Samenvatting Economie Jong & Oud

Vergelijkbare documenten
6,7. Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober keer beoordeeld. De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden.

Begrippenlijst Economie Jong en Oud

Samenvatting Economie Jong & Oud

Hoofdstuk 1: 7.3. Boekverslag door L woorden 27 november keer beoordeeld. Samenvatting economie Jong en Oud

4,2. Samenvatting door een scholier 1704 woorden 18 juli keer beoordeeld. Hoofdstuk 1

Samenvatting Economie Levensloop Hst. 2/3/4

9,6. Samenvatting door N woorden 15 oktober keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. Begrippen

Dé arbeidsmarkt bestaat niet. Het bestaat uit een groot aantal deelmarkten die min of meer met elkaar in verbinding staan.

Economie. Boekje Oud & Jong Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

Begrippenlijst Economie Levensloop H1,H2,H3

4.1 Klaar met de opleiding

Jong & Oud ECONOMIE HAVO 4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Samenvatting Economie Levensloop

Zacco. bekennen 10 jaar, 10 jaar 1 jaar, 22 jaar zwijgen 22 jaar, 1 jaar 2 jaar, 2 jaar

Deelvraag van hoofdstuk 1 = Hoe komen de verschillende inkomens tot stand?

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later

2.2 Kinderjaren. De bedragen en percentages uit dit hoofdstuk hoef je niet uit je hoofd te leren. Indien nodig krijg je deze op een proefwerk erbij.

Lesbrief Jong en Oud 3 e druk

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

In de economie is een goed schaars als er een offer of inspanning geleverd moet worden om het te krijgen -> relatieve schaarste

6,6. Samenvatting door een scholier 768 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Hoofdstuk Bruto- en nettoloon

2.2 Kinderjaren. De bedragen en percentages uit dit hoofdstuk hoef je niet uit je hoofd te leren. Indien nodig krijg je deze op een proefwerk erbij.

Ruilen over de tijd (havo)

Rendement = investeringsopbrengst/ investering *100% Reëel rendement = Nominaal rendement / CPI * Als %


4,1. Samenvatting door een scholier 539 woorden 11 oktober keer beoordeeld. Eco H5. Paragraaf 1; Gezinnen ruilen over de tijd

Oefentoets Klas: havo 4

Samenvatting door een scholier 1202 woorden 10 januari keer beoordeeld. Hoofdstuk 4.3 t/m & 4.4 begrippen;

Economie module 4 Ruilen in de tijd. goederen kopen

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

8,5. Samenvatting door Nienke 1188 woorden. 2 keer beoordeeld 6 mei Domein G: Risico en informatie. Informatie bij marktpartijen

5.5 a. Een bezit: Natascha heeft nog geld van de klant tegoed. b. Er is nog niets verkocht, dus ook niet op rekening.

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Domein E: Concept Ruilen over de tijd

7.6. Inkomen HOOFDSTUK 5 SOCIALE ZEKERHEID 5.1 GESCHIEDENIS VAN DE SOCIALE ZEKERHEID 5.2 COLLECTIEF OF PARTICULIER?

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen

Polisvoorwaarden= hierin staat tegen welke risico s je verzekerd bent en onder welke voorwaarde er schade-uitkering wordt gegeven

7,3. - Verandering budget > evenwijdige verschuiving - Verandering 1 van de prijzen > verandering van de helling. - Nemen beslissingen.

Economie Collectieve sector hoofdstuk 1,2,3 Hoofdstuk 1

Relatieve schaartste (met productie factoren bereikt(prijs)) Vrij goed (zonder de mens bereikt (gratis))

Als je allemaal iets in de pot moet doen, voor bijvoorbeeld een uitje, heb je verschillende manieren om vast te stellen wie wat moet betalen:

Economie Pincode klas 4 VMBO-GT 5 e editie Samenvatting Hoofdstuk 7 De overheid en ons inkomen Exameneenheid: Overheid en bestuur

6.1 De AOW. Een alleenstaande krijgt 70% van het minimumloon. Gehuwden of samenwonenden krijgen 100% van het minimumloon.

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Het verschil tussen de verkoopopbrengst van de verkochte goederen en de inkoopwaarde van die goederen

situatie febr 2010 Volksverzekeringen Algemene Ouderdomswet 2 Algemene Nabestaandenwet 2 ANW Algemene kinderbijslagwet 2 AKW

Meso-economie De totale productie van een bedrijfskolom kun je vinden door de toegevoegde waarde van afzonderlijke

De CPI geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen en is daarmee een maatstaaf voor de inflatie.

Ruilen over de tijd. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Kleurpagina vraagkaartjes beginner Ruilen over de tijd Quiz. Deze pagina 2 keer printen daarna op de achterkant de vraagkaartjes Ruilen over de tijd

6,1. Samenvatting door een scholier 1406 woorden 21 juni keer beoordeeld. Economie in context

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Werkstuk Economie Lesbrief inkomen

8,2. Begrippen. Theorie. Samenvatting door een scholier 1293 woorden 26 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De vorming van inkomen

ALGEMENE ECONOMIE /04

Boekverslag door M woorden 21 februari keer beoordeeld

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Samenvatting Economie Lesbrief Welvaart H1-H5

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4, De collectieve sector

Samenvatting M&O Eenmanszaak deel 1 H3 t/m 5

6,1. Samenvatting door M. 884 woorden 28 december keer beoordeeld. Economie Hoofdstuk 5

Meeliftgedrag-> profiteren van de inzet van de ander, je lift mee op de inspanning van de ander en doet zelf niks

De drie manieren van pensioen sparen noemen we de 3 pijlers van het pensioensysteem.

Schoolexamen 2005 Inkomen H1

Hoofdstuk 1. Lesbrief Kopen en werken

Lesbrief Levensloop 1 e druk

Economie Samenvatting M4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Inkomen

3.2 De wereld van transacties

Arbeidsmarkt Vraag naar arbeid Werkgelegenheid Aanbod van arbeid: b Marktmechanisme Loonkosten per product

Samenvatting Economie Inkomen

7.7. Samenvatting door een scholier 2041 woorden 26 juni keer beoordeeld

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen

Het primaire inkomen is de beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden

7.5. Boekverslag door Een scholier 2475 woorden 19 januari keer beoordeeld

7,8. Samenvatting door een scholier 868 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Samenvatting economie. 2.

Je hebt het recht om tot 14 dagen na levering van de koop af te zien. De koopovereenkomst kan ongeldig worden verklaard als:

Sparen of lenen Waarom?

3,3. Opdracht door een scholier 3194 woorden 23 januari keer beoordeeld. Lesbrief Inkomen Economie 1,2. Oefenopgave H1

H1: Economie gaat over..

5.1 Het speelkwartier

CPI = 122,5 Wat zegt dit? Hoe bereken je dit? Categorieën Aandeel Prijsstijging Optelling. Voeding 40% 10% Kleding 35% -5% Overig 0 CPI 102,25

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 4: Lesbrief Welvaart

Samenvatting Economie Heden, verleden en toekomst

Antwoorden stencils OPGAVE pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten

5,5. Samenvatting door een scholier 1286 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Samenvatting economie. 5.

Levensloopregeling. Spaar voor uw verlof

Boek 4 Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen

Werk en inkomen. Aangegeven loon/uitkering altijd BRUTO Wat gaat daar dan nog van af?

6.7. Boekverslag door E woorden 31 oktober keer beoordeeld

MODULE A VWO KLAS 3 - Montessori

6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven:

8.2. Boekverslag door D woorden 10 januari keer beoordeeld

De overheid. Uitgaven: uitkeringen en subsidies. De overheid. Ontvangsten: belasting en premies. De grote herverdeler van inkomens

6,1. Samenvatting door een scholier 2162 woorden 3 juni keer beoordeeld. De collectieve sector blauwe boekje H1 + H2

Transcriptie:

Samenvatting Economie Jong & Oud Samenvatting door een scholier 3630 woorden 4 februari 2012 5,9 180 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Inhoudsopgave hoofdstuk 1 1.1 De keuzes van Sofie 1.2 Samenwerken of niet 1.3 De levensfasen 1.4 Transfer 1.5 Zelftest Keuze maken Het maken van de juiste keuze is niet altijd makkelijk. Sofie staat voor de keuze de havo afmaken en daarna een hbo-opleiding te volgen of nu gaan werken en een deeltijd mbo-opleiding te volgen. Samenwerken of niet Tara en Sofie delen samen een kamer en moeten die kamer ook opruimen. Tara en Sofie kunnen dat samen doen (dat gaat het snelst) of het aan de ander over te laten en zo optimaal te profiteren van de inzet van de ander. Zulk gedrag heet meeliftersgedrag. Je lift mee op de inspanningen van de ander en doet zelf niks. Dit probleem - wel of niet samenwerken - staat bekend als het gevangendilemma. Hierbij wordt er van uitgegaan dat iedereen rationeel handelt. Een gevangendilemma kenmerkt zich door het feit dat wat de ander ook doet, je altijd dezelfde strategie kiest, de zogenaamde dominante strategie. Deze leidt niet tot het beste resultaat. Het beste resultaat kan alleen bereikt worden indien er bindende afspraken gemaakt worden. Het gevangendilemma is afkomstig uit de speltheorie. De speltheorie bestudeert het nemen van beslissingen waarbij de uitkomst afhangt van de keuze van de ander. Links Gevangendilemma: Split or Steal (You tube-filmpje) Gevangendilemma: "Arrested for the murder of a fictitious coworker, Dilbert and colleagues face interrogation by the police. Dilbert announces that his knowledge of the prisoner's dilemma will save him..." You tube Leerdoelen hoofdstuk 1 Leerlingen kunnen: - voordelen en nadelen van keuzes vaststellen en afwegen. - aantonen wanneer er sprake is van meeliftgedrag. - situaties herkennen waarin zich een gevangenendilemma voordoet. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-jong-oud-40020 Pagina 1 van 10

- verklaren waarom de spelers in een gevangenendilemma niet kiezen voor samenwerking. - verklaren dat door een bindende afspraak de spelers in een gevangenendilemma samen gaan werken. - voorspellen wat de uitkomst is van een gevangenendilemma. - de drie fasen van de levensloop noemen. Kernbegrippen hoofdstuk 1 Meelifter - free rider - dominante strategie - gevangenendilemma - prisoner s dilemma - bindende afspraak - levensloop. Inhoudsopgave hoofdstuk 2 2.1 Het prille begin 2.2 Kinderjaren 2.3 De eerste eigen middelen 2.4 De koopkracht 2.5 De verdeling van de middelen 2.6 De herverdeling 2.7 Consumeren en sparen 2.8 Studeren 2.9 Transfer 2.10 Zelftest Kinderen kosten geld De overheid komt de ouders hierin tegemoet door het geven van kinderbijslag. Zodra jongeren de leeftijd van 16 bereiken zoeken ze heel vaak een bijbaantje en hebben ze hun eerste eigen middelen. Bijverdienste Ben je 16 of 17 en thuiswonend dan mag je maximaal 4.784 per jaar bijverdienen (in 2010). Verdien je meer dan 4.784 dan wordt er gekort op de kinderbijslag. Koopkracht Wat je kunt kopen van het geld van je bijverdiensten is afhankelijk van de prijzen van de producten die je hiermee wilt kopen. Als jou inkomen stijgt kun je meer kopen. Als de prijzen stijgen kun je minder kopen. Met andere woorden de koopkracht van je inkomen (= reëel inkomen) is afhankelijk van de hoogte van het inkomen en de inflatie (prijsstijging). Om te weten of de koopkracht in een bepaald jaar gestegen is moet je werken met indexcijfers. indexcijfer van het (nominaal) inkomen Indexcijfer reële inkomen = -------------------------------------------------- 100 prijsindexcijfer Inkomensverdeling Niet iedereen heeft eenzelfde inkomen, sommige mensen hebben een laag inkomen en anderen een hoog inkomen. Een inkomensverdeling laat zien welk deel (percentage) van het totale inkomen een bepaald percentage van de mensen heeft. In een grafiek getekend, levert dit een lorenzcurve op. Een lorenzcurve geeft de mate van ongelijkheid van de inkomensverdeling over personen weer. Hoe dikker de buik van de lorenzcurve hoe ongelijker (schever) de inkomensverdeling. Als de inkomensverdeling gelijker wordt spreken we van nivelleren en wordt de inkomensverdeling ongelijker dan is er sprake van denivelleren. Op grond van de lorenzcurve kun je echter geen uitspraak doen over rechtvaardig of onrechtvaardig. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-jong-oud-40020 Pagina 2 van 10

Ruilen over de tijd Sparen is het niet consumeren van inkomen of het uitstellen van consumptie. Over het spaargeld krijg je rente. In feite verplaats je consumptie naar de toekomst. Je ruilt over de tijd. Lenen is wat dat betreft het omgekeerde van sparen. Consumeren wordt dan naar voor gehaald. Het koopmoment ligt voor het moment dat je inkomen ontvangt. Ook hierbij is sprake van ruilen over de tijd. Bij lenen krijg je geen rente maar moet je rente betalen. Studeren Ook studeren heeft alles te maken met ruilen over de tijd. Een studie kost geld en tijd. Het is een investering die later vruchten (geld/inkomen) op moet leveren. Het alternatief van geen hogere studie is meteen gaan werken. Dan kun je meteen oogsten, zei het dat die oogst tot je pensioen veel lager zal zijn in vergelijking met iemand die wel een hogere studie heeft gevolgd. Hints: Armoede in een rijk land: videofilm van Teleac (15 minuten) Leerdoelen hoofdstuk 2 Leerlingen kunnen: gegevens over de inkomensverdeling bewerken en een lorenzcurve tekenen. een lorenzcurve interpreteren. het schever en minder scheef worden van de inkomensverdeling beargumenteren aan de hand van lorenzcurven en dit rekenkundig onderbouwen. verklaren waarom lorenzcurven van landen kunnen verschillen. de effecten van maatregelen op de inkomensverdeling analyseren en uitleggen of deze een nivellerende, denivellerende of een neutrale werking hebben. verklaren dat rente de prijs is voor het uitstellen van consumptie. uitleggen dat sparen en lenen voorbeelden zijn van ruilen over de tijd. de prijs van sparen en lenen verklaren. koopkrachtveranderingen berekenen van budget en vermogen. de invloed van inflatie op sparen en lenen toelichten. Kernbegrippen hoofdstuk 2 Inkomensafhankelijk - loonheffing - brutoloon - algemene heffingskorting - arbeidskorting - nominaal - reële - indexcijfer - indexcijfer koopkracht - Lorenzcurve - cumuleren - nivellering - denivellering - absolute verschillen - relatieve verschillen - solidariteit - consumeren - sparen - ruilen over de tijd - rente. Inhoudsopgave hoofdstuk 3 3.1 Aan het werk 3.2 In loondienst 3.3 Eigen baas 3.4 Toegevoegde waarde van een bedrijf 3.5 Transfer 3.6 Zelftest Eenmaal een hogere opleiding afgerond, ga je op zoek naar werk. Dit kan zijn in dienst van een bedrijf als werknemer of als zelfstandig ondernemer. In loondienst werken verschaft meer zekerheid maar als zelfstandige kan het inkomen hoger zijn. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-jong-oud-40020 Pagina 3 van 10

Als werknemer verdien je een bepaald (bruto) loon. Op dat loon wordt de loonheffing (een soort voorschot op de inkomensheffing) ingehouden. Loonheffing De loonheffing bestaat uit loonbelasting en premies volksverzekeringen. De premies volksverzekeringen wordt betaald voor de AOW, de ANW en de AWBZ. Daarnaast wordt op het bruto salaris de pensioenpremie en de premie Zorgverzekeringswet (ZVW) ingehouden. Het brutoloon min de loonheffing, min de pensioenpremie en min de premie ZVW geeft het netto of besteedbaar loon. Inkomensheffing De inkomensheffing werkt als volgt: bruto jaarinkomen - aftrekposten = belastbaar inkomen - heffingsbedrag = netto inkomen Het heffingsbedrag wordt berekend over de verschillende schijven die op het inkomen van toepassing zijn. De algemene heffingskorting en de arbeidskorting verlagen het bedrag dat uiteindelijk betaald moet worden. Gemiddeld en marginaal tarief Over de eerste twee schijven (tot een bedrag van 32.127) betaal je ongeveer 6.500 aan premies volksverzekeringen en 1.960 aan belastingen. Iemand met een inkomen van 100.000 betaalt ongeveer 6.500 aan premies volksverzekeringen en 35.000 aan belastingen. In dit geval bedraagt het marginaal tarief 52% (hoogste tarief dat van toepassing is) en het gemiddeld tarief is 41.500/100.000 x 100% = 41,5%. Progressief, proportioneel en degressief De inkomensheffing is progressief als bij een stijging van het inkomen het heffingspercentage ook hoger wordt. Progressieve belastingen nivelleren de inkomensverdeling. De inkomensheffing is proportioneel als bij een stijging van het inkomen het heffingspercentage constant blijft. De inkomensheffing is degressief als bij een stijging van het inkomen het heffingspercentage lager wordt. Degressieve belastingen denivelleren de inkomensverdeling. Eigen baas Eigen baas zijn betekent een overzichtelijke administratie voeren zoals het opstellen van een balans en het opstellen van een resultatenrekening. De balans De balans geeft een overzicht van de bezittingen en het vermogen op één bepaald moment. Op de balans staan voorraadgrootheden. Aan de bezittingenkant (actiefzijde of debet) kun je onderscheid maken tussen vaste, vlottende en liquide activa. Aan de vermogenskant (passiefzijde of credit) kan er onderscheid gemaakt worden tussen eigen vermogen en vreemd vermogen (schulden). De creditkant van de balans laat zien over hoeveel vermogen (geld) de zaak kan beschikken. Op de debetkant van de balans kun je zien wat er met dat vermogen is gedaan. Zie hieronder een voorbeeld van een balans op 1 januari 2010. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-jong-oud-40020 Pagina 4 van 10

debet Balans 1 januari 2010 credit vaste activa eigen vermogen 281.200 gebouwen 300.000 machines 260.000 lang vreemd vermogen inventaris 120.000 7% hypothecaire lening 240.000 bedrijfskrediet 40.000 vlottende activa onderhandse lening 160.000 debiteuren 30.000 voorraden 60.000 kort vreemd vermogen vooruitbetaalde huur 6.000 crediteuren 66.000 Nog te betalen interest 4.800 liquide activa te betalen garagerekening 4.000 bank 12.000 kas 8.000 totaal 796.000 totaal 796.000 De resultatenrekening De resultatenrekening is een overzicht van de opbrengsten (omzet) en de kosten in een bepaalde periode (vaak één jaar). Opbrengsten en kosten zijn periodegrootheden. De omzet min alle kosten geeft de winst in een bepaalde periode. Kosten Resultatenrekening 2010 Opbrengsten inkoopwaarde omzet 560.000 Omzet 910.000 rentekosten 32.000 huurkosten 32.000 loonkosten 150.000 energiekosten 21.000 winstsaldo 105.000 Totaal 910.000 Totaal 910.000 De toegevoegde waarde of productiewaarde is gelijk aan de omzet min de inkopen (van grondstoffen, hulpstoffen, producten) en min diensten van derden. In bovenstaand voorbeeld is dat 910.000-560.000-21.000 = 329.000. Leerdoelen hoofdstuk 3 Leerlingen kunnen: de verschillende inkomenscategorieën classificeren. uitleggen hoe de inkomensverdeling genivelleerd en gedenivelleerd kan worden. een loonstrook interpreteren. de inkomensheffing berekenen en deze analyseren. nagaan wat de effecten zijn van overheidsmaatregelen op de inkomensverdeling. verschillende belastingstelsels onderscheiden en beschrijven. de gevolgen van belastingheffing uitleggen voor de inkomens en daarbij gebruik kunnen maken van de begrippen marginaal belastingtarief en heffingskorting. de productiefactoren en hun beloningen onderscheiden. verschillende soorten activa en passiva onderscheiden en er berekeningen mee maken. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-jong-oud-40020 Pagina 5 van 10

een balans samenstellen en interpreteren. verschillende soorten kosten en opbrengsten onderscheiden en er berekeningen mee maken. onderscheid maken tussen voorraadgrootheden en stroomgrootheden. een resultatenrekening samenstellen en interpreteren. uitleggen dat produceren het toevoegen van waarde is aan de ingekochte grondstoffen. uitleggen dat de verdiende inkomens de beloningen van de productiefactoren zijn, die betaald worden uit de productiewaarde. Kernbegrippen hoofdstuk 3 Werknemer - loon - premie - verzekeren - rente - huur - pacht - primaire inkomens - nettoloon - besteedbaar loon - loonheffing - loonbelasting - premies volksverzekeringen - pensioenfonds - brutoloon - inkomstenbelasting - aftrekposten - hypothecaire lening - belastbaar inkomen - inkomensheffing - belastingschijven - algemene heffingskorting - arbeidskorting - draagkrachtbeginsel - progressief belastingstelsel - nivellering - gemiddelde heffingsdruk - gemiddelde tarief - marginale tarief - marginale heffingsdruk - proportionele stelsel - degressief - ondernemersrisico - kapitaalgoederen - investeren - vermogen - eigen vermogen - vreemd vermogen - balans - activa - passiva - productiefactoren - ondernemerschap - winst - omzet - afzet - vaste activa - vlottende activa - voorraadgrootheden - debiteuren - crediteuren - resultatenrekening - stroomgrootheden - afschrijven - toegevoegde waarde - productiewaarde. Inhoudsopgave hoofdstuk 4 4.1 Vaste lasten 4.2 Risico 4.3 Particuliere en sociale verzekeringen 4.4 Volksverzekeringen en werknemersverzekeringen 4.4.1 Volksverzekeringen 4.4.2 Werknemersverzekeringen 4.4.3 Wie draait er op voor de kosten? 4.5 Risico en acceptatie bij de ziektekostenverzekering 4.6 Verzekeren voor nu of voor later? 4.7 Transfer 4.8 Zelftest Risico Het leven van alledag zit vol risico s. Je kunt een been breken, je fiets kan gestolen worden, je kunt ziek worden, etc. Mensen willen risico s zoveel mogelijk vermijden en zeker de kosten die die risico s met zich meebrengen. Verzekeringen spelen daarop in en bieden verzekeringspakketten aan die mogelijke schade vergoeden. Hiervoor moet de verzekerde een premie betalen. De hoogte van de verzekeringspremie is afhankelijk van de kans dat het risico optreedt en de hoogte van de vergoeding die dan moet worden uitgekeerd. Particulier en sociale verzekeringen Je kunt je bij een particuliere verzekeringsmaatschappij verzekeren voor diefstal, brand, schade aan auto of inboedel, etc. In het algemeen bemoeit de overheid zich niet met de particuliere verzekeraars. Anders is het gesteld met de sociale verzekeringen die bij wet zijn vastgelegd. Sociale verzekeringen verzekeren https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-jong-oud-40020 Pagina 6 van 10

mensen tegen inkomensverlies (werkloosheid, ouderdom) of tegen hoge kosten (ziekte, kinderen). De overheid bepaalt de verzekeringsvoorwaarden en stelt de premie vast. Sociale verzekeringen zijn gebaseerd op solidariteit: de rijke komt op voor de arme, de gezonde voor de zieke, de werkende voor de werkloze. De premie die betaald moet worden is inkomensafhankelijk (draagkrachtbeginsel). Niemand kan uitgesloten worden van een sociale verzekering, iedereen wordt geaccepteerd. Volksverzekeringen Volksverzekeringen zijn verplicht voor alle mensen die in Nederland wonen. De uitkering is meestal een vast bedrag. Er zijn vier volksverzekeringen: AOW: Algemene Ouderdomswet. Krijgt iedereen vanaf zijn 65e verjaardag. De uitkering is gelijk aan het sociaal minimum. Voor een volledige uitkering moet je 50 jaar in Nederland gewoond hebben. AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Vergoedt de kosten van langdurige verpleging of psychiatrie. Anw: Algemene Nabestaandenwet. Geeft kinderen (tot 18 jaar) en partner een minimumuitkering. De uitkering is inkomensafhankelijk. AKW: Algemene Kinderbijslagwet. Komt tegemoet in de kosten die kinderen (tot 18 jaar) met zich meebrengen. De uitkering wordt betaald door de overheid uit de belastinginkomsten. Zorgverzekeringswet Is een particuliere verzekering, maar heeft veel kenmerken van een sociale verzekering. Iedereen is verplicht om de basisverzekering af te sluiten waarvan de premie deels inkomensafhankelijk is. De basisverzekering vergoedt de kosten voor huisarts, medicijnen en specialistische hulp. Verzekeringsmaatschappijen hebben een acceptatieplicht. Zij mogen niemand uitsluiten (geen risicoselectie). Mensen met een laag inkomen krijgen van de overheid een zorgtoeslag als bijdrage in de premie. De zorgtoeslag is maximaal 57 per maand en wordt betaald uit de belastingen. Naast de basisverzekering kunnen mensen een aanvullende verzekering afsluiten (tandarts). De aanvullende verzekeringen zijn particuliere verzekeringen en vrijwillig. Werknemersverzekeringen WW: Werkloosheidwet. Geeft een uitkering bij werkloosheid. De uitkering is 70% van het laatstverdiende loon. De duur is afhankelijk van het arbeidsverleden. ZW:Ziektewet. Bij ziekte moet de werkgever tot maximaal twee jaar het loon doorbetalen. WIA: Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen. Bij volledige arbeidsongeschiktheid krijg je op grond van de WIA een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Als een werknemer gedeeltelijk is afgekeurd, moet de werkgever zorgen voor aangepast werk. Asymmetrische informatie, averechtse selectie en moreelwangedrag Bij het afsluiten van een verzekering weet de verzekerde meer over de kans op risico dat hij loopt dan de verzekeringsmaatschappij: er is sprake van ongelijke of asymmetrische informatie. Averechts selectie wil zeggen dat alleen de slechte risico s zich verzekeren. In dat geval zal de premie zo sterk stijgen dat verzekeren niet meer zinvol is. De markt faalt in dat geval. Van moreel wangedrag is sprake als iemand meer risico s neemt omdat hij verzekerd is. Door invoering van een eigen risico proberen verzekeringen dit tegen te gaan. Omslagstelsel en kapitaaldekkingsstelsel De meeste particuliere en sociale verzekeringen werken volgens het omslagstelsel: de premies die ze nu https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-jong-oud-40020 Pagina 7 van 10

ontvangen worden gebruikt om nu uitkeringen te doen. Pensioenen, levensverzekeringen en uitvaartverzekeringen werken volgens het kapitaaldekkingsstelsel. Gedurende een groot deel van het leven betalen mensen premies die door de verzekeraar belegd worden om later de uitkering te kunnen betalen. Er is hierbij weer sprake van ruilen over de tijd (men spaart voor later). Links Verzekeren: filmpje (15 minuten) van Teleac Leerdoelen hoofdstuk 4 Leerlingen kunnen twee verschillen tussen particuliere verzekeringen en sociale verzekeringen beschrijven. twee verschillen tussen werknemersverzekeringen en volksverzekeringen beschrijven. het verband tussen risico en premiehoogte verklaren. het verband tussen solidariteit en premieheffing beschrijven. uitleggen waarom er bij acceptatieplicht geen averechtse selectie is. het verschil tussen omslagstelsel en kapitaaldekkingsstelsel uitleggen. het gevolg van een eigen risico verklaren. Kernbegrippen hoofdstuk 4 Risico s - verzekeren - sociale verzekering - collectief - particuliere verzekeringen - inkomensafhankelijk - asymmetrische informatie - averechtse selectie - acceptatieplicht - eigen risico - moral hazard - moreel wangedrag - marktwerking - omslagstelsel - kapitaaldekkingsstelsel. Inhoudsopgave hoofdstuk 5 5.1 Speelkwartier 5.2 Koophuis of huurhuis? 5.3 Taakverdeling 5.4 De koopkracht van het huishoudinkomen 5.5 Transfer 5.6 Zelftest Consumentenprijsindex Bij het berekenen van de koopkracht moet er rekening gehouden worden met de prijsontwikkeling van de diverse producten en het belang of het gewicht van die producten in de totale uitgaven. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) houdt zich hiermee bezig. Aan de hand van een budgetonderzoek bepaalt het CBS de wegingsfactoren van elke artikelgroep en elk artikel binnen die artikelgroep. De wegingsfactoren geven aan welk deel van de totale uitgaven aan een bepaalde artikelgroep wordt uitgegeven. Jaarlijks verandert het bestedingspatroon en worden de gewichten door het CBS bijgesteld. Door vervolgens na te gaan hoe de prijzen van de diverse producten zich ontwikkelen kan vervolgens een samengesteld gewogen prijsindexcijfer, de consumentenprijsindex berekend worden. Elk prijsindexcijfer wordt vermenigvuldigd met zijn wegingsfactoren en bij elkaar opgeteld en tenslotte gedeeld door de som van de gewichten. In formulevorm: (Pi Gi) CPI = ------------- https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-jong-oud-40020 Pagina 8 van 10

Gi Oi = prijsindexcijfer van elk product Gi = wegingsfactor van elk product = somteken Nominale en reële rente Inflatie leidt tot een daling van het reële inkomen. De koopkracht van het geld daalt: er is sprake van geldontwaarding. Door inflatie neemt de koopkracht van het spaargeld af en is de reële rentevergoeding lager dan de nominale rentevergoeding. De nominale rente (vergoeding) is de rentepercentage dat de bank vergoedt. De reële rente is de nominale rente gecorrigeerd voor inflatie. De reële rente kan berekend worden met indexcijfers: indexcijfer nominale rente Indexcijfer reële rente = --------------------------------- 100 prijsindexcijfer Leerdoelen hoofdstuk 5 Leerlingen kunnen: woonlasten afwegen bij koop of huur. stroomgrootheden en voorraadgrootheden onderscheiden. de consumentenprijsindex berekenen. het verschil tussen reële en nominale grootheden uitleggen. met indexcijfers een reële verandering berekenen bij gegeven nominale verandering en inflatiepercentage Kernbegrippen hoofdstuk 5 hypothecaire lening - onroerende goederen - consumentenprijsindex (CPI) - centraal bureau voor de statistiek (CBS) - budgetonderzoek - wegingsfactoren - samengesteld gewogen prijsindexcijfer - geldontwaarding - nominale rente - reële rente - reële waarde Inhoudsopgave hoofdstuk 6 6.1 Stoppen met werken 6.2 Waarvan leven 65-plussers? 6.2.1 AOW 6.2.2 Bedrijfspensioen 6.2.3 Sparen voor de oude dag 6.4 Zelftest Levensloopregeling De levensloopregeling kun je zien als een soort spaarpot. Tijdens je werkzame leven stort je maandelijks een bepaald bedrag in die spaarpot. In overleg met de werkgever kun je deze spaarpot aanspreken om tijdelijk verlof op te nemen of vervroegd met pensioen te gaan. AOW De AOW is een uitkering voor alle mensen woonachtig in Nederland vanaf hun 65e levensjaar. Iedereen die vanaf zijn 15e tot zijn 65e in woonachtig was in Nederland krijgt een volledige AOW-uitkering. Voor ieder jaar dat je in die periode niet in Nederland woonachtig was wordt de uitkering met 2% verminderd. De AOW bedraagt 50% van het bruto minimum loon. Een alleenstaande krijgt 70% van het bruto minimum https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-jong-oud-40020 Pagina 9 van 10

loon. De AOW wordt gefinancierd volgens het omslagstelsel. Dat betekent dat het aantal AOW ers uitkering = inkomensverdieners premie. Bedrijfspensioen Een bedrijfspensioen geeft een aanvulling op de AOW-uitkering. Iemand die 40 jaar pensioenpremie heeft betaald, krijgt een zodanige aanvulling op de AOW, dat het totale inkomen 70% van het laatstverdiende loon of 80% van het gemiddeld verdiende loon bedraagt. De pensioenfondsen (ABP, Zwitserleven Gevoel) beheren de betaalde premies en betalen de uitkeringen. De premiegelden (= maandelijkse afdracht van de werknemers) worden belegd in aandelen, obligaties en onroerend goed (kapitaaldekkingsstelsel). Daarbij moeten ze letten op de risico s. Het beleggen in aandelen heeft meer risico s dan het beleggen in obligaties. Ook dit is weer een voorbeeld van ruilen over de tijd! Aandelen Aandelen zijn eigendomsbewijzen in een onderneming. De aandelen worden verhandeld op de effectenbeurs. Een aandeel kan stijgen of dalen in waarde afhankelijk van de winstverwachtingen van de onderneming en de ontwikkeling van de rente. Winstuitkeringen en koersveranderingen bepalen het rendement van een aandeel. Het rendement op een aandeel kan berekend worden door de opbrengst in een bepaalde periode uit te drukken in een percentage van het ingelegde bedrag (koopsom van het aandeel). Het risico bij aandelen bestaat hierin dat het rendement (de opbrengst) onzeker is en dat bij faillissement de hele waarde van het aandeel of een groot deel daarvan teniet gaat. Obligaties Obligaties zijn schuldbekentenissen van bedrijven en/of overheid met een vaste rente en een vaste looptijd. De belegger krijgt elk jaar een vaste rente en op het einde van de looptijd krijgt zij het ingelegde geld terug. Een obligatie biedt meer zekerheid dan een aandeel maar het rendement op een obligatie is veelal lager. Ook de koers van een obligatie kan fluctueren. Als de rente daalt hebben bestaande obligaties daar geen last van (is immers een vast rentepercentage) maar nieuwe obligaties wel. Dat betekent dat bestaande obligaties aantrekkelijker worden en de beurskoers van die obligaties zal stijgen. Waardevast en welvaartsvast Als de pensioenen elk jaar evenveel stijgen als de inflatiepercentage dan is de uitkering waardevast. Als de pensioenen elk jaar stijgen met de gemiddelde stijging van de cao-lonen spreken we van een welvaartsvast pensioen. Leerdoelen hoofdstuk 6 Leerlingen kunnen het verschil uitleggen tussen omslagstelsel en kapitaaldekkingsstelsel. uitleggen dat er bij bedrijfspensioenen wordt geruild over de tijd. drie inkomstenbronnen van ouderen noemen. het verschil tussen AOW en pensioen uitleggen. het verschil uitleggen tussen de begrippen waardevast en welvaartsvast. een aantal beleggingsvormen noemen. verschillende beleggingsvormen tegen elkaar afwegen. Kernbegrippen hoofdstuk 6 Pensioenfonds - levensloopregeling - uitgesteld loon - wettelijk minimumloon - bestaansminimum / sociaal minimum - aandeel - effectenbeurs - dividend - rendement - obligaties - waardevast - welvaartsvast - beurskoers. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-jong-oud-40020 Pagina 10 van 10