Deze specialisatie leidde niet alleen tot een hogere arbeidsproductiviteit, maar maakte ook ruil noodzakelijk.

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Schoolexamen 2005 Inkomen H1

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen, Hoofdstuk 1 t/m 6

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Inkomen

8,2. Begrippen. Theorie. Samenvatting door een scholier 1293 woorden 26 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De vorming van inkomen

Samenvatting Economie Inkomen, H. 1-4, 6, 7

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1, 2, 3, 4 en 5 (Lesbrief Inkomen)

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

Samenvatting Economie Inkomen

Samenvatting Economie Inkomen

7.6. Inkomen HOOFDSTUK 5 SOCIALE ZEKERHEID 5.1 GESCHIEDENIS VAN DE SOCIALE ZEKERHEID 5.2 COLLECTIEF OF PARTICULIER?

Deelvraag van hoofdstuk 1 = Hoe komen de verschillende inkomens tot stand?

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen

De CPI geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen en is daarmee een maatstaaf voor de inflatie.

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 (Lesbrief Inkomen)

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen

Werkstuk Economie Lesbrief inkomen

Begrippenlijst Economie Inkomen

Samenvatting Economie Jong & Oud

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Economie Collectieve sector hoofdstuk 1,2,3 Hoofdstuk 1

7,8. Samenvatting door een scholier 4316 woorden 26 mei keer beoordeeld INKOMEN. 1.1 Soorten inkomen.

Lesbrief inkomen Hoofdstuk 1

6,1. Samenvatting door een scholier 2162 woorden 3 juni keer beoordeeld. De collectieve sector blauwe boekje H1 + H2

4.1 Klaar met de opleiding

8,5. Samenvatting door een scholier 4846 woorden 3 april keer beoordeeld HOOFDSTUK 1

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 7, Inkomen

Vroeger: directe ruil goederen tegen goederen, nadeel: moeilijk waardeverhouding / ruilverhouding te schatten.

Rendement = investeringsopbrengst/ investering *100% Reëel rendement = Nominaal rendement / CPI * Als %

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Relatieve schaartste (met productie factoren bereikt(prijs)) Vrij goed (zonder de mens bereikt (gratis))

6,7. Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober keer beoordeeld. De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden.

Samenvatting Economie Inkomen en groei

Samenvatting Economie Levensloop Hst. 2/3/4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Meso-economie De totale productie van een bedrijfskolom kun je vinden door de toegevoegde waarde van afzonderlijke

Samenvatting Economie Collectieve sector

Ruilen over de tijd (havo)


6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

H1: Economie gaat over..

Antwoorden stencils OPGAVE pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten

6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven:

Begrippenlijst Economie Jong en Oud

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Begrippenlijst Economie Hoofdstuk 7 en 8

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Samenvatting Economie Voor in GR: examen

1.1 De vorming van inkomen

ALGEMENE ECONOMIE /03

6,6. Samenvatting door een scholier 768 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Hoofdstuk Bruto- en nettoloon

situatie febr 2010 Volksverzekeringen Algemene Ouderdomswet 2 Algemene Nabestaandenwet 2 ANW Algemene kinderbijslagwet 2 AKW

Kleurpagina vraagkaartjes beginner Ruilen over de tijd Quiz. Deze pagina 2 keer printen daarna op de achterkant de vraagkaartjes Ruilen over de tijd

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Inkomen en groei

Dé arbeidsmarkt bestaat niet. Het bestaat uit een groot aantal deelmarkten die min of meer met elkaar in verbinding staan.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Samenvatting door een scholier 1202 woorden 10 januari keer beoordeeld. Hoofdstuk 4.3 t/m & 4.4 begrippen;

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 4: Lesbrief Welvaart

Samenvatting Economie Lesbrief Welvaart H1-H5

Domein E: Concept Ruilen over de tijd

Eindexamen economie 1 vwo I

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 4: monetaire zaken

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid.

Begrippen: - Overheid: Onder overheid verstaan we het Rijk en de overige publiekrechtelijke lichamen, zoals provincies en gemeenten.

Arbeidsmarkt Vraag naar arbeid Werkgelegenheid Aanbod van arbeid: b Marktmechanisme Loonkosten per product

2) sparen -> oppotten: chartaal of giraal geld op een betaalrekening. Direct kunnen gebruiken (=liquide). Geen rendement

Economie Samenvatting M4

7.5. Boekverslag door Een scholier 2475 woorden 19 januari keer beoordeeld

Samenvatting Economie Hoofdstuk 7 Belasting en Sociale premies: Lust of Last?

Je hebt het recht om tot 14 dagen na levering van de koop af te zien. De koopovereenkomst kan ongeldig worden verklaard als:

Samenvatting Economie Hoofdstuk 7

Boek 4 Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen

Verboden woord Lesvoorbereiding kaartjes kaartjes achterkant Spelregels Afronding

8,5. Samenvatting door Nienke 1188 woorden. 2 keer beoordeeld 6 mei Domein G: Risico en informatie. Informatie bij marktpartijen

H2: Economisch denken

6,3. Samenvatting door een scholier 2386 woorden 25 juni keer beoordeeld. Economie in context

Het primaire inkomen is de beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren.

6,1. Samenvatting door M. 884 woorden 28 december keer beoordeeld. Economie Hoofdstuk 5

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4, De collectieve sector

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Ruilen over de tijd. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Samenvatting Economie Lesbrief Modellen

Economie module 4 Ruilen in de tijd. goederen kopen

Economie Pincode klas 4 VMBO-GT 5 e editie Samenvatting Hoofdstuk 7 De overheid en ons inkomen Exameneenheid: Overheid en bestuur

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10

Concrete markt: een plek waar vragers en aanbieders van arbeid elkaar in het echt ontmoeten.

Samenvatting Economie Welvaart

Begrippenlijst Economie Levensloop H1,H2,H3

Transcriptie:

Recensie door een scholier 3677 woorden 2 november 2006 5 7 keer beoordeeld Vak Economie Lesbrief inkomen. Hoofdstuk 1: Inkomen in natura: inkomen dat niet uit geld, maar uit goederen bestaat. Hoe steeg vroeger de arbeidsproductiviteit? Men ging zich specialiseren in een bepaald onderdeel van de productie. Mensen gingen zich toeleggen op het soort werk waar ze goed in waren. Hierdoor kon er meer geproduceerd worden in dezelfde tijd. Deze specialisatie leidde niet alleen tot een hogere arbeidsproductiviteit, maar maakte ook ruil noodzakelijk. Twee nadelen van ruil in natura: - de ander moet het ook willen - sommige producten zijn ondeelbaar. Zo ging met opzoek naar een aanvaard ruilmiddel: Geld.. Geld is het meest te gebruiken omdat het waardevol is, makkelijk deelbaar, het kan niet bederven en iedereen wil het hebben. Handel drijven met een algemeen aanvaard ruilmiddel noemen we indirecte ruil. Primair inkomen: het inkomen dat je verdient door mee te werken bij het produceren. Verschillende vormen van primair inkomen: - loon: loon krijg je in ruil voor het leveren van arbeid. - Rente: je ontvangt bijv. rente als je een deel van je inkomen spaart en op een spaarrekening zet. Rente is de beloning voor het ter beschikking stellen van kapitaal. - Huur: vergoeding van kapitaal. Je kunt bijv. gebouwen of machines verhuren. - Pacht: pacht ontvang je wanneer je eens tuk natuur ter beschikking stelt van producenten. - Winst: winst is de beloning voor ondernemersactiviteit. Een ondernemer streeft ernaar arbeid, kapitaal en natuur zo winstgevend mogelijk te combineren. Daarbij worden risico s genomen, waar een beloning tegenover staat. https://www.scholieren.com/verslag/27089 Pagina 1 van 15

het primaire inkomen is het inkomen dat verdiend wordt in het productieproces. Over dit inkomen moet nog belasting en sociale premies worden betaald. Het inkomen dat je overhoudt na betaling van belastingen en premies noemen we het netto-inkomen. Van de belastingen en premies worden o.a. sociale uitkeringen betaald. Deze uitkeringen, zoals AOW, WIA, WW en bijstand, worden ook wel overdrachtsinkomens genoemd. Omzet bestaat uit : inkoopwaarde grond- en hulpstoffen + productie(waarde)(=toegevoegde waarde) De toegevoegde waarde bestaat weer uit inkomen(loon + pacht/huur + rent + winst) Het bedrag dat de overheid betaalt aan ambtenarensalarissen beschouwen we als de toegevoegde waarde en dus productiewaarde van de overheid. Balans: Verschillende soorten bezittingen, activa - vaste activa: Grond, gebouwen en de machines - Vlottende activa: voorraden en de vorderingen op afnemers. (debiteuren) - Liquide activa: Het geld in de kas of op een lopende rekening bij een bank. Verschillende vermogens, passiva: - eigen vermogen: vermogen dat door de eigenaar in het bedrijf is gestoken - vreemd vermogen: schulden. Lang vreemd vermogen: banklening. Kort vreemd vermogen: crediteuren. Microniveau: een enkel bedrijf of een gezin Macroniveau: een heel land De primaire inkomens van alle gezinnen in een land in een jaar bij elkaar opgeteld noemen we het nationaal inkomen. Soorten productiefactoren: - arbeid, kapitaal, ondernemerschap en natuur Hoofdstuk 2: Reëel inkomen: het inkomen gemeten in goederen. Nominaal inkomen: inkomen gemeten in geld. Indexcijfer: nieuw Oud x 100 https://www.scholieren.com/verslag/27089 Pagina 2 van 15

Indexcijfer reëel inkomen: RIC (indexcijfer reëel inkomen) = NIC (indexcijfer nominaal inkomen) PIC (prijsindexcijfer) x 100 Of: indexcijfer reëel = indexcijfer geldbedrag Indexcijfer prijzen x 100 CPI = consumentenprijsindex De CPI geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen en is daarmede een maatstaf voor inflatie. Gewogen indexcijfer = (wegingsfactor x indexcijfer) + (w. f. x i. cijfer) enzo Alle wegingsfactoren bij elkaar op geteld. Als de prijzen stijgen, daalt de koopkracht van je inkomen. Blijven de nominale lonen dan gelijk, dan daalt het reële loon. Prijscompensatie: een loonsverhoging die voldoende is om de stijging van de prijzen op te vangen. Nominale rente: het percentage dat bijv. de bank vergoedt. Reële rent: de nominale rente gecorrigeerd voor inflatie Indexcijfer reële rente = indexcijfer nominale rent Prijsindexcijfer x 100 Overbesteding: wanneer de bestedingen zo hoog zijn dat de producenten de vraag niet of nauwelijks meer kunnen bijhouden, is de productiecapaciteit bijna of helemaal bezet. Hierdoor stijgen de prijzen. Deze inflatie (prijsstijging) heet: bestedingsinflatie. Een ander kenmerk van overbesteding is een overspannen arbeidsmarkt: er is een tekort aan personeel en daardoor hebben de lonen de neiging te stijgen. De vraag naar arbeid komt door de grote vraag naar producten. Onderbesteding: de bestedingen zijn zo laag dat de productiecapaciteit bij lange na niet bezet is. Lage bestedingen zorgen voor een lage productie en daardoor weinig vraag naar arbeid en dus voor werkloosheid. Bij onderbesteding daalt de inflatie of is er zelf deflatie. Deflatie: een daling van het algemeen prijspeil. Onderbesteding: productie = laag werkloosheid = hoog lonen = dalen inflatie = laag bezettingsgraad = laag Overbesteding: productie = hoog werkloosheid = laag lonen = stijgen https://www.scholieren.com/verslag/27089 Pagina 3 van 15

Inflatie = hoog bezettingsgraad = hoog Als de lonen of de grondstofkosten stijgen wordt produceren duurder. De kostprijs van de producten stijgt. Producenten kunnen deze hogere productiekosten doorberekenen in de prijzen. Dan spreken we van kosteninflatie. Wanneer hogere lonen de oorzaak zijn van de inflatie spreken we van loonkosteninflatie. De opeenvolging van hogere lonen en hogere prijzen is loon-prijsspiraal. Als onze producten duurder worden voor het buitenland daalt de export. Dit heeft weer gevolgen voor de productie en de werkgelegenheid. Geïmporteerde kosteninflatie: wanneer inflatie veroorzaakt wordt door de hogere prijzen van geïmporteerde producten. Winstinflatie: de producenten verhogen hun prijzen om de winst te laten stijgen. Verschil tussen kosteninflatie en bestedingsinflatie: - Kosteninflatie: als een Nederlandse ondernemer grondstoffen koopt in het buitenland en de prijzen ervan stijgen zal de ondernemer de gestegen kosten doorberekenen en zijn prijs verhogen. - Bestedingsinflatie: als de export stijgt kan door het buitenland de productiecapaciteit volledig benut raken: dan zullen de prijzen stijgen. Beide prijsstijgingen worden veroorzaakt door het buitenland. Oorzaken inflatie: - Bestedingen zo groot dat de productiecapaciteit volledig bezet is (bestedingsinflatie) - Kostenstijging (kosteninflatie) - Winststijging (winstinflatie) Gevolgen van inflatie: - reële waarde geld daalt - lenen wordt gestimuleerd - concurrentiepositie Nederlandse bedrijfsleven verslechtert - vertrouwen in het geld neemt af. Als de prijzen dalen spreken we van deflatie. Omdat consumenten verwachten dat de prijzen zullen dalen, stellen zij hun aankopen uit. De bestedingen dalen. Daardoor daalt de productie en moeten bedrijven arbeiders ontslaan. https://www.scholieren.com/verslag/27089 Pagina 4 van 15

Functies geld: - ruilmiddel (belangrijkste functie) - spaarmiddel of oppotmiddel - rekeneenheid. Geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten uit te drukken. Geld is een algemeen aanvaard ruilmiddel: je kunt met geld overal spullen kopen. Chartaal geld: munten en bankbiljetten (stoffelijk) Giraal geld: direct opvraagbare tegoeden die op een rekening bij de bank staat waarmee je kunt betalen met behulp van een overschrijfkaart of pinpas. Algemene banken: banken die een breed pakket aan diensten aanbieden. Je kunt een rekening hebben, pinnen, sparen, een hypothecaire lening afsluiten of een persoonlijk krediet nemen. Branchevervaging (= parallellisatie) betekent dat bedrijven andere activiteiten gaan ontplooien dan de werkzaamheden die in hun branche gebruikelijk zijn. Voorbeelden: benzinepomp verkoop snoep; kledingwinkel verkoopt schoenen. Voorbeelden algemene banken: ABN-AMRO RABO ING SNS VSB Hypotheekbanken: zij verstrekken hypothecaire leningen. Belangrijk kenmerk algemene bank: zij kunnen geld scheppen. 2 manieren om geld te scheppen: - Persoon A spaart 100 euro ; persoon B leent 100 euro - Iemand leent 1000 euro: dat wordt giraal geld. Primaire banken: banken die geld kunnen scheppen. Hypotheekbanken zijn secundaire banken: zij kunnen alleen maar geld uitlenen dat spaarders bij hun hebben vastgezet. Zij kunnen de geldhoeveelheid niet vergroten. De Nederlandsche Bank (DNB) is de centrale bank van Nederland. DNB is circulatiebank: zij brengt bankbiljetten in omloop. Hoofdstuk 3: Welvaart: de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien. Schaarste: iets moet worden opgeofferd om een product te maken. https://www.scholieren.com/verslag/27089 Pagina 5 van 15

Met iets wordt bedoelt: een productiemiddel(grondstoffen, arbeid, machines) en vrije tijd. Nationaal inkomen per hoofd = nationaal inkomen van een land Aantal inwoners. Nadelen nationaal inkomen: - het nationaal inkomen zegt niets over de verdeling van het inkomen. - Er worden zaken niet mee geteeld die de welvaart wel verhogen. - Er worden zaken wél meegeteld die de welvaart verlagen. - Er wordt geen rekening gehouden met de uitputting van natuurlijke hulpbronnen. Vrijwilligers werk wordt niet meegeteld bij het nationaal inkomen maar verhoogd wel de welvaart. Bij vrijwilligers werk en zwart werk spreken we van het informele circuit. Grijze circuit: doe het zelfwerk of vrijwilligerswerk Zwarte circuit: illegale productie ( belastingen en premies worden ontdoken) Voorbeeld van een zaak die de welvaart verlaagd: milieuvervuiling. Duurzame ontwikkeling: een economische ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de welvaart van de komende generaties aan te tasten. De productiecapaciteit geeft aan hoeveel een land in een jaar maximaal kan produceren. De productiecapaciteit van een land hangt af van de productiefactoren arbeid, natuur en kapitaal. Breedte-investeringen: de arbeidsproductiviteit blijft gelijk Diepte-investeringen: de arbeidsproductiviteit stijg. Bij diepte-investering wordt het bedrijf kapitaalintensiever. Bij breedte-investering blijft de verhouding tussen arbeid en kapitaal gelijk. Als de bestedingen hoog zijn is er veel vraag naar producten en wordt er veel geproduceerd. Het nationaal inkomen is hoog en de productiecapaciteit is voor een groot deel bezet. Om aan te geven welk deel van de productiecapaciteit benut wordt, gebruiken we het begrip bezettingsgraad. Bezettingsgraad = feitelijke productie Productiecapaciteit. Conjunctuur: de schommelingen in de hoogte van het nationaal inkomen als gevolg van schommelingen in https://www.scholieren.com/verslag/27089 Pagina 6 van 15

de bestedingen. Laagconjunctuur: de groei van het reële nationaal inkomen is lager dan de trendmatige groei. Hoogconjunctuur: de groei van het reële nationaal inkomen is bovengemiddelde. Recessie: afnemende groei van het nationaal inkomen (teruggang in de economie) Depressie: (absolute)daling van het nationaal inkomen. Groei is negatief. Aanhoudende hoogconjunctuur kan leiden tot overbesteding. Aanhoudende laagconjunctuur kan leiden tot onderbesteding. In tijden van aanhoudende laagconjunctuur zou de overheid dan de bestedingen moeten opvoeren. Dat kan zij doen door zelf meer uit te geven of door de belastingen te verlagen. Als er spraken is van overbesteding moet de overheid juist de overheidsbestedingen te verlagen of de belastingen te verhogen. Hoofdstuk 4: Verschillende redenen waarom de inkomens tussen beroepen verschillen: - vereiste vooropleiding en ervaring die iemand nodig heeft. - Inspanning en verantwoordelijkheid die een beroep met zich mee brengt. - als op een bepaald deel van de arbeidsmarkt de vraag naar arbeid groter is dan het aanbod van arbeid, kan het loon ook stijgen. - Status en macht. Andere bronnen van inkomen: huur, pacht of rente. Of dividend op aandelen. Je hebt wel vermogen nodig om deze bronnen te ontvangen. Dit vermogen levert inkomen. De hoogte van het inkomen uit vermogen hangt af van 2 zaken: - de hoogte van het vermogen - het rendement van de belegging. De lorenzkromme: Op de horizontale as staat het cumulatieve (opgetelde) aantal mensen met inkomen in procenten van het totaal aantal mensen, te beginnen met het laagste inkomen. Op de verticale as staat cumulatief hoeveel procent van het totale inkomen deze mensen vertienen. Cumuleren betekent letterlijk: opstapelen Minder bol lopen: wil alleen maar zeggen dat de inkomensverdeling gelijker is. Hoofdstuk 5: https://www.scholieren.com/verslag/27089 Pagina 7 van 15

Overdrachtsinkomen: uitkeringen en subsidies. Met de term sociale zekerheid geven we het stelsel van sociale uitkeringen aan: Nederland als verzorgingsstaat. Krappe arbeidsmarkt: een tekort aan werknemers. 1ste sociale wetgeving: een wet waarin stond dat kinderen tot twaalf jaar niet mochten werken. Vervolgens wetten over arbeidscontract, zondagrust en de ziekteverzekering. In een volledige vrijemarkteconomie wordt alles aan het vrije spel van vraag en aanbod op de markt overgelaten. De rol van de overheid in zo n vrijemarkteconomie is klein. Wanneer er weinig vraag naar arbeid is kunnen de lonen sterk dalen. Verzorgingstaat: de overheid garandeert een bestaansminimum voor elke burger en zorgt ervoor dat de burgers toegang hebben tot onderwijs, ziekenzorg en huisvestiging. AOW = algemene ouderdomswet De AOW dient ervoor dat iedereen die ouder is dan 65 jaar een uitkering van de staat krijgt. Kapitaaldekkingsstelsel: mensen sparen zelf voor een uitkering in de toekomst. Omslagstelsel: de mensen die nu een inkomen hebben de premies betalen waaruit de uitkeringen voor andere mensen (oudere) worden betaald. Een premie: het bedrag dat je betaalt voor een verzekering. WW = werkloosheidswet WAO = de wet op de arbeidsongeschiktheid ABW: algemene bijstandswet. Regelingen binnen het socialezekerheidsstelsel zijn collectieve regelingen. Collectieve regelingen: ze zijn verplicht voor iedereen die tot een bepaalde groep hoort. Er zijn ook nog vrijwillige particuliere verzekeringen. de premie die je betaalt bij een particuliere verzekering hangt af van het inkomen: hoe hoger je inkomen, hoe meer premie iemand betaalt. Bij collectieve verzekeringen speelt solidariteit een rol: mensen met een grotere kans op ziekte betalen evenveel ziektekostenpremie als kerngezonde mensen en werkenden die waarschijnlijk nooit werkloos worden, staan een deel van hun inkomen af zodat werklozen een uitkering kunne ontvangen. M.a.w. er wordt bij collectieve verzekeringen niet gekeken naar het risico dat je loopt om ooit van zo n verzekering gebruik te maken. Collectieve verzekeringen verzekeren iedereen van een bepaalde groep. Aan de ene kant zorgen de https://www.scholieren.com/verslag/27089 Pagina 8 van 15

collectieve verzekering zo voor de bescherming van individuen tegen het risico van niet-verzekerd zijn. Aan de andere kant zorgen de collectieve verzekeringen ervoor dat de verzekeringen voor iedereen betaalbaar blijven. Bij particuliere verzekeringen kan namelijk averechtse selectie optreden. Dit is het verschijnsel dat mensen die weinig risico nemen zich niet verzekeren. De mensen die zich wel verzekeren zijn de mensen die meer risico lopen. De premies zullen dan stijgen. De sociale voorzieningen worden betaald uit de algemene middelen (de belastingpot). De meeste sociale verzekeringen worden betaald uit sociale premies. Werknemersverzekeringen gelden alleen voor werknemers. Als je níet in loondienst werk kun je geen gebruik maken van deze verzekeringen. Verschillende werknemersverzekeringen: - de werkloosheidswet (WW) - de Ziektewet (ZW) - de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) - de zorgverzekeringswet (ZVW) = is deels een werknemersverzekering. Volksverzekeringen betreft de regelingen waar iedereen die legaal in Nederland verblijft onder bepaalde omstandigheden recht op heeft. Verschillende soorten: - de Algemene Ouderdomswet (AOW) - de Algemene nabestaandenwet (Anw) - de Algemene kinderbijslagwet (AKW) - de Algemene wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) de hoogte van de uitkeringen bij de volksverzekeringen tegen inkomensverlies is het sociaal minimum, ofwel het bestaansminimum. Dat is vastgesteld op 70% van het minimumloon. Verschil werknemersverzekering en volkverzekering: Werknemersverzekeringen worden alleen door werknemers betaald, volksverzekeringen door iedereen die een inkomen heeft. Sociale voorzieningen worden via de overheid betaald met belasting geld Belangrijkste sociale voorziening: de wet werk en bijstand (WWB) de hoogte is het sociaal minimum. Waardevaste uitkeringen: de uitkeringen te koppelen aan de hoogte van de prijsstijgingen. Welvaartsvaste uitkering: Een uitkering die gekoppeld is aan de stijging van de cao-lonen. Bruto inkomen: het inkomen dat je verdient voordat je belasting en sociale premies hebt betaald. https://www.scholieren.com/verslag/27089 Pagina 9 van 15

Van belasting worden aanleg van wegen en spoorlijnen, onderwijs enzo betaald. Van premies worden de uitkeringen betaald Netto inkomen: het inkomen dat je na aftrek van belastingen en premies overhoudt. Loonkosten bestaan uit het brutoloon en de sociale premies die de werkgever betaalt. Het verschil tussen loonkosten en het nettoloon zijn de belastingen en premies. Dit verschil tussen loonkosten en nettoloon word de wig genoemd. Sociale premies voor de werkgever Belastingen en sociale premies voor de werknemer Nettoloon L O O N K O S T E N Progressief belastingstelsel: het bedrag dat men moet betalen aan belastingen en premies is niet alleen hoger ook het percentage van hun bruto-inkomen dat ze moeten afleggen is hoger. Een groter beroep p sociale verzekeringen betekent vaak dat de verhouding tussen inactieven en actieven (i/a-ratio) verslechtert. Werkende worden wel actieven genoemd en mensen met een uitkering inactieven. Wanneer de verhouding inactieven/actieven verslechtert, dat wil zeggen er relatief minder werkende zijn ten opzichte van mensen met een uitkering, betekend dit dat er paar werkende meer belasting en premie moet worden betaald. Nadelen: - het nettoloon wordt lager - de koopkracht van de actieven daalt bij hogere loonkosten zullen werkgevers eerder arbeid vervangen door machines of hun producten naar lagelonenlanden verplaatsen. Ook zullen de prijzen stijgen waardoor de concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland verslechtert en daalt de export met werkloosheid tot gevolg. Nadelen zwart werken: - het is strafbaar - je krijgt geen WW als je je baan kwijt raakt https://www.scholieren.com/verslag/27089 Pagina 10 van 15

- wordt je arbeidsongeschikt krijg je geen arbeidsongeschiktheidsuitkering. Hoe meer werkende hoe lager het bedrag aan belasting- en premieheffing per werkende. Je kun de sociale zekerheidsuitgaven terugdringen door: - uitkeringen te verlagen - het aantal mensen dat er een beroep op doet te verminderen - Regelingen te privatiseren. Privatiseren betekend dat de overheid taken afstoot naar particuliere bedrijven. Redenen om sommige collectieve regelingen te privatiseren: - verlagen van de collectieve uitgaven en daardoor de belastingen en premies (belangrijkste) - de particuliere sector is soms efficiënter en dus goedkoper kan produceren. - Mensen worden veel mondiger en zelfstandiger Arbeidsparticipatie: maatregelen die het aantrekkelijker moeten maken dat meer mensen zich aanbieden op de arbeidsmarkt. Hoe langer je werkloos bent hoe moeilijker het in de toekomst zal zijn om een baan te vinden.. dan komen deze mensen terecht in een armoedeval. Een andere vorm van armoedeval is dat mensen die werken voor iets meer dan het minimumloon geen recht meer blijken te hebben op bepaalde subsidies van de overheid. Hoewel hun netto-inkomen is gestegen, hebben ze nog steeds hetzelfde bedrag en soms zelf minder over om vrij te besteden. Voor hen is het niet aantrekkelijk om te gaan werken. Om het aantrekkelijker te maken om over te stappen van een uitkering naar een baan zou volgens velen het verschil tussen uitkering en loon groter moeten. Je kunt dat bereiken door of de uitkeringen de verlagen of de lonen te verhogen. Maar werknemers nemen juist mensen aan als de loonkosten laag zijn.. Socialezekerheidsquote: de uitgaven aan sociale zekerheid als deel of percentage van het bruto binnenland product. Hoofdstuk 6: Directe belasting: belastingen die je betaalt over inkomen, winst en vermogen. Directe belasting wordt direct door de belastingplichtige betaald aan de overheid. Voorbeelden directe belasting: - loon- en inkomstenbelasting - vennootschapsbelasting https://www.scholieren.com/verslag/27089 Pagina 11 van 15

- overige belastingen op inkomen, winst en vermogen. Indirecte belasting: kostprijsverhogende belastingen. Indirecte belasting wordt door de consument betaald maar via de bedrijven van de overheid. De belasting wordt doorberekend in de prijzen van goederen en diensten Voorbeelden indirecte belasting: - btw - accijns - invoerrechten - milieuheffing producten met accijns: - alcohol - sigaretten - benzine de overheid heeft 2 doelen met accijns: - de overheidsinkomsten vergroten - het gebruik van deze schadelijke producten afremmen belastingen op milieu zijn belastingen op stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Naast belastinginkomsten heeft de overheid nog andere inkomsten. Zo zijn de NAM (Nederlandse Aardoliemaatschappij) en de Nederlandsche Bank (DNB) in handen van de overheid. De winsten zijn voor de overheid. Retributies: dergelijke betalingen voor individuele diensten die de overheid levert. Voorbeelden van retributies: onderwijs Verschil retributies en belastingen: Bij retributies is er een directe tegenprestatie; bij belastingen niet Overdrachtsuitgaven zijn uitgaven waar geen tegenprestatie tegenover gaan. Voorbeelden: uitkeringen en subsidies. Overheidsbestedingen zijn uitgaven van de overheid wel een tegenprestatie tegenoverstaat: in ruil voor de overheidsbetaling worden productiefactoren ingezet. Voorbeeld: wanneer de overheid wegen aan laat leggen of politiesalarissen betaald. Overheidsbestedingen kun je verdelen in overheidsinvesteringen en overheidsconsumptie Overheidsconsumptie: om vat de lopende uitgaven van de overheid zoals ambtenarensalarissen en uitgaven om de overheidsorganen zelf draaiden te houden zoals uitgaven aan verwarming, stoelen en https://www.scholieren.com/verslag/27089 Pagina 12 van 15

koffiebekertjes, maar ook defensie-uitgaven voor bommen en vliegtuigen. Overheidsinvesteringen: uitgaven aan projecten en kapitaalgoederen waar de samenleving lange tijd profijt van heeft; bijvoorbeeld d bouw van overheidsgebouwen, aanleg van weken en dijken en de sociale woningbouw. Rijksbegroting: een overzicht van de inkomsten en de uitgaven die de overheid van plan is te gaan doen in een bepaald jaar. Begrotingstekort: de uitgaven zijn groter dan de inkomsten. De staatsschuld neemt toe als de overheid geld moet lenen. Financieringstekort: begrotingstekort de aflossingen op de staatsschuld Het financieringstekort geeft aan hoeveel euro de overheid extra moet lenen op de kapitaalmarkt. Staatobligaties: schuldbewijzen van de overheid met een vaste rente en een lange looptijd. Hoe langer je geld uitleent, hoe hoger het rentepercentage is. Hiervoor zijn verschillende redenen: - er is een risico. - Hoe langer je geld uitleent, hoe langer het duurt voor je zelf er wee rover kunt beschikken. Pensionfondsen en verzekeringsmaatschappijen worden institutionele beleggers genoemd. Institutionele beleggers: instellingen die grote bedragen te belleggen hebben uit hoofde van hun activiteiten. Wanneer het slecht gaat met de economie is het nationaal inkomen lager dan verwacht. De bedrijven maken weinig winst of zelf verlies. Hierdoor loopt de werkloosheid op. Nadelen financieringstekort: - overheid moet veel rente betalen en kan het geld dus niet aan andere zaken zoals onderwijs geven - de rentestand kan opdrijven. Bij een grotere vraag naar leningen, bij gelijkblijvend aan bod, kan de prijs van leningen stijgen. Voor consumenten is dat ook een nadeel want zij moeten dan ook meer rente betalen over hun leningen dus lenen ze minder en kopen ze minder waardoor de werkloosheid stijgt. Om het financieringstekort te verkleinen kan de overheid twee dingen doen: - de belastingen verhogen - de uitgaven matigen. (bezuinigen) voor belastingen verhogen wordt niet gekozen omdat dit kan leiden tot hogere loonkosten. Hogere https://www.scholieren.com/verslag/27089 Pagina 13 van 15

loonkosten doen de concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland verslechteren wat ten koste kan gaan van de export en dus de werkgelegenheid. De overheid heeft zowel meevallers aan de uitgavenkant als aan de inkomstenkant tijdens een hoogconjunctuur: Bij hoogconjunctuur stijgt de werkgelegenheid en daalt de werkloosheid. Bovendien stijgt de productie. Dat leidt tot minder uitgaven aan uitkeringen en subsidies en meer ontvangsten uit directe en indirecte belastingen. Hoofdstuk 7. De overheid kan op verschillende manieren de personele inkomstenverdeling beïnvloeden: - de overheid bepaalt het wettelijk minimumloon - De overheid verklaart cao-afspraken algemeen verbindend: de bedrijven en de werknemers die geen lid zijn van een vakbond of van een werkgeversvereniging moeten zich aan de gemaakte afspraken houden. - De overheid kan gebruik maken van loonmaatregel. - De overheid oefent invloed uit op de inkomstenverdeling doordat zij zelf een werkgever is. - De overheid probeert de inkomens van de vrije beroepen te beïnvloeden. De genoemde maatregelen beïnvloeden de verdeling van het primaire inkomen. Dit kan via het belastingstelsel en via het sociale zekerheidsstelsel. Belastingheffing, sociale-premieheffing en sociale uitkeringen beïnvloeden de secundaire inkomensverdeling. Dat is de inkomensverdeling na herverdeling door de overheid en de sociale fondsen. Nivelleren: het in verhouding kleiner maken van de inkomensverschillen Denivelleren: de inkomensverschillen worden relatief groter Het Nederlandse belastingstelsel werkt nivellerend omdat de heffing van de loon-en inkomstenbelasting progressief is. Progressief (in dit geval) iemand met een hoger inkomen moet een hoger percentage belasting betalen. Een proportionele belastingstelsel: iedereen betaalt het zelfde percentage aan belasting over zijn inkomen. Belasting over inkomen wordt geheven in drie verschillenden boxen. - Box 1: in box 1 wordt vooral inkomen uit arbeid belast, dat wil zeggen loon en winst voor de zelfstandigen, die een eigen bedrijf hebben. Maar ook pensioenen en andere uitkeringen vallen in box 1. - Box 2: in box 2 wordt de winst belast van aandeelhouders die meer dan 5% van de aandelen van een NV of BV hebben - Box 3. in box 3 zitten de inkomens die voortvloeien uit sparen en beleggen, zoals rente, dividend en huur. https://www.scholieren.com/verslag/27089 Pagina 14 van 15

Alle Nederlanders van 18 jaar en ouder hebben te maken met box 1, velen ook met box 3. Inkomensheffing: het bedrag dat je aan belasting en premie over je inkomen betaalt. Belasting- en premiedruk: wanneer je de inkomensheffing uitdrukt als percentage van je inkomen. Aftrekposten zijn bepaalde uitgaven die je hebt gemaakt. Bijvoorbeeld: - de rente die je betaalt over de hypotheek van je eerste huis - de reiskosten die je maakt om naar je werk te reizen - bepaalde kosten voor studie - giften aan goede doelen - de kosten voor kinderopvang. Over het bedrag van de aftrekposten hoef je geen belasting te betalen. Hoeveel belasting en premie je in box 1 moet betalen over het belastbare inkomen wordt berekend met het schijventarief. Het schijnsysteem zorgt voor progressie in de loon- en inkomstenbelasting. Marginale tarief: het hoogste tarief dat geldt voor een bepaald inkomen In box 3 wordt dividend belast dat mensen ontvangen die meer dan 5% van de aandelen (een aanmerkelijke belang) van een NV of BV hebben. Over dit dividend wordt 25% belasting geheven. In de box 3 worden de opbrengsten uit sparen en beleggen belast. Deze heffing heet de vermogensrendementsheffing: (VRH) Lorenzkromme na herverdeling: Gedenivelleerder: door progressieve belastingheffing wordt de inkomensverdeling gelijker (minder scheef). https://www.scholieren.com/verslag/27089 Pagina 15 van 15