Vragen artikel 39 RvO over de evaluatie participatie project tunnel spoorkruising Maarsbergen Gesteld door de raadsleden T.D.J. (Dorien) Schults, S. (Sybe) Streekstra en P.C. (Peter) van der Zee 23 november 2017 Aan het college Op maandag 13 november j.l. heeft de raad een gesprek gehad met inwoners van Maarsbergen. Hierin hebben we terug gekeken op de participatie over en voorbereiding van het besluit over de ongelijkvloerse spoorwegkruising bij Maarsbergen. We hebben het gehad over de Evaluatie participatie project tunnel spoorkruising Maarsbergen, een rapport dat Twijnstra Gudde heeft opgesteld in opdracht van de provincie Utrecht. Maar uiteraard is in den brede gesproken over het proces van de laatste jaren. De bijeenkomst op 13 november was een gesprek van de raad met betrokken inwoners en organisaties. Van de kant van de raad is vooraf duidelijk gemaakt dat de raadsfracties zich na die avond zouden beraden en zich ook dan pas tot het college zouden wenden. We hebben de vertegenwoordiging van het college op die avond zeer op prijs gesteld. Na de bijeenkomst van 13 november hebben drie raadsleden toegezegd de informatie en vragen te vertalen in een voorstel voor verdere stappen door de raad. Op dit moment bestaat die vertaling eruit dat de drie raadsleden (Dorien Schults, Sybe Streekstra en Peter van der Zee) een aantal vragen heeft overgehouden aan de avond. Zij maken gebruik van de gelegenheid tot het stellen van schriftelijke vragen, beschreven in artikel 39 van het Reglement van Orde. Op die manier heeft het college de gelegenheid om de antwoorden met de gewenste rust en zorgvuldigheid op te stellen en leggen we die antwoorden ook goed vast. De vragenstellers realiseren zich dat het college bij een aantal vragen niet direct aan zet is geweest, maar in het samenspel met andere spelers als onderdeel van de stuurgroep. Waar in de vragen sprake is van het college mag dan ook worden toegevoegd (eventueel via de vertegenwoordiging in de stuurgroep). Met het stellen van schriftelijke vragen geven we onzes inziens het college ook de ruimte om met de partners de antwoorden af te stemmen. In enkele vragen doen we ook een beroep op het college om via die lijn antwoorden op te halen die het college mogelijk niet zelf kan geven. We hechten belang aan de antwoorden, want we hebben in Maarsbergen nog wat te doen de komende jaren. Het tracé is gekozen, maar in de uitwerking en uitvoering zullen de inwoners van Maarsbergen, het gemeentebestuur en het provinciebestuur elkaar nog hard nodig hebben. De gevoelens van onrust over de participatie en de informatievoorziening bij de verschillende voorkeursvarianten willen we op een goede manier afsluiten. Daarom stellen we het college de volgende vragen. 1
1. Convenant tot ontwikkeling van de dorpsvariant Op 9 maart 2015 hebben ProRail, de provincie Utrecht en de gemeente Utrechtse Heuvelrug een samenwerkingsovereenkomst getekend voor het uitwerken van het dorpsplan c.q. de dorpsvariant. In het rapport van TG wordt gemeld: Ten tijde van de ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst was in beperkte kring al duidelijk dat er geen zekerheid was over de noodzakelijke grondverwerving van de tijdelijke route als noodzakelijk onderdeel van het Dorpsplan. (p.13) Het rapport meldt dit als een conclusie in de analyse onder de kop Wat ging er goed met betrekking tot de participatie (sic) Elders in het rapport (p.8) wordt aangegeven: Bij de start van de uitwerking van het Dorpsplan in het voorjaar van 2015 ontstaan er vraagtekens in de projectgroep over de uitvoerbaarheid ervan, met name waar het de tijdelijke route in zijn oorspronkelijke vorm betreft. a. Is het college van mening dat bij de ondertekening in maart deze vraagtekens gerechtvaardigd waren? Wat is het commentaar van het college op deze analyse in het evaluatierapport? b. Was het bij het college bij de ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst bekend dat dat er vraagtekens waren over de noodzakelijke grondverwerving van de tijdelijke route als noodzakelijk onderdeel van het Dorpsplan? Doordat tijdelijke voorzieningen voor het realiseren van het dorpsplan niet konden worden gerealiseerd op hetzelfde tracé als de huidige en beoogde weg, moesten (tijdelijke) oplossingen worden gevonden buiten de directe reikwijdte van het dorpsplan en dus buiten de scope van de samenwerkingsovereenkomst. c. Wanneer is de westvariant voor het eerst ter tafel gebracht en door wie? d. Is het college bekend of de westvariant door betrokkenen al vóór de ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst als wenselijke variant werd gezien? Zo ja, door wie en wanneer? e. Is het college bekend of deze variant door betrokkenen al vóór die tijd is uitgewerkt? Zo ja, door wie en wanneer? De westvariant is in de presentaties aan de raad eind 2015 ingebracht. De variant was in eerste instantie een tijdelijke voorziening omdat een tijdelijke afwikkeling in de directe nabijheid van de geplande route (dorpsvariant) niet veilig kon worden gerealiseerd. In mei 2015 waren er al uitgewerkte en gedetailleerde schetsen van een westvariant gemaakt. f. Wanneer heeft het college er voor het eerst van kennisgenomen dat er gewerkt werd aan een westvariant? g. Als de complicatie in de uitvoering daadwerkelijk in de loop van 2015 aan het licht kwam, waarom is de raad daar dan pas in november 2015 in gekend? Waarom is de raad niet een half jaar 2
eerder geïnformeerd over de ontdekking dat het raadsbesluit niet kon worden uitgevoerd binnen de scope die in de samenwerkings-overeenkomst was vastgelegd en dat er met ingrijpende gevolgen moest worden ingegrepen op andere plekken in Maarsbergen? 2. Raadsvoorstel Niet vaststellen bestemmingsplan Grote Bloemheuvel Op 15 oktober 2015 heeft de gemeenteraad besloten over het bestemmingsplan Groot Bloemheuvel. Het college had naar aanleiding van de zienswijzen voorgesteld af te zien van het vaststellen van het bestemmingsplan. De raad heeft dit voorstel verworpen en een amendement aangenomen om wel te komen tot vaststellen van het ontwerp-bestemmingsplan. Deze vaststelling heeft uiteindelijk niet positief bijgedragen aan het tot stand komen van een tijdelijke voorziening over het terrein van initiatiefnemer de heer J.C. van Nuijssenborgh. Mogelijk op basis van de nieuw verworven bestemming heeft de initiatiefnemer onderhandeld over het tijdelijk gebruik van de grond voor het realiseren van de dorpsvariant en deze onderhandelingen hebben niet tot een resultaat geleid. a. Hoe ziet het college het verband tussen het raadsbesluit van 15 oktober 2015 en de onderhandelingen over het tijdelijk gebruik van de grond voor het realiseren van de dorpsvariant? b. Waarom heeft het college de raad in de discussie over het bestemmingsplan Groot Bloemheuvel niet geïnformeerd over de onderhandelingen met de initiatiefnemer in verband met de dorpsvariant? Na het indienen van de voorstellen met de westvariant als voorkeursvariant zou de initiatiefnemer hebben aangegeven tot nieuwe onderhandelingen bereid te zijn en ook bereid te zijn tot een andere opstelling. c. Is het college bekend met deze bereidheid van de initiatiefnemer? d. Zo ja, waarom is hier geen actie op ondernomen? 3. Klankbordgroep In het rapport TG wordt op pagina 8 verslag gedaan van een derde bijeenkomst van de klankbordgroep op 17 september 2015. Hierin wordt gesproken over het verzoek van de Gemeenteraad van de Utrechtse Heuvelrug om een zwaarwegend advies over de nieuw ontstane varianten uit te brengen. 3
Deze passage klinkt om een aantal redenen onwaarschijnlijk. In de eerste plaats omdat de raad op 23 november 2015 is geïnformeerd over de nieuw ontstane varianten. Dit gebeurde tijdens een informatie-avond en in ieder geval niet in een raadsvergadering waar de raad bij besluit een verzoek zou kunnen doen. Op de informatie-avond in het Amrath hotel is wel door één raadslid om het standpunt van de klankbordgroep gevraagd. Het is onwaarschijnlijk dat die vraag op 17 september is besproken in de klankbordgroep. Ook de datum in het schema figuur 2 op pagina 7 (waar sprake is van 28 oktober 2015) is om die reden al even onwaarschijnlijk. In de tweede plaats omdat de klankbordgroep is ingesteld ter ondersteuning van de stuurgroep en het dus in eerste plaats aan de stuurgroep is om met de klankbordgroep te spreken. a. Kan het college toelichten hoe in de bijeenkomst van de klankbordgroep op 17 september 2015 (of eventueel 28 oktober 2015) een verzoek van de raad van Utrechtse heuvelrug aan de orde kan zijn geweest en hoe dat verzoek dan heeft geluid? b. Als de stuurgroep op enig moment een dergelijke vraag heeft voorgelegd aan de klankbordgroep, is het college dan van mening dat de klankbordgroep daar op dat moment de juiste samenstelling voor had? Is het college bijvoorbeeld van mening dat de samenstelling en de wijze waarop deze tot stand is gekomen voldoende waarborg is voor de representativiteit van de klankbordgroep voor een dergelijk zwaarwegend oordeel? Hoe komt het college tot dat oordeel? c. Als de klankbordgroep zonder tussenkomst van de stuurgroep tot een dergelijk zwaarwegend advies meende te moeten komen, had de stuurgroep of het college de klankbordgroep dan niet voor een dergelijke positie moeten behoeden? 4. Financiële informatie In de discussie over voorkeursvarianten hebben inwoners en raad zich primair laten leiden door de overtuiging de beste oplossing voor Maarsbergen te kiezen. Toch is het in de discussie ook regelmatig gegaan over de financiële consequenties van de diverse varianten. De vragenstellers hebben de indruk dat over de dorpsvariant veel meer gegevens bekend zijn dan over de andere varianten. a. Is het college bereid om de doorrekening van de westvarianten en de Bos beek variant op hetzelfde detailniveau openbaar te maken als de doorrekening van de dorpsvariant? b. Zo ja, dan hopen we die gegevens bij de beantwoording van deze vragen aan te treffen. c. Zo nee, waarom niet? 4
5. Evaluatie door TG in opdracht van de provincie Hoewel het rapport ook stellige uitspraken doet over de rol van de gemeente en de gemeenteraad, is met de raad of leden van de raad niet gesproken als onderdeel van de beeldvorming. a. Is bij deze evaluatie door TG gesproken met leden van het college, medewerkers van de gemeente of andere betrokkenen die hebben gewerkt onder de bestuurlijke verantwoordelijkheid van het college? b. Zo ja, met wie? c. Als hierbij leden van het college zijn betrokken, is er toen op aangedrongen om ook de raad bij deze evaluatie te betrekken? Zo ja, wat was hierop de reactie? Zo nee, waarom niet? d. Kan het college een reactie geven op de aanbevelingen uit het rapport voor zover deze betrekking hebben of zouden kunnen hebben op het participatieproces in onze gemeente? 6. Participatieproces bij de uitwerking van de voorkeursvariant Na de keuze voor de voorkeursvariant zal de verdere planontwikkeling de vorm krijgen van een provinciaal inpassingsplan. a. Is het college bekend met en betrokken bij de wijze waarop de provincie de inwonersparticipatie bij de planontwikkeling en uitvoering vorm geeft? Welke afspraken zijn er gemaakt over die betrokkenheid? b. Wat is de reikwijdte van de verdere planontwikkeling? Bij welke stappen in het vervolgproces wordt de raad nog gelegenheid gegeven om een zienswijze kenbaar te maken? Bij welke soort wijzigingen in het nu voorliggende plan wordt de raad weer in stelling gebracht om een standpunt kenbaar te maken over het inpassingsplan? Wij zien de schriftelijke beantwoording van de vragen met belangstelling tegemoet. Met vriendelijke groet, T.D.J. (Dorien) Schults S. (Sybe) Streekstra, P.C. (Peter) van der Zee 5