Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad Master in Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad Master in Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen"

Transcriptie

1 Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar Longitudinale opvolging van morfologische, fysieke en coördinatieve ontwikkeling van gymnasten: welke factoren dragen bij tot het voorspellen van wedstrijdresultaten? Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad Master in Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Door: Jolien Dutoo en Ruth De Baets Promotor: Prof. Dr. M. Lenoir Copromotor: Dr. B. Vandorpe Gent

2

3

4

5 INHOUDSTAFEL INHOUDSTAFEL... I VOORWOORD... IV ABSTRACT... V LITERATUURSTUDIE Inleiding Talent Wat is talent Nature vs nurture Nature Nurture Training Trainers Ouders Het Relatieve leeftijdseffect Het DMGT model (Gagné, 2004) De intrapersoonlijke katalysator De omgevingskatalysator Talentidentificatie in de sport Proces Talentdetectie (TD) Talentidentificatie (TID) Talentontwikkeling (TO) Talentselectie (TS) Praktijkmodel: LTAD (Gymnastics Canada Gymnastique, 2008) Talentidentificatie in gymnastiek Wat is gymnastiek Effectieve talentidentificatie in de gymnastiek: predictoren Een goede testbatterij Algemeen Antropometrie Fysiek Coördinatie I

6 Psychologisch en sociologisch Relevantie Antropometrie Fysiek Coördinatie Stabiliteit Antropometrie Fysiek Coördinatie Voorspellende waarde Antropometrie Fysiek Coördinatie Talentontwikkelingsproces Gymnastiek Federatie Vlaanderen vzw De Gymnastiek Federatie Vlaanderen Topsportstructuur Entreetest Controletrainingen Wedstrijden Besluit en onderzoeksvragen METHODE Populatie Talentidentificatie Talentontwikkeling Wedstrijden Procedure Talentidentificatie Talentontwikkeling Wedstrijden Meetinstrumenten Talentidentificatie: entreetest Talentontwikkeling: leerlijntesten Data analyse RESULTATEN II

7 1. Wedstrijd wedstrijd Correlatie Regressie Multiple regressie Leerlijn wedstrijd Correlatie Regressie Multiple regressie Entreetest wedstrijd Correlatie Regressie Multiple regressie DISCUSSIE Inleiding Wedstrijd wedstrijd Leerlijn wedstrijd Entreetest wedstrijd Beperkingen van deze studie en verder onderzoek Conclusie REFERENTIELIJST BIJLAGE Scoreformulier entreetest Scoreformulier basismotoriektests Beschrijving meetinstrumenten Fiche controletraining seizoen Procedure data analyse Multiple regressie leerlijn wedstrijd Multiple regressie entreetest wedstrijd III

8 VOORWOORD Maart 2011: begin van ons scriptieavontuur. Meer dan een jaar later zijn we er in geslaagd alles tot een mooi geheel te bundelen. Doordat we beiden erg geboeid zijn door gymnastiek, maakten we al snel de keuze om onze masterproef te schrijven over talentidentificatie in de artistieke gymnastiek dames (AGD). Tijdens het productieproces van deze scriptie hebben we kunnen rekenen op de steun van vele personen. Langs deze weg willen we hen dan ook graag allemaal bedanken. Ten eerste willen we onze promotor Prof. Dr. M. Lenoir bedanken om ons de kans te geven deze scriptie te maken over een onderwerp dat ons nauw aan het hart ligt. Een extra woordje van dank richten we aan onze copromotor Dr. Barbara Vandorpe, die ons het hele jaar met raad en daad heeft bijgestaan. Dankzij de nauwe samenwerking konden we steeds met elk probleem bij haar terecht. Het steeds herlezen en verbeteren van onze masterproef heeft ons elke keer een groot stuk verder geholpen. Tijdens de vele testdagen het afgelopen jaar hebben we steeds plezier gehad. Ondanks de lange dagen en het soms nog langere wachten, zorgden Johan, Job en Dieter steeds voor een vleugje humor. Bedankt hiervoor. Verder willen we graag de GymFed bedanken voor de samenwerking in de organisatie van de entreetesten. Daarnaast hebben we ook een grote hulp gehad aan Dominique Verlent, sporttechnisch coördinator AGD. Dankzij haar zijn we een groot stuk wijzer geworden uit de hele topsportstructuur en hebben we alle resultaten gekregen van de controletrainingen. Ook willen we graag Lore Marguillier bedanken voor de vele hulp en de leuke samenwerking. Ze zorgde steeds voor amusement waardoor het urenlange werk minder lang leek. Onze ouders willen we ook bedanken voor de kansen, steun en motivatie die ze ons geven. Een extra dank u wel voor de papa van Ruth voor het nalezen van onze scriptie. Als laatste willen we elkaar ook bedanken. Het werken met twee aan deze masterproef heeft alleen maar voordelen gekend. Bedankt voor de vlotte samenwerking, voor de steun en voor het geduld wanneer het even tegen zat. Maar vooral bedankt voor de uren plezier en de goede vriendschap die we aan deze thesis hebben overgehouden. IV

9 ABSTRACT In dit onderzoek wordt talentidentificatie en -ontwikkeling in de artistieke gymnastiek dames besproken. Het doel van deze studie was om longitudinaal na te gaan welke factoren de toekomstige wedstrijdresultaten kunnen voorspellen. In de driehoeksstructuur entreetest - leerlijn - wedstrijdresultaten wordt gekeken welke onderdelen van de antropometrische-, fysieke- en coördinatieve testen best de wedstrijden kunnen voorspellen. Er werd gewerkt met een dataset van 75 vrouwelijke gymnasten, geboren in het jaar 2000, 2001 en Binnen het eerste luik van dit onderzoek wordt besproken hoe de wedstrijdresultaten zich tegenover elkaar verhouden. Zowel bij de gymnasten van geboortejaar 2000, 2001 als 2002 is er telkens een significante positieve correlatie tussen de wedstrijd één jaar na de entreetest en de wedstrijd twee jaar erna. Een jaar later is het niet meer zo dat twee wedstrijden met één jaar verschil correleren. Het tweede luik bevat de controletrainingen (=CT) of leerlijnen die instaan voor talentontwikkeling. In dit onderzoek wordt een verschil gemaakt tussen de eerste CT van een testjaar, de laatste en de vooruitgang tussen deze twee. Er werd gevonden dat deze CT s en vooruitgangen allemaal de wedstrijdresultaten één jaar na het testjaar voorspellen. Voor gymnasten geboren in 2000 en 2002 voorspellen de eerste en de laatste CT s zelfs de wedstrijden tot twee jaar erna. Bij de kinderen geboren in 2001 wordt dit ook door de vooruitgang voorspeld. In het laatste luik van deze studie, op het niveau van talentidentificatie, wordt gekeken welke testen van de entreetest best de wedstrijdresultaten tot vier jaar na deze entreetest voorspellen. Via correlaties en regressies werd gevonden dat vooral de CMJ, de flexibiliteit (enkel voor de kinderen geboren in 2000) en de KPU bij de fysieke testen, het motorisch quotiënt (MQKTK), waarvan de KTK plankjes de belangrijkste, op de coördinatieve testen en de somscores van de trainers de wedstrijden vier jaar later voorspellen. Hoe beter de bovenvermelde testen, hoe beter de gymnaste zal scoren op de wedstrijden tot vier jaar na deze entreetest. Met uitzondering op de flexibiliteit, waar gevonden werd dat hoe slechter je scoort, hoe beter de wedstrijdscores zullen zijn. In de artistieke gymnastiek zijn de leerlijnen een zeer goede manier om talent te ontwikkelen. Dit doordat de controletrainingen en de vooruitgang ervan de wedstrijdresultaten één jaar na deze controletrainingen kunnen voorspellen en vaak ook tot twee jaar erna. Door het sterk karakter van de KTK test en het oordeel van de trainers is talentidentificatie ook zeer goed bij artistieke gymnastiek. V

10

11 LITERATUURSTUDIE 1. Inleiding Talentdetectie, -identificatie en -ontwikkeling is nodig om kinderen van jongs af aan te sturen in een sport. Via het achterhalen van belangrijke kenmerken, typisch voor een bepaalde sport, kunnen ze gestuurd worden in een richting waarbij de meeste succeservaring zal kunnen beleefd worden. Het vinden en ontwikkelen van talent is belangrijk om deel te nemen aan grote wedstrijden zoals het Belgisch kampioenschap, Europees kampioenschap en Wereldkampioenschap en om daar dan ook goed te presteren. In een land als België, waar het talent niet overvloedig aanwezig is, is het dus heel belangrijk om een zo betrouwbaar en zo stabiel mogelijk talentdetectie- en talentidentificatieprogramma op te stellen. Via tests, die de gedetecteerde en geïdentificeerde kinderen moeten afleggen, wil men zo goed mogelijk kunnen voorspellen hoe hun verdere sportcarrière er zal uit zien. In deze masterproef zal op zoek gegaan worden naar zo n programma specifiek voor artistieke gymnastiek dames. Welke testen van het bestaande talentdetectie- en talentidentificatieprogramma best, op longitudinale basis, voorspellen of jonge gymnasten zullen uitgroeien tot een groot talent. Dit zal bekeken worden op zowel antropometrisch, fysiek als coördinatief vlak. 2. Talent 2.1. Wat is talent (Gagné, 2004) Talent wijst op het uitzonderlijke meesterschap van systematisch ontwikkelde eigenschappen en kennis in minstens één domein van de menselijke activiteit tot op een niveau dat een persoon in de top 10 percent wordt geplaatst van zijn/haar leeftijdsgroep, actief is binnen dat domein. (Howe et al. 1998) Talent is gedeeltelijk aangeboren en dus genetisch bepaald Nature vs nurture Wanneer er gepraat wordt over talent komt steeds dezelfde discussie naar boven. Is talent aangeboren, en dus afkomstig van de genen, of speelt de omgeving, waarin de persoon leeft, de belangrijkste rol? Onderzoekers die de omgevingsvisie ondersteunen, zijn ervan overtuigd dat iedereen begint met een tabula rasa. Tabula rasa is Latijn voor 'schone lei, onbeschreven blad' en werd voor het eerst gebruikt door Aristoteles. Door ervaring, leermogelijkheden, 1

12 omgeving, wordt dit blad beschreven en vormt dit het uiteindelijke resultaat. Dit resultaat staat voor de karakteristieken, de gedachtegang en de ideeën van deze persoon. Later werd deze term ook door de middeleeuwse filosoof en theoloog Thomas van Aquino gebruikt waarna John Locke, een Engelse filosoof, deze term overnam. Deze geleerden waren er van overtuigd dat alles wat gebeurt een resultaat is van ervaring en training. Dit kan ook wel nurture genoemd worden. De andere visie beschrijft dat de persoonlijkheid, de sterktes en zwaktes en de ultieme potentie van een individu reeds vastliggen bij de geboorte en gebaseerd zijn op biologische factoren (Mohamed et al., 2009). Dit wordt beschouwd als de term nature. Voor beide visies worden er in de literatuur verscheidene argumenten gegeven. De vraag is dus of de mens geboren wordt als tabula rasa en gevormd wordt door de omgeving, of dat het talent van de mens al (gedeeltelijk) vastligt bij de geboorte Nature Nature, ofwel de genetische component van talent, verwijst naar de aangeboren karakteristieken van een individu die een bijdrage leveren tot hun prestatie. Zo zijn bepaalde kenmerken van het menselijk lichaam genetisch bepaald. De kleur van je ogen, het kleur van je haar, het al dan niet hebben van ziektes, (Williams et al., 1980). Vaak spelen de lichaamskenmerken een grote rol in het al dan niet behoren tot de besten. Als je van nature een aanleg hebt om dikker of magerder, kleiner of groter, meer of minder gespierd te zijn dan de gemiddelde persoon van jouw leeftijd en jouw geslacht speelt dit een grote rol. Kinderen die bijvoorbeeld lichter en kleiner zijn dan het gemiddelde kind van dezelfde leeftijd, hebben veel meer kans om het ver te schoppen in de gymnastiek. Ook de graad van trainbaarheid zou erfelijk zijn (Mohamed et al., 2009). Zo heb je sporters die bijna geen moeite moeten doen om kracht- en/of uithoudingswinst te boeken terwijl het omgekeerde ook kan gelden, ook al hebben deze personen eenzelfde beginniveau. Een ander belangrijk aspect, dat hoort bij het uitgroeien tot een talent, is het mentale of psychologische aspect (Davids & Baker, 2007). Hieronder valt de wil en het doorzettingsvermogen om vele uren te trainen, de manier waarop personen zich motiveren (ego- of taakgeoriënteerd), het omgaan met verlies en winst, Deze aspecten zouden ook allemaal gedeeltelijk vastliggen van bij de geboorte. 2

13 Nurture Nurture, of de omgevingscomponent van talent, beschrijft dat alle eigenschappen van het individu bepaald worden door opvoeding, met name door de leefomgeving. De belangrijkste omgevingsfactoren die een grote invloed hebben op het leerproces en de prestatie worden hieronder besproken Training Training is een omgevingsfactor die sportprestaties beïnvloedt. Op basis van het aantal uren oefening en de verbetering in uitvoering, kan men een onderscheid maken tussen elite en subelite (Davids et al., 2007). Na jaren van training kan men nog steeds verbeteren en bijleren. Ericsson et al. (1993) stellen dat de relatie tussen deze deliberate practice (relevante, effectvolle activiteiten met het specifieke doel om de prestatie te verbeteren) en de effectieve prestatie lineair is. Ook stelden ze vast dat een individu minstens uren moet trainen, verspreid over 10 jaar, eer men expertise kan bereiken in zijn/haar discipline. Niet enkel de kwantiteit van trainen is belangrijk, ook de kwaliteit van de trainingen speelt een grote rol Trainers Trainers spelen een belangrijke rol in het trainingsproces van de atleet. soms hebben ze zelfs volledige controle over alles wat te maken heeft met training. De voornaamste eigenschap die een trainer moet bezitten is dan ook het maken van een nauwgezette planning. In de eerste fasen van de ontwikkeling moet een trainer er voor zorgen dat de atleet een goede basis heeft van algemene vaardigheden. Later moet er dan meer gefocust worden op de technische aspecten van training (Davids et al., 2007) Ouders Ouders van atleten hebben een kritieke rol in de atletische ontwikkeling van hun kind. Daarbij is het belangrijk dat ze hun talentvol kind steunen. Tijdens de eerste fasen van de ontwikkeling zorgen de ouders ervoor dat hun kind in aanraking kan komen met sport, terwijl in latere fasen de rol van de ouders afneemt en de atleet meer zelf beslissingen maakt. Toch blijven de ouders een ondersteunende rol hebben, vooral op financieel en emotioneel vlak (Davids et al., 2007). 3

14 Het Relatieve leeftijdseffect Bij vele sporten worden groepen opgedeeld op basis van geboortejaar, maar de oudste kinderen binnen een bepaalde leeftijdscategorie hebben een hogere bekwaamheid dan de kinderen die op het einde van het jaar geboren zijn. Hiervoor zijn er twee verklaringen. De eerste stelt dat de oudere kinderen groter, sterker en sneller zijn, en een betere coördinatie hebben dan de jongere. Hierdoor ervaren ze meer succes. Een tweede verklaring is dat oudere atleten beter presteren op bovenstaande factoren, waardoor ze meer kans hebben om geselecteerd te worden door betere clubs of ploegen en zo betere trainingen en mogelijkheden hebben (Davids et al., 2007). Smith (2003) documenteerde wel dat de genetische trekken verantwoordelijk zijn voor de helft van de variatie in prestatie en de andere helft een respons is op training, maar het is in veel gevallen nog steeds niet duidelijk welk relatief aandeel het genetische aspect en welk de omgevingscomponent heeft in het nature-nurture debat Het DMGT model (Gagné, 2004) Een model dat het talentontwikkelingsproces in kaart brengt en daarbij rekening houdt met alle factoren, van zowel nature als nurture, die dit proces kunnen bevorderen of hinderen is het Differentiated Model of Giftedness and Talent (DMGT) (Gagné, 2004). In dit model maakt Gagné een onderscheid tussen gave en talent. Een gave wordt gedefinieerd als het bezit en gebruik van ongetrainde en spontaan ontwikkelde natuurlijke vaardigheden, waardoor een individu tot de top 10% van zijn leeftijdsgenoten behoort (= nature). Via een ontwikkelingsproces kan uit deze gaven talent ontstaan (= nurture). Talent wordt beschreven als de beheersing van systematisch ontwikkelde vaardigheden, waardoor een individu tot de top 10% van zijn leeftijdsgenoten, die actief zijn in dezelfde sport, behoort. Het verschil tussen gaven en talent kan men vergelijken met het onderscheid tussen het hebben van geschiktheid (potentieel) en het bereiken van succes (prestatie). 4

15 Figuur 1: Het Differentiated Model of Giftedness and Talent (DMGT) Het DMGT model kan onderverdeeld worden in twee trio s van componenten. Als eerste trio heeft men de transformatie van gaven in talent door middel van een lang proces van leren, trainen en oefening, het ontwikkelingsproces. De component gave wordt onderverdeeld in 4 domeinen, namelijk intellectueel, creatief, socio-affectief en sensomotorisch. Elk domein kan nog onderverdeeld worden in verschillende categorieën. Tijdens allerlei taken waarmee kinderen te maken krijgen tijdens hun ontwikkeling kunnen natuurlijke vaardigheden worden geobserveerd. Zo heb je intellectuele vaardigheden nodig om te leren lezen of een nieuwe taal te leren en zijn creatieve vaardigheden nodig om technische problemen op te lossen. Al deze natuurlijke vaardigheden ontwikkelen zichzelf bij alle kinderen op een ander niveau. Alleen wanneer een van deze vaardigheden extreem ontwikkeld is kan men spreken van een gave. Daarnaast is er geen directe relatie tussen de domeinen van de gaven en de gebieden van talent. Een natuurlijke vaardigheid kan zichzelf op verschillende wijzen ontwikkelen, afhankelijk van de activiteiten die men uitvoert. Zo kan goede handvaardigheid leiden tot een pianist, een schilder of videogame speler. Toch zijn bepaalde gebieden meer direct gerelateerd aan specifieke domeinen, zo zijn senso-motorische vaardigheden de basis van een goede sporter. 5

16 Het talentontwikkelingsproces kan onder vier verschillende vormen gebeuren, namelijk maturatie, informeel leren, formeel inactief leren en formeel actief leren. Maturatie is een proces dat voornamelijk genetisch bepaald is. Het staat in voor de groei en transformatie van alle biologische structuren en fysiologische processen. Informeel leren houdt voornamelijk kennis en vaardigheden in die verworven zijn uit het dagelijkse leven. Een voorbeeld van dit informeel leren is algemene kennis, taalvaardigheid en sociale vaardigheden die een jong kind verworven heeft nog voor het naar school gaat. De laatste twee processen zijn formeel, aangezien er een intentie is om een specifiek doel te bereiken en er een systematisch geplande volgorde van stappen ondergaan wordt om dit doel te bereiken. Onder formeel inactief leren verstaat men autodidactisch leren. Dit zijn competenties die men verworven heeft, vaak in de vrije tijd. Het komt zelden voor dat men door autodidactisch leren zich zal kunnen vergelijken met de besten in dit gebied. Het meest voorkomende proces is formeel actief leren en leidt tot een vorm van officiële erkenning van competenties of talent, zoals door naar school te gaan, zich aan te sluiten bij een sportclub of muziekschool. Op dit eerste trio van componenten werken verschillende katalysatoren in. Deze katalysatoren moeten in twee dimensies bekeken worden, namelijk de richting, positief of negatief effect, en de sterkte van impact op het ontwikkelingsproces De intrapersoonlijke katalysator Deze katalysator wordt opgedeeld in twee subgroepen, namelijk fysieke en mentale karakteristieken, en zelfmanagement. Onder fysieke karakteristieken verstaat men parameters zoals lichaamslengte, gewicht, beenlengte, De mentale karakteristieken zijn opgebouwd rond twee belangrijke begrippen: temperament en persoonlijkheid, die overeenkomen met nature en nurture. Aangezien zelfmanagement door veel ouders wordt genoemd als één van de meest typische karakteristieken van een getalenteerd kind, is dit toegevoegd als een aparte categorie. Het is het centrale proces van de zelfontwikkeling van een persoon. Zelfmanagement kan men definiëren als het hebben van initiatief, efficiënt timemanagement, autonomie, concentratie en goede werkgewoontes. Deze subgroep houdt bewustzijn, motivatie en wil van de atleet in, en is hoofdzakelijk doelgericht. Wanneer deze karakteristieken onderhouden worden, zullen ze het talentontwikkelingsproces op een positieve manier beïnvloeden. 6

17 De omgevingskatalysator Deze katalysator kan het ontwikkelingsproces zowel op een positieve als negatieve manier beïnvloeden. In het DMGT model wordt deze katalysator in vier categorieën onderverdeeld. De eerste is milieu. Dit kan zowel op macro- als op microniveau bekeken worden. Een voorbeeld van macroniveau is de woonplaats van het kind. Iemand die op verre afstand van een grote stad woont heeft geen gemakkelijke toegang tot sportcentra. Op microniveau kan de financiële toestand van de ouders een grote rol spelen. De tweede categorie is die van belangrijke personen. Dit zijn onder andere de ouders, broers en zussen, vrienden, leerkrachten en idolen. Deze mensen kunnen een zeer significante invloed hebben op anderen. Een derde categorie zijn de voorzieningen. Dit houdt onder andere de sportaccommodatie in. Als laatste categorie zijn er de gebeurtenissen of evenementen in een persoons leven. Dit zijn belangrijke veranderingen die zowel een positieve als negatieve invloed kunnen hebben op het talentontwikkelingsproces De kanskatalysator Kans is een factor die invloed heeft op alle andere katalysatoren. Zo heeft een kind geen controle over de socio-economische status van zijn gezin, de opvoeding die hij krijgt of het bestaan van talentontwikkelingsprogramma s in de buurt. Kans is ook bij overdracht van erfelijke factoren een belangrijk gegeven. 3. Talentidentificatie in de sport 3.1. Proces In figuur 2 worden de verschillende fasen in het talentontwikkelingsproces weergegeven. Ieder individu doorloopt hetzelfde patroon bestaande uit vier componenten: talentdetectie, talentidentificatie, talentontwikkeling en talentselectie in de vorm van een piramide. Figuur 2: De stadia in de 'pursuit of excellence' (Williams & Reilly, 2000) 7

18 Talentdetectie (TD) Talentdetectie is de zoektocht naar een individu dat het potentieel heeft om uit te groeien tot een talent in een bepaalde sport. Een persoon in de fase van detectie is een deel van een heterogene populatie en is nog niet actief in de sport in kwestie (Williams & Reilly, 2000) Talentidentificatie (TID) Talentidentificatie is het proces om binnen de groep, die reeds actief is binnen een bepaalde sport, individuen te herkennen die het potentieel bezitten om uit te blinken (Vaeyens et al., 2008; Régnier et al., 1993; Williams & Reilly, 2000). Dit identificatieproces maakt vaak gebruik van metingen op fysiek, fysiologisch, psychologisch, sociologisch en technisch vlak en dit apart of in combinatie met andere aspecten (Régnier et al., 1993) en probeert om toekomstige prestaties te voorspellen. Sommige kenmerken, relevant voor atleten, zijn erfelijk (nature) en vroeg in het leven van de atleet vast te stellen (Londeree, 1990). Het is belangrijk dat talent vroeg ontdekt wordt, en doorlopend gecontroleerd wordt om de atleet zijn hoogste prestatieniveau te helpen bereiken (Bompa, 1999). In het Westen werden de talenten geïdentificeerd aan de hand van "natuurlijke selectie" in plaats van wetenschappelijke selectie (Bompa, 1999; Bompa, 1985). Tijdens de jaren 1960 en begin 1970 gebruikten de meeste Oost-Europese landen specifieke methoden voor de identificatie van begaafde atleten (Bompa, 1990; Gilbert, 1980; Jerome, 1980). Talent Opportunity Programs (TOP), een model dat gebruikt wordt in de VS, gaat uit van het feit dat de ontwikkeling van jeugdige het atleten best kan gedaan worden als de atleet zich in de voor hem/haar meest geschikte sport bevindt (= detectie) (Harre, 1982). De twee uitgangspunten van dit model zijn: 1. Wanneer een atleet op een hoger niveau begint dat hij/zij uiteindelijk ook op een hoger niveau eindigt. 2. Wanneer de atleet meer geschikt is voor een bepaalde sport, hij/zij sneller vooruitgang zal boeken dan een atleet met een lagere geschiktheid. Helaas zijn deze twee punten nog niet bewezen en kunnen dus bezwijken onder brede individuele variabiliteit Talentontwikkeling (TO) Van zodra het potentieel gedetecteerd en geïdentificeerd is, worden ze ondergedompeld in een leeromgeving die zo goed mogelijk geoptimaliseerd wordt en waar ze hun mogelijkheden en 8

19 hun potentieel maximaal kunnen ontwikkelen. Daarbij wordt soms gebruik gemaakt van psychologische therapie, fysieke conditionering en wedstrijdanalyses Talentselectie (TS) Talentselectie is de selectie van de meest geschikte persoon of groep van personen, uit een deel reeds geïdentificeerde atleten, die het best de taak kunnen uitvoeren binnen een specifieke context, al dan niet in teamverband. Dit wordt gezien als zeer korte termijn talentidentificatie (Williams & Reilly, 2000; Vaeyens et al., 2007). Een voorbeeld hiervan kan men vinden in de gymnastiek: daar worden gymnasten al dan niet geselecteerd voor één wedstrijd, zoals EK, WK of Olympische Spelen. Opmerkelijk is de keuze van vorm van model, namelijk een piramide. Naarmate je vordert in het proces, dunt de talentenvijver steeds meer uit. Je begint met een groot aantal atleten die gedetecteerd worden als talenten. Dit stelt de onderste, langste zijde van de piramide voor. Wanneer men in de volgende fase komt, namelijk talentidentificatie, en de atleten zich dus specialiseren in een bepaalde sport, zullen er steeds een aantal afvallen. In de derde fase, talentontwikkeling, zal het aantal atleten nog meer verminderen, doordat vaak niet iedereen onder de beste omstandigheden kan evolueren. Wanneer dan de talentselectie plaatsvindt, zullen enkel nog de eliteatleten worden uitgekozen om hun sport op hoog niveau te vertegenwoordigen. Dit stelt dus de top van de piramide voor. Talentidentificatie en gelegenheidsprogramma s moeten worden gezien als een proces en niet een gebeurtenis. Het opleidingsproces zal toestaan om de atleet te versterken en om zijn/haar capaciteiten te ontwikkelen (Harre, 1982) Praktijkmodel: LTAD (Gymnastics Canada Gymnastique, 2008) Het Long-Term Athlete Development model, of kortweg LTAD, is een programma dat in Canada wordt gebruikt om zowel recreatieve, competitieve, als topsporters te ontwikkelen. Het kader rond LTAD omvat alle personen die deel uitmaken van het systeem van de sport, namelijk atleten, trainers, ouders, clubs, federaties, sponsors, LTAD benadrukt dat er een balans moet worden gevonden tussen de verschillende facetten van de sport en dat er niet enkel mag worden gefocust op het winnen van medailles, maar wel op de voordelen die sport bijbrengt. Het kan gezien worden als een reis die is onderverdeeld in leeftijdsgerelateerde stadia die berusten op fysieke, mentale, emotionele en sociale ontwikkeling van kinderen en adolescenten. Er zijn acht stadia die kunnen doorlopen worden: 9

20 1. Actieve start 2. Plezier, fitheid en fundamentele bewegingspatronen 3. Opbouwen van vaardigheden 4. Specialisatie in een discipline 5. Een consistente concurrent worden 6. Winnen op alle niveaus 7. Internationale excellentie en podiumprestaties 8. Actief voor het leven Afhankelijk van de discipline zal de leeftijd in de verschillende stadia variëren. Alle atleten zullen de stadia achtereenvolgend doorlopen, maar niet iedereen zal alle stadia doorlopen. De overstap naar het laatste stadium kan op elk moment gebeuren. Velen zullen van stadium drie meteen naar acht gaan. Er kunnen tien factoren opgesteld worden die LTAD beïnvloeden: ten eerste de fundamentals, waarmee men doelt op de basisvorming die kinderen voorbereidt om deel te nemen aan om het even welke sport door de ontwikkeling van fysieke en motorische vaardigheden. Een tweede factor is biologische versus chronologische leeftijd. Aangezien LTAD gebaseerd is op maturiteit en niet op chronologische leeftijd, kan de duur en het tijdstip van de verschillende fases variëren per persoon. De derde factor is een brede aanpak, terwijl de vierde factor specialisatie omvat. Afhankelijk van sport tot sport zal de leeftijd van specialisatie variëren. Vervolgens is er de trainbaarheid, dit op vlak van uithouding, kracht, snelheid, lenigheid en vaardigheid. De zesde factor is periodisering. Er moet namelijk een optimale verhouding gevonden worden tussen training, competitie en rust. De volgende factor is de kalenderplanning voor competitie, waarbij de competitiekalender en evenementenkalender het LTAD moet ondersteunen. De achtste factor is de tien jaar regel, die inhoudt dat men minstens 10 jaar, of uur moet trainen om het eliteniveau te bereiken (Ericsson et al., 1993). Als negende is er het bouwsysteem en integratie, namelijk dat er begonnen wordt met een brede basis en via integratie men steeds een hoger niveau bereikt. Als laatste factor is het belangrijk dat de atleet continu verbetert gedurende het hele proces. 4. Talentidentificatie in gymnastiek 4.1. Wat is gymnastiek Artistieke gymnastiek is een sport die zowel door jongens als door meisjes wordt uitgevoerd. Het is een individuele sport die reeds op jonge leeftijd kan worden gedaan. In de artistieke 10

21 gymnastiek dames (AGD) wordt er geturnd aan vier toestellen, die hieronder beschreven worden in olympische volgorde. Bij de sprong wordt er gebruik gemaakt van een pegasus. Deze is verstelbaar met een maximum hoogte van 1.25 meter. Er mag een maximum aanloop van 25 meter gebruikt worden. De sprong is een toestel dat voornamelijk de explosiviteit van de gymnasten illustreert. Het verloop kan onderverdeeld worden in de aanloop, afstoot op de springplank, eerste zweeffase, afstoot van de handen, tweede zweeffase en de landing. De jury geeft punten op basis van de moeilijkheid van de beweging, de houding van het lichaam, de hoogte van de zweeffasen en de landing (GymFed 2012). De brug met ongelijke leggers is eveneens een toestel waarbij explosiviteit, lenigheid en kracht vereist zijn. Tijdens een oefening op de brug bewegen gymnasten zich al zwaaiend van de ene legger naar de andere. De twee leggers zijn verstelbaar in afstand en hebben een hoogte van 1.60 meter en 2.40 meter. Er worden vluchtdelen en salto s uitgevoerd, waarbij er al dan niet greepwissels worden uitgevoerd (GymFed 2012). De balk is een toestel van 10 cm breed, 5 meter lang en 1.25 meter hoog, waarbij evenwicht het belangrijkste aspect is. Hierop wordt een combinatie van sprongen, draaien, gymnastische en acrobatische series en evenwichtstoestanden uitgevoerd. Een oefening op de balk mag maximum 1 min 30 duren en de gymnasten zijn verplicht om de gehele lengte van de balk te benutten (GymFed 2012). Als laatste toestel is er de grond. Hierop wordt een oefening uitgevoerd waarbij een combinatie wordt gedaan van acrobatie en dans. Zo kan de gymnaste haar sierlijkheid, persoonlijkheid en techniek optimaal tonen. Er wordt geturnd op een verende vloer van 12x12 meter, waarbij eveneens het gehele oppervlak moet worden gebruikt. De oefening wordt geturnd op muziek en mag maximum 1 min 30 duren (GymFed 2012) Effectieve talentidentificatie in de gymnastiek: predictoren Vaak stelt men de vraag welke factoren er bij welke sport aanwezig moeten zijn om een talent genoemd te worden. Wetenschappers proberen daarom al jaren om de belangrijkste predictoren van talent te herkennen en dit voor verschillende sporten. Ook proberen ze een onderscheid te maken tussen getalenteerde en minder getalenteerde kinderen (Régnier et al., 1993; Bloom, 1976). 11

22 Een goede testbatterij Voor een effectieve testbatterij voor TID zijn volgende criteria noodzakelijk (Régnier et al., 1993; Kearney, 1999): de gemeten variabelen moeten relevant zijn voor de prestatie, relatief stabiel over de tijd en de testbatterij moet in staat zijn om voorspellingen over toekomstige prestaties te maken Algemeen Antropometrie Onder de antropometrische karakteristieken van een persoon verstaat men de morfologische eigenschappen zoals gewicht, lengte, vetpercentage, botdiameter, lichaamssamenstelling, lengte van de ledematen, etc. Deze zijn vaak gerelateerd aan de prestatie van de atleet (Borms, 1996) en kunnen het identificatieproces van talent ondersteunen (Carter, 1985). De verschillende antropometrische eigenschappen kunnen genetisch bepaald of afhankelijk van de omgeving zijn. Zo kan de gestalte van een volwassen individu sterk beïnvloedbaar zijn door genetische factoren, terwijl bijvoorbeeld spiermassa en lichaamsvet gezien worden als gemakkelijk beïnvloedbaar door training en andere diëtische invloeden (Bouchard et al., 1997). Dit werd bewezen door studies op grote groepen en bij tweelingenonderzoek waarbij het resultaat was dat 80% van de variatie in lichaamslengte wordt bepaald door genetische factoren (Lettre, 2009). Wel moet rekening gehouden worden met de fysieke groei en maturiteit van de atleten, want dit kan de voorspelling van toekomstige atleten zwaar beïnvloeden. Sherar (2007) vermeldde dat maturiteitsverschillen leiden tot een verhoogde kans om geïdentificeerd te worden als talent en zo ook rapper geselecteerd te worden door coaches van ploegen uit hogere niveaus. De antropometrische factor is in iedere sport verschillend. Zo zijn gymnasten eerder magere en kleine atleten terwijl basketters eerder groot zijn en over veel armkracht moeten bezitten Fysiek Onder de fysiologische factoren verstaat men begrippen als maximale zuurstofopname (VO 2 max), aeroob en anaeroob vermogen, lenigheid, kracht, snelheid en hartvolume. Williams & Reilly (2000) beschreven aerobe capaciteit, anaerobe uithouding en kracht als de drie belangrijke fysiologische predictoren van talent. De fysiologische parameters zijn genetisch bepaald maar zijn ook heel erg trainbaar. Wel is het zo dat sommige atleten meer bevoordeeld zijn dan andere doordat hun capaciteit om zich aan te passen aan training hoger 12

23 is dan de andere. (Bouchard et al., 1997). Ook volgens Bouchard et al. (1997) is 51% van VO 2 max en 47% van de mate van stijging van VO 2 max na training, erfelijk bepaald. An et al. (2000 & 2003) onderzochten de genetische invloed op het slagvolume, het hartminuutvolume en de hartfrequentie. Daarbij vonden ze dat zowel de aangeboren kenmerken als de verbeteringen door training erfelijk bepaald zijn. De fysiologische factoren worden meestal getest op een manier die zo goed mogelijk aansluit bij de sport. Lopers worden dus op een loopband getest, fietsers op een fietsergometer en roeiers op een roei-ergometer. Phillippaerts et al. (2006) toonden aan dat de fysiologische factoren dicht aanleunen bij de morfologische factoren. Gymnastiek wordt gekarakteriseerd door zijn explosief karakter. Krachtexplosie wordt voortdurend afgewisseld met rust (Decock & Verlent, 2004). De inspanningen zijn slechts van korte duur maar worden uitgevoerd aan een hoge intensiteit. Daardoor zal vooral het anaeroob systeem hoog worden belast. Gymnasten zullen beter presteren op uithoudingstesten van korte duur in vergelijking met andere atleten (Bencke et al., 2002) Coördinatie Een volgend belangrijk kenmerk van een gymnast is het hebben van een goede coördinatie. Onder coördinatie verstaat men de combinatie van bewegingen met kinematische (zoals richting) en kinetische (zoals kracht) parameters, dat resulteert in de uitvoering van de geplande beweging. Coördinatie wordt bereikt wanneer verschillende onderdelen van een beweging worden gecombineerd op een vlotte en efficiënte manier. Coördinatie is ook voor het grootste deel genetisch bepaald (Williams et al., 1980), maar toch wordt deze verder ontwikkeld door specifieke trainingen Psychologisch en sociologisch Vaak denkt men dat succesvolle atleten, door hun intelligentie of psychologische factoren, een versneld leerproces doormaken en dat ze om deze reden zich onderscheiden van minder succesvolle atleten. Ze zouden minder moeite hebben met het leren, trainen en deelnemen aan competitie. Ook zouden ze meer zelfvertrouwen en een betere concentratie hebben, en meer gemotiveerd zijn dan niet-eliteatleten. Dit is echter niet wetenschappelijk bewezen (Williams en Reilly, 2000). Het omgekeerde is echter wel waar. Succesvolle atleten zijn meer toegewijd, zelfverzekerder en minder angstig dan minder succesvolle atleten. (Vanden Auweele et al., 1993) De psychologische parameters kunnen, net als de andere parameters, worden beïnvloed 13

24 door de evolutie van de atleet. Het is dus onmogelijk om op voorhand, aan de hand van een psychologisch profiel, vast te stellen of een atleet talentvol zal worden. Onder sociologische factoren ziet men de steun van de ouders, de invloeden uit de omgeving en de acceptatie vanuit de cultuur, de sociale klasse, etc. Men gaat er vanuit dat de sociologische factoren een invloed uitoefenen op de kans op succes in een bepaalde sport. McElroy & Kirkendall (1980) toonden aan dat er een relatie was tussen de verwachting van de ouders enerzijds en het succes en het plezier van het kind, in zijn/haar sport, anderzijds. Scanlan et al. (1991) toonden dan weer aan dat de verwachtingen van de ouders druk kan vormen en dat deze druk en de daarbij horende stress een hinderende factor kan zijn in verdere deelname van het kind. Het is dus belangrijk om een goed evenwicht te vinden. Côté (1999) concludeerde dat in een groot aantal studies het belang van de rol van de ouders werd aangetoond, maar dat het moeilijk is hierover eenduidige besluiten neer te schrijven. Dit omdat de familiale situatie heel dynamisch is en dus moeilijk te veralgemenen valt. Ook de invloeden uit de omgeving spelen een belangrijke rol. Elk land heeft een verschillende sociale visie op een sport. Zo is de ene sport in een bepaalde bevolkingsgroep veel populairder dan de andere sport. Deze populaire sporten zullen elke week op televisie worden uitgezonden en zullen de atleten, die deze sport beoefenen, van de sport kunnen leven. Voorbeelden hiervan zijn ijshockey in Canada, afstandslopen in Oost-Afrika, voetbal in Duitsland, basketbal bij de Afro-Amerikaanse bevolkingsgroep, etc (Carlson et al., 1993; Russell et al., 1993; Hamilton et al., 2000). Naast de culturele invloeden zijn er ook de invloeden van sociale klasse. De individuele sporten zoals golf en paardrijden zullen bijvoorbeeld meer uitgevoerd worden door mensen in de hogere sociale klassen terwijl ploegsporten meer zullen uitgeoefend worden door de lagere klassen. Ook worden kinderen uit hogere sociale klassen bevoordeeld omdat hun ouders meer middelen hebben om hen te steunen (English Sport Council, 1995). Over de psychologische en sociologische predictoren wordt in deze thesis verder niet meer uitgeweken Relevantie Antropometrie Gymnastiek is één van de sporten waar antropometrische kenmerken een duidelijke rol spelen. Vooral lengte en gewicht zijn prestatiebeïnvloedende factoren (Bencke et al., 2002). Baxter-Jones en Maffulli (2002) suggereren dat gymnasten gemiddeld een lagere 14

25 lichaamslengte hebben dan de rest van de bevolking. Aelbrecht en Crevals (2010) vonden dat gymnasten van zes en zeven jaar een significant lagere lichaamslengte, een lagere zithoogte, een lager lichaamsgewicht, een lagere BMI, een lager vetpercentage en een kleinere lendenomtrek hebben dan de kinderen die een andere sport beoefen en de niet-sporters. Ook zullen gymnasten later matuur zijn ten opzichte van andere sporters en de niet-sporters. Echter, tussen de andere sporters en de niet-sporters werden geen significante verschillen gevonden, met uitzondering voor de lichaamslengte. Niet-sporters hebben een kleinere lichaamslengte dan sporters. Een resultaat in dezelfde trend werd gevonden bij kinderen van acht en negen jaar. Ook de ouders van de gymnasten bleken gemiddeld kleiner te zijn dan de gemiddelde ouders. Wel is er nog geen bewijs gevonden dat training de oorzaak zou zijn voor een kleiner gestalte. Algemeen kan er besloten worden dat vrouwelijke gymnasten kleiner en meestal laat-matuur zijn (Baxter-Jones en Maffulli, 2002). Gymnasten hebben vaak ook korte ledematen, brede schouders en smalle heupen (Richards, 2005). Op 12,5-jarige leeftijd presteerden kleinere, slankere gymnasten beter op specifieke gymnastiekvaardigheden in vergelijking met grotere gymnasten. Deze laatste hebben nochtans sterkere benen. Kleinere en lichtere gymnasten hebben een kleinere hefboom en dus een kleiner traagheidsmoment. Daardoor zal de gymnaste sneller roteren en meer stabiliteit ondervinden bij de landing (Decock & Verlent, 2004). Claessens et al. (1998) toonden aan dat gymnasten met een klein gestalte en een laag lichaamsgewicht, minder snel drop-out vertonen. Het is, in TID, nodig om de elite en de niet-elite meisjes te vergelijken om nog beter begaafde atleten te kunnen onderscheiden van elkaar in een homogene groep. Op vlak van antropometrie vonden Vandorpe et al. (2011) geen significante verschillen tussen elite en subelite meisjes tussen zes en acht jaar. Wel bleek dat de elite meisjes absoluut gezien een kleiner gestalte hebben dan de meisjes uit de niet-elite groep. Dit geldt ook voor de zithoogte en de beenlengte. Meisjes uit de elite groep wegen ook minder en hebben een lager vetpercentage. Deze resultaten werden ook beschreven in Claessens et al. (1998) en Bencke et al. (2002). Daar werd gevonden dat er een negatieve correlatie is tussen de morfologische kenmerken van een gymnaste en haar prestatie. Hoe kleiner en lichter de gymnaste is, hoe beter ze zal presteren (Claessens et al., 1999). Ook op vlak van antropometrie werd gevonden dat elitegymnasten die een hoger lichaamsgewicht, breder bekken en bredere schouders hebben, beter presteren aan de sprong. Kinderen van zeven acht jaar met een gemiddelde BMI 15

26 vertonen significant meer explosiviteit in vergelijking met kinderen met een lage BMI (Halme et al., 2009) Fysiek Als we gymnasten vergelijken met kinderen die een andere sport beoefenen en niet-sporters zien we dat de gymnasten significant hoger scoren op alle fysieke testen. De sporters scoorden wel hoger op de knee push-ups en de sit-ups dan de niet-sporters (Aelbrecht en Crevals, 2010). Uit onderzoek tussen begaafde/elitegymnasten en hun minder begaafde/subelite leeftijdsgenoten is gebleken dat de elitegymnasten betere flexibiliteit, buik-, arm- en beenkracht, snelheid en uithouding vertonen dan de subelite (Prescott, 1999; Vandorpe et al., 2011). Aelbrecht en Crevals (2010) voegden daar nog bij dat elitegymnasten beduidend meer knee push-ups uitvoerden en dat ze meer herhalingen uitvoerden met het springtouw dan de niet-elitegymnasten. Wanneer we deze factoren bekijken voor de vier toestellen, zien we dat flexibiliteit vooral belangrijk is bij grond, balk en brug. Kracht is een bepalende factor bij de vier toestellen terwijl snelheid vooral aan bod komt bij de sprong en grond. Uithouding tenslotte heeft men vooral nodig bij het uitvoeren van de oefeningen op de brug en grond. Explosieve kracht, zowel in armen als benen, is één van de belangrijkste kenmerken voor een goede gymnaste (Lindner et al., 1992; Bencke et al., 2002). Wel is explosieve kracht weinig trainbaar en is dus voor het grootste deel genetisch bepaald (Peeters et al., 2005, Beunen et al., 2003). Uit onderzoek bleek dat gymnasten die een hoog uitvoeringsniveau hadden ook een hoge kracht-gewichtsratio hadden. Flexibiliteit is noodzakelijk omdat de gymnasten extreme bewegingsvereisten met een maximale amplitude en een minimale belasting moeten kunnen uitvoeren. Snelheid is ook gedeeltelijk genetisch bepaald (Decock & Verlent, 2004) Coördinatie Als we gymnasten vergelijken met kinderen die een andere sport beoefenen en niet-sporters zien we dat gymnasten beduidend hoger scoren op alle motorische testen. Wel scoren de sporters in vergelijking met de niet-sporters hoger op het verplaatsen plankjes van de KTK test op zevenjarige leeftijd. Op de leeftijd van acht jaar scoren de sporters voor de testen springen over kussens, evenwicht, springen over een balkje, verplaatsen van plankjes en het uiteindelijke motorisch quotiënt (MQKTK) beter dan de niet-sporters (Aelbrecht en Crevals, 2010). 16

27 De elitegymnasten beschikken over een hogere coördinatieve vaardigheid (Bencke et al., 2002) dan hun niet-elite collega s. Bij de zes- tot achtjarigen behaalde de elitegroep een gemiddeld MQKTK van ± 9.6 terwijl de niet-elitegroep een gemiddelde van ± 11.4 scoorde (Vandorpe et al., 2011). Deze scores voldoen ook aan de classificatie van Kiphard & Schilling (1974) die beweren dat kinderen over een hoge grootmotorische coördinatie beschikken indien ze tussen de 116 en 130 scoren. De elitegymnasten beschikken dus over een zeer hoog motorisch quotiënt en de niet-elitegroep over een hoger motorisch quotiënt dan gewone Vlaamse meisjes. Dit toont dus aan dat hoe hoger de coördinatieve vaardigheid is, hoe beter de gymnast kan ontwikkelen tot op topniveau. De vraag of de gymnasten met een hoger MQ daarom gymnast zijn geworden of omdat deze vaardigheid aangeworven is tijdens de training staat open voor verder onderzoek. Ook scoort de elitegroep hoger op locomotievaardigheden in vergelijking met de niet-elitegroep. Zij scoorden 66.2 ± 11.2 terwijl hun minder vaardige collega s een gemiddelde van 54.8 ± 11.8 behaalden (Vandorpe et al., 2011). Eveneens vonden Vandorpe et al. (2011) dat de elitegymnasten op drie van de vier testen van de KTK (verplaatsen plankjes, springen over balkje, hinken over kussens) beter waren dan de niet-elitegymnasten, net zoals op de negen testen van de basismotoriek Stabiliteit Het onderzoeken van de stabiliteit van de predictoren is nodig om te kijken of de beste gymnasten op jonge leeftijd nog steeds de beste zijn op oudere leeftijd. Stabiliteit wordt gebruikt om voorspellingen te kunnen doen over verschillende jaren heen. Volgens Malina (1996) is de sterkte van de inter-leeftijd correlatie over een tijdsinterval van een jaar of langer gedefinieerd volgens de indeling: kleiner dan 0.30 is laag, tussen 0.30 en 0.60 is matig en hoger dan 0.60 is een hoge correlatie Antropometrie Beunen et al. (1988) vonden dat er een hoge stabiliteit was voor de lichaamslengte (0.74) en het lichaamsgewicht (0.73) bij jongens tussen 12 en 18 jaar. Ponnet et al. (1993) vonden voor een kleiner leeftijdsinterval (12-15) zelfs correlaties voor antropometrische metingen van Ook Leppik et al. (2006) vonden vergelijkbare resultaten bij jongens en meisjes tussen 10 en 15 jaar oud ( 0.90). Prescott (1999) vond bij gymnasten van 9 tot 12 jaar een stabiliteitscoëfficiënt van meer dan

28 Fysiek Malina (1996) vond dat kracht in de onderste extremiteiten algemeen stabieler is dan in de bovenste. De coëfficiënten van mannen tussen 18 en 30 jaar toonden in het algemeen matige tot hoge stabiliteit van de fysieke fitheid met de hoogste stabiliteit voor flexibiliteit (0.82), gevolgd door kracht (bovenste extremiteiten: 0.66; onderste extremiteiten: 0.69), wendbaarheid (0.52) en uithoudingsvermogen (0.36) (Beunen et al., 1992). De stabiliteit van de componenten van fysieke fitheid bij 30-jarigen overschreden zelfs de 0.70 met uitzondering voor het uithoudingsvermogen (0.52) (Lefevre, 2001). Meer recent vonden Maia et al. (2001) vergelijkbare resultaten bij jongens van 12 tot 18 jaar met inter-leeftijd correlatiecoëfficiënten voor variabelen bij fysieke fitheid. Dit respectievelijk voor een twee- en driejarig interval (flexibiliteit: ; bovenste extremiteiten: ; onderste extremiteiten: ; behendigheid: ). Ahnert et al. (2009) vonden dat de stabiliteit van de standing broad jump op korte termijn (twee jaar) varieert tussen de 0.57 en de 0.77 bij jongens en meisjes tussen de 8 en 12 jaar oud. Op lange termijn (tot op de leeftijd van 23) werd een stabiliteitscoëfficiënt gevonden tussen de 0.46 en Taeymans et al. (2009) bekeken kracht/gewicht ratio s die varieerden tussen 0.46 en 0.90 bij jongens en tussen de 0.46 en 0.68 bij meisjes over een grotere tijdspanne (vanaf 6-35 jaar oud). Prescott (1999) vond een hoge stabiliteit voor heup- en schouderflexibiliteit (> 0,80), maar slechts een matige stabiliteit voor de flexibiliteit van de hamstrings en lage rug (0.38). Dit werd toegeschreven aan de mogelijk beperkte aandacht die gymnasten besteden aan het onderhouden en de ontwikkeling van flexibiliteit van de hamstrings en de lage rug in vergelijking met de heup- en schouderflexibiliteit. Algemeen blijkt dat de stabiliteit van de fysieke prestatiekenmerken lager zijn dan de stabiliteit van de antropometrische variabelen Coördinatie Ahnert et al. (2009) verzamelden gegevens van de motorische ontwikkeling van jongens en meisjes op de leeftijd van 8, 10, 12 en 23 jaar, door deze te beoordelen op de KTK testbatterij (Kiphard & Schilling, 1974). Meisjes behaalden op kort termijn (twee jaar) een gemiddelde stabiliteitscoëfficiënt van 0.75 terwijl jongens een gemiddelde van 0.80 behaalden (Ahnert et al., 2009). Wanneer de stabiliteit op lange termijn beken wordt, waarbij de resultaten van 8, 10 en 12 jaar worden vergeleken met die op 23jarige leeftijd, ziet men een matige tot hoge stabiliteit (0.60) voor zowel jongens als meisjes (Ahnert et al., 2009). Prescott (1999) 18

29 rapporteerde lage tot matige stabiliteitscoëfficiënten voor het dynamische evenwicht (r = 0.48) en kinesthetische kenmerken (reactie nauwkeurigheid: r = 0.24; reactietijd: r = 0.42) Voorspellende waarde Hoewel reeds vele studies over de prestatierelevantie van antropometrische en fysieke variabelen in gymnastiek ten opzichte van een andere bevolkingsgroepen of tussen de verschillende niveaus werden gedaan is er nog steeds een gebrek aan longitudinale studies. In huidige studies ligt de focus op de ontdekking van huidige prestaties in plaats van op het potentieel om te ontwikkelen (Wolstencroft, 2002; Vaeyens et al., 2008). Gezien de dynamische aard van talent, door zowel aangeboren als ecologische factoren, is het maken van voorspellingen op lange termijn beperkt (Régnier et al., 1993; Simonton, 1999; Abbott & Collins, 2004; Vaeyens et al., 2008; Phillips et al., 2010). Deze dynamische interactie is herkenbaar op twee manieren. Aan de ene kant is er het proces van "het opgroeiende kind" en aan de andere kant zijn er de veranderingen in de evolutie van de sport. Zo worden de regels en het apparatuur waarop de gymnasten turnen vaak aangepast (Régnier et al., 1993; Vaeyens et al., 2008; Phillips et al., 2010). Prescott (1999) was van mening dat dergelijke veranderingen weinig invloed hebben op het proces van identificatie van talent, maar eerder van invloed zijn op de ontwikkeling van elitegymnasten. De ontwikkeling van het kind wordt beïnvloed door groei, rijping en het niveau van opleiding. Deze onstabiele, niet-lineaire ontwikkeling van de determinanten van prestatie, maakt het ons moeilijk om voorspellingen over prestatie op lange termijn te maken (Wolstencroft, 2002; Malina et al., 2004; Pearson et al., 2006; Philippaerts et al., 2008; Vaeyens et al., 2008). Régnier & Salmela (1987) stelden vast dat de variabelen die de prestaties bij gymnasten bepalen, varieerden bij verschillende leeftijdsgroepen. Simonton (1999) voerde bovendien aan dat eigenschappen, door de genetische aard ervan, niet automatisch van bij het begin bij een individu aanwezig zijn. Interindividuele verschillen in prestaties kunnen ook worden veroorzaakt door verschillende niveaus van leren of trainbaarheid, die ook genetisch beïnvloedbaar zijn (Bouchard et al., 1997). De betrouwbaarheid van de voorspellingen van sportprestaties is omgekeerd gerelateerd aan de lengte van de periode waarvoor het is bedoeld (Bartmus et al., 1987). De betrouwbaarheid van toekomstige voorspellingen kan dus best op korte termijn bekeken worden. Het is daarom belangrijk om een identificatie-instrument te zoeken dat de prestatie van gymnasten kan voorspellen over een interval van twee of meerdere jaren. Régnier et al. (1993) stelden een model voor dat rekening houdt met verschuivingen in belangrijkheid van karakteristieken in de verschillende stadia van het ontwikkelingsproces en met het feit dat 19

30 deze karakteristieken kunnen worden beïnvloed door groei, maturatie en trainingseffect. In hun sliding populations approach stelden ze dat talent moet worden geïdentificeerd over een aantal korte termijn progressieve stadia om deze storende variabelen onder controle te houden. In dit model werd het proces van talentidentificatie kunstmatig verdeeld in verschillende stadia. Ten eerste worden een pool- (bijvoorbeeld 8-jarige gymnasten) en doelpopulatie (bijvoorbeeld 10-jarige elitegymnasten) geselecteerd, waarna een multidimensioneel identificatie-instrument wordt gevestigd, gebaseerd op de relevante uitvoeringscriteria voor de doelpopulatie. Dit identificatie-instrument wordt dan gebruikt om de kans te bepalen voor een individu uit een poolpopulatie om de doelpopulatie te bereiken: welke variabelen voorspelden best de uitvoering van de doelpopulatie? Dit alles gebeurt over een termijn van twee jaar Antropometrie Gymnasten zijn over het algemeen kleinere mensen die minder wegen en een lager vetgehalte hebben dan de normale populatie. Ze worden getypeerd door een eerder laat-mature status (Malina et al., 2006). Ook hebben zij meestal bredere schouders en een breder bekken. Op basis van deze verschillende testen die afgenomen worden tijdens de antropometriemeting zouden voorspellingen kunnen gedaan worden. Vandorpe et al. (2011) vonden echter dat antropometrische factoren geen wedstrijdresultaten konden voorspellen omdat een groep wedstrijdgymnasten homogeen is op antropometrisch vlak Fysiek De fysieke eigenschappen kunnen gemeten worden aan de hand van enkele testjes, namelijk sit-and-reach, counter-movement-jump, knee push-ups, 20m sprint, touwspringen, benen heffen en touwklimmen. Wanneer we de resultaten van deze tests vergelijken tussen zes-, zeven- en achtjarigen, zien we dat er voor alle fysieke eigenschappen, met uitzonderong van sit-and-reach en touwklimmen, significante verschillen zijn tussen de verschillende leeftijdsgroepen (Vandorpe et al., 2011). Naarmate gymnasten dus ouder en beter worden, verbeteren deze fysieke eigenschappen. Philippaerts et al. (2008) stelden dat algemene fysieke karakteristieken niet gevoelig genoeg zijn om te kunnen discrimineren in de top van vele sporten. Door de mogelijke impact van training, groei en maturatie op deze variabelen (Malina et al., 2004; Pearson et al., 2006) is het moeilijk om op basis hiervan voorspellingen te doen (Vandorpe et al., 2011). 20

31 Coördinatie Op een leeftijd van zes jaar wordt coördinatie gebruikt als best voorspellende factor. Coördinatie is een zeer goede voorspellende factor om te kijken of een gymnast later al dan niet tot de elitepopulatie zal behoren. Deze factor wordt dus gezien als de discriminerende factor tussen de elite- en niet-elitegroep. De voorspellende waarde van de KTK testbatterij werd aangetoond doordat bijna 40% van de variatie in scores van elitegymnasten op een competitie twee jaar na de entreetest werd voorspeld. Deze component werd daarom beschouwd als beste voorspeller van toekomstige wedstrijdprestaties (Vandorpe et al. 2011) Talentontwikkelingsproces Gymnastiek Federatie Vlaanderen vzw De Gymnastiek Federatie Vlaanderen De Gymnastiek Federatie Vlaanderen vzw, of kortweg de GymFed, is de Vlaamse sportbond voor gymnastiek. De Gymfed is lid van de Fédération Internationale de Gymnastique (FIG) en is ontstaan op 1 januari 2008, nadat de Vlaamse Turnliga, de Federatie voor Algemene en Sportieve Gymnastiek en Turnsport Vlaanderen fusioneerden. Zo is er nog slechts één federatie voor gymnastiek in Vlaanderen. Met zijn leden en meer dan 280 clubs is de GymFed zo de tweede grootste sportfederatie in Vlaanderen. Ze staat in voor het uitbouwen van het aanbod voor zowel recreatie- als competitiegymnasten, en het begeleiden van topsportgymnasten (GymFed 2011) Topsportstructuur De laatste jaren is er door de Gymnastiek Federatie Vlaanderen vzw een stevige structuur uitgebouwd om gymnasten reeds op jongen leeftijd te kunnen opvolgen en trainen. Zo is er een opleidingspiramide ontstaan die bestaat uit een onderbouw en een bovenbouw. De onderbouw bevat de basisschoolclubs, regioclubs en regiocentra met topsportschool. Bij een basisschoolclub en een regioclub trainen kinderen van het vierde tot en met het zesde leerjaar ook s ochtends, in samenwerking met een lokale school. Van daaruit kunnen de gymnasten, wanneer ze voldoen aan de toelatingsvoorwaarden, doorstromen naar een regiocentrum. Dit is 21

32 voor leerlingen tot en met de eerste graad van het secundair onderwijs. Vanaf de tweede graad komen ze terecht in de bovenbouw van de piramide, namelijk in de topsportschool en het topsportcentrum te Gent. Dit kan eventueel ook reeds vanaf de eerste graad. Een schematische voorstelling van deze structuur is weergegeven in figuur 3. Figuur 3: Algemene structuur van talentonwikkelingssysteem van GymFed Vlaanderen vzw Entreetest Sinds 2008 worden er jaarlijks in mei entreetesten georganiseerd voor meisjesgymnasten tussen 5 en 9 jaar. Dit houdt de talentidentificatie in. Door middel van deze testen is het mogelijk om de begaafde Vlaamse gymnasten te identificeren. Dit wordt georganiseerd door de Gymnastiek Federatie Vlaanderen vzw in samenwerking met de Universiteit Gent. Elk jaar zijn er een honderdtal deelnemers (Vandorpe et al., 2011). Er wordt een multidimensionele testbatterij afgenomen die antropometrische, fysieke en coördinatieve vaardigheden meet. Daarnaast worden de gymnasten door topsporttrainers beoordeeld op hun turntechnische kwaliteiten. Op basis van de beoordelingen van het Ugentteam enerzijds, en van de trainers anderzijds, worden gymnasten achteraf al dan niet geselecteerd om toe te treden tot het topsportsysteem Controletrainingen De gymnasten die op basis van de entreetesten zijn geselecteerd, worden verwacht deel te nemen aan de controletrainingen die vier à vijf maal per jaar worden georganiseerd. Dit onderdeel staat in voor de talentontwikkeling binnen de GymFed. Hierop worden op de vier toestellen en de trampoline verschillende oefeningen geturnd en krijgt elke gymnast door een 22

33 trainer per oefening een bepaalde score. Voor elke oefening is er een maximumscore van vijf punten. Deze oefeningen worden moeilijker naarmate de gymnasten ouder worden. Wanneer een gymnast voor een bepaald element de maximumscore behaalt, mag de gelijkaardige oefening voor de volgende leeftijd geprobeerd worden, om zo een hogere score te krijgen. Door de score van deze vijf controletrainingen te vergelijken kan de progressie van elke gymnast gevolgd worden en kunnen de trainingen eventueel persoonlijk worden bijgestuurd Wedstrijden Tijdens een wedstrijdseizoen worden de gymnasten opgedeeld in leeftijdscategorieën (figuur 4). Pupillen zijn de jongste gymnasten die mogen deelnemen aan wedstrijden. Door deze wedstrijden kan de prestatie gemeten worden. Het organiseren van wedstrijden is een ideale manier voor gymnasten om zich met elkaar te kunnen vergelijken. In de maanden januari tot maart worden door de Gymnastiek Federatie drie provinciale voorrondes georganiseerd, die open zijn voor alle clubs van Vlaanderen. Op deze wedstrijden turnen de gymnasten oefeningen aan zowel grond, balk, brug als sprong. Voor elk toestel wordt er door een jury een score gegeven voor moeilijkheid en uitvoering. Het is de bedoeling om deze score zo hoog mogelijk te krijgen door moeilijke elementen te turnen, die goed uitgevoerd worden. Vanaf benjamins dienen deze provinciale voorrondes als selectie om de beste gymnasten te selecteren om deel te nemen aan het Vlaams kampioenschap. Voor de benjamins is dit de belangrijkste wedstrijd van het seizoen. Daarna is er vanaf miniemen 1 nog een Belgisch kampioenschap, waar de beste gymnasten van het land zich met elkaar kunnen meten. Het hele seizoen wordt er naar deze wedstrijden toe getraind, zodat er zo moeilijk en mooi mogelijke oefeningen kunnen geturnd worden op de vier toestellen. Figuur 4: Categorieën op basis van leeftijd 23

34 5. Besluit en onderzoeksvragen Uit de literatuur kan worden besloten dat reeds veel onderzoek werd gedaan rond talent. Allerlei modellen kunnen worden gehandhaafd om talenten zo goed mogelijk op te leiden. Eerst worden gymnasten gedetecteerd om daarna geïdentificeerd te worden en via een ontwikkeling eventueel tot de selectie te komen. De identificatie van goede turners gebeurt via een eenmalige entreetest en de ontwikkeling wordt opgevolgd via controletrainingen (leerlijn). Door de entreetest kan er reeds een onderscheid worden gemaakt tussen elite en subelite op antropometrisch, fysiek en coördinatief vlak. Een van de belangrijkste zaken die hieruit kwam was het MQKTK. Vandorpe et al. (2011) toonden aan dat de algemene coördinatie (motorisch quotiënt) wedstrijden kunnen voorspellen die twee jaar na de entreetest plaats vinden. Het doel van dit onderzoek is om longitudinaal de verbanden tussen entreetest en wedstrijd, en leerlijn en wedstrijd na te gaan. Want ook Régnier et al. (1993) en Kearney (1999) stellen dat, ondanks dat de voorspellende waarde van toekomstig succes een belangrijk criterium is voor een effectieve TID testbatterij, er een tekort is aan longitudinale studies. Entreetest Leerlijn Wedstrijd Eerste onderzoeksvraag: Hoe verhouden wedstrijdresultaten in een tijdspanne van vier jaar zich ten opzichte van elkaar? Tweede onderzoeksvraag: Welke leerlijnscores voorspellen best de wedstrijdresultaten tot vier jaar na de entreetest? Derde onderzoeksvraag: Welke factoren van de entreetest voorspellen wedstrijdresultaten tot vier jaar na de entreetest? 24

35 METHODE 1. Populatie 1.1. Talentidentificatie Via de samenwerking tussen de vakgroep Bewegings- en sportwetenschappen van de Universiteit Gent en de GymFed wordt jaarlijks de entreetest georganiseerd. Dit is de concrete invulling van talentidentificatie binnen de gymnastiek. Elke gymnaste met een leeftijd van zeven à acht jaar (pupil) die aangesloten is bij een Vlaamse turnclub en lid is van de GymFed, wordt, via een brief naar de club, uitgenodigd om deel te nemen aan deze test. De club kan ook zelf jongere of oudere gymnasten naar voor schuiven voor selectie. Er wordt steeds door de ouders mondelinge toestemming gegeven. Deze methode van convenience sampling leidt jaarlijks tot een honderdtal aanwezigen op dit testmoment. In 2008 werden 94 gymnasten getest, in , in en in meisjes. Momenteel zijn er door deze vier edities data beschikbaar van vijf gymnasten geboren in 1998, 13 gymnasten van geboortejaar 1999, 63 van 2000, 85 van 2001, 97 van 2002, 137 van 2003 en 17 van 2004 (zie tabel 1). Tabel 1: Aantal deelnemers op entreetesten. Entreetest Entreetest Entreetest Entreetest Totaal Totaal

36 1.2. Talentontwikkeling Gymnasten worden na de entreetesten al dan niet geselecteerd om in te stappen in de topsportstructuur. De geselecteerde gymnasten mogen deelnemen aan de controletrainingen, om zo de talentontwikkeling op te volgen. Na de entreetesten in mei 2008 werden 61 gymnasten geselecteerd om het volgende seizoen in te stappen, in 2009 waren dit er 58, in en in gymnasten (zie tabel 2). Tabel 2: Aantal geselecteerden en niet-geselecteerden na entreetesten. Entreetest Entreetest Entreetest Entreetest Totaal JA NEE JA NEE JA NEE JA NEE JA NEE Totaal In het seizoen namen 31 gymnasten deel aan de laatste controletraining (CT) van het seizoen, in het seizoen namen er 28 gymnasten deel, en in seizoen waren dit er 36 (zie tabel 3). Van het huidige wedstrijdseizoen heeft de laatste controletraining nog niet plaatsgevonden bij het schrijven van deze thesis en zijn er dus nog geen data beschikbaar. Het aantal gymnasten die geselecteerd werden na de entreetest is duidelijk niet gelijk aan het aantal dat effectief deelneemt aan de controletrainingen. Een oorzaak van deze drop-out kan zijn dat een aantal gymnasten verkiezen te turnen op een lager niveau, namelijk het B- of C-niveau. Daarnaast zijn er een aantal gymnasten die volledig stoppen met gymnastiek, door bijvoorbeeld kwetsuren of motivatieproblemen. Eveneens zijn er een aantal gymnasten die te jong zijn (< 8 jaar) als ze geselecteerd worden na de entreetesten en vervolgens beslissen het daaropvolgende seizoen nog niet deel te nemen aan controletrainingen en nog een jaartje wachten. 26

37 Tabel 3: Aantal geselecteerde gymnasten tegenover aantal gymnasten op laatste CT Totaal Selectie CT Selectie CT Selectie CT Selectie CT Totaal Wedstrijden Elke gymnaste die is aangesloten bij de GymFed mag deelnemen aan de wedstrijden, ongeacht zij reeds is opgenomen in de topsportstructuur of niet. Van de gymnasten van geboortejaar 2000 die aan minstens één controletraining hebben deelgenomen in het eerste seizoen na hun entreetest, namelijk , hebben er 17 deelgenomen aan het Vlaams kampioenschap in Van het geboortejaar 2001 namen er in gymnasten deel aan het Vlaams kampioenschap en van het geboortejaar 2002 waren dit in gymnasten (zie tabel 4). Tabel 4: Aantal gymnasten per wedstrijd. Wedstrijd 2009 Wedstrijd 2010 Wedstrijd 2011 Wedstrijd Procedure 2.1. Talentidentificatie Tijdens de entreetesten worden gymnasten getest op antropometrisch, fysiek, coördinatief en sporttechnisch vlak. Daarnaast wordt ook het aantal jaren ervaring in gymnastiek en het huidig aantal trainingsuren per week van iedere gymnast opgevraagd. Alle tests worden 27

38 afgenomen door UGent testleiders en GymFedtrainers. Om afwijkingen ten gevolge van het schoeisel te voorkomen en de test zo gestandaardiseerd mogelijk te houden, worden alle tests uitgevoerd op blote voeten. Dit komt ook het best overeen met de praktijk van gymnastiek. De hele groep gymnasten wordt op voorhand ingelicht over wat van hen verwacht wordt. De desbetreffende testleider legt nog eens, voor alle duidelijkheid, zijn/haar test uit zodat de gymnasten zeker weten wat van hen verwacht wordt en waarop ze zullen beoordeeld worden. Wanneer de kinderen een test hebben afgerond, schuiven ze in hun groepjes door naar de volgende test. Per kind wordt er een scoreformulier ingevuld door de testleiders van de UGent en de GymFed (zie bijlage 1). De antropometrische tests bestaan uit metingen van lichaamslengte, lichaamsgewicht, zithoogte, vetpercentage, bekkenbreedte en schouderbreedte. Het algemeen gedeelte van de fysieke tests bestaat uit het afnemen van sit-and-reach, counter movement jump, één minuut touwspringen, 20 meter sprint, pompen op de knieën en sit-ups. De turnspecifieke testen zijn benen heffen aan het sportraam en drie meter touwklimmen. Het coördinatief en motorisch gedeelte bestaat enerzijds uit het afnemen van 4 tests van de KTK testbatterij, namelijk rugwaarts evenwicht, springen over balkje, verplaatsen plankjes en springen over kussentjes. Anderzijds worden negen basismotoriektests afgenomen: rugwaarts lopen, voorwaarts huppelen, voorwaarts hinken, zijwaartse bijtrekpas, zijwaartse kruispas, kaatsen, spreidsprongen, kangoeroesprongen en reuzensprongen. Deze oefeningen worden op een tien-punten schaal kwalitatief beoordeeld door gymnastiektrainers met de nodige ervaring. Per gymnast wordt een scoreformulier ingevuld (zie bijlage 2). Het laatste onderdeel bevat sporttechnische testen op sprong, brug, balk en grond. Hierbij worden de gymnasten kwalitatief beoordeeld door topsporttrainers. Ze krijgen een score tussen nul en twee, met een interval van 0,5. Een score nul betekent niet goed, één betekent goed en twee betekent zeer goed Talentontwikkeling Na de entreetesten zitten de topsporttrainers samen en gebeurt er een eerste selectie. Aan de hand van wat de gymnasten hebben laten zien aan de verschillende toestellen beslissen ze wie er wordt geselecteerd om volgend seizoen in te stappen in de topsportstructuur. Aan de hand van de objectieve resultaten op alle tests concludeert de Universiteit Gent of de gymnast een antropometrisch, fysiek en motorisch profiel vertoont dat op een potentieel succesvolle gymnast kan duiden. Op basis hiervan krijgt elke gymnast een score nul, wat geen selectie betekent, een score één, wat selectie betekent, of een score twee, wat er wordt getwijfeld 28

39 betekent. Indien de beslissingen van de topsporttrainers en van de UGent overeenkomen, wordt de gymnast ofwel opgenomen in de topsportstructuur, ofwel geweigerd. Bij een verschil in de beslissingen overleggen beide partijen samen om de gymnast alsnog te selecteren of te weigeren (Vandorpe et al., 2011). De ontwikkeling van gymnasten die op basis van de entreetest geselecteerd zijn voor een topsportopleiding, wordt longitudinaal opgevolgd tot en met het zesde leerjaar. Dit gebeurt door middel van controletrainingen die doorgaan in de topsporthal te Gent. In het seizoen werden er drie controletrainingen gehouden, in het seizoen en in waren dit er vijf (zie tabel 5). Tijdens deze controletrainingen worden de gymnasten getest op de verschillende toestellen. Ze voeren oefeningen uit, specifiek voor hun leeftijd, van de technische leerlijn, waarop ze door de topsporttrainers kwalitatief beoordeeld worden op een schaal van één tot vijf. Indien ze een bepaalde oefening nog niet beheersen, mogen ze een leeftijdscategorie afdalen. Indien ze een bepaald element volledig beheersen en een vijf scoren, mogen ze de daaropvolgende controletraining een leeftijdscategorie stijgen voor dat element. De testen worden zoveel mogelijk door dezelfde personen afgenomen om de betrouwbaarheid zo hoog mogelijk te houden. De bedoeling is om een duidelijke progressie te zien in de totaalscore overheen de verschillende controletrainingen (GymFed 2011). Tabel 5: Overzicht controletrainingen (CT) van 2008 tot en met SEP OK NOV DEC JAN FEB MA APR MEI JUN JUL AUG CT 1 CT 2 CT 3 CT CT CT CT CT CT CT CT CT CT Wedstrijden Per wedstrijdseizoen worden er door de GymFed drie provinciale voorrondes (PV) georganiseerd. Deze liggen verspreid over een aantal maanden (zie tabel 6). Tijdens deze wedstrijden voert elke gymnast een oefening uit op zowel balk, grond, barre als sprong. Voor elke oefening worden de gymnasten beoordeeld door een jurypanel, en krijgen ze een 29

40 kwantitatieve score voor de uitvoering ervan. Afhankelijk van de moeilijkheid van de elementen die geturnd worden, krijgt de gymnast per oefening een moeilijkheidsscore. Deze twee scores worden opgeteld en geven samen de totaalscore per toestel. Op basis van de somscores van de vier toestellen wordt een ranking opgesteld. Na deze drie provinciale voorrondes worden de beste gymnasten geselecteerd om deel te nemen aan het Vlaams kampioenschap (VK). Hier worden opnieuw oefeningen geturnd aan de vier toestellen. Op basis van de ranking op het Vlaams kampioenschap worden gymnasten, vanaf miniemen 1, geselecteerd voor het Belgisch kampioenschap (BK). Tabel 6: Overzicht wedstrijden van 2009 tot en met JAN FEB MA APR MEI 2009 PV1 + PV2 PV3 VK + BK 2010 PV1 PV2 + PV3 VK BK 2011 PV1 PV2 PV3 VK + BK 2012 PV1 PV2 + PV3 VK BK 30

41 3. Meetinstrumenten 3.1. Talentidentificatie: entreetest Tijdens de entreetesten worden antropometrische, fysieke, coördinatieve en sporttechnische testen afgenomen. In onderstaande tabel wordt een overzicht weergegeven van alle gebruikte testen. In bijlage 3 is de volledige omschrijving van elke test te vinden. De resultaten van al de onderstaande testen worden genoteerd op een score formulier (zie bijlage 1). Tabel 7: Korte omschrijving van de afgenomen testen. Test Doel Nauwkeurigheid Referentie Lichaamslengte (LL) Zithoogte Lichaamsgewicht Vetpercentage Bekken- en schouderbreedte Gestalte wordt gemeten met een Harpenden Portable Stadiometer (Holtain, UK) Beenlengte wordt gemeten met een Harpenden Sitting Height Table (Holtain, UK) Gewicht wordt gewogen op een weegschaal TANITA, Type BC- 420SMA, Weda B.V., Naarden, Holland Vetpercentage wordt berekend met behulp van een weegschaal TANITA, Type BC-420SMA, Weda B.V., Naarden, Holland Verhouding acromiale-iliocristale punten wordt gemeten met een gekalibreerde schuifcaliper Antropometrie 0,1 cm Lohman et al. (1988) 31 1 cm Lohman et al. (1988) 100 gram Lohman et al. (1988) 0,1 % Lohman et al. (1988) 1 mm Lohman et al. (1988) Fysiek (algemeen) Sit-and-reach (SAR) Lenigheid hamstrings 1 cm EUROFIT (Council of Europe, 1988)

42 Counter movement jump (CMJ) 20m sprint Explosieve sprongkracht wordt gemeten met behulp van de optojump (Microgate, Bolzano, Italië) Snelheid en snelkracht, Racetime2 0,1 cm Cometti & Cometti. (2007) 0,001 sec USA Gymnastics (2010) (Microgate, Bolzano, Italië) Knee push-up (KPU) Arm-, schouder-, ook rompkracht Aantal in 30 sec BOT2 procedure (Bruininks et al., 2005) Sit-up (SU) Rompkracht Aantal in 30 sec BOT2 procedure (Bruininks et al., 2005) Touwspringen Sprongsnelheid en uithouding Aantal in 1 min Van Den Bosch J. & De Cock C. (2006). Fysiek (sportspecifiek) Leg lifts Krachtuithouding buikspieren 0,01 sec (tijd over 10 Vandorpe et al. (2011) uitvoeringen) Touwklimmen Krachtuithouding arm- en 0,01 sec (tijd over 3m) Vandorpe et al. (2011) schouderspieren Coördinatie KTK rugwaarts balanceren Motoriek: achterwaarts evenwicht over balkjes Aantal Kiphard & Schiling (1974). Körperkoordinationstest für Kinder. KTK springen 1 been Motoriek: hinken op 1 been over kussens Aantal per 5 cm Kiphard & Schiling (1974). Körperkoordinationstest für Kinder. KTK zijwaarts springen Motoriek: zijwaarts springen over balkje Aantal in 15 sec Kiphard & Schiling (1974). Körperkoordinationstest für Kinder. KTK verplaatsen plankjes Motoriek: zijwaarts verplaatsen van plankjes Aantal in 20 sec Kiphard & Schiling (1974). Körperkoordinationstest für Kinder. 9 basismotoriek testen Basiscoördinatie Score items Vandorpe et al. (2011) Sporttechnische vaardigheden Sprong Brug Balk Grond De gymnasten voeren enkele basis turnelementen uit op elk toestel 0= neen 1 = goed 2 = zeer goed met interval van 0.5 Vandorpe et al. (2011) 32

43 3.2. Talentontwikkeling: leerlijntesten De leerlijntesten bestaan uit een achttal oefeningen per toestel. Naast de vier toestellen van AGD wordt ook gewerkt aan het toestel trampoline. De leerlijntesten zijn afgeleid van het technisch niveau dat een gymnast zou moeten beheersen als junior op internationaal niveau en houden rekening met de vereisten gesteld in de FIG-code. Bovendien zijn de inhoud van de leerlijntesten en het programma van de GymFed-wedstrijden afgestemd op elkaar. Elk seizoen wordt een fiche opgemaakt voor de controletrainingen met vier kolommen. Elke kolom bevat de oefeningen voor een bepaalde leeftijd. Van de eerste tot de vierde kolom worden de oefeningen steeds moeilijker. De eerste kolom is bestemd voor de jongste gymnasten die in mei van hun eerste wedstrijdseizoen geselecteerd werden tijdens de entreetesten en zich nu in hun tweede wedstrijdseizoen bevinden. De tweede kolom is bestemd voor de gymnasten van één jaartje ouder en zo verder. Een voorbeeld van een fiche van een controletraining uit het wedstrijdseizoen bevindt zich in bijlage 4. Elk seizoen veranderen er enkele oefeningen, om zo de controletrainingen volledig op punt te kunnen zetten. 4. Data analyse Uit de waarden verkregen door de entreetest, werden enkele bijkomende variabelen berekend. Op basis van lichaamslengte en lichaamsgewicht werd het BMI berekend, op basis van de zithoogte werd de beenlengte bepaald, met bekken- en schouderbreedte werd Tanner bekkenschouder bepaald. Van de vier onderdelen van de KTK werd, leeftijd- en geslachtspecifiek, een motorisch quotiënt bepaald (MQKTK). Alle data van de controletrainingen van seizoen , , werden verzameld. Per controletraining per gymnast werd een score per toestel bepaald. Vervolgens werd ook voor elke gymnast een totaalscore van elke controletraining berekend. Deze scores werden samengevoegd met hun resultaten van de entreetesten in een datafile. Alle gymnasten die niet geselecteerd werden na de entreetesten en dus nooit een controletraining meegedaan hebben werden verwijderd. Daarna werden alle gymnasten die het modeltraject niet volgden (selectie na entreetesten in het jaar dat ze acht worden en eerste deelname aan controletraining in het daaropvolgend wedstrijdseizoen) verwijderd. Dit leverde een sample op van 75 gymnasten (tabel 8). Per wedstrijdseizoen werd daarna een vooruitgangscore berekend voor elke gymnast door het eindresultaat van de eerste controletraining af te trekken van deze van de laatste controletraining. Een uitgebreide beschrijving van deze procedure is terug te vinden in bijlage 5. Als wedstrijdscore werd steeds 33

44 de som genomen van de totaalscore van de vier toestellen. De scores van het Vlaams kampioenschap werden gebruikt, aangezien hieraan het meeste aantal gymnasten deelnamen. Tabel 8: Verdeling sample. Aantal Entreetest Leerlijntesten Mei 2008 Vanaf Mei 2009 Vanaf Mei 2010 Vanaf Totaal 75 3 keer Alle data werden ingegeven in Microsoft Office Excel Daarna werd de file overgebracht en voor het uitvoeren van de data analyses werd gebruik gemaakt van het statistisch verwerkingsprogramma SPSS Alle gegevens werden gecontroleerd op extreme waarden, zodat foutieve waarden konden verwijderd worden. Door het laten lopen van frequenties werd het exacte aantal gymnasten per geboortejaar bekomen. Alle analyses worden uitgevoerd per geboortejaar. De voorspellende waarde van de entreetest op de wedstrijdresultaten werd nagegaan door middel van Pearson correlatie. Zo werden er correlaties berekend tussen alle antropometrische (LL, zithoogte, LG, vet%, bekken- en schouderbreedte), fysieke (SAR, CMJ, 20m sprint, KPU, SU, leg lifts, touwklimmen) en coördinatieve (KTK, 9 basismotoriektests) variabelen enerzijds en de wedstrijdresultaten per seizoen anderzijds. Indien er positieve correlaties werden gevonden (p<0,05) werd aan de hand van lineaire regressie een regressievergelijking opgesteld. Indien er meerdere positieve correlaties werden gevonden voor de wedstrijdscore van één seizoen, werd gekeken naar de multicollineariteit tussen de verschillende onafhankelijke variabelen. Indien deze niet te groot was (<0,60) werd eveneens via multiple regressie een regressievergelijking opgesteld. Om de voorspellende waarde van de controletrainingen op de wedstrijdresultaten na te gaan, werd eveneens gebruikt gemaakt van Pearson correlaties. De correlaties werden berekend tussen de scores van de eerste controletraining, de laatste controletraining en de vooruitgangscores enerzijds en de wedstrijdscores per seizoen anderzijds. Hierna volgde dezelfde procedure in verband met regressievergelijkingen zoals hierboven beschreven. Eveneens werden correlaties berekend tussen de wedstrijdresultaten over de verschillende seizoenen heen. Hierbij werd gebruik gemaakt van Pearson correlaties. Indien er significante 34

45 correlaties werden gevonden, volgde dezelfde procedure in verband met regressievergelijkingen zoals hierboven beschreven. De resultaten werden significant bevonden indien de p-waarde kleiner was dan 0,05 of kleiner dan 0,01. Waarden tussen 0,05 en 0,10 werden beschouwd als een trend tot significantie. 35

46 RESULTATEN 1. Wedstrijd wedstrijd 1.1. Correlatie Tabel 9: Correlaties tussen de wedstrijdscores in de verschillende seizoenen, per geboortejaar ** * 0.58* ** Trend tot significantie p<0.1 *Significantie p<0.05 **Significantie p<0.01 Voor de gymnasten geboren in het jaar 2000 werden er significante correlaties gevonden tussen de wedstrijdresultaten van 2009 en die van één jaar later, in 2010 (p<0.01), en die van vier jaar later, in 2012 (p<0.1). Daarnaast correleren ook de wedstrijdresultaten uit 2010 significant met die van 2012 (p<0.05). Voor de gymnasten van geboortejaar 2001 correleren de resultaten van 2010 significant met de resultaten één jaar later, in 2011 (p<0.05). Bij de gymnasten geboren in 2002 is er een significant verband tussen de wedstrijdresultaten uit 2011 en 2012, dus ook weer één jaar later (p<0.01) Regressie Tabel 10: Regressievergelijkingen van de significante correlaties, per geboortejaar. Adj. R² F p t Regressievergelijking ,9% 18,91** 0,001 4,35 Y= 0.62x % , Y= 0.29x ,3% 8,16* 0,021 2,86 Y= 0.33x % 7.90* Y= 0.61x % 22.52** Y= 0.84x Trend tot significantie p<0.1 *Significantie p<0.05 **Significantie p<

47 , Y= 0.62x , Y= 0.61x , Y= 0.84x Grafiek 1: Regressievergelijking wedstrijd één jaar na entreetest wedstrijd twee jaar na entreetest, per geboortejaar. Bij de gymnasten van geboortejaar 2000 wordt 23.5% van de wedstrijdresultaten van 2012 verklaard door de wedstrijdresultaten van 2009, en 44.3% door de resultaten van % van de wedstrijdresultaten van 2010 wordt verklaard door de resultaten van Voor de gymnasten geboren in 2001 wordt 28.9% van de resultaten van 2011 verklaard door de resultaten van Voor de gymnasten van geboortejaar 2002 wordt 66.2% van de resultaten van 2012 verklaard door de resultaten van Multiple regressie Geboortejaar 2000: wedstrijd wedstrijd 12 Multicollineariteit tussen de 2 onafhankelijke variabelen is hoger dan 0.60, dus geen multiple regressie. 37

48 2. Leerlijn wedstrijd Tabel 11: Gemiddelden en standaarddeviaties van de totaalscores op de eerste en laatste controletraining en de vooruitgangscores, per geboortejaar Gem SD CT CT Vooruitgang CT CT Vooruitgang CT CT Vooruitgang

49 2.1. Correlatie Tabel 12: Correlaties tussen de scores op de eerste en laatste controletraining en de wedstrijdscores per seizoen en tussen de vooruitgangscores en de wedstrijdscores per seizoen, per geboortejaar Eerste CT 0.61** 0.72** ** 0.58* ** 0.82** CT 1 jaar na Laatste CT 0.70** 0.77** *** *** 0.75*** entreetest Vooruitgang 0.67** 0.70** ** Eerste CT 0.68* CT 2 jaar na Laatste CT *** entreetest Vooruitgang Eerste CT CT 3 jaar na Laatste CT entreetest Vooruitgang Trend tot significantie p<0.1 *Significantie p<0.05 **Significantie p<0.01 *** Significantie p<0.001 Voor de gymnasten geboren in 2000 is er een significant verband tussen de leerlijnscores, zowel eerste controletraining, laatste controletraining als vooruitgangscore, één jaar na de entreetest, namelijk in , en de wedstrijdresultaten in 2009 en 2010 (p<0.01). Van de leerlijnscores twee jaar na de entreetest, in , werden er significante correlaties gevonden tussen de eerste controletraining en de wedstrijdresultaten in 2010 (p<0.05) en tussen de laatste controletraining en de wedstrijdresultaten in 2010 (p<0.1). Voor de gymnasten van geboortejaar 2001 correleren de scores van de eerste controletraining één jaar na de entreetest, in , met de wedstrijdresultaten van 2010 (p<0.001) en met die van 2011 (p<0.05). De scores van de laatste controletraining correleren met de wedstrijdresultaten van

50 (p<0.001), en eveneens de vooruitgangscore correleert met de wedstrijdresultaten van 2010 (p<0.01). Bij de controletrainingen twee jaar na de entreetest, in , correleert de laatste controletraining met de wedstrijdresultaten van 2011 (p<0.001), en ook de vooruitgangscore correleert met deze wedstrijdresultaten (p<0.1). Bij de gymnasten geboren in 2002 werd bij de controletrainingen één jaar na de entreetest, namelijk in , een significante correlatie gevonden tussen de eerste controletraining en de wedstrijdresultaten in 2011 en 2012 (p<0.01). De laatste controletraining van dit jaar correleert eveneens met de wedstrijden in 2011 en 2012 (p<0.001), en de vooruitgangscore correleert met de wedstrijdresultaten van 2011 (p<0.1). 40

51 2.2. Regressie Tabel 13: Regressievergelijkingen van de significante correlaties, per geboortejaar. Adj. R² F p t Regressievergelijking 2000 (leerlijn wedstrijd 09) CT % 8.99** Y= 2.59x CT % 14.73** Y= 1.82x Voor % 12.10** Y= 3.49x (leerlijn wedstrijd 10) CT % 11.51** Y= 3.11x CT % 16.38** Y= 1.76x Voor % 9.96** Y= 2.72x (leerlijn wedstrijd 10) CT % 14.80** Y= 2.00x CT % 28.82*** < Y= 2.08x Voor % 11.25** Y= 2.34x (leerlijn wedstrijd 11) CT % 7.68* Y= 1.50x (leerlijn wedstrijd 11) CT % 28.98*** < Y= 1.01x Voor % Y= 0.92x (leerlijn wedstrijd 11) CT % 23.09** Y= 3.38x CT % 25.89*** < Y= 2.29x Voor % Y= 3.17x (leerlijn wedstrijd 12) CT % 21.97** Y= 3.48x CT % 20.24*** < Y= 1.79x Trend tot significantie p<0.1 **Significantie p<0.01 ***Significatie p<

52 , Y= 2.59x , Y= 2.00x , Y= 3.38x Grafiek 2: Regressievergelijkingen CT1 één jaar na entreetest wedstrijd één jaar na entreetest, per geboortejaar , Y= 1.82x , Y= 2.08x , Y= 2.29x Grafiek 3: Regressievergelijkingen laatste CT één jaar na entreetest wedstrijd één jaar na entreetest, per geboortejaar , Y= 3.49x , Y= 2.34x , Y= 3.17x Grafiek 4: Regressievergelijkingen vooruitgang leerlijn één jaar na entreetest wedstrijd één jaar na entreetest, per geboortejaar. Voor de gymnasten geboren in 2000 wordt 33.3% van de wedstrijdresultaten van 2009 verklaard door de eerste controletraining van , 46.3% door de laatste en 41.0% door de vooruitgang dat jaar. 46.7% van de wedstrijdresultaten van 2010 wordt verklaard door 42

53 de eerste CT van , 56.2% door de laatste en 42.7% door de vooruitgang. Bij de gymnasten van geboortejaar 2001 wordt 35.6% van de resultaten van 2010 verklaard door de eerste CT van , 62.1% door de laatste CT en 37.6% door de vooruitgang. Van de wedstrijdresultaten van 2011 wordt 29.5% verklaard door de eerste CT van , 66.6% door de laatste CT van en 19.5% door de vooruitgang van dat jaar. Bij de gymnasten geboren in 2002 wordt 64.8% van de wedstrijdresultaten van 2011 verklaard door de eerste CT van , 65.7% door de laatste en 24.7% door de vooruitgang. De resultaten van 2012 worden voor 63.6% verklaard door de eerste CT van en voor 53.1% door de laatste CT Multiple regressie Zie bijlage 6 43

54 3. Entreetest wedstrijd Tabel 14: Gemiddelden en standaarddeviaties van de tests op de entreetest, per geboortejaar Gem. SD Gem. SD Gem. SD Lengte Gewicht BMI Vetpercentage Zithoogte Beenlengte Tanner bekken-schouder SAR Spreidzit voorwaarts buigen CMJ KPU SUP SBJ Leg lifts Touwklimmen m sprint Touwspringen KTK evenwicht KTK springen balkje KTK plankjes KTK springen kussentjes MQKTK SOM9mot SOMtrainers

55 3.1. Correlatie Tabel 15: Correlaties tussen de scores op de entreetest en de wedstrijdscores per seizoen, per geboortejaar Antropometrie Lengte * Gewicht BMI ** Vetpercentage ** Zithoogte Beenlengte ** Tanner bekken-schouder Fysiek SAR * Spreidzit vw buigen * ** CMJ 0.56* * ** 0.34 KPU ** SUP ** * SBJ 0.49* Leg lifts Touwklimmen m sprint * Touwspringen Motoriek KTK evenwicht * 0.47* KTK springen balkje ** KTK plankjes * 0.64** KTK springen kussentjes * 0.54* *** 0.79*** MQKTK * * SOM9mot *** 0.63** Sporttechnisch SOMtrainers 0.49* * * 0.38 Trend tot significantie p<0.1 *Significantie p<0.05 **Significantie p<0.01 *** Significantie p<

56 Bij de gymnasten geboren in 2000 werden er bij de fysieke tests significante correlaties gevonden tussen SAR en wedstrijdresultaten in 2009 (p<0.1) en in 2010 (p<0.05). Spreidzit voorwaarts buigen correleert met de wedstrijdresultaten van 2009 (p<0.1), van 2010 (p<0.05) en van 2012 (p<0.01). CMJ en SBJ correleren significant met de wedstrijdresultaten van 2009 (p<0.01). Knee push-ups correleren met de wedstrijdresultaten vier jaar na de entreetest, namelijk in 2012 (p<0.01). Bij de motorische tests correleert het verplaatsen plankjes van de KTK met de wedstrijdresultaten van 2010 en 2012 (p<0.1), eveneens het motorisch quotiënt correleert met de resultaten uit 2010 (p<0.05) en 2012 (p<0.1). De somscore van de trainers correleert met de wedstrijdresultaten van 2009 (p<0.05) en van 2012 (p<0.1). Bij de gymnasten van geboortejaar 2001 correleert het gewicht met de wedstrijdresultaten van 2011 (p<0.1). BMI en vetpercentage correleren eveneens met wedstrijdresultaten van 2011 (p<0.01). Bij de fysieke tests correleert CMJ met de wedstrijdresultaten van 2010 (p<0.05). KPU, 20m sprint en touwspringen correleren eveneens met de wedstrijdresultaten van 2010 (p<0.1). Het aantal sit-ups correleert met de wedstrijdresultaten van 2012 (p<0.01). Van de KTK correleert het evenwicht met de resultaten van 2010 en 2011 (p<0.05), het springen over het balkje correleert met de resultaten van 2010 (p<0.01) en het springen over de kussentjes met zowel 2010 als 2011 (p<0.05). De somscore van de trainers correleert met de wedstrijdresultaten van 2010 (p<0.05). Bij de gymnasten van geboortejaar 2002 correleert bij de antropometrische metingen de lengte met de wedstrijdresultaten van 2012 (p<0.05) en beenlengte met de resultaten van 2011 (p<0.1) en van 2012 (p<0.01). Bij de fysieke tests correleert CMJ met de wedstrijdresultaten van 2011 (p<0.01), sit-ups met de resultaten van 2012 (p<0.05) en 20m sprint met de resultaten van 2011 (p<0.05). Van de motorische tests correleert het verplaatsen plankjes van de KTK met de resultaten van 2011 (p<0.05) en van 2012 (p<0.01). Het springen over de kussentjes correleert zowel met de resultaten van 2011 en 2012 (p<0.001) en het motorisch quotiënt correleert met de resultaten van 2012 (p<0.05). De som van de negen basismotoriektests correleert eveneens met de wedstrijdresultaten van 2011 (p<0.001) en van 2012 (p<0.01). De sporttechnische tests correleren met de resultaten van 2011 (p<0.05). 46

57 3.2. Regressie Tabel 16: Regressievergelijkingen van de significante correlaties, per geboortejaar. Adj. R² F p t Regressievergelijking 2000 (wedstrijd 09) SAR 16.6% Y= x Spreidzit vw 16.3% Y= x CMJ 27.3% 7.40* Y= 1.82x SBJ 19.7% 5.16* Y= 0.33x SOMtrainers 19.5% 5.13* Y= 1.65x (wedstrijd 10) SAR 60.6% 7.53* Y= x Spreidzit vw 58.9% 6.91* Y= x KTK plankjes 46.6% Y= 0.32x MQKTK 28.8% 6.68* Y= 0.59x (wedstrijd 12) Spreidzit vw 86.0% 22.63*** Y= x KPU 77.8% 12.29** Y= 1.48x KTK plankjes 62.3% Y= 1.52x MQKTK 32.3% 5.29* Y= 0.19x SOMtrainers 21.9% Y= 0.44x (wedstrijd 10) CMJ 17.8% 6.62* Y= 1.27x KPU 18.8% Y= 1.12x m sprint 8.9% Y= x touwspringen 7.0% Y= 0.13x KTK evenwicht 18.6% 6.94* Y= 0.58x KTK springen balkje 21.7% 8.21** Y= 0.58x KTK springen kussentjes 13.5% 5.07* Y= 0.70x SOMtrainers 11.6% 4.42* Y= 2.18x (wedstrijd 11) Gewicht 40.1% 3.07** Y= 0.15x BMI 62.1% 10.02** Y= 0.09x

58 Vet% 67.5% 13.39** Y= 0.34x 4.41 KTK evenwicht 47.4 % 4.64* Y= 0.49x KTK springen kussentjes 53.9% 6.56* Y= 0.36x (wedstrijd 12) SUP 54.7% Y= x (wedstrijd 11) Beenlengte 15.3% Y= 1.24x CMJ 44.1% 12.83** Y= 2.87x m sprint 32.5% 8.21* Y= x KTK plankjes 25.7% 6.19* Y= 0.99x KTK springen kussentjes 57.6% 21.39*** < Y= 1.04x SOM9mot 63.3% 26.88*** < Y= 1.00x 5.84 SOMtrainers 23.9% 5.40* Y= 2.73x (wedstrijd 12) Lengte 48.8% 5.31* Y= 0.23x Beenlengte 67.6% 14.34*** Y= 0.23x SUP 51.8% 6.24* Y= 0.28x KTK plankjes 63.8% 11.65** Y= 0.41x KTK springen kussentjes 78.9% 27.47*** < Y= 0.70x MQKTK 23.7% 6.58* Y= 0.61x SOM9mot 35.5% 10.90** Y= 0.74x Trend tot significantie p<0.1 *Significantie p<0.05 **Significantie p<0.01 ***Significatie p<

59 Wedstrijd 09, Y= x Wedstrijd 10, Y= x Wedstrijd 12, Y= x Grafiek 5: Regressievergelijkingen gymnasten 2000 spreidzit voorwaarts buigen wedstrijd 09/ 10/ , Y= 1.82x , Y= 1.27x , Y= 2.87x Grafiek 6: Regressievergelijkingen CMJ wedstrijd één jaar na entreetest, per geboortejaar , Y= 1.65x , Y= 2.18x , Y= 2.73x Grafiek 7: Regressievergelijkingen SOMtrainers wedstrijd één jaar na entreetest, per geboortejaar. 49

60 Bij de gymnasten van geboortejaar 2000 zien we dat 16.6% van de wedstrijdresultaten in 2009, één jaar na de entreetest, wordt verklaard door de score op de sit-and-reach, 16.3% door het spreidzit voorwaarts buigen, 27.3% door CMJ, 19.7% door SBJ en 19.5% door de somscore gegeven door de trainers. Bij dezelfde gymnasten worden de resultaten van 2010, twee jaar na de entreetest, voor 60.6% verklaard door de SAR, 58.9% door het spreidzit voorwaarts buigen, 46.6% door het verplaatsen plankjes van de KTK en 28.8% door het MQKTK. De wedstrijden van 2012, vier jaar na de entreetest, worden voor 86.0% verklaard door spreidzit voorwaarts buigen, 77.8% door KPU, 62.3% door het verplaatsen plankjes van de KTK, 32.3% door het MQ en 21.9% door de somscore van de trainers. Bij de gymnasten van 2001 wordt de wedstrijd één jaar later (2010) 17.8% verklaard door CMJ, 18.8% door KPU, 8.9% door de 20m sprint, 7.0% door het touwspringen, 18.6% door de evenwichtstest van de KTK, 21.7% door het springen over het balkje, 13.5% door het springen over kussentjes en 11.6% door de somscore van de trainers. De wedstrijden twee jaar later, in 2011, worden 40.1% verklaard door het gewicht, 62.1% door het BMI, 67.5% door het vetpercentage, 47.4% door de evenwichtstest van de KTK en 53.9% door het springen over kussentjes. De wedstrijden in 2012, drie jaar na de entreetest, worden enkel verklaard door de sit-ups, namelijk voor 54.7%. Bij de gymnasten van 2002 wordt de wedstrijd één jaar na de entreetest, in 2011, 15.3% verklaard door de beenlengte, 44.1% door de CMJ, 32.5% door de 20m sprint, 25.7% door het verplaatsen plankjes van de KTK, 57.6% door het springen over kussentjes, 63.3% door de som van negen basismotoriektests en 23.9% door de somscore van de trainers. De wedstrijd twee jaar na de entreetest, in 2012, wordt voor 48.8% verklaard door de lengte, 67.6% door de beenlengte, 51.8% door de sit-ups, 63.8% door het verplaatsen plankjes, 78.9% door het springen over kussentjes, 23.7% door het MQKTK en 35.5% door de som van negen basismotoriektests Multiple regressie Zie bijlage 7. 50

61 DISCUSSIE 1. Inleiding Het doel van deze studie was nagaan welke onderdelen van de entreetest (= talentidentificatie) en de leerlijn (= talentontwikkeling) de toekomstige wedstrijdresultaten kunnen voorspellen. Ook werd gekeken naar het verband tussen wedstrijdscores over de jaren heen. Dit werd longitudinaal onderzocht bij gymnasten van geboortejaar 2000, 2001 en 2002 over een tijdspanne van 4 jaar. 2. Wedstrijd wedstrijd Zowel bij de gymnasten van geboortejaar 2000, 2001 als 2002 is er telkens een significante positieve correlatie tussen de wedstrijd één jaar na de entreetest en de wedstrijd twee jaar erna. Wanneer ze goed presteren het eerste jaar, zullen ze het tweede jaar ook goed presteren. Op jonge leeftijd (9 10 jaar) blijven de goede gymnasten dus ook goed. Een jaar later is het niet meer zo dat twee wedstrijden met één jaar verschil correleren. Wanneer de gymnasten ouder zijn (11 12 jaar), ontstaan er dus op een jaar tijd wel verschillen. Een gymnaste die het ene jaar bij de mindere was, kan dus het volgend jaar bij de beteren behoren. Dit zou verklaard kunnen worden doordat de gymnasten anders evolueren op antropometrisch en fysiek vlak, alsook kan het aantal trainingsuren verschillend zijn per gymnast. Onder andere spiermassa is gemakkelijk beïnvloedbaar door training (Bouchard et al., 1997) en zal dus bij iedereen anders evolueren. Een andere verklaring kan zijn dat het voor de gymnasten plots een grote sprong is in moeilijkheid op de wedstrijden. Wanneer ze overgaan van de categorie benjamins (9 10 jaar) naar miniemen (11 12 jaar) moeten er moeilijkere elementen geturnd worden die meer techniek en coördinatie vergen. Voor de ene gymnast zijn die al gemakkelijker haalbaar dan voor de andere. Een gymnaste die bijvoorbeeld bij de benjamins wel de elementen met hoge moeilijkheid kon uitvoeren, kan het bij de miniemen moeilijker hebben om de elementen met hoge moeilijkheid vlot uit te voeren. Daarnaast werd er geen rekening gehouden met het aantal trainingsuren. In sommige clubs worden de trainingsuren bij de overstap van benjamin naar miniem misschien meer opgedreven dan in andere clubs en kan er zo plots een verschil ontstaan tussen de gymnasten, in vergelijking met het jaar voordien. 51

62 3. Leerlijn wedstrijd Als de leerlijnen vergeleken worden met de wedstrijden, voor de kinderen geboren in 2000, ziet men dat vooral de controletrainingen één jaar voor de wedstrijd correleren met de desbetreffende wedstrijd. De eerste en laatste controletraining en de vooruitgang van het jaar correleren dus best met de wedstrijden afgenomen in Hoe hoger een gymnaste scoort op de controletrainingen en hoe hoger de vooruitgangscore is (hoe meer ze verbetert van de eerste controle trainingen naar de laatste controletraining van hetzelfde jaar), hoe beter zij zal presteren op de wedstrijden het volgende jaar. Dit kan misschien verklaard worden doordat jonge gymnasten op de controletrainingen nog relatief simpele oefeningen moeten uitvoeren die erg goed overeenstemmen met de wedstrijden. Bij dit jaar geldt nu ook dat de controletrainingen afgenomen in correleren met de wedstrijdresultaten van 2010, dus twee jaar na de eerste controletraining. Dit kan misschien te wijten zijn aan het feit dat in de eerste twee jaren niet veel verandert aan de controletrainingen en dat in het tweede jaar praktisch dezelfde zaken worden gequoteerd op de wedstrijden als in het eerste jaar. Dit kan bevestigd worden door de gevonden correlaties tussen wedstrijden. De wedstrijden afgelegd in het eerste jaar correleerden met een significantieniveau < 0.01 met de wedstrijden van het daaropvolgende jaar. Deze twee wedstrijden meten dus ongeveer dezelfde zaken en gymnasten die goed scoorden op de eerste wedstrijd zullen ook goed scoren op de wedstrijd een jaar later. De twee controletrainingen van , maar niet de vooruitgang, correleren met de wedstrijden van 2010 maar niet met de wedstrijden twee of drie jaar later. Hetzelfde geldt voor de controletrainingen en de vooruitgang van Daar zijn de resultaten zelfs negatief. Voor kinderen geboren in 2001 en 2002 komt dezelfde trend terug. De controletrainingen en de vooruitgang correleren met de wedstrijd het eerste jaar na de entreetest maar niet met wedstrijden twee of drie jaar erna. Bij de oudere gymnasten is het dus zo dat de gymnasten die de beste waren op de controletrainingen niet noodzakelijk de beste wedstrijdresultaten zullen behalen en omgekeerd. Bij jongere gymnasten is dit wel het geval. Dit fenomeen kan te wijten zijn aan het feit dat oudere gymnasten moeilijkere elementen moeten uitvoeren op de verschillende toestellen en dat door het verhogen van de moeilijkheidsgraad de risico s verhogen (de kans op vallen, mislukken van elementen, ). Ook het aantal trainingsuren en de kwaliteit ervan kunnen de wedstrijdresultaten beïnvloeden. Meestal is het zo dat hoe ouder men wordt hoe meer trainingsuren de gymnasten hebben. Stressbestendigheid is ook een factor die hierop kan inspelen. Het verschil in het al dan niet beter aan kunnen van stress kan de wedstrijdresultaten mee bepalen. Ook het feit dat de 52

63 wedstrijden twee of drie jaar na de controletrainingen te veraf liggen om goed te kunnen voorspellen, kan het niet meer significant zijn van de correlaties verklaren. Dit kan bevestigd worden door het sliding populations approach van Régnier et al. (1993). Zij stelden dat het talent moet worden geïdentificeerd over een aantal korte termijn progressieve stadia. Zo worden storende variabelen als groei, maturatie en trainingseffect onder controle gehouden of zelfs uitgesloten. Verder onderzoek is bovendien nodig om te kijken of de resultaten op controletrainingen (eerste of laatste controletraining of vooruitgang van techniek) op termijn het meer bij het rechte eind hebben voor wat betreft de meest talentvolle gymnasten of de resultaten op de wedstrijden. Wanneer de regressievergelijkingen bekeken worden, kan gesteld worden dat vooral de wedstrijden één jaar na de afgenomen controletrainingen kunnen worden voorspeld door de eerste en de laatste controletraining en de vooruitgang. Soms kunnen zelfs wedstrijden twee jaar na de controletraining voorspeld worden. Dit is het geval bij kinderen geboren in 2000 waarbij de eerste en laatste controletraining en zelfs de vooruitgang de wedstrijdresultaten twee jaar na de desbetreffende controletrainingen kunnen voorspellen. Bij kinderen geboren in het jaar 2001 is dit enkel de eerste controletraining die de wedstrijdresultaten twee jaar later kunnen voorspellen en bij kinderen geboren in het jaar 2002, de eerste en laatste controletraining. Hoe beter de controletrainingen en de vooruitgang zijn, hoe beter de resultaten op de wedstrijden zullen zijn. Dit komt waarschijnlijk doordat de CT en de wedstrijdoefeningen goed op elkaar afgestemd zijn. Beiden zijn heel erg gericht op technisch perfecte uitvoeringen. Hoe beter de techniek van een gymnast, hoe beter de oefeningen worden uitgevoerd en hoe gemakkelijker nieuwe en moeilijkere elementen kunnen worden aangeleerd. Als bij de regressievergelijking wordt gekeken, kan duidelijk gezien worden aan de Adj. R² en de bijbehorende significantie dat de controletrainingen jaar per jaar beter worden aangepast aan wat de gymnasten op wedstrijd moeten kunnen. Ze voorspellen beter wat voorspeld moet worden. Zo kunnen de betere gymnasten reeds beter onderscheiden worden van de minder goede op de leerlijnen zelf. Zo voorspelden controletraining één en controletraining drie, respectievelijk 33.3% en 46.3% van de wedstrijden één jaar later in het jaar Voor het jaar voorspelden controletraining één 35.6% en controletraining vier 62.1% van de wedstrijden een jaar later. Als laatste voorspelde controletraining één 64.8% en controletraining vijf 65.7% van de wedstrijden een jaar later in het jaar In deze gegevens kan men een stijgende lijn zien in percentages, wat dus de verbetering van de leerlijnen ten opzichte van de wedstrijden verklaart. Ook kan dit 53

64 verklaard worden doordat oudere gymnasten een stabielere uitvoering kunnen neerzetten waardoor er minder variatie is. Dat de percentages van de laatste leerlijnen steeds hoger liggen dan de percentages van de eerste kan liggen aan het feit dat de laatste controletrainingen dichter bij de wedstrijden van het volgende jaar liggen en dus op kortere termijn kunnen voorspellen. 4. Entreetest wedstrijd De entreetest werd onderverdeeld in verschillende onderdelen, namelijk een antropometrisch, fysiek, motorisch en sporttechnisch gedeelte. Bij de gymnasten van geboortejaar 2002 is er een positieve correlatie gevonden tussen de beenlengte, gemeten op de entreetest, en de wedstrijdresultaten één en twee jaar later. Bij de overige gymnasten komt dit verband echter niet terug. Bij geen enkele andere antropometrische meting werd een terugkerend verband gevonden. Dit is logisch aangezien gymnasten een homogene groep zijn. Hoewel elitegymnasten absoluut gezien een kleiner gestalte, lagere zithoogte, beenlengte en BMI hebben en minder wegen dan niet-elitegymnasten (Vandorpe et al., 2011) waren die verschillen niet significant. Aangezien in dit onderzoek enkel met de elitegymnasten, en dus een zeer homogene groep op vlak van antropometrie, werd gewerkt, is het normaal dat er op basis hiervan geen voorspellingen kunnen gedaan worden. Vandorpe et al. (2011) vonden op fysiek vlak reeds verschillen tussen elite- en nietelitegymnasten. Elitegymnasten beschikken namelijk over een hogere explosieve beenkracht dan hun niet-elite leeftijdsgenoten. Ook vertonen ze een betere flexibiliteit, buik-, arm- en beenkracht, snelheid en uithouding dan de subelite. Ondanks deze resultaten vonden ze dat er op basis hiervan geen voorspellingen kunnen gedaan worden van wedstrijdresultaten twee jaar later. Dit kan te wijten zijn aan groei, maturiteit en training. Fysiek leek dus meer de goede prestatie bij het testen zelf te voorspellen, eerder dan het voorspellen van toekomstig succes (Williams & Reilly, 2000; Philippaerts, Coutts & Vaeyens, 2008; Wolstencroft, 2002; Vaeyens et al., 2008). In dit onderzoek werd er bij het onderdeel fysieke tests steeds een positieve correlatie gevonden tussen de CMJ, gemeten op de entreetest, en de wedstrijdresultaten één jaar na deze test. Hoe beter een gymnaste dus scoort op de CMJ, hoe beter zij het volgende jaar zal presteren op de wedstrijden. Een hoge explosieve beenkracht is dus een prestatiebepalende factor en kan wedstrijdresultaten één jaar later voorspellen. De reden dat explosiviteit zo prestatiebepalend is, is omdat dit voor het grootste deel genetisch bepaald is, eerder dan dat explosiviteit trainbaar is (Peeters et al., 2005, Beunen et al., 2003). 54

65 Bij de gymnasten geboren in 2000 werd een significant negatief verband gevonden tussen de flexibiliteit, gemeten door de SAR en spreidzit voorwaarts buigen, en de wedstrijdresultaten één en twee jaar later. Voor deze laatste test werd hetzelfde verband gevonden met de wedstrijden vier jaar later. Dit betekent dat hoe beter de gymnasten scoren op deze tests, hoe slechter ze zullen scoren op de wedstrijden. Dit komt doordat de oefeningen op wedstrijd vooral gericht zijn explosiviteit en dynamisme en minder op lenigheid. Ook is de lenigheid omgekeerd evenredig met de explosiviteit, namelijk hoe leniger een gymnaste is, hoe minder explosief ze zal zijn en vice versa. Dus aangezien explosiviteit belangrijker is om goed te scoren, zullen gymnasten met een goede lenigheid niet per se hoge scores behalen. Hoewel de testen knee push-ups en het touwspringen beduidend hoger lagen bij elitegymnasten dan hun subelite collega s, werden ze in deze thesis niet teruggevonden als goede voorspellers van wedstrijdresultaten. De significante correlaties die wel werden gevonden berusten ook eerder op toeval. Voor de overige fysieke tests werd geen terugkerend verband gevonden met de wedstrijdresultaten. Dit kan te wijten zijn aan het feit dat de algemene fysieke karakteristieken niet gevoelig genoeg zijn om onderscheid te maken op het hoogste niveau (Philippaerts et al., 2008). Dit is niet enkel bij gymnastiek, maar ook bij andere sporten het geval. Gezien de mogelijke impact van opleiding, groei en maturatie is het voorspellen van wedstrijden op basis van deze fysieke variabelen erg moeilijk (Malina et al., 2004; Pearson et al., 2006). Ook al is de steekproef van deze studie klein, het onvermogen om significante correlaties tussen verschillende resultaten te vinden kan afhangen van de homogeniteit van de groep en het soortgelijke trainingsprogramma die de gymnasten volgen. Uit onderzoek van Vandorpe et al. (2011) bleek dat coördinatie een discriminerende factor is tussen elite- en subelitegymnasten. Bovendien toonden ze reeds aan dat het MQKTK de wedstrijdresultaten twee jaar na de entreetest kan voorspellen. Bij de gymnasten van geboortejaar 2002 werd eveneens een significante positieve correlatie gevonden tussen het MQKTK en de wedstrijdresultaten twee jaar later. Dus hoe hoger het motorisch quotiënt is van een gymnaste bij de entreetest, hoe beter zij zal presteren op de wedstrijden twee jaar later. Dit bevestigt wat Vandorpe et al. (2011) reeds vonden over het motorisch quotiënt. Dit positief verband werd nu ook gevonden voor wedstrijdresultaten vier jaar later. Dus hoe hoger het motorisch quotiënt van een gymnaste is bij de entreetest, hoe beter ze zal presteren op de wedstrijden vier jaar na deze test. Er werd namelijk gevonden dat 32% van de variantie in wedstrijdresultaten vier jaar later wordt verklaard door het MQKTK. Het feit dat de KTK testen zo goed de wedstrijden kunnen voorspellen is omdat de KTK de coördinatie meet. 55

66 Coördinatie zegt iets over hoe goed iemand beweegt, hoe goed het leervermogen is en het leggen van connecties tussen hersenen en spieren. Een goede coördinatie is een belangrijke voorwaarde voor het leren van nieuwe elementen en technieken. Hoe beter de coördinatie, hoe beter de techniek, hoe gemakkelijker nieuwe elementen worden aangeleerd en hoe beter de score op wedstrijd. De testen van de KTK zijn gevoelig genoeg om een indicatie te geven over de potentie om de ontwikkeling, eerder dan de huidige prestaties, te bepalen. Ook het onderdeel verplaatsen plankjes van de KTK vertoont een significant positief verband met de wedstrijdresultaten vier jaar later. Doordat het verplaatsen plankjes zo n goede voorspeller is van de coördinatie, kan deze test de hele KTK vervangen wanneer er minder tijd is om metingen af te nemen of wanneer er een groot aantal kinderen moet getest worden. Deze test bevestigt, naast de gevonden resultaten door Vandorpe et al. (2011) en de resultaten gevonden in deze masterproef, nog eens dat het motorisch quotiënt een zeer belangrijke en prestatiebepalende parameter is. De bevinding dat geen van de drie andere testen bijdragen tot relevante resultaten, kan liggen aan het feit dat deze testen meer taakvereisten nodig hebben. Zijwaarts verschuiven van plankjes meet in de eerste plaats de coördinatie terwijl zijwaarts springen en opwaarts hoppen ook kracht en snelheid vereisen. Sinds gymnastiek ook gepaard gaat met heel wat reactiviteit en explosiviteit, en deze dus zo goed mogelijk getraind worden, en daar de groep gymnasten redelijk homogeen is, is het moeilijk om op basis van deze testen de wedstrijdresultaten te voorspellen. Bovendien wordt het plafondeffect op het achteruit lopen op de balkjes snel bereikt en toont deze test maar weer eens de homogeniteit van de groep aan. De criteria die noodzakelijk zijn voor een effectieve talentidentificatietestbatterij werden beschreven (Regnier et al., Kearney, 1999) als zeer voorspellende, stabiele variabelen (alleen minimaal beïnvloed door training, groei en maturiteit), die relevant zijn voor de prestaties, die bovendien heel toepasbaar zijn en voldoende valide, betrouwbaar en objectief. De testen van de KTK (vooral het verplaatsen plankjes) zijn stabiel daar ze iedere controletraining dezelfde significante resultaten aangeven. Er kan gezegd worden hoe beter het MQKTK van de gymnasten is, hoe beter ze zullen presteren op wedstrijden tot vier jaar later. Ze zijn bij deze ook heel voorspelbaar. Het MQKTK kan de wedstrijdresultaten voorspellen tot vier jaar na de controletraining. Daar er een onderscheid kan gemaakt worden tussen elite- en nietelitegymnasten (Vandorpe et al. (2011) en tussen de sporters en niet-sporters (Aelbrecht en Crevals, 2010) kan de KTK test ook als relevant beschouwd worden. De testen kunnen afgenomen worden in allerlei soorten populaties en bij allerlei doelgroepen. Dit maakt deze test heel toepasbaar. 56

67 In vorig onderzoek van Vandorpe et al. (2011) werd reeds een verschil gevonden in trainersoordeel tussen de elite- en subelitegymnasten, maar er konden op basis hiervan geen voorspellingen gedaan worden op twee jaar. In dit onderzoek werd gevonden dat op sporttechnisch vlak de score, gegeven door de trainers, wel positief correleert met de wedstrijdresultaten één jaar na de entreetest. De gymnasten die op de entreetest reeds een hoge score kregen van de trainers op de vier toestellen, zullen ook het volgende jaar op de wedstrijden goed presteren. Dit zou kunnen betekenen dat de gymnasten op die leeftijd allemaal ongeveer evenveel verbeteren op één jaar tijd. Er werd gevonden dat tussen 11% en 24% van de variantie in wedstrijdresultaten verklaard wordt door de technische score van de trainers op de entreetest een jaar voor de desbetreffende wedstrijd. Naast het MQKTK werd ook gevonden dat de volgende elementen van de entreetest de wedstrijdresultaten vier jaar later kunnen voorspellen: spreidzit voorwaarts buigen, KPU, KTK plankjes en de somscore van de trainers. In het jaar 2012, vier jaar na de entreetest 2008, voorspelde de spreidzit voorwaarts 86.0% van de variantie, de KPU 77.8%, het verplaatsen plankjes van de KTK test 32.3%, en het trainersoordeel 21.9%. De spreidzit voorwaarts voorspelt het meest de variantie maar wanneer gekeken wordt naar de resultaten kan men vaststellen dat deze allemaal negatief zijn. Ook werd in de testjaren na 2008 de spreidzit voorwaarts niet meer afgenomen bij de entreetest. De KPU voorspellen ook een groot deel van de variantie. Dit omdat rompstabiliteit en de explosieve kracht heel erg belangrijk is bij gymnastiek (Lindner et al., 1992; Bencke et al., 2002). Het verplaatsen plankjes uit de KTK test is ook een belangrijk gegeven binnen het voorspellen van wedstrijdresultaten vier jaar na de entreetest. Zoals gevonden bij Vandorpe et al. (2011) komt de coördinatie opnieuw als één van de belangrijke voorspellers van de wedstrijdresultaten naar voor. Zoals hierboven reeds vermeld werd, zegt coördinatie iets over hoe goed iemand beweegt, hoe goed het leervermogen is en het leggen van connecties tussen hersenen en spieren. Een goede coördinatie is een belangrijke voorwaarde voor het leren van nieuwe elementen en technieken. Hoe beter de coördinatie, hoe beter de techniek, hoe gemakkelijker nieuwe elementen worden aangeleerd en hoe beter de score op wedstrijd. Als laatste kwam het trainersoordeel met een significante correlatie en regressie uit deze studie. Hoe hoger de score is die de trainers de gymnasten geven op de entreetest, hoe beter de wedstrijdresultaten zullen zijn. De testen die de gymnasten moeten afleggen waarbij ze een trainersoordeel krijgen sluiten best van al aan op wat de gymnasten moeten doen op wedstrijden. Vandaar dat ook deze variabele een goede voorspeller is van de variantie. 57

68 Om zeker te zijn dat deze correlaties niet berusten op toeval is verder longitudinaal onderzoek nodig. Deze waarden konden nu enkel berekend worden met de gymnasten die geboren zijn in het jaar 2000, aangezien het bij de jongere gymnasten op dit moment nog geen vier jaar geleden is dat ze aan de entreetest hebben deelgenomen. De uitbreiding van de voorspellingen naar vier jaar bleek moeilijker te zijn dan de voorspellingen op twee jaar. Dit is logisch. Voorspellen op korte termijn is gemakkelijker en correcter daar de correctheid van de voorspelling omgekeerd evenredig is met de lengte van je voorspelling (Bartmus et al., 1987). 5. Beperkingen van deze studie en verder onderzoek Bij het berekenen van de verbanden tussen de scores op de entreetest en de wedstrijdresultaten, en tussen de leerlijnscores en de wedstrijdresultaten, is geen rekening gehouden met het aantal trainingsuren van de gymnasten. Het kan zijn dat gymnasten die op de entreetest reeds beter scoorden vanaf dan meer uren per week zullen trainen en dus als gevolg ook beter zullen presteren op de wedstrijden. In hoeverre het aantal trainingsuren een rol speelt in deze verbanden, staat dus nog open voor verder onderzoek. Doordat niet elke gymnaste aan elke controletraining en elke wedstrijd heeft deelgenomen, waren er voor sommige correlaties weinig proefpersonen, slechts een tiental. Daardoor werden er bij een bepaald jaar significante correlaties gevonden die bij een ander jaar dan niet werden teruggevonden. Om er zeker van te zijn dat de bekomen resultaten niet berusten op toeval, is het nodig om de gymnasten verder longitudinaal op te volgen. Een groter aantal gymnasten zouden dus in deze longitudinale opvolging moeten opgenomen worden. Dit in hoeverre het mogelijk is om nog meer gymnasten te testen. Traditioneel zijn er niet veel gymnasten op het hoogste niveau dus is het moeilijk om grote groepen te testen. Ook zullen de jongere gymnasten, vanaf geboortejaar 2003, op dezelfde wijze longitudinaal moeten worden opgevolgd, om zo ook bij hen dezelfde correlaties te kunnen berekenen. De oefeningen die moeten worden gedaan op de controletrainingen worden elk jaar aangepast, om zo de leerlijn volledig op punt te kunnen stellen. Maar daardoor is het niet mogelijk om leerlijnscores onderling, over de jaren heen, met elkaar te vergelijken. Om dit wel te kunnen doen moeten de controletrainingen volledig op punt gebracht worden en elk jaar hetzelfde blijven. Om te kijken welke eigenschappen de gymnasten hebben die nu goed scoren op de wedstrijden, is het nodig om alle gymnasten na bijvoorbeeld twee en vier jaar nog eens de testen van de entreetest te laten doen of gebruik te maken van een aangepaste testbatterij, 58

69 zoals bij de sliding populations approach (Régnier, 1993). Zo kan men zien welke factoren op latere leeftijd belangrijk zijn om goed te presteren. 6. Conclusie Uit de resultaten blijkt dat er een significante correlatie is tussen de wedstrijdresultaten één jaar na de entreetest, en deze twee jaar erna. Dit verband werd teruggevonden zowel bij de gymnasten van geboortejaar 2000, 2001 als Dit als antwoord op de eerste onderzoeksvraag. Voor de tweede onderzoeksvraag kunnen we besluiten dat er steeds een positieve correlatie is tussen de leerlijnscores, zowel van de eerste CT, de laatste CT als de vooruitgangscore, en de wedstrijdresultaten dat eerste jaar. Dit betekent dat hoe beter de gymnasten scoren op de leerlijn en hoe meer ze vooruitgaan op één jaar, hoe beter hun score zal zijn op de wedstrijden. Verdere voorspellingen over langere tijd bleken op dit moment te moeilijk. Op vlak van de entreetesten werd een belangrijk longitudinaal verband gevonden, namelijk dat het MQKTK, en het onderdeel verplaatsen plankjes, de wedstrijdresultaten vier jaar later kan voorspellen. De MQKTK kan de variantie voorspellen met 32.3% voor vier jaar later en dit op een significantieniveau van <0.05. Het onderdeel verplaatsen plankjes van de KTK test kan met een trend tot significantie 62.3% van de variantie voorspellen. Dit betekent dat hoe hoger het motorisch quotiënt en de resultaten op het verplaatsen plankjes op het moment van de entreetest is, hoe beter de gymnaste zal presteren op de wedstrijden. Dit bevestigt dat de KTK een goede testbatterij is, namelijk dat ze relevant is voor de prestatie, relatief stabiel over de tijd en in staat is om voorspellingen over toekomstige prestaties te maken (Régnier et al., 1993; Kearney, 1999). Coördinatie blijkt dus nog steeds de belangrijkste voorspeller te zijn van wedstrijdresultaten. Niet enkel na twee jaar, maar ook na vier jaar kan men op basis van de coördinatie de toekomstige wedstrijdresultaten voorspellen. Coördinatie kan de goede prestatie bij het testen zelf voorspellen maar kan zeker en vast ook de toekomstige successen van gymnasten bepalen. 59

70 REFERENTIELIJST 1. Abbott, A., Collins, D. (2004). Eliminating the dichotomy between theory and practice in talent identification and development: considering the role of psychology. J Sports Sci, 22(5), Aelbrecht L., Crevals C. (2010). Talentidentificatie in de Artistieke Gymnastiek Dames: Profielbepaling van beloftevolle gymnasten 3. Ahnert, J., Schneider, W., Bös, K. (2009). Developmental changes and individual stability of motor abilities from the preschool period to young adulthood. In: Schneider W, Bullock M, eds. Human development from early childhood to early adulthood: Evidence from the Munich Longitudinal Study on the Genesis of Individual Competencies (LOGIC). Mahwah, NJ: Erlbaum, Bartmus, U., Neumann, E., de Marées, H. (1987). The talent problem in sports. International Journal of Sports Medicine, 8, Baxter-Jones, A.D.G., Maffulli N. (2002). Intensive training in elite young female athletes. Sport Med, 36, Bencke J., Damsgaard R. et al. (2002). Anaerobic power and muscle strength characteristics of 11 years old elite and non-elite boys and girls from gymnastics, team handball, tennis and swimming. Scandinavian journal of medicine and science in sports, 12 (3), Beunen, GP., Malina, RM., Van t Hof, MA., Simons, J., Ostyn, M., Renson, R., Van Gerven, D. (1988). Adolescent growth and motor performance: a longitudinal study of Belgian boys. Champaign (Ill): Human Kinetics Books 8. Beunen G., Thomis M. et al. (2003). Genetics of strength and power characteristics in children and adolescents. Pediatric exercise science, 15 (2), Bompa, T.O. (1985). Talent identification. Sport Sci Period Res Tech Sport, 1, Bompa, T.O. (1999). Periodization: theory and methodology of training. Champaign, IL: Human Kinetics 11. Borms J. (1996). Early identification of athletic talent. Keynote Address to the International Pre-Olympic Scientific Congress, Dallas, TX, USA 12. Bouchard C., Malina R.M. et al. (1997). Genetics of fitness and physical performance (Chapter 17, pp ). Champaign, IL: Human Kinetics 60

71 13. Carter J.E.L. (1985). Morphological factors limiting human performance. Limits of Human Performance. pp American Academy of Physical Education Papers No. 18. Champaign, IL: Human Kinetics 14. Claessens, Al., Lefevre, J. et al. (1998). Morphological and performance characteristics as drop-out indicators in female gymnasts. International Journal of Sports Medicine, 38 ( 4), Claessens, Al., Lefevre, J. et al. (1999). The contribution of anthropometric characteristics to performance scores in elite female gymnasts. Journal of sports medicine and physical fitness, 39 ( 4), Claessens Al., Lefevre J. et al. (2006). Maturity-associated variation in the body size and proportions of elite female gymnasts years of age. European journal of pediatrics, 165 (3), Côté, J. (1999). The influence of the family in the development of talent in sports. The Sport Psychologist, 13, Davids, K., Baker, J. (2007). Genes, environment and sport performance: why the nature-nurture dualism is no longer relevant. Sport Med, 37 (11), Decock, J., Verlent, D. (2004). Talentidentificatie in gymnastiek. Gymtec, 1, Ericsson, K.A., Krampe, R.T., Tesch-Römer, C. (1993). The role of deliberate practice in the acquisition of expert performance. Psychological review, 100, Gagné (2004). Transforming gifts into talents: the DMGT as a developmental theory. High ability studies, 15, GymFed (2011): Algemene informatie 23. GymFed (2011): Basisclub wedstrijdclub 24. GymFed (2011): Regiocentra 25. GymFed (2011): Technisch reglement AGD GymFed (2011): Topsportstructuur 27. GymFed (2012): De toestellen 28. Gymnastics Canada Gymnastique (2008) 29. Halme, T., Parkkisenniemi, S. et al. (2009). Relationships between standing broad jump, shuttle run and Body Mass Index in children aged three to eight. The Journal of Sports Medicine and Physical Fitness. 49 ( 4), Howe, M.J.A., Davidson, J.W., Sloboda, J.A. (1998). Innate talents: Reality of myth? Behavioral and Brain Sciences, 21,

72 Kearney, J.T. (1999). Sport performance enhancement: Design and analyses of research. Letter to the editor in chief. Med Sci Sports Exerc, 31, Kiphard, E. J. & Schilling, F. (1974). Körperkoordinationstest für Kinder. Weinheim: Beltz Test GmbH 35. Lefevre, J. (2001). Evaluatie van fysieke fitheid in Vlaanderen. Speciale uitgave - Vlaams Tijdschrift voor Sportgeneeskunde & -Wetenschappen 36. Leppik, R., Jürimäe, T., Jürimäe, J. (2006). Tracking of anthropometric parameters and bioelectrical impedance in pubertal boys and girls. Coll Antropol, 30(4), Lindner K.J., Caine D.J. et al. (1992). Physical and performance differences between female gymnasts competing at high and low-levels. Journal of human movement studies, 23 (1), Maia, JAR., Lefevre, J., Claessens, AL., Renson, R., Vanreusel, B., Beunen, G. (2001). Tracking of physical fitness during adolescence: a panel study in boys. Med Sci Sports Exerc, 33(5), Malina, RM. (1996). Tracking of physical activity and physical fitness across the lifespan. Res Q Exerc Sport, 67, Malina, RM., Bouchard, C., Bar-Or, O. (2004). Second Edition: Growth, Maturation and Physical Activity. Champaign, IL: Human Kinetics 41. Malina, R.M., Claessens, Al. et al. (2006). Maturity Offset in Gymnasts: Application of a Prediction Equation. Medicine and science in sports and exercise, 38 (7), Mohamed, H., Vaeyens, R., Matthys, S., Multael, M., Lefevre, J., Lenoir, M., & Philippaerts, R. (2009). Anthropometric and performance measures for development of a talent detection and identification model in youth handball. Journal of Sport Science, 27 (3), Pearson, DT., Naughton, GA., Torode, M. (2006). Predictability of psychological testing and the role of maturation in talent identification for adolescent team sports. J Sci Med Sport, 9(4), Peeters M.W., Thomas M. (2005). Genetic and environmental causes of tracking in explosive strength during adolescence. Behavior genetics, 35 (5), Philippaerts, RM., Coutts, A., Vaeyens, R. (2008). Psychological perspectives on the identification and development of talented performers in sport. In: Fisher R, Bailey R, 62

73 eds. Talent identification and development-the search of sporting excellence. Berlin: ICSSPE, Phillips, E., Davids, K., Renshaw, I., Portus, M. (2010). Expert performance in sport and the dynamics of talent development. Sports Med 2010, 40(4), Pienaar, A.E., Spamer, E.J. (1998). A longitudinal study of talented young rugby players as regards their rugby skills, physical and motor abilities and anthropometric data. Journal of Human Movement Studies, 34, Ponnet, P., Beunen, G., Claessens, AL., Lefevre, J., Maes, H. (1993). Stability of ahtletic performance in untrained boys age 12 to 15 years. In: Claessens AL, Lefevre J, Vanden Eynde B, eds. World-wide variation in physical fitness. Leuven: KULeuven, Prescott, J. (1999). Identification and development of talent in young female gymnasts [dissertation]. Loughborough: Loughborough University 50. Régnier, G., Salmela, JH. (1987). Predictors of success in Canadian male gymnasts. In: Petiot B, Salmela JH, Hoshizaki TB, eds. World identification systems for gymnastic talent. Montreal: Sport Psyche editions, Régnier G., Salmela, J. et al. (1993). Talent detection and development in sport. Handbook of research on sport psychology. New York: Macmillan, Richards, J. (2005). Talent identification in Elite Gymnast: Why Body Size is so Important. [On line] Available: content&id=187&itemid= Sherar, L.B., Baxter-Jones, A.D.G., Faulkner, R.A., Russell, K.W. (2007). Do physical maturity and birth date predict talent in male youth ice hockey players? Journal of Sports Sciences, 25 (8), Siatras T., Skaperda M. et al. (2009). Anthropometric Characteristics and Delayed Growth in Young Artistic Gymnasts. Medical problems of performing artists, 24 (2), Simonton, DK. (1999). Talent and its development: an emergenic and epigenetic model. Psychol Rev, 106(3), Smith, A.L. (2003). Peer relationships in physical activity contexts: A road less travelled in youth sport and exercise psychology research. Psychology of sport and Exercise, 4,

74 57. Taeymans, J., Clarys, P., Abidi, H., Hebbelinck, M., Duquet, W. (2009). Developmental changes and predictability of static strength in individuals of different maturity: A 30-year longitudinal study. J Sports Sci, 27(8), Vaeyens, R., Lenoir, M., Williams, A.M., Mazyn, L., Philippaerts, R.M. (2007). The effect of task constraints on visual search behavior and decision-making skill in youth soccer players. Journal of Sport & Exercise Psychology, 29, Vaeyens, R., Lenoir, M., Williams, A.M., Philippaerts, R.M. (2008). Talent identification and development programmes in sport: current models and future direction. Sports Med, 38 (9), Vandorpe, B. (2011). The contribution of motor coordination to sports participation in school-aged children and to talent identification in young female gymnasts [dissertation]. Ghent: Ghent University 61. Vandorpe, B. et al. (2011). Factors discriminating gymnasts by competitive level. Int J Sports Med, 32, Vandorpe, B. et al. (2011). The value of a non-sport-specific motor test battery in predicting performance in young female gymnasts. J Sports Sci, 30 (5), Williams, A.M., Reillly, T. (2000). Talent identification and development in soccer. Journal of sports Science, 18, Wolstencroft, E. (2002). Talent identification and development: An Academic Review. Edinburgh: Sport Scotland 64

75 BIJLAGE 1. Scoreformulier entreetest 65

76 2. Scoreformulier basismotoriektests 66

77 3. Beschrijving meetinstrumenten Antropometrie De gestalte van de proefpersonen wordt gemeten aan de hand van de Harpenden Portable Stadiometer op 0,1 cm nauwkeurig (Holtain, UK). Hierbij moeten de hielen samen zijn, het zitvlak en de schouderbladen tegen de wand van het toestel rusten en moet het hoofd rechtop gehouden worden. De zithoogte wordt gemeten met behulp van de Harpenden Sitting Height Table (Holtain, UK), waarbij de proefpersonen met een rechte rug en niet-gesteunde benen op de meettafel moeten zitten. Het lichaamsgewicht (0,1 kg) en vetpercentage (0,1 %) worden berekend door de TANITA weegschaal (TANITA, Type BC-420SMA, Weda B.V., Naarden, Holland), een elektrische impedantie weegschaal. Aan de hand van de lichaamslengte en het lichaamsgewicht wordt het BMI berekend door het lichaamsgewicht te delen door de lichaamslengte in het kwadraat. De beenlengte wordt berekend door de lichaamslengte te verminderen met de zithoogte. Tanner bekken-schouder (Tanner Bkk-Sch) meet het verschil tussen de schouder- en bekkenbreedte van een individu. Dit gebeurt aan de hand van een schuifcaliper. Om de uiteindelijke waarde te bekomen wordt volgende formule toegepast: Schouderbreedte (cm) x 3 Bekkenbreedte (cm) (Van Den Bosch & De Cocq, 2006). Fysiek De Sit-And-Reach (SAR) wordt uitgevoerd om de lenigheid van de hamstrings en onderrug te testen. Bij deze test krijgt de proefpersoon twee pogingen om vanuit zit met gestrekte benen een liniaal zo ver mogelijk voorwaarts te duwen. Daarnaast is er de spreidzit van 90 waarbij de gymnast zo ver mogelijk voorwaarts probeert te reiken. Deze oefening dient tweemaal uitgevoerd te worden waarbij de gymnaste twee seconden blijft liggen zonder schokken. Deze test werd enkel afgenomen tijdens de entreetest van De kracht, waaronder de explosieve kracht, wordt nagegaan aan de hand van de staande vertesprong (SBJ). Hierbij start de proefpersoon in stand achter een lijn en tracht zij zo ver mogelijk te springen. Er wordt gemeten vanaf de startlijn tot aan de hiel van de proefpersoon het dichtst bij de lijn op het einde van de sprong. De proefpersonen krijgen twee pogingen, waarvan de beste telde. Deze test werd enkel afgenomen tijdens de entreetest van De krachtcomponent concentrisch-excentrische kracht wordt gemeten met behulp van het elektrische apparaat Optojump (Microgate, Italië), dat de vluchthoogte van een sprong meet. De proefpersonen voeden drie Counter Movement Jumps (CMJ) uit door met beide voeten 67

78 tussen de Optojump te vertrekken en drie keer maximaal omhoog te springen met de handen in de zij en de benen gestrekt na de afstoot. Enkel de beste poging wordt meegeteld. De laatste krachtcomponent die gemeten wordt was de krachtuithouding, die enerzijds door Sit-Ups (SU) en anderzijds door Knee Push-Ups (KPU) wordt nagegaan. Voor het afnemen van de SU vertrekt de proefpersoon in lig met de handen gericht naar de knieën. De benen zijn gebogen en de voeten staan plat op de mat. Op het signaal van de testleider tracht zij zo dikwijls mogelijk de hand te raken van de testleider, die ter hoogte van de knieën van de uitvoerder geplaatst wordt, gedurende 30 seconden. Voor het uitvoeren van de KPU steunt de proefpersoon op handen en knieën. Op het signaal van de testleider tracht zij zo dikwijls mogelijk de grond te raken met de neus en de armen terug te strekken gedurende 30 seconden. Een volgende test is de 20 meter sprint, waarbij de tijden genoteerd worden om de 5 meter (op 5, 10, 15 en 20 meter). Er wordt gestart op een startpositie 30 centimeter voor de startlijn en op het signaal van de testleider. De testleider maakt de gymnast duidelijk dat ze voluit moet lopen tot voorbij het laatste poortje. Elke gymnaste krijgt twee pogingen waarvan de beste tijd telt. De meting gebeurt tot op 0,001 van een seconde nauwkeurig. De gymnasten testen hun uithouding aan de hand van de test touwspringen. De proefpersonen proberen zoveel mogelijk te springen gedurende zestig seconden. Er worden twee pogingen uitgevoerd, waarvan enkel de beste meetelt. De gymnasten krijgen nog twee bijkomende testen, die vanaf 2009 werden afgenomen, om de krachtuithouding te meten. De proefpersoon tracht tien leg lifts in een zo kort mogelijke tijd uit te voeren. Een leg lift telt pas als de voeten het sportraam tussen de handen raken. Voor het touwklimmen start de proefpersoon vanuit zit op een blok. Vanaf deze blok dient de proefpersoon zo snel mogelijk drie meter omhoog te klimmen zonder de benen te gebruiken. De tijd wordt pas stop gezet als de proefpersoon het lintje op drie meter met één hand raakt. Motoriek Voor het meten van de motorische vaardigheden wordt er een beroep gedaan op de KTK testbatterij (Kiphard & Schilling, 1974). Een eerste proef, rugwaarts balanceren, bestaat uit drie evenwichtsbalken (respectievelijk 6 cm, 4,5 cm en 3 cm) waarop de proefpersonen met beide voeten moeten vertrekken om vervolgens zoveel mogelijk passen, met een maximum van acht, rugwaarts te zetten zonder van de balk te vallen. Op elke balk voeren de proefpersonen drie pogingen uit, die allen opgeteld worden om een totaalscore te bekomen. De tweede test bestaat uit het zijwaarts verplaatsen van plankjes (25cm op 25cm en 4cm hoog). Hierbij start de proefpersoon met één plankje in de handen en staat zij met beide 68

79 voeten op het andere plankje. Vanaf het startsignaal tracht de proefpersoon zoveel mogelijk verplaatsingen te doen gedurende 20 seconden. Per verplaatsing worden twee punten gerekend, één punt als de proefpersoon het plankje zijdelings plaatst en één punt als de proefpersoon op het plankje gaat staan. Er worden twee pogingen uitgevoerd, die opgeteld worden om tot een totaalscore te komen. Bij het zijwaarts springen over een balkje (60cm x 3cm x 3cm) trachten de proefpersonen, met beide voeten samen, zoveel mogelijk keer zijwaarts te springen gedurende 15 seconden. De proefpersonen krijgen twee pogingen, waarvan de som wordt genomen als totaalscore. Voor het hinken over kussens moeten de proefpersonen over een steeds hoger wordende stapel kussens hinken, afwisselend met het linker- en rechterbeen. De proefpersoon is verplicht om tweemaal te hinken voor de hindernis alvorens met dat been over de hindernis te springen en na de hindernis nog tweemaal op datzelfde been verder te hinken om aan te tonen dat er evenwichtig geland kan worden. Op elke hoogte heeft de proefpersoon drie pogingen. Wanneer de proefpersoon er tijdens de eerste poging in slaagt op de correcte manier over de hindernis te springen, krijgt zij drie punten. Gebeurt dit pas in de tweede poging dan krijgt zij twee punten en gebeurt dit pas bij de laatste poging dan krijgt zij slechts één punt. Wanneer de proefpersoon er met één been niet meer over kan, mag zij toch nog verder springen met het andere been. Na een gelukte poging wordt de hindernis steeds met één kussen van vijf centimeter dikte verhoogd. De negen basismotoriektesten, behalve spreidsprongen en kangoeroesprongen, gebeuren over een afstand van tien meter waarbij de proefpersoon op of volgens een lijn moet bewegen. Voor de spreidsprongen en kangoeroesprongen moet de proefpersoon tien sprongen ter plaatse uitvoeren. Bij de spreidsprongen start de proefpersoon met de benen open en de armen langs het lichaam. Vervolgens springt zij met de benen gesloten en opent ondertussen de armen. De kangoeroesprongen kunnen vergeleken worden met hurksprongen, waarbij de proefpersoon moet proberen om in de lucht de bovenbenen horizontaal te brengen. Bij het rugwaarts stappen wordt aan de proefpersoon gevraagd zo vlot mogelijk rugwaarts te stappen. Het voorwaarts huppelen moeten ze ook zo vlot mogelijk proberen uit te voeren. Het voorwaarts hinken gebeurt eerst met het voorkeursbeen en vervolgens nog eens met het andere been. Bij de zijwaartse bijtrekpas vertrekt de proefpersoon eerst naar rechts en keert vervolgens met een linkse zijwaartse bijtrekpas terug. De zijwaartse kruispassen gebeuren op dezelfde manier. Het kaatsen wordt uitgevoerd met beide voeten samen en met de armen samen opwaarts geheven. De proefpersoon kaatst eerst tien meter vooruit en vervolgens 10 69

80 meter achteruit. Bij de reuzensprongen moet de proefpersoon voorwaartse reuzensprongen maken, telkens afstotend met een andere voet. Voor deze basismotoriektesten wordt volgende scorebepaling gevolgd. Elk testje wordt op tien checkpunten beoordeeld door een gediplomeerde trainer. Item 1: De uitvoerder kan de beweging uitvoeren; Item 2: De uitvoerder mist of valt niet bij het uitvoeren van de beweging; Item 3: De beweging verloopt met een regelmatig ritme; Item 4: De romp en de armen ondersteunen de beweging; Item 5: De uitvoerder blijft stabiel in evenwicht bij het uitvoeren van de beweging; Item 6: De beweging ziet er zeker (niet onzeker) uit; Item 7: De beweging verloopt zeer dynamisch; Item 8: De beweging oogt niet slordig; Item 9: De beweging verloopt met voldoende amplitude; Item 10: De beweging kost geen moeite voor de uitvoerder. Aan de hand van deze checklist krijgen de proefpersonen op elke test een score op 10. De totaalscore op de basismotoriek wordt bekomen aan de hand van de som van de negen testen. 70

81 4. Fiche controletraining seizoen

82 72

Talentidentificatie in de AGD:

Talentidentificatie in de AGD: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding & Bewegingswetenschappen Academiejaar 2011 2012 Talentidentificatie in de AGD: De voorspellende waarde van een multidimensionele

Nadere informatie

TALENTIDENTIFICATIE IN DE ARTISTIEKE GYMNASTIEK DAMES: WAARDE VAN EEN GENERIEKE TESTBATTERIJ TEN OPZICHTE VAN EXPERTBEOORDELING

TALENTIDENTIFICATIE IN DE ARTISTIEKE GYMNASTIEK DAMES: WAARDE VAN EEN GENERIEKE TESTBATTERIJ TEN OPZICHTE VAN EXPERTBEOORDELING Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2009 2010 TALENTIDENTIFICATIE IN DE ARTISTIEKE GYMNASTIEK DAMES: WAARDE VAN EEN

Nadere informatie

Jacques van Rossum Positief coachen brengt talenten dichter bij de top

Jacques van Rossum Positief coachen brengt talenten dichter bij de top Jacques van Rossum Positief coachen brengt talenten dichter bij de top Bij talentontwikkeling gaat het om kwaliteiten en mogelijkheden van jonge sporters, zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven. Maar

Nadere informatie

Resultaten barometer 2009

Resultaten barometer 2009 Resultaten barometer 2009 1. Lichaamslengte De lichaamslengte van zowel de jongens als de meisjes vertoont een seculaire trend tussen 1990 en 1997: de Vlaamse jongens en meisjes zijn in 1997 groter dan

Nadere informatie

Competitie als ondersteuning in de opleiding van een sporter in plaats van een slechte leermeester.

Competitie als ondersteuning in de opleiding van een sporter in plaats van een slechte leermeester. Competitie als ondersteuning in de opleiding van een sporter in plaats van een slechte leermeester. Aangezien het proces van LTAD voor sport evolueert, ontstaan gaandeweg evenveel antwoorden als nieuwe

Nadere informatie

Jo Stubbe IT Project & Support. Bruno D Hulster Algemene Coördinatie. Debbie Mejor Administratie en coördinatie

Jo Stubbe IT Project & Support. Bruno D Hulster Algemene Coördinatie. Debbie Mejor Administratie en coördinatie Bruno D Hulster Algemene Coördinatie Jo Stubbe IT Project & Support Debbie Mejor Administratie en coördinatie 1 09-12-18 PROBLEEM? Kinderen bewegen/sporten te weinig kiezen activiteiten die niet passen

Nadere informatie

Longitudinale studie over antropometrische en fysieke tests in voetbal: het jeugdvoetbal project KAA Gent en SV Zulte Waregem.

Longitudinale studie over antropometrische en fysieke tests in voetbal: het jeugdvoetbal project KAA Gent en SV Zulte Waregem. FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2011-2012 Longitudinale studie over antropometrische en fysieke tests in voetbal:

Nadere informatie

Talentidentificatie in de Artistieke Gymnastiek Dames: Profielbepaling van beloftevolle gymnasten

Talentidentificatie in de Artistieke Gymnastiek Dames: Profielbepaling van beloftevolle gymnasten Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2009 2010 Talentidentificatie in de Artistieke Gymnastiek Dames: Profielbepaling

Nadere informatie

TALENTDETECTIE EN -IDENTIFICATIE IN DE ARTISTIEKE GYMNASTIEK HEREN (AGH): PROFIELBEPALING VAN JONGE, BELOFTEVOLLE WEDSTRIJDGYMNASTEN

TALENTDETECTIE EN -IDENTIFICATIE IN DE ARTISTIEKE GYMNASTIEK HEREN (AGH): PROFIELBEPALING VAN JONGE, BELOFTEVOLLE WEDSTRIJDGYMNASTEN TALENTDETECTIE EN -IDENTIFICATIE IN DE ARTISTIEKE GYMNASTIEK HEREN (AGH): PROFIELBEPALING VAN JONGE, BELOFTEVOLLE WEDSTRIJDGYMNASTEN Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de

Nadere informatie

Nederland heeft een lange hockeyhistorie en is één van de toonaangevende landen als het om tophockey gaat. De meeste tophockeyers zijn begonnen met

Nederland heeft een lange hockeyhistorie en is één van de toonaangevende landen als het om tophockey gaat. De meeste tophockeyers zijn begonnen met Samenvatting Nederland heeft een lange hockeyhistorie en is één van de toonaangevende landen als het om tophockey gaat. De meeste tophockeyers zijn begonnen met hun sport toen ze 7 jaar oud waren en allemaal

Nadere informatie

VVG. GolfVlaanderen.be. slagkrachtig & doelgericht. VVG Junior Golf. Bijlage - Selectiecriteria Golf schooljaar

VVG. GolfVlaanderen.be. slagkrachtig & doelgericht. VVG Junior Golf. Bijlage - Selectiecriteria Golf schooljaar Vlaamse Vereniging voor Golf VVG GolfVlaanderen.be slagkrachtig & doelgericht VVG Junior Golf Bijlage - Selectiecriteria Golf schooljaar 2009-2010 Instapcriteria (1 ste inschrijving in Topsportschool)

Nadere informatie

Eens de beste, altijd de beste? Het belang van de stabiliteit van coördinatieve eigenschappen in de zoektocht naar talentvolle kinderen

Eens de beste, altijd de beste? Het belang van de stabiliteit van coördinatieve eigenschappen in de zoektocht naar talentvolle kinderen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2010-2011 Eens de beste, altijd de beste? Het belang van de stabiliteit van coördinatieve eigenschappen in de zoektocht naar talentvolle

Nadere informatie

LTAD model als kapstok voor talentbegeleiding. Trainerscongres NLcoach, NSTV en KNSB Epe, 14 april 2012 Jeroen van der Lee

LTAD model als kapstok voor talentbegeleiding. Trainerscongres NLcoach, NSTV en KNSB Epe, 14 april 2012 Jeroen van der Lee LTAD model als kapstok voor talentbegeleiding Trainerscongres NLcoach, NSTV en KNSB Epe, 14 april 2012 Jeroen van der Lee Wie? Bewegingswetenschapper Programmamanager sportontwikkeling Trainer/coach (ST5)

Nadere informatie

Beleid Talentontwikkeling 2012-2020

Beleid Talentontwikkeling 2012-2020 Beleid Talentontwikkeling 2012-2020 Datum: Thursday 15 December 2011 Auteur: Boudewijn van Opstal en Jeroen Spaans Inhoudsopgave Aanleiding 1. Ambitie KNRB en doel talentontwikkeling 2. Begrippen 3. Visie

Nadere informatie

KNSB Verenigingsdag. Papendal, 3 oktober 2015 MJOP

KNSB Verenigingsdag. Papendal, 3 oktober 2015 MJOP KNSB Verenigingsdag Papendal, 3 oktober 2015 MJOP Voorstellen David den Hartog Master sportfysiotherapeut en manueeltherapeut Eigenaar Geeresteingroep (Woudenberg, Zeist, Amersfoort) Fysiotherapeut Jong

Nadere informatie

Talenttraining 20 mei Vlaamse Zwemfederatie. Synchroonzwemmen. Leonie Cornielje. Leonie Cornielje Coaching & Advies

Talenttraining 20 mei Vlaamse Zwemfederatie. Synchroonzwemmen. Leonie Cornielje. Leonie Cornielje Coaching & Advies Talenttraining 2 mei 218 Vlaamse Zwemfederatie Synchroonzwemmen Leonie Cornielje Leonie Cornielje Coaching & Advies Woord vooraf De afgelopen jaren heb ik op uitnodiging van de Vlaamse Zwemfederatie een

Nadere informatie

Be in control. Test and Monitor your Performance!

Be in control. Test and Monitor your Performance! www.juntosfootballmanagement.com Be in control. Test and Monitor your Performance! Juntos Football Management (JFM) is een voetbal management organisatie dat voetballers(m/v) en overige sporters een kans

Nadere informatie

De Groeispurt: invloed op talentidentificatie en -ontwikkeling D I E T E R D E P R E Z 1 3 / 1 2 / 2 0 1 4

De Groeispurt: invloed op talentidentificatie en -ontwikkeling D I E T E R D E P R E Z 1 3 / 1 2 / 2 0 1 4 De Groeispurt: invloed op talentidentificatie en -ontwikkeling D I E T E R D E P R E Z 1 3 / 1 2 / 2 0 1 4 index Talent identificatie (TID) en ontwikkeling (TDE): introductie Problemen in TID en TDE Maturiteit

Nadere informatie

Zeeuwse NOC*NSF Talentdagen 2017

Zeeuwse NOC*NSF Talentdagen 2017 Zeeuwse NOC*NSF Talentdagen 2017 1. Wat is zijn Zeeuwse Talentdagen? De Zeeuwse Talentdagen zijn een door SportZeeland, samen met NOC*NSF, CTO Brabant, Topsport Zuid, Sportbonden, georganiseerde dagen.

Nadere informatie

DUTCH SUMMARY NEDERLANDSE SAMENVATTING

DUTCH SUMMARY NEDERLANDSE SAMENVATTING NEDERLANDSE SAMENVATTING 205 Het is niet zonder reden dat autoriteiten wereldwijd aandacht besteden aan programma s en interventies om mensen meer te laten bewegen. Sportactiviteiten van gemiddelde tot

Nadere informatie

Talentherkenning en -ontwikkeling

Talentherkenning en -ontwikkeling Talentherkenning en -ontwikkeling Laatste stand van zaken Dr. Marije Elferink-Gemser Met dank aan: Chris Visscher Laura Jonker, Barbara Huijgen, Rianne Kannekens, Tynke Toering, Sebastiaan Platvoet, Tjeerd

Nadere informatie

Hersenontwikkeling tijdens adolescentie

Hersenontwikkeling tijdens adolescentie Hersenontwikkeling tijdens adolescentie Een longitudinale tweelingstudie naar de ontwikkeling van hersenstructuur en de relatie met hormoonspiegels en intelligentie ALGEMENE INTRODUCTIE Adolescentie is

Nadere informatie

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Auteur: Ruben Brondeel i.s.m. Prof. A. Buysse Onderzoeksvraag Tijdens het proces van een echtscheiding

Nadere informatie

DESSA. Vragenlijst over sociaal-emotionele competenties. HTS Report. Liesbeth Bakker ID Datum Ouderversie

DESSA. Vragenlijst over sociaal-emotionele competenties. HTS Report. Liesbeth Bakker ID Datum Ouderversie DESSA Vragenlijst over sociaal-emotionele competenties HTS Report ID 5107-7085 Datum 10.11.2017 Ouderversie Informant: Mevrouw Bakker Ouder INLEIDING DESSA 2/23 Inleiding De DESSA is een vragenlijst waarmee

Nadere informatie

Onderzoek naar het onderscheidend vermogen van het Vlaams Sport Kompas bij lagere schoolkinderen, in teken van talentdetectie

Onderzoek naar het onderscheidend vermogen van het Vlaams Sport Kompas bij lagere schoolkinderen, in teken van talentdetectie Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2009-2010 Onderzoek naar het onderscheidend vermogen van het Vlaams Sport Kompas

Nadere informatie

Belasting en belastbaarheid. Gerold Hoeben

Belasting en belastbaarheid. Gerold Hoeben Belasting en belastbaarheid Gerold Hoeben Vijf belangrijke feiten op een rij 1) Onderzoek laat keer op keer zien dat basisschoolkinderen minder motorisch vaardig zijn dan pakweg dertig jaar geleden

Nadere informatie

De zoektocht naar jonge beloftevolle gymnasten

De zoektocht naar jonge beloftevolle gymnasten Arenberggebouw Arenbergstraat 5 1000 Brussel Tel: 02 209 47 21 Fax: 02 209 47 15 De zoektocht naar jonge beloftevolle gymnasten AUTEUR VANDORPE B., PION J., VAEYENS R., PHILIPPAERTS R. & LENOIR M. REDACTEUR

Nadere informatie

Samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt een algemene introductie gegeven over de onderwerpen die in dit proefschrift worden behandeld.

Samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt een algemene introductie gegeven over de onderwerpen die in dit proefschrift worden behandeld. 155 Sport- en spelactiviteiten bevorderen over het algemeen de gezondheid. Deze fysieke activiteiten kunnen echter ook leiden tot blessures. Het proefschrift beschrijft de ontwikkeling en evaluatie van

Nadere informatie

Trainingsanalysetool Testen en meten. Daniël van Leeuwen, PhD

Trainingsanalysetool Testen en meten. Daniël van Leeuwen, PhD Trainingsanalysetool Testen en meten Daniël van Leeuwen, PhD Even voorstellen ALO (HvA) Bewegingswetenschappen (VU) PhD bewegingswetenschappen (VU) Sportwetenschapper Sprinttrainer en trainingscoördinator

Nadere informatie

Overzicht trainingsfasen:

Overzicht trainingsfasen: Overzicht trainingsfasen: Fase Trainingstrap Leeftijd Organisatiestructuur 1 Initiële training 6-10 jaar Talentdetectie door de club in samenwerking met scholen 2 Basistraining 11-12 jaar Detectie- en/of

Nadere informatie

Sportparticipatie en fysieke (in)activiteit van de Vlaamse bevolking: huidige situatie en seculaire trend ( )

Sportparticipatie en fysieke (in)activiteit van de Vlaamse bevolking: huidige situatie en seculaire trend ( ) Sportparticipatie en fysieke (in)activiteit van de Vlaamse bevolking: huidige situatie en seculaire trend (2003-2009) Onderzoeksgroepen Johan Lefevre, Jeroen Scheerder Stijn De Baere Renaat Philippaerts

Nadere informatie

Long Term Player Development

Long Term Player Development Long Term Player Development VOETBALCLINIC TECHNIEK TRAINEN C L I N I C O U D - T U R N H O U T 1 7 A P R I L 2 0 1 3 B E T E R E C O O R D I N A T I E F V E R M O G E N A L S B A S I S V O O R E E N O

Nadere informatie

De barometer van de fysieke fitheid van de Vlaamse jeugd

De barometer van de fysieke fitheid van de Vlaamse jeugd De barometer van de fysieke fitheid van de Vlaamse jeugd Namens Bloso & het Steunpunt Sport, Beweging en Gezondheid André Van Lierde Hervé Van der Aerschot Renaat Philippaerts De fysieke fitheid van de

Nadere informatie

OUDERS. Langs de lijn of in het veld?

OUDERS. Langs de lijn of in het veld? OUDERS Langs de lijn of in het veld? 1. Genetische aanleg 2. Herhaling 3. Inspanning Drie mythes Waarom zijn sommige mensen zo verbazend goed in hun vak? Omdat deze mensen geboren zijn met een buitengewoon

Nadere informatie

Selectiecriteria & Selectieprocedures. Vlaamse Volleybalschool. Schooljaar 2012 2013

Selectiecriteria & Selectieprocedures. Vlaamse Volleybalschool. Schooljaar 2012 2013 Selectiecriteria & Selectieprocedures Vlaamse Volleybalschool Schooljaar 2012 2013 Bepaling van de beginsituatie De leerlingen worden geselecteerd uit de provinciale en landelijke jeugdselecties. Atleten

Nadere informatie

Dutch Summary. (Nederlandse Samenvatting) Tim Takken

Dutch Summary. (Nederlandse Samenvatting) Tim Takken Dutch Summary (Nederlandse Samenvatting) Tim Takken 9 In Hoofdstuk 1 wordt een inleiding gegeven over algemene fitheid en algehele gezondheid. Uit diverse studies blijkt dat er een relatie bestaat tussen

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Proefschrift_LVerburgh211214.indd 171 21-12-2014 16:46:37 172 Samenvatting ACHTERGROND DEEL A: DE RELATIE TUSSEN BEWEGING EN NEUROCOGNITIEF FUNCTIONEREN Ondanks bewezen gezondheidseffecten

Nadere informatie

Vlaamse Taekwondo Bond v.z.w. H. Van Veldekesingel 150/73 B-3500 Hasselt [M] +32 (0) [F] +32 (0)

Vlaamse Taekwondo Bond v.z.w. H. Van Veldekesingel 150/73 B-3500 Hasselt [M] +32 (0) [F] +32 (0) 1. Inleiding Het topsportconvenant heeft tot doel een solide samenwerking en wisselwerking tot stand te brengen tussen het onderwijs en de sportwereld, om op deze wijze te komen tot een doorgedreven topsportopleiding

Nadere informatie

Klinische inspanningstesten in de (kinder)revalidatie

Klinische inspanningstesten in de (kinder)revalidatie Klinische inspanningstesten in de (kinder)revalidatie Kinderen en jongvolwassenen met een fysieke beperking, zoals cerebrale parese (CP), ervaren vaak loopproblemen in het dagelijks leven. Veelgehoorde

Nadere informatie

Themadag Jeugdatletiek

Themadag Jeugdatletiek Themadag Jeugdatletiek Fun in Athletics Belasting/Belastbaarheid & Vroege specialisatie door John IJzerman Atletiek Lopen Springen Werpen Reden? Atletiek is een moeilijke sport met diverse zeer uitlopende

Nadere informatie

A c. Dutch Summary 257

A c. Dutch Summary 257 Samenvatting 256 Samenvatting Dit proefschrift beschrijft de resultaten van twee longitudinale en een cross-sectioneel onderzoek. Het eerste longitudinale onderzoek betrof de ontwikkeling van probleemgedrag

Nadere informatie

nederlandse samenvatting Dutch summary

nederlandse samenvatting Dutch summary Dutch summary 211 dutch summary De onderzoeken beschreven in dit proefschrift zijn onderdeel van een grootschalig onderzoek naar individuele verschillen in algemene cognitieve vaardigheden. Algemene cognitieve

Nadere informatie

Vlaamse Taekwondo Bond v.z.w. H. Van Veldekesingel 150/73 B-3500 Hasselt [M] +32 (0) [F] +32 (0)

Vlaamse Taekwondo Bond v.z.w. H. Van Veldekesingel 150/73 B-3500 Hasselt [M] +32 (0) [F] +32 (0) 1. Inleiding Het topsportconvenant heeft tot doel een solide samenwerking en wisselwerking tot stand te brengen tussen het onderwijs en de sportwereld, om op deze wijze te komen tot een doorgedreven topsportopleiding

Nadere informatie

INHOUD. Inleiding 11. Hoofdstuk 1. Algemene coachfilosofie 17. Hoofdstuk 2. De beleving van de coach 55

INHOUD. Inleiding 11. Hoofdstuk 1. Algemene coachfilosofie 17. Hoofdstuk 2. De beleving van de coach 55 INHOUD Inleiding 11 Hoofdstuk 1. Algemene coachfilosofie 17 1. Coachen van jeugd: een roeping, een gave of een taak zoals een ander? 18 2. Jouw persoonlijke coachfilosofie 19 3. Kies een coachstijl 22

Nadere informatie

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Samenvatting Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Stabiliteit en verandering in gerapporteerde levensgebeurtenissen over een periode van vijf jaar Het belangrijkste doel van dit longitudinale,

Nadere informatie

Onderzoek naar het topsportklimaat in Vlaanderen

Onderzoek naar het topsportklimaat in Vlaanderen Onderzoek naar het topsportklimaat in Vlaanderen Is in Vlaanderen een klimaat aanwezig voor topsporters om goed te presteren? Met welke omgevingsfactoren hebben topsporters te maken en in hoeverre kunnen

Nadere informatie

van schaatstalent tot wereldtopper

van schaatstalent tot wereldtopper Doorstroming naar de top: van schaatstalent tot wereldtopper Den Haag, 30 oktober 2010 Wie? Bewegingswetenschappen Trainer/coach (ST5) Huidige functie: KNSB projectmanager Jeroen van der Lee Wat is talent?

Nadere informatie

De kracht van kracht in de gymles

De kracht van kracht in de gymles De kracht van kracht in de gymles Laatst geactualiseerd: 22 december 2017 Leestijd: 5 minuten Onderwerp(en): Onderwijs en bewegen Jongeren met overgewicht kunnen flink opzien tegen de gymles. Het omkleden,

Nadere informatie

Bestemd voor de sportmedische keuring en begeleiding van topatleten, topsportbeloften en leerlingen van een topsportschool

Bestemd voor de sportmedische keuring en begeleiding van topatleten, topsportbeloften en leerlingen van een topsportschool CONSENSUS TESTFREQUENTIE Bestemd voor de sportmedische keuring en begeleiding van topatleten, topsportbeloften en leerlingen van een topsportschool INLEIDING De begeleiding van topatleten, topsportbeloften

Nadere informatie

Leren/coachen van meisjes - Dingen om bij stil te staan

Leren/coachen van meisjes - Dingen om bij stil te staan De ontwikkeling van vrouwen en meisjes in het rugby heeft de afgelopen jaren flink aan momentum gewonnen en de beslissing om zowel heren als dames uit te laten komen op het sevenstoernooi van de Olympische

Nadere informatie

Auteur: Afra Jennifer Walden. Juntos Football Management Testen en meten

Auteur: Afra Jennifer Walden. Juntos Football Management Testen en meten Auteur: Afra Jennifer Walden Juntos Football Management Testen en meten Aanleiding De laatste jaren toont wetenschappelijk onderzoek aan dat voetbal de laatste jaren een opvallende fysieke ontwikkeling

Nadere informatie

5.3. Opdracht door Iris 2624 woorden 28 januari keer beoordeeld. Inleiding

5.3. Opdracht door Iris 2624 woorden 28 januari keer beoordeeld. Inleiding Opdracht door Iris 2624 woorden 28 januari 2015 5.3 15 keer beoordeeld Vak LO Inleiding Met BSM hebben wij de opdracht gekregen om een trainingsschema te maken om jezelf te verbeteren op verschillende

Nadere informatie

Informatie Brochure. We zijn aangesloten bij de overkoepelende organisatie GymnastiekFederatie Vlaanderen, kortweg "GymFed".

Informatie Brochure. We zijn aangesloten bij de overkoepelende organisatie GymnastiekFederatie Vlaanderen, kortweg GymFed. INFORMATIE BROCHURE VOORWOORD Turnkring Palfit Paal wil gezond, aangenaam en verantwoord sporten aanbieden voor alle leeftijden. Palfit streeft naar een evenwicht tussen recreatie- en wedstrijdturnen,

Nadere informatie

TNO Runalyser; real time monitoring van looptechniek. John Willems

TNO Runalyser; real time monitoring van looptechniek. John Willems TNO Runalyser; real time monitoring van looptechniek John Willems Inhoud Korte intro TNO Wat is runalyser? Waarom runalyser? Voorbeeld data runalyser Onderzoek naar running economy Toekomst 2 TNO personal

Nadere informatie

Topsportactieplan 2016 Hfdst. 8 Begeleiding en ondersteuning van de topsportfederaties

Topsportactieplan 2016 Hfdst. 8 Begeleiding en ondersteuning van de topsportfederaties Toelichting over de weg die een beloftevolle jongere aflegt op weg naar de top. Leuven, 15/03/2008 Topsportactieplan 2016 Hfdst. 8 Begeleiding en ondersteuning van de topsportfederaties Algemeen beeld

Nadere informatie

/Ontwikkelingslijn Sportklimmen

/Ontwikkelingslijn Sportklimmen /Ontwikkelingslijn Sportklimmen 1 /Inhoud Het Waarom Ontstaansproces Basisprincipes LTAD Ontwikkelingslijn Sportklimmen Overzichtstabel Technieken Voorbeelden 2 /Het Waarom Verleden Lucky Shots Geen structuur

Nadere informatie

Samenvatting, conclusies en discussie

Samenvatting, conclusies en discussie Hoofdstuk 6 Samenvatting, conclusies en discussie Inleiding Het doel van het onderzoek is vast te stellen hoe de kinderen (10 14 jaar) met coeliakie functioneren in het dagelijks leven en wat hun kwaliteit

Nadere informatie

Het effect van doelstellingen

Het effect van doelstellingen Het effect van doelstellingen Inleiding Goalsetting of het stellen van doelen is een van de meest populaire motivatietechnieken om de prestatie te bevorderen. In eerste instantie werd er vooral onderzoek

Nadere informatie

Fysieke training in praktijk

Fysieke training in praktijk Fysieke training in praktijk Ralf Kosters 18 juni 2016 Tafeltennistrainers congres Verwachtingsmanagement Workshop van vandaag: 1. Te kort 2. Te weinig diepgang 3. Beperkt 4. Leren van elkaar 5. Nieuwsgierig

Nadere informatie

Spel in training. Tom De Gersem Pijpelheide 9 juni

Spel in training. Tom De Gersem Pijpelheide 9 juni Spel in training Tom De Gersem Pijpelheide 9 juni 2012 http://dvkm.wordpress.com/ Inhoud VIDEO Reflectie Motorisch leren evenwicht spelvormen kracht lenigheid snelheid uithouding Video Chinese turnmethoden

Nadere informatie

Sport en Innovatie. Mentaal talent kan fysiek tekort compenseren

Sport en Innovatie. Mentaal talent kan fysiek tekort compenseren Mentaal talent kan fysiek tekort compenseren Sport en Innovatie De één scoort fluitend doelpunt na doelpunt, de ander krijgt slappe knieën bij het nemen van een strafschop. De één vliegt over de horden

Nadere informatie

Studie van onderliggende mechanismen in de zoektocht naar talentvolle individuele sporters. Bijdrage tot het SPORTAKUS project

Studie van onderliggende mechanismen in de zoektocht naar talentvolle individuele sporters. Bijdrage tot het SPORTAKUS project Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2009-2010 Studie van onderliggende mechanismen in de zoektocht naar talentvolle

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2-5 Hoofd- stuk 2 en 3 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 en 5

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2-5 Hoofd- stuk 2 en 3 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 en 5 Patella tendinopathie (ook wel jumper s knee of springersknie genoemd) is een veel voorkomende blessure in sporten waarin veel wordt gesprongen, zoals basketbal en volleybal. In top- en recreatieve basketballers

Nadere informatie

Lichamelijke opvoeding: leerlijnen leerplandoelen en leerinhouden 1 ste 2 de 3 de graad

Lichamelijke opvoeding: leerlijnen leerplandoelen en leerinhouden 1 ste 2 de 3 de graad 1 2 3 4 5 6 ALGEMENE DOELENKADERS 1 ste 2 de 3 de graad: leerlijnen (resultaatsverplichting - *inspanningsverplichting) 1 e graad 2 e graad 3 e graad kunnen onder begeleiding veiligheidsvoorschriften,

Nadere informatie

SELECTIEPROCEDURE TOPSPORTSTATUUT TOPSPORTBELOFTESTATUUT ARTISTIEKE GYMNASTIEK HEREN SELECTIE NAAR SCHOOLJAAR

SELECTIEPROCEDURE TOPSPORTSTATUUT TOPSPORTBELOFTESTATUUT ARTISTIEKE GYMNASTIEK HEREN SELECTIE NAAR SCHOOLJAAR SELECTIEPROCEDURE TOPSPORTSTATUUT TOPSPORTBELOFTESTATUUT ARTISTIEKE GYMNASTIEK HEREN SELECTIE NAAR SCHOOLJAAR 2017-2018 www.gymfed.be Pagina: 1 van 8 1. INLEIDING De selectieprocedure artistieke gymnastiek

Nadere informatie

Inleiding. It's the difference in mental capacities that will determine who the real winners are." Sven Goran Eriksson

Inleiding. It's the difference in mental capacities that will determine who the real winners are. Sven Goran Eriksson Inleiding Eigenlijk kan je als sporter niet verliezen. Het wedstrijdresultaat staat voorop, maar er is duidelijk meer. Wie of wat bepaalt het resultaat? Talent. Conditie. Motivatie. Maar ook je mentale

Nadere informatie

DESSA. Vragenlijst over sociaal-emotionele competenties. HTS Report. Liesbeth Bakker ID Datum

DESSA. Vragenlijst over sociaal-emotionele competenties. HTS Report. Liesbeth Bakker ID Datum DESSA Vragenlijst over sociaal-emotionele competenties HTS Report ID 5107-7085 Datum 10.11.2017 Leerkrachtversie Informant: Jan Jansen Leerkracht INLEIDING DESSA 2/23 Inleiding De DESSA is een vragenlijst

Nadere informatie

Wedstrijdgroep TOESTELTURNEN INFOBROCHURE

Wedstrijdgroep TOESTELTURNEN INFOBROCHURE Wedstrijdgroep TOESTELTURNEN INFOBROCHURE 2016-2017 Misschien turn je al jaren bij de wedstrijdgroep toestelturnen van Gym Westerlo, of misschien ben je net nieuw. We wensen je in ieder geval van harte

Nadere informatie

Selectiecriteria Tafeltennis. augustus 2017

Selectiecriteria Tafeltennis. augustus 2017 Selectiecriteria 2018 2019 Tafeltennis augustus 2017 Vlaamse Tafeltennisliga Selectiecriteria topsport & Studie Voorblad Inhoudstafel Doelstellingen/eindcompetenties topsportschool: Selectiecriteria voor

Nadere informatie

TRAININGSHISTORIEK BIJ BELOFTEVOLLE EN ELITE JEUGDVOETBALLERS IN HET KADER VAN TALENTIDENTIFICATIE EN - ONTWIKKELING

TRAININGSHISTORIEK BIJ BELOFTEVOLLE EN ELITE JEUGDVOETBALLERS IN HET KADER VAN TALENTIDENTIFICATIE EN - ONTWIKKELING FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2009-2010 TRAININGSHISTORIEK BIJ BELOFTEVOLLE EN ELITE JEUGDVOETBALLERS IN HET

Nadere informatie

Factsheet: De beleving van een vroege eerste geslachtsgemeenschap

Factsheet: De beleving van een vroege eerste geslachtsgemeenschap Factsheet: De beleving van een vroege eerste geslachtsgemeenschap Katrien Symons (contact: Katrien.Symons@UGent.be) Prof. Dr. Mieke Van Houtte Dr. Hans Vermeersch ACHTERGROND Een vroege eerste geslachtsgemeenschap

Nadere informatie

Talentontwikkeling medische kansen en valkuilen

Talentontwikkeling medische kansen en valkuilen Sport Medisch Netwerk Zoetermeer Talentontwikkeling medische kansen en valkuilen 21 januari 2015 S.V. Meervogels, Zoetermeer Sport Medisch Netwerk Zoetermeer Inhoud -Talent -Waarom gaat een kind aan sport

Nadere informatie

DE TENNIS PROMOTOR W a t v o o r T e n n i s t o p p e r w o r d t m i j n k i n d?

DE TENNIS PROMOTOR W a t v o o r T e n n i s t o p p e r w o r d t m i j n k i n d? DE TENNIS PROMOTOR 053 2600112 info@tennispromotor.nl www.tennispromotor.nl W a t v o o r T e n n i s t o p p e r w o r d t m i j n k i n d? Wat voor tennistopper wordt mijn kind? Index Het behalen of

Nadere informatie

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie Wouter Pinxten (contact: Wouter.Pinxten@UGent.be) Prof. Dr. John Lievens Achtergrond

Nadere informatie

Het effect van leeftijd en rijping op de selectie van jeugdtennissers en de ontwikkeling op de vijf-meter sprinttest

Het effect van leeftijd en rijping op de selectie van jeugdtennissers en de ontwikkeling op de vijf-meter sprinttest Het effect van leeftijd en rijping op de selectie van jeugdtennissers en de ontwikkeling op de vijf-meter sprinttest Tamara Kramer Barbara Huijgen Marije Elferink-Gemser Chris Visscher Expertiseteam Talentherkenning

Nadere informatie

Talentontwikkeling in de vereniging Ewout Schröder

Talentontwikkeling in de vereniging Ewout Schröder Talentontwikkeling in de vereniging Ewout Schröder Ewout Schröder Positief Enthousiast Gedreven Theoretische kaders Wat is het doel van talentontwikkeling binnen jouw vereniging? Het te allen tijde (vroeg)tijdig

Nadere informatie

Bushi Arnhem. De judo opleider van Gelderland. Bushi, quam Judo

Bushi Arnhem. De judo opleider van Gelderland. Bushi, quam Judo Judo principes van Jigoro Kano: 1. Algemene fitheid en lifestyle: Judo is een systeem dat op een uitdagende manier het lichaam traint, geen spier overslaat, de organen sterkt en energie en levenslust geeft.

Nadere informatie

DE EFFECTEN VAN GOAL SETTING OP SPORTCOMMITMENT BIJ DE JEUGD

DE EFFECTEN VAN GOAL SETTING OP SPORTCOMMITMENT BIJ DE JEUGD DE EFFECTEN VAN GOAL SETTING OP SPORTCOMMITMENT BIJ DE JEUGD Theorie Onderzoek Toepasbaarheid 27-2-2013 door Jetske Wiersma 1 Sportcommitment Definitie: het verlangen, de toewijding, betrokkenheid, verbondenheid

Nadere informatie

DOELENKADERS 1 ste 2 de 3 de graad: leerlijnen (resultaatsverplichting - *inspanningsverplichting)

DOELENKADERS 1 ste 2 de 3 de graad: leerlijnen (resultaatsverplichting - *inspanningsverplichting) Reflecteren over bewegen Zelfstandig leren Verantwoord en veilig bewegen DOELENKADERS 1 ste 2 de 3 de graad: leerlijnen (resultaatsverplichting - *inspanningsverplichting) De leraar kiest uit het doelenkader

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting De adolescentie is lang beschouwd als een periode met veelvuldige en extreme stemmingswisselingen, waarin jongeren moeten leren om grip te krijgen op hun emoties. Ondanks het feit

Nadere informatie

Bijlage 2: 3.2 onderzoek

Bijlage 2: 3.2 onderzoek Bijlage : 3. onderzoek Ik heb een onderzoek gedaan naar de fitheid van de kinderen van groep 7 en 8 van de Sint Lambertus school in Asten. Ik heb eerst een enquête afgenomen, en heb daarna testjes afgenomen

Nadere informatie

Topsport & studeren....aan de UGent te combineren. Jolien D Hoore

Topsport & studeren....aan de UGent te combineren. Jolien D Hoore Topsport & studeren...aan de UGent te combineren Jolien D Hoore Een toekomstig topsporter komt na het secundair onderwijs vaak voor de keuze te staan tussen topsport, universitaire studies of de combinatie

Nadere informatie

Wat betekent trainingsintensiteit in het voetbal? Rick Cost Coördinator fysieke training bij Feyenoord KNHB Kennislab 27 juni 2018

Wat betekent trainingsintensiteit in het voetbal? Rick Cost Coördinator fysieke training bij Feyenoord KNHB Kennislab 27 juni 2018 Wat betekent trainingsintensiteit in het voetbal? Rick Cost Coördinator fysieke training bij Feyenoord KNHB Kennislab 27 juni 2018 Nihil Volentibus Arduum! Maar... Hoe breng je de wetenschappelijke boodschap

Nadere informatie

VISIE, OPLEIDINGSSTRUCTUUR EN SELECTIEPROFIELEN. Visie afdeling wedstrijdzwemmen ZV WESTLAND

VISIE, OPLEIDINGSSTRUCTUUR EN SELECTIEPROFIELEN. Visie afdeling wedstrijdzwemmen ZV WESTLAND VISIE, OPLEIDINGSSTRUCTUUR EN SELECTIEPROFIELEN Visie afdeling wedstrijdzwemmen ZV WESTLAND De visie van de afdeling wedstrijdzwemmen van ZV WESTLAND kenmerkt zich door onderstaande 3 hoofdlijnen: 1. Wedstrijdzwemmen

Nadere informatie

Van bewegen naar trainen

Van bewegen naar trainen Van bewegen naar trainen Charles Heus Sportfysiotherapeut J&C Sportrevalidatie Geblesseerd Trainingsfit Wedstrijdfit Arts / Fysio??? Trainer Pat 0% Fysio 100% Pijn en of Functionele beperking 1e fase:

Nadere informatie

ASM programma Voetbalcongres 15 mei in Zwolle

ASM programma Voetbalcongres 15 mei in Zwolle 1 Website: www.athleticskillsmodel.nl Twitter: @Athletic_Skills ASM programma Voetbalcongres 15 mei in Zwolle Tijdstip: 15.15-16.00 Beweegarmoede bij voetballende kinderen De fitheid van de jeugd van tegenwoordig

Nadere informatie

team De gelukkige groep

team De gelukkige groep pedagogisch klimaat... sociaal-emotionele ontwikkeling team Aandacht voor sociaal-emotioneel functioneren De gelukkige groep Op school en in uw groep speelt veel meer dan alleen het schoolse leren. Het

Nadere informatie

Core training. Door: Roeland Smits. Roeland Smits Core training voor zwemmers 1

Core training. Door: Roeland Smits. Roeland Smits Core training voor zwemmers 1 Core training Door: Roeland Smits Roeland Smits Core training voor zwemmers 1 Voorbereiding krachttraining zwemmen: Core training: In eerste instantie zal er een grondige bases gelegd moeten worden waar

Nadere informatie

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren alcohol. Dit proefschrift laat zien dat de meerderheid van

Nadere informatie

Stellingen en uitleg over talentgerichte ontwikkeling op de basisschool

Stellingen en uitleg over talentgerichte ontwikkeling op de basisschool Stellingen en uitleg over talentgerichte ontwikkeling op de basisschool Stellingen Het begrip Talent zegt vooral iets over de capaciteiten van een leerling. Sommige leerlingen hebben meer talent dan anderen.

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting De onderzoeken beschreven in dit proefschrift zijn onderdeel van een grootschalig onderzoek naar individuele verschillen in algemene cognitieve vaardigheden. Algemene cognitieve

Nadere informatie

Jeugdbeleidsplan Versie

Jeugdbeleidsplan Versie Jeugdbeleidsplan Versie 20180101 De ACME-jeugd is ingedeeld volgens leeftijdscategorie : Benjamins : eerste tot en met derde leerjaar Pupillen : vierde en vijfde leerjaar Miniemen : zesde leerjaar en eerste

Nadere informatie

Beweegprogramma kinderen met overgewicht Carlijn Groenen

Beweegprogramma kinderen met overgewicht Carlijn Groenen Beweegprogramma kinderen met overgewicht Carlijn Groenen Aanleiding beweegprogramma Voor een goede gezondheid is een gezond gewicht belangrijk, zowel op jonge als op latere leeftijd. Het percentage mensen

Nadere informatie

3,3. Praktische-opdracht door een scholier 2249 woorden 27 maart keer beoordeeld. Wiskunde A. Intelligentiequotiënt (IQ)

3,3. Praktische-opdracht door een scholier 2249 woorden 27 maart keer beoordeeld. Wiskunde A. Intelligentiequotiënt (IQ) Praktische-opdracht door een scholier 2249 woorden 27 maart 2012 3,3 2 keer beoordeeld Vak Wiskunde A Intelligentiequotiënt (IQ) Voorwoord Ik heb in deze praktische opdracht voor het onderwerp intelligentie

Nadere informatie

PISA IN FOCUS 5: HEBBEN DE LEERLINGEN DE WIL OM TE SLAGEN? VERSCHILT DE WIL OM TE SLAGEN OVER DE ONDERWIJSVORMEN?

PISA IN FOCUS 5: HEBBEN DE LEERLINGEN DE WIL OM TE SLAGEN? VERSCHILT DE WIL OM TE SLAGEN OVER DE ONDERWIJSVORMEN? INLEIDING PISA IN FOCUS 5: HEBBEN DE LEERLINGEN DE WIL OM TE SLAGEN? VERSCHILT DE WIL OM TE SLAGEN OVER DE ONDERWIJSVORMEN? Om uitstekende vaardigheden te ontwikkelen zijn niet alleen talent en mogelijkheden

Nadere informatie

Vergelijking van de antropometrische, fysieke en motorische eigenschappen tussen succesvolle spelers en drop-outs bij elite jeugdvoetballers.

Vergelijking van de antropometrische, fysieke en motorische eigenschappen tussen succesvolle spelers en drop-outs bij elite jeugdvoetballers. Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2012-2013 Vergelijking van de antropometrische, fysieke en motorische eigenschappen tussen succesvolle spelers en drop-outs bij elite

Nadere informatie

Hoe ziek word je van zitten?

Hoe ziek word je van zitten? Hoe ziek word je van zitten? Evi van Ekris EMGO + Instituut afd. Sociale Geneeskunde VU Medisch Centrum Er is altijd wat te doen Naast het stimuleren van sporten is het belangrijk bewegen meer te integreren

Nadere informatie

1 G>=>KE:G=L> Dutch summary

1 G>=>KE:G=L> Dutch summary 1 Dutch summary * - nederlandse samenvatting Alhoewel cerebrale parese (CP) wordt gezien als een non-progressieve aandoening treden er wel degelijk secundaire complicaties op zoals afname van beweeglijkheid,

Nadere informatie

Aanvullende informatie onder

Aanvullende informatie onder Wat beweegt ons? Reiss Profile Europe B.V. is officieel partner en licentiehouder van de methode van Professor Dr. Steven Reiss Aanvullende informatie onder www.reissprofile.eu Zicht op de menselijke motivatie

Nadere informatie

TSI TriMetrix. Victor Voorbeeld. 23 Persoonlijke Talenten

TSI TriMetrix. Victor Voorbeeld. 23 Persoonlijke Talenten TSI TriMetrix 23 Persoonlijke Talenten Licentiehouder: Laan van Vlaanderen 323 1066 WB Amsterdam INTRODUCTIE Onderzoek heeft uitgewezen dat er een directe relatie bestaat tussen de mate waarin iemand voldoening

Nadere informatie