Economie. Boekje Oud & Jong Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:



Vergelijkbare documenten
6,7. Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober keer beoordeeld. De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden.

Samenvatting Economie Jong & Oud

Begrippenlijst Economie Jong en Oud

Samenvatting Economie Jong & Oud

4,2. Samenvatting door een scholier 1704 woorden 18 juli keer beoordeeld. Hoofdstuk 1

Hoofdstuk 1: 7.3. Boekverslag door L woorden 27 november keer beoordeeld. Samenvatting economie Jong en Oud

4.1 Klaar met de opleiding

Samenvatting Economie Levensloop Hst. 2/3/4

9,6. Samenvatting door N woorden 15 oktober keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. Begrippen

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Begrippenlijst Economie Levensloop H1,H2,H3

Dé arbeidsmarkt bestaat niet. Het bestaat uit een groot aantal deelmarkten die min of meer met elkaar in verbinding staan.

Samenvatting Economie Levensloop

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later

Lesbrief Jong en Oud 3 e druk

2.2 Kinderjaren. De bedragen en percentages uit dit hoofdstuk hoef je niet uit je hoofd te leren. Indien nodig krijg je deze op een proefwerk erbij.

Ruilen over de tijd (havo)

Jong & Oud ECONOMIE HAVO 4


Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen

2.2 Kinderjaren. De bedragen en percentages uit dit hoofdstuk hoef je niet uit je hoofd te leren. Indien nodig krijg je deze op een proefwerk erbij.

Domein E: Concept Ruilen over de tijd

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Zacco. bekennen 10 jaar, 10 jaar 1 jaar, 22 jaar zwijgen 22 jaar, 1 jaar 2 jaar, 2 jaar

In de economie is een goed schaars als er een offer of inspanning geleverd moet worden om het te krijgen -> relatieve schaarste

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Deelvraag van hoofdstuk 1 = Hoe komen de verschillende inkomens tot stand?

Economie Pincode klas 4 VMBO-GT 5 e editie Samenvatting Hoofdstuk 7 De overheid en ons inkomen Exameneenheid: Overheid en bestuur

Samenvatting door een scholier 1202 woorden 10 januari keer beoordeeld. Hoofdstuk 4.3 t/m & 4.4 begrippen;

ALGEMENE ECONOMIE /04

Als je allemaal iets in de pot moet doen, voor bijvoorbeeld een uitje, heb je verschillende manieren om vast te stellen wie wat moet betalen:

Oefentoets Klas: havo 4

Rendement = investeringsopbrengst/ investering *100% Reëel rendement = Nominaal rendement / CPI * Als %

4,1. Samenvatting door een scholier 539 woorden 11 oktober keer beoordeeld. Eco H5. Paragraaf 1; Gezinnen ruilen over de tijd

Relatieve schaartste (met productie factoren bereikt(prijs)) Vrij goed (zonder de mens bereikt (gratis))

6,6. Samenvatting door een scholier 768 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Hoofdstuk Bruto- en nettoloon

5.5 a. Een bezit: Natascha heeft nog geld van de klant tegoed. b. Er is nog niets verkocht, dus ook niet op rekening.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Het primaire inkomen is de beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren.

Ruilen over de tijd. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

8,5. Samenvatting door Nienke 1188 woorden. 2 keer beoordeeld 6 mei Domein G: Risico en informatie. Informatie bij marktpartijen

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

6.1 De AOW. Een alleenstaande krijgt 70% van het minimumloon. Gehuwden of samenwonenden krijgen 100% van het minimumloon.

Kleurpagina vraagkaartjes beginner Ruilen over de tijd Quiz. Deze pagina 2 keer printen daarna op de achterkant de vraagkaartjes Ruilen over de tijd

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden

Boekverslag door M woorden 21 februari keer beoordeeld

Economie module 4 Ruilen in de tijd. goederen kopen

7,3. - Verandering budget > evenwijdige verschuiving - Verandering 1 van de prijzen > verandering van de helling. - Nemen beslissingen.

7.6. Inkomen HOOFDSTUK 5 SOCIALE ZEKERHEID 5.1 GESCHIEDENIS VAN DE SOCIALE ZEKERHEID 5.2 COLLECTIEF OF PARTICULIER?

Meso-economie De totale productie van een bedrijfskolom kun je vinden door de toegevoegde waarde van afzonderlijke

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

UIT inkomstenbelasting

H1: Economie gaat over..

3,3. Opdracht door een scholier 3194 woorden 23 januari keer beoordeeld. Lesbrief Inkomen Economie 1,2. Oefenopgave H1

CPI = 122,5 Wat zegt dit? Hoe bereken je dit? Categorieën Aandeel Prijsstijging Optelling. Voeding 40% 10% Kleding 35% -5% Overig 0 CPI 102,25

De drie manieren van pensioen sparen noemen we de 3 pijlers van het pensioensysteem.

situatie febr 2010 Volksverzekeringen Algemene Ouderdomswet 2 Algemene Nabestaandenwet 2 ANW Algemene kinderbijslagwet 2 AKW

Het verschil tussen de verkoopopbrengst van de verkochte goederen en de inkoopwaarde van die goederen

5.1 Het speelkwartier

Lesbrief Levensloop 1 e druk

Sparen of lenen Waarom?

Economie Collectieve sector hoofdstuk 1,2,3 Hoofdstuk 1

Boek 4 Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen

6,1. Samenvatting door M. 884 woorden 28 december keer beoordeeld. Economie Hoofdstuk 5

Samenvatting Economie Lesbrief Welvaart H1-H5

4 Toon met twee verschillende berekeningen aan dat het ontbrekende gemiddelde inkomen (a) in de tabel gelijk moet zijn aan euro.

3.2 De wereld van transacties

Bijlage bij lesbrief Pensioenworkshop Mañana

Grootverdiener zwaarder belast

Arbeidsmarkt Vraag naar arbeid Werkgelegenheid Aanbod van arbeid: b Marktmechanisme Loonkosten per product

Economie Samenvatting M4

1) Wat krijgt een werknemer, een ambtenaar, huisarts, boekenschrijvers, makelaars en soldaten?

De overheid. Uitgaven: uitkeringen en subsidies. De overheid. Ontvangsten: belasting en premies. De grote herverdeler van inkomens

Polisvoorwaarden= hierin staat tegen welke risico s je verzekerd bent en onder welke voorwaarde er schade-uitkering wordt gegeven

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Inkomen

Oefentoets Klas: havo 3 / vwo 3

De CPI geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen en is daarmee een maatstaaf voor de inflatie.

8,2. Begrippen. Theorie. Samenvatting door een scholier 1293 woorden 26 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De vorming van inkomen

Hoofdstuk 1. Lesbrief Kopen en werken

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

Schoolexamen 2005 Inkomen H1

Als u 65 jaar of ouder bent

Je hebt het recht om tot 14 dagen na levering van de koop af te zien. De koopovereenkomst kan ongeldig worden verklaard als:

Hoofdstuk 12. Vreemd vermogen op lange termijn. Een lening (schuld) met een looptijd van langer dan een jaar. We bespreken 3 verschillende leningen:

Het spaargeld uit de levensloopregeling kunt u gebruiken om de periode van onbetaald verlof te financieren.

7.5. Boekverslag door Een scholier 2475 woorden 19 januari keer beoordeeld

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4, De collectieve sector

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Samenvatting Economie Heden, verleden en toekomst

Levensloopregeling. Spaar voor uw verlof

7,8. Samenvatting door een scholier 868 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Samenvatting economie. 2.

Werkstuk Economie Lesbrief inkomen

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 4: Lesbrief Welvaart

Iedereen betaalt btw. Daarnaast betaalt iedereen die werkt ook loon- of inkomstenbelasting.

Werk en inkomen. Aangegeven loon/uitkering altijd BRUTO Wat gaat daar dan nog van af?

7.7. Samenvatting door een scholier 2041 woorden 26 juni keer beoordeeld

Inkomstenbelasting. Module 7 hoofdstuk 2

6,1. Samenvatting door een scholier 2162 woorden 3 juni keer beoordeeld. De collectieve sector blauwe boekje H1 + H2

Transcriptie:

Boekje Oud & Jong Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets Economie Inhoud: Wat? blz. h1 & h2 samengevat 2 h3 samengevat 3 h4 samengevat 4 h5 samengevat 4 & 5 h6 samengevat 5 & 6 h7 Samengevat 6 & 7 EXTRA: h7 (huren/kopen) 7 h8 samengevat 8 h9 samengevat 9 wat moet weten 10 & 11 Begrippen 12 t/m 17 Links 17 Test je zelf 18 t/m 25 Antwoorden test 25 t/m 29 1

H1 School of baantje? Samenvatting Keuze maken Het maken van de juiste keuze is niet altijd makkelijk. Sofie staat voor de keuze de havo afmaken en daarna een hbo-opleiding te volgen of nu gaan werken en een deeltijd mboopleiding te volgen. Samenwerken of niet Tara en Sofie delen samen een kamer en moeten die kamer ook opruimen. Tara en Sofie kunnen dat samen doen (dat gaat het snelst) of het aan de ander over te laten en zo optimaal te profiteren van de inzet van de ander. Zulk gedrag heet meeliftersgedrag. Je lift mee op de inspanningen van de ander en doet zelf niks. Dit probleem - wel of niet samenwerken - staat bekend als het gevangendilemma. Hierbij wordt er van uitgegaan dat iedereen rationeel handelt. Een gevangendilemma kenmerkt zich door het feit dat wat de ander ook doet, je altijd dezelfde strategie kiest, de zogenaamde dominante strategie. Deze leidt niet tot het beste resultaat. Het beste resultaat kan alleen bereikt worden indien er bindende afspraken gemaakt worden. Het gevangendilemma is afkomstig uit de speltheorie. De speltheorie bestudeert het nemen van beslissingen waarbij de uitkomst afhangt van de keuze van de ander. H2 De jeugd Samenvatting Kinderen kosten geld De overheid komt de ouders hierin tegemoet door het geven van kinderbijslag. Zodra jongeren de leeftijd van 16 bereiken zoeken ze heel vaak een bijbaantje en hebben ze hun eerste eigen middelen. Bijverdienste Ben je 16 of 17 en thuiswonend dan mag je maximaal 4.784 per jaar bijverdienen (in 2010). Verdien je meer dan 4.784 dan wordt er gekort op de kinderbijslag. Ruilen over de tijd Sparen is het niet consumeren van inkomen of het uitstellen van consumptie. Over het spaargeld krijg je rente. In feite verplaats je consumptie naar de toekomst. Je ruilt over de tijd. Lenen is wat dat betreft het omgekeerde van sparen. Consumeren wordt dan naar voor gehaald. Het koopmoment ligt voor het moment dat je inkomen ontvangt. Ook hierbij is sprake van ruilen over de tijd. Bij lenen krijg je geen rente maar moet je rente betalen. Studeren Ook studeren heeft alles te maken met ruilen over de tijd. Een studie kost geld en tijd. Het is een investering die later vruchten (geld/inkomen) op moet leveren. Het alternatief van geen hogere studie is meteen gaan werken. Dan kun je meteen oogsten, zei het dat die oogst tot je pensioen veel lager zal zijn in vergelijking met iemand die wel een hogere studie heeft gevolgd. 2

H3 Werken en belasting betalen Samenvatting Eenmaal een hogere opleiding afgerond, ga je op zoek naar werk. Dit kan zijn in dienst van een bedrijf als werknemer of als zelfstandig ondernemer. In loondienst werken verschaft meer zekerheid maar als zelfstandige kan het inkomen hoger zijn. Als werknemer verdien je een bepaald (bruto) loon. Op dat loon wordt de loonheffing (een soort voorschot op de inkomensheffing) ingehouden. Loonheffing De loonheffing bestaat uit loonbelasting en premies volksverzekeringen. De premies volksverzekeringen wordt betaald voor de AOW, de ANW en de AWBZ. Daarnaast wordt op het bruto salaris de pensioenpremie en de premie Zorgverzekeringswet (ZVW) ingehouden. Het brutoloon min de loonheffing, min de pensioenpremie en min de premie ZVW geeft het netto of besteedbaar loon. Inkomensheffing De inkomensheffing werkt als volgt: bruto jaarinkomen - aftrekposten = belastbaar inkomen - heffingsbedrag = netto inkomen Het heffingsbedrag wordt berekend over de verschillende schijven die op het inkomen van toepassing zijn. De algemene heffingskorting en de arbeidskorting verlagen het bedrag dat uiteindelijk betaald moet worden. Gemiddeld en marginaal tarief Over de eerste twee schijven (tot een bedrag van 32.127) betaal je ongeveer 6.500 aan premies volksverzekeringen en 1.960 aan belastingen. Iemand met een inkomen van 100.000 betaalt ongeveer 6.500 aan premies volksverzekeringen en 35.000 aan belastingen. In dit geval bedraagt het marginaal tarief 52% (hoogste tarief dat van toepassing is) en het gemiddeld tarief is 41.500/100.000 x 100% = 41,5%. Progressief, proportioneel en degressief De inkomensheffing is progressief als bij een stijging van het inkomen het heffingspercentage ook hoger wordt. Progressieve belastingen nivelleren de inkomensverdeling. De inkomensheffing is proportioneel als bij een stijging van het inkomen het heffingspercentage constant blijft. De inkomensheffing is degressief als bij een stijging van het inkomen het heffingspercentage lager wordt. Degressieve belastingen denivelleren de inkomensverdeling. 3

H4 Inkomensongelijkheid Samenvatting Inkomensverdeling Niet iedereen heeft eenzelfde inkomen, sommige mensen hebben een laag inkomen en anderen een hoog inkomen. Een inkomensverdeling laat zien welk deel (percentage) van het totale inkomen een bepaald percentage van de mensen heeft. In een grafiek getekend, levert dit een lorenzcurve op. Een lorenzcurve geeft de mate van ongelijkheid van de inkomensverdeling over personen weer. Hoe dikker de buik van de lorenzcurve hoe ongelijker (schever) de inkomensverdeling. Als de inkomensverdeling gelijker wordt spreken we van nivelleren en wordt de inkomensverdeling ongelijker dan is er sprake van denivelleren. Op grond van de lorenzcurve kun je echter geen uitspraak doen over rechtvaardig of onrechtvaardig. Primaire en secundaire inkomensverdeling Primiare inkomens zijn alle bij het productieproces verdiende bruto inkomens, zoals loon, pacht, huur, rente en winst. Het primaire inkomen wordt door de overheid herverdeeld. Er worden enerzijds belasting en sociale premies door de overheid ingehouden en anderzijds uitkeringen, subsidies en toeslagen betaald. Het inkomen na herverdeling noemen we het secundaire inkomen. Secundair inkomen = primair inkomen - ingehouden belastingen en sociale premies + uitkeringen. Het secundaire inkomen is het netto besteedbaar inkomen. H5 Werken in eigen bedrijf Samenvatting Eigen baas Eigen baas zijn betekent een overzichtelijke administratie voeren zoals het opstellen van een balans en het opstellen van een resultatenrekening. De balans De balans geeft een overzicht van de bezittingen en het vermogen op één bepaald moment. Op de balans staan voorraadgrootheden. Aan de bezittingenkant (actiefzijde of debet) kun je onderscheid maken tussen vaste, vlottende en liquide activa. Aan de vermogenskant (passiefzijde of credit) kan er onderscheid gemaakt worden tussen eigen vermogen en vreemd vermogen (schulden). De creditkant van de balans laat zien over hoeveel vermogen (geld) de zaak kan beschikken. Op de debetkant van de balans kun je zien wat er met dat vermogen is gedaan. Zie hieronder een voorbeeld van een balans op 1 januari 2010. 4

De resultatenrekening De resultatenrekening is een overzicht van de opbrengsten (omzet) en de kosten in een bepaalde periode (vaak één jaar). Opbrengsten en kosten zijn periodegrootheden. De omzet min alle kosten geeft de winst in een bepaalde periode. De toegevoegde waarde of productiewaarde is gelijk aan de omzet min de inkopen (van grondstoffen, hulpstoffen, producten) en min diensten van derden. In bovenstaand voorbeeld is dat 910.000-560.000-21.000 = 329.000. H6 Verzekeren Samenvatting Risico Het leven van alledag zit vol risico s. Je kunt een been breken, je fiets kan gestolen worden, je kunt ziek worden, etc. Mensen willen risico s zoveel mogelijk vermijden en zeker de kosten die die risico s met zich meebrengen. Verzekeringen spelen daarop in en bieden verzekeringspakketten aan die mogelijke schade vergoeden. Hiervoor moet de verzekerde een premie betalen. De hoogte van de verzekeringspremie is afhankelijk van de kans dat het risico optreedt en de hoogte van de vergoeding die dan moet worden uitgekeerd. Particulier en sociale verzekeringen Je kunt je bij een particuliere verzekeringsmaatschappij verzekeren voor diefstal, brand, schade aan auto of inboedel, etc. In het algemeen bemoeit de overheid zich niet met de particuliere verzekeraars. Anders is het gesteld met de sociale verzekeringen die bij wet zijn vastgelegd. Sociale verzekeringen verzekeren mensen tegen inkomensverlies (werkloosheid, ouderdom) of tegen hoge kosten (ziekte, kinderen). De overheid bepaalt de verzekeringsvoorwaarden en stelt de premie vast. Sociale verzekeringen zijn gebaseerd op solidariteit: de rijke komt op voor de arme, de gezonde voor de zieke, de werkende voor de werkloze. De premie die betaald moet worden is inkomensafhankelijk (draagkrachtbeginsel). Niemand kan uitgesloten worden van een sociale verzekering, iedereen wordt geaccepteerd. Volksverzekeringen Volksverzekeringen zijn verplicht voor alle mensen die in Nederland wonen. De uitkering is meestal een vast bedrag. Er zijn vier volksverzekeringen: AOW: Algemene Ouderdomswet. Krijgt iedereen vanaf zijn 65e verjaardag. De uitkering is gelijk aan het sociaal minimum. Voor een volledige uitkering moet je 50 jaar in Nederland gewoond hebben. AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Vergoedt de kosten van langdurige verpleging of psychiatrie. Anw: Algemene Nabestaandenwet. Geeft kinderen (tot 18 jaar) en partner een minimumuitkering. De uitkering is inkomensafhankelijk. AKW: Algemene Kinderbijslagwet. Komt tegemoet in de kosten die kinderen (tot 18 jaar) met zich meebrengen. De uitkering wordt betaald door de overheid uit de belastinginkomsten. 5

Zorgverzekeringswet Is een particuliere verzekering, maar heeft veel kenmerken van een sociale verzekering. Iedereen is verplicht om de basisverzekering af te sluiten waarvan de premie deels inkomensafhankelijk is. De basisverzekering vergoedt de kosten voor huisarts, medicijnen en specialistische hulp. Verzekeringsmaatschappijen hebben een acceptatieplicht. Zij mogen niemand uitsluiten (geen risicoselectie). Mensen met een laag inkomen krijgen van de overheid een zorgtoeslag als bijdrage in de premie. De zorgtoeslag is maximaal 57 per maand en wordt betaald uit de belastingen. Naast de basisverzekering kunnen mensen een aanvullende verzekering afsluiten (tandarts). De aanvullende verzekeringen zijn particuliere verzekeringen en vrijwillig. Werknemersverzekeringen WW: Werkloosheidwet. Geeft een uitkering bij werkloosheid. De uitkering is 70% van het laatstverdiende loon. De duur is afhankelijk van het arbeidsverleden. ZW:Ziektewet. Bij ziekte moet de werkgever tot maximaal twee jaar het loon doorbetalen. WIA: Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen. Bij volledige arbeidsongeschiktheid krijg je op grond van de WIA een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Als een werknemer gedeeltelijk is afgekeurd, moet de werkgever zorgen voor aangepast werk. Asymmetrische informatie, averechtse selectie en moreelwangedrag Bij het afsluiten van een verzekering weet de verzekerde meer over de kans op risico dat hij loopt dan de verzekeringsmaatschappij: er is sprake van ongelijke of asymmetrische informatie. Averechts selectie wil zeggen dat alleen de slechte risico s zich verzekeren. In dat geval zal de premie zo sterk stijgen dat verzekeren niet meer zinvol is. De markt faalt in dat geval. Van moreel wangedrag is sprake als iemand meer risico s neemt omdat hij verzekerd is. Door invoering van een eigen risico proberen verzekeringen dit tegen te gaan. Omslagstelsel en kapitaaldekkingsstelsel De meeste particuliere en sociale verzekeringen werken volgens het omslagstelsel: de premies die ze nu ontvangen worden gebruikt om nu uitkeringen te doen. Pensioenen, levensverzekeringen en uitvaartverzekeringen werken volgens het kapitaaldekkingsstelsel. Gedurende een groot deel van het leven betalen mensen premies die door de verzekeraar belegd worden om later de uitkering te kunnen betalen. Er is hierbij weer sprake van ruilen over de tijd (men spaart voor later). H7 Het huishouden Samenvatting Koopkracht Wat je kunt kopen van het geld van je bijverdiensten is afhankelijk van de prijzen van de producten die je hiermee wilt kopen. Als jou inkomen stijgt kun je meer kopen. Als de prijzen stijgen kun je minder kopen. Met andere woorden de koopkracht van je inkomen (= reëel inkomen) is afhankelijk van de hoogte van het inkomen en de inflatie (prijsstijging). Om te weten of de koopkracht in een bepaald jaar gestegen is moet je werken met indexcijfers. indexcijfer van het (nominaal) inkomen Indexcijfer reële inkomen = -------------------------------------------------- 100 prijsindexcijfer Consumentenprijsindex Bij het berekenen van de koopkracht moet er rekening gehouden worden met de prijsontwikkeling van de diverse producten en het belang of het gewicht van die producten in de totale uitgaven. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) houdt zich hiermee bezig. Aan de hand van een budgetonderzoek bepaalt het CBS de wegingsfactoren van elke artikelgroep en elk artikel binnen die artikelgroep. De wegingsfactoren geven aan welk deel van de totale uitgaven aan een bepaalde artikelgroep wordt uitgegeven. Jaarlijks verandert het bestedingspatroon en worden de gewichten door het CBS bijgesteld. Door vervolgens na te gaan hoe de prijzen van de diverse producten zich ontwikkelen kan vervolgens een samengesteld gewogen prijsindexcijfer, de consumentenprijsindex 6

berekend worden. Elk prijsindexcijfer wordt vermenigvuldigd met zijn wegingsfactoren en bij elkaar opgeteld en tenslotte gedeeld door de som van de gewichten. In formulevorm: (Pi Gi) CPI = ------------- Gi Oi = prijsindexcijfer van elk product Gi = wegingsfactor van elk product = somteken Nominale en reële rente Inflatie leidt tot een daling van het reële inkomen. De koopkracht van het geld daalt: er is sprake van geldontwaarding. Door inflatie neemt de koopkracht van het spaargeld af en is de reële rentevergoeding lager dan de nominale rentevergoeding. De nominale rente (vergoeding) is de rentepercentage dat de bank vergoedt. De reële rente is de nominale rente gecorrigeerd voor inflatie. De reële rente kan berekend worden met indexcijfers: indexcijfer nominale rente Indexcijfer reële rente = --------------------------------- 100 prijsindexcijfer EXTRA H7: Huren of Kopen? Voordeel huren: - niet lenen(geen risico), maar gewoon vaste maandelijkse lasten. - geen zorgen over onderhoud, dat is een taak voor de verhuurder. - vrijheid, opzeggen en wegwezen. - huurstijging van de huur is beperkt. - mogelijkheid van huursubsidie. - wettelijke huurbescherming. - steeds meer keuze in huurvormen. Nadeel huren: - moderniseren van de woning loont niet. Vaak moet de woning bij vertrek weer in de oorspronkelijke staat opgeleverd worden. - weinig keuze en mogelijk lange wachttijden. - huur wordt in de toekomst misschien afhankelijk gemaakt van het inkomen (heeft betrekking op de sociale woningbouw). Voordeel kopen: - met een eigen huis doe je wat je wil, jij bent de baas. - mogelijke waardestijging. Crisis of niet, een huis is een belegging voor de lange termijn. - meer keuze, geen wachtlijsten voor een goede woning. - je profiteert van de hypotheekrenteaftrek. en de nationale hypotheekgarantie. Nadeel kopen: - het kopen van een huis kost veel geld, zoals overdrachtsbelasting. - mogelijkheid van waardedaling. Als de markt tegenzit, kan het verkopen van een huis lang duren. - het onderhoud is voor jou. - woonlasten kunnen variëren door wijziging rente en onzekerheid over hypotheekrenteaftrek. 7

H8 Senioren Samenvatting Levensloopregeling De levensloopregeling kun je zien als een soort spaarpot. Tijdens je werkzame leven stort je maandelijks een bepaald bedrag in die spaarpot. In overleg met de werkgever kun je deze spaarpot aanspreken om tijdelijk verlof op te nemen of vervroegd met pensioen te gaan. AOW De AOW is een uitkering voor alle mensen woonachtig in Nederland vanaf hun 65e levensjaar. Iedereen die vanaf zijn 15e tot zijn 65e in woonachtig was in Nederland krijgt een volledige AOWuitkering. Voor ieder jaar dat je in die periode niet in Nederland woonachtig was wordt de uitkering met 2% verminderd. De AOW bedraagt 50% van het bruto minimum loon. Een alleenstaande krijgt 70% van het bruto minimum loon. De AOW wordt gefinancierd volgens het omslagstelsel. Dat betekent dat het aantal AOW ers uitkering = inkomensverdieners premie. Bedrijfspensioen Een bedrijfspensioen geeft een aanvulling op de AOW-uitkering. Iemand die 40 jaar pensioenpremie heeft betaald, krijgt een zodanige aanvulling op de AOW, dat het totale inkomen 70% van het laatstverdiende loon of 80% van het gemiddeld verdiende loon bedraagt. De pensioenfondsen (ABP, Zwitserleven Gevoel) beheren de betaalde premies en betalen de uitkeringen. De premiegelden (= maandelijkse afdracht van de werknemers) worden belegd in aandelen, obligaties en onroerend goed (kapitaaldekkingsstelsel). Daarbij moeten ze letten op de risico s. Het beleggen in aandelen heeft meer risico s dan het beleggen in obligaties. Ook dit is weer een voorbeeld van ruilen over de tijd! Aandelen Aandelen zijn eigendomsbewijzen in een onderneming. De aandelen worden verhandeld op de effectenbeurs. Een aandeel kan stijgen of dalen in waarde afhankelijk van de winstverwachtingen van de onderneming en de ontwikkeling van de rente. Winstuitkeringen en koersveranderingen bepalen het rendement van een aandeel. Het rendement op een aandeel kan berekend worden door de opbrengst in een bepaalde periode uit te drukken in een percentage van het ingelegde bedrag (koopsom van het aandeel). Het risico bij aandelen bestaat hierin dat het rendement (de opbrengst) onzeker is en dat bij faillissement de hele waarde van het aandeel of een groot deel daarvan teniet gaat. Obligaties Obligaties zijn schuldbekentenissen van bedrijven en/of overheid met een vaste rente en een vaste looptijd. De belegger krijgt elk jaar een vaste rente en op het einde van de looptijd krijgt zij het ingelegde geld terug. Een obligatie biedt meer zekerheid dan een aandeel maar het rendement op een obligatie is veelal lager. Ook de koers van een obligatie kan fluctueren. Als de rente daalt hebben bestaande obligaties daar geen last van (is immers een vast rentepercentage) maar nieuwe obligaties wel. Dat betekent dat bestaande obligaties aantrekkelijker worden en de beurskoers van die obligaties zal stijgen. Waardevast en welvaartsvast Als de pensioenen elk jaar evenveel stijgen als de inflatiepercentage dan is de uitkering waardevast. Als de pensioenen elk jaar stijgen met de gemiddelde stijging van de cao-lonen spreken we van een welvaartsvast pensioen. 8

H9 Ruilen tussen generaties Samenvatting Intertemporele ruil Van intertemporele ruil of ruilen over de tijd is ook sprake als we kijken naar de opbrengsten of kosten van generaties. Kinderen en jonge mensen zijn voordat ze gaan werken netto ontvangers van overdrachten. Werkende mensen zijn netto betalers van overdrachten (via belastingen en premies) en 65-plussers zijn weer netto ontvangers van overdrachten. Aan het einde van de levensloop is de ontvangen hulp ongeveer gelijk aan de verstrekte hulp. Er is hierbij sprake van solidariteit tussen generaties en dit is in wetten vastgelegd. We spreken in dat verband van de verzorgingsstaat. De verzorgingsstaat is een samenleving waarin de overheid zorgt voor de sociale zekerheid. Naast overdrachten van inkomen vinden er ook overdrachten van vermogen plaats. Ouderen hebben vaak een bepaald vermogen opgebouwd dat bij overlijden overgaat naar een jongere generatie. Datzelfde zien wij bij de stand van de wetenschap. Iedere nieuwe generatie kan weer voortbouwen op de kennis die in het verleden is vergaard. Duurzaamheid Maar niet alleen positieve dingen worden doorgegeven aan toekomstige generaties. De nieuwe generatie wordt ook opgezadeld met milieuproblemen zoals ontbossing, erosie, het uitsterven van planten- en diersoorten en de mogelijke klimaatverandering en uitputting van grondstoffen. Vandaar dan ook de oproep tot duurzame productie. Duurzame productie is productie waarbij de welvaartskansen van toekomstige generaties niet wordt geschaad. De vergrijzing De overdrachten die de mensen van de overheid gedurende hun leven ontvangen zijn ongeveer gelijk aan de totale overdrachten aan de overheid. Dat is geen probleem zolang er geen sterke schommelingen ontstaan in het geboortecijfer, het sterftecijfer of de levensverwachting. Is dat wel het geval - zoals de babyboom in de jaren na de 2e wereldoorlog - dan kan dat wel problemen opleveren. Nu de babybomers op pensioen gaan, zijn de betaalde AOW-premies onvoldoende om iedereen een AOW-uitkering te garanderen. Voor een deel worden de AOW-uitkeringen betaald met belastinggelden, die natuurlijk ook weer opgebracht moeten worden door de werkende generatie. 9

Wat moet je kunnen/weten? hoofdstuk 1 - voordelen en nadelen van keuzes vaststellen en afwegen. - aantonen wanneer er sprake is van meeliftgedrag. - situaties herkennen waarin zich een gevangenendilemma voordoet. - verklaren waarom de spelers in een gevangenendilemma niet kiezen voor samenwerking. - verklaren dat door een bindende afspraak de spelers in een gevangenendilemma samen gaan werken. - voorspellen wat de uitkomst is van een gevangenendilemma. - de drie fasen van de levensloop noemen hoofdstuk 2 verklaren dat rente de prijs is voor het uitstellen van consumptie. uitleggen dat sparen en lenen voorbeelden zijn van ruilen over de tijd. de prijs van sparen en lenen verklaren. de afweging maken tussen consumeren, lenen en sparen en dit verklaren. de invloed van inflatie op sparen en lenen verklaren. met behulp van tabellen berekeningen maken. hoofdstuk 3 de verschillende inkomenscategorieën classificeren. uitleggen hoe de inkomensverdeling genivelleerd en gedenivelleerd kan worden. een loonstrook interpreteren. de inkomensheffing berekenen en deze analyseren. uitlegeen wat de effecten zijn van overheidsmaatregelen op de inkomensverdeling. verschillende belastingstelsels onderscheiden en beschrijven. de gevolgen van belastingheffing uitleggen voor de inkomens en daarbij gebruik kunnen maken van de begrippen marginaal belastingtarief en heffingskorting. met behulp van de gemiddelde belastingdruk bepalen welk belastingstelsel wordt toegepast. hoofdstuk 4 gegevens over de inkomensverdeling bewerken en een Lorenzcurve tekenen. een Lorenzcurve interpreteren. het schever en minder scheef worden van de inkomensverdeling beargumenteren aan de hand van Lorenzcurven en dit rekenkundig onderbouwen. verklaren waarom Lorenzcurven van landen kunnen verschillen. de effecten van maatregelen op de inkomensverdeling analyseren en uitleggen of deze een nivellerende, denivellerende of een neutrale werking hebben. met behulp van de Lorenzcurve de verdeling van het primaire inkomen en het secundaire inkomen weergeven en dit zowel grafisch en rekenkundig onderbouwen. hoofdstuk 5 de productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden. verschillende soorten activa en passiva onderscheiden en er berekeningen mee maken. een balans samenstellen en interpreteren. verschillende soorten kosten en opbrengsten onderscheiden en er berekeningen mee maken. onderscheid maken tussen voorraadgrootheden en stroomgrootheden. een resultatenrekening samenstellen en interpreteren. uitleggen dat produceren het toevoegen van waarde is aan de inkoopwaarde van de grondstoffen. uitleggen dat de verdiende inkomens de beloningen van de productiefactoren zijn, die betaald worden uit de productiewaarde. 10

hoofdstuk 6 twee verschillen tussen particuliere verzekeringen en sociale verzekeringen beschrijven. twee verschillen tussen werknemersverzekeringen en volksverzekeringen beschrijven. het verband tussen risico en premiehoogte verklaren. het verband tussen solidariteit en premieheffing beschrijven. uitleggen waarom er bij acceptatieplicht geen averechtse selectie is. het verschil tussen omslagstelsel en kapitaaldekkingsstelsel uitleggen. het gevolg van een eigen risico verklaren. hoofdstuk 7 woonlasten afwegen bij koop of huur. stroomgrootheden en voorraadgrootheden onderscheiden. de consumentenprijsindex berekenen. het verschil tussen reële en nominale grootheden uitleggen. met indexcijfers een reële verandering berekenen bij gegeven nominale verandering en inflatiepercentage hoofdstuk 8 het verschil uitleggen tussen omslagstelsel en kapitaaldekkingsstelsel. uitleggen dat er bij bedrijfspensioenen wordt geruild over de tijd. drie inkomstenbronnen van ouderen noemen. het verschil tussen AOW en pensioen uitleggen. het verschil uitleggen tussen de begrippen waardevast en welvaartsvast. een aantal beleggingsvormen noemen. verschillende beleggingsvormen tegen elkaar afwegen. hoofdstuk 9 de overdrachten tussen generaties verklaren en ze grafisch en rekenkundig interpreteren. het profijtbeginsel uitleggen en toepassen. de invloed van veranderingen in de omvang en samenstelling van de bevolking op de financiering van de oudedagsvoorziening uitleggen. voordelen en nadelen noemen van oplossingen voor de toenemende kosten van vergrijzing en dit toelichten. 11

Begrippen hoofdstuk 1 bindende afspraak Een afspraak waar je (juridisch) niet van af kunt/ niet onderuit kunt. dominante strategie De strategie die het meest oplevert, ongeacht de strategie van de ander. free rider (= meelifter) Iemand die profiteert van de inspanningen van een ander. gevangenendilemma (= prisoner s dilemma) Een situatie bekend uit de speltheorie waarbij twee partijen voor de keus staan samen te werken of niet, waarbij samenwerken meer oplevert dan niet samenwerken. levensloop Verschillende fasen in het leven van een persoon: kinderfase, ouderfase en grootouderfase. meelifter (= free rider) Iemand die profiteert van de inspanningen van een ander. prisoner s dilemma (= gevangenendilemma) Een situatie bekend uit de speltheorie waarbij twee partijen voor de keus staan samen te werken of niet, waarbij samenwerken meer oplevert dan niet samenwerken. hoofdstuk 2 consumeren Het kopen van goederen en diensten door gezinnen (particuliere consumptie) en overheid (overheidsconsumptie) om in bestaande behoeften te voorzien. inkomensafhankelijk De hoogte van een subsidie of bijdrage is afhankelijk van de hoogte van het inkomen. rente Vergoeding voor spaargeld of leengeld. ruilen over de tijd Geld verdienen en uitgeven gebeurt in verschillende periodes. sparen Het niet consumeren van een deel van het inkomen. hoofdstuk 3 aftrekpost Bedrag dat bij de berekening van het belastbaar inkomen in mindering mag worden gebracht op het brutoloon en waarover dus geen loonheffing betaald hoeft te worden. algemene heffingskorting Korting over de te betalen loonheffing die iedereen krijgt. arbeidskorting Korting over de te betalen loonheffing voor iedereen die werkt. belastbaar inkomen Bruto inkomen min aftrekposten. belastingschijven Het belastbaar inkomen wordt in Nederland verdeeld in maximaal vier opvolgende bedragen (= schijven), waarover volgens een oplopend percentage de inkomensheffing wordt berekend. besteedbaar loon (= nettoloon) Loon na aftrek van belastingen en sociale premies. brutoloon Het loon voor aftrek van belastingen en premies. degressief belastingstelsel Een belastingstelsel waarbij het gemiddelde belasting percentage daalt als het inkomen toeneemt. denivellering Het groter worden van de relatieve inkomensverschillen. draagkrachtbeginsel Hogere inkomens moeten in verhouding meer belasting betalen dan de lagere inkomens (de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten). gemiddelde heffingsdruk (= gemiddeld tarief) Loonheffing als percentage van het brutoloon. gemiddeld tarief (= gemiddelde heffingsdruk) Loonheffing als percentage van het brutoloon. 12

huur Vergoeding voor of inkomen uit verhuur gebouwen of andere goederen. hypothecaire lening Lening met onroerend goed als onderpand. inkomensheffing Het bedrag dat je aan belasting en premie volks verzekeringen over je inkomen betaalt. inkomstenbelasting Het bedrag dat je aan belasting betaalt over je inkomen. loon Beloning voor geleverde arbeid. loonbelasting Directe belasting op het inkomen van een werknemer, die als voorheffing van de inkomstenbelasting wordt inge houden op het brutoloon. loonheffing Het bedrag dat als voorheffing van de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen wordt ingehouden op het brutoloon. marginale heffingsdruk (= marginaal tarief) Het percentage belasting dat je betaalt over extra verdiend inkomen dus over je laatst verdiende euro. marginaal tarief (= marginale heffingsdruk) Het percentage belasting dat je betaalt over extra verdiend inkomen, dus over je laatst verdiende euro. nettoloon Loon na aftrek van belastingen en sociale premies. nivellering Het kleiner worden van de relatieve inkomensverschillen. pacht Vergoeding voor of inkomen uit het verhuren van grond. pensioenfonds Een organisatie/instelling die premies int van werknemers en deze belegt, om zo later aanvullende uitkeringen te kunnen doen bij pensionering, bij arbeidsongeschiktheid en bij overlijden aan de partner. premie volksverzekeringen Het bedrag dat je (verplicht) betaalt aan de volks verzekeringen (AOW, AWBZ, AKW en Anw). primaire inkomens Inkomens (loon, rente, huur, pacht en winst) die verdiend worden in het productieproces. progressief belastingstelsel Een belastingstelsel waarbij het gemiddelde belasting percentage stijgt als het inkomen toeneemt. proportioneel belastingstelsel Een belastingstelsel waarbij alle inkomens hetzelfde percentage belasting betalen. Het gemiddelde belasting percentage is voor iedereen gelijk. rente Vergoeding voor spaargeld of leengeld. werknemer Iemand in loondienst van bedrijf, organisatie, instelling of overheid. winst Beloning voor ondernemerschap vanwege het ondernemersrisico dat de ondernemer loopt. hoofdstuk 4 cumuleren Optellen van percentages van laag naar hoog. denivellering Het groter worden van de relatieve inkomensverschillen. draagkrachtbeginsel Het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Hier: de hogere inkomens moeten in verhouding meer belasting betalen dan de lagere inkomens. Lorenzcurve Een grafiek die de (on)gelijkmatigheid van een verdeling weergeeft, bijvoorbeeld van de verdeling van het totale inkomen over personen of huishoudens. nivellering Het kleiner worden van de relatieve inkomensverschillen. 13

primair inkomen Het inkomen dat verdiend wordt in het productieproces. Voorbeelden: loon, rente, huur, pacht en winst. profijtbeginsel Het principe dat de gebruiker betaalt voor een geleverde (overheids)dienst. secundair inkomen Het inkomen na herverdeling door de overheid. Te berekenen met: primair inkomen ingehouden belastingen en sociale premies + uitkeringen en subsidies. solidariteit Saamhorigheid of gemeenschapszin. Je bent solidair als je het belang van de groep boven het (financieel) eigenbelang stelt. hoofdstuk 5 activa Bezittingen. afschrijving De bedragen die elk jaar opzij worden gezet om versleten vaste kapitaalgoederen op het einde van de levensduur te kunnen vervangen door nieuwe kapitaalgoederen. De afschrijvingen zijn gelijk aan de vervangingsinvesteringen. afzet Het aantal producten (stuks, liters, kg) dat een bedrijf verkoopt. balans Schematisch overzicht van de bezittingen (activa) enerzijds en schulden en eigen vermogen (passiva) anderzijds op een bepaald moment. crediteuren Schulden aan leveranciers en banken. debiteuren Geld dat de onderneming nog tegoed heeft. eigen vermogen Het door de eigenaren ingebrachte vermogen. huur Beloning voor de productiefactor kapitaal. investeren Het kopen van kapitaalgoederen door onderneming. kapitaalgoederen Goederen van een onderneming, waarmee geproduceerd wordt om een inkomen te verkrijgen. loon Beloning voor de productiefactor arbeid. omzet De geldopbrengst van de verkochte producten. Te berekenen door: Omzet = afzet verkoopprijs ondernemerschap Een productiefactor die beloond wordt voor het dragen van de economische risico s die ontstaan door het combineren van de andere productiefactoren (arbeid, natuur, kapitaal). ondernemersrisico Het risico dat een ondernemer loopt als hij een eigen bedrijf runt. pacht Beloning voor de productiefactor natuur. passiva Verschafte middelen waarmee de bezittingen zijn gefinancierd. productiefactoren De middelen waarmee wordt geproduceerd, namelijk arbeid, ondernemerschap, kapitaal(goederen) en natuur(lijke hulpbronnen). productiewaarde (= toegevoegde waarde) De waarde die de producent heeft toegevoegd aan ingekochte producten. De som van de beloningen van de productiefactoren(= loon + huur + pacht + rente + winst). rente Beloning voor de productiefactor kapitaal. resultatenrekening Een overzicht van de opbrengst, de kosten en het resultaat (= winst of verlies) over de afgelopen periode. 14

stroomgrootheden Iets dat over een bepaalde periode, een maand of een jaar, wordt gemeten. Ze staan bijvoorbeeld voor een bepaald bedrag op de resultatenrekening genoteerd, zoals de omzet en loonkosten. toegevoegde waarde (= productiewaarde) De waarde die de producent heeft toegevoegd aan de waarde van de ingekochte producten; De som van de beloningen van de productiefactoren (= loon + huur + pacht + rente + winst). vaste activa Kapitaalgoederen die meer dan een productieproces of langer dan een jaar meegaan. vermogen Het geld dat in een onderneming is gestoken om de bezittingen te betalen. vlottende activa Kapitaalgoederen die tijdens één productieproces of binnen een jaar worden verbruikt. voorraadgrootheden Iets dat op een bepaald moment of tijdstip wordt gemeten. Ze staan bijvoorbeeld voor een bepaald bedrag op de balans genoteerd, zoals de bezittingen of schulden. vreemd vermogen Het door schuldeisers ingebrachte vermogen. Geleend geld of schulden. winst Beloning voor het ondernemersrisico van de productiefactor ondernemerschap. hoofdstuk 6 acceptatieplicht De verzekeraar is verplicht iedereen die zich aanmeldt te verzekeren tegen dezelfde premie. asymmetrische informatie De ene partij beschikt over meer informatie dan de andere partij. averechtse selectie Averechtse selectie houdt in dat de mensen met een hoog risico ( slechte risico s ) zich wel verzekeren en de mensen met een laag risico ( goede risico s ) niet. collectief Gemeenschappelijk. eigen risico Het bedrag dat je als verzekerde bij schade zelf moet betalen. inkomensafhankelijk De hoogte van een subsidie of bijdrage is afhankelijk van de hoogte van het inkomen. kapitaaldekkingsstelsel Uit individuele premiebetaling wordt vermogen gevormd voor de financiering van uitkeringen in de toekomst. marktwerking Het (automatisch) tot stand komen van een evenwichtprijs voor een goed of dienst. moral hazard (= moreel wangedrag) Het gevaar dat mensen of instellingen zich achteloos en onverantwoordelijk gaan gedragen, als ze zelf niet opdraaien voor de kosten. moreel wangedrag Zie moral hazard. omslagstelsel Ontvangen (sociale) premies in een jaar worden gebruikt om de uitkeringen in dat jaar te betalen. particuliere verzekering Overeenkomst tussen een verzekeraar en een verzekerde waarbij de verzekerde een bedrag betaalt aan de verzekeraar die in ruil hiervoor de garantie geeft dat in geval van schade de verzekerde deze schade vergoed krijgt. risico Kans op onvoorzien voorval, dat je financieel kosten/schade brengt. sociale verzekering Een door de overheid verplicht gestelde verzekering tegen inkomensverlies door werkloosheid, overlijden, ouderdom en ziekte, en tegen hoge kosten door ziekte en kinderen. De overheid regelt de hoogte van de premie en de verzekeringsvoorwaarden. 15

verzekeren Het afsluiten van een overeenkomst met een verzekeraar waarbij de verzekerde een bedrag betaalt aan de verzekeraar die in ruil hiervoor de garantie geeft dat in geval van schade de verzekerde deze schade vergoed krijgt. hoofdstuk 7 budgetonderzoek Onderzoek naar de bestedingsgewoonten van een modaal gezin. centraal bureau voor de statistiek (CBS) Instituut dat gegevens verzamelt over de Nederlandse economie. consumentenprijsindex (CPI) Maatstaf voor inflatie. De CPI geeft aan hoeveel procent de kosten van levensonderhoud in een jaar hoger zijn dan in het basisjaar. In formule: som van (de wegingsfactoren x prijsindexcijfers van de artikelgroepen / som van de wegingsfactoren geldontwaarding Daling van de koopkracht van het geld, bijvoorbeeld de euro. hypothecaire lening Lening bij een bank, met het huis en of grond als onderpand. inflatie Stijging van het algemeen prijsniveau. nominaal inkomen Het bedrag dat je in euro s verdient. nominale rente Rentepercentage dat de bank geeft of vraagt voor sparen of lenen. onroerende goederen (zaken) Goederen die vast verbonden zijn met de aarde, zoals grond, huizen, gebouwen. reëel inkomen (= koopkracht) De hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen. reële rente Rentepercentage dat aangeeft met hoeveel procent de koopkracht van het spaargeld per periode is veranderd. wegingsfactoren Geven aan welk deel van de totale uitgaven aan een bepaalde artikelgroep wordt uitgegeven. hoofdstuk 8 aandeel Verhandelbaar bewijs van mede-eigendom van een onderneming. Als het bedrijf winst maakt, ontvangt de aandeelhouder dividend. beurskoers Prijs van aandelen/obligaties op een bepaald moment op de effectenbeurs. Deze koers wordt bepaald door vraag en aanbod op de beurs. dividend Winstuitkering aan aandeelhouders. effectenbeurs Plaats waar aandelen, obligaties en andere waardepapieren worden verhandeld. levensloopregeling Regeling waarbij werknemers individueel met belastingvoordelen spaart. Dit spaarbedrag, inclusief de renteopbrengsten kan gebruikt worden om een verlofperiode op te nemen of eerder op te houden met werken. obligatie Verhandelbaar bewijs van deelneming in een geldlening aan bedrijven of de overheid met een vaste rente en vaste looptijd. pensioenfonds Een organisatie/instelling die premies int van werknemers en deze belegt om later aanvullende uitkeringen te kunnen doen bij pensionering, bij arbeidsongeschiktheid en bij overlijden aan de partner. De pensioengerechtigde krijgt vanaf het 65ste jaar tot aan zijn/haar dood hieruit een uitkering. rendement Opbrengst van het belegde vermogen in aandelen en obligaties. uitgesteld loon Pensioenuitkering of opname uit de levensloopregeling. Als men werkt wordt een deel van het loon ingehouden/niet uitbetaald, om later als men niet werkt een (loon) uitbetaling te krijgen. 16

waardevast Uitkeringen zijn waardevast als ze met hetzelfde percentage stijgen als het inflatiepercentage. welvaartsvast Uitkeringen zijn welvaartsvast als ze met hetzelfde percentage stijgen als de gemiddelde stijging van de cao-lonen. hoofdstuk 9 duurzame productie Productie die niet ten koste gaat van de welvaart of productiemogelijkheden van toekomstige generaties. Die productiewijze schaadt het milieu niet en put de grondstoffen niet uit. intertemporele ruil Zie: ruilen over de tijd netto betaler Iemand die meer betaalt via belasting of sociale premies dan dat hij ontvangt aan zorg, onderwijs en uitkering. netto ontvanger Iemand die meer aan zorg, onderwijs en uitkering ontvangt dan dat hij daarvoor betaalt via belasting en sociale premies. overdrachten Geld dat inkomensverdieners afdragen aan belastingen en sociale premies en dat de overheid gebruikt om de sociale uitkeringen en sociale voorzieningen te betalen. profijtbeginsel Het principe dat de gebruiker betaalt voor een geleverde (overheids)dienst. ruilen in natura Ruil waarbij goederen zonder tussenkomst van geld rechtstreeks geruild worden tegen goederen. ruilen over de tijd (= intertemporele ruil) Geld verdienen en uitgeven gebeurt in verschillende periodes. verzorgingsstaat Een samenleving waar de overheid iedereen een aanvaardbaar bestaansminimum garandeert. Links; Gevangendilemma: http://www.youtube.com/ watch?v=p3uos2fzij0 -> Split or Steal (You tubefilmpje) Gevangenendilemma: Arrested for the murder of a fictitious coworker, Dilbert and colleagues face interrogation by the police. Dilbert announces that his knowledge of the prisoner s dilemma will save him... -> http://www.youtube.com/ watch?v=ed9gaab2bew http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ kinderbijslag -> Info over kinderbijslag http://www.uitzendinggemist.net/aflevering/24717/ Focus_Op_De_Maatschappij.html -> Armoede in een rijk land: videofilm van Teleac (15 minuten) http://www.uitzendinggemist.nl/ afleveringen/1149389 -> Verzekeren: filmpje (15 minuten) van Teleac http://www.upact.nl/wat-wij-doen/actuele-projecten/ uexchange -> Markt voor Vrede (aandelenspel) 17

Test je zelf hoofdstuk 1/2 Opdracht 1/2.1 Prijsoorlog In Brekel zijn twee supermarkten, SuperA en SuperB die beiden niet zo geweldig draaien. Eigenlijk zijn twee supermarkten in zo n kleine gemeenschap iets te veel van het goede. Daarom doen beide supermarkten er alles aan om te overleven in de hoop dat de ander het loodje zal leggen. Met één supermarkt in Brekel kan er wel weer voldoende omzet en winst behaald worden. Zowel supera als superb overwegen hun prijzen met 5% te verlagen. Door het verlagen van de prijs kan een supermarkt marktaandeel winnen, tenzij de concurrent ook zijn prijzen verlaagt. In de uitbetalingsmatrix hieronder is de winst per week opgenomen bij wel of niet verlagen van de prijzen met 5%. SUPERB Prijsoorlog niet verlagen wel verlagen niet verlagen (1.000; 1.000) (-6.000; 6.000) SUPERA wel verlagen (6.000; -6.000) (-1.000;-1000) a. Wat is de dominante strategie van SuperA? Motiveer het antwoord. b. Wat is de dominante strategie van SuperB? Motiveer het antwoord. c. Welk evenwicht komt hier tot stand? d. Hoe kunnen beide supermarkten voorkomen dat ze opgezadeld worden met een verlies in plaats van winst te maken? hoofdstuk 3 Opdracht 3.1 Over het loon dat je ontvangt betaal je loonheffing: belastingen en sociale premies. De loonheffing bedraagt 30% van het loon en wordt op voorhand door de werkgever ingehouden. Wat je ontvangt is niet het brutoloon maar het nettoloon ( dat is brutoloon min de loonheffing). Op het einde van het jaar wordt nagegaan of de loonheffing juist was. Als je teveel loonheffing hebt betaald kun je dat terugvorderen, heb je te weinig betaald dan moet je alsnog betalen. Maar let op: iedere belastingplichtige krijgt een algemene heffingskorting van 2.000 en zij die werken krijgen een extra heffingskorting van 1.500. Hugo werkte van januari tot en met augustus fulltime en verdiende daarmee 2.000 bruto per maand. Sinds september studeert Hugo en werkt hij nog maar 15 uur per week. Zijn brutoloon bedraagt nu 800 per maand. Maandelijks is er telkens 400 aan loonheffing ingehouden door zijn baas. a. Bereken de ingehouden loonheffing op jaarbasis. b. Bereken de totale loonheffing die Hugo moet betalen. c. Hoeveel loonheffing kan Hugo terugvorderen? d. Hoeveel loonheffing betaalt Hugo gemiddeld? 18

Opdracht 3.2 Pieter de Graaf werkt en heeft een inkomen van 40.000. Hij heeft 2.000 aan aftrekposten. De inkomensheffing heeft 4 schijven: Schijf omvang schijf percentage inkomensheffing 1 15.884 32,9% 2 12.966 38,4% 3 20.613 42% 4 rest van inkomen 52% De algemene heffingskorting bedraagt 1.990. De arbeidskorting bedraagt 1.385. a. Bereken de inkomensheffing van Pieter de Graaf. b. Bereken het gemiddeld tarief van Pieter de Graaf. c. Wat is het marginaal tarief van Pieter de Graaf? d. Verklaar waarom het schijventarief een progressief systeem is. Over de eerste en tweede schijf wordt 30,8% premie voor de volksverzekeringen geheven. e. Hoe hoog is de inkomstenbelasting in procenten van het inkomen bij Pieter de Graaf. Paul, de broer van Pieter heeft een eigen bedrijf en een bruto inkomen van 95.000. Hij woont in een riante villa waarop een hypotheek rust van 250.000. Over de hypotheeklening betaalt hij 5% rente. De fiscus rekent een huurwaardeforfait van 900 per jaar: dit wil zeggen dat hij die 900 bij zijn bruto inkomen moet optellen. Paul reist veel voor zijn werk en heeft daarmee een aftrekpost van 3.500 per jaar. Verder gaf hij 2.400 uit aan bijscholing. f. Bereken de inkomensheffing van Paul. g. Bereken de inkomstenbelasting in procenten van het inkomen van Paul. Stel dat de algemene heffingskorting van 1.990 wordt verhoogd naar 2.090. h. Maakt dit het absolute verschil tussen de netto-inkomens van Pieter en Paul groter of kleiner, of blijft dit gelijk? i. Is deze maatregel nivellerend of juist niet? Verklaar het antwoord. j. Bereken de netto hypotheeklasten per maand. 19

Opdracht 3.3 De financiën van Marjos Nederland kent een progressief stelsel voor de heffing van de inkomstenbelasting. Hieronder zie je de verschillende schijven met de daarbij behorende heffing percentages. Deze worden toegepast op het belastbaar inkomen. Schijven Percentage eerste schijf 0 < 17.000 33,9 % tweede schijf 17.000 < 32.000 41,0 % derde schijf 32.000 < 54.000 42,0 % vierde schijf > 54.000 52,0 % Ons belastingstelsel kent ook een heffingskorting, een korting op het te betalen belastingbedrag. Stel dat deze heffingskorting 3.000 is voor Marjos. Zij had in 2010 een belastbaar inkomen van 56.000. Zij woonde eerst in een huurhuis en betaalde in 2010 1.000 huur per maand. Ze vond dat ze teveel belasting moest betalen. Per1 januari 2011 kocht ze een huis dat ze betaalde met een hypotheek van 240.000 met een jaarlijkse rente van 5%. Dat zorgde in 2011 voor een flinke aftrekpost en een belastingvoordeel. Haar inkomen en de belastingschijven waren in 2011 hetzelfde als in 2010. a. Bereken de netto rentelast van de hypotheek van Marjos. Naast de hypotheekrente betaalde zij in 2011 nog 2.000 aan extra lasten voor verzekering en onderhoud die ze niet had als huurder. De huur van het huis waarin ze woonde zou in 2011 hetzelfde zijn geweest als in 2010. b. Toon met een berekening aan of het in 2011 voor Marjos financieel gunstig was om de overstap te maken van het huurhuis naar het koophuis. Het netto inkomen van Marjos zal in 2012 even hoog zijn als in 2011. Het prijsindexcijfer van haar levensonderhoud was in 2011 bepaald op 120. In 2012 zal dat prijsindexcijfer uitkomen op 122,8. c. Bereken met hoeveel procent (op 2 decimalen) de koopkracht van het inkomen van Marjos in 2012 is gestegen of gedaald ten opzichte van 2011. Marjos maakt zich niet druk om zijn haar oude dag, omdat ze een waardevaste AOW heeft en een aanvullend welvaartsvast pensioen. d. Leg uit onder welke voorwaarde het gunstiger is om een waardevast pensioen te ontvangen dan een welvaartvast pensioen. e. Leg uit welke van beide genoemde oudedag inkomens moeilijker betaalbaar wordt als er meer mensen de leeftijd van 65 jaar bereiken. 20