Samenvatting Economie Hoofdstuk 7 Belasting en Sociale premies: Lust of Last? Samenvatting door een scholier 1592 woorden 30 oktober 2004 8 49 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting Hoofdstuk 7 Belasting en Sociale premies: Lust of Last? 7A De rol van de overheid in het economisch leven 7.1 De collectieve sector De collectieve sector bestaat uit de overheidssector en de instellingen die de sociale verzekeringen verzorgen. De overheidssector bestaat uit de centrale overheid (het Rijk/de Staat) en de lagere overheden (zoals provincies en gemeenten). De collectieve lasten bestaan uit de belastingen, de sociale premies en (een deel van) de nietbelastingmiddelen. De collectieve lastendruk (per jaar) is het totaal aan collectieve lasten als percentage van het nationaal inkomen. Nederland wordt vaak beschouwd als een verzorgingsstaat omdat er veel geld naar het stelsel van sociale zekerheid gaat. 7.2 Functies van de overheid De overheid heeft drie functies in het economische leven. - Via de toedelingsfunctie oefent de overheid invloed uit op het gebruik van productiefactoren. Dat gebeurt zowel direct (door collectieve en quasi-collectieve goederen te leveren) als indirect (via heffingen en subsidies). Collectieve goederen zijn goederen die niet splitsbaar zijn in individueel leverbare eenheden. Quasi-collectieve goederen zijn individuele goederen die door de overheid worden geleverd. - Via de stabilisatiefunctie streeft de overheid naar een stabiele economische ontwikkeling. Dat gebeurt als er sprake is van conjuncturele en/of structurele onevenwichtigheid. Bij de stabilisatiefunctie let de overheid erop dat de bestedingen zo goed mogelijk aansluiten bij de toename en verbetering van de productiecapaciteit/productiestructuur. - Via de (her)verdelingsfunctie zorgt de overheid voor een herverdeling van het nationaal inkomen. 7.3 Motieven voor overheidsingrijpen Motieven voor de overheid om zich te bemoeien met het gebruik van de productiefactoren, zijn: doelmatigheid (de overheid levert zelf gas, water en elektriciteit, zodat massaproductie mogelijk is), werkgelegenheid, externe effecten en sociale rust. Motieven voor de overheid om de economische Pagina 1 van 5
ontwikkeling te stabiliseren, zijn: werkgelegenheid, het vermijden van kapitaalvernietiging en sociale rust. Bij kapitaalvernietiging worden kapitaalgoederen (zoals gebouwen en machines) niet meer gebruikt of afgestoten. Motieven voor de overheid om de inkomensverdeling te beïnvloeden, zijn: sociale rechtvaardigheid en werkgelegenheid. 7.4 Economische politiek De economische politiek omvat alle maatregelen die de overheid neemt om het economisch leven te beïnvloeden. De rijksbegroting is een wetsvoorstel over de begrote inkomsten en uitgaven van het Rijk in het komende jaar. De miljoenennota geeft aan hoe de rijksbegroting past in de financieel-economische situatie. Binnen de economische politiek spelen de regering en het parlement een belangrijke rol. De regering heeft daarbij een voorbereidende en uitvoerende functie en het parlement een controlerende en beoordelende functie. Binnen de economische politiek wordt de rijksoverheid ondersteund door de SER (die adviseert bij belangrijke beleidsvoornemens op sociaal-economisch gebied), het CPB (dat op basis van economische modellen informeert, adviseert en voorspelt) en het CBS (dat statistische gegevens verzamelt en publiceert). Binnen de economische politiek heeft elke minister zijn/haar eigen verantwoordelijkheden. 7.5 De inkomsten en uitgaven van het Rijk De inkomsten en van de centrale overheid bestaan uit: - Belastingen op inkomen, winst en vermogen (directe belastingen), zoals loon- en inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en vermogensbelasting; - (kost)prijsverhogende belastingen (indirecte belastingen), zoals omzetbelasting (BTW), accijnzen en invoerrechten; - niet-belastingmiddelen, zoals aardgasbaten en winsten van staatsbedrijven. De overheidsuitgaven bestaan uit overheidsbestedingen en overdrachtsuitgaven. Overheidsbestedingen, bijvoorbeeld overheidsinvesteringen en overheidsconsumptie (zoals ambtenarensalarissen), leggen direct beslag op productiecapaciteit. Overdrachtsuitgaven, bijvoorbeeld subsidies en uitkeringen, leggen geen beslag op de productiecapaciteit. De uitgaven per departement zijn het hoogst bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 7B Economische Politiek 7.6 Doelstellingen van economische politiek In Nederland streeft de overheid de volgende doelstellingen van economische politiek na: evenwichtige arbeidsmarkt, prijsstabiliteit, rechtvaardige inkomensverdeling, evenwichtige betalingsbalans en evenwichtige (duurzame) groei van productie en consumptie. Een evenwichtige betalingsbalans betekent: de ontvangsten uit het buitenland en de betalingen aan het buitenland zijn min of meer aan elkaar gelijk en de wisselkoers van de euro is stabiel ten opzichte van andere valuta s. Realisatie van één van de doelstellingen van economische politiek kan de realisatie van de andere doelstellingen van economische politiek doorkruisen (bemoeilijken). Pagina 2 van 5
7.7 Instrumenten van economische politiek De instrumenten van economische politiek zijn te vergrendelen in instrumenten van het conjunctuurbeleid, instrumenten van het structuurbeleid en instrumenten om in te grijpen op markten. Instrumenten van het conjunctuurbeleid zijn: begrotingspolitiek, monetaire politiek, inkomenspolitiek en prijspolitiek. Instrumenten van het structuurbeleid zijn: investeringspolitiek, handelspolitiek, belastingpolitiek en consumptiepolitiek. Instrumenten om in te grijpen op markten zijn: deregulering, privatisering en marktinterventie. 7.8 Het anticyclisch begrotingsbeleid De conjunctuurbeweging wordt veroorzaakt doordat de bestedingen veranderen. Er zijn drie situaties mogelijk: - onderbesteding (bestedingen < productiecapaciteit). Kenmerken: conjunctuurwerkeloosheid, geen prijsstijgingen, bezettingsgraad < 100%. - bestedingsevenwicht (bestedingen = productiecapaciteit). Kenmerken: geen conjunctuurwerkeloosheid, geen prijsstijgingen, bezettingsgraad = 100%. - Overbesteding (bestedingen > productiecapaciteit). Kenmerken: tekort aan arbeidskrachten (overspannen arbeidsmarkt), prijsstijgingen, bezettingsgraad > 100%. In een periode van onderbesteding (laagconjunctuur) kan de overheid de bestedingen stimuleren door een anticyclisch begrotingsbeleid te voeren. Daarbij verhoogt ze haar bestedingen en/of ze verlaagt de belastingtarieven. Door het multipliereffect stijgt het nationaal inkomen uiteindelijk meestal met een veelvoud van de toename van de overheidsbestedingen. De bestedingen worden ook gestimuleerd door een renteverlaging. 7.9 Conjunctuur en Structuur De conjuncturele ontwikkeling heeft te maken met de korte termijn (de productiecapaciteit wordt constant verondersteld) en de structurele ontwikkeling met de lange termijn (toenemende productiecapaciteit/betere productiestructuur) Als de investeringen toenemen, verbeteren de conjunctuur en de structuur. De conjunctuur verbetert door het bestedingseffect van de investeringen (de bestedingen nemen toe op het moment waarop bedrijven machines en gebouwen kopen), en de structuur door het capaciteitseffect van de investeringen (de productiecapaciteit wordt groter/beter). Bij een verlaging van de belastingtarieven verbetert de conjunctuur omdat de bestedingen toenemen; de structuur verbetert omdat de internationale concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven beter wordt. Als de besparingen toenemen, verslechtert de conjunctuur (omdat de bestedingen dalen), terwijl de structuur verbetert (omdat er meer geld beschikbaar komt voor investeringen van bedrijven). Het conjunctuur- en het structuurbeleid van de overheid kunnen elkaar ondersteunen, maar ook tegenwerken. Het begrotingsbeleid van de overheid en de monetaire politiek van ECB/DNB kunnen elkaar stimuleren, maar ook doorkuisen. 7.10 De staatsschuld Het begrotingstekort is het tekort op de rijksbegroting. Het geld dat het Rijk tekort komt, leent het op de kapitaalmarkt door staatsleningen uit schrijven. Wie meedoet met een staatslening, koopt Pagina 3 van 5
staatsobligaties. De rentestand kan stijgen doordat de overheid geld leent op de kapitaalmarkt. De staatsschuld is al het geld dat de overheid in de loop van de jaren heeft geleend, verminderd met de bedragen die daarvan al zijn afgelost. Het financieringstekort is het begrotingstekort min de (herleenbare) aflossing op de staatsschuld. Een nadeel van staatsschuld is dat er minder geld overblijft voor de eigenlijke taken van de overheid omdat er rente en aflossing betaald moet worden. Een voordeel van een financieringstekort is dat er (extra) geld beschikbaar komt om de conjuncturele en/of structurele ontwikkeling te stimuleren. Om te kunnen toetreden tot de Economische en Monetaire Unie (EMU) mochten de staatsschuld en het financieringstekort niet groter zijn dan bepaalde percentages van het bruto nationaal inkomen. 7C De sociale verzekeringen 7.11 Het stelsel van sociale zekerheid Behalve de AKW (die door de overheid wordt betaald) worden de volksverzekeringen gefinancierd uit de sociale premies die de belastingbetalers moeten afdragen over hun inkomen in de eerste schijf van de inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen. Volksverzekeringen zijn voor iedereen. De volksverzekeringen zijn: AOW, ANW, AAW, AWBZ, AKW. Werknemersverzekeringen worden gefinancierd uit de sociale premies die de werkgevers en werknemers afdragen over het brutoloon. Werknemersverzekeringen gelden alleen voor werknemers die in loondienst zijn of waren. De werknemersverzekeringen zijn: WAO, WW, ZFW, en ZW. De ZW is inmiddels geprivatiseerd en geldt alleen nog voor bepaalde groepen werknemers. De WAO wordt waarschijnlijk ook geprivatiseerd. De sociale voorzieningen worden gefinancierd door de overheid. Bijvoorbeeld: de ABW en de daarvan afgeleide RWW. De bijstandsuitkering die op grond van deze wetten wordt ontvangen, beschouwen we in Nederland als het sociaal minimum. 7.12 De sociale verzekeringen, particuliere verzekeringen en pensioenen Argumenten om de sociale zekerheid over te hevelen naar de marktsector, zijn: efficiency, eigen verantwoordelijkheid voor de mensen die zich verzekeren, lagere collectieve lasten, betaalbare sociale zekerheid. Argumenten om de sociale zekerheid niet over te hevelen naar de marktsector, zijn: zekerheid (bij sociale verzekeringen ben je verplicht verzekerd), solidariteit (van de gezonden met de mindergezonden) en lastenverdeling (voor mensen die niet gezond zijn, is het afsluiten van een particuliere verzekering extra duur). Bij de sociale verzekeringen is sprake van een omslagstelsel. Dat betekent: de sociale uitkeringen in een jaar worden betaald uit de opbrengsten van de sociale premies in hetzelde jaar. Bij pensioenen is er sprake van een kapitaaldekkingsstelsel. Dat betekent: je spaart je eigen pensioen bij elkaar door in de opeenvolgende jaren pensioenpremie te betalen. Een waardevast pensioen stijgt mee met de prijsstijgingen; een welvaartsvast pensioen stijgt mee met de gemiddelde loonstijgingen. 7.13 Gevolgen van belasting- en premiebetaling Een hoge collectieve lastendruk kan leiden tot: Afwenteling van belasting- en premiebetaling. Dit is legaal. Bijvoorbeeld prijscompensatie eisen als ondernemingen de verkoopprijzen verhogen vanwege de hoge loonkosten. Pagina 4 van 5
Ontwijking van belasting- en premiebetaling. Dit is ook legaal. Bijvoorbeeld: benzine tanken in het buitenland. Ontduiking van belasting- en premiedruk. Dit is illegaal. Bijvoorbeeld: zwart (laten) werken (al dan niet met een uitkering), omzet verzwijgen. Manieren om fraude met sociale zekerheid en belastingen te bestrijden, zijn: strengere controle, simpelere regels, hogere boetes, de regelgeving aanscherpen (bijvoorbeeld: uitkeringen verlagen). 7.14 Sociale zekerheid en arbeidsparticipatie Door de relatief hoge kosten van het stelsel van sociale zekerheid in Nederland daalt zowel de vraag naar arbeid als het aanbod van arbeid. De vraag naar arbeid daalt omdat de hoge sociale premies het voor de werkgever duur maken om een werknemer in dienst te nemen. Het aanbod van arbeid daalt omdat een netto-uitkering vaak bijna net zoveel geld oplevert als een netto-inkomen uit arbeid. Door deze ontwikkelingen is de arbeidsparticipatie (het deelnemingspercentage) in Nederland laag. De arbeidsparticipatie is bijvoorbeeld te bevorderen met subsidies (voor het in dienst nemen van langdurig werklozen), individuele begeleiding door arbeidsbureaus en sociale diensten (bij scholing) en flexibele pensionering. Pagina 5 van 5