Examen Algemene natuurkunde 1, oplossing

Vergelijkbare documenten
Toets Algemene natuurkunde 1

Tentamen Fysica in de Fysiologie (8N070) deel AB herkansing, blad 1/5

Feedback op het examen Algemene natuurkunde 1 Januari 2014

TENTAMEN DYNAMICA (140302) 29 januari 2010, 9:00-12:30

Examen mechanica: oefeningen

Dit tentamen bestaat uit vier opgaven. Iedere opgave bestaat uit meerdere onderdelen. Ieder onderdeel is zes punten waard.

TENTAMEN DYNAMICA ( )

Tentamen Klassieke Mechanica, 29 Augustus 2007

Examen Algemene Natuurkunde 1-7 september 2017

1 VRIJE TRILLINGEN 1.0 INLEIDING 1.1 HARMONISCHE OSCILLATOREN het massa-veersysteem. Hoofdstuk 1 - Vrije trillingen

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Biomedische Technologie, groep Cardiovasculaire Biomechanica

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Biomedische Technologie, groep Cardiovasculaire Biomechanica

4. Maak een tekening:

Uitwerkingen Tentamen Natuurkunde-1

TECHNISCHE UNIVERSITEIT DELFT Faculteit der Civiele Techniek en Geowetenschappen

Dit tentamen bestaat uit vier opgaven. Iedere opgave bestaat uit meerdere onderdelen. Ieder onderdeel is zes punten waard.

Tentamen Fysica in de Fysiologie (8N070) deel AB herkansing, blad 1/5

Uitwerking Tentamen Klassieke Mechanica I Dinsdag 10 juni 2003

Tentamen Fysica in de Fysiologie (8N070) deel A2 en B, blad 1/6

Eindronde Natuurkunde Olympiade 2016 theorietoets deel 1

Klassieke Mechanica a (Tentamen 11 mei 2012) Uitwerkingen

Eindronde Natuurkunde Olympiade 2018 theorietoets deel 1

Uitwerkingen van het Tentamen Moleculaire Simulaties - 8C Januari uur

jaar: 1989 nummer: 25

Hertentamen Klassieke Mechanica a, 15 juli 2015, 14u00 17u00 Let op lees onderstaande goed door!

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Biomedische Technologie, groep Cardiovasculaire Biomechanica

TWEEDE RONDE NATUURKUNDE OLYMPIADE 2013 TOETS APRIL :00 12:45 uur

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Technische Natuurkunde Examen Mechanica 2 voor N (3AA42) woensdag 24 juni 2009 van

Theory Dutch (Netherlands) Lees eerst de algemene instructies uit de aparte enveloppe voordat je begint met deze opgave.

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Biomedische Technologie, groep Cardiovasculaire Biomechanica

Examen Klassieke Mechanica

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Biomedische Technologie, groep Cardiovasculaire Biomechanica

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Biomedische Technologie, groep Cardiovasculaire Biomechanica

jaar: 1990 nummer: 06

Tentamen Klassieke Mechanica a, 12 juni 2015, 14u00 17u00. Let op lees onderstaande goed door!

Examen Klassieke Mechanica

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Biomedische Technologie, groep Cardiovasculaire Biomechanica

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Biomedische Technologie, groep Cardiovasculaire Biomechanica

Trillingen en Golven

Tentamen Mechanica ( )

Theory DutchBE (Belgium) De grote hadronen botsingsmachine (LHC) (10 punten)

****** Deel theorie. Opgave 1

ATWOOD Blok A en blok B zijn verbonden door een koord dat over een katrol hangt. Er is geen wrijving in de katrol. Het stelsel gaat bewegen.

Tentamen - uitwerkingen

Juli blauw Fysica Vraag 1

Uitwerkingen 1. ω = Opgave 1 a.

STUDIERICHTING:... NAAM:... NUMMER:... VOORNAAM:... SCHRIFTELIJKE OVERHORING VAN 23 JANUARI 2006 MECHANICA

TWEEDE RONDE NATUURKUNDE OLYMPIADE 2019 TOETS APRIL 2019 Tijdsduur: 1h45

1. Langere vraag over de theorie

Naam:... Studentnummer:...

EXAMEN CONCEPTUELE NATUURKUNDE MET TECHNISCHE TOEPASSINGEN

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Biomedische Technologie, groep Cardiovasculaire Biomechanica

TWEEDE RONDE NATUURKUNDE OLYMPIADE 2014 TOETS APRIL uur

Naam:... Studentnummer:...

toelatingsexamen-geneeskunde.be

m C Trillingen Harmonische trilling Wiskundig intermezzo

2de bach HIR. Optica. Smvt - Peremans. uickprinter Koningstraat Antwerpen EUR

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN FACULTEIT TECHNISCHE NATUURKUNDE GROEP TRANSPORTFYSICA

Eindronde Natuurkunde Olympiade 2014 theorietoets deel 1

Essential University Physics Richard Wolfson 2 nd Edition

Naam:... Studentnummer:...

Juli geel Fysica Vraag 1

Eindronde Natuurkunde Olympiade theorietoets deel 1

Juli blauw Vraag 1. Fysica

Welk van de onderstaande reeks vormt een stel van drie krachten die elkaar in evenwicht kunnen houden?

Examen Algemene Natuurkunde 1-7 december 2018

IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica 29 juni Nummer vragenreeks: 1

Inleiding tot de dynamica van atmosferen Krachten

Fysica: mechanica, golven en thermodynamica Prof. J. Danckaert & Prof. L. Slooten SCHRIFTELIJK TE TAME VA 19 JA UARI 2009

Opgave 1 Golven op de bouwplaats ( 20 punten, ) Een staalkabel met lengte L hangt verticaal aan een torenkraan.

Naam : F. Outloos Nummer : 1302

Hoofdstuk 4 Trillingen en cirkelbewegingen. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

BIOFYSICA: Toets I.4. Dynamica: Oplossing

Vectoranalyse voor TG

Herhalingsopgaven 6e jaar

1. Langere vraag over de theorie

NATIONALE NATUURKUNDE OLYMPIADE. Eindronde practicumtoets A. 5 juni beschikbare tijd: 2 uur (per toets A of B)

Samenvatting Natuurkunde Hoofdstuk 8, Bewegen in functies

RBEID 16/5/2011. Een rond voorwerp met een massa van 3,5 kg hangt stil aan twee touwtjes (zie bijlage figuur 2).

Notatie Voor een functie y = y(t) schrijven we. Definitie Een differentiaalvergelijking is een vergelijking van de vorm

In een U-vormige buis bevinden zich drie verschillende, niet mengbare vloeistoffen met dichtheden ρ1, ρ2 en ρ3. De hoogte h1 = 10 cm en h3 = 15 cm.

Hoofdstuk 4 Trillingen en cirkelbewegingen. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

NATUURKUNDE 8 29/04/2011 KLAS 5 INHAALPROEFWERK HOOFDSTUK

TENTAMEN ELEKTROMAGNETISME (8N010)

Proefexamen Thermodynamica, april 2017 Oplossingen

Oefeningen Smering : toepassing van de Navier-Stokes vergelijkingen

BIOFYSICA: WERKZITTING 1 (Oplossingen) KINEMATICA

TOELATINGSEXAMEN ANALYSE BURGERLIJK INGENIEUR EN BURGERLIJK INGENIEUR ARCHTECT - 3 JULI 2003 BLZ 1/8

Examen H1B0 Toegepaste Mechanica 1

tijd [n*t1] hoek (rad) tijd [n*t2] hoek (rad) 0 0,52 0 0,52 1 0,40 1 0,46 2 0,30 2 0,40 3 0,23 3 0,34 4 0,17 4 0,30 5 0,13 5 0,26 6 0,1 6 0,23

Elektro-magnetisme Q B Q A

Phydrostatisch = gh (6)

Vlaamse Fysica Olympiade Eerste ronde

1e bachelor ingenieurswetenschappen Modeloplossing examen oefeningen analyse I, januari y = u sin(vt) dt. wordt voorgesteld door de matrix

Technische Universiteit Eindhoven Bachelor College

Eindronde Natuurkunde Olympiade 2015 theorietoets deel 1

Op zeker moment blijkt dat het middelste blok met massa m eenparig versneld naar rechts beweegt met versnelling a.

FYSICA-BIOFYSICA : FORMULARIUM (oktober 2004)

7 College 01/12: Electrische velden, Wet van Gauss

Klassieke en Kwantummechanica (EE1P11)

Transcriptie:

Examen Algemene natuurkunde 1, oplossing Vraag 1 (6 ptn) De deeltjes m 1 en m 2 bewegen zich op eenzelfde rechte zoals in de figuur. Ze zitten op ramkoers want v 1 > v 2. v w m n Figuur 1: Twee puntmassa s die zullen botsen 1. Teken, zonder iets te berekenen, een gelijkaardige figuur zoals gezien door een waarnemer W die met het massacentrum van het systeem mee beweegt. 2. Teken, eveneens zonder enige berekening, hoe W de massa s ziet bewegen na een volledig elastische en na een volledig inelastische botsing. 3. Bereken nu voor beide types botsingen de snelheden die W waarneemt voor en na de botsing.

Oplossing We gebruiken voortdurend dat het totaal impuls gelijk is aan nul in een referentiestelsel dat met de waarnemer W mee beweegt. 1. Omdat voor W het totale impuls gelijk is aan nul en m 1 en m 2 zullen botsen, ziet W de snelheden als volgt: a b m n Figuur 2: De snelheden voor de botsing gezien door W 2. Na een elastische botsing verwijderen de deeltjes zich terug van elkaar. Het totale impuls blijft nul. Dit komt overeen met de volgende figuur: c d m n Figuur 3: De snelheden na de botsing gezien door W Na een volledig inelastische botsing vormen m 1 en m 2 een nieuw deeltje dat stil staat voor W omdat er behoud is van totaal impuls. p 3. Voor alle duidelijkheid voeren we een eenheidsvector î in, evenwijdig met de rechte waarop de massa s bewegen en gericht volgens de snelheden in figuur 1 (van links naar rechts). We hebben dan met v 1 > v 2 > 0. v 1 = v 1 î en v 2 = v 2 î

De snelheid #» v CM van het massacentrum (en dus van W ) is het gewogen gemiddelde van de snelheden van m 1 en m 2 #» v CM = m 1 v 1 î + m 2 v 2 î = m 1v 1 + m 2 v 2 î. Als een deeltje een snelheid v heeft in het oorspronkelijke referentiestelsel dan heeft het een snelheid v v #» CM ten opzichte van W. We vinden daarom voor de snelheden u 1 en u 2 van figuur 2 u 1 = v 1 î v #» CM = m 2 (v 1 v 2 ) î en u 2 = v 2 î v #» CM = m 1 (v 1 v 2 ) m 1 + m î. 2 We schrijven de snelheden van de deeltjes na een volledig elastische botsing als w #» 1 = w 1 î en w #» 2 = w 2 î, zie figuur 3. Voor een volledig elastische botsing geldt zowel behoud van impuls als behoud van kinetische energie: m 1 w 1 = m 2 w 2 en m 1 w 2 1+m 2 w 2 2 = m 1 u 2 1+m 2 u 2 2 = m 1m 2 (v 1 v 2 ) 2. Elimineren van w 2 uit de eerste vergelijking en invullen in de tweede geeft w 1 = m 2 (v 1 v 2 ) = u 1 en w 2 = m 1 (v 1 v 2 ) = u 2. Voor de waarnemer W klappen de twee deeltjes bij een elastische botsing hun snelheden om. Voor een volledig inelastische botsing gaat in het referentiestelsel van het massamiddelpunt al de kinetische energie verloren.

Vraag 2 (3 ptn) De beweging van een klein deeltje van massa m in een vloeistof wordt bepaald door m a = γ v + F. F is de uitwendige kracht die op m inwerkt, deze hangt eventueel van plaats of tijd af. De term γ v is de weerstand die het deeltje ondervindt als het door de vloeistof beweegt, de constante γ is bepaald door de vorm en afmeting van het deeltje, door de massadichtheid van de vloeistof en door haar viscositeit. Verder heb je nog beginpositie en -snelheid van m nodig om de beweging volledig te bepalen. In heel wat situaties is de grootte van ma verwaarloosbaar ten opzichte van de grootte van γv en vereenvoudigt de bewegingsvergelijking tot γ v = F. Je hebt dan nog één beginwaarde nodig om de beweging volledig te kennen: de initiële positie van m. (In de benadering die hier gemaakt wordt, dempt de initiële snelheid van m zo snel uit dat ze niet meer meespeelt, men noemt dit dan ook overgedempte beweging.) 1. Bepaal de dimensie van γ. 2. Bepaal de beweging van een overgedempt deeltje voor een periodieke uitwendige kracht F = F 0 cos(ωt). Hierbij is F 0 een constante vector. 3. Hoeveel arbeid verricht een F zoals in puntje 2. per tijdseenheid op m? Bereken dit voor een tijdsinterval [t 0, t 1 ] dat zeer lang is ten opzichte van 1/ω. Deze grootheid noemt men het gemiddeld vermogen door de uitwendige kracht in het systeem gedissipeerd.

Oplossing 1. Omdat [γv] = [γ][v] = [F ] en [v] = LT 1 en [F ] = MLT 2 vinden we [γ] = MT 1. 2. Stel dat r (t) de positie is van het deeltje op tijdstip t dan moeten we bepalen hoe r van t afhangt opdat γ d r dt (t) = F 0 cos(ωt). We nemen als beginsituatie een positie r 0 op t = 0. We herschrijven de bewegingsvergelijking als d r dt (t) = F 0 γ cos(ωt). Integreren we deze vergelijking tussen de tijden 0 en t dan vinden we r (t) r (0) = r (t) r0 F 0 sin(ωt) = γ ω of r (t) = r0 F 0 + γω sin(ωt). We zien dus dat het deeltje oscilleert rond de positie r 0 volgens de richting van F 0. De amplitude van die oscillaties wordt bepaald door F 0, γ en ω. 3. De arbeid W (t 0, t 1 ) geleverd door de drijvende kracht F in het tijdsinterval [t 0, t 1 ] is gegeven door W (t 0, t 1 ) = t1 t 0 dt v (t) F = t 0 t1 t 0 dt F 2 0 γ cos2 (ωt). We gebruiken nu de hoekverdubbelingsformule cos 2 (ϕ) = 1 2 + 1 2 cos(2ϕ) en vinden zo W (t 0, t 1 ) = F 0 2 t1 ( 1 dt γ 2 + 1 ) 2 cos(2ωt) = F 2 0 γ (t 1 t 0 ) 2 + F 2 0 γ sin(2ωt 1 ) sin(2ωt 0 ) 4ω Delen we dit nu door t 1 t 0 en nemen we de limiet voor t 1 t 0 dan vinden we voor het gemiddeld vermogen P = F 2 0 2γ..

Vraag 3 (6 ptn) De massa m in de figuur is met een ideaal touw verbonden aan de bovenkant van een ideale veer. De onderkant van de veer is stevig verankerd. Het touw loopt zonder te slippen over een katrol die wrijvingsloos draait om een horizontale as. De veer heeft een rustlengte l 0 en een veerconstante (stijfheid) k. De katrol is een homogene ring van buitenstraal R en binnenstraal 2R/3 en heeft een massa M. De spaken die de ring met de as verbinden mag je massaloos onderstellen. 1. Bepaal de lengte l 1 van de veer als het systeem in evenwicht is. 2. Toon aan dat het traagheidsmoment van de katrol ten opzichte van de as waarrond ze draait gelijk is aan 13MR 2 /18. Voer nu een verticale, opwaarts gerichte, x-as in met als oorsprong het bovenste uiteinde van de veer als het systeem in evenwicht is. M.a.w. x = 0 indien de veer uitgerekt is tot lengte l 1. De massa zal op en neer oscilleren wanneer ze uit evenwicht gebracht wordt. Daarover gaan de volgende vragen. 3. Schrijf de totale mechanische energie van het systeem op in termen van x en dx/dt. 4. Gebruik behoud van energie om de frequentie ω te bepalen waarmee m op en neer oscilleert als het systeem uit evenwicht gebracht wordt. 5. Stel dat de beweging beschreven wordt door x(t) = x 0 sin(ωt) met ω de frequentie die je net gevonden hebt. Waaraan zijn de spankrachten gelijk in het touw links en rechts van de katrol. 6. Verifieer expliciet dat de beweging van de katrol inderdaad bepaald wordt door het netto krachtenmoment van de uitwendige krachten die op de katrol inwerken.

r s x a b g i o m l Figuur 4: Het systeem van vraag 3 in evenwicht

Oplossing 1. In evenwicht is de terugroepkracht van de veer precies gelijk aan het gewicht van de massa m k(l 1 l 0 ) = mg of l 1 = l 0 + mg k. 2. Stel dat ρ de oppervlaktemassadichtheid is van de katrol dan is de bijdrage van een dunne ring van straal r en dikte dr tot het traagheidsmoment gelijk aan 2πr 3 ρdr. Het traagheidsmoment van de katrol is daarom: R I = dr 2πr 3 ρ = 65 162 πρr4. 2R/3 We berekenen nog ρ door te stellen dat de katrol een massa M heeft: M = Elimineren van ρ geeft dan R 2R/3 dr 2πrρ = 5 9 πρr2. I = 13 18 MR2. 3. De totale mechanische energie is de som van kinetische en potentiële termen. Zowel de beweging van m als van de katrol dragen bij tot de totale kinetische energie. De snelheid van m is dx/dt en de hoeksnelheid van de katrol is 1/R maal de snelheid van m omdat het touw zonder slippen over de katrol loopt. Zo vinden we E kin, tot = 1 ( dx ) 2 2 m 1 + dt 2 I ( dx ) 2 1 ( = R 2 m + 13 ) ( dx ) 2 dt 2 18 M. dt De totale potentiële energie is de som van twee termen: de potentiële energie k 2 (l 1 + x l 0 ) 2 van de veer uitgerekt tot een lengte l 1 + x en de potentiële energie mgx van de massa m. Let op het teken van de laatste term: hoe groter x, hoe lager m en dus hoe kleiner de potentiële energie van m. E pot, tot = k 2 (l 1 + x l 0 ) 2 mgx = k 2 x2 + m2 g 2 2k. ( )

We hebben hier ( ) gebruikt. Zo vinden we E tot = 1 ( m + 13 ) ( dx ) 2 2 18 M k + dt 2 x2 + m2 g 2 2k. De laatste term is constant en dus irrelevant omdat de potentiële energie toch maar op een constante na bepaald is. 4. We schrijven nu op dat E tot constant is, m.a.w. dat de afgeleide van E tot naar de tijd gelijk is aan nul. Delen we die afgeleide door dx/dt dan vinden we de bewegingsvergelijking ( m + 13 ) d 2 18 M x dt 2 + kx = 0. Dit is de bewegingsvergelijking van een gewone harmonische oscillator. De overeenstemmende frequentie is gegeven door ω 2 = k m + 13M/18. ( ) 5. Stel dat T 1 en T 2 de spankrachten zijn in het linker en rechter deel van het touw zoals ze inwerken op de katrol, zie figuur. We schrijven T 1 = T 1 î en T 2 = T 2 î. De kracht T 1 balanceert exact de terugroepkracht van de veer: T 1 (t) = k(l 1 + x(t) l 0 ) = mg + kx(t). Om T 2 te bepalen drukken we uit dat m keer de versnelling van m gelijk is aan de nettokracht die inwerkt op m: en dus m d2 x dt 2 î = mg î + T 2 î T 2 (t) = mg + mω 2 x(t). 6. Het impulsmoment van de katrol staat loodrecht op het vlak van de tekening, net als de momenten van de krachten T 1 en T 2 ten opzichte van de as van de katrol. We schrijven daarom alleen maar de component van d L/dt = τ ext, tot op loodrecht op het vlak van de tekening. Dit geeft I R ω2 x(t)? = R(T 1 (t) T 2 (t)) = R(k mω 2 )x(t) wat inderdaad klopt omwille van ( ).

Vraag 4 (3 ptn) Een cilindrische tank van sectie A loopt leeg door een kleine opening van sectie B onderaan de tank. De tank is gevuld met een niet-viskeuze vloeistof van massadichtheid ρ en is oorspronkelijk gevuld tot op hoogte h boven de kleine opening. (Met sectie van een buis wordt de oppervlakte van de dwarsdoorsnede bedoeld.) 1. Hoe snel stroomt de vloeistof uit de opening? 2. Hoe snel daalt het niveau in de tank? 3. Hoelang duurt het vooraleer de tank leeggelopen is? Voor deze vraag mag je aannemen dat A B wat bijvoorbeeld wil zeggen dat je A B mag benaderen door A. Je hebt wellicht de wet van Bernoulli nodig die zegt dat in een rustig stromende, onsamendrukbare, niet-viskeuze vloeistof P + 1 2 ρv2 + ρgh constant is.

Oplossing 1. De eerste vraag is niets anders dan de formule van Torricelli afleiden. Stel dat de tank tot op niveau x boven de kleine opening onderaan gevuld is. Je maakt dan de volgende benaderingen in de wet van Bernoulli: - de stroomsnelheid boven aan de tank is verwaarloosbaar ten opzichte van de uitstroomsnelheid omwille van de continuïteitsvergelijking en A B - de druk op hoogte x is nagenoeg gelijk aan de druk op niveau van de kleine opening Dit leidt tot 1 2 ρv2 = ρgx met v de uitstroomsnelheid en dus v = 2gx. 2. Het niveau in de tank daalt met een snelheid dx/dt, het min teken drukt uit dat het niveau daalt. Omwille van de continuïteitsvergelijking hebben we Adx/dt = Bv en dus dx dt = B A v = B 2gx. A ( ) 3. Om de hoogte in de tank in functie van de tijd te kennen, herschrijven we ( ) d 1 x = dt 2 dx g x dt = B A 2. Op tijd t = 0 is de tank gevuld tot op hoogte h. Integreren van de vorige vergelijking geeft dan B g x(t) = h A 2 t. De tank is daarom leeg op tijd t 1 = A B 2h g.