locatiekenmerken). PERSOONS- EN FUNCTIEKENMERKEN Evenals bij materieel geweld waren relatief iets meer medewerkers in een onderwijsgevende dan in een ondersteunende functie slachtoffer van psychisch-fysieke agressie (8 procent versus 6,2 procent; p<0,01). Het effect is ook nu weer het grootst bij leidinggevenden, zoals Figuur 4.5 laat zien. Het leidinggevend en het uitvoerend personeel kreeg verhoudingsgewijs in gelijke mate te maken met dit soort ongewenst gedrag: in beide groepen lag dat percentage rond de 7,5 procent.

53 Figuur 4.5: Slachtoffers psychisch-fysiek geweld onderscheiden naar OOP en OP en naar leidinggevend en niet-leidinggevend 47 Het geslacht van de medewerkers speelt geen rol als geabstraheerd wordt van de verschillende vormen van psychisch-fysiek geweld. In de functiegroepen zijn wel kleine verschillen gevonden (binnen het OP ging het om iets meer vrouwen, binnen het OOP om iets meer mannen), maar de verschillen zijn vooralsnog te beperkt om er serieus aandacht aan te besteden. Dat geldt niet voor de afzonderlijke vormen van agressie. Mannen zijn duidelijk vaker bedreigd en kregen vaker met lichamelijk geweld te maken dan vrouwen. Lichamelijk geweld tegen vrouwelijk personeel kwam nagenoeg niet voor. Seksuele intimidatie richtte zich daarentegen juist vaker op het vrouwelijke personeel. Binnen het onderwijsondersteunend personeel zijn iets meer mannen dan vrouwen gepest en/of gediscrimineerd (4,7% versus 2,7%; p<0.05), maar bij onderwijsgevenden is geen verschil gevonden. Overall is er een duidelijk leeftijdseffect: naarmate medewerkers, zowel OP ers als OOP ers, jonger zijn, lopen ze een groter risico slachtoffer te worden van psychisch-fysiek geweld (p<0,01). De verschillen moeten voornamelijk worden toegeschreven aan het leeftijdseffect bij seksuele intimidatie, in het bijzonder het leeftijdseffect bij vrouwen. Naarmate vrouwen ouder waren, hadden ze minder last van seksuele intimidatie: het MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

54 percentage slachtoffers neemt namelijk systematisch af van 11 procent in de groep jonger dan 25 via bijna 8 procent in de groep 26- tot 35-jarige vrouwen naar 1 procent in de leeftijdsgroep van 55 jaar en ouder. Het overall leeftijdseffect valt verder nog te verklaren door verschillen ten aanzien van pesten en discriminatie binnen het OOP: jonge medewerkers in die groep waren duidelijk vaker slachtoffer van die beide vormen van intimidatie. In de groep onder de 25 had bijna 10 procent van de medewerkers gemeld last gehad te hebben van pesten en/of discriminatie tegenover gemiddeld 3 à 4 procent van de medewerkers in de overige leeftijdsgroepen. KENMERKEN SAMENHANGEND MET DE INVULLING VAN DE FUNCTIE De duur dat iemand op een locatie werkt speelt geen rol, evenmin als bij het materieel geweld. Dit resultaat onderstreept daarmee de eerdere conclusie met betrekking tot de validiteit van de monitor (zie vorige paragraaf). 48 EXPERTISECENTRUM De omvang van de aanstelling op een locatie is wel weer van belang. Medewerkers die ten hoogste twee dagen op een locatie werkten, hadden aanzienlijk minder last van agressie dan medewerkers die langer aanwezig waren. Het effect is bij het OOP iets groter dan bij het OP. De kans slachtoffer te worden van psychisch-fysiek geweld hangt het sterkst samen met de mate van contact met cursisten. Medewerkers die in hun functie dagelijks met cursisten omgingen, zijn bijna drie keer zo vaak met dat soort ongewenst gedrag geconfronteerd als medewerkers die beroepshalve nooit, of vrijwel nooit een cursist te zien kregen. De percentages zijn respectievelijk 8,4 en 2,9. Het verschil is bij het OOP niet alleen iets groter dan bij het OP, maar is daar ook statistisch significant. Dat er bij het OP geen sprake van een statistisch significant effect is, valt te verklaren uit het geringe aantal medewerkers dat geen contact heeft met cursisten. Het effect kan daarom toch als een reëel effect worden geïnterpreteerd. Analyses waarin de aanstelling op de locatie en contact met cursisten zijn opgenomen, laten zien dat beide factoren van invloed zijn, maar dat het contact met cursisten de verschillen het beste kan verklaren. Dat wijst erop, dat cursisten een belangrijke factor zijn in het geweld tegen medewerkers, (zie ook paragraaf 4.2.2), maar het wil niet zeggen de agressie alleen van cursisten komt. Nog sterker dan bij materieel geweld speelt in het beroepsonderwijs het opleidingsniveau waaraan docenten lesgeven een rol. Docenten die werkten met cursisten op niveau 1 en

55 2, waren aanzienlijk vaker slachtoffer van psychisch-fysiek geweld dan docenten die uitsluitend lesgaven aan cursisten op de twee hoogste niveaus. De percentages zijn respectievelijk ongeveer 10 en ongeveer 4 procent. Het effect verdwijnt niet als gecontroleerd wordt voor andere factoren. Het effect van het opleidingsniveau is, met uitzondering van lichamelijk geweld (dat relatief weinig voorkomt), ook bij de afzonderlijke vormen van psychisch-fysiek geweld gevonden. 49 MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

56 50 EXPERTISECENTRUM Totaal OP OOP Totaal PFT PD BD LG SG PFT PD BD LG SG PFT PD BD LG SG Geslacht aantal % % %,** %,** %,** % % % % %,** % %,* %,* %,* %,** man ,2 3,8 4,0 0,6 1,0 7,3 3,5 4,1 0,7 1,2 7,0 4,7 3,7 0,5 0,6 vrouw ,7 3,3 2,3 0,1 3,3 8,8 3,7 3,0 0,2 3,9 5,8 2,7 1,2 2,3 Leeftijd aantal %,** % % % %,** %,** % %,* % %,** %,** %,* % % %,** 25 jaar ,6 6,3 2,3 0,7 6,9 10,9 1,7 2,4 9,2 14,1 9,6 2,3 1,2 5, jaar ,0 3,7 2,9 5,0 10,8 3,7 3,3 5,9 9,1 3,8 2,5 4, jaar ,2 3,7 4,3 0,3 1,9 10,2 4,7 5,4 0,5 2,2 4,0 1,9 2,0 1, jaar ,9 3,1 2,6 0,4 1,4 6,1 2,8 2,9 0,6 1,8 5,5 3,8 2,1 0,2 0,4 55 jaar 577 5,5 2,9 2,7 0,6 0,5 5,6 2,9 2,5 0,5 0,7 5,4 3,0 3,2 0,8 Werkt op locatie aantal % % % % % % % % % % % % % % % 0,5-1 jaar 284 6,1 2,0 2,8 0,3 2,4 6,7 2,9 3,4 2,2 5,3 0,8 1,9 0,8 2,6 1-2 jaar 466 8,0 3,1 3,7 0,6 2,7 10,1 3,5 5,2 1,1 3,6 5,0 2,6 1,6 1,4 2-4 jaar 781 7,3 3,4 2,4 0,1 2,8 7,8 3,0 3,2 0,2 2,7 6,2 4,2 1,1 2,6 > 4 jaar ,4 3,8 3,2 0,4 1,9 7,8 3,8 3,4 0,5 2,2 6,7 3,9 2,8 0,3 1,1 Aanwezigheid aantal %* % %* % % %,* % %,* % % %,** %,** % % % 0,5-2 dagen 344 3,6 2,4 0,9 0,3 1,1 3,9 2,4 1,2 0,4 1,4 2,6 2,6 2-4 dagen ,6 3,1 2,9 0,4 2,5 9,0 3,8 3,4 0,5 3,0 3,9 1,4 1,7 1,2 4-5 dagen ,8 4,0 3,5 0,4 2,1 7,8 3,5 4,1 0,4 2,2 7,9 4,8 2,7 0,4 1,9 Contact cursisten aantal %,** %,* %,** %,** % % % %,* % % %,** %,** %,** % % niet/nauwelijks 591 2,9 1,5 0,2 1,9 4,6 2,8 1,9 2,8 1,3 0,2 1,9 paar keer/week 858 6,4 3,9 2,2 1,6 6,9 3,9 2,4 2,1 5,5 3,9 2,0 0,7 dagelijks ,4 3,8 3,9 0,6 2,3 8,2 3,4 3,9 0,6 2,5 9,3 5,1 4,0 0,5 1,7 Geeft les op aantal %,** %,* %,** % %,** niveau 1-2 (+ 3-4) ,9 4,5 4,5 0,5 3,2 alleen niveau ,2 2,6 2,4 0,4 1,6 4 Grote steden aantal % % % % % % % % % % % % % % % Ja ,1 4,0 3,4 0,7 2,3 8,8 4,0 3,7 0,9 2,8 7,0 4,0 2,9 0,4 1,5 Nee ,2 3,4 3,0 0,3 2,2 7,7 3,4 3,5 0,3 2,4 6,0 3,4 2,0 0,2 1,6 Omvang locatie aantal % % % % % % % % % % % % % % % < 500 cursisten 374 6,5 3,8 3,4 0,9 7,8 4,1 4,0 1,3 3,3 3,3 2, cursisten ,8 2,9 2,9 0,4 2,4 7,3 2,9 3,4 0,4 2,5 5,7 3,2 1,7 0,4 2, cursisten 822 7,5 3,1 3,1 0,4 2,5 8,3 3,0 3,1 0,5 3,3 5,5 3,3 3,1 0,4 > 1500 cursisten ,4 4,4 3,2 0,5 2,3 8,6 4,4 3,7 0,6 2,4 8,1 4,4 2,5 0,3 2,1 Totaal ,4 3,5 3,1 0,4 2,2 8,0 3,5 3,5 0,5 2,5 6,3 3,5 2,2 0,2 1,6 * = statistisch significant met p < 0,05; ** = statistisch significant met p < 0,01 Tabel 4.3: Percentages slachtoffers van psychisch-fysiek geweld onderscheiden naar OP en OOP Totaal (PFT), pesten/discriminatie (PD), bedreiging (BD) lich. en seks. geweld (LG en SG)

57 LOCATIEKENMERKEN In Tabel 4.3 is een klein, maar systematisch verschil te zien tussen locaties uit de vier grote steden en de rest van het land. In de vier grote steden kreeg 8 procent van de medewerkers te maken met psychisch-fysieke agressie, erbuiten zo n 7 procent. Dat verschil is zowel bij het OP als bij het OOP gevonden en eveneens voor de afzonderlijke vormen van dit soort agressie. Het effect verdwijnt niet bij controle voor andere factoren en dat zou kunnen wijzen op een reëel verschil. De verschillen zijn echter te gering om er vooralsnog meer aandacht aan te besteden. De omvang van de locatie (aantal cursisten) lijkt evenmin van grote betekenis. Er is hooguit sprake van een lichte trend (p=0,07), die eigenlijk ook alleen zichtbaar is bij het OOP, maar die wel in de veronderstelde richting gaat. Hoewel in diverse opmerkingen van respondenten doorklonk dat schaalvergroting, onder andere door fusies en vorming van unielocaties, negatief uitwerkt op de sfeer vanwege geringere onderlinge betrokkenheid en minder sociale controle op het gedrag van cursisten en collega s, zijn die ervaringen vooralsnog niet duidelijk terug te vinden in de cijfers over agressie. In de analyses is ook de invloed van het aanbod van opleidingen, in de zin van de aanwezigheid van sectoren op een locatie, nagegaan (niet in Tabel 4.3 te vinden). Op locaties met alleen opleidingen uit de sector Zorg & Welzijn waren duidelijk minder medewerkers het slachtoffer van agressie dan op de overige locaties: ongeveer 3 procent versus 6 tot 12 procent (gemiddeld 8,5%) op de overige locaties met een aanbod van beroepsopleidingen. Dat effect was waarneembaar bij het OP en ook bij het OOP. Op locaties waar opleidingen uit de sector Zorg & Welzijn naast opleidingen uit de andere sectoren voorkwamen, verschilde het percentage slachtoffers niet van het gemiddelde beeld. 51 HET PERCENTAGE SLACHTOFFERS BIJ HET OP EN OOP NADER BEKEKEN Bij het materieel geweld bleek het hogere percentage slachtoffers bij het OP samen te hangen met de factor contact met cursisten.voor psychisch-fysieke agressie is dat niet veel anders. Het verschil dat is geconstateerd tussen het OP en het OOP is ook hier grotendeels te verklaren door de mate waarin iemands functie meer of minder interactie met cursisten met zich meebrengt. Bij een dagelijkse omgang met cursisten bleek zelfs het percentage slachtoffers bij het OOP iets, zij het niet statistisch significant, hoger dan bij het OP (9,3% versus 8,2%). MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

58 De controle voor andere factoren levert ook voor het onderscheid tussen medewerkers in een leidinggevende en in een uitvoerende functie een nieuw inzicht op. Analyses waarin alleen naar dat kenmerk is gekeken, gaven geen verschillen tussen die beide groepen te zien. Als echter gecontroleerd wordt voor de interactie met cursisten, dan komt een opmerkelijk verband aan het licht. Bij afwezigheid van contact met cursisten bleek 1 procent van de leidinggevenden slachtoffer van agressie tegenover 4 procent van de overige medewerkers (p<0,05). Bij een dagelijkse omgang met cursisten is het percentage slachtoffers niet alleen duidelijk hoger, het effect keert zich ook om: de groep leidinggevenden telde 12 procent slachtoffers en de groep overige medewerkers 8 procent (p<0,01). Die resultaten zijn eveneens gevonden binnen het OP en binnen het OOP. In de groep medewerkers die wel geregeld, maar niet dagelijks in contact kwam met cursisten, zijn geen verschillen tussen medewerkers in een leidinggevende en in een uitvoerende functie gevonden. 52 EXPERTISECENTRUM PSYCHISCH-FYSIEK GEWELD OVER EEN LANGERE PERIODE Evenals dat bij materieel geweld is gedaan, konden medewerkers aangeven of ze gedurende de hele periode dat ze op de locatie werkten, slachtoffer waren geweest van psychischfysiek geweld. Dat is gevraagd voor de afzonderlijke vormen van psychisch-fysieke agressie. Figuur 4.6 toont voor die vormen van ongewenst gedrag tezamen de resultaten.verbale agressie is buiten deze analyses gelaten. Figuur 4.6: Percentages slachtoffers van psychisch-fysiek geweld naar verblijfsduur op de locatie

59 Een kwart van alle medewerkers had gedurende de hele periode dat ze op de betreffende locatie werkten, te maken gehad met psychisch-fysieke agressie. Figuur 4.6 maakt duidelijk dat het percentage slachtoffers samenhangt met de duur van de periode. Evenmin als dat het geval was bij het materiële geweld, verdubbelen ook hier de percentages niet bij een verdubbeling van de perioden.voor de interpretatie wordt verwezen naar paragraaf Wordt bij het OP het resultaat voor de eerste vier maanden van het schooljaar vergeleken met het percentage slachtoffers na een jaar, dan lijkt er wel sprake van een verdubbeling. De verdere grafiek doet echter al vermoeden dat het een toevallige uitschieter betreft. Nadere analyses bevestigen dat vermoeden. De groep die ongeveer één jaar op een locatie werkte, telde namelijk disproportioneel veel onderwijsgevenden uit de vier grote steden, van locaties met de grootste omvang en lesgevend aan niveau 1-2. Die drie factoren bleken elk, zij het weliswaar in beperkte mate, samen te hangen met psychisch-fysiek geweld. Als gecorrigeerd wordt voor die toevalligheden dan kan worden geschat, dat rond de 13 procent van het personeel gedurende de periode van een schooljaar slachtoffer wordt van psychisch-fysiek geweld. Dat percentage loopt op naar een kwart tot een derde, als naar de laatste vijf jaar wordt gekeken. Bij de meeste slachtoffers ging het om één soort agressie, maar ongeveer een op de drie slachtoffers werd in die periode van vijf jaar geconfronteerd met twee of meer vormen van psychisch-fysieke agressie. Bij de meesten ging het ook om incidentele voorvallen. Alleen van degenen die gepest of gediscrimineerd waren, had een op de vijf aangegeven dat dat soort ongewenste interacties geregeld tot vaak waren voorgekomen Plegers van psychisch-fysiek geweld Bij elke vorm van psychisch-fysiek geweld konden de slachtoffers aangeven door wie ze ongewenst waren benaderd, een cursist, een personeelslid of een buitenstaander. Bij twee vormen kon een familielid of een vriend worden aangekruist (bij een vorm van bedreiging, namelijk onder druk zetten om een betere beoordeling of plaatsing af te dwingen en bij lichamelijk geweld). Met uitsluiting weer van verbale agressie zijn de gegevens geaggregeerd, zodat van elk slachtoffer ongeacht de vorm van agressie de dader (of daders) bekend was. De resultaten staan in Tabel 4.4. De percentages in de tabel zijn berekend op basis van het aantal slachtoffers (kolom Sl) en op basis van de totale MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

60 steekproef (kolom Pop). Omdat een deel van de slachtoffers met daders uit verschillende groepen te maken had gekregen, komt de sommering van de percentages boven de 100 procent uit. Plegers psychisch-fysiek geweld cursist personeel familie overig Totaal SI Pop SI Pop SI Pop SI Pop Functie aantal % % % % % % % % OP (6,1) 28 (2,2) 5 (0,5) 6 (0,5) OOP (4,5) 26 (1,6) 1 (0,1) 13 (0,8) Totaal (5,5) 27 (2,0) 4 (0,3) 8 (0,6) Tabel 4.4: Plegers psychisch-fysiek geweld onderscheiden naar slachtoffers OP en OOP Sl (% op basis aantal slachtoffers), Pop (% op basis van totale steekproef) 54 EXPERTISECENTRUM Cursisten veroorzaken kwantitatief gezien de meeste overlast voor het personeel: door driekwart van de slachtoffers is namelijk een cursist als dader van het ongewenste gedrag aangewezen. Het komt erop neer dat in de eerste vier maanden van het schooljaar 5 à 6 procent van alle medewerkers meer of minder ernstig lastig gevallen is door een of meer cursisten. Dit maakt ook duidelijk waarom de mate van interactie met cursisten samenhangt met het aantal slachtoffers, zoals hierboven bleek. Het personeel gaat zelf ook niet vrijuit, want bij ruim een kwart van de slachtoffers (2% van alle medewerkers) bleek een collega de agressor. Een aantal leidinggevenden en een aantal docenten had te maken met zich agressief opstellende familie van cursisten (4% van de slachtoffers). Buitenstaanders dragen er ten slotte ook toe bij dat het personeel op een ongewenste manier wordt lastig gevallen. Iets minder dan een op de tien medewerkers wees een buitenstaander als de pleger van het geweld aan. De resultaten verschillen niet veel, als naar de afzonderlijke vormen van agressie wordt gekeken. Er zijn echter twee uitzonderingen.voor zover de bedreiging betrekking had op het afdwingen van een betere beoordeling, waren de daders te lokaliseren in de groep cursisten en familie van cursisten. Bij lichamelijk geweld zijn alleen cursisten en in enkele gevallen buitenstaanders als daders aangewezen.

61 Er is apart gekeken naar verbaal geweld. Een kwart van de medewerkers had daar in de eerste vier maanden van het schooljaar, zoals eerder aangegeven, mee te maken gehad. Verreweg de meesten (9 op de 10) zijn door cursisten uitgescholden of grof bejegend. Een op de tien slachtoffers is op die manier door een collega tegemoet getreden. Een beperkt aantal slachtoffers van verbale agressie wees de familie van een cursist of een buitenstaander als agressor aan. Bij verbale agressie tekent zich wel een licht verschil af tussen OP en OOP. Medewerkers in een onderwijsondersteunende functie werden relatief vaker door iemand van het personeel grof benaderd (17% versus 9% van het onderwijsgevend personeel) en onderwijsgevenden relatief vaker door een cursist (94% versus 81% van de slachtoffers bij het OOP) Verdere karakterisering van het psychisch-fysiek geweld Bij de diverse vormen van psychisch-fysiek geweld konden de slachtoffers, afhankelijk van de vorm, de agressie nader typeren. Er wordt daarom apart ingegaan op de diverse vormen van geweld. 55 PESTEN EN DISCRIMINATIE Slachtoffers van pesten en/of discriminatie konden de aard van het ongewenste gedrag typeren en ze konden de vermoede motieven van de daders aangeven. Figuur 4.7 en Figuur 4.8 tonen de resultaten. De balken representeren de percentages zoals berekend op basis van het aantal slachtoffers en op de Y-as staan de corresponderende percentages voor de totale steekproef (populatie). AARD PESTEN EN DISCRIMINATIE Pesten en discriminatie kan openlijk gebeuren, zoals iemand in het openbaar voor schut zetten, vaak met als doel iemand sociaal buiten spel zetten, maar ook heimelijk door bijvoorbeeld iemands werk te saboteren en daarmee zo iemand in zijn of haar carrière proberen te schaden. MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

62 Figuur 4.7: Aard pesten en discriminatie zoals ervaren door slachtoffers 56 EXPERTISECENTRUM De meeste slachtoffers hebben het gevoel dat de daders hen sociaal proberen te isoleren. Door zes op de tien slachtoffers is dat aangegeven. Dat lijkt wat vaker met verbale middelen te gebeuren, zoals iemand belachelijk maken, dan door iemand expliciet buiten te sluiten. Bij een op de drie slachtoffers uitte dit soort ongewenst gedrag zich in het saboteren van werk of in het vernielen en beschadigen van persoonlijke eigendommen.van dit soort pestgedrag lijken docenten wat meer last te hebben dan medewerkers in een ondersteunende functie. AANLEIDING VOOR PESTGEDRAG EN DISCRIMINATIE Persoonlijke kenmerken of het gedrag en de houding van iemand kunnen aanleiding zijn die persoon te pesten of te discrimineren. Ruim de helft van de slachtoffers had het vermoeden dat hun gedrag en hun houding voor daders de aanleiding waren om hen te pesten of te discrimineren.volgens een op de drie slachtoffers storen de daders zich aan hun houding ten aanzien van het werk: ze vinden de slachtoffers te gemotiveerd of juist te weinig gemotiveerd. Het eerstgenoemde is iets vaker aangegeven dan het laatstgenoemde.

63 Figuur 4.8: Gronden voor pesten en discriminatie zoals vermoed door slachtoffers Volgens een kleine 40 procent van de slachtoffers reageerden de daders op hun persoonlijke kenmerken. Daarbij is in vrijwel gelijke mate gewezen op afkomst, geloof, geslacht en seksuele geaardheid. Die redenen zijn elk door rond de 10 procent van de slachtoffers genoemd. Rond de 0,3 procent van alle medewerkers wordt dus vanwege hun afkomst getreiterd of gediscrimineerd en gelijke percentages gelden voor geloof en seksuele geaardheid (homoseksualiteit). In het algemeen zijn er geen verschillen gevonden tussen het OP en het OOP. Er is één uitzondering, de seksuele geaardheid. Geen enkel slachtoffer uit de ondersteunende diensten heeft dat als aanleiding genoemd, maar wel een op de tien slachtoffers behorend tot het OP (docenten). Door deze groep slachtoffers zijn met name cursisten als de schuldigen aangewezen. De volgende opmerking van een docent is daar een illustratie van: Ik heb er last van dat leerlingen menen het normaal te vinden dat ze mij uithoren en zich provocerend tegenover mij gedragen, omdat ze een bepaald idee hebben over mijn seksuele geaardheid. Ik wil mijn seksuele geaardheid niet ter sprake brengen, omdat het volgens mij een privé-aangelegenheid betreft. Cursisten respecteren mijns inziens te weinig dat je zelf bepaalt wat je wel of niet met ze wilt delen. Overigens is mijn homoseksuele geaardheid voor mijzelf geen enkel probleem en praat ik er met mijn collega s soms wel onbevangen over. 57 Uit bijgevoegde opmerkingen valt op te maken dat veel van de slachtoffers die hun vermoede reden onder categorie overig hebben gerangschikt, toch ook verwijzen naar MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

64 persoonlijke kenmerken of gedrag. Zo zijn bijvoorbeeld genoemd: lichaamslengte, handicap en kleding. BEDREIGING Bedreigingen zijn in de monitor primair onderscheiden naar het doel van de bedreiger: afpersing, dwingen tot ongewenst gedrag en dwingen tot een positievere beslissing. 58 EXPERTISECENTRUM REDEN VOOR BEDREIGING Verreweg de meeste slachtoffers van bedreiging zijn te vinden in de categorie overig, namelijk 87 procent (2,6% van alle medewerkers). Bij een deel van deze slachtoffers gaat het waarschijnlijk om een diffuus gevoel van zich bedreigd voelen, zoals dat bij verbaal agressief gedrag het geval kan zijn. Onder de noemer overig vallen echter ook medewerkers die niet hebben verwezen naar een directe persoonlijke bedreiging door een of meer concrete personen, maar ze lijken te doelen op een meer algemeen gevoel van onveiligheid of dreiging die van bepaalde situaties uit kan gaan, zoals blijkt uit een selectie van opmerkingen van medewerkers: s Avonds zijn de hoofdingang en het plein erg donker; Het fietspad langs het Vliet is erg donker en dus onveilig; De school ligt nogal afgelegen in een vrijwel onbebouwd, unheimisch gebied. Er is met name op maandag en dinsdag veel te weinig parkeerruimte waardoor de loopafstanden over het naargeestige terrein met name aan de achterkant van de school zeer groot worden; De toegang van de parkeerplaats naar de school is zeer bedreigend: onverlicht en de fietsers laten geen ruimte voor de voetgangers;wij zitten vooraan bij de receptie en voelen ons niet altijd veilig zo pal tegenover de ingang van de school. Een op de vijf bedreigde medewerkers is door een cursist of diens familie op een ongeoorloofde manier onder druk gezet om een positievere beoordeling of beslissing af te dwingen. Met afpersing had een op de tien slachtoffers te maken. Daarbij ging het meestal om geld en werd in de meeste gevallen een cursist als dader opgegeven, maar enkele slachtoffers noemden ook een collega en een buitenstaander. Het gedwongen worden tot ongewenst of strafbaar gedrag kwam vrijwel niet voor.

65 WIJZE VAN BEDREIGING Figuur 4.9: Wijze van bedreiging 59 De manier waarop medewerkers zijn bedreigd of zich bedreigd voelden, is divers: verbale bedreiging, bedreiging met lichamelijk geweld, al dan niet met een wapen, dreigen met vernieling en sabotage en een algemeen gevoel van bedreiging, zoals dat hierboven in een aantal citaten van medewerkers al is getypeerd. Een overzicht is te vinden in Figuur 4.9. Bedreiging door verbaal geweld komt het meest voor (bijna driekwart van de bedreigde medewerkers), gevolgd door de bedreiging persoonlijke eigendommen te vernielen of het werk te saboteren. Bijna een op de drie slachtoffers is op die manier benaderd. Bedreiging met lichamelijk geweld is door een op de vijf tot een op de zes slachtoffers genoemd, waarbij een aantal heeft vermeld dat daarbij een wapen de ernst moest benadrukken. Eén medewerker heeft aangegeven met de dood te zijn bedreigd. LICHAMELIJK GEWELD Lichamelijk geweld kan uiteenlopende vormen aannemen van duwen, schoppen en slaan tot in elkaar geslagen worden, waarbij soms gebruik wordt gemaakt van een wapen. In de monitor konden de slachtoffers aangeven of er sprake was geweest van licht tot matig geweld (knijpen, schoppen, slaan enzovoort) of ernstig geweld (in elkaar geslagen worden) MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

66 en het eventuele gebruik van een wapen.voor zover die typeringen niet van toepassing waren, kon de categorie overig worden gekozen. Iets minder dan een half procent van alle medewerkers was in de eerste vier maanden van het schooljaar slachtoffer van lichamelijk geweld. Een op de drie was geschopt, geslagen of geknepen, één medewerker had te maken met zwaar lichamelijk geweld (in elkaar geslagen) en was daarbij gewond geraakt.voor de meeste slachtoffers (2 op de 3) bleken de voorgelegde categorieën niet van toepassing. Zij kozen voor de categorie overig geweld. Bij twee medewerkers was een wapen in het geding. Het lichamelijk geweld vond nagenoeg in alle gevallen op school plaats en werd veroorzaakt door een cursist.twee slachtoffers, die in de directe omgeving van de school met lichamelijk geweld te maken kregen, werden door een buitenstaander belaagd. 60 EXPERTISECENTRUM SEKSUELE INTIMIDATIE In de monitor is een onderscheid gemaakt in vormen van seksueel ongewenst gedrag: 1) seksueel getinte opmerkingen, 2) ongewenste voorstellen tot seksuele handelingen, 3) ongewenste lichamelijke nabijheid of ongewenst lichamelijk contact en 4) aanranding (en verkrachting). De interpretatie van het gedrag door degene op wie het gericht is, zal een rol spelen en bepalend zijn of er in de enquête melding van wordt gemaakt. Het is mogelijk dat ogenschijnlijk minder ernstige vormen daarom niet zijn gemeld. Het zou echter onjuist zijn die vormen ook als minder ernstig te betitelen, omdat slachtoffers er toch ernstig door uit evenwicht gebracht kunnen worden. Ruim 2 procent van het personeel had met seksuele intimidatie te maken en met name jonge vrouwen bleken met dit soort ongewenste contacten te maken te hebben.verreweg de meeste slachtoffers (9 op de 10) hadden te maken met verbale, seksuele intimidatie. Enkele vrouwelijke medewerkers in een ondersteunende functie zijn oneerbare voorstellen gedaan. Een op de drie slachtoffers (0,7% van de populatie; 0,2% van de mannen en 1,3% van de vrouwen) is tegen hun zin in te dicht benaderd of aangeraakt. Zoals hiervoor bleek, is door slachtoffers binnen het OOP veelal een collega verantwoordelijk gesteld voor dat gedrag. Door geen enkel personeelslid is gemeld dat deze slachtoffer was van aanranding. In vrijwel alle gevallen vond de seksuele intimidatie binnen school plaats. Slechts een paar medewerkers verwezen naar de schoolomgeving.

67 4.2.4 Gevolgen van psychisch-fysiek geweld voor de slachtoffers De invloed van psychisch-fysiek geweld op het welbevinden en op het functioneren van slachtoffers is soms moeilijk voorspelbaar en is zeker niet altijd af te leiden uit objectieve typeringen van geweld. De samenhang van ongewenst gedrag en het veiligheidsgevoel (zie hoofdstuk 5) duidt erop dat ook lichte vormen van psychisch-fysiek geweld negatieve gevolgen voor slachtoffers kan hebben. Gevolgen van ongewenst gedrag zijn in de monitor ook op een directere manier nagegaan door slachtoffers van elke vorm van geweld te laten aangeven of en in welke mate de agressie gevolgen voor hen had gehad: 1 u had er weinig last van 2 u voelde zich daardoor bang of gespannen 3 u wilde zich daardoor ziek melden (maar niet gedaan) 4 u heeft zich daardoor tijdelijk ziek gemeld 5 u wilde daardoor met uw werk stoppen 6 een ander negatief gevolg De resultaten van de verschillende vormen van psychisch-fysiek geweld zijn geaggregeerd tot een variabele. Als iemand slachtoffer was van meerdere vormen van geweld, is de categorie met het meest ernstige gevolg gekozen voor die respondent.van elk slachtoffer was dus één score beschikbaar. Figuur 4.10 toont de resultaten. 61 Figuur 4.10: Ervaren gevolgen van psychisch-fysiek geweld op de categorie-as staan tussen haakjes de percentages voor de populaties MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

68 62 Ongeveer een op de drie slachtoffers had weinig last ervaren van het psychisch-fysieke geweld. Het betekent dat tweederde van de slachtoffers wel met meer of minder ernstige gevolgen van de agressie bleef zitten. Dat is 5 procent van alle medewerkers! Overigens bleken de slachtoffers die naar eigen zeggen weinig last hadden ervaren van de agressie, zich gemiddeld genomen toch minder veilig te voelen dan medewerkers die in het begin van het schooljaar geen slachtoffer van psychisch-fysiek geweld waren geweest. Als wat preciezer naar de categorieën wordt gekeken, dan zijn de gevolgen in ieder geval voor een op de vijf slachtoffers (bijna 1,5 procent van alle medewerkers) als zeer ernstig te kwalificeren. Het gaat om slachtoffers die zich ziek hadden gemeld, dat hadden willen doen of die serieus hadden overwogen om met hun werk te stoppen. Bijna de helft van de slachtoffers (3,5 procent van alle medewerkers) voelde zich gekwetst of gespannen of zat met andere negatieve gevolgen. Uit reacties van diverse slachtoffers die aangegeven hadden met andere negatieve gevolgen te zitten, is op te maken dat de consequenties op zijn minst zo ernstig zijn als gekwetst en gespannen zijn. Zo zijn genoemd: boosheid (docent die dreigbrief had ontvangen), een vervelend gevoel, een rot gevoel, gespannen in nek en schouders, maar ook reacties die het professioneel functioneren negatief kunnen beïnvloeden, zoals minder gemotiveerd, ik geef desbetreffende leerlingen geen les meer (docent bedreigd met het vernielen van spullen) en grote hekel aan buitenlanders gekregen (docent die zeer ernstig was bedreigd door iemand uit die groep). EXPERTISECENTRUM Plegers van psychisch-fysiek geweld cursist personeel Gevolgen aantal % aantal % weinig last 74 35, ,7 gespannen/gekwetst 74 35, ,7 ander negatief gevolg 25 11, ,4 wilde zich ziek melden 12 5, ,4 heeft zich ziek gemeld 5 2,4 3 3,4 wilde stoppen met werken 10 4, ,0 niet opgegeven 10 4,8 1 1,1 Totaal Tabel 4.5: Gevolgen van psychisch-fysiek geweld onderscheiden naar plegers

69 De consequenties van het psychisch-fysiek geweld lijken mede beïnvloed te worden door de groep waartoe de agressor behoort. Als dat een collega of een leidinggevende is, dan zijn de gevolgen gemiddeld genomen ernstiger dan als het een cursist betreft. Dat effect is zowel bij het OP als het OOP gevonden en was reeds geconstateerd in de nulmeting (Neuvel, 2003). In Tabel 4.5 staan de resultaten voor het OP en het OOP tezamen. Er zijn veel minder slachtoffers met een collega als schuldige dan met een cursist.toch is het aantal medewerkers dat zich ziek wilde melden, dat heeft gedaan of dat met werk wilde stoppen in die groep zelfs iets groter. Deze resultaten, ernstigere gevolgen voor betrokkenen als de agressie van collega s afkomstig is, komen niet alleen overeen met de resultaten in de vorige monitor, maar vergelijkbare resultaten zijn gevonden in een recent landelijk onderzoek door TNO Arbeid onder werknemers uit alle branches: Wanneer we onderscheid maken naar type blootstelling blijkt dat werknemers die te maken hadden met ongewenst gedrag door collega s relatief vaker melden dat zij hebben verzuimd, dan werknemers die te maken hadden met ongewenst gedrag door publiek. Dit geldt eveneens voor langdurig verzuim, minder goed functioneren en langdurig verminderd functioneren. (Van den Bossche, 2004). Als de resultaten in het licht worden bezien van het aantal slachtoffers op jaarbasis of op een nog iets langere termijn (zie paragraaf 4.2.3), dan wordt duidelijk dat het veiligheidsprobleem in de BVE-sector niet mag worden onderschat. De resultaten wijzen er niet alleen op dat het welbevinden en het werkplezier van een relatief groot aantal medewerkers in het geding is, maar dat er ook negatieve consequenties uit voortvloeien voor de effectiviteit en de kwaliteit van het werk. 63 VERSCHILLEN TUSSEN LOCATIES Het percentage slachtoffers van psychisch-fysiek geweld, zoals dat nu toe is beschreven en op onderdelen is gepreciseerd, geeft een beeld van de problematiek in de BVE-sector als geheel. Een verder inzicht vereist dat ook verschillen tussen locaties in beeld worden gebracht. Dat gebeurt in deze paragraaf.voor dezelfde 32 locaties zoals die ook zijn gebruikt voor een verdere beschrijving van het materieel geweld (tenminste een respons van 40 procent en tenminste 50 respondenten), is ook voor het psychisch-fysiek geweld een kwartielverdeling gemaakt. Figuur 4.11 toont het resultaat, waarin tevens het percentage slachtoffers is verwerkt dat tamelijk tot zeer ernstige gevolgen van de incidenten heeft overgehouden (van zich gespannen voelen tot met het werk willen stoppen). MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

70 64 Figuur 4.11: Kwartielverdeling van locaties naar het percentage slachtoffers van psychisch-fysiek geweld EXPERTISECENTRUM Het gemiddelde percentage slachtoffers op de 32 locaties (8,0%) ligt net iets boven het gemiddelde dat voor de totale steekproef is gevonden (7,4%). Min of meer hetzelfde geldt voor het gemiddeld aantal slachtoffers met tamelijk tot zeer ernstige gevolgen: 5,5% voor de 32 locaties versus 4,8% in de totale steekproef. Daarmee geven de 32 locaties een redelijk goed beeld van de steekproef. Een blik op Figuur 4.11 maakt direct duidelijk dat de mate van psychisch-fysieke agressie enorm verschilt tussen de diverse locaties. Er zijn locaties waar het percentage slachtoffers beperkt blijft tot minder dan 5 procent (eerste kwartiel: gemiddeld 4%), maar daar staan locaties tegenover waar het percentage boven de 10 procent uitkomt en zelfs oploopt naar 15 à 16 procent (vierde kwartiel: gemiddeld: 12%). Locaties in het bovenste segment van de verdeling tellen dus relatief drie keer zoveel slachtoffers als locaties in het onderste segment. Als de uitersten worden vergeleken komt die factor nog hoger uit. Het percentage medewerkers met tamelijk tot zeer ernstige gevolgen van psychisch-fysiek geweld loopt uiteen van gemiddeld 2,5 procent in het eerste kwartiel tot gemiddeld zo n 8 procent in het vierde kwartiel. De grafiek laat mooi zien dat de verhouding tussen het

71 aantal slachtoffers en het aantal medewerkers met ernstige gevolgen over de hele linie ongeveer gelijk blijft. Een toename van het geweld leidt in het algemeen dus ook tot een toename van het percentage medewerkers dat met tamelijk tot zeer ernstige gevolgen van die agressie blijft zitten. Aan de ene kant van het spectrum zijn er dus locaties waar nauwelijks iets aan de hand is, maar aan de andere kant komen er locaties voor waar de kwaliteit van het werk (primair en secundair proces) zelfs onder druk komt te staan. Er is een middelmatige correlatie gevonden tussen het materiële en het psychisch-fysieke geweld op de 32 locaties (r=0,4). Uitgaande van de kwartielverdeling zoals die in Figuur 4.11 is gegeven, komt het erop neer dat de 8 locaties in het eerste kwartiel te maken hadden met gemiddeld 6,7 procent slachtoffers van materieel geweld en dat dat oploopt naar gemiddeld 9,5 procent voor de 8 locaties in het vierde kwartiel. Dit benadrukt nog meer dat sommige locaties met een bovenmatige problematiek kampen. Gezien de uitkomsten van analyses die hierboven voor de steekproef als geheel zijn gepresenteerd, zullen de verschillen tussen de locaties hooguit gedeeltelijk te verklaren zijn door de locatiekenmerken die eerder aan de orde zijn geweest: de omvang, het onderwijsaanbod en plaats van vestiging (binnen of buiten de vier grote steden). Wat betreft het aanbod (aanwezige sectoren) moeten twee groepen locaties worden genoemd. De eerste groep bestaat uit 4 locaties met alleen een aanbod in de sector Zorg & Welzijn. Alle 4 locaties zijn aangetroffen in het eerste kwartiel, dus in het segment met de minste problemen. De tweede groep omvat 8 locaties met een breed aanbod (alle drie sectoren uit het beroepsonderwijs aanwezig). De twee hoogste kwartielen bevatten 7 van de 8, 6 in het derde en 1 in het vierde kwartiel. Hoewel het hier om beperkte aantallen gaat, bieden de resultaten toch een lichte aanwijzing voor factoren die in ieder geval samenhangen met agressie. 65 Wat betreft de vestigingsplaats kwamen er 6 van de 32 locaties in de vier grote steden voor. Ze waren verdeeld over drie kwartielen: 2 in het eerste, 2 in het tweede en 2 in het vierde kwartiel. Dit wijst erop dat deze factor geen noemenswaardige verklaring oplevert voor de grote verschillen tussen locaties. Het criterium voor de keuze van de 32 locaties heeft voor de derde factor, de omvang van de locaties, als consequentie, dat kleine locaties (ten hoogste 500 cursisten) ontbreken. De verdeling van de 32 locaties is als volgt: de 6 locaties met 500 tot 1000 cursisten zijn verdeeld over alle vier kwartielen, hetzelfde geldt voor de 10 locaties met 1000 tot 1500 cursisten en van de 16 locaties met meer dan 1500 cursisten is er 1 te MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

72 vinden in het eerste kwartiel, 5 in het tweede, 5 in het derde en 5 in het vierde kwartiel. Het is duidelijk dat ook de omvang van de locaties, zoals al eerder is aangegeven, vrijwel geen verklaring biedt voor de verschillen. Een verklaring voor de verschillen in agressie op de locaties zou te maken kunnen hebben met verschillen in de cultuur en in het veiligheidsbeleid op de locaties. De monitor levert daar enige, maar vooralsnog geen overtuigende aanwijzingen voor op. Er is een aantal correlaties berekend voor de samenhang tussen enerzijds de mate van agressie op de 32 locaties en anderzijds het percentage respondenten per locatie dat tevreden was over het veiligheidsbeleid op en rond school, de sfeer op school en de mate waarin cursisten zich aan regels houden anderzijds. De correlatie met de tevredenheid over het veiligheidsbeleid kwam uit op 0,35 en de correlaties met de tevredenheid over de sfeer en de mate waarin cursisten zich aan regels houden was niet hoger dan 0,26 à 0,27.Vooralsnog gaat het dus om kleine tot middelmatige effecten. Of andere operationaliseringen daar verbetering in kunnen brengen en/of dat de oorzaken voor de verschillen toch ook in een andere hoek moeten worden gezocht, is op basis van de beschikbare gegevens niet te zeggen. 66 EXPERTISECENTRUM Een vergelijking van de nul- en de vervolgmeting Een directe vergelijking van het totale percentage slachtoffers van psychisch-fysieke agressie in 2000/2001 met het percentage in 2003, zoals dat hierboven is vermeld, is niet mogelijk vanwege enkele aanpassingen in de laatste monitor. In de eerste plaats is verbale agressie aan de lijst met ongewenst gedrag toegevoegd. Deze vorm van agressie is in de vragenlijst opgenomen direct na pesten en discriminatie. Analyses van antwoordpatronen doen sterk vermoeden, dat bepaalde uitingen van verbale agressie (zoals iemand uitschelden) die in de nulmeting hoogstwaarschijnlijk bij discriminatie waren opgegeven, nu geplaatst zijn onder verbale agressie. Omdat er geen mogelijkheid is om daarvoor te corrigeren, is discriminatie daarom uit de vergelijking van de nul- en de vervolgmeting gehaald. Handhaving van die variabele zou anders een daling van ongeveer 2 procent opleveren, wat in feite als een artefact moet worden gekwalificeerd, dus een effect veroorzaakt door de opzet van het onderzoek. In de tweede plaats is bedreiging in de tweede monitor breder geoperationaliseerd: er zijn enkele vormen van bedreiging in de tweede monitor opgenomen die in de eerste ontbraken. In de vergelijking van de nul- en de vervolgmeting zijn daarom alleen de twee vormen opgenomen die in beide monitoren voorkwamen.

73 De vergelijking van het totale percentage slachtoffers van psychisch-fysiek geweld beperkt zich daarmee tot de volgende vormen van ongewenst gedrag: pesten, twee vormen van bedreiging, lichamelijk geweld en seksuele intimidatie. Verder is, evenals bij het materiële geweld, de vergelijking beperkt tot de locaties buiten de vier grote steden, omdat in de nulmeting de vier grote steden duidelijk waren ondervertegenwoordigd en in deze meting toch een licht, zij het niet statistisch significant, effect voor de vier grote steden viel op te merken. Opname van de vier grote steden in de vergelijking zou een vertekend beeld kunnen geven. Tabel 4.6 toont de resultaten van de vergelijking op steekproefniveau. Naast totalen zijn er uitsplitsingen gemaakt voor het OP en het OOP en voor de afzonderlijke vormen van ongewenst gedrag. Naast de vergelijking van de steekproeven, wordt een aparte vergelijking gemaakt van de resultaten in de 11 locaties die aan beide monitoren hebben deelgenomen. Totaal OP OOP Totaal PFT PD BD LG SG PFT PD BD LG SG PFT PD BD LG SG Meting aantal % % % %,** % % % % %,** % % % % % % 2000/ ,4 2,3 0,6 1,0 2,1 5,7 2,1 0,7 1,2 2,5 4,9 2,8 0,3 0,5 1, ,4 2,2 0,3 0,3 2,1 4,7 2,5 0,4 0,4 2,4 3,6 1,8 0,3 0,2 1,6 * = statistisch significant met p < 0,05; ** = statistisch significant met p < 0,01 67 Tabel 4.6 Percentages slachtoffers psychisch-fysiek geweld in 2000/2001 en 2003 minus grote steden Totaal (PFT), pesten (P), bedreiging 2 vormen (BD) lich. en seks. geweld (LG en SG) Als eerst wordt gekeken naar de resultaten op steekproefniveau, dan is in Tabel 4.6 te zien dat de meeste percentages in de meting van 2003 iets lager uitvallen dan in 2000/2001. Het gecorrigeerde totaalpercentages voor psychisch-fysiek geweld (zie hierboven) voor 2000/2001 komt uit op 5,4 en voor 2003 op 4,4. Bij het OP is een vergelijkbare daling op te merken en bij het OOP is de daling iets groter. Een vergelijking van de twee seksen laat zien dat met name mannelijke medewerkers minder met psychisch-fysiek geweld te maken hebben gehad. Overall is het percentage slachtoffers bij het mannelijk personeel gedaald van 5,0 naar 3,4 procent (p<0,05). Bij vrouwelijke medewerkers was die daling geringer, namelijk van 6,0 naar 5,5 procent. Met uitzondering van de afname van het percentage medewerkers dat met lichamelijk geweld is geconfronteerd, zijn de verschillen niet groot genoeg voor statistische steun. Dat MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

74 kan erop duiden dat de effecten op toeval berusten, dat wil zeggen geweten moeten worden aan de toevalligheden in de samenstelling van de beide steekproeven. Gezien de trend die hiervoor bij materieel geweld is geconstateerd en de onderbouwing van die trend met gegevens van locatiecoördinatoren, moet niet worden uitgesloten dat er toch sprake is van een feitelijke, zij het geringe afname van het percentage slachtoffers van psychisch-fysiek geweld in de populatie. Gezien die trends, is het niet uit te sluiten dat de afname in het totaal aantal slachtoffers nog iets groter zou zijn geweest, als de vergelijking zich had kunnen uitstrekken tot alle categorieën die in de laatste monitor zijn opgenomen. De resultaten maken in ieder geval wel duidelijk, dat er van een toename van geweld gericht op medewerkers geen sprake is geweest in de afgelopen twee jaar. 68 Naast de vergelijking op steekproefniveau zijn ook de resultaten vergeleken van de 11 locaties die in de nul- en de vervolgmeting waren betrokken. De percentages voor die locaties komen overeen met die in Tabel 4.6 zijn vermeld. Een vergelijking van de overige locaties leverde eenzelfde beeld op. Dit wijst er in ieder geval op dat de effecten zoals ze hierboven zijn besproken, moeilijker zijn toe te schrijven aan de samenstelling van de steekproeven en dat er dus serieuzer rekening gehouden kan worden met een licht dalende trend in de agressie gericht op het personeel. EXPERTISECENTRUM

75 5Het veiligheidsgevoel Het veiligheidsgevoel als de subjectieve component van veiligheid, geeft aan hoe iemand zelf een situatie als veilig ervaart. Dat gevoel hoeft niet samen te vallen met de objectieve component, de betrokkenheid als slachtoffer bij een of meer incidenten.verschillende factoren zullen er op van invloed zijn. Dat kunnen gebeurtenissen in de samenleving zijn, incidenten die zich in een concrete situatie voor hebben gedaan of zich dreigen voor te doen, ervaringen hoe incidenten worden afgehandeld of het vertrouwen hoe problemen worden aangepakt, maar ook geruchten, overtrokken aandacht of omgekeerd: de doofpot. Een een-op-een-relatie met incidenten is dus niet noodzakelijk en ook niet te verwachten. Het veiligheidsgevoel is daarom een aspect op zich, dat zelf ook weer effect kan hebben op het werkplezier en het functioneren op school. Naast een basaal gevoel van veiligheid, kan dat gevoel in concrete situaties worden afgezwakt of worden versterkt door ervaringen die met die situaties zijn geassocieerd, bijvoorbeeld omdat men in die situatie bij een feitelijk incident betrokken is geweest, omdat van een situatie een bepaalde dreiging uitgaat, of omgekeerd omdat men weet dat er een goede controle op agressief gedrag plaatsvindt. Zo is door enkele medewerkers een samenscholing van cursisten bij de ingang van een gebouw, die daar al dan niet noodgedwongen hun sigaretje stonden te roken, als bedreigend ervaren.vanwege die invloed van ervaringen en inschattingen is het veiligheidsgevoel apart bevraagd voor een vijftal concrete situaties in en rond school. 69 In dit hoofdstuk worden eerst de resultaten betreffende het veiligheidsgevoel in de concrete situaties beschreven (paragraaf 5.1). Daarna wordt gekeken naar samenhang met factoren die ook in het vorige hoofdstuk zijn gebruikt om meer inzicht te krijgen in de problematiek (paragraaf 5.2). In die paragraaf komen ook verschillen in veiligheidsbeleving op de locaties aan de orde.vervolgens wordt nagegaan hoe de subjectieve en objectieve component van veiligheid met elkaar samenhangen (paragraaf 5.3).Ten slotte is nagegaan of het veiligheidsgevoel van medewerkers de afgelopen twee jaar is veranderd (paragraaf 5.4). MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

76 5.1 Het veiligheidsgevoel in en rond de school 70 EXPERTISECENTRUM Voor de operationalisering van het veiligheidsgevoel zijn een vijftal karakteristieke en goed te onderscheiden situaties in en rond school gekozen, namelijk: de klas of de lesruimte; de eigen werkruimte; de openbare ruimten in het gebouw, met name de gangen en de kantine; het plein en de (fietsen)stallingen/parkeerplaats op het schoolterrein; de directe omgeving van de school. Medewerkers is gevraagd hun gevoel van veiligheid op een 7-puntsschaal (zeer onveilig tot zeer veilig) aan te geven. Figuur 5.1 toont de resultaten, waarbij de schaal is teruggebracht tot vijf categorieën. De term onveilig wordt verder gebruikt zonder onderscheid tussen gradaties die wel in de schaal zijn te vinden en hetzelfde geldt voor de term veilig. De omschrijving van de middencategorie (niet veilig en niet onveilig) zal worden afgewisseld met omschrijvingen zoals minder op zijn gemak en niet echt op zijn gemak. Een snelle inspectie van Figuur 5.1 maakt meteen duidelijk dat de klas en de eigen werkruimte voor medewerkers veilige plekken zijn: zo n 94 à 95 procent van het personeel heeft aangegeven zich daar in het algemeen veilig te voelen. Door ongeveer 1 procent van de docenten is de klas toch als onveilig ervaren en een vergelijkbaar percentage is gevonden voor alle medewerkers als het gaat om de eigen werkplek. In totaal voelde 1,5 procent van alle medewerkers zich veelal in één van beide of in beide situaties onveilig. Onderscheiden naar OP en OOP zijn de percentages respectievelijk 1,3 en 1,9 procent. In beide situaties was het veiligheidsgevoel van leidinggevenden iets groter dan dat van het overige personeel.

77 Figuur 5.1: Gevoel van veiligheid in vijf situaties in en rond school (zeer) enigszins niet enigszins (zeer) veilig veilig (on) veilig onveilig onveilig totaal % % % % % aantal* in de klas 86,4 8,2 4,6 0,6 0,3 2872** Werkruimte 86,7 7,3 4,8 0,7 0, in gebouw 72,3 15,2 9,8 1,9 0, plein/stalling 68,0 15,9 12,1 2,9 1, Omgeving 68,5 14,7 12,9 2,7 1, * percentages zijn gebaseerd op het aantal respondenten dat de vragen heeft beantwoord; ** alleen resultaten onderwijsgevend personeel. 71 De openbare ruimten in het schoolgebouw (gangen en kantines) zijn in het algemeen als iets minder veilig ervaren dan de klas en de eigen werkplek (Paired samples T-test; p<0,01). Dat verschil is in Figuur 5.1 af te lezen aan het hogere percentage medewerkers dat zich daar onveilig voelde (zo n 2,5%) en het hogere percentage dat zich niet echt op zijn gemak voelde (zo n 10%). Het verschil in veiligheidsbeleving tussen OP en OOP strekt zich ook uit naar de openbare ruimten van de school.van het OOP voelde ruim 3 procent zich op die plekken onveilig en zo n 12 procent zich niet echt op zijn gemak, terwijl voor het OP die percentages uitkomen op respectievelijk ruim 2 en 9 procent. Het gevonden verschil tussen leidinggevend en uitvoerend personeel komt eveneens terug: van de leiding voelde MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

78 1,6 procent zich onveilig en 4,4 procent zich niet op zijn gemak tegenover respectievelijk 2,8 en 6,3 procent van het uitvoerend personeel. In de beleving van het personeel zijn het plein met de stallingen en de directe omgeving de minst veilige plaatsen, zonder dat overigens in zijn algemeenheid van onveilig gesproken kan worden. Bij circa 4 procent van het personeel riepen die situaties een gevoel van onveiligheid op en 12 à 13 procent voelde zich daar weliswaar niet onveilig, maar ook niet veilig. Als beide situaties bij elkaar worden genomen dan zijn die percentages respectievelijk 5,5 en 14. Gemiddeld genomen over alle locaties voelde ruim 80 procent zich op die plekken dus in het algemeen wel veilig. De uitkomsten voor het OP en het OOP waren voor beide situaties vergelijkbaar, maar voor het leidinggevend en uitvoerend personeel zijn dezelfde verschillen als hiervoor gevonden. 72 EXPERTISECENTRUM De bespreking tot nu toe geeft inzicht in het veiligheidsgevoel in de onderscheiden situaties, maar het totale percentage medewerkers dat zich in en rond school op een of meer plaatsen minder op zijn gemak of onveilig voelde, blijft daarmee onduidelijk. Daarom is ook een berekening gemaakt voor alle situaties tezamen. In totaal bleek zo n 6,5 procent van alle medewerkers zich vorig schooljaar in of rond de locatie op een of meer plekken onveilig gevoeld te hebben. Dat cijfer is voor het OP en het OOP hetzelfde, maar voor leidinggevenden was het iets lager dan voor het uitvoerend personeel (5,1% versus 6,9%). Het percentage medewerkers dat zich in een of meer situaties niet echt op zijn gemak voelde, komt hoger uit, namelijk op 20 procent. Relatief meer medewerkers van het OOP dan van het OP voelden zich minder op hun gemak: 23 procent versus 18 procent. Het verschil tussen leiding en niet-leiding ligt in dezelfde orde van grootte (16,3 versus 20,6%). Deze cijfers betekenen niet dat zo n 6,5 procent van de medewerkers voortdurend met een gevoel van onveiligheid rondloopt, maar wel dat rond 6,5 procent van de medewerkers, afhankelijk van de situatie waarin ze zich bevinden, een meer of minder sterk gevoel van onveiligheid ervaart. Het hoeft geen betoog dat het werkplezier en de kwaliteit van het werk daarmee onder druk kunnen komen te staan en dat verzuim of ziekte het gevolg kunnen zijn, met name als die gevoelens aan blijven houden of versterkt worden.

79 5.2 Verschillen in veiligheidsgevoel nader bekeken De vraag is of er naast de functiekenmerken en factoren die al in relatie met het veiligheidsgevoel zijn bekeken, andere factoren samenhangen met of bijdragen aan dat gevoel van (on)veiligheid. Daartoe zijn analyses uitgevoerd met dezelfde kenmerken waar in het vorige hoofdstuk ook naar is gekeken. De samenhang is berekend voor alle vijf situaties bij elkaar, voor de combinatie van klas en eigen werkplek, de openbare ruimten in de school en voor de combinatie van het schoolterrein en de directe omgeving. De twee percentages voor de gecombineerde situaties (onveilig en niet op zijn gemak) mogen niet bij elkaar worden opgeteld, omdat iemand zich in één van de beide situaties onveilig kan voelen en in de andere situatie minder op zijn gemak. Dat geldt uiteraard ook voor de combinatie van de vijf situaties.voor de vijf situaties tezamen is wel een totaalpercentage berekend, waarbij uiteraard met de overlap tussen beide categorieën rekening is gehouden. 73 MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

80 74 EXPERTISECENTRUM Alle situaties Klas Openbare Schoolplein Werkplek ruimten Omgeving Totaal Totaal OV NG OV NG OV NG OV NG Geslacht aantal %,** % %,** % % % % % %,** man ,8 6,0 16,6 1,7 5,0 2,6 8,9 5,0 13,1 vrouw ,6 7,3 22,9 1,3 6,6 2,7 10,6 5,9 18,1 Leeftijd aantal %,**L % %,**L % % % % % %,** 25 jaar ,7 9,3 20,7 1,5 4,4 5,1 7,4 8,0 16, jaar ,9 6,9 24,9 1,6 6,3 3,5 10,5 5,2 19, jaar ,4 6,8 19,8 1,4 5,9 2,4 10,0 5,3 16, jaar ,2 6,2 18,9 1,4 5,9 2,3 9,6 5,3 15,1 55 jaar ,4 6,0 16,8 1,8 4,6 2,1 9,5 4,7 14,7 Werkt op locatie aantal % % % % % % % %,* % 0,5-1 jaar ,5 10,2 25,4 0,7 6,8 2,8 9,7 9,0 19,7 1-2 jaar ,5 6,7 18,7 1,8 6,4 2,4 9,8 5,4 15,5 2-4 jaar ,1 6,0 19,9 1,6 5,5 1,9 9,0 5,2 16,2 > 4 jaar ,8 6,4 19,5 1,5 5,9 2,8 10,0 5,1 15,8 Aanwezigheid aantal %,* % %,* % % % % % %,** 0,5-2 dagen ,4 5,8 21,0 1,8 6,8 2,0 11,1 5,3 18,5 2-4 dagen ,6 7,4 21,9 1,7 6,7 2,9 10,2 6,0 18,1 4-5 dagen ,6 6,2 18,5 1,4 5,3 2,6 9,1 5,3 14,3 Contact cursisten aantal % % % % %,**L % % % % niet/nauwelijks ,5 4,6 19,6 0,9 3,9 1,7 9,1 3,6 15,4 paar keer/week ,0 6,6 20,6 1,8 4,8 2,5 9,6 6,0 16,1 dagelijks ,0 7,0 19,7 1,6 6,7 2,8 10,0 5,6 16,2 Geeft les op aantal % % % % % % % % % niveau 1-2 (+ 3-4) ,0 6,7 17,7 1,7 6,1 2,8 8,0 5,8 14,5 alleen niveau ,8 6,3 18,3 0,9 5,3 2,0 9,6 5,4 15,1 4 Grote steden aantal %,** %,** %,** % % % % %,** %,** Ja ,2 9,3 23,2 1,6 6,6 3,0 10,6 8,3 19,9 Nee ,8 5,8 18,9 1,5 5,7 2,5 9,6 4,5 15,0 Omvang locatie aantal %,**L %,** %,**L % %,* % %,**L %,** %,**L < 500 cursisten ,6 6,2 13,4 1,6 4,0 2,1 6,1 5,4 10, cursisten ,7 5,8 17,4 2,0 5,3 2,8 9,0 5,0 14, cursisten ,6 4,8 19,2 1,0 5,8 1,6 7,5 3,7 14, cursisten ,6 6,8 21,1 2,0 3, ,6 5,0 16,8 > 2000 cursisten ,8 9,2 23,7 1,6 7,6 3,2 12,5 7,5 19,1 Totaal ,3 6,6 19,9 1,5 6,0 2,6 9,8 5,4 16,1 * = statistisch significant met p < 0,05; ** = statistisch significant met p < 0,01 L = statistisch significant voor een lineair verband Tabel 5.1: Medewerkers die zich onveilig voelen (OV) of niet echt op hun gemak (NG) Percentages voor alle situaties, klas/werkplek, openbare ruimten en terrein/omgeving

81 5.2.1 Factoren die samenhangen met het veiligheidsgevoel Inspectie van Tabel 5.1 maakt duidelijk dat slechts enkele kenmerken echt samenhangen met één of beide categorieën van het (on)veiligheidsgevoel, met name alleen nog voor de twee situaties buiten het schoolgebouw. PERSOONSKENMERKEN Vrouwelijke medewerkers voelden zich relatief iets vaker onveilig en met name minder op hun gemak dan mannen (onveilig: 7 versus 6%; minder op hun gemak: 26 versus 19%). Het verschil komt het sterkst tot uiting in de twee situaties buiten de schoolgebouwen. Er valt ook een leeftijdseffect op te merken: oudere medewerkers voelden zich minder vaak onveilig of minder vaak niet op hun gemak dan jongere medewerkers. Het leeftijdseffect blijkt echter volledig verklaard te kunnen worden door het geslacht en de functie (al dan leidinggevend) van medewerkers. Met de toename van de leeftijd verschuift de verhouding man/vrouw steeds meer ten gunste van het aantal mannen en hetzelfde gebeurt in de verhouding leidinggevend en uitvoerend personeel. De verhouding man/vrouw die bij jonge medewerkers nog 40:60 is, is in de leeftijdsgroep boven de 55 omgedraaid (60:40) en in een bijna vergelijkbare leeftijdsrange vervijfvoudigt het percentage leidinggevenden van 4 naar 20 procent. Omdat mannen en leidinggevenden zich in het algemeen iets veiliger voelden dan vrouwen en medewerkers in een uitvoerende functie, werkt dat verschil via de geconstateerde verschuivingen door in de leeftijd. De leeftijd zelf is daarmee in dit verband van minder belang. 75 VERDERE FUNCTIEKENMERKEN Het aantal jaren dat medewerkers op eenzelfde locatie werken, lijkt geen invloed te hebben op het gevoel van veiligheid. De resultaten in Tabel 5.1 doen anders vermoeden. Van degenen die één jaar of korter op een locatie werkten, voelden verhoudingsgewijs meer medewerkers zich onveilig of minder op hun gemak, met name buiten het gebouw, dan personeelsleden die langer op de locatie werkten. Zoals dat hiervoor al ter sprake is geweest, betreft het hier een steekproefprobleem. De groep die relatief kort op de locatie werkte, kende namelijk een oververtegenwoordiging uit de vier grote steden en die factor is, zoals in Tabel 5.1 ook is te zien, van invloed op het veiligheidsgevoel buiten de gebouwen. De drie andere functiekenmerken, de aanwezigheid per week op de locatie, het contact met cursisten en het niveau waarop lesgegeven wordt (alleen docenten), hangen niet of nauwelijks samen met het veiligheidsgevoel van medewerkers. Het geringere percentage MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

82 dat is gevonden voor medewerkers die de hele week aanwezig zijn, verdwijnt na controle voor andere factoren. De samenhang tussen het contact met cursisten en het zich minder op zijn gemak voelen in de openbare ruimten blijft wel overeind en dat is ook aannemelijk. Medewerkers, veelal in een ondersteunende functie, die weinig met cursisten te maken krijgen, hebben hun werkruimten vermoedelijk ergens in het gebouw waar weinig cursisten komen. Met de dreiging die kan uitgaan van drommen cursisten, zoals dat door diverse medewerkers is aangegeven, zullen zij niet snel geconfronteerd worden. Ook het feit dat zo n deel van het gebouw een meer gesloten karakter heeft, kan eraan bijdragen. Gegeven de verschillen in het aantal slachtoffers van ongewenst gedrag tussen docenten die lesgeven aan cursisten op niveau 1 en 2 en docenten die dat alleen aan cursisten op niveau 3 en 4 doen, zouden ook verschillen in het gevoel van veiligheid te verwachten zijn. Die verschillen zijn er ook wel en gaan ook in de verwachte richting, maar ze zijn toch te gering om er verdere aandacht aan te schenken. 76 EXPERTISECENTRUM LOCATIEKENMERKEN In Tabel 5.1 is te zien, dat de plaats van de locatie en de omvang van de locatie beide samenhangen met de veiligheidsbeleving van medewerkers.wat betreft de plaats van vestiging, in of buiten de vier grote steden, blijken alleen de situaties buiten het schoolgebouw de onderscheidende factor. Op locaties in de vier grote steden voelden bijna twee keer zoveel medewerkers zich in de twee situaties buiten de school onveilig (8,3% versus 4,5% elders) en waren er ook beduidend meer medewerkers die zich daar minder op hun gemak voelden (20% versus 15% elders). Als naar de twee situaties afzonderlijk wordt gekeken, dan blijken de effecten het grootst voor de directe omgeving, dus net buiten de schoolpoort. Ruim15 procent van de medewerkers voelde zich daar niet op zijn gemak (elders: 12%) en bijna 7 procent voelde zich daar veelal onveilig (elders: 3%). Externe factoren lijken de BVE-instellingen in de vier grote steden gemiddeld genomen dus meer parten te spelen dan instellingen buiten die steden. Ook in de vorige rapportage is dat geconstateerd. De omvang van de school bleek niet of nauwelijks samen te hangen met objectieve maten voor geweld (zie hoofdstuk 4). Die factor blijkt wel een rol te spelen als het gaat om het veiligheidsgevoel van medewerkers. Het percentage medewerkers dat zich in een of meer situaties op en rond school onveilig en/of minder op zijn gemak voelde, loopt namelijk systematisch op van zo n 17 procent in scholen met ten hoogste 500 cursisten naar ongeveer 27 procent in scholen met 2000 of meer cursisten. Diezelfde systematische

83 trend is waar te nemen voor de afzonderlijke situaties (onveilig en minder op zijn gemak), alsook voor de meeste situaties. De enige plekken waar die trend, althans voor zover het gaat om het gevoel van onveiligheid, niet gevonden wordt, zijn de klas en de eigen werkruimten van medewerkers. Die uitkomst lijkt een weerspiegeling van de klacht die doorklonk in nogal wat opmerkingen van medewerkers over de schaalvergroting van het beroepsonderwijs, de daarmee gepaard gaande massaliteit en anonimiteit en de afname van het verantwoordelijkheidsgevoel en de controle op elkaars gedrag en dat van cursisten Verschillen tussen locaties Voor de 32 locaties die in het vorige hoofdstuk zijn gebruikt (een respons van 40 procent of meer en tenminste 50 respondenten) worden ook hier de verschillen in veiligheidsbeleving beschreven. Dat wordt gedaan voor alle situaties (Figuur 5.2), voor de situaties afzonderlijk (klas en werkruimte bijeen genomen) en voor het totaal van de situaties in school en op het terrein, dus minus de schoolomgeving (Tabel 5.2).Voor elke locatie zijn steeds twee percentages berekend: 1) het percentage medewerkers dat zich onveilig voelde en 2) het percentage dat zich onveilig voelde plus het percentage dat zich niet op zijn gemak voelde (niet veilig, maar ook niet onveilig).vervolgens zijn de 32 locaties gerangschikt op het gecombineerde percentage voor alle situaties. 77 Figuur 5.2: Kwartielverdeling 32 locaties naar veiligheidsgevoel: gemiddelden per kwartiel MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

84 De veiligheidsbeleving van het personeel blijkt enorm te verschillen op de diverse locaties, zoals een blik op Figuur 5.2 meteen duidelijk maakt. Op de 8 locaties in het eerste kwartiel voelde gemiddeld genomen minder dan 4 procent van de medewerkers zich in of rond de school onveilig en met de categorie minder op zijn gemak erbij is dat gemiddeld zo n 10 procent van alle medewerkers. De beide percentages lopen naar het vierde kwartiel toe nagenoeg lineair op met een gemiddelde stijging van ongeveer 2 procent voor het gevoel van onveiligheid en van zo n 8 procent voor de combinatie van onveilig en minder op zijn gemak. Dat betekent dat op een kwart van de locaties (vierde kwartiel) gemiddeld rond de 10 procent van de medewerkers zich in een of meer situaties op en rond school onveilig voelde en met de categorie minder op zijn gemak erbij komt dat zelfs uit op 35 procent van alle medewerkers, dat is dus ruim een op de drie totaal klas/ gangen/ plein/ directe 78 EXPERTISECENTRUM school(plein) werkplek kantine stalling omgeving OV OV+NG OV OV+NG OV OV+NG OV OV+NG OV OV+NG Kwartielen locaties % % % % % % % % % % 1-ste kwartiel 8 2,7 9,0 0,5 3,6 1,1 5,7 1,8 7,4 2,1 7,5 2-de kwartiel 8 5,1 15,5 1,8 4,8 2,8 8,0 3,6 12,8 2,3 12,4 3-de kwartiel 8 5,4 22,1 1,6 9,2 2,5 13,9 4,8 18,8 4,0 18,9 4-de kwartiel 8 8,7 32,0 2,0 12,1 4,3 23,2 6,5 26,3 4,8 25,4 Tabel 5.2: Kwartielverdeling 32 locaties van percentage onveilig (OV) en de combinatie onveilig niet op zijn gemak (OV+NG) voor alle situaties in school + schoolterrein (1), plein, klas/werkplek (2), gang/kantine (3), plein/stalling (4) en directe omgeving (5) Tabel 5.2 toont dat de verschillen zoals die zich in Figuur 5.2 aftekenden voor alle situaties tezamen, ook gelden voor de afzonderlijke situaties. Kolom 1 toont de geaggregeerde resultaten voor alle situaties binnen de school en het schoolterrein, maar minus de directe schoolomgeving. De percentages verschillen daarom in lichte mate van die in Figuur 5.2. Het eerste dat opvalt, is dat de totale percentages voor alle situaties binnen school en het terrein (kolom 1) weliswaar iets lager uitvallen dan in Figuur 5.2, maar minder dan wellicht

85 verwacht. Dat wijst op de grote overlap tussen de situatie op het plein/stalling en de situatie in de directe omgeving van de school.veel medewerkers die zich op het plein onveilig of minder op hun gemak voelden, waren dat ook direct buiten de poort. Een vergelijking van kolom 4 en 5 maakt dat ook duidelijk. Verder valt op dat de uitkomsten van de afzonderlijke situaties een redelijk goede weerspiegeling zijn van de kwartielverdeling zoals die is berekend op basis van alle situaties en zoals gepresenteerd in Figuur 5.2.Verschillen tussen de kwartielen in de klas/werkruimte komen versterkt terug in de overige situaties. Als van de klas naar de situatie op het plein en de stalling wordt gegaan, dan stijgt het percentage medewerkers dat zich onveilig voelde in het eerste kwartiel met gemiddeld minder dan 1,5 procent (van 0,5 naar 1,8%), terwijl in het vierde kwartiel de toename het drievoudige is (4,5%; van 2,0 naar 6,5% procent).voor het gezamenlijk percentage van onveilig en niet echt op zijn gemak is het verschil nog groter: de stijging met circa 4 procent in het eerste kwartiel komt in het vierde kwartiel uit op 14 procent. Deze resultaten wijzen op een redelijke samenhang tussen de uitkomsten voor de diverse situaties. Locaties waar zich relatief veel medewerkers buiten het gebouw of in de directe omgeving onveilig of minder op hun gemak voelen, kampen eveneens met een groter veiligheidsprobleem binnen het gebouw. De grotere problematiek buiten het gebouw kan dus niet alleen op externe factoren of factoren die alleen buiten de gebouwen werkzaam zijn, worden geschoven.vermoedelijk dat bij een minder gecontroleerde of minder controleerbare situatie buiten de gebouwen de problemen zich van binnen naar buiten zullen verplaatsen, in ieder geval in de beleving van de medewerkers Samenhang tussen veiligheidsgevoel en ongewenst gedrag Diverse factoren hebben invloed op het gevoel van veiligheid van medewerkers, zo bleek hierboven. Een factor waarvan sowieso invloed uit zal gaan, is de directe betrokkenheid bij incidenten. Omdat het ene incident het andere niet is en het tijdsperspectief ook van belang is, worden incidenten naar een aantal kenmerken onderscheiden, namelijk de aard van het ongewenste gedrag, de factor tijd (hoe lang het geleden is dat een incident plaatsvond) en de ernst van het incident in termen van gevolgen voor het slachtoffer. MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

86 5.3.1 De samenhang tussen het veiligheidsgevoel en incidenten VEILIGHEIDSGEVOEL EN DE AARD EN HISTORIE VAN INCIDENTEN Om de samenhang na te kunnen gaan tussen enerzijds de aard van het ongewenste gedrag en de factor tijd en anderzijds het veiligheidsgevoel, zijn beide aspecten gecombineerd. Wat betreft de aard van het geweld is onderscheid gemaakt in materieel, verbaal en psychisch-fysiek geweld.wat betreft de factor tijd is scheiding gemaakt tussen incidenten die vóór het schooljaar plaatsvonden, maar niet langer dan één jaar geleden en incidenten in de periode tussen de zomer- en de kerstvakantie van dat schooljaar. De combinatie van die twee aspecten levert tien categorieën op die in de inzet hieronder zijn opgenomen. Als een slachtoffer in meer categorieën tegelijk viel, is hij geplaatst in de hoogste van de betreffende categorieën volgens bovenstaande rangordening. Een uitzondering is gemaakt voor de categorieën 6 en 7. Het resultaat voor alle situaties tezamen is te zien in Figuur 5.3, voor de afzonderlijke situaties in Tabel Incidenten ingedeeld naar aard en naar tijd 1 geen slachtoffer van psychisch-fysiek en/of materieel geweld, noch in de eerste vier maanden van het schooljaar, noch in de periode ervoor geen gw EXPERTISECENTRUM 2 materieel geweld in periode vóór het schooljaar verbaal geweld in periode vóór het schooljaar psychisch-fysiek geweld in periode vóór het schooljaar materieel en psychisch-fysiek geweld vóór het schooljaar materieel geweld in eerste vier maanden van het schooljaar 7 verbaal geweld in eerste vier maanden van het schooljaar eerder m-gw eerder v-gw eerder pf-gw eerder m-gw+pf-gw m-gw v-gw 8 materieel geweld in eerste vier maanden van het schooljaar en van psychischfysiek geweld vóór schooljaar psychisch-fysiek geweld in eerste vier maanden van het schooljaar 10 materieel en psychisch-fysiek geweld in eerste vier maanden m-gw+eerder pf-gw pf-gw m-gw+pf-gw Dat de directe betrokkenheid bij ongewenst gedrag sterke invloed heeft op het gevoel van veiligheid, maakt een blik op Figuur 5.3 snel duidelijk. Het percentage medewerkers dat zich op of rond school in een of meer van de situaties onveilig voelde, loopt op van 3 procent bij medewerkers die niet zelf met agressie te maken hadden naar 32 procent in

87 de groep die tussen de zomer- en kerstvakantie werd geconfronteerd met materieel én psychisch-fysiek geweld. Inclusief het percentage dat zich minder op zijn gemak voelde, komt de stijging uit op 50 procent (van 14 naar 65%). 81 Figuur 5.3: Onveiligheidsgevoel onderscheiden naar ervaringen met ongewenst gedrag De aard van het geweld en de tijdsfactor spelen elk een eigen rol. Psychisch-fysieke agressie heeft een grotere invloed op het veiligheidsgevoel dan materieel en verbaal geweld. De grootste invloed gaat uit van psychisch-fysiek geweld in combinatie met materieel of verbaal geweld. Dat blijkt zowel uit een vergelijking van typen geweld voor het schooljaar alsook in de periode tussen de zomer- en de kerstvakantie. De invloed van de tijdsfactor wordt zichtbaar als de resultaten voor hetzelfde soort geweld (of combinaties van geweld) worden vergeleken tussen de periode voor het schooljaar en de eerste vier maanden van dat schooljaar. Enerzijds blijkt eruit dat incidenten uit het verleden nog tamelijk lang kunnen doorwerken, anderzijds geven ze aan dat het gevoel van onveiligheid het sterkst wordt beïnvloed door recente ervaringen met geweld. MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

88 Relevant om nog aan te stippen is het effect van de combinatie van psychisch-fysiek en materieel geweld. Die categorie telt verreweg het hoogste percentage medewerkers dat zich onveilig voelde: bijna een op de drie slachtoffers voelde zich in een of meer situaties onveilig. Als degenen worden meegerekend die zich niet echt op hun gemak voelden, gaat het zelfs om twee op de drie slachtoffers uit die groep. Dat versterkte effect is er ook als na eerdere ervaringen van psychisch-fysieke agressie iemand tussen de zomer- en kerstvakantie opnieuw slachtoffer werd van materieel geweld. Dat wijst erop dat nieuwe confrontaties met geweld sluimerende gevoelens weer oproepen en versterken. Dat effect is eveneens te zien bij de combinatie van verbaal en psychisch-fysiek geweld Slachtoffer totaal klas/ gangen/ plein/ directe ongewenst school(plein) werkplek kantine stalling omgeving gedrag Totaal OV OV+NG OV OV+NG OV OV+NG OV OV+NG OV OV+NG aantal % % % % % % % % % % 82 EXPERTISECENTRUM 1 geen slachtoffer ,0 12,0 0,3 3,7 0,7 7,5 1,6 10,0 1,6 11,0 2 eerder m-gw 243 1,2 14,8 0,4 4,1 0,4 6,6 0,8 12,8 2,5 14,3 3 eerder v-gw 625 2,6 15,2 0,3 4,6 1,4 8,8 1,9 13,3 2,1 13,3 4 eerder pf-gw 251 6,0 21,9 1,2 7,2 2,4 13,3 4,8 18,5 4,4 19,4 5 eerder m-gw+pf-gw 119 4,2 20,2 1,7 9,2 3,4 16,0 2,6 13,7 5,9 16,9 6 m-gw 226 8,0 21,7 4,0 9,8 3,1 13,3 5,9 18,6 6,6 20,8 7 v-gw 702 8,6 26,2 2,4 10,1 3,9 17,7 6,7 22,4 6,0 24,0 8 m-gw+eerder pf-gw 73 12,3 31,5 2,7 15,1 8,2 24,7 11,0 26,0 8,2 27,4 9 pf-gw ,9 45,6 8,2 23,1 10,1 31,1 14,0 36,8 10,5 31,0 10 pf-gw + m-gw 66 27,3 62,1 6,3 26,6 21,2 48,5 18,2 50,0 18,2 48,5 Gemiddeld ,2 19,2 1,5 7,3 2,6 12,4 4,0 16,1 3,8 16,7 Tabel 5.3: Onveiligheidsgevoel (OV) combinatie onveilig niet op zijn gemak (OV+NG) onderscheiden naar (eerdere) ervaringen met ongewenst gedrag voor totaal school (1), klas/werkplek (2), gang/kantine (3), plein/stalling (4) en omgeving (5)

89 In Tabel 5.3 zijn in grote lijnen de hiervoor besproken punten te herkennen. Het is toch nuttig om nog op enkele resultaten te wijzen. Allereerst kan worden opgemerkt dat de klas en de eigen werkruimte als een veilig situatie is ervaren door vrijwel alle medewerkers die geen slachtoffer waren geweest van agressie op of rond school of die in het verleden alleen met relatief minder ingrijpende vormen van geweld te maken hadden gehad. Naarmate de afstand tot de klas en eigen werkruimte groter wordt, neemt het percentage medewerkers dat zich minder op zijn gemak voelde toe, maar het percentage dat zich onveilig voelde nauwelijks. Wordt vervolgens naar de onderkant van de tabel gekeken, dan blijkt dat medewerkers die tussen de zomer- en de kerstvakantie met psychisch-fysiek geweld te maken kregen, zich aanzienlijk vaker onveilig voelden. Dat geldt al voor de klas en de eigen werkruimte, maar in nog hogere mate voor alle situaties buiten die relatief veilige plekken.van degenen die alleen slachtoffer waren van psychisch-fysiek geweld, voelde ruim een op de tien zich onveilig in een of enkele van die situaties en dat telt op tot een op de drie als ook de groep meegerekend wordt die zich daar niet echt op zijn gemak voelde. In de groep die naast psychisch-fysiek geweld ook nog met materieel geweld was geconfronteerd, liggen die cijfers nog hoger, respectievelijk een op de vijf voelde zich onveilig en een op de twee onveilig en/of niet echt op zijn gemak. 83 VEILIGHEIDSGEVOEL EN DE ERNST VAN PSYCHISCH-FYSIEK GEWELD In hoofdstuk 4 bleek dat de gevolgen van psychisch-fysieke agressie die slachtoffers ervaren sterk uiteen kunnen lopen, van weinig last tot het willen stoppen met het werk. Voor elke categorie is het percentage medewerkers berekend dat zich in een of meer situaties op en rond school onveilig en/of zich niet echt op hun gemak voelde. Figuur 5.4 toont de resultaten. MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

90 Figuur 5.4: Gevoel van veiligheid in vijf situaties in en rond school groepen onderscheiden naar de gevolgen van psychisch-fysiek geweld 84 EXPERTISECENTRUM Van de medewerkers die in de eerste vier schoolmaanden van slachtoffer waren geweest van psychisch-fysiek geweld, voelde de helft zich in een of meer situaties onveilig en/of minder op zijn gemak. Beperkt tot het gevoel van onveiligheid gaat het om een kwart van de slachtoffers. In Figuur 5.4 is te zien dat de ernst van de incidenten mede bepalend is of zich bij de slachtoffers een gevoel van onveiligheid ontwikkelt.van de medewerkers die naar eigen zeggen weinig last hadden ondervonden van de agressie voelde 11 procent zich onveilig, terwijl nog eens een kwart zich minder op zijn gemak voelde. Die percentages lopen op naar respectievelijk 37 en bijna 70 procent bij medewerkers die zich als gevolg van een incident ziek hadden willen melden, dat hadden gedaan of die met hun werk hadden willen stoppen. In die groep slachtoffers voelde zelfs een op de vijf zich in relatief veilige situaties (de klas en/of de eigen werkruimte) onveilig. Deze resultaten maken duidelijk dat niet elk incident meteen bij iedereen een gevoel van onveiligheid oproept, maar dat de kans daarop wel toeneemt, naarmate incidenten een ernstiger karakter krijgen en/of iemand frequenter met ongewenst gedrag te maken krijgt. Persoonlijke factoren, zoals emotionele stabiliteit, zullen zeker een rol spelen bij de vraag waarom de ene medewerker na een incident wel sterke gevoelens van onveiligheid ontwikkelt en een andere medewerker niet. Daarnaast zal ook de opvang binnen de

91 instelling van invloed zijn, zoals de aanwezigheid en bereikbaarheid van een contact- of vertrouwenspersoon, de mate waarin iemand zich door het management en collega s weet gesteund, de wijze waarop de school een incident afhandelt, maar ook de wetenschap dat de school maatregelen neemt of heeft genomen, waardoor de kans op herhaling wordt verkleind. Een vergelijking van het veiligheidsgevoel bij slachtoffers die een incident op school hadden gemeld en waarop al dan niet door de school werd gereageerd laat de invloed van die factor zien.tabel 5.4 toont het effect op het veiligheidsgevoel voor de situatie buiten de school (plein en de stalling). niet veilig (on) veilig onveilig Reactie vanuit school % % % geen reactie reactie reactie bevredigend reactie deels bevredigend reactie niet bevredigend Tabel 5.4: Reactie op melding en het veiligheidsgevoel buiten het schoolgebouw 85 Ruim de helft van slachtoffers die psychisch-fysiek geweld op school hadden gemeld, gaf aan dat de school met hun melding ook iets had gedaan. Het veiligheidsgevoel is in die groep ook duidelijk groter: driekwart voelde zich buiten het gebouw veilig tegenover minder dan tweederde van de groep die niets meer van school had vernomen, terwijl ook het percentage dat zich onveilig voelde de helft lager lag (7 versus 14%). Als vanuit de school wordt gereageerd, dan is de wijze waarop het incident verder wordt afgehandeld van invloed op het veiligheidsgevoel van medewerkers. Een bevredigende reactie, zoals ervaren door de slachtoffers, leidt ertoe dat een slachtoffer zich eerder veilig blijft voelen: 82 procent van die groep voelde zich veilig en 4 procent onveilig. Een deels bevredigende reactie levert nog altijd een gunstiger effect op dan geen reactie, maar dat geldt niet voor een reactie die door het slachtoffer als totaal inadequaat wordt ervaren.vergeleken met geen reactie daalt het percentage dat zich veilig voelt nog verder en stijgt het percentage dat zich onveilig voelt. MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

92 5.3.2 Veiligheidsgevoelens en de mate van geweld op locaties De directe betrokkenheid bij incidenten is van invloed op het gevoel van veiligheid bij medewerkers. Uit de nulmeting (Neuvel, 2003) komen aanwijzingen dat daarnaast ook de mate van agressie op een locatie, onafhankelijk of men slachtoffer is of niet, een rol speelt. Die samenhang is in dit onderzoek verder onderzocht door a) bij alle medewerkers de samenhang na te gaan van het veiligheidsgevoel met het beeld dat zij hebben van trends in het geweld op hun eigen locatie en b) door bij slachtoffers en niet-slachtoffers apart de samenhang te bepalen met de mate van feitelijk geweld op een locatie. 86 EXPERTISECENTRUM VEILIGHEIDSGEVOEL EN BEELDVORMING VAN HET GEWELD OP DE LOCATIE Aan medewerkers is gevraagd om voor de onderscheiden vormen van materieel en psychisch-fysiek geweld aan te geven of daarin naar hun idee de afgelopen jaren veranderingen waren opgetreden. Dat kon worden aangegeven op een 4-puntsschaal, lopend van iets afgenomen naar sterk toegenomen met als vijfde categorie weet ik niet. Eerder is in hoofdstuk 4 al aangegeven dat, afhankelijk van het soort geweld, een groot deel van de medewerkers die vraag niet kon beantwoorden. Met uitsluiting van de categorie weet ik niet is voor alle medewerkers een gemiddeld oordeel voor de diverse vormen van agressie berekend en dat is vervolgens afgerond naar een van de vier schaalwaarden. Degenen die op alle beantwoorde vragen weet ik niet hadden ingevuld, kregen als gemiddelde waarde een 5 (categorie weet ik niet ) toegekend. Figuur 5.5 toont het resultaat.

93 Figuur 5.5: Gevoel van veiligheid onderscheiden naar de beeldvorming van agressie op de locatie Van de medewerkers die geen idee hadden hoe het geweld zich de afgelopen jaren op de locatie had ontwikkeld, liep 3 procent rond met een gevoel van onveiligheid en nog eens 14 procent voelde zich niet echt op zijn gemak in een of meer situatie in en rond school. Datzelfde resultaat is te zien voor de groep die het gevoel had dat het geweld op de locatie de afgelopen iets minder was geworden. Bij medewerkers die dachten dat het geweld gemiddeld genomen hetzelfde was gebleven, stijgen die percentages iets en die trend zet zich versterkt door bij medewerkers die meenden dat het geweld wel was toegenomen. In de groep die dacht dat de laatste tijd zich veel meer geweld op hun locatie voordeed, voelde 17 procent zich in een of meer situaties onveilig en nog eens ruim een kwart voelde zich minder op zijn gemak. Dat de beeldvorming een factor op zich is met een duidelijke invloed op de gevoelens van veiligheid lijkt dus duidelijk. Gemiddeld was er immers, zoals in het vorige hoofdstuk bleek, sprake van een afname in het materiële geweld en een stabilisering of ook een lichte afname in het psychisch-fysiek geweld. Omdat eenzelfde trend bij de cursisten is gevonden, is het niet mogelijk dat beeldvorming van die medewerkers berust op een feitelijke toename bij cursisten. 87 De beeldvorming van geweld op een locatie is dus een zelfstandige factor die kan bijdragen dat medewerkers zich meer of minder veilig voelen. Omdat meer mensen MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

94 eerder geneigd lijken tot een wat pessimistische beeldvorming, lijkt het van belang op geregelde tijden de feitelijke ontwikkelingen aan medewerkers en cursisten bekend te maken. Uiteraard kan dat alleen, als ook op gezette tijden objectieve informatie over het geweld op de locatie wordt verzameld. VEILIGHEIDSGEVOEL EN FEITELIJK GEWELD OP DE LOCATIE Op locaties waar relatief veel incidenten plaatsvinden, zal het gevoel van onveiligheid groter zijn. Die stelling zal door de meesten worden onderschreven. Het gevonden verband tussen de betrokkenheid bij ongewenst gedrag en het veiligheidsgevoel wijst ook in die richting, evenals de in de vorige paragraaf gevonden samenhang met de beeldvorming over geweld. 88 EXPERTISECENTRUM Om het verband tussen de mate van geweld en het veiligheidsgevoel verder na te kunnen gaan zijn dezelfde 32 locaties, die hiervoor steeds zijn gebruikt voor analyses op locatieniveau, ingedeeld in vier kwartielen. Dat is gedaan op basis van het percentage slachtoffers van zowel psychisch-fysiek als verbaal geweld. Omdat, zoals hiervoor bleek, de invloed van incidenten over een langere periode doorwerkt, zijn naast de slachtoffers uit de periode september tot en met december van het schooljaar ook de slachtoffers meegenomen die in het hele laatste jaar voorafgaand aan de meting te maken hadden gehad met die vormen van ongewenst gedrag. Gezien de vraagstelling in de monitor was dat alleen mogelijk voor medewerkers die ten hoogste ongeveer een jaar op de locatie werkten. Die indeling levert een spreiding in het percentage slachtoffers op van 13 procent in het eerste kwartiel (de 8 locaties met de minste problemen) naar ongeveer 38 procent in het vierde kwartiel (de 8 locaties met de meeste problemen). Vervolgens is per locatie voor drie situaties het percentage medewerkers berekend dat zich onveilig voelde alsook het percentage dat zich onveilig en/of niet echt op zijn gemak voelde. Dat is apart gebeurd voor slachtoffers en niet-slachtoffers. De betreffende situaties zijn: a) de gangen en de kantines (Oruimten), b) alle situaties binnen het terrein van de school, dus van de klas en de eigen werkruimte tot het plein en de stalling (school) en c) alle situaties op en in de directe omgeving van de school (totaal).ten slotte zijn de gemiddelde percentages voor de vier kwartielen berekend. Figuur 5.6 toont het resultaat voor de slachtoffers en Figuur 5.7 voor de niet-slachtoffers. Eerst wordt het resultaat van de slachtoffers van psychisch-fysiek en verbaal geweld besproken. Als de mate van geweld op een locatie geen extra invloed zou hebben op het veiligheidsgevoel van de slachtoffers op een locatie, dan is te verwachten dat in alle vier

95 de kwartielen het gemiddelde percentage dat zich onveilig voelde gelijk is. En dat geldt ook voor het percentage waarin degenen zijn opgenomen die zich minder op hun gemak voelden. Figuur 5.6 maakt duidelijk dat die hypothese niet te handhaven is. In het derde en vierde kwartiel is het percentage slachtoffers dat zich onveilig voelde hoger dan in het eerste en tweede kwartiel. Het verschil in de drie situaties is steeds zo n 5 à 6 procent. Een vergelijkbaar effect doet zich voor in de rechterkant van Figuur 5.6, waar de percentages verwijzen naar degenen die zich onveilig voelden plus degenen zich minder op hun gemak voelden. Ook hier zijn de percentages in het derde en vierde kwartiel steeds hoger dan in het eerste en tweede kwartiel. Een alternatieve verklaring voor het effect zou kunnen zijn, dat op locaties met meer geweld er ook disproportioneel meer slachtoffers zijn met ernstige gevolgen. Maar dat is niet het geval, zoals hiervoor is gebleken (zie paragraaf 4.2.4). 89 Figuur 5.6: Gemiddeld veiligheidsgevoel op locaties ingedeeld naar het percentage slachtoffers van psychisch-fysiek en verbaal geweld in het laatste jaar MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

96 90 Figuur 5.7: Gemiddeld veiligheidsgevoel op locaties ingedeeld naar het percentage slachtoffers van psychisch-fysiek en verbaal geweld in het laatste jaar EXPERTISECENTRUM Dezelfde gedachtegang als bij de slachtoffers is ook van toepassing op de niet-slachtoffers Als de mate van geweld geen extra beïnvloedende factor is, dan zouden de percentages in alle vier de kwartielen ook weer gelijk moeten zijn. En dat is opnieuw niet het geval. Weliswaar zijn er nauwelijks verschillen op te merken in de percentages die zich onveilig voelden, maar het gaat hier om geringe aantallen. De lichte tendensen die er zijn, wijzen in de richting dat omgevingsgeweld het eigen veiligheidsgevoel beïnvloedt. De rechterkant van Figuur 5.7 maakt dat verder duidelijk. Het percentage medewerkers dat zich niet veilig voelde in combinatie met het percentage dat zich minder op zijn gemak voelde, loopt per kwartiel op. Dat geldt in ieder geval voor twee van de drie afgebeelde situaties, maar ook in de situatie waarin alleen naar de openbare ruimten in school is gekeken, zijn de percentages in het derde en vierde kwartiel hoger dan in het eerste en tweede. Bij niet-slachtoffers heeft de mate van het geweld in de omgeving (locatie) dus ook invloed op het veiligheidsgevoel. Het effect lijkt hier niet zover te gaan, dat dat ook terug te zien is in de percentages die zich onveilig voelen. Dat bij de slachtoffers dat effect wel is gevonden, is op een vergelijkbare wijze te verklaren als dat is gedaan voor de combinatie van eerder ervaren geweld en betrokkenheid bij een nieuw incident.

97 Sluimerende gevoelens worden dan weer opgeroepen en vaak nog versterkt (zie paragraaf 5.3.1). In deze paragraaf zijn verschillende factoren aan de orde geweest die van invloed zijn op het veiligheidsgevoel van medewerkers. In de eerste plaats was dat de betrokkenheid als slachtoffer bij geweld. De aard van het geweld, de recentheid van incidenten en het herhaald blootgesteld worden aan geweld waren daarbij kenmerken die de sterkte van de invloed verder bepaalden. In de tweede plaats bleek ook de mate van geweld op locatie een rol te spelen. Naarmate mensen meer omgevingsgeweld ervaren, of dat nu alleen in hun beeldvorming bestaat of ook in werkelijkheid, in beide gevallen hangt een toename van geweld samen met een hoger percentage medewerkers dat zich onveilig voelt of minder zijn gemak. In de derde plaats bleek ook de reactie van school op gemelde incidenten van belang. Als de school na een melding niet reageert of niet adequaat reageert dan draagt dat ertoe bij dat meer slachtoffers van geweld zich onveilig of minder op hun gemak gaan voelen. Of positiever gesteld: als de school adequaat reageert op geweld wordt daarmee niet alleen veel voor betrokkenen voorkomen, maar zal dat ook een gunstig effect op de inzet en de effectiviteit Een vergelijking van de nul- en de vervolgmeting In het vorige hoofdstuk is geconstateerd dat het materiële geweld duidelijk is afgenomen en dat er aanwijzingen zijn dat het psychisch-fysieke geweld ook dalende is. Die trend was echter niet terug te vinden in de beeldvorming bij medewerkers over de ontwikkeling van geweld op hun locaties. Relatief veel medewerkers waren van mening dat het geweld juist is toegenomen. Gezien de samenhang tussen de beeldvorming en het gevoel van veiligheid zou te verwachten zijn dat het veiligheidsgevoel de laatste jaren eerder iets is toe- dan afgenomen. Die veronderstelling wordt echter niet bevestigd in de resultaten (Tabel 5.5).Voor de vergelijking zijn, om eerder genoemde redenen, de locaties uit de vier grote steden buiten beschouwing gelaten. MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

98 Gevoel van veiligheid in en rond de locatie 2000/ niet niet veilig (on) veilig onveilig veilig (on) veilig onveilig Situaties % % % % % % in de klas 92,4 6,5 1,1 92,4 6,5 1,0 werkruimte 93,7 5,2 1,1 94,2 4,6 1,2 in gebouw 85,6 12,1 2,3 87,9 9,6 2,5 plein/stalling 80,8 15,2 4,0 84,7 11,6 3,7 omgeving 83,9 13,9 2,2 84,8 12,1 3,0 Tabel 5.5: Veiligheidsgevoel in 2000/2001 en EXPERTISECENTRUM Een vergelijking van de resultaten in Tabel 5.5 laat zien dat het veiligheidsgevoel van medewerkers in de twee situaties die als het meest veilige worden ervaren, hetzelfde is gebleven. Het veiligheidsgevoel in de openbare ruimten van de gebouwen is gemiddeld wel iets toegenomen, maar er is geen afname op te merken in het percentage medewerkers dat zich daar onveilig voelde. Hetzelfde kan gezegd worden van de ruimten buiten het gebouw, het plein en de stallingen: het percentage dat zich veilig voelde steeg met 3 procent, maar het percentage dat zich onveilig voelde bleef nagenoeg gelijk. In het veiligheidsgevoel van medewerkers in de directe schoolomgeving is de afgelopen twee jaar weinig veranderd. Voor zover er tendensen zijn, lijken die de eerdere bevindingen, een afname van de agressie, te ondersteunen en zijn ze niet in overeenstemming met de beeldvorming over geweld. Dat het effect alleen zichtbaar is in twee situaties, de openbare ruimten binnen en buiten, is te verklaren omdat daar relatief veel medewerkers zich juist niet veilig of niet op hun gemak voelden.vermoedelijk dat genomen maatregelen (zie paragraaf 4.1) daar toch een bijdrage aan hebben geleverd. Dat verklaart tegelijkertijd waarom er voor de directe schoolomgeving geen effecten zijn gevonden. De invloed van het gevoerde beleid reikt waarschijnlijk nog niet tot buiten de schoolpoort. Voor zover er dus sprake is van verschillen, ondersteunen ze de bevindingen uit het vorige hoofdstuk, namelijk dat de veiligheidssituatie op BVE-instellingen licht verbeterd is ten opzichte van 2000 en De resultaten zijn ook in overeenstemming met bevindingen in de monitor die is uitgezet bij cursisten.

99 6Slotbeschouwing Het BVE-veld neemt het veiligheidsprobleem serieus. De deelname aan de eerste vervolgmeting van de monitor Sociale Veiligheid kan dan misschien niet als een bewijs daarvoor gelden, het is wel een teken dat het probleem leeft. Moest voor de nulmeting nog een tweede ronde worden georganiseerd, aan deze vervolgmeting gaven 100 locaties uit ruim 30 instellingen gehoor. Met een respons van 50 procent van het personeel (ruim 4400 respondenten) en ruim cursisten op die locaties steekt de deelname ook gunstig af bij vergelijkbaar landelijk onderzoek onder werknemers (Van den Bossche en Smulders, 2004) en onder docenten in het voortgezet onderwijs (Van Wonderen, 2004). In die beide onderzoeken werd een respons van 45 procent gerealiseerd. De uitkomsten van de vervolgmeting zijn eveneens een aanwijzing dat problemen worden aangepakt.waar overal te horen is dat het geweld in de samenleving en ook in het onderwijs toeneemt (zie Van den Bossche, 2004) en veel medewerkers in BVEinstellingen dat eveneens denken, daar geven de uitkomsten van de vervolgmeting aan dat de agressie in het BVE-veld in ieder geval tot staan is gebracht en dat er zelfs van een lichte daling kan worden gesproken De resultaten van deze enquête worden beschreven in de rapportage over het veiligheidsbeleid in de BVE-sector die in juni 2005 verschijnt. Dat resultaat komt niet uit de lucht vallen. Het Platform Veiligheid en geweld BVE dat in 2000 is opgericht, heeft in korte tijd veel bereikt. Geweld en veiligheid kwamen prominent op de agenda te staan. Met conferenties, workshops en producten werden de instellingen instrumenten in handen gegeven om een eigen veiligheidsbeleid te kunnen ontwikkelen en werd de deskundigheid van veiligheidscoördinatoren vergroot. Uit de enquête onder locatiedirecties 5, een nieuw onderdeel van de monitor, valt op te maken dat het niet alleen bij mooie woorden is gebleven, maar dat er de laatste jaren daadwerkelijk in fysieke en personele middelen is geïnvesteerd om een veilig schoolklimaat te kunnen scheppen. Het BVE-veld mag de uitkomsten uit de monitor niet aangrijpen om achterover te gaan leunen. Daarvoor zijn de gesignaleerde problemen nog te groot. Het verder ontwikkelen van een adequaat veiligheidsbeleid kan daarbij niet langer een zaak zijn die alleen op lokaal niveau wordt opgepakt en aangepakt. Daarvoor is de problematiek te complex. Een MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

100 centrale aansturing en ondersteuning is noodzakelijk om een gecoördineerd en effectief veiligheidsbeleid in de instellingen mogelijk te maken. Dat daarbij ingespeeld moet worden op de lokale problematiek en dat daarbij op lokaal niveau voldoende ruimte moet worden gelaten om aangepaste maatregelen te kunnen treffen, mag duidelijk zijn geworden uit de grote verschillen in geweld en veiligheidsgevoelens die er in deze, maar ook al in de vorige monitor, tussen locaties zijn gevonden. De enquête onder locatiedirecties laat zien dat die ontwikkeling naar centrale aansturing en tegelijkertijd lokale verantwoordelijkheid ook plaatsvindt. 94 EXPERTISECENTRUM Centraal aangestuurd en geïntegreerd beleid is noodzakelijk. Sommige problemen kunnen mogelijk met concrete oplossingen zoals het plaatsen van veiligheidspoorten of het ophangen van camera s worden teruggedrongen, maar de effectiviteit ervan is lang niet altijd duidelijk en aangetoond (zie Wittebrood en Van Beem, 2004). Dat het ten hoogste deeloplossingen kunnen zijn, blijkt wel uit de diversiteit van agressievormen die in de monitor naar voren kwamen en uit de plegers van dat geweld. Dat waren niet alleen cursisten, wat soms wel gedacht wordt, maar ook buitenstaanders, ouders en eigen collega s. De bevinding in de monitor dat de gevolgen van agressie vaak ernstiger zijn als de agressor een collega is, wat uit ander onderzoek wordt bevestigd (Van den Bossche, 2004), geeft wel aan dat eenzijdige maatregelen vaak onvoldoende zullen zijn om de problematiek op te kunnen lossen. Het Platform Veiligheid en geweld pleitte daarom van het begin af aan voor een integrale aanpak die berust op vier pijlers: verbetering van het sociale klimaat, het zoeken naar een voor de doelgroep adequate pedagogisch-didactische aanpak, registratie en afhandeling van klachten en als vierde het nemen van fysieke maatregelen, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van camera s (zie ook Broere en Van der Vegt, 2000). De monitor levert voor de noodzaak van die integrale en brede aanpak ook steun. Analyses naar factoren die gevonden verschillen in agressie en veiligheidsgevoel zouden kunnen verklaren, bleken elk op zich maar een kleine bijdrage aan een dergelijke verklaring te kunnen leveren. Een mooi voorbeeld van de rol van het sociaal klimaat, maar tegelijk ook de beperking ervan, is de bevinding dat met de toename van de grootte van locaties (aantal cursisten) het veiligheidsgevoel van het personeel wel afneemt, maar dat er geen relatie is gevonden met agressie, noch met materieel geweld (diefstal, vandalisme), noch met psychisch-fysiek geweld. Opmerkingen van medewerkers maken die relatie met een geringer veiligheidsgevoel duidelijk. Zij constateren dat met de schoolvergroting niet alleen de massaliteit is toegenomen, maar daarmee ook de anonimiteit en

101 onverschilligheid. Massaliteit, anonimiteit en onverschilligheid kunnen het gevoel van onveiligheid versterken, maar hoeven dus niet noodzakelijkerwijs te leiden tot meer feitelijke agressie. Een mooi voorbeeld om de rol van een andere pijler te illustreren, betreft de registratie en afhandeling van klachten. Registratie van klachten lijkt op het eerste gezicht wellicht geen directe bijdrage aan een veiliger schoolklimaat te kunnen leveren, maar de uitkomsten wijzen toch anders uit. Als op gemelde incidenten niet wordt gereageerd, dan verdubbelt het aantal medewerkers dat zich onveilig voelt. Bagatelliserende reacties, zoals Ach, het ligt wel aan jou, of Stel je niet zo aan, kortom iemand negeren of niet serieus nemen, blijken nog funester voor het veiligheidsgevoel van betrokken slachtoffers. Het is wellicht frustrerend als bepaalde maatregelen slechts geringe verbeteringen opleveren. Beleidsmakers op de instellingen zullen zich tegen die frustraties moeten wapenen door voor ogen te houden dat agressie een veelkoppig monster is dat om een integrale aanpak vraagt, zoals uitgedragen door het Platform. Dat effectiviteit van beleid zichtbaar gemaakt moet worden, zal eenieder beamen. Of dat gedaan moet worden door specifieke maatregelen te monitoren of door op gezette tijden een brede monitor uit te voeren, zoals dat de afgelopen periode twee keer is gedaan, hoeft geen vraag te zijn. Beide soorten onderzoek, wellicht gecoördineerd, zijn nodig om de ontwikkeling in de veiligheidssituatie in de BVE-sector zichtbaar te kunnen maken en om verdere aangepaste maatregelen te kunnen nemen. 95 MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

102 96 EXPERTISECENTRUM

103 Literatuur Bossche, S. van den en Smulders, P. (2004). De nationale enquête arbeidsomstandigheden Methodologie en globale resultaten.tno Arbeid. Bossche, S. van den (2004). Intimidatie en geweld op het werk. Secundaire analyses nationale enquête arbeidsomstandigheden 2003.TNO Arbeid. Broere, M. en Vegt, M. van der (2000). Veiligheid en geweld in de BVE-sector.Tijd voor beleid. s-hertogenbosch: CINOP. Doets, C. en Neuvel, J. (2000). Geweld binnen ROC s : Een eerste verkenning. s-hertogenbosch: CINOP. 97 Mooij,T. (1994). Leerlinggeweld in het voortgezet onderwijs. Sociale binding van scholieren. Nijmegen: Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen/ Katholieke Universiteit Nijmegen. Mooij,T. (2001). Veilige scholen en (pro)sociaal gedrag. Evaluatie van de campagne De veilige school in het voortgezet onderwijs. Nijmegen: Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen/ Katholieke Universiteit Nijmegen. Neuvel, J. (2002). Sociale Veiligheid in de BVE-sector. Monitor s-hertogenbosch: CINOP. Neuvel, J. (2003). Sociale Veiligheid in de BVE-sector. Monitor Personeel s-hertogenbosch: CINOP. Soethout, J. en Sloep, M. (2000). Evaluatie Arbo-wet inzake seksuele intimidatie, agressie en geweld en pesten op het werk. Amsterdam: Regioplan. MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

104 Visser, J. (2001). Agressie in het Voortgezet Onderwijs. Onderzoek naar de ervaringen van docenten. s-hertogenbosch: KPC Groep. Wittebrood, K. en Beem, M. van (2004). Sociale veiligheid vergroten door gelegenheidsbeperking: wat werkt en wat niet? Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Wonderen, R. van (2004). Agressie en geweld in het onderwijs. Eindrapport. Leiden: Research voor Beleid. WRR (2003). Waarden, normen en de last van het gedrag. Amsterdam: Amsterdam University Press. 98 EXPERTISECENTRUM

105 1 Bijlage De BVE-sector BVE staat voor middelbaar beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. Samen bedienen deze onderwijsvormen een breed scala van doelgroepen. Met hun veelzijdig onderwijsaanbod leveren zij een belangrijke bijdrage aan de economische groei en de sociale samenhang in Nederland. De BVE-sector telt cursisten en werknemers verdeeld over 74 onderwijsinstellingen die bestaan uit regionale opleidingencentra, agrarische opleidingencentra en vakscholen. De regionale opleidingencentra verzorgen middelbaar beroepsonderwijs in drie sectoren: techniek, economie en dienstverlening en gezondheidszorg. Daarnaast verzorgen zij educatie voor volwassenen. De agrarische opleidingencentra verzorgen voorbereidend middelbaar en middelbaar beroepsonderwijs in de agrarische sector en in de levensmiddelentechnologie. De opleidingen voor specifieke branches worden verzorgd door vakscholen, zoals opleidingen voor grafici, slagers, schilders, meubelmakers, instrumentmakers, de visserijbranche en de branche voor scheepvaart en transport. De Nederlandse economie heeft voortdurend behoefte aan een instroom van nieuwe, goed gekwalificeerde vakmensen op verschillende niveaus. Met een breed scala aan beroepsopleidingen in twee leerwegen en met vier opleidingsniveaus levert het middelbaar beroepsonderwijs een fors deel van deze instroom. Het middelbaar beroepsonderwijs is bedoeld voor jongeren vanaf 16 jaar. Zij kunnen kiezen uit een theoretische leerweg (beroepsopleidende leerweg, afgekort: BOL) of werkend leren (beroepsbegeleidende leerweg, kortweg: BBL). De duur van de opleidingen loopt uiteen van een half jaar tot vier jaar, afhankelijk van het niveau van de opleiding. Het middelbaar beroepsonderwijs kent vier opleidingsniveaus: niveau 1: assistentenopleiding; niveau 2: basisberoepsopleiding tot beginnend beroepsbeoefenaar; niveau 3: vakopleiding tot zelfstandig beroepsbeoefenaar; niveau 4: middenkaderopleiding en specialistenopleiding. 99 MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

106 De doelgroep van de BVE-sector beperkt zich niet tot jongeren.voor volwassenen vanaf 18 jaar die door omstandigheden niet de mogelijkheid hadden om zichzelf te ontplooien, biedt de volwasseneneducatie verschillende programma s.volwassenen die op latere leeftijd een tweede kans willen in het algemeen voortgezet onderwijs of na aanvullend onderwijs een beroepsopleiding willen gaan volgen, kunnen terecht in de volwasseneneducatie. Daarnaast verzorgt de volwasseneneducatie inburgeringscursussen voor nieuwkomers in Nederland en beroepsopleidingen en tweedekansonderwijs voor herintreders op de arbeidsmarkt. 100 EXPERTISECENTRUM

107 2 Bijlage Vragenlijst Veiligheidsmonitor personeel 101 MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL

108 102 EXPERTISECENTRUM

109 MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL 103

110 104 EXPERTISECENTRUM

111 MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL 105

112 106 EXPERTISECENTRUM

113 MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL 107

114 108 EXPERTISECENTRUM

115 MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL 109

116 110 EXPERTISECENTRUM

117 MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL 111

118 112 EXPERTISECENTRUM

119 MONITOR SOCIALE VEILIGHEID IN DE BVE-SECTOR DEEL 2: PERSONEEL 113

Monitor sociale veiligheid in de BVE-sector 2004

Monitor sociale veiligheid in de BVE-sector 2004 Monitor sociale veiligheid in de BVE-sector 2004 Deel 1: Deelnemers CINOP, s-hertogenbosch Jan Neuvel Colofon Titel: Auteur: Tekstverzorging: Opdrachtgevers: Ontwerp omslag: Opmaak: Bestelnummer: Monitor

Nadere informatie

Sociale veiligheid in de BVE-sector

Sociale veiligheid in de BVE-sector Sociale veiligheid in de BVE-sector Monitor 2001-2002 Jan Neuvel Colofon Titel: Sociale veiligheid in de BVE-sector : Monitor 2001-2002 Auteur: Jan Neuvel Uitvoering project: CINOP Opdrachtgever: Bve Raad

Nadere informatie

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2008 Deel 2: Personeel. Deel 2: Personeel

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2008 Deel 2: Personeel. Deel 2: Personeel Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2008 Deel 2: Personeel Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2008 Deel 2: Personeel Colofon Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2008. Deel 2: Personeel

Nadere informatie

Monitor Sociale Veiligheid Stand van zaken over sociale veiligheid in het mbo

Monitor Sociale Veiligheid Stand van zaken over sociale veiligheid in het mbo Monitor Sociale Veiligheid 217-218 Stand van zaken over sociale veiligheid in het mbo 1 Monitor Sociale Veiligheid 217-218 Stand van zaken over sociale veiligheid in het mbo Colofon Titel Monitor Sociale

Nadere informatie

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2006 Deel 2: Personeel

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2006 Deel 2: Personeel Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2006 Deel 2: Personeel Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2006 Deel 2: Personeel Colofon Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2006. Deel 2: Personeel

Nadere informatie

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2014/2015 Deel 2: Personeel

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2014/2015 Deel 2: Personeel Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2014/2015 Deel 2: Personeel Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2014/2015 Deel 2: Personeel Colofon Titel Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector

Nadere informatie

Signaal. Signaal. Veiligheidsgevoel op school

Signaal. Signaal. Veiligheidsgevoel op school Signaal Signaal Uitgave Auteurs Informatie Onderzoek en Sanna de Groot 070 353 5536 Integrale Vraagstukken Femmelien Busstra 070 353 2520 Nr 8, Jaargang 2005 s.degroot@ocw.denhaag.nl Oplage Redactieadres

Nadere informatie

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011 Deel 2: Personeel

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011 Deel 2: Personeel Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011 Deel 2: Personeel Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011 Deel 2: Personeel Colofon Titel Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011. Deel

Nadere informatie

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2008 Deel 1: Deelnemers. Deel 1: Deelnemers

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2008 Deel 1: Deelnemers. Deel 1: Deelnemers Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2008 Deel 1: Deelnemers Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2008 Deel 1: Deelnemers Colofon Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2008. Deel 1:

Nadere informatie

Straatintimidatie Amsterdam. Factsheet Onderzoek, Informatie en Statistiek

Straatintimidatie Amsterdam. Factsheet Onderzoek, Informatie en Statistiek Straatintimidatie Amsterdam Factsheet 201 Onderzoek, Informatie en Statistiek In opdracht van: Directie Openbare Orde en Veiligheid Projectnummer: 11 Beek, Eliza van der Smeets, Harry Bezoekadres: Oudezijds

Nadere informatie

trntrtrtr V td L O\'ERLASTMETINGEN IN DE GRAVII\TNESTEEG EN OMGEVING

trntrtrtr V td L O\'ERLASTMETINGEN IN DE GRAVII\TNESTEEG EN OMGEVING trntrtrtr V td L O\'ERLASTMETINGEN IN DE GRAVII\TNESTEEG EN OMGEVING : COLOFON St. INTRAVAL Postadres: Postbus 1781 9701 BT Groningen E-mail info@intraval.nl Kantoor Groningen: Kantoor Rotterdam: St. Jansstraat

Nadere informatie

Protocol Incidentenregistratie

Protocol Incidentenregistratie Protocol Incidentenregistratie Internetversie Vastgesteld 14 juni 2012 Inhoud 1 TOEPASSINGSGEBIED... 3 2 DEFINITIES... 3 3 ACHTERGROND... 3 4 UITVOERING... 3 4.1 Doorgeven en melden incidenten decentraal...

Nadere informatie

Sociale veiligheid op school

Sociale veiligheid op school Rapportage Sociale veiligheid op school Utrecht, juli 2016 DUO Onderwijsonderzoek, drs. Vincent van Grinsven drs. Liesbeth van der Woud Postbus 681 3500 AR Utrecht 030 263 1080 (t) e-mail: info@duo-onderwijsonderzoek.nl

Nadere informatie

Gemeente Roosendaal. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 26 juni 2017

Gemeente Roosendaal. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 26 juni 2017 Gemeente Cliëntervaringsonderzoek Wmo over 2016 Onderzoeksrapportage 26 juni 2017 DATUM 26 juni 2017 Dimensus Beleidsonderzoek Wilhelminasingel 1a 4818 AA Breda info@dimensus.nl www.dimensus.nl (076) 515

Nadere informatie

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2014/2015 Deel 1: Studenten

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2014/2015 Deel 1: Studenten Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2014/2015 Deel 1: Studenten Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2014/2015 Deel 1: Studenten Colofon Titel Monitor Sociale veiligheid in de mbo-sector

Nadere informatie

Bijna de helft van de geweldsmisdrijven wordt in de openbare ruimte gepleegd / foto: Inge van Mill.

Bijna de helft van de geweldsmisdrijven wordt in de openbare ruimte gepleegd / foto: Inge van Mill. Bijna de helft van de geweldsmisdrijven wordt in de openbare ruimte gepleegd / foto: Inge van Mill. secondant #2 april 2009 7 Geweldsdelicten tussen - Daling van geweld komt niet uit de verf Crimi-trends

Nadere informatie

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011 Deel 1: Studenten

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011 Deel 1: Studenten Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011 Deel 1: Studenten Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2011 Deel 1: Studenten Colofon Titel Monitor Sociale veiligheid in de mbo-sector 2011. Deel

Nadere informatie

Veiligheid en schoolklimaat

Veiligheid en schoolklimaat de staat van het onderwijs 3 Veiligheid en schoolklimaat Over het algemeen voelen leerlingen zich veilig op school. Dat geldt niet voor alle leerlingen. Soms zijn er bovendien ernstige incidenten met verstrekkende

Nadere informatie

FORMELE GESPREKKEN, REGELDRUK EN REGELRUIMTE. Analyse op basis van het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek mei 2016

FORMELE GESPREKKEN, REGELDRUK EN REGELRUIMTE. Analyse op basis van het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek mei 2016 ARBEIDSMARKTPLATFORM PO. Van en voor werkgevers en werknemers FORMELE GESPREKKEN, REGELDRUK EN REGELRUIMTE Analyse op basis van het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek 2014 mei 2016 1 Arbeidsmarktplatform

Nadere informatie

De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Research voor Beleid. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in

De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Research voor Beleid. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in Monitor Sociale veiligheid in het onderwijs 2007 Meting in het PO en SO Eindrapport Een onderzoek in opdracht van het Ministerie van OCW, Directie PO drs. Eelco van Aarsen drs. Rob Hoffius Projectnummer:

Nadere informatie

Veiligheidsmonitor voor personeel (Eduniek) Vragenlijst School & Veiligheid Voor het personeel in het primair onderwijs. Naam:...

Veiligheidsmonitor voor personeel (Eduniek) Vragenlijst School & Veiligheid Voor het personeel in het primair onderwijs. Naam:... Veiligheidsmonitor voor personeel (Eduniek) Vragenlijst School & Veiligheid Voor het personeel in het primair onderwijs Naam:... Toelichting op de vragenlijst voor het personeel Doel van deze vragenlijst

Nadere informatie

Protocol agressie en geweld

Protocol agressie en geweld Protocol agressie en geweld Inleiding Elke school dient te beschikken over een protocol met betrekking tot Agressie en Geweld. Voor iedereen, betrokken bij de school, is dit protocol een handvat bij bovenstaande

Nadere informatie

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 4 t/m 7. Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers.

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 4 t/m 7. Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers. Rapport monitor Opvang asielzoekers week 4 t/m 7 Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers 19 februari 2016 Projectnummer: 20672 Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting Resultaten

Nadere informatie

Werkbelevingsonderzoek 2013

Werkbelevingsonderzoek 2013 Werkbelevingsonderzoek 2013 voorbeeldrapport Den Haag, 17 september 2014 Ipso Facto beleidsonderzoek Raamweg 21, Postbus 82042, 2508EA Den Haag. Telefoon 070-3260456. Reg.K.v.K. Den Haag: 546.221.31. BTW-nummer:

Nadere informatie

Inventarisatie overlast uitgaanscentrum Vlaardingen

Inventarisatie overlast uitgaanscentrum Vlaardingen Inventarisatie overlast uitgaanscentrum Vlaardingen J. Snippe A. Beelen B. Bieleman COLOFON St. INTRAVAL Postadres: Postbus 1781 9701 BT Groningen E-mail info@intraval.nl www.intraval.nl Kantoor Groningen:

Nadere informatie

Fase I Voorvallen in de huiselijke kring Huiselijk geweld

Fase I Voorvallen in de huiselijke kring Huiselijk geweld Samenvatting Dit onderzoek heeft tot doel algemene informatie te verschaffen over slachtoffers van huiselijk geweld in Nederland. In het onderzoek wordt ingegaan op de vraag met welke typen van huiselijk

Nadere informatie

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 16 t/m 19. Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers.

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 16 t/m 19. Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers. Rapport monitor Opvang asielzoekers week 16 t/m 19 Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers 17 mei 2016 Projectnummer: 20672 Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting Resultaten

Nadere informatie

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 28 t/m 39. Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers.

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 28 t/m 39. Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers. Rapport monitor Opvang asielzoekers week 28 t/m 39 Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers 29 september 2016 Projectnummer: 20672 Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting

Nadere informatie

Straatintimidatie van vrouwen in Amsterdam

Straatintimidatie van vrouwen in Amsterdam Factsheet september 2016 Van ruim duizend ondervraagde Amsterdamse vrouwen geeft 59% aan het afgelopen jaar te zijn geconfronteerd met een of meer vormen van (seksuele) straatintimidatie, bijvoorbeeld

Nadere informatie

Citeren als: Louwe, Jos.(2016). BERICHTEN: Agressie tegen leraren. Op: PlatformPraktijkontwikkeling.nl. WOSO: Utrecht

Citeren als: Louwe, Jos.(2016). BERICHTEN: Agressie tegen leraren. Op: PlatformPraktijkontwikkeling.nl. WOSO: Utrecht BERICHTEN: Citeren als: Louwe, Jos.(). BERICHTEN:. Op:. WOSO: Utrecht De rubriek BERICHTEN bevat samenvattingen van wetenschappelijk onderzoek, beleidsontwikkelingen, beschrijvingen van nieuwe materialen

Nadere informatie

Burgerpanel Horst aan de Maas - Meting 3

Burgerpanel Horst aan de Maas - Meting 3 Rapportage Burgerpanel meting 3: Juni 2013 In opdracht van: Contactpersoon: Gemeente Horst aan de Maas Dhr. F. Geurts Utrecht, juli 2013 DUO Market Research drs. Aart van Grootheest drs. Marjan den Ouden

Nadere informatie

Protocol tegen agressie, geweld, discriminatie en ongewenst seksueel gedrag

Protocol tegen agressie, geweld, discriminatie en ongewenst seksueel gedrag Protocol tegen agressie, geweld, discriminatie en ongewenst seksueel gedrag Inleiding Elke school dient te beschikken over een protocol met betrekking tot Agressie en Geweld. Voor iedereen, betrokken bij

Nadere informatie

EERSTE METING SLACHTOFFERMONITOR: ERVARINGEN VAN SLACHTOFFERS MET JUSTITIËLE SLACHTOFFERONDERSTEUNING. Deel 1: politie. Management samenvatting

EERSTE METING SLACHTOFFERMONITOR: ERVARINGEN VAN SLACHTOFFERS MET JUSTITIËLE SLACHTOFFERONDERSTEUNING. Deel 1: politie. Management samenvatting EERSTE METING SLACHTOFFERMONITOR: ERVARINGEN VAN SLACHTOFFERS MET JUSTITIËLE SLACHTOFFERONDERSTEUNING Deel 1: politie Management samenvatting EERSTE METING SLACHTOFFERMONITOR: ERVARINGEN VAN SLACHTOFFERS

Nadere informatie

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week t/m week Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week t/m week Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers Rapport monitor Opvang asielzoekers week 52 2016 t/m week 13 2017 Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers 13 april 2017 Projectnummer: 20672 Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting

Nadere informatie

Agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak

Agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak TABELLENBOEK Agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak Metingen 2007-2009 - 2011 1 september 2011 DSP-groep Manja Abraham Willemijn Roorda p.2 INLEIDING Dit tabellenboek bevat de resultaten

Nadere informatie

Evaluatie gratis openbaar vervoer 65+-ers Rotterdam

Evaluatie gratis openbaar vervoer 65+-ers Rotterdam Evaluatie gratis openbaar vervoer 65+-ers Rotterdam J. Snippe F. Schaap M. Boendermaker B. Bieleman COLOFON St. INTRAVAL Postadres Postbus 1781 9701 BT Groningen E-mail info@intraval.nl www.intraval.nl

Nadere informatie

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 12 t/m 15. Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers.

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 12 t/m 15. Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers. Rapport monitor Opvang asielzoekers week 12 t/m 15 Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers 15 april 2016 Projectnummer: 20672 Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting Resultaten

Nadere informatie

Protocol veilig klimaat

Protocol veilig klimaat Protocol veilig klimaat Onze school wil een veilige school zijn voor iedereen. Kernwoorden hierbij zijn respect voor en acceptatie van elkaar. Een goede samenwerking tussen personeel, ouders/verzorgers

Nadere informatie

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 24 t/m 27. Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers.

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 24 t/m 27. Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers. Rapport monitor Opvang asielzoekers week 24 t/m 27 Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers 8 juli 2016 Projectnummer: 20672 Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting Bijlagen

Nadere informatie

PROCEDURE M.B.T. HET HANDELEN TEGEN AGRESSIE EN GEWELD. 1. Inleiding Deze procedure is een onderdeel van het ARBO-beleid van het Esdal College.

PROCEDURE M.B.T. HET HANDELEN TEGEN AGRESSIE EN GEWELD. 1. Inleiding Deze procedure is een onderdeel van het ARBO-beleid van het Esdal College. PROCEDURE M.B.T. HET HANDELEN TEGEN AGRESSIE EN GEWELD 1. Inleiding Deze procedure is een onderdeel van het ARBO-beleid van het Esdal College. Het Esdal College is een veilige school. Dit betekent dat

Nadere informatie

RAPPORT OKTOBER Discriminatiemonitor. Midden-Drenthe TRENDBUREAU DRENTHE IS ONDERDEEL VAN CMO STAMM

RAPPORT OKTOBER Discriminatiemonitor. Midden-Drenthe TRENDBUREAU DRENTHE IS ONDERDEEL VAN CMO STAMM RAPPORT OKTOBER 2017 Discriminatiemonitor TRENDBUREAU DRENTHE IS ONDERDEEL VAN CMO STAMM Midden-Drenthe Colofon Titel Discriminatiemonitor Midden-Drenthe Datum Oktober 2017 Trendbureau Drenthe, onderdeel

Nadere informatie

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 8 t/m 11. Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers.

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 8 t/m 11. Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers. Rapport monitor Opvang asielzoekers week 8 t/m 11 Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers 18 maart 2016 Projectnummer: 20672 Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting Resultaten

Nadere informatie

19 maart Onderzoek: Leraren onder druk om schooladvies

19 maart Onderzoek: Leraren onder druk om schooladvies 19 maart 2018 Onderzoek: Leraren onder druk om schooladvies Over het EenVandaag Opiniepanel Het EenVandaag Opiniepanel bestaat uit ruim 50.000 mensen. Zij beantwoorden vragenlijsten op basis van een online

Nadere informatie

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 20 t/m 23. Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers.

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 20 t/m 23. Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers. Rapport monitor Opvang asielzoekers week 20 t/m 23 Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers 10 juni 2016 Projectnummer: 20672 Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting Resultaten

Nadere informatie

FACTSHEET. Buurtveiligheidsonderzoek AmsterdamPinkPanel

FACTSHEET. Buurtveiligheidsonderzoek AmsterdamPinkPanel Resultaten LHBT-Veiligheidsmonitor 2015: Kwart maakte afgelopen jaar een onveilige situatie mee; veiligheidsgevoel onder transgenders blijft iets achter. De resultaten van het jaarlijkse buurtveiligheidsonderzoek

Nadere informatie

De ontwikkeling van geweld in de Nederlandse samenleving VEEL MONITOREN, WEINIG EENDUIDIGHEID

De ontwikkeling van geweld in de Nederlandse samenleving VEEL MONITOREN, WEINIG EENDUIDIGHEID SECONDANT #1 MAART 2011 53 De ontwikkeling van geweld in de Nederlandse samenleving VEEL MONITOREN, WEINIG EENDUIDIGHEID door Maartje Timmermans en Miranda Witvliet De auteurs werken als onderzoeker bij

Nadere informatie

WATERS; NO. 2014.21733 1 8 SEP 2014 I N ( Ä

WATERS; NO. 2014.21733 1 8 SEP 2014 I N ( Ä Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties > Retouradres Postbus 20011 2500 EA Den Haag Aan de Dijkgraaf Datum 15 september 2014 fc WATERS; NO. I N ( Ä Betreft monitor Openbaar Bestuur 2014

Nadere informatie

Registratie van geweld op het Atlas College

Registratie van geweld op het Atlas College Registratie van geweld op het Atlas College CSL/werkgroep Incidentenregistratie maart 2005 Inhoud 1. Inleiding... 3 1.1 Waarom registratie van geweld?... 3 1.2 Om welke vormen van geweld gaat het?... 3

Nadere informatie

Slachtoffers van woninginbraak

Slachtoffers van woninginbraak 1 Slachtoffers van woninginbraak Fact sheet juli 2015 Woninginbraak behoort tot High Impact Crime, wat wil zeggen dat het een grote impact heeft en slachtoffers persoonlijk raakt. In de regio Amsterdam-Amstelland

Nadere informatie

< L SEP. 2014. Stuknummer: AI14.06832. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

< L SEP. 2014. Stuknummer: AI14.06832. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties > Retouradres Postbus 200 2500 EA Den Haag Aan de burgemeester Stuknummer: AI4.06832 Datum 5 september 204 Betreft Monitor Openbaar Bestuur 204

Nadere informatie

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 40 t/m 51. Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers.

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 40 t/m 51. Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers. Rapport monitor Opvang asielzoekers week 40 t/m 51 Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers 27 december 2016 Projectnummer: 20672 Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting Resultaten

Nadere informatie

Buurtenquête hostel Leidsche Maan

Buurtenquête hostel Leidsche Maan Buurtenquête hostel Leidsche Maan tussenmeting 2013 Onderzoek uitgevoerd in opdracht van: Gemeente Utrecht (GG&GD) DIMENSUS beleidsonderzoek April 2013 Projectnummer 527 Inhoud Samenvatting 3 Inleiding

Nadere informatie

Veilige leeromgeving. www.nji.nl

Veilige leeromgeving. www.nji.nl Veilige leeromgeving www.nji.nl Definitie Onder een sociaal veilige leeromgeving wordt verstaan: de omstandigheden waarin iedere leerling en professional zich gerespecteerd en aanvaard weet, ongeacht religie,

Nadere informatie

Stadspanel: Oud en nieuw 2018

Stadspanel: Oud en nieuw 2018 veel respons Stadspanel: Oud en nieuw 2018 Erik van der Werff April 2018 www.os-groningen.nl Inhoud 1. Inleiding... 2 1.1 Aanleiding van het onderzoek... 2 1.2 Doel van het onderzoek... 2 1.3 Opzet van

Nadere informatie

Ministerie van Defensie

Ministerie van Defensie Ministerie van Defensie Rapportage tweede meting omgangsvormen binnen Defensie KPMG Integrity 10 juni 2004 MK/HAR/wv Samenvatting Deze rapportage beschrijft de bevindingen van de tweede meting naar de

Nadere informatie

Persbericht. Gevoelens van onveiligheid iets verminderd. Centraal Bureau voor de Statistiek

Persbericht. Gevoelens van onveiligheid iets verminderd. Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB12-015 1 maart 2012 9.30 uur Gevoelens van onveiligheid iets verminderd Minder Nederlanders voelen zich onveilig Slachtofferschap veel voorkomende criminaliteit

Nadere informatie

Protocol ongewenst/grensoverschrijdend gedrag

Protocol ongewenst/grensoverschrijdend gedrag Protocol ongewenst/grensoverschrijdend gedrag Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Hoe werken wij aan een positief klimaat 3. Wat verstaan wij onder ongewenst gedrag 4. Wat doen leerkrachten bij ongewenst gedrag

Nadere informatie

Gemeente Moerdijk. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 20 juni 2017

Gemeente Moerdijk. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 20 juni 2017 Gemeente Cliëntervaringsonderzoek Wmo over 2016 Onderzoeksrapportage 20 juni 2017 DATUM 20 juni 2017 Dimensus Beleidsonderzoek Wilhelminasingel 1a 4818 AA Breda info@dimensus.nl www.dimensus.nl (076) 515

Nadere informatie

SCHOOLVEILIGHEIDSPLAN MONTESSORISCHOOL ELZENEIND

SCHOOLVEILIGHEIDSPLAN MONTESSORISCHOOL ELZENEIND SCHOOLVEILIGHEIDSPLAN MONTESSORISCHOOL ELZENEIND Inhoudsopgave Inleiding Onderzoek Visie schoolveiligheidsplan Montessorischool Elzeneind Doelstelling beleidsplan Preventief beleid Curatief beleid Registratie

Nadere informatie

Fact sheet. Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland Politie Eenheid Amsterdam. Veiligheidsbeleving buurt. nummer 4 februari 2013

Fact sheet. Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland Politie Eenheid Amsterdam. Veiligheidsbeleving buurt. nummer 4 februari 2013 Politie Eenheid Fact sheet nummer 4 februari 213 Veiligheidsmonitor -Amstelland 28-212 Deze fact sheet brengt de veiligheid in de regio -Amstelland tussen 28 en 212 in kaart. blijkt op verschillende indicatoren

Nadere informatie

Samenvatting. Achtergrond van het onderzoek. Doel en vraagstelling van het onderzoek

Samenvatting. Achtergrond van het onderzoek. Doel en vraagstelling van het onderzoek Samenvatting Achtergrond van het onderzoek Tot op heden zijn er in Nederland geen cijfers beschikbaar over de omvang van kindermishandeling. Deze cijfers zijn hard nodig; kennis over de aard en omvang

Nadere informatie

Veiligheid kernthema: maatschappelijk evenwicht & veiligheid

Veiligheid kernthema: maatschappelijk evenwicht & veiligheid Veiligheid kernthema: De criminaliteitscijfers en de slachtoffercijfers laten over het algemeen een positief beeld zien voor Utrecht in. Ook de aangiftebereidheid van Utrechters is relatief hoog (29%).

Nadere informatie

PROTOCOL GRENSOVERSCHRIJDEND GEDRAG

PROTOCOL GRENSOVERSCHRIJDEND GEDRAG PROTOCOL GRENSOVERSCHRIJDEND GEDRAG Op de Lidwinaschool gelden algemene gedragsregels voor leerlingen, leerkrachten, ouders, schoolleiding en andere medewerkers. Die staan beschreven in een gedragscode.

Nadere informatie

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA..DEN HAAG. Datum 8 juli 2013

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA..DEN HAAG. Datum 8 juli 2013 >Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA..DEN HAAG Rijnstraat 50 Den Haag Postbus 16375 2500 BJ Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

ONDERZOEK VEILIGHEID. Inwonerpanel Gemeente Dongen Onderzoek 9 Mei GfK 2014 Gemeente Dongen Onderzoek Veiligheid Mei

ONDERZOEK VEILIGHEID. Inwonerpanel Gemeente Dongen Onderzoek 9 Mei GfK 2014 Gemeente Dongen Onderzoek Veiligheid Mei ONDERZOEK VEILIGHEID Inwonerpanel Gemeente Dongen Onderzoek 9 Mei 14 GfK 14 Gemeente Dongen Onderzoek Veiligheid Mei 14 1 Inhoudsopgave 1. Samenvatting. Onderzoeksresultaten Voorvallen en misdrijven Veiligheid

Nadere informatie

Samenvatting en conclusies

Samenvatting en conclusies Eval uat i e Camer at oezi cht Gouda Ei ndr appor t Samenvatting en conclusies De gemeente Gouda is begin 2004 een proef gestart met cameratoezicht in de openbare ruimte op diverse locaties in de gemeente.

Nadere informatie

Geweld in Nederland Een verkenning

Geweld in Nederland Een verkenning Geweld in Nederland Een verkenning dr. F.M.H.M. Driessen Bureau Driessen Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek Congres Agressie, Geweld en het Politiewerk Nunspeet 14-11-28 Achtergrond Politie wordt vaker

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 33 400 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2013 Nr. 157 BRIEF

Nadere informatie

Agressie en geweld is een thema voor ondernemingsraden

Agressie en geweld is een thema voor ondernemingsraden Agressie en geweld is een thema voor ondernemingsraden 4 Agressie en geweld is een thema voor ondernemingsraden Jo Scheeren Agressie en geweld komen veel voor op de werkvloer. Binnen de publieke sector

Nadere informatie

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector Deel 3: Beleid

Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector Deel 3: Beleid Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2017-2018 Deel 3: Beleid Colofon Titel Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2017-2018. Deel 3: Beleid Auteurs Sandra Wagemakers & Karel Kans, m.m.v. Rozemarijn

Nadere informatie

KLANTTEVREDENHEIDSONDERZOEK SCHOONMAAKDIENST GEMEENTE HAREN

KLANTTEVREDENHEIDSONDERZOEK SCHOONMAAKDIENST GEMEENTE HAREN KLANTTEVREDENHEIDSONDERZOEK SCHOONMAAKDIENST GEMEENTE HAREN Klanttevredenheidsonderzoek Schoonmaakdienst gemeente Haren Colofon Opdrachtgever Gemeente Haren Datum December 2016 Auteurs Tessa Schoot Uiterkamp

Nadere informatie

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 44 t/m Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers.

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 44 t/m Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers. Rapport monitor Opvang asielzoekers week 44 t/m 47 2015 Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers 23 november 2015 Projectnummer: 20645 Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting

Nadere informatie

Tabel A: Wat is uw geslacht?

Tabel A: Wat is uw geslacht? Opmerking vooraf: het tabellenboek begint met een aantal alfabetisch genummerde tabellen die betrekking hebben op achtergrondvariabelen. Hierna volgen met cijfers genummerde tabellen. De nummering van

Nadere informatie

1. Aanleiding beleid bij ongewenste omgangsvormen

1. Aanleiding beleid bij ongewenste omgangsvormen Beleid ongewenste omgangsvormen en de vertrouwenspersoon 1. Aanleiding beleid bij ongewenste omgangsvormen Helaas vinden er soms ongewenste situaties op of rondom het voetbalveld plaats die betiteld kunnen

Nadere informatie

Bij deze bieden wij u de resultaten aan van het onderzoek naar de eerste effecten van de decentralisaties in de gemeente Barneveld.

Bij deze bieden wij u de resultaten aan van het onderzoek naar de eerste effecten van de decentralisaties in de gemeente Barneveld. rriercoj Gemeenteraad Barneveld Postbus 63 3770 AB BARNEVELD Barneveld, 27 augustus 2015 f Ons kenmerk: Ö^OOJcfc Behandelend ambtenaar: I.M.T. Spoor Doorkiesnummer: 0342-495 830 Uw brief van: Bijlage(n):

Nadere informatie

Bijgevoegde documenten Onderstaand geeft u aan of alle voor de toetsing benodigde informatie is bijgevoegd.

Bijgevoegde documenten Onderstaand geeft u aan of alle voor de toetsing benodigde informatie is bijgevoegd. Checklist Contactgegevens Onderstaand vult u de contactgegevens in van de eerste én tweede contactpersoon voor wanneer er vragen zijn over het instrument(en), de aangeleverde documentatie of anderszins.

Nadere informatie

SOCIALE VEILIGHEID OP DE BASISSCHOOL. - eindrapport - dr. B. Dekker drs. M. Diepeveen drs. P. J. Krooneman

SOCIALE VEILIGHEID OP DE BASISSCHOOL. - eindrapport - dr. B. Dekker drs. M. Diepeveen drs. P. J. Krooneman SOCIALE VEILIGHEID OP DE BASISSCHOOL - eindrapport - dr. B. Dekker drs. M. Diepeveen drs. P. J. Krooneman Amsterdam, mei 2003 Regioplan publicatienr. 1025 Regioplan Beleidsonderzoek Nieuwezijdsvoorburgwal

Nadere informatie

Protocol Sociale Veiligheid. Onderwerp: agressie & geweld

Protocol Sociale Veiligheid. Onderwerp: agressie & geweld Versie 2010-11-29 Protocol Sociale Veiligheid Onderwerp: agressie & geweld Aanvullend op het handboek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Op 2 maart 2010 is het Handboek agressie en

Nadere informatie

4.3 Veiligheidsbeleving

4.3 Veiligheidsbeleving 4.3 Veiligheidsbeleving Samenvatting: Het gevoel van veiligheid in het algemeen is sinds 2002 vrij constant. Iets meer dan één op de drie bewoners voelt zich vaak of soms onveilig. Het gevoel van onveiligheid

Nadere informatie

Hoe beoordelen Almeerders de leefbaarheid en veiligheid in hun buurt?

Hoe beoordelen Almeerders de leefbaarheid en veiligheid in hun buurt? VEILIGHEIDSMONITOR-WIJKPEILING ALMERE 2017 Hoe beoordelen Almeerders de leefbaarheid en veiligheid in hun buurt? 23 mei 2018 Meer weten over uw eigen wijk? Ga naar www.wijkmonitoralmere.nl 1. INTRODUCTIE

Nadere informatie

Verantwoording. ZIEN! als monitor voor sociale veiligheid op school. 6 juni 2017

Verantwoording. ZIEN! als monitor voor sociale veiligheid op school. 6 juni 2017 Verantwoording ZIEN! als monitor voor sociale veiligheid op school 6 juni 2017 2 Inhoudsopgave Inleiding... 3 Wet Veiligheid op school... 3 Toezicht inspectie op de zorgplicht... 3 Definities... 3 Betrouwbaarheid

Nadere informatie

Kernrapport veiligheidsmonitor, benchmark (2017) Gemeente Leiden vergeleken met Nederland en Grotestedenbeleid G32. Leefbaarheid in de buurt

Kernrapport veiligheidsmonitor, benchmark (2017) Gemeente Leiden vergeleken met Nederland en Grotestedenbeleid G32. Leefbaarheid in de buurt Gemeente Leiden Nederland en Grotestedenbeleid G32 Kernrapport veiligheidsmonitor, benchmark (2017) Gemeente Leiden vergeleken met Nederland en Grotestedenbeleid G32 Leefbaarheid in de buurt Landelijke

Nadere informatie

Grafiek 26.1a Het vóórkomen van verschillende vormen van discriminatie in Leiden volgens Leidenaren, in procenten 50% 18% 19% 17% 29%

Grafiek 26.1a Het vóórkomen van verschillende vormen van discriminatie in Leiden volgens Leidenaren, in procenten 50% 18% 19% 17% 29% 26 DISCRIMINATIE In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het vóórkomen en melden van discriminatie in Leiden en de bekendheid van en het contact met het Bureau Discriminatiezaken. Daarnaast komt aan de orde

Nadere informatie

Protocol anti-pesten

Protocol anti-pesten Protocol anti-pesten Voorwoord Binnen Aeres MBO vinden we pesten onacceptabel. Pesten vraagt om een duidelijke en krachtige reactie vanuit de school. Een klimaat waarin gepest wordt, tast iedereen aan.

Nadere informatie

Tevredenheidsonderzoek schooljaar 2011/2012: een inspectiebreed beeld

Tevredenheidsonderzoek schooljaar 2011/2012: een inspectiebreed beeld Tevredenheidsonderzoek schooljaar 2011/2012: een inspectiebreed beeld 1. Inleiding De Inspectie van het Onderwijs voert al lange tijd tevredenheidsonderzoeken uit onder besturen en scholen in de sectoren

Nadere informatie

De impact van legalisering van online. kansspelen op klassieke loterijen. April 2011. In opdracht van Goede Doelen Loterijen NV

De impact van legalisering van online. kansspelen op klassieke loterijen. April 2011. In opdracht van Goede Doelen Loterijen NV De impact van legalisering van online kansspelen op klassieke loterijen April 2011 In opdracht van Goede Doelen Loterijen NV Uitgevoerd door: MWM2 Bureau voor Online Onderzoek Auteurs Matthijs Wolters

Nadere informatie

PSYCHOSOCIALE GEZONDHEID

PSYCHOSOCIALE GEZONDHEID IJsselland PSYCHOSOCIALE GEZONDHEID Jongerenmonitor 20 92% normaal risico op psychosociale problemen.3 jongeren School Klas 2 13-1 jaar Klas - jaar 86% goede ervaren gezondheid %* is op school gepest *van

Nadere informatie

Ledenpeiling Verus. Neemt geweld op school toe of af? Looptijd peiling: 1 april 14 april

Ledenpeiling Verus. Neemt geweld op school toe of af? Looptijd peiling: 1 april 14 april Ledenpeiling Verus Neemt geweld op school toe of af? Looptijd peiling: 1 april 14 april Aanleiding ledenpeiling Recent waren er weer twee geweldsincidenten op scholen in het nieuws. Zowel in Den Haag als

Nadere informatie

af. Met dit protocol, in haar handelen en in haar beleid wil Klik Kinderopvang

af. Met dit protocol, in haar handelen en in haar beleid wil Klik Kinderopvang Grensoverschrijdend gedrag Klik Kinderopvang wijst alle vormen van grensoverschrijdend gedrag af. Met dit protocol, in haar handelen en in haar beleid wil Klik Kinderopvang grensoverschrijdend gedrag voorkomen

Nadere informatie

TECHNISCH RAPPORT DEEL I VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT. De Staat van het Onderwijs 2014/2015. April 2016

TECHNISCH RAPPORT DEEL I VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT. De Staat van het Onderwijs 2014/2015. April 2016 TECHNISCH RAPPORT DEEL I VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT De Staat van het Onderwijs 2014/2015 April 2016 Inhoud INLEIDING... 3 1. VEILIGHEID... 4 VEILIGHEIDSBELEVING VERSCHILT TUSSEN SCHOLEN, INSTELLINGEN

Nadere informatie

Cliëntervaringen Wmo s-hertogengbosch. Nulmeting 2016

Cliëntervaringen Wmo s-hertogengbosch. Nulmeting 2016 Cliëntervaringen Wmo s-hertogengbosch Nulmeting 2016 Afdeling Onderzoek & Statistiek Juli 2016 Samenvatting De gemeente s-hertogenbosch vindt het belangrijk om de ervaringen van cliënten met Wmoondersteuning

Nadere informatie

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015 Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015 Inleiding Chris M. Jager In mei en juni 2015 zijn in het kader van de conjunctuurenquête (CE) een groot aantal bedrijven benaderd met vragenlijsten. Doel

Nadere informatie

Discriminatieklimaat Groningen

Discriminatieklimaat Groningen Discriminatieklimaat Groningen November 2009 Drs. Marion Holzmann Layla Leerschool MSc. Drs. Ankie Lempens Colofon Uitgave I&O Research BV Van Dedemstraat 6c 1624 NN Hoorn Tel.: 0229-282555 Rapportnummer

Nadere informatie

TEVREDEN WERKEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJS. Onderzoek naar de tevredenheid en werkbeleving van personeel in het primair onderwijs.

TEVREDEN WERKEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJS. Onderzoek naar de tevredenheid en werkbeleving van personeel in het primair onderwijs. ARBEIDSMARKTPLATFORM PO. Van en voor werkgevers en werknemers TEVREDEN WERKEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJS Onderzoek naar de tevredenheid en werkbeleving van personeel in het primair onderwijs april 2016 1

Nadere informatie

Samenvatting. Achtergrond, doel en onderzoeksvragen

Samenvatting. Achtergrond, doel en onderzoeksvragen Samenvatting Achtergrond, doel en onderzoeksvragen Voor de tweede keer heeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) de situatie van (ex-)gedetineerden op de gebieden identiteitsbewijs,

Nadere informatie

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011 Integrale Veiligheidsmonitor Buurtrapport Juli 202 Hoe leefbaar en veilig is de buurt? Integrale Veiligheidsmonitor. Inleiding In heeft gemeente voor de tweede keer deelgenomen aan de Integrale Veiligheidsmonitor.

Nadere informatie

Studenten aan lerarenopleidingen

Studenten aan lerarenopleidingen Studenten aan lerarenopleidingen Factsheet januari 219 In de afgelopen vijf jaar is het aantal Amsterdamse studenten dat een lerarenopleiding volgt met ruim 9% afgenomen. Deze daling is het sterkst voor

Nadere informatie

Inhoud. Inleiding... 3. Algemene gegevens... 4. Gevoel van veiligheid... 5. De mate waarin agressie voorkomt... 7. Omgaan met agressie...

Inhoud. Inleiding... 3. Algemene gegevens... 4. Gevoel van veiligheid... 5. De mate waarin agressie voorkomt... 7. Omgaan met agressie... Inhoud Inleiding... 3 Algemene gegevens... 4 Gevoel van veiligheid... 5 De mate waarin agressie voorkomt... 7 Omgaan met agressie... 8 Ontwikkeling van agressie... 11 Kwalitatieve analyse... 11 Conclusies...

Nadere informatie

Jonge werknemers en werkstress: een beknopte weergave van de feiten

Jonge werknemers en werkstress: een beknopte weergave van de feiten Jonge werknemers en werkstress: een beknopte weergave van de feiten Irene Houtman & Ernest de Vroome (TNO) In het kort: Onderzoek naar de ontwikkeling van burn-outklachten en verzuim door psychosociale

Nadere informatie

Onderzoek: Voor meer informatie: Petra Klapwijk, onderzoeker EenVandaag Opiniepanel

Onderzoek: Voor meer informatie: Petra Klapwijk, onderzoeker EenVandaag Opiniepanel Onderzoek: Geweld in het voortgezet onderwijs Periode: Gehouden van 6 tot 21 april 2011 Aantal deelnemers: 1700 mensen die werkzaam zijn in het voortgezet onderwijs Onder de deelnemers zijn 1350 docenten.

Nadere informatie