Collegeaantekeningen Bedrijfseconomie voor Notariëlen Week 1 2017-2018
Bedrijfseconomie voor notariëlen week 1 HC 1, 4 september 2017 Inleiding in de jaarrekening Voor de waardebepaling van een bedrijf gaat het niet om de balans maar om de geldstromen. Wat ik zou kunnen verdienen met mijn bedrijf is wat telt. Het boekhoudkundige begint echter bij de balans. Aan het eind van deze week leren we het verschil tussen inkomen, winst voor een ondernemer en geld ontvangen. De balans Een balans is een momentopname, een overzicht van alle bezittingen (activa) en schulden (passiva) van een onderneming op dat moment. Je kunt je de balans voorstellen als een T. Links zijn de bezittingen te vinden, de activa. Rechts vind je waar deze bezittingen vandaan gekomen zijn, de passiva. De balans is per definitie in evenwicht (iedere euro moet namelijk ergens vandaan gekomen zijn)! Dat de linker- en rechterkant gelijk zijn hoeft dus niet perse te betekenen dat de balans klopt! Bezittingen en schulden Bezittingen kunnen op twee manieren verkregen worden. Je zou een schuld aan kunnen gaan maar het ook zelf kunnen financieren. Stel dat je zelf ondernemer bent met een eenmanszaak, dan ben je zowel privépersoon als ondernemer, je hebt als het ware twee petten op. Wanneer er geld van privé in de zaak wordt gestopt dan wordt dat gezien als eigen vermogen, een schuld aan jezelf. Dit is dan ook aan de rechterkant van de balans te vinden. Schulden zijn makkelijk traceerbaar, bezittingen iets minder. Een accountant kijkt of de bezittingen terecht op de balans staan, en zo ja, of ze dan ook voor de juiste waarde op de balans staan. Het zegt niets over de betrouwbaarheid van de balans als deze in evenwicht is, het kan niet anders dan in evenwicht zijn. Het eigen vermogen Het eigen vermogen, oftewel het saldo, is het verschil tussen de bezittingen en schulden. Het eigen vermogen kan negatief zijn wanneer de schulden hoger zijn dan de bezittingen. Het kan namelijk gebeuren dat je met je schuld gefinancierde bezittingen in waarde gedaald zijn of dat je verlies geleden hebt. De bank vindt het prettig als er een deel eigen vermogen (EV) in het bezit verwerkt zit. Dit kengetal wordt ook wel de solvabiliteit genoemd, de verhouding tussen het eigen vermogen en het totale vermogen (TV) van het bedrijf. Het eigen vermogen kan op drie manieren groeien: 1. Winst maken; je krijgt meer voor je producten dan wat het jou gekost heeft. Dit wordt ook wel een bedrijfsmatige toename van het eigen vermogen genoemd. 2. Stortingen van de ondernemer/aandeelhouder; je boekt geld over van je privéportemonnee naar de portemonnee van de zaak 3. Herwaarderingen; schulden zijn gelijk gebleven, de bezittingen zijn in waarde gestegen. Zo kan het eigen vermogen dus ook op drie manieren afnemen: 1. Verlies; je krijgt minder voor je producten dan wat het jou gekost heeft. Dit wordt ook wel een bedrijfsmatige afname van het eigen vermogen genoemd. 2. Opnames (onttrekkingen) van de ondernemer/aandeelhouder; je boekt geld over van de portemonnee van de zaak naar je privéportemonnee 3. Afwaarderingen; schulden zijn gelijk gebleven, de bezittingen zijn in waarde gedaald.
Vermogensvergelijking Je kunt het eigen vermogen volgen in de boekhouding. Dit doe je door te beginnen met het eigen vermogen aan het begin. Hier voeg je de stortingen aan toe en haal je de onttrekkingen van af. Aan dit getal voeg je je winst toe of haal je je verlies af. Ten slotte hoef je alleen nog maar de herof afwaarderingen te verrekenen. Het bedrag waarmee je eindigt is je eind eigen vermogen. Je weet nu wat je per saldo als winst gemaakt hebt, maar nog niet hoe hard je hiervoor hebt moeten werken. Wat de opbrengsten, kosten en omzet geweest zijn is nu nog een raadsel. In het notariaat mag de winst dus niet meer op deze manier berekend mogen worden, er moet gebruik gemaakt worden van een winst- en verliesrekening. Winst- en verliesrekening De winst- en verliesrekening oftewel de resultatenrekening is geen momentopname maar wordt altijd opgesteld over een periode. Deze kan ook worden opgesteld in een T-opstelling met de opbrengsten rechts en de kosten links. Omdat ook deze rekening in balans moet zijn komt de winst ook aan de linkerkant. Het kan ook onder elkaar genoteerd worden, dit gebeurt als volgt. Opbrengsten/baten Kosten/lasten - Resultaat
HC 2, 5 september 2017 Bedrijfseconomische beginselen Het accruel beginsel zegt iets over het toerekenen van opbrengsten. Opbrengsten zijn niet per definitie gelijk aan ontvangsten en kosten zijn niet per definitie gelijk aan uitgaven. Het realisatiebeginsel zegt dat je pas winst mag rekenen als deze ook echt behaald is. Winstneming mag pas wanneer er geleverd is, of er geld ontvangen is maakt hierbij niet uit. Het risico is dan wel dat je aan het eind van het jaar nog een vordering open hebt staan, in dit geval zou je dit bedrag weer moeten afwaarderen op grond van het voorzichtigheidsbeginsel. Het matchingbeginsel zegt iets over wanneer je kosten moet nemen. Lasten neem je in de periode waaraan ze zijn toe te rekenen. Je moet de directe kosten nemen wanneer je levert. Indirecte kosten als gas, licht en water zijn kosten die moet nemen in de periode waarin je er ook baat van hebt gehad, ongeacht of het betaald is of niet. Het voorzichtigheidsbeginsel zegt dat je je nooit rijker moeten rekenen dan je bent, je mag geen inbreuk maken op de bedrijfseconomische beginselen. Je moet je bezittingen afwaarderen indien de vordering niet nagekomen kan worden. Voorzieningen (vreemd vermogen) zijn geen schulden maar wel vorderingen waarvan de kans groot is dat ze ooit schulden zouden kunnen worden. Je moet je voorzieningen wel kunnen onderbouwen!! Een aantal voorbeelden bij het realisatiebeginsel Stel dat je contant een voorraad inkoopt tegen een kostprijs van 100 euro, dan gaat er 100 euro uit je kas maar wordt tegelijkertijd je voorraad 100 euro meer. Zo blijft de balans in evenwicht. Het is in strijd met het realisatiebeginsel als je je voorraad waardeert tegen de verkoopprijs in plaats van de kostprijs! Wanneer dezelfde voorraad inkoopt op rekening dan wordt je voorraad opnieuw 100 euro hoger maar gaat er op dit moment geen geld van je kas af. De crediteuren, kortlopende schulden, nemen nu toe met 100 euro. Voorbeeld 2 Stel dat je een fiets verkoopt en levert voor 150 euro, met een kostprijs van 100 euro. Er komt in ieder geval 150 euro binnen in mijn kas. Er gaat 100 euro af van mijn voorraad, je hebt immers de fiets ingekocht voor 100 euro. Het eigen vermogen neemt toe met 50 euro, dit is de winst die je gemaakt hebt. Op de winst- en verliesrekening ziet dit er als volgt uit Opbrengsten/baten 150 Kosten/lasten 100 - Resultaat 50 Wanneer er op rekening verkocht is dan gaat er allereerst weer 100 euro van je voorraad af. Maar in dit geval komt er geen geld in je kas maar krijg je er een debiteur bij ter waarde van 150 euro. Het eigen vermogen neemt toe met 50 euro, dit is nog steeds de winst die je gemaakt hebt. Aan het eind van het jaar blijkt echter dat deze persoon zijn vordering niet kan voldoen, hij kan nog maar 120 euro betalen. Nu moet je je debiteuren en je eigen vermogen beide afwaarderen met 30 euro.
Voorbeeld 3 Stel ik ontvang een lening ter waarde van 500 euro. Zowel de post lening als de kas gaan omhoog met 500 euro. Een aantal voorbeelden bij het matchingsbeginsel Stel ik investeer 500 euro in machines, dan gaat er 500 euro van de kas af. Maar de inventaris gaat omhoog met 500 euro dus de balans blijft in balans. De machine wordt minder waard en moet dus af worden geschreven, dit gebeurt in tien jaar met gelijke bedragen. De kostprijs was 500 euro, restwaarde is 0 en de economische levensduur is 10 jaar. De som die je maakt is (kostprijs restwaarde) delen door de economische levensduur. Per jaar wordt de machine dus 50 euro minder waard. Na 1 jaar haal je dus 50 euro van de machine af, omdat de balans onder de streep gelijk moet blijven gaat er ook 50 euro van je eigen vermogen af. Je wordt er armer van. Deze kosten zijn kosten maar geen uitgaven, de uitgave heb je immers al gedaan toen je de machine kocht. Voorbeeld 2 Stel dat je de huur van 100 euro voor het volgende jaar al vooruit hebt betaald. Er gaat op dit moment 100 euro van je kas af. Je krijgt er een vordering op je verhuurder voor terug van 100 euro, dit vind je onder de post debiteuren. In januari 2018 mag je beginnen met het nemen van de kosten, op dat moment nemen de debiteuren en je eigen vermogen af met 10 euro. Op dat moment heb je namelijk baat van de kosten. Een aantal voorbeelden bij het voorzichtigheidsbeginsel Stel dat je een voorziening gevormd hebt van 100 euro. Bij het vormen van een voorziening gebeurt er aan de linker kant van de balans helemaal niets! Aan de rechter kant neem je een voorziening op ter waarde van 100 euro, waarop je eigen vermogen daalt met datzelfde bedrag. De daling van het eigen vermogen zijn kosten die je terugvindt op de winst- en verliesrekening. Kasstroom De geldstroom is het verschil tussen de ontvangsten en uitgaven, denk hierbij aan je bankafschrift. Het verklaart het verloop van de liquide middelen.