Kantiaanse symboliek Symbolische representatie als metafoor voor het einddoel

Vergelijkbare documenten
Immanuel Kant Kritiek van het oordeelsvermogen

Immanuel Kant Kritiek van de zuivere rede 53

Kant over het mathematisch verhevene

DENKBEER, DE MENSELIJKE NATUUR, 2015 KRITIEK VAN DE ZUIVERE REDE KANT

Over schoonheid en het verlangen van de rede. Belangeloos welgevallen in Deleuze s interpretatie van Kant

Niet-feitelijke waarheden (2)

Toelichting bij de Korte Verhandeling van Spinoza Nummer 1

Eindexamen Filosofie havo I

Het belang van het belangeloze. Kant en de kracht van vrije schoonheid

Vraag Antwoord Scores. Opgave 1 Een sceptische schnauzer en een sceptische arts

Indexicale Problemen voor Frege

Vraag Antwoord Scores. Opgave 3 De (on)werkelijkheid in Goodbye, Lenin!

Denkgereedschap 2.0 EEN P R A K T I S C H E M A N I E R VA N K R I T I S C H D E N K E N A L C E D O C O E N E N, S O LV E N TA

Dit artikel uit Netherlands Journal of Legal Philosophy is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

Kennis, hoe te benaderen en hoe te funderen..? Violette van Zandbeek Social research Datum: 15 april 2011

Cultureel verslag Filosofie Immanuel Kant

Eindexamen Filosofie vwo II

De doorwerking van Kants esthetica. Nu ik heb uiteengezet in welke constellatie Kants esthetische beschouwingen staan, en vanuit

Geloven en redeneren. Samenvatting

Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten

HEGEL S LOGICA. door Mr Drs A.Börger

Inleiding Filosofie en Ethiek Derde Bijeenkomst: De 2e wetenschappelijke revolutie Dinsdag 19 september 2006

Immanuel Kant. Opmerkingen over het gevoel van het schone en het verhevene. Vertaling, inleiding en aantekeningen door Ike Kamphof

Take Home Examen. Het stijlbegrip volgens Nelson Goodman. i Postvak 54 6 juni 2008 Blok BA CW 1 E Vraag II

De Sinn van fictie. Wouter Bouvy March 12, 2006

Hume s Moraal Filosofie

Achtergrond bij het lezen van Schiller extra info:

Lorentz Lyceum. Datum: Onderwerp: Identiteit & samenleving

Toelichting bij de Korte Verhandeling van Spinoza Nummer 4

S e v e n P h o t o s f o r O A S E. K r i j n d e K o n i n g

Transcendentale vrijheid tegenover natuurlijke kausaliteit bij Immanuel Kant

MIRARI Van kritiek naar dialoog.

Dankwoord 11 Woord vooraf 13. Hoofdstuk 1 Artistieke creativiteit 19

III De transcendentale benadering

Eindexamen filosofie vwo II

Vrijheid en determinisme in de Kritiek van de zuivere rede

TAALFILOSOFIE. Overkoepelende vraag: WAT IS BETEKENIS?

Causale Kunst: Fotografie

Eindexamen filosofie vwo I

Beste mededisputanten,

De (on)mogelijkheid van een rationele ethiek

Kwaliteitsmanagement theoretisch kader

Opmerking vooraf.

Verdeling van de samenvattingen van de hoofdstukken:

ling van die eigenschap binnen het model geldt. In het bijzonder bij het wiskundig modelleren van een programma kan een eigenschap met wiskundige zeke

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

VWO 4 FILOSOFIE Wat is ethiek en het utilisme

Eindexamen vwo filosofie II

Inhoud. 1 Eristische dialectiek of de kunst van het gelijk krijgen 7. 2 De termen logica en dialectiek 69

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

In Vlaanderen bestaat er nog geen leerlijn programmeren! Hierdoor baseren wij ons op de leerlijn die men in Nederland toepast voor basisscholen.

Kennerschap en juridische haken en ogen. Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici Amsterdam, 10 juni 2016 R.J.Q. Klomp

I Inleiding 2. II Subjectieve algemeengeldigheid: het smaakoordeel volgens Kant 3. Het gezamenlijke oordeel van de ware critici: het smaakoordeel

De uitbreiding zoals die in het eerste deel van de kantlijn wordt aangegeven zal niet zonder gevolgen blijven gezien de indrukwekkende samenhang in

Zonder smaak geen gemeenschapszin

Spinoza s Visie. Dag 3. Hoe verhoudt de mens zich tot de Natuur?

Een beeld dat ons gevangen houdt. Over de epistemische status van de metafysica in het vertoog van Guido Vanheeswijck

Waarom bestaat God? Emanuel Rutten

Compassie leven. 52 wekelijkse inspiraties vanuit Geweldloze Communicatie. PuddleDancer Press Samengesteld door Monie Doodeman

Taal & Herstel. Jaap van der Stel Lector GGz Hogeschool Leiden

Geestelijke verzorging als esthetisch proces

De machinemens in de medische geschiedenis en in de huidige medische praktijk

Enquête: De spirituele dimensie in de palliatieve zorg

Essay. Norbert Vogel* Morele feiten bestaan niet

Samenvatting. Bijlage B

Kwaliteitskaarten vragenstructuren

Beoordelingsformulier Proeve van Bekwaamheid 2 (Rol Ontwerper) 3.12

Morya Wijsheid Basiswerkboek

pagina 2 van 5 Laten we maar weer eens een willekeurige groep voorwerpen nemen. Er bestaan bijvoorbeeld -- om maar iets te noemen -- allerlei verschil

UNIVERSELE VERKLARING VAN DE WARE NATUUR VAN DE MENS

Eindexamen filosofie vwo I

Tussen vrijheid en determinisme: voorwaarden voor autonomie bij Descartes, Spinoza en Kant

PERSONAL DIVERSITY BOB MAN DERS

Het Woord was God (1)

Morele leerprocessen in Communities of Practice. Onderzoekslijn 3

Thuiswerktoets Filosofie, Wetenschap en Ethiek Opdracht 1: DenkTank De betekenis van Evidence Based Practice voor de verpleegkunde

Spinoza - ook tafels hebben een ziel

TAALFILOSOFIE. Overkoepelende vraag: WAT IS BETEKENIS?

Vraag Antwoord Scores

Laag Vaardigheden Leerdoelen Formulering van vragen /opdrachten

DISCUSSIE OVER BEWUSTZIJN BIJ DIEREN EN DE NOODZAAK VAN HET ANALOGIE-POSTULAAT door Titus Rivas In de discussie rond bewustzijn (d.w.z.

WISKUNDIGE TAALVAARDIGHEDEN

Ethiek (ethos = gewoonte/zede) wil nadenken over en zich bezinnen op de levenshouding, het handelen en de gewoonte.

Verantwoord Bijbelgebruik

Naam student. Examennummer. Handtekening

Citation for published version (APA): Verbakel, N. J. (2007). Het Chronische Vermoeidheidssyndroom, Fibromyalgie & Reuma.

Taxanomie van Bloom en de kunst van het vragen stellen. Anouk Mulder verschil in talent

Getallen vertellen het verhaal van het leven, deel 4

Eindexamen filosofie vwo II

Module Limieten van de berekenbaarheid : antwoorden

Willen sterven. Wie anders dan ik zelf zou het recht hebben om te beslissen over mijn leven? Moment voor religieuze bezinning en waardevol leven

De Taxonomie van Bloom Toelichting

Opgave 1 Vrije wil op de weg

God schiep de mens - Adam

Consultatiedocument Standaard 4400N Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden (2 e ontwerp) 21 juli 2016

Kritisch Denken met Rationale

filosofie havo 2018-II

Grenzen verleggen. Amsterdam, februari Beste Julian Baggini,

Je doel behalen met NLP.

Praktische opdracht Filosofie Immanuel Kant

Transcriptie:

Kantiaanse symboliek Symbolische representatie als metafoor voor het einddoel Datum: 21-01-2012 Auteur: W.T.H. van de Ven W.T.H. van de Ven, 2012

Inleiding Al in zijn Prolegomena to Any Future Metaphysics kwam Immanuel Kant met de notie dat ons kennen, een kennen naar analogie is; If I say that we are compelled to look upon the world as if it were the work of a supreme understanding and will, I actually say nothing more than: in the way that a watch, a ship, and a regiment are related to an artisan, a builder, and a commander, the sensible world (or everything that makes up the basis of this sum total of appearances) is related to the unknown which I do not thereby cognize according to what it is in itself, but only according to what it is for me, that is, with respect to the world of which I am part. [ ] This type of cognition is cognition according to analogy, 1 Bovenstaand principe werd door Kant ook al uitgewerkt in zijn Kritiek van de Zuivere Rede en het principe van de analogie zou nog verder tot uitwerking komen in de volledige architectoniek van de Kritieken en ook in vervolgwerken als de Metaphysik en Religion. In de derde Kritiek, Kant s Kritiek van het Oordeelsvermogen, zou hij het principe van de analogie opvoeren als de instrumentele sleutel in de vertaling van de praktische rede naar de empirie. Deze analogie, ofwel de Symbolische Darstellung, of symbolische representatie, is in de Kritiek van het Oordeelsvermogen maar kort omschreven. En Kant geeft ook toe dat het nog te weinig aandacht heeft gekregen in zijn werk (tot dan toe). In dit paper wil ik de symbolische representatie onderzoeken op haar waarde als instrument van representatie. Allereerst moeten we de herkomst van dit begrip bekijken. Daarvoor zullen we moeten kijken naar de antinomie van de smaak, zoals Kant die uitwerkt in zijn Kritiek van het Oordeelsvermogen. Het is hier dat de symbolische representatie wordt aangedragen als instrument tot opheffing van de ontstane antinomie tussen het subjectieve en universele karakter van het smaakoordeel. We zullen dan zien dat het principe van symbolische representatie niet in directe zin de antinomie opheft, maar juist door haar indirecte, logische principe, de logica van de antinomie aanpakt. Dat de symbolische representatie vooral ook logisch van aard is, komt mede doordat ze sterk overeenkomt met de voor ons bekende kwaliteiten van de metafoor. Kant geeft zelf al aan hoe voorbeelden uit onze taal een illustratie geven van de werking van de symbolische representatie. Daarom ook wil ik de symbolische representatie en de metafoor naast elkaar zetten en hun overeenkomsten tonen. Beiden zijn representatieve instrumenten en beiden zijn symbolisch van aard. Dit laatste brengt ons ook echter tot de afsluitende kritische noot. Elke vorm van representatie is een restrictie op dat wat gerepresenteerd wordt. Dat is inherent aan het principe van de her-presentatie van een idee, of iets uit de werkelijkheid. Vooral de door mensen gevormde representaties zijn een toonbeeld van de beperkingen die wij als mensheid zullen moeten accepteren. 1 Zie 57-58 (4:357, p. 108) in Kant, I. (2004, 2nd edition). Prolegomena to Any Future Metaphysics, That Will Be Able to Come Forward as Science. New York: Cambridge University Press. 2

De antinomie van de smaak en symbolische representatie Om een verklaring te kunnen geven voor Kant s introductie van het principe van symbolische representatie, moet er eerst gekeken worden naar de antinomie van de smaak. De symbolische representatie volgt namelijk uit de oplossing van deze antinomie. De antinomie van de smaak laat zich omschrijven door een these en een antithese 2 ; These: Het smaakoordeel is niet gebaseerd op begrippen; anders zouden we er immers over kunnen disputeren (door bewijzen over kunnen beslissen). Antithese: Het smaakoordeel is gebaseerd op begrippen; anders zouden we er, ongeacht het verschil in oordeel, niet eens over kunnen twisten (aanspraak kunnen maken op de noodzakelijke instemming van anderen met dit oordeel). De these behandelt het principe van een smaakoordeel vanuit een subjectief perspectief. Zoals Kant het stelt; de bepalingsgrond van het smaakoordeel is enkel subjectief (genoegen en pijn), en het oordeel heeft geen recht op de noodzakelijke instemming van anderen. 3 Smaak is volgens de these dus louter particulier, juist daardoor kan het niet zijn gebaseerd op begrippen, omdat dit zou impliceren dat de grond van smaak universeel is. De tegenstelling is hier al merkbaar en de antithese bevestigt de inherentie van de tegenstelling. De antithese stelt dat het smaakoordeel gegrond is op bepalingsgronden welke universaliseerbaar zijn. Dat impliceert dat smaak een definitie heeft welke gedragen moet worden door niet alleen het subject, maar een gemeenschap in het geheel. Belangrijk is op te merken dat in de these wordt gesproken over het disputeren over smaak en bij de antithese over twisten. Kant maakt duidelijk dat; [beiden, red.] komen weliswaar overeen voor zover ze door wederzijdse oppositie tot eenstemmigheid proberen te komen, maar ze verschillen voor zover het disputeren die probeert te bereiken op basis van bepaalde 4 begrippen als bewijsgronden, dus uitgaat van objectieve begrippen als oordeelsgronden. Waar dit echter ondoenlijk wordt beschouwd, wordt ook het disputeren als ondoenlijk beoordeeld. 5 De tegenstelling die zich hier voordoet tussen de these en de antithese richt zich specifiek op de grond van oordeelsvorming. Het dispuut in de these gaat over de beoordeling van smaak op basis van objectieve, bepaalde gronden. Dat impliceert dat smaak bewijsbaar zou moeten zijn op basis van concepten, of beter begrippen 6, en dus ook dat het principe van smaak objectief kenbaar zou moeten zijn. Volgens de these is dit echter niet mogelijk en dus is smaak louter particulier. De antithese stelt dat het smaakoordeel wel op objectieve gronden gebaseerd kan zijn, het is echter niet herleidbaar tot begrippen. Dit houdt in dat er een extra dimensie meespeelt in de definitie van smaak. Immers, de antithese spreekt over het aanspraak maken op de 2 56 in Kant, I. (2009). Kritiek van het Oordeelsvermogen (KvhO). Amsterdam: Boom. (AA 338-339, B 234, p. 235-236). 3 KvhO: AA 338, B 232, p. 235. 4 Mijn nadruk. 5 Zie noot 2. 6 In het Duits gebruikt Kant het woord Begriff om het concept als resultaat van het oordeel van de speculatieve rede te duiden. Naar mijn mening geeft dit woord, in het Nederlands vertaald naar begrip, een betere omschrijving van de betekenis zoals Kant die voorstaat. 3

noodzakelijke 7 instemming van anderen, en wijst dus naar het universele in het idee van smaak. Voor Kant ligt hier de sleutel tot het oplossen van de antinomie. Het is dan ook gelijk in het begin van 57 dat Kant aangeeft dat het oplossen van de antinomie van de smaak zit in het erkennen van de tweeledigheid van begrippen; Het is alleen maar mogelijk om het conflict tussen de principes, die ten grondslag liggen aan ieder smaakoordeel (en die niets anders zijn dan de twee kenmerken van het smaakoordeel die hierboven in de analytica zijn behandeld), op te heffen wanneer we aantonen dat het begrip waarop het object in dit soort oordelen wordt betrokken in deze twee maximes van het esthetisch oordeelsvermogen niet in dezelfde zin wordt opgevat; deze dubbele zin of dit dubbele gezichtspunt van de beoordeling is noodzakelijk voor ons transcendentale oordeelsvermogen, en door de verwarring van het ene gezichtspunt met het andere is de schijn daarbij als natuurlijke illusie onvermijdelijk. 8 Zoals Henry E. Allison stelt in zijn Kant s Theory of Taste 9 zijn er vier belangrijke elementen in deze alinea te ontdekken die bijdragen aan het oplossen van de antinomie. Allereerst is er de identificatie van de twee thesen met de twee kenmerken van het smaakoordeel, zoals die zijn besproken in de analytica en de deductie. Ten tweede is er slechts één manier tot het oplossen van het conflict en dat is aantonen dat het object van het smaakoordeel in beide thesen anders wordt opgenomen. Als derde moet de noodzaak van deze maximen of gezichtspunten worden aangetoond en, ten vierde, moeten we onderkennen dat de illusie die uit de verwarring van de begrippen ontstaat, natuurlijk en dus onvermijdelijk is. 10 In het vervolg van 57 richt Kant zich op bovenstaande elementen door, in hoofdzaak, te focussen op het verschil tussen de lezing van de betekenis van de term begrip in beide thesen. Kant onderscheidt namelijk het bepaalde verstandsbegrip en het onbepaalde transcendentale redebegrip, als de twee wijzen waarop we de betekenis van begrip kunnen begrijpen. In het onderscheiden van beide noties van de begrippen werkt Kant toe naar de oplossing van de antinomie door duidelijk te maken dat beide lezingen niet tegenstrijdig zijn en elkaar niet uitsluiten. Beide vormen van begrip kunnen naast elkaar bestaan; Maar alle tegenspraak valt weg als ik zeg: het smaakoordeel is gebaseerd op een begrip (van een algemene grond van de subjectieve doelmatigheid van de natuur voor het oordeelsvermogen), op basis waarvan echter niets gekend en bewezen kan worden ten aanzien van het object, omdat dat begrip op zichzelf onbepaalbaar is en zich niet leent voor kennis. Juist door dat begrip verkrijgt het tegelijk geldigheid voor iedereen (zij het als singulier oordeel, dat zich onmiddellijk aan de aanschouwing paart), omdat de bepalingsgrond ervan wellicht ligt in het begrip van wat als bovenzintuiglijk substraat van de menselijkheid kan worden beschouwd. 11 Het smaakoordeel heeft dus betrekking op een begrip dat zich in subjectieve zin niet leent voor kennis, het is deel van een aanschouwing door de zintuigen, maar wordt niet begrepen door de categorieën van het verstand. De esthetische aanschouwing betrekt zich op 7 Mijn nadruk. 8 Begin van 57, KvhO: AA 339, B 234, p. 236. 9 Allison, Henry E. (2001) Kant s Theory of Taste; A reading of the Critique of Aesthetic Judgement. Cambridge: Cambridge University Press. 10 Ibidem (p. 240). 11 KvhO: AA 340, B 236-237, p. 237. 4

de gevoelens van lust en onlust binnen het subject, maar worden niet gecategoriseerd tot empirisch verifieerbare kennis. Omdat het object van de esthetische aanschouwing niet begrepen wordt door de categorieën van het verstand, betrekt het smaakoordeel zich, volgens Kant, ook op het universele van het bovenzintuiglijk substraat van de menselijkheid. Het begrip dat wij ons vormen van een esthetisch oordeel kan niet worden gegrond op empirische data, want de esthetische idee is niet iets wat toebehoort tot het fenomenale. De idee van de esthetische ervaring is wel mogelijk, maar is gegrond in het bovenzintuiglijke van het noumenale. We zien hier een mogelijke analogie met de idee van het transcendentale object uit de Kritiek van de Zuivere Rede, gelezen in de variant uit de A-editie, iets = x. 12 Met deze formule kunnen we aantonen dat ons intellect de mogelijkheid heeft een oneindigheid aan ideeën te vormen, maar dat deze ideeën alleen objectieve waarheid verkrijgen, wanneer zij empirisch verifieerbaar zijn. Zoals dus ook het transcendentale object gezien kan worden als een brugconcept die een verbinding mogelijk maakt tussen het rede-idee en kennis, geeft het begrip van de esthetische ervaring eenzelfde brugconcept weer. Dit zal verduidelijkt worden wanneer Kant het principe van de symbolische representatie introduceert. Ten slotte wijst Kant er in 57 op dat het juiste begrip van de smaak [ ], namelijk dat van de smaak als louter reflecterend esthetisch oordeelsvermogen 13 is. Want de antinomieën [dwingen] ons hier, zoals ook in de Kritiek van de praktische rede, tegen wil en dank [ ] om boven het zintuiglijke uit te stijgen en het verenigingspunt van al onze a priorivermogens in het bovenzintuiglijke te zoeken, omdat er geen andere uitweg overblijft om de rede met zichzelf te laten harmoniëren. 14 De omstandigheden zijn nu daar om het principe van de symbolische representatie te introduceren. Kant s oplossing voor de antinomie van de smaak komt voort uit de veronderstelling dat een begrip tweeledig is. Het is tweeledig in haar referentie naar de aanschouwing waarop ze gebaseerd is. Kant noemt deze aanschouwing tot verzinnelijking de hypotypose, ofwel subjectio sub adspectum, dat is onderwerping aan de blik, of anders nog, zoals Kant het een stuk verderop in zijn tekst noemt, illustraties of exhibitiones 15. Ze [de hypotypose, red.] is ofwel schematisch, wanneer bij een begrip, dat het verstand vat, de corresponderende a priori-aanschouwing gegeven wordt; ofwel symbolisch. In het laatste geval wordt aan een begrip, dat alleen de rede kan denken en waarmee geen zintuiglijke aanschouwing kan overeenkomen, een aanschouwing gekoppeld waarmee het oordeelsvermogen te werk gaat op een wijze die louter analoog is aan het schematiseren d.w.z. die aanschouwing correspondeert alleen met het begrip wat de regel voor die werkwijze, en niet wat die aanschouwing zelf betreft, dus alleen qua inhoud van de vorm en niet qua inhoud van de reflectie. 16 12 Zie Kant s Kritiek van de Zuivere Rede, A 250-251. 13 KvhO: AA 341, B 328, p. 238. 14 KvhO: AA 341, B 239, p. 238-239. 15 Het Latijnse woord exhibitio kan ook worden gelezen als refererend naar iets tentoonstellen, uitdrukken of veruitwendigen. Kant gebruikt zelf ook het woord voorstellingswijze. We kunnen de hypotypose dus ook lezen als een veruitwendiging van de schematiek of de symboliek van een begrip. De voorstelling of veruitwendiging is namelijk in zichzelf een vorm van representatie, de uitbeelding, is het in het uitwendige vorm geven. Deze lezing geeft een belangrijk inzicht in het principe van de symbolische representatie, namelijk de veruitwendiging van een rede-idee door middel van een metaforisch begrip en diens aanschouwing. 16 KvhO: AA 351, B 255, p. 249. 5

Kant benadrukt dat we beide vormen van de hypotypose, moeten begrijpen als twee afzonderlijke vormen van intuïtie. Het zijn verschillende voorstellingswijzen. Het belangrijke verschil is dat de schematische voorstellingswijze in directe verbintenis staat met het begrip dat zij representeert. De aanschouwing vervult de representatie van het begrip door direct overeen te komen met de a priori condities van dat begrip. Dit is echter niet mogelijk bij een begrip van de rede, ofwel een rede-idee. Daarom is hier de symbolische voorstellingswijze van toepassing, waarbij het redebegrip alleen een uiterlijke vorm krijgt, maar niet in inhoud overeenkomt met dat wat gerepresenteerd wordt. Dat betekent dat, juist omdat er geen a priori condities voor een rede-idee te geven zijn, een analoog verstandsbegrip en haar a priori condities in een aanschouwing worden vervult, teneinde zich een voorstelling te kunnen maken van het originele begrip. De werkelijke voorstelling die men heeft is echter inhoudsloos, omdat het louter de vorm is die een associatie moet afdwingen met het originele begrip. De symbolische representatie is daar om vorm te geven aan het rede-idee, waar de inhoud van dit idee iets is dat in zijn geheel buiten het vermogen van de theoretische rede staat en waarom de voorstelling dus ook geen inhoud kan hebben. Kant vat het nog eens goed samen; Alle aanschouwingen waarmee we a priori-begrippen concretiseren zijn dus ofwel schema s ofwel symbolen, waarbij de eerste directe en de tweede indirecte weergaven van het begrip bevatten. De eerste doen dit demonstratief, de tweede door middel van een analogie (waarvoor we ook empirische aanschouwingen gebruiken), waarbij het oordeelsvermogen een dubbele taak verricht: eerst past dat het begrip toe op het object van de zintuiglijke aanschouwing, en vervolgens past het louter de regel van de reflectie over die aanschouwing toe op een heel ander object, waarvan het eerste object slechts een symbool is. 1718 Het hier boven geschrevene wordt door Kant toegelicht met een van zijn bekende voorbeelden. Dat is het voorbeeld waarbij de despotische staat wordt gerepresenteerd door een machine, bijvoorbeeld een handmolen. Anders gezegd, de handmolen is de metafoor voor een despotische staat. Kant s principe van symbolische representatie is nauw verwant met dat van de metafoor. Hier zal ik later op terug komen in de bespreking van de relatie tussen beiden, maar Kant zegt hierover in 59; Onze taal zit vol met dergelijke indirecte, analoge voorstellingen, waarbij de uitdrukking niet het eigenlijke schema voor het begrip, maar louter een symbool voor de reflectie bevat. 19 Nu het principe van de symbolische representatie door Kant is uitgewerkt, zij het, zoals hijzelf aangeeft 20, in beperkte mate, keert Kant terug tot het probleem van de antinomie van de smaak en het esthetisch oordeelsvermogen. Met de uitspraak; het schone is het symbool van het zedelijk-goede 21, stelt Kant het schone als een bemiddelend concept tussen de 17 KvhO: AA 352, B 256, p. 250. 18 Mijn nadrukken zijn hier bedoeld om het verschil tussen het schematische en het symbolische te articuleren. 19 KvhO: AA 352, B 257, p. 250. 20 Aan deze kwestie [het functioneren van symbolische representatie, red.] is tot op heden nog maar weinig aandacht besteed, hoezeer ze ook dieper onderzoek verdient; het is hier echter niet de plaats om daarbij stil te blijven staan. Zie KvhO: AA 352, B 257, p. 250. 21 KvhO: AA 353, B 258, p. 251. 6

natuur en de vrijheid. Want, in de zin dat het schone een representatie van de vrijheid in de natuur is; behaagt het met aanspraak op de instemming van alle anderen, waarbij de geest zich tegelijk bewust is van een zekere veredeling en verheffing boven louter de ontvankelijkheid voor lust door zintuiglijke indrukken, en ook de waarde van anderen volgens een overeenkomstige maxime van hun oordeelsvermogen beoordeelt. Dat is namelijk het intelligibele, en zoals in de vorige paragraaf [ 57, red.] al werd aangegeven, is dat het perspectief van de smaak [ ]. [ ] In de smaak is het oordeelsvermogen niet zoals bij de empirische beoordeling onderworpen aan de heteronomie der ervaringswetten. Ten aanzien van de objecten van een zo zuiver welgevallen stelt het zichzelf de wet, zoals de rede dat doet ten aanzien van het vermogen tot begeren; zowel vanwege deze innerlijke mogelijkheid in het subject, als vanwege de uiterlijke mogelijkheid van een daarmee overeenstemmende natuur is het betrokken op iets in het subject zelf en iets buiten dat subject, dat geen natuur en ook geen vrijheid is, maar wel het bovenzintuiglijke, waarin het theoretische en het praktische vermogen zich op onbekende wijze met elkaar verenigen. 22 Het is van belang te benadrukken dat het schone niet een directe veruitwendiging van de moraal is. Het schone werkt als een analogie, waarbij het het reflecterend oordeelsvermogen is dat de overeenkomsten tussen het schone als onderdeel van de natuur en de moraliteit als onderdeel van de rede onderkent en dus de analogie kan vormen. Het is dus het schone in de natuur, dat op indirecte wijze een representatie vormt van de moraliteit in ons. Want het schone geeft ons niet alleen een gevoel van welbehagen door het zintuiglijk welgevallen, het herinnert ons aan de doelmatigheid van de natuur en de verhevenheid van haar schepper. Een verhevenheid die wij herkennen door de moraal die ons, door dezelfde schepper is gegeven. De analogie van het schone met de idee van moraliteit, kan tevens worden gezien als een analogie met de mens als laatste doel van de natuur en als einddoel in zichzelf. In de lezing van Henry E. Allison, moeten we het schone zien als dat wat in de transitie van het zintuiglijke naar het bovenzintuiglijk in analogie is met de morele reflectie. Want, in zoverre dat de reflectie op het schone een transitie naar het bovenzintuiglijke in zich heeft, weerspiegelt het de gelijkaardige beweging van de morele reflectie. Het is namelijk niet zo dat de smaak bijdraagt aan die transitie (en dus aan de moraliteit), omdat het een symbool is voor de moraliteit, het is een symbool voor de moraliteit, omdat het reeds in zichzelf (onafhankelijk van de moraliteit) een transitie van het zintuiglijke naar het bovenzintuiglijke heeft. 23 We zien dus dat twee volledige ongelijke dingen, het schone en de moraliteit, door het reflectieve oordeelsvermogen als analoog kunnen worden gezien, en dus in die reflectie met elkaar overeenstemmen. Voor de strekking van dit artikel is het van belang de symbolische representatie bij Kant te begrijpen als een instrument van analogie, dat ons in staat stelt ideeën van de rede, die voor zichzelf niet kunnen worden gerepresenteerd, in vorm te veruitwendigen door middel van een object van de uiterlijke verschijning in reflectie te koppelen aan het begrip van de rede. Het 22 KvhO: AA 353, B 258-259, p. 251. 23 Insofar as reflection on the beautiful necessarily involves a transition to the supersensible, it mirrors the basic movement of moral reflection. In other words, it is not that taste contributes to the transition (and, therefore, to morality) because it symbolizes morality, but rather that it symbolizes morality because it already of itself (independently of morality) involves a transition from the sensible to the supersensible. (Allison, 2001, p. 264) 7

rede-idee krijgt met behulp van de analogie dus louter een uitwendige vorm, maar geen uitwendige inhoud, want inhoudelijk (dat de vorm een inhoud heeft voor de categorieën van ons verstand) kan er geen overeenkomst bestaan. De overeenstemming in vorm moet worden verstaan als een overeenstemming in de reflectie en de causaliteit tot deze reflectie. Het oordeelsvermogen voltrekt een tweevoudig proces, om te komen tot een symbolische representatie (indirecte Darstellung); Het moet in eerste instantie een begrip toepassen op het voorwerp van de zintuiglijke ervaring (schematiseren) en vervolgens moet het diezelfde regel van de reflectie op die eerst ervaring toepassen op een geheel ander object, waarvan het eerste slechts een symbool is. 24 Denk nogmaals aan de analogie tussen de despotische staat en de handmolen. Op een kortere wijze omschreven; De analogie van de symbolische representatie doet ons het andere op een gelijke wijze zien. 25 Symbolische representatie als metafoor In het voorgaande is een schets gegeven van hoe Kant de antinomie van de smaak weet op te lossen door gebruik te maken van het instrument van de symbolische representatie. De symbolische representatie maakt het ons mogelijk om het andere op een gelijke wijze te zien. In het werk van Kant wordt de symbolische representatie alleen werkelijk expliciet genoemd in de beroemde 59 van de Kritiek van het Oordeelsvermogen, maar, zoals ook Heiner Bielefeldt beschrijft in de inleiding van zijn boek Symbolic Representation in Kant s Practical Philosophy [origineel bekend als Kants Symbolik. Ein Schlüssel zur kritischen Freiheitsphilosophie (2001), red.], is de symboliek van cruciaal belang in, voornamelijk, de praktische filosofie van Kant. 26 Het is dus niet alleen Kant zijn theorie van de esthetiek die doorwrocht is van symboliek. Het speelt ook een grote rol in zijn rechtsfilosofie en zijn ideeën over de religie. Hoewel in eerste instantie niet direct duidelijk is, leunt Kant s kritische filosofie van de theoretische rede eveneens op het principe van de symbolische representatie. Dit wordt in de Kritiek van de zuivere Rede misschien niet zo expliciet benoemd, maar in de paragraven 58 en 59 uit de Prolegomena is Kant wel degelijk uitvoerig over de rol van symbolische representatie in relatie tot onze cognitie en kennis van het wezen van de natuur. Zoals Kant ook toegeeft in 59 van de Kritiek van het Oordeelsvermogen, is het principe van de symbolische representatie nog niet ten volle onderzocht. In het vervolg van dit artikel wil ik me richten op een taalkundige lezing van de symbolische representatie als een metafoor. Een metafoor met typische restricties weliswaar. Volgens Kant is de symbolische representatie het instrument om indirect het rede-idee, zeg de moraliteit, uitwendige vorm te geven. Maar, aangezien de relatie in deze zin indirect is, is er een restrictie op de analogie. Want, de twee begrippen die tot elkaar in relatie worden gesteld zijn op zichzelf uiterst verschillend en slechts in vorm (als object voor de reflectie) overeenkomend. Uiteindelijk kan de vraag worden gesteld of de verwerkelijking van Gods 24 Loose, Donald. Zien als, Kants symbolische representatie als basis van de wijsgerige dialoog met recht en theologie. In Loose, Donald en Slootweg, Timo (red.). (2002). Kant~lijnen. Budel: Uitgeverij DAMON (p. 40) 25 Ibidem. p. 42-43. 26 Zie de Inleiding in Bielefeldt, Heiner. (2003). Symbolic Representation in Kant s Practical Philosophy. Cambridge: Cambridge University Press. 8

rijk op aarde wel te realiseren is. Met andere woorden, of het einddoel (Endzweck) van de mensheid niet onbereikbaar wordt, juist doordat we niet in staat zijn de kloof tussen onze natuur en het transcendentale ten volle te beslechten? Hier komen we later op terug. De symbolische representatie kunnen we typeren als een restrictieve metafoor. Een metafoor is een vorm van overdrachtelijk taalgebruik, ook wel beeldspraak genoemd. Met het uitspreken van een bepaald woord of een bepaalde zin, wordt een beeld geschetst van hetgeen waarnaar het woord of de zin eigenlijk naar verwijst. Een metafoor poogt een treffende overeenkomst tussen twee begrippen te bewerkstelligen, waar deze begrippen in hun reguliere gebruik in het geheel geen overeenkomst bezitten. De metafoor stelt de gebruiker in staat een begrip, waar niet direct naar wordt verwezen, op figuratieve wijze te duiden. De gelijkenis met Kant s symbolische representatie moet hier gelezen worden als een analogie. Kant s symbolische representatie is symbolisch, omdat ze refereert naar een rede-idee dat in zichzelf geen uiterlijke inhoud heeft, maar wel in een dergelijke hoedanigheid kan worden gerepresenteerd. De relatie is symbolisch, omdat het object van de natuur, dat het rede-idee representeert, niet overeenkomt in uiterlijke vorm (in Kantiaanse zin kan er überhaupt geen overeenkomst bestaan tussen een object van het verstand en een rede-idee), maar wel in relationele zin verwijst naar het rede-idee dat het representeert. Een metafoor, als onderdeel van ons taalvermogen, is in zichzelf al symbolisch. De wijze van referentie in het gebruik van taal is symbolisch van aard. In het verwijzen naar het andere, is de metafoor gelijkaardig aan de symbolische representatie. Een bepaald woord of bepaalde zin, in vorm niet gelijk aan dat waarnaar ze refereert, verwijst naar het andere door niet in letterlijke zin te verwijzen, maar in figuratieve zin. De metafoor is een symbool voor een ander woord of andere zin. In de symbolische verwijzing, volgt de metafoor een cognitief proces dat eveneens gelijkaardig is aan dat van de symbolische representatie. Met het uiten van een woord of zin, hetzij gesproken of geschreven, wordt een analogie geconstrueerd tussen de condities die het geuite oproept. Deze condities komen namelijk overeen met die van het geïntendeerde begrip. Met condities bedoel ik hier de ideeën (niet-kantiaans) die we hebben en die samengesteld een begrip vormen van iets, een object of een concept. De overeenkomst ligt ook hier op het niveau van de begrippen die men heeft. Het woord is slechts een uitingsvorm om deze begrippen werkelijkheid te geven. We kunnen de overeenkomsten tussen de symbolische representatie en de metafoor ook duiden wanneer we beiden weergeven in formele termen. Wanneer we de symbolische representatie in formele termen willen weergeven kunnen we niet volstaan met slechts a = b 27. Er is namelijk geen sprake van een directe relatie. De relatie tussen het noumenale idee dat een representatie in de empirie dient de verkrijgen is zo, dat het object van de empirie in de reflectie gelijkend is aan het idee. Stel, we hebben een object b, zodanig dat het in de reflectie gelijk is aan een idee a. Dit betekent dat b pas een juiste representatie is van a, wanneer de intellectuele reflectie op b, laten we dit b noemen, gelijk is aan a. In formele termen krijgen we dan: b (b = a). Het is van belang te zien dat a in deze dus leidend is. Volgens Kant is de symbolische representatie namelijk ééndirectioneel. Want, Het vrijheidsbegrip bepaalt niets ten aanzien van de theoretische kennis, 27 Loose (zie Loose (2002), p. 48) geeft het voorbeeld van een proportionaliteitsanalogie a/b = b/c tussen de morele wet en de volkssouvereiniteit in de verdediging van de Franse revolutie als moreel aanvaardbaar. Ik denk dat in het voorbeeld van Loose deze vorm wel voldoet, maar wanneer sec gekeken wordt naar de symbolische representatie, is deze vorm niet accuraat genoeg om de logische sequentie van de symbolische representatie weer te geven. 9

en net zomin bepaalt het natuurbegrip iets ten aanzien van de praktische vrijheidswetten; en in zoverre is het niet mogelijk een brug van het ene gebied naar het andere te slaan. 28 Kant stelt dan dat de enige manier om de kloof te slechten is uit te gaan van de causaliteit van de vrijheid, die in haar verwerkelijking overeenkomt met de causaliteit van de natuur. Bijvoorbeeld, een positief gedecreteerde wet is voor Kant pas geldig, wanneer deze in negatieve zin voldoet aan de wet der wetten, ofwel de categorische imperatief. Het categorisch imperatief behoort dus leidend te zijn bij het formeren van wetten van het recht. Zoals hierboven kunnen we de metafoor ook reduceren tot een formele term. Eerst is het echter weer van belang om de logische sequentie van de metafoor te analyseren. Een metafoor is in essentie ook een vorm van symbolische representatie. We hebben namelijk een idee, gesymboliseerd door een woord of zin, dat door het te uiten de associatie op kan roepen met een ander idee. Een idee dat vaak ook met andere woorden is te symboliseren. In gelijke trend met de symbolische representatie, hebben we een idee a dat op indirecte wijze gerepresenteerd kan worden door een woord b. Ook de metafoor kent dus in die zin een redeidee a en een object van de empirie b. In formele termen is de formule dus identiek: b (b = a). Want, ook hier is de uiting b pas een juiste representatie van het rede-idee a, wanneer de reflectie op b overeenstemt met die op a. Ofwel, als er een intelligibele relatie kan worden gelegd tussen a en b, en zij dus in begrip overeenkomen. Nemen we als voorbeeld de metafoor 'het schip van de woestijn', dan begrijpen we dat we hier spreken over een kameel. Echter in omgekeerd volgorde wordt er niet gesproken over een kameel als metafoor voor 'het schip in de woestijn'. Het woord kameel is een directe representatie van het concept 'kameel' dat we als kennis hebben opgeslagen. De metafoor 'het schip van de woestijn' verwijst in directe zin naar de concepten 'schip' en 'woestijn', maar in de juiste talige context geplaatst verwijst het indirect naar 'kameel', omdat het in de reflectie wordt gekoppeld aan dit concept. Het probleem met dit voorbeeld is wel dat het steunt op kennis die is opgebouwd uit de empirie. Maar, zoals Kant zelf als voorbeelden aandraagt, kennen we ook woorden die verwijzen naar rede-ideeën, zoals " grond (steun, basis), afhangen (van boven worden vastgehouden [van boven kan hier zelfs worden gelezen als afhangende van het goddelijke, red.]) [etc.]." 29 Met zijn principe van symbolische representatie heeft Kant handig gebruik gemaakt van de symboliek die inherent is aan ons taalvermogen en in het bijzonder de logica van de metafoor. Ten slotte: het einddoel Als laatste wil ik graag terugkomen op het idee van de symbolische representatie als brug over de kloof tussen de natuur en de vrijheid. Laten we eerst Kant nogmaals zijn idee over de overbrugging van de kloof duiden; "Het gebied van het natuurbegrip [ ] en dat van het vrijheidsbegrip [ ], zijn volkomen van elkaar afgezonderd door de diepe kloof die het bovenzintuiglijke van de verschijningen scheidt, en die elke invloed verhindert welke deze gebieden op zich (elk volgens de eigen basiswetten) op elkaar zouden kunnen hebben. Het vrijheidsbegrip bepaalt niets ten aanzien van de theoretische kennis van de natuur, en net zomin bepaalt 28 KvhO: Inleiding, AA 195, B LIII - LIV, p. 84. 29 KvhO: AA 352, B 257, p. 250. 10

het natuurbegrip iets ten aanzien van de praktische vrijheidswetten; en in zoverre is het niet mogelijk om een brug van het ene gebied naar het andere te slaan. Terwijl de bepalingsgronden van de causaliteit volgens het vrijheidsbegrip (en de praktische regels die het bevat) niet in de natuur aantoonbaar zijn, en het zintuiglijke het bovenzintuiglijke in het subject niet kan bepalen, is het omgekeerde (zij het niet ten aanzien van de kennis der natuur, maar ten aanzien van de gevolgen die uit het vrijheidsbegrip voortvloeien voor de natuur) wel mogelijk, wat al besloten ligt in het begrip van causaliteit door vrijheid. Het gevolg van die causaliteit moet overeenkomstig haar formele wetten in de wereld plaatsvinden, ofschoon het woord oorzaak, gebruikt voor het bovenzintuiglijke, alleen de grond aanduidt voor de bepaling van de causaliteit van de dingen der natuur omwille van een gevolg volgens hun eigen natuurwetten, dat echter tegelijk overeenstemt met het formele principe van de wetten der rede. De mogelijkheid van dat laatste kunnen we weliswaar niet inzien, maar het bezwaar dat dit een tegenspraak zou inhouden, kan afdoende worden weerlegd. Het gevolg volgens het vrijheidsbegrip is het einddoel 30 (of de verschijning ervan in de zintuiglijke wereld), dat moet existeren en waarvan de mogelijkheidsvoorwaarde in de natuur (van het subject als zintuiglijk wezen, namelijk als mens) wordt voorondersteld. Het oordeelsvermogen, dat deze voorwaarde vooronderstelt zonder rekening te houden met het praktische, verschaft het bemiddelende begrip tussen de natuurbegrippen en het vrijheidsbegrip, namelijk het begrip van een doelmatigheid van de natuur, dat de overgang mogelijk maakt van de zuivere theoretische rede naar de zuivere praktische rede; de overgang van de wetmatigheid volgens de theoretische rede naar het einddoel volgens de praktische rede. Want door middel van dat begrip doelmatigheid kennen we de mogelijkheid van een einddoel, dat alleen in de natuur en overeenkomstig haar wetten werkelijk kan worden." 31 In dit complexe stuk vinden we een aanleiding tot het bediscussiëren van de symbolische representatie in het licht van de verwerkelijking van de vrijheid volgens de wetten van de natuur. In bovenstaande maakt Kant duidelijk dat, gezien vanuit hun eigen wetmatigheid, het natuurbegrip en het vrijheidsbegrip volledig van elkaar geschieden zijn en met hun wetmatigheden geen invloed kunnen hebben op elkander. Immers, de wetmatigheden van de natuur en die van de vrijheid zijn niet op elkaar te betrekken. Toch, is er volgens Kant een mogelijkheid om de kloof te slechten en dat is door uit te gaan van de oorzakelijkheid van de vrijheid, die als grond dient voor ons handelen. Want, de causaliteit van de vrijheid legt een gevolgtrekking op aan de causaliteit van de natuur. Dat is, de gevolgen die uit het vrijheidsbegrip voortvloeien voor de natuur, stellen de natuur als middel tot het bereiken van het einddoel (Endzweck). Het is de doelmatigheid van de natuur (de realisatie van een letzte Zweck), waar ook de mens deel van is, die ons herinnert aan het hogere doel in ons en de mogelijkheidsvoorwaarde creëert dit doel te verwerkelijken. De doelen van de mens en de natuur staan op zichzelf los van elkaar, maar in de doelmatigheid van de natuur ziet de mens de verwerkelijking van zijn persoonlijke einddoel. Zoals Kant hierboven aangaf is het oordeelsvermogen verantwoordelijk voor de mogelijkheid om de brug te slaan tussen de vrijheid en de empirie. Het oordeelsvermogen is eveneens van groot belang voor het functioneren van de symbolische representatie. Deze laatste is weer van belang bij het veruitwendigen van rede-ideeën en dus in indirecte zin van belang voor de verwerkelijking van ons einddoel als mens. Echter, we kunnen ons het volgende afvragen: Is dit einddoel ooit te bereiken? Of is het slechts een sublieme, maar uitgestelde beloning? Als we kijken naar de symbolische representatie kunnen we namelijk stellen dat het indirecte van haar methode van representeren een obstakel vormt voor de 30 Mijn nadruk. 31 KvhO: AA 195-196, B LIII- LV, p. 83-85. 11

verwerkelijking van ons einddoel. De rede-ideeën en de empirische objecten verschillen totaal. De complexiteit van een rede-idee kan nooit één-op-één worden vertaald naar de empirie, dat is wat Kant ook benadrukt. Immers, de complexiteit van de synthese van een rede-idee is in niets vergelijkbaar met dat van een object van de empirie. In de vertaling van een rede-idee naar de empirie, moeten we door een proces van abstractie. Daar schuilt ook de kracht van de symbolische representatie. Het symbool in de empirie is geen weergave van het rede-idee dat gerepresenteerd wordt, het is de aggregaat voor de reflectie om te komen tot een beeld bij een rede-idee. Gelijkend de metafoor, is representatie hier het sleutelwoord. Elke vorm van representatie is een abstractie. Daarmee is het ook een beperkte weergave van het achterliggende idee. En juist die beperking is tekenend voor de greep waarin de mensheid zich bevindt. Want, in alles worden we beperkt door de kloof tussen onze ideeën en dat wat we zichtbaar kunnen maken. In de beeldende kunsten, de literatuur, de ambachten, in ons complete handelen in de orde van de natuur, zijn we beperkt door de wetmatigheden van de natuur. Het zijn onze ideeën die ontstijgen (transcendentaal zijn) aan de beperkingen van de empirie. Maar áls mens zijn we gevangen in de twee werelden die ons tót mens maken. Juist dat is ook wat het behalen van ons einddoel in de weg staat. Kant stelt dat ons einddoel werkelijk kan worden door de natuur en haar wetten, maar de natuur is onze beperking. Wij komen nooit los van dat deel van ons dat natuur is en we zullen dus ook nooit voorbestemt zijn voor het goddelijke. Juist dat is wellicht de harde werkelijkheid van Kant s transcendentale filosofie. Onze ideeën houden ons de voorstelling van een paradijs voor, het paradijs als vlucht uit het gedetermineerde, maar zolang wij burgers van twee werelden blijven, zal dat paradijs nooit bereikt worden. 12

Literatuurlijst Allison, Henry E. (2001). Kant s Theory of Taste; A reading of the Critique of Aesthetic Judgement. New York: Cambridge University Press. Bielefeldt, H. (2003). Symbolic Representation in Kant s Practical Philosophy. Cambridge: Cambridge University Press Kant, I. (1998) Critique of Pure Reason. (vertaling en redactie Guyer, P., Wood, Allen W.) New York: Cambridge University Press. Kant, I. (2009). Kritiek van het Oordeelsvermogen. (vertaling Veenbaas, J., Visser, W.) Amsterdam: Boom. Kant, I. (2006, heruitgave Heiner F. Klemme) Kritik der Urteilskraft. Hamburg: Felix Meiner Verlag Kant, I. (2004, 2nd edition). Prolegomena to Any Future Metaphysics, That Will Be Able to Come Forward as Science. (vertaling en redactie Hatfield, G.) New York: Cambridge University Press. Loose, D.A.A. Zien als, Kants symbolische representatie als basis van de wijsgerige dialoog met recht en theologie. (p. 37-70) In Loose, D.A.A. en Slootweg, T. (red.). (2002). Kant~lijnen. Budel: Uitgeverij DAMON 13