HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Vergelijkbare documenten
HANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Wijzigingen emissienormen

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Meetstrategie met betrekking tot stookinstallaties

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Infosessies geluidsnormen muziek

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

AFDELING VOORWAARDEN MET BETREKKING TOT GASTURBINES EN STOOM- EN GASTURBINE- INSTALLATIES

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Bijlage 1.2.2bis bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

BIJLAGE V. Technische bepalingen inzake stookinstallaties. Deel 1. Emissiegrenswaarden voor de in artikel 32, lid 2, bedoelde stookinstallaties

Milieuhandhavingscollege

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

::7 :.~~~ AMV/ /1027

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE N.V. BP CHEMBEL MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF, GELEGEN TE 2440 GEEL, AMOCOLAAN.

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

hierna de tegen hierna de

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MLVER/ /PAG/sdv

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen 6/24, hierna de

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Reglement Administratieve Sancties. Politiezone HEKLA. Gemeente EDEGEM

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST

Infoblad. Onderhoud, nazicht en meetverplichtingen van stooktoestellen en andere branders

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Milieuhandhavingscollege

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

AMV/ /1 048/C. De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur,

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Transcriptie:

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 5 maart 2019 met nummer HHC-M-1819-0032 in de zaak met rolnummer 1617-MHHC-0049-M Verzoekende partij de nv DECRUY vertegenwoordigd door advocaat Jo GOETHALS met woonplaatskeuze op het kantoor te 8800 Roeselare, Kwadestraat 151b/41 Verwerende partij het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, ten verzoeke van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw vertegenwoordigd door advocaat Jan BERGÉ met woonplaatskeuze op het kantoor te 3000 Leuven, Diestsevest 47/001 I. BESTREDEN BESLISSING De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 20 december 2016 de vernietiging van de beslissing van de gewestelijke entiteit van 15 december 2016, gekend onder nummer 15- AMMC-274-M. De initieel bestreden beslissing legt aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van 3.324 euro wegens schending van artikel 22 van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (hierna: het Milieuvergunningsdecreet), van artikel 6bis, 1 en 43 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (hierna: VLAREM I) en van artikel 5.2.3bis.4.8, 2, 5.43.2.24, 1, 1 en 5.43.2.4 van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (hierna: VLAREM II). De bestreden beslissing legt eveneens een vermogensvoordeelontneming op aan de verzoekende partij van 7.800 euro. De na toepassing van de bestuurlijke lus genomen herstelbeslissing herleidt de alternatieve bestuurlijke geldboete tot 2.708 euro. De vermogensvoordeelontneming blijft behouden op 7.800 euro. Aan de verzoekende partij wordt verweten dat zij de emissiegrenswaarden voor stof heeft overgeschreden, dat zij MDF en spaanderplaten zonder milieuvergunning heeft verbrand, dat zij geen tweejaarlijkse meting uitvoerde voor dioxines en furanen en dat zij geen jaarlijkse bemonstering en analyse bij de verbranding van houtafval heeft verricht. 1

II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING 1. De verwerende partij dient een antwoordnota en het administratief dossier in. De verzoekende partij dient een wederantwoordnota in. De verwerende partij dient een laatste nota in. De kamervoorzitter behandelt de vordering tot vernietiging op de openbare zitting van 16 november 2017. 2. In een tussenarrest van 5 december 2017 met nummer MHHC/M/1718/0047 worden de debatten heropend om de partijen toe te laten standpunt in te nemen omtrent volgende rechtspunten: In hoeverre de verzoekende partij de plicht om een tweejaarlijkse meting uit te voeren heeft geschonden aangezien de geschonden geachte bepaling 5.43.2.24, 1, 1 VLAREM II die bepaalt dat de concentratie van dioxines en furanen voor installaties met een normaal en thermisch vermogen kleiner of gelijk aan 5MW ten minste tweejaarlijks wordt gemeten ingeval van stook met niet-verontreinigd behandeld houtafval is in werking getreden op 20 september 2013 en het niet betwist wordt dat de verzoekende partij een rechtsgeldige monstername heeft verricht in 2014. In hoeverre de verzoekende partij de jaarlijkse metingplicht heeft geschonden zoals opgenomen in de geschonden geachte bepaling 5.2.3bis.4.8, 2, 1 VLAREM II dat bepaalt dat een jaarlijkse bemonstering en analyse dient plaats te vinden op het te verbranden behandeld houtafval in werking is getreden op 20 september 2013 en het niet betwist wordt dat in 2014 een rechtsgeldige monstername is gebeurd. 3. De verzoekende partij heeft een aanvullende nota ingediend. De verwerende partij heeft een aanvullende nota ingediend. De partijen zijn opnieuw opgeroepen om te verschijnen op de openbare zitting van 1 maart 2018, waarop de vordering tot vernietiging werd behandeld. Advocaat Jo GOETHALS voert het woord voor de verzoekende partij. Advocaat Kristien VANDERHEIDEN loco advocaat Jan BERGÉ voert het woord voor de verwerende partij. Op verzoek van de kamervoorzitter zetten partijen ter zitting hun standpunt uiteen over de mogelijkheid tot indeplaatsstelling van het College waarbij substitutie van regelgeving dient te gebeuren. Partijen nemen op vraag van de kamervoorzitter ter zitting eveneens standpunt in rond de mogelijke toepassing van de bestuurlijke lus. 4. Met een tussenarrest van 13 maart 2018 met nummer HHC/M/1718/0070 laat het Handhavingscollege de verwerende partij toe, bij toepassing van de bestuurlijke lus, om een herstelbeslissing te nemen in het licht van het gegrond bevonden eerste en tweede middel. Het derde middel wordt verworpen. 5. De verwerende partij bezorgt haar beslissing van 19 juni 2018 tevens gekend onder nummer 15- AMMC-274-M, per aangetekend schrijven van 20 juni 2018 aan het College. Deze herstelbeslissing 2

wordt door de griffie met een aangetekend schrijven van 11 september 2018 bezorgd aan de verzoekende partij. De verzoekende partij dient een aanvullende nota in. De verwerende partij dient geen aanvullende nota in. 6. Het College behandelt de vordering tot vernietiging, na toepassing van de bestuurlijke lus, op de openbare zitting van 21 februari 2019. De verzoekende en verwerende partij verschijnen schriftelijk. 7. Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast. III. FEITEN 1. De verzoekende partij exploiteert een inrichting voor hout- en kunststofbewerking. Zij beschikt sedert 25 maart 1999 over een milieuvergunning voor een houtverbrandingsinstallatie voor het verbranden van onbehandeld houtafval of daarmee vergelijkbaar, volgens rubriek 2.3.4 van bijlage 1 VLAREM I. Op 27 oktober 2011 verkrijgt zij een milieuvergunning klasse I voor een termijn van 20 jaar (tot 14 januari 2030), waarmee onder meer een verbrandingsinstallatie wordt vergund voor onbehandeld houtafval met een thermisch vermogen van 4.000 kw volgens rubriek 2.3.4.1, a), 1 van bijlage 1 VLAREM I. 2. Op 10 april 2014 vindt een ambtshalve controle plaats door de heer Van Landschoot, toezichthouder bij de afdeling Milieu-inspectie, en de heer Van Dam, milieu-inspecteur bij de afdeling Milieu-inspectie, (hierna: verbalisant) nadat uit het op 6 maart 2014 doorgestuurde resultaat van de jaarlijks verplichte emissiemeting gebleken was dat er een overschrijding was van de sectorale emissienorm voor stof met factor 4,5: Op 20 september 2013 trad de Vlarem-trein 2012 in werking. De sectorale emissiegrenswaarden van stookinstallaties (hoofdstuk 5.43 van Vlarem II) zijn sindsdien ook van toepassing op alle biomassaverbrandingsinstallaties. De houtafvalverbrandingsinstallatie van 4000 k W bij het bedrijf Decruy nv werd een eerste maal vergund op 25 maart 1999. Conform art. 5.43.2.4 van Vlarem II zijn dus de emissiegrenswaarden van toepassing voor een inrichting van het type: nieuwe installaties waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 1996 en vóór 1 januari 2014 met een totaal nominaal ingangsvermogen > 2 MW en < 5MW. Aanvullend gelden voor de houtverbrandingsinstallaties waarin niet-verontreinigd behandeld houtafval wordt verbrand, eveneens de bepalingen uit art. 5.2.3.bis.4.10 van Vlarem II (verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties voor afvalstoffen) Op 6 maart 2014 werd het resultaat van de jaarlijkse verplichte emissiemeting (Vlarem II art 5.43.2.20 1b) ontvangen van het bedrijf Decruy nv (bijlage 4). Deze meting werd 3

uitgevoerd op 4 februari 2014 door een erkend labo (Servaco). Volgende analyseresultaten werden bekomen, zie onderstaande tabel. Parameter mg/nm 3 droog gas Sectorale emissiegrenswaarde (Vlarem (bij 6% 0 2) II art. 5.43.2.4) Stof 1005 225 CO 182 375 SO 2 56 450 NO >, 590 600 Er werd een overschrijding van de sectorale emissienorm voor stof vastgesteld met een factor 4,5. Deze overschrijding valt niet meer binnen de 30 % meetnauwkeurigheid. Bij ons bezoek aan het bedrijf op 10 april 2014 werd ons door Dirk Knockaert meegedeeld dat de overschrijding te wijten was aan een mankement van het losklopmechanisme van de elektrofilter. Een inwendige as van de motor was gebroken waardoor deze nier meer functioneerde. Hierdoor werd het stof niet meer losgeklopt en werd een dikke laag opgebouwd tot het stof doorsloeg, met een overschrijding tot gevolg. Dhr, Knockaert wees ons er op dat het defect aan de motor (kapotte inwendige as) niet van buitenaf gezien kon worden en de elektrofilter ook niet zomaar kon opengemaakt worden. De elektrofilter werd onmiddellijk hersteld na het vinden van de oorzaak en de houtverbrandingsinstallatie is ondertussen terug opgestart. In de vergunning van 25/03/1999 staat de houtafvalverbrandingsinstallatie onder de Vlarem I rubriek 2.3.4.1.a.1 (opslag en verbranding van onbehandeld houtafval en houtafval ermee vergelijkbaar). Er wordt echter houtstof van spaanderplaten en MDF gebruikt voor de installatie. Dit valt onder de definitie van niet verontreinigd behandeld houtafval. Voor stookinstallaties waarin niet-verontreinigd behandeld houtafval wordt verbrand, dient er een 2-jaarlijkse emissiemeting te gebeuren op dioxines en furanen. (Vlarem II art. 5.43.2.24 1.1.a). Tevens dient er jaarlijks een analyse te gebeuren op het houtafval (Vlarem II art 5.2.3bis.4.8. 2.1.a). Aan deze verplichtingen wordt momenteel niet voldaan. Deze vaststellingen worden opgenomen in het proces-verbaal nr. VU64.H1.0057-14 van 14 april 2014, afgesloten op dezelfde datum en per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs aan de verzoekende partij evenals het parket verzonden op 18 april 2014. 3. In een brief van 18 april 2014 wordt de verzoekende partij gewezen op de vaststellingen uit het proces-verbaal nr. VU64.H1.0057-14 van 14 april 2014. Zij wordt op grond van artikel 16.3.27 DABM aangemaand om tegen uiterlijk 30 november 2014 een nieuwe emissiemeting op de rookgassen van de verbrandingsinstallatie (inclusief de bepaling van dioxines en furanen) door een daartoe erkend laboratorium te laten uitvoeren. Tegen uiterlijk 30 juni 2014 moet zij bovendien een vraag tot actualisatie van de milieuvergunning indienen bij de vergunningverlenende overheid. Tenslotte moet de verzoekende partij alle vereiste maatregelen nemen om de uitstoot van 4

verontreinigende stoffen via de rookgassen te reduceren tot beneden de vastgestelde emissiegrenswaarden. 4. Op 15 januari 2015 wordt de heer Decruy, zaakvoerder van de verzoekende partij, verhoord die het volgende verklaart : Het is zo dat de ketel sedert zijn plaatsing in 1999 jaarlijks gecontroleerd werd zoals voorzien. Nu was er in de elektrofilter een as gebroken die niet zichtbaar was. Dit is dus niet opzettelijk dat de milieunormen niet in orde waren. De nodige herstellingen werden onmiddellijk uitgevoerd en de testen werden opnieuw gedaan van een erkend meetbureau SERCACO en TAUW. De testen waren in orde. Ik overhandig u van de meetresultaten een kopie. Sedert 1999 is er nog nooit een probleem geweest en werd de jaarlijkse controle iedere keer uitgevoerd met positieve gegevens. 5. Nadat op 11 september 2014 een verlenging van de termijn met 180 dagen is toegestaan, meldt de procureur des Konings op 23 februari 2015 dat hij niet zal overgaan tot strafrechtelijke vervolging. 6. Met een aangetekende brief tegen ontvangstbewijs van 12 maart 2015 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om desgevallend een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen. De verzoekende partij wordt tevens uitgenodigd om haar schriftelijk verweer mee te delen, eventueel vergezeld van een vraag tot hoorzitting, terwijl zij ook de mogelijkheid krijgt om inzage te vragen in het administratief dossier. Nadat de verzoekende partij op 27 maart 2015 per e-mail een kopie ontvangt van het administratief dossier bezorgt zij op 31 maart 2015 per aangetekende brief haar schriftelijk verweer aan de gewestelijke entiteit: 1. Overschrijding sectorale emissienorm De jaarlijkse emissiemeting werd uitgevoerd door Servaco op 04/02/2014 in opdracht van Decruy NV. De resultaten van deze test werden ontvangen op 28/02/2014. Uit deze resultaten bleek dat de parameter stop veel hoger lag dan gewoonlijk. Zie onderstaande metingen van de afgelopen 6 jaar. 5

De verbrandingsinstallatie werd onmiddellijk gecontroleerd. Hieruit bleek dat de inwendige as van het loskoppelingsmechanisme van de elektrofilter afgebroken was. De elektrofilter werd hersteld op 03/03/2014 waarna de verbrandingsinstallatie opnieuw werd opgestart. De installatie wordt goed onderhouden en wordt jaarlijks bij de opstart in oktober volledig in orde gebracht, daarnaast wordt de verbrandingsketel extra gekuist om de 100000kg houtstof dat verbrand wordt. Dagelijks worden de parameter voor de verbrandingsinstallatie bijgehouden door de installatieverantwoordelijke. De resultaten van de emissiemetingen worden door Decruy NV opgestuurd aan de afdeling milieu inspectie en door hen ontvangen op 06/03/2014. Evaluatie Decruy NV heeft de nodige maatregelen genomen om schade, hinder en incidenten die de mens of het leefmilieu beïnvloeden te voorkomen. Daarnaast heeft Decruy NV onmiddellijk de nodige maatregelen genomen om de gevolgen van de overschrijding van de emissiegrenswaarde voor de parameter stof tot een minimum te beperken (het nemen van corrigerende acties). 2. Meetverplichtingen en milieuvergunning 2.1. Meetverplichtingen Op 20 september 2013 trad de Vlarem-trein 2012 in werking. De sectorale emissiegrenswaarden voor stookinstallaties zijn ook van toepassing op alle biomassaverbrandingsinstallaties. Het overzicht van de meetstrategie lucht werd aangepast. Gezien de verbrandingsinstallatie enkel ingezet wordt voor het verwarmen van de gebouwen kunnen metingen enkel uitgevoerd worden van eind oktober tot eind maart. Hierna volgt een bespreking van de meetstrategie met frequentie en meetresultaten (type inrichting: eerste vergunning verleend op of na 1 januari 1996 en voor 1 januari 2005, totaal nominaal ingangsvermogen > 2MW en < 5MW) Luchtemissiemetingen volgens artikel 5.43.2.4 Stof, CO, S02, NOx Frequentie: 6 maandelijks (5.43.2.20) Parameter Gemeten (rapport Gemeten (rapport Sectorale R201407758/4093L01) R201501280/4093L1) emissiegrenswaarden mginm3 droog gas bij mginm3 droog gas Vlarem II, art 5.43.2.4 Stof 6%02 33,46 bij 3%02 < mg1nm3 225 CO 126,02 210 375 S02 < 9 450 NOx 411,31 431 600 PCDD/PCDF Frequentie: 2 jaarlijks (5.43.2.24) Parameter Gemeten (rapport R001-Sectorale emissiegrenswaarden 9603902GMS-V01) ng TEQ/Nm3, Vlarem II, art 5.43.2.4 gevalideerde waarde ng TEQ/Nm3 PCDD/PCDF 0,062 0,6 Luchtemissiemetingen volgens artikel 5.2.3 bis 4.10 6

Type inrichting: total nominaal thermisch ingangsvermogen tot en met 5MW Frequentie: 6-maandelijks (5.2.3 bis 4.10) Parameter Gemeten (rapport Gemeten (rapport Sectorale R201407758/4093L01) R201501280/4093L1) emissiegrenswaarden mg/nm3 droog gas bij mg/nm3 droog gas bij Vlarem II, art 5.2.3 bis Chloriden 6%02 4,27 3%02 4.10 mg/nm3 1,69 75 Onderzoek op het verbrande houtafval volgens artikel 5.2.3bis.4.8. Type installatie en frequentie staalname: voor installaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen tot en met 5 MW een jaarlijkse bemonstering en analyse bij de verbranding van behandeld houtafval, afkomstig van de eigen productie van houten materialen Er wordt voldaan aan de samenstellingsvoorwaarden als bij jaarlijkse bemonstering geen van de concentraties, vermeld in kolom B, overschreden wordt Parameter Gemeten in mglkg Samenstellingsvoorwaar Arseen en DS arseenverbindingen, 1,2 (rapport den in mglkg DS (Kolom 4 uitgedrukt als arseen (As) Koper en koperverbindingen, 6,1 40 uitgedrukt als koper (Cu) Lood en loodverbindingen, 18 180 uitgedrukt als lood (Pb) Chroom en chroomverbindingen, 3,7 60 uitgedrukt als chroom (Cr) Fluor en fluorverbindingen, < 5 60 uitgedrukt als fluor (F) Chloor en chloorverbindingen, 360 1200 uitgedrukt als chloor (Cl) Pentachloorfenol 0,692 6 Benzo-a-pyreen < 0,1. 1 Evaluatie Bij de emissiemetingen worden alle emissie grenswaarden gerespecteerd. Er wordt voldaan aan de samenstellingsvoorwaarden van houtstof. Een meetstrategie lucht is aanwezig bij Decruy NV zodat aan de meetverplichtingen voldaan wordt. 2.2. Milieuvergunning houtverbrandingsinstallatie De houtverbrandingsinstallatie werd vergund op 25/03/1999 onder de Vlarem I rubriek 2.3.4.1.a.1 (opslag en verbranding van onbehandeld houtafval en houtafval ermee vergelijkbaar). In de praktijk wordt er sinds 1999 steeds niet-verontreinigd behandeld houtafval verbrand (houtstof afkomstig van spaanderplaten en MDF). Op 23/06/2014 werd een milieuvergunningsaanvraag ingediend bij de PMVC voor administratieve rechtzetting. In de vergunning die werd verleend op 15/01/2015 werd de houtverbrandingsinstallaties vergund onder de rubriek 2.3.4.1.a.2.1 tot 14.01.2030 (verbranden van niet-verontreinigd behandeld houtafval) Evaluatie Het vergund zijn onder de verkeerde rubriek van de houtverbrandingsinstallatie heeft geen hinder, schade of incidenten tot gevolg gehad. 7

De milieuvergunning werd intussen aangepast en de vergunning werd afgeleverd tot 14/01/2030. Er wordt geen hoorzitting georganiseerd. 7. Op 30 november 2016 deelt de verbalisant bijkomende gegevens mee aan de gewestelijke entiteit: Wij kregen inderdaad de resultaten doorgestuurd van emissiemetingen die werden uitgevoerd op 20 en 21 november 2014. De resultaten voor stof (33,4 mg/nm³ - norm=225 mg/nm³) en dioxines (0,088 ng TEQ/Nm³ - norm = 0,6 ng TEQ/Nm³) waren hierbij in orde. Ook de resultaten van een houtanalyse uitgevoerd op 20/11/2014 waren in orde. Voor 2015 en 2016 hebben wij echter geen resultaten ontvangen (nochtans jaarlijkse meetverplichting). 8. De gewestelijke entiteit legt op 15 december 2016 aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete van 3.324 euro (554 euro vermeerderd met de opdeciemen overeenkomstig artikel 16.4.25 DABM) en een voordeelontneming van 7.800 euro op. Deze beslissing wordt aan de verzoekende partij betekend met een aangetekende brief van 20 december 2016. De beslissing wordt als volgt gemotiveerd: 4.1. De toerekenbaarheid aan de overtreder Overeenkomstig artikel 22 van het Milieuvergunningsdecreet is de exploitant van een inrichting verplicht de milieuvoorwaarden na te leven. Overeenkomstig artikel 43 van VLAREM I is de exploitant van een inrichting verplicht de voor de inrichting geldende algemene, sectorale en bijzondere voorwaarden na te leven. Vermoedelijke overtreder werd vergund volgens rubriek 2.3.4.1, a), 1, 1) van bijlage 1 bij VLAREM I voor een verbrandingsinstallatie voor de verbranding van onbehandeld houtafval, met een nominaal thermisch vermogen van 4 MW. Betreffende het verbranden van behandeld niet-verontreinigd houtafval Uit de vaststellingen van verbalisant en de verklaringen van vermoedelijke overtreder blijkt dat er behandeld niet-verontreinigd houtafval verbrand werd, nl. houtstof van spaanderplaten en MDF. De houtverbrandingsinstallatie dient ten tijde van de feiten bijgevolg beschouwd te worden als een houtverbrandingsinstallatie zoals bedoeld in rubriek 2.3.4.1, a), 2, 1) van bijlage 1 bij VLAREM I. Vermoedelijke overtreder was niet vergund voor de exploitatie van een houtverbrandingsinstallatie zoals bedoeld in rubriek 2.3.4.1, a), 2, 1) van bijlage 1 bij VLAREM I. Overeenkomstig artikel 6bis, 1 van VLAREM I dient voor de verandering van een vergunde inrichting overeenkomstig artikel 5 en 6 van VLAREM I een vergunning te worden aangevraagd. Overeenkomstig artikel 5, 1 van VLAREM I en artikel 4, 1 van het Milieuvergunningendecreet mag niemand zonder voorafgaande schriftelijke vergunning van de bevoegde overheid een als hinderlijk ingedeelde inrichting die behoort tot de eerste of de tweede klasse, exploiteren. 8

Het exploiteren van een houtverbrandingsinstallatie zoals bedoeld in rubriek 2.3.4.1, a), 2, 1) van bijlage 1 bij VLAREM I zonder de hiertoe vereiste milieuvergunning houdt een schending in van bovenvermelde artikelen. Betreffende de meetverplichtingen Overeenkomstig artikel 5.43.2.24, 1, 1 van VLAREM II wordt specifiek voor stookinstallaties waarin vaste biomassa wordt verbrand bijkomend de concentratie dioxinen en furanen in de afgassen op initiatief en op kosten van de exploitant gemeten door een erkend laboratorium in de discipline lucht, vermeld in artikel 6, 5, b), van het VLAREL, tijdens een periode van normale bedrijvigheid, waarbij de concentratie dioxinen en furanen wordt gemeten volgens de voorschriften van de norm NBN-EN1948 en waarbij de volgende meetfrequentie wordt nageleefd voor installaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen tot en met 5 MW : ten minste om de twee jaar ingeval van stook met nietverontreinigd behandeld houtafval. Overeenkomstig artikel 5.2.3bis,4.8, 2, 1 van VLAREM II wordt op initiatief en op kosten van de exploitant voor installaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen tot en met 5 MW waarin niet-verontreinigd behandeld houtafval wordt verbrand, een jaarlijkse bemonstering en analyse bij de verbranding van behandeld houtafval, afkomstig van de eigen productie van houten materialenanalyses van ten minste de parameters, vermeld in paragraaf 1, verricht. Verbalisant stelde op 14 april 2014 vast dat vermoedelijke overtreder niet aan deze meetverplichtingen voldeed. Betreffende de emissiegrenswaarden Overeenkomstig artikel 5.43.2.4 van VLAREM II is voor de houtverbrandingsinstallatie van vermoedelijke overtreder een emissiegrenswaarde voor de parameter stof van 225 mg/nm 3 van toepassing. Tijdens de emissiemeting van 4 februari 2014 werd onderstaand meetresultaat vastgesteld: *na verrekening van de toelaatbare meetfout conform artikel 4.4.4.2, 5 van VLAREM II Het labo Servaco was erkend voor de analyses van de bovenvermelde parameter in rookgassen van houtverbrandingsinstallaties. Voor de emissiemeting van 4 februari 2014 wordt, overeenkomstig artikel 5.43.2.31 van VLAREM II, de emissiegrenswaarde van de parameter stof geacht overtreden te zijn aangezien de gemeten waarde voor deze parameter, na verrekening van de volgens artikel 4.4.4.2, 5 van VLAREM II vereiste nauwkeurigheid, hoger is dan de voor deze parameter geldende emissiegrenswaarde. Bovenvermelde feiten maken een schending uit van: 9

VLAREM I: artikel 43; artikel 6bis, 1; VLAREM II: artikel 5.2.3bis.4.8, 2, 1 ; artikel 5.43.2.24, 1, 1 ; artikel 5.43.2.4; Milieuvergunningendecreet: artikel 22. en vallen daarmee onder de definitie van een. milieumisdrijf als bedoeld in artikel 16.1.2, 2 DABM, waarvoor een bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. Het milieumisdrijf staat vast in hoofde van overtreder. 4.2. De hoogte van de geldboete Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete wordt rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten, de frequentie en de omstandigheden waarin de feiten gepleegd of beëindigd zijn. 4.2.1. De ernst van de feiten De doelstelling van bovenvermelde regelgeving is het voorkomen of beperken van de negatieve milieu- en veiligheidsinvloeden van menselijke bedrijvigheden en handelingen die milieubelastend kunnen zijn, of die gevaarrisico's in zich kunnen dragen. Overtreder werd volgens rubriek 2.3.4.1, a) 1, 1) van bijlage 1 van VLAREM I vergund voor de verbranding van onbehandeld niet verontreinigd houtafval, met een nominaal thermisch vermogen van 4 MW, doch exploiteerde ten tijde van de feiten een verbrandingsinstallatie overeenkomstig rubriek 2.3.4.1, al, 2, 1) van bijlage 1 bij VLAREM I. Een milieuvergunning wordt verleend op basis van de milieuvergunningsaanvraag. Het exploiteren van de vergunde inrichting die niet overeenstemt met de verleende milieuvergunning, heeft tot gevolg dat de vergunningverlenende overheid deze nieuwe indeling niet heeft kunnen beoordelen. Het indienen van een milieuvergunningsaanvraag is er in casu op gericht dat de vergunningverlenende overheid de exploitatie van de houtverbrandingsinstallatie voor behandeld niet-verontreinigd houtafval kan evalueren en beoordelen alvorens al dan niet goed te keuren. De naleving van de Vlaamse algemene, sectorale en bijzondere bepalingen inzake milieuhygiëne is van cruciaal belang om hinder aan het leefmilieu te voorkomen of minstens tot een aanvaardbaar niveau' te beperken. Een strikte naleving van deze bepalingen wordt opgelegd aan diegenen die ingedeelde activiteiten uitoefenen. Het niet naleven van deze voorwaarden stelt het leefmilieu, de gezondheid en veiligheid van de bevolking bloot aan een hoger risico op hinder. Emissiegrenswaarden hebben tot doel het leefmilieu, de gezondheid en veiligheid van de bevolking te beschermen. Dit gebeurt mede door het opleggen van strikte voorwaarden waaraan bij de. exploitatie van deze inrichtingen moet worden voldaan opdat de emissies naar het milieu tot een aanvaardbaar niveau beperkt worden. Controle over emissies is noodzakelijk om alle milieurisico's en hinder voor de omgeving tot een minimum te beperken. Overeenkomstig de sectorale vergunningsvoorwaarde bedraagt de emissiegrenswaarde voor de parameter stof 225 mg/nm 3. In het geloosde rookgas werd een waarde gemeten werd van 1.005 mg/nm 3 bij een afgasdebiet dat 3.777 Nm 3 /h bedroeg. Na verrekening van de precisie- en juistheidseisen voor deze parameter, zijnde een maximaal mogelijke meetfout van in totaal 30%, bedroeg de concentratie in het rookgas minstens 703,5 mg/nm 3. Dit betekent een overschrijding van minstens drie keer de emissiegrenswaarde. 10

In het voordeel van de overtreder wordt, bij het bepalen van de hoogte van de boete, uitgegaan van deze minimaal toerekenbare overschrijding. Stofdeeltjes (particulate matter - PM) worden in de milieuwetgeving ingedeeld in fracties volgens hun grootte, hiervoor wordt het begrip aërodynamische diameter (a.d.) gebruikt. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen: PM0,01: ultrafijne deeltjes: a.d. < 0,01 µm: PM2,5: kleine en ultrakleine deeltjes: a.d. < 2,5 µm; PM10-2,5: grove deeltjes: 2,5 µm < a.d. < 10 µm; PM10: alle deeltjes met een a.d. < 10 µm; TSP: totaal stof of total suspended particles: a.d. > 10 µm. Zwevende deeltjes (PM10) zijn opgenomen in de dochterrichtlijn 1999/30/EG van de Kaderrichtlijn Lucht; waarbij een grenswaarde voor deze stoffen in lucht is vastgelegd. Na uitstoot verspreidt het zwevend stof zich in de lucht. Afhankelijk van hun eigenschappen (o.a. deeltjesgrootte) en van de meteorologische omstandigheden, kunnen ze enkele uren tot maanden in de atmosfeer verblijven. Grof stof met een a.d. > 10 µm wordt enkel lokaal verspreid. De wind neemt PM10 en PM2,5 over afstanden van 100 tot 1000 km per etmaal mee en de atmosferische turbulentie zorgt voor een vrij homogene verspreiding over grote gebieden. Zwevend stof in de atmosfeer is een van de grootste gevaren voor de gezondheid, het veroorzaakt of verergert acute luchtwegenaandoeningen. Het is ook een belangrijke oorzaak van chronische luchtwegenaandoeningen en het tast op lange termijn de longfunctie aan. Sommige studies tonen bovendien een verminderde levensverwachting aan. Aërosolen (gassen met stofdeeltjes) zijn ideale transportmiddelen om een aantal giftige componenten tot in de longen te brengen. Afhankelijk van hun grootte worden de stofdeeltjes afgezet in de neus-, keel- en mondholte, longen of de longblaasjes. PM0,1 partikels dringen dieper door in de longen dan grotere partikels en ze kunnen rechtstreeks in de bloedsomloop geraken. PM10 en PM2,5 partikels kunnen tot in de lagere luchtwegen doordringen en hart- en luchtwegaandoeningen en longkanker veroorzaken. De afzetting van zwevend stof op gebouwen leidt tot vervuiling van die gebouwen, met esthetische schade en verwering tot gevolg. De exploitant is in het kader van de zelfcontroleplicht verplicht de luchtemissieresultaten van zijn verbrandingsinstallatie op te volgen. Het is noodzakelijk de frequentie van metingen voor de parameter dioxines en furanen op de houtverbrandingsinstallatie te respecteren omwille van de potentiële negatieve effecten van deze stoffen op mens en milieu. Het uitvoeren van jaarlijkse analyses op de samenstelling van het houtafval waarborgt de naleving van de samenstellingsvoorwaarden voor niet-verontreinigd houtafval. Deze feiten zijn derhalve voldoende ernstig om gesanctioneerd te worden. 4.2.2. De frequentie 11

Het betreft een eenmalige schending. Er zijn minstens geen indicaties die erop wijzen dat bij overtreder reeds eerder vergelijkbare feiten werden vastgesteld. Het criterium frequentie geeft derhalve geen aanleiding tot een hogere geldboete. 4.2.3. De omstandigheden Bij het bepalen van de hoogte van de boete wordt rekening gehouden met de bereidheid van de overtreder om met bekwame spoed en in overleg met de verbalisant voor de vastgestelde schendingen maatregelen te nemen. Er werd een milieuvergunningsaanvraag ingediend om het verbranden van niet-verontreinigd houtafval te regulariseren. Deze milieuvergunning werd verleend op 15 januari 2015. Het defect aan de elektrofilter dat tot de overschrijding voor de parameter stof leidde, werd reeds op 3 maart 2013 hersteld. Op 20 november 2014 werd door het erkend labo Servaco een emissiemeting uitgevoerd op de verbrandingsinstallatie waaruit bleek dat de emissiegrenswaarde voor de parameter stof niet meer overschreden werd. Op 20 november 2014 werd tevens een analyse van het houtafval genomen. Het houtafval voldeed aan de samenstellingsvoorwaarden voor niet verontreinigd houtafval. Op 21 november 2014 werd een meting uitgevoerd op de parameter dioxinen en furanen door het erkend labo Tauw, de emissiegrenswaarde werd niet overschreden. Deze resultaten werden bevestigd door verbalisant. Deze elementen worden meegenomen als verzachtende omstandigheden bij het bepalen van de hoogte van de geldboete, wat aanleiding geeft tot een lagere geldboete. De bestuurlijke geldboete is punitief van aard. Er kan redelijkerwijze aangenomen worden dat de grootte van de overtreder medebepalend is voor diens financiële draagkracht. Dit gegeven speelt bij het afwegen van de mate waarin de geldboete de overtreder pijn berokkent een rol en verantwoordt een verhoging van de geldboete teneinde het sanctiedoel te realiseren. AMMC ging per schrijven van 12 maart 2015 over tot kennisgeving van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. Artikel 16.4.37 DABM voorziet dat AMMC een boetebeslissing moet nemen binnen een termijn van honderdtachtig dagen na deze kennisgeving. Deze termijn van 180 dagen is een termijn van orde, waarvan de overschrijding niet gesanctioneerd wordt. Deze beslissingstermijn is inmiddels verstreken. AMMC is in casu evenwel van oordeel dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen. Zonder overschrijding van de beslissingstermijn zou de bestuurlijke geldboete, na toepassing van de decretaal bepaalde waarderingscriteria, aanleiding hebben gegeven tot een boete van 4.104 euro, zijnde 684 euro vermeerderd met de opdeciemen. AMMC acht het, wegens de voorliggende overschrijding van de beslissingstermijn en rekening houdende met de concrete elementen in het dossier, passend en redelijk om voormeld boetebedrag met 19 procent te verlagen tot 3.324 euro, zijnde 554 euro vermeerderd met de opdeciemen. Ten slotte zijn er, wat dit milieumisdrijf betreft, geen verdere bijzondere omstandigheden die in rekening worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de boete. 4.3. Voordeelontneming Uit voorgaande blijkt dat overtreder een aantal verplicht gestelde zelfmetingen van de rookgassen van de verbrandingsinstallatie en monsternames van het houtafval niet liet uitvoeren. Overtreder heeft deze verplichte (twee)jaarlijkse uitgaven voor die werkjaren niet 12

gemaakt. Dit misdrijf werd in professioneel verband gepleegd en door het nalaten van meetverplichtingen en monsteranalyses heeft overtreder een financieel voordeel genoten. Per definitie werden de uitgespaarde kosten, wederrechtelijk verkregen en zijn ze vermogensvoordelen, derhalve kan conform artikel 16.4.26 DABM een voordeelontneming worden opgelegd. Op 14 april 2014 werd vastgesteld dat de tweejaarlijkse emissiemetingen voor de parameter dioxinen en furanen niet werden uitgevoerd. Het uitvoeren van één emissiemeting op een houtafvalverbrandingsinstallatie voor de parameter dioxinen en furanen kan, naar billijkheid en redelijkheid, geraamd worden op minstens 3.000 euro, exclusief BTW. Overtreder liet op 21 november 2014 een emissiemeting uitvoeren op de houtverbrandingsinstallatie voor de parameter dioxinen en furanen. Het voordeel van het niet uitvoeren van deze emissiemetingen blijft gelden tot de dag dat de investeringen worden uitgevoerd. De niet uitgevoerde metingen kunnen niet retroactief uitgevoerd worden. AMMC heeft sinds 1 mei 2009 de mogelijkheid om naast bestuurlijke geldboetes ook voordeelontnemingen op te leggen voor milieumisdrijven. Overtreder had bijgevolg in de periode mei 2009 tot november 2014 minstens twee bijkomende emissiemetingen moeten laten uitvoeren voor de parameter dioxinen en furanen. Het vermogensvoordeel inzake deze geschonden verplichting kan derhalve geraamd worden op minstens 6.000 euro. Op 14 april 2014 werd vastgesteld dat de jaarlijks verplicht gestelde monstername en analyse van het houtafval sinds de definitieve milieuvergunning tot aan het moment van vaststelling niet werd uitgevoerd. H et uitvoeren van een monstername en analyse kan, naar billijkheid en redelijkheid, geraamd worden op 450 euro, exclusief BTW, per monstername. Op 20 november 2014 werd de verplichte monstername en analyse op het houtafval uitgevoerd. AMMC heeft sinds 1 mei 2009 de mogelijkheid om naast bestuurlijke geldboetes ook voordeelontnemingen op te leggen voor milieumisdrijven. Overtreder had bijgevolg in periode mei 2009 tot november 2014 minstens vier bijkomende onderzoeken van het houtafval moeten laten uitvoeren, Het vermogensvoordeel inzake deze geschonden verplichting kan derhalve geraamd worden op minstens 1.800 euro. Het totaal vermogensvoordeel voor de overtreder om zich niet aan de vigerende regelgeving te houden kan derhalve uiterst minimaal, naar billijkheid en redelijkheid, geraamd worden op 7.800 euro. Dit bedrag wordt conform artikel 16.4.26 DABM naast de geldboete als voordeelontneming opgelegd. Dit is de initieel bestreden beslissing. 9. Met het tussenarrest van 13 maart 2018 met nummer HHC/M/1718/0070, laat het College, na het doorlopen van de bij artikel 34 DBRC-decreet voorgeschreven procedure, de verwerende partij toe om de enige daarin, op basis van de ontwikkelde middelen, vastgestelde onwettigheden te herstellen. 10. De verwerende partij legt op 19 juni 2018 aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete van 2.708 euro (na toepassing van de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren conform artikel 16.4.25 DABM) en een voordeelontneming van 7.800 13

euro op. De verwerende partij motiveert haar herstelbeslissing, in afwijking van haar initiële beslissing, onder meer als volgt : 4.1. De toerekenbaarheid aan de overtreder Betreffende de vergunningsplicht voor het verbranden van behandeld niet-verontreinigd houtafval De houtafvalverbrandingsinstallatie van vermoedelijke overtreder werd een eerste maal vergund in een milieuvergunning van 25 maart 1999 en dit onder de toenmalige rubriek 2.3.4, a), 1) van bijlage 1 bij VLAREM I: een inrichting voor de opslag en de verbranding van onbehandeld houtafval en houtafval ermee vergelijkbaar, met een nominale verbrandingscapaciteit van minder dan één ton per uur (900 kg/uur). Met artikel 3 van het besluit - van de Vlaamse regering van 12 december 2003 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne en van het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1997 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en beheer, werd rubriek 2.3.4 van bijlage 1 bij VLAREM I vervangen en werd een rubriek 2.3.4.1, a) ingevoerd, met name voor inrichtingen voor de verbranding van biomassa-afval, waarbij nog een verder onderscheid werd gemaakt tussen enerzijds inrichtingen voor de verbranding van (onder meer) onbehandeld houtafval enerzijds (1 ) en niet verontreinigd behandeld houtafval anderzijds (2 ). Sindsdien wordt onbehandeld houtafval, als biomassa-afvalstof, in VLAREM II gedefinieerd als "natuurlijk hout, schors inbegrepen, dat alleen een mechanische behandeling heeft ondergaan". In een besluit van 14 januari 2010 van de deputatie van de provincie West-Vlaanderen houdende het verlenen van een milieuvergunning op proef aan vermoedelijke overtreder voor het verder exploiteren en veranderen van haar inrichting, wordt een vergunning verleend voor onder meer een "verbrandingsinstallatie 4.000 kwth voor onbehandeld houtafval'. Dergelijke inrichting was toen en ook ten tijde van de vaststellingen ingedeeld onder rubriek 2.3.4.1, al, 1, 1) van bijlage 1 bij VLAREM I (klasse 2). Bij besluit van 27 oktober 2011 werd de proefvergunning van vermoedelijke overtreder omgezet in een definitieve milieuvergunning klasse 1 voor een termijn van twintig jaar. Uit de vaststellingen van verbalisant en de verklaringen van vermoedelijke overtreder blijkt evenwel dat zij sinds de aanvang van de exploitatie niet verontreinigd behandeld houtafval verbrandt, met name houtstof van spaanderplaten en MDF. Bij zowel spaanderplaten als MDF gaat het om behandeld houtafval omdat hieraan bij de productie lijm is toegevoegd. De houtverbrandingsinstallatie diende ten tijde van de feiten bijgevolg beschouwd te worden als een verbrandingsinstallatie zoals bedoeld in rubriek 2.3.4.1, a), 2,1) van bijlage 1 bij VLAREM I: een inrichting voor de opslag en verbranding van niet verontreinigd behandeld houtafval met een nominaal thermisch vermogen tot 5 MW. Vermoedelijke overtreder was niet vergund voor de exploitatie van een houtverbrandingsinstallatie zoals bedoeld in rubriek 2.3.4.1, al, 2, 1) van bijlage 1 bij VLAREM I. Overeenkomstig artikel 6bis, 1 van VLAREM I, zoals van toepassing ten tijde van de feiten, diende voor de verandering van een vergunde inrichting overeenkomstig artikel 5 en 14

6 van VLAREM I een vergunning te worden aangevraagd. Overeenkomstig artikel 5, 1 van VLAREM I en artikel 4, 1 van het Milieuvergunningendecreet, eveneens zoals van toepassing ten tijde van de feiten, mocht niemand zonder voorafgaande schriftelijke vergunning van de bevoegde overheid een als hinderlijk ingedeelde inrichting die behoort tot de eerste of de tweede klasse, exploiteren. Het exploiteren van een houtverbrandingsinstallatie zoals bedoeld in rubriek 2.3.4.1, a), 2, 1) van bijlage 1 bij VLAREM I zonder te beschikken over de vereiste milieuvergunning, houdt een schending in van bovenvermelde artikelen. In het tussenarrest van 13 maart 2018 stelde het Handhavingscollege over deze feiten het volgende: "Het College heeft in zijn tussenarrest [van 5 december 2017] geoordeeld dat de [vermoedelijke overtreder] op het moment van de vastgestelde feiten niet over een rechtsgeldige vergunning beschikte voor het verbranden van behandeld niet verontreinigd houtafval. Het tussenarrest werd op dit punt niet bestreden en heeft tussen partijen gezag van gewijsde. Het College verwijst voor zoveel als nodig naar de beoordeling die op dat punt in het tussenarrest is gemaakt". Betreffende de overschrijding van de emissiegrenswaarde voor de parameter stof Overeenkomstig artikel 22 van het Milieuvergunningsdecreet, zoals van toepassing op het ogenblik van de vaststellingen, is de exploitant van een inrichting verplicht de milieuvoorwaarden na te leven. Overeenkomstig artikel 43 van VLAREM I, eveneens zoals van toepassing op het ogenblik van de vaststellingen, is de exploitant van een inrichting verplicht de voor de inrichting geldende algemene, sectorale en bijzondere voorwaarden na te leven. Overeenkomstig artikel 5.43.2.4 van VLAREM II, zoals van toepassing ten tijde van de feiten, is voor de houtverbrandingsinstallatie van vermoedelijke overtreder een emissiegrenswaarde voor de parameter stof van 225 mg/nm 3 van toepassing. Tijdens de emissiemeting van 4 februari 2014 werd onderstaand meetresultaat vastgesteld: *na verrekening van de toelaatbare meetfout conform artikel 4.4.4.2, 5 van VLAREM II Het labo Servaco was erkend voor de analyses van de bovenvermelde parameter in rookgassen van houtverbrandingsinstallaties. Voor de emissiemeting van 4 februari 2014 wordt, overeenkomstig artikel 5.43.2.31 van VLAREM II, de emissiegrenswaarde van de parameter stof geacht overschreden te zijn aangezien de gemeten waarde voor deze parameter, na verrekening van de volgens artikel 4.4.4.2, 5 van VLAREM II vereiste nauwkeurigheid, hoger is dan de voor deze parameter geldende emissiegrenswaarde. In het tussenarrest van 5 december 2017 stelde het Handhavingscollege over deze feiten het volgende: 15

"Overeenkomstig artikel 543.24 VLAREM II mag de emissie van stof niet hoger zijn dan 225 mg/nm3. Het wordt niet betwist dat uit de emissiemeting van 4 februari 2014 blijkt dat de emissienorm ruim werd overschreden. De verzoekende partij betwist zulks niet, doch lijkt te stellen dat de aard van haar verbrandingsinstallatie niet toelaat om het nadien vastgesteld defect tijdens de werking vast te stellen, waaruit zij meent af te leiden dat er een technische onmogelijkheid tot tussentijds nazicht was en zij geacht moet worden zich in een toestand van overmacht te hebben bevonden. Deze stelling wordt niet bijgetreden. De verzoekende partij is, als exploitant, verantwoordelijk voor de goede werking van haar installaties en dient alle voorzorgsmaatregelen te nemen om hinder aan het leefmilieu te voorkomen of te beperken. Zij dient er bijgevolg op toe te zien dat eventuele defecten of storingen zo snel mogelijk kunnen opgespoord worden. De beweerde onmogelijkheid om gedurende de werking van de verbrandingsoven een technisch defect vast te stellen, waardoor gedurende maanden stofuitstoot ver boven de emissienorm mogelijk is, bewijst op zich reeds, voor zover de bewering correct is, dat de verzoekende partij haar installaties technisch onvoldoende heeft uitgerust en aldus niet alle nodige voorzorgsmaatregelen ter beperking of voorkoming van milieuhinder heeft genomen. Anders dan de verzoekende partij voorhoudt, bevat de bestreden beslissing onder de hoofding "ernst van de feiten" wel degelijk een afdoende motivering inzake het moreel bestanddeel van het ten laste gelegde misdrijf De gewestelijke entiteit verwijst naar de verplichting voor elke exploitant om in het kader van de zelfcontroleplicht de luchtemissieresultaten van zijn verbrandingsinstallatie op te volgen omwille van de potentiële negatieve effecten op mens en milieu. Hiermede verwijst de gewestelijke entiteit naar de algemene plicht tot voorzorg die vervat ligt in artikel 22 Milieuvergunningsdecreet en artikel 43 VLAREM 1, naar welke artikelen ook in de bestreden beslissing als geschonden geachte artikelen wordt verwezen.". Betreffende het niet uitvoeren van de verplichte tweejaarlijkse meting van dioxines en furanen en het niet verrichten van de verplichte jaarlijkse bemonstering en analyse van het te verbranden houtafval Overeenkomstig artikel 22 van het Milieuvergunningsdecreet, zoals van toepassing op het ogenblik van de vaststellingen, is de exploitant van een inrichting verplicht de milieuvoorwaarden na te leven. Overeenkomstig artikel 43 van VLAREM I, eveneens zoals van toepassing op het ogenblik van de vaststellingen, is de exploitant van een inrichting verplicht de voor de inrichting geldende algemene, sectorale en bijzondere voorwaarden na te leven. Zoals hierboven besproken, blijkt uit het dossier dat vermoedelijke overtreder in feite een inrichting voor de opslag en verbranding van niet verontreinigd behandeld houtafval exploiteerde. Er zijn voldoende samenhangende elementen in het dossier om redelijkerwijze te besluiten dat vermoedelijke overtreder sinds de start van de exploitatie van de verbrandingsinstallatie in 1999 behandeld houtafval verbrandt. Dit wordt ook erkend door vermoedelijke overtreder. In het schriftelijk verweer van 2 april 2015 bevestigt vermoedelijke overtreder al sinds 1999 behandeld houtafval te verbranden: "In de praktijk wordt er sinds 1999 steeds niet-verontreinigd behandeld houtafval verbrand (houtstof afkomstig van spaanderplaten en MDF). In het verzoekschrift houdende een beroep tegen de boetebeslissing van 15 december 2016 staat: "De hout verbrandingsinstallatie die deel uitmaakt van de inrichting werd voor het eerst vergund op 25 maart 1999 onder rubriek 'onbehandeld houtafval of daarmee vergelijkbaar': Sindsdien wordt in de praktijk steeds niet-verontreinigd behandeld houtafval verbrand'. In lijn daarmee diende vermoedelijke overtreder op 23 juni 2014 een milieuvergunningsaanvraag in en verkreeg op 15 januari 16

2015 ook een vergunning voor een inrichting als bedoeld in rubriek 2.3.4.1,a), 21,1 van bijlage 1 bij VLAREM I: een inrichting voor het verbranden van niet-verontreinigd behandeld houtafval. Door artikel 17 van bovengenoemd besluit van de Vlaamse regering van 12 december 2003, werd met artikel 5.2.3bis.4.18, 1, 1, d) van VLAREM II een tweejaarlijkse meetverplichting ingevoerd van de concentratie van dioxinen en furanen in de rookgassen voor verbrandingsinstallaties ingedeeld in rubriek 2.3.4.1, a), 2 of 2.3.4.2, al, 2 met een nominaal thermisch vermogen kleiner of gelijk aan 5 MW. Dit artikel 5.2.3bis.4.18, 1, 1, d) van VLAREM II is in werking getreden op 13 februari 2004: " 1. Voor verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties ingedeeld in rubriek 23.4.1, a), 2 of 23.4.2 a), 2, worden op initiatief en kosten van de exploitant de onderstaande metingen verricht: 1 De concentratie van bepaalde stoffen in de rookgassen d) tenminste tweejaarlijks wordt gemeten 1) de concentratie van dioxinen en furanen voor installaties met een nominaal thermisch vermogen kleiner of gelijk aan 5 MW.". Deze sectorale voorwaarde werd door artikel 118 van het besluit van de Vlaamse regering van 7 juni 2013 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu houdende omzetting van Europese richtlijnen en andere diverse wijzigingen verplaatst naar artikel 5.43.2.24, 1, 1 van VLAREM II: "Onverminderd de meetverplichtingen van artikel 543.220 tot en met 5.43.223, wordt specifiek voor stookinstallaties waarin vaste biomassa wordt verbrand bijkomend het volgende in acht genomen: 1 de concentratie dioxinen en furanen in de afgassen wordt op initiatief en op kosten van de exploitant gemeten [...] waarbij de volgende meetfrequentie wordt nageleefd: a) voor installaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen tot en met 5 MW: ten minste om de twee jaar ingeval van stook met niet-verontreinigd behandeld houtafval,[...]". Dit artikel is in werking getreden op 20 september 2013. Het verslag aan de Vlaamse regering zegt over artikel 118 van het besluit van 7 juni 2013 het volgende: "Verder worden de verschillende voorwaarden aangaande toelaatbare emissies (van 502 NOX, stof, CO, dioxines en zware metalen) voor (mee-)verbrandingsinstallaties van houtafval verschoven naar hoofdstuk 5.43 waardoor de emissievoorwaarden voor stookinstallaties zoveel mogelijk in één hoofdstuk gebundeld worden.". Artikel 5.2.3bis.4.10, 1 van VLAREM II bepaalt: "in afwijking van de algemene emissiegrenswaarden vermeld in hoofdstuk 4.4 en aanvullend op de bepalingen van hoofdstuk 5.43, gelden voor verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties waarin niet verontreinigd behandeld houtafval wordt verbrand, tevens de bepalingen, vermeld in paragraaf 2 tot en met 5. Zoals besproken zijn er voldoende elementen die aantonen dat vermoedelijke overtreder op 13 februari 2004 een inrichting exploiteerde die aan deze meetverplichting onderworpen was. Uit het dossier blijkt ook voldoende dat vermoedelijke overtreder in de periode tussen 17

13 februari 2004 en 14 april 2014 (datum van afsluiten van het proces-verbaal), deze tweejaarlijkse meetverplichting niet is nagekomen. Het staat meer bepaald vast dat vermoedelijke overtreder de tweejaarlijkse meetverplichting niet is nagekomen voor de jaren 2006, 2008, 2010, 2012 (telkens schending van artikel 5.2.3bis.4.18, 1, 1, d) van VLAREM II, zoals toen van toepassing) en 2014 (schending van artikel 5.43.2.24, 1, 1 van VLAREM II, zoals van toepassing na 20 september 2013). De gewestelijke entiteit is slechts bevoegd is om voor milieumisdrijven gepleegd sinds 1 mei 2009 bestuurlijke geldboetes op te leggen. Daarom kan voor de feiten van 2006 en 2008 geen bestuurlijke geldboete worden opgelegd aan vermoedelijke overtreder. Eveneens door artikel 17 van bovengenoemd besluit van de Vlaamse regering van 12 december 2003, werd door artikel 5.2.3bis.4.14, 2, a), 1) van VLAREM II een jaarlijkse bemonsterings- en analyseplicht ingevoerd bij de verbranding van behandeld houtafval voor verbrandingsinstallaties ingedeeld in rubriek 2.3.4.1, a), 2 of 2.3.4.2, a), 2 met een nominaal thermisch vermogen tot en met 5 MW. Dit artikel 5.2.3bis.4.14, 2, al, 1) van VLAREM II is eveneens in werking getreden op 13 februari 2004: " 2 Voor verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties ingedeeld in rubriek 23.4.1,9).2 of 23.4.2a). 2, worden op initiatief en kosten van de exploitant analyses van ten minste de parameters, vermeld in 1 van dit artikel, op het te verbranden houtafval verricht : a) voor installaties met een nominaal thermisch vermogen tot en met 5 MW 1) jaarlijkse bemonstering en analyse bij de verbranding van behandeld houtafval'. Deze sectorale voorwaarde werd ook door artikel 118 van het besluit van de Vlaamse regering van 7 juni 2013 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu houdende omzetting van Europese richtlijnen en andere diverse wijzigingen verplaatst binnen VLAREM II en wel naar artikel 5.2.3bis.4.8, 2, 1 : " 2. Voor verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties waarin niet-verontreinigd behandeld houtafval, wordt verbrand, worden op initiatief en op kosten van de exploitant, analyses van ten minste de parameters, vermeld in paragraaf 1, op het te verbranden behandeld houtafval verricht: 1 voor installaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen tot en met 5 MW a) jaarlijkse bemonstering en analyse bij de verbranding van behandeld houtafval [...]". Dit artikel is eveneens in werking getreden op 20 september 2013. Zoals besproken zijn er voldoende elementen die aantonen dat vermoedelijke overtreder op 13 februari 2004 een inrichting exploiteerde die aan deze meetverplichting onderworpen was. Uit het dossier blijkt ook voldoende dat vermoedelijke overtreder in de periode tussen 13 februari 2004 en 14 april 2014 (datum van afsluiten van het proces-verbaal), deze jaarlijkse bemonsterings- en analyseplicht niet is nagekomen. Het staat meer bepaald vast dat vermoedelijke overtreder de jaarlijkse plicht niet is nagekomen voor de jaren 2005, 2006, 2007, 2008, 2009, 2010, 2011, 2012, 2013 (telkens schending van artikel 5.2.3bis.4.14, 2, al, 1) van VLAREM II, zoals toen van toepassing) en 2014 (schending van artikel 5.2.3bis.4.8, 2, 1 van VLAREM II, zoals van toepassing na 20 september 2013). De gewestelijke entiteit is slechts bevoegd is om voor milieumisdrijven begaan sinds 1 mei 2009 bestuurlijke geldboetes op te leggen. Daarom kan voor de feiten van 2005, 2006, 2007, 2008 en 2009 geen bestuurlijke geldboete worden opgelegd. 18