Talentidentificatie in de Artistieke Gymnastiek Dames: Profielbepaling van beloftevolle gymnasten

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Talentidentificatie in de Artistieke Gymnastiek Dames: Profielbepaling van beloftevolle gymnasten"

Transcriptie

1 Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar Talentidentificatie in de Artistieke Gymnastiek Dames: Profielbepaling van beloftevolle gymnasten Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad Master in Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Door: Aelbrecht Liesbeth en Crevals Celine Promotor: Prof. Dr. M. Lenoir Begeleider: Lic. B. Vandorpe Gent 2010

2 INHOUDSTAFEL 1 ABSTRACT VOORWOORD LITERATUURSTUDIE INLEIDING TALENT Wat is talent Talentdetectie, talentidentificatie en talentontwikkeling TALENTIDENTIFICATIE Problemen in talentidentificatieproces Nature nurture a. Nature: de genetische component van talent b. Nurture: de omgevingscomponent van talent c. Nature nurture besluit Groei en maturatie Ontwikkeling van de sport en het kind Vroege specialisatie of veelzijdige ontwikkeling a. Vroege specialisatie b. Veelzijdige ontwikkeling Talentontwikkelingsmodel Praktijkgerichte modellen The Australian Talent Search Program The Sport Interactive Model in Schotland UK High Performance Talent Programme TALENTIDENTIFICATIE BINNEN DE ARTISTIEKE GYMNASTIEK DAMES Inleiding Mogelijke predictoren van talent in de gymnastiek Talentidentificatie in het buitenland Talentdetectie binnen de Gymnastiek Federatie Vlaanderen Talentidentificatie binnen de Gymnastiek Federatie Vlaanderen BESLUIT EN HYPOTHESES METHODE POPULATIE PROCEDURE MEETINSTRUMENTEN DATA ANALYSE TALENTDETECTIE TALENTIDENTIFICATIE Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 2

3 INHOUDSTAFEL 6 RESULTATEN TALENTDETECTIE en 7-jarigen Discriminantenanalyse en 9-jarigen Discriminantenanalyse TALENTIDENTIFICATIE jarigen Discriminantenanalyse jarigen Discriminantenanalyse DISCUSSIE INVLOED VAN NATURE NURTURE IMPLICATIES NAAR PRAKTIJK BEPERKINGEN VAN DEZE STUDIE CONCLUSIE REFERENTIES BIJLAGE TESTEN VAN HET TALENT SEARCH PROGRAM TESTEN TALENT OPPORTUNITY PROGRAM INFORMED CONSENT SCOREFORMULIEREN VSK Entreetesten VRAGENLIJST VOLLEDIGE OMSCHRIJVING VAN DE MEETINSTRUMENTEN Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 3

4 ABSTRACT 1 Abstract In het kader van een studie naar talentidentificatie in verscheidene sporten wordt in dit onderzoek de nadruk gelegd op talentidentificatie binnen de artistieke gymnastiek dames. Het doel van deze studie was om een profiel te kunnen schetsen van een potentieel talentvolle gymnast. Het nagaan van antropometrische, fysieke en motorische kenmerken kan bijdragen tot een betere opsporing van talent binnen de gymnastiek, reeds van op jonge leeftijd. In totaal namen 1177 meisjes deel ( 943 lagere schoolkinderen, 234 gymnasten), van zes tot negen jaar, aan het onderzoek. Verschillende testen werden afgenomen om zowel antropometrische, fysieke als motorische karakteristieken in kaart te brengen. Dit gebeurde in een eerste luik van deze studie op het niveau van talentdetectie, waarbij er een vergelijking gemaakt werd tussen gymnasten, sporters en niet-sporters aan de hand van (M)ANCOVA s. Er werd met twee leeftijdsgroepen gewerkt, namelijk de 6- en 7-jarigen (n= 522) en de 8- en 9-jarigen (n= 655). In het tweede luik van deze studie werden gymnasten van zeven jaar (n= 85) en acht jaar (n= 62) met elkaar vergeleken op het niveau van talentidentificatie aan de hand van (M)ANOVA s. Hierbij werd er gekeken of de goede gymnasten (toppers) zich onderscheiden van de minder goede gymnasten (subtoppers) op basis van de gehanteerde testbatterij. De resultaten op het niveau van talentdetectie tonen aan dat gymnasten van alle leeftijden significant kleiner zijn, een lagere zithoogte, een lager lichaamsgewicht, een lager BMI, een lager vetpercentage, een latere APHV en een kleinere lendenomtrek hebben dan de sporters en de niet-sporters. Gymnasten scoren op alle fysieke testen (CMJ, KPU, SU, SBJ en SAR) significant beter dan de sporters en de niet-sporters. Bij de motorische testen scoren de gymnasten zowel op MQ KTK als op de vier afzonderlijke testen van de KTK significant hoger dan de sporters en de niet-sporters. Op het niveau van talentidentificatie tonen de resultaten aan dat de goede gymnasten zich voornamelijk onderscheiden op zowel fysiek vlak, via de testen KPU en touwspringen, als op motorisch vlak, via de MQ KTK en de basismotoriektesten. Op antropometrisch vlak zijn er minder significante verschillen op 8- jarige leeftijd dan op 7-jarige leeftijd. Gymnasten onderscheiden zich duidelijk van een ander kind, zowel op antropometrisch, fysiek en motorisch vlak en dit reeds van op jonge leeftijd. Longitudinaal onderzoek is nodig om uit te maken of dit te wijten is aan trainingshistoriek of aan genetische voordelen. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 4

5 VOORWOORD 2 Voorwoord Het was een werk van lange adem. Een jaar lang hebben we keihard gewerkt om onze masterproef tot een goed einde te kunnen brengen. Uiteindelijk is het ons gelukt om binnen de vooropgestelde periode ons werk af te krijgen. Er kan op een positieve manier teruggeblikt worden op dit jaar. Het onderwerp van deze scriptie was voor ons beide zeer interessant aangezien we beide gepassioneerd zijn door Artistieke Gymnastiek Dames. Dit maakte dat er zeer gemotiveerd te werk kon gaan. In dit voorwoord willen we graag van de gelegenheid gebruik maken om enkele personen te bedanken die bijgedragen hebben om dit werk tot stand te brengen. In het bijzonder willen we onze promotor Prof. Dr. M. Lenoir bedanken omdat hij ons de kans gaf een onderzoek uit te voeren dat binnen onze interesses valt. De steeds geplande afspraken, de vlotte communicatie en de informele sfeer droegen allemaal bij tot een goede begeleiding. Een bijzonder woordje van dank richten we aan onze begeleidster Lic. Barbara Vandorpe. Zij heeft zeker en vast haar steentje bijgedragen om onze masterproef tot een goed einde te brengen. Het lezen en herlezen van onze voorlopige versies waarbij steeds de nodige suggesties werden gegeven, hebben ons zeer goed geholpen. De nauwe samenwerking die we met haar hadden, maakte dat het productieproces zeer aangenaam was. Het leuke en gemotiveerde team (Barbara, Johan en Joric), die de testafnames van het VSK in goede banen geleid hebben, mag zeker niet vergeten worden. Dit team organiseerde alle testafnames wat een hoop werk voor ons uitspaarde en daar zijn we hen dankbaar voor. Ondanks de vroege uurtjes en de lange, koude ritten zorgden ze voor een leuke en gezellige sfeer tijdens het afnemen van de testjes. Verder willen we de Gymfederatie bedanken voor de gemoedwillige samenwerking met de Universiteit Gent waardoor entreetesten georganiseerd konden worden. Zonder hen kon dit onderzoek niet plaatsvinden. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 5

6 VOORWOORD Een masterproef produceren met twee personen is niet altijd even gemakkelijk, al hebben wij enkel maar voordelen ondervonden om het met twee te doen. We willen elkaar dan ook bedanken voor de meer dan vlotte samenwerking die we gehad hebben, voor de nodige steun die we aan elkaar gegeven hebben en voor het gezaag en geklaag dat we van elkaar konden verdragen. Verder wil ik, Celine, ook Pieter bedanken, omdat hij mij naar het einde toe heeft laten werken tot in de late uurtjes, waardoor we bijna geen tijd meer hadden voor elkaar. Ik heb van hem en van mijn ouders, die mij elke zondag de gelegenheid gaven om in geuren en kleuren over mijn thesis te vertellen, steeds veel steun gekregen. Tot slot willen we nog dankwoordjes geven aan Kristien, die er voor zorgde dat er geen taalblunders bleven staan in onze laatste en definitieve versie. Ook een woordje van dank aan de mama van Liesbeth, die zorgde voor het tot stand brengen van onze geprinte exemplaren, wat stiekem op haar werk moest gebeuren. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 6

7 LITERATUURSTUDIE 3 Literatuurstudie 3.1 Inleiding Sport is een belangrijk aspect binnen de maatschappij. Een onderdeel hiervan is het competitiegericht sporten, waarbij het verwezenlijken van excellentie het doel is van vele individuen (Williams & Reilly, 2000). Er wordt algemeen aangenomen dat de kans om een eliteatleet te worden in een bepaald domein voor een groot deel afhangt van het al dan niet hebben van talent (Howe et al., 1998). Vele landen streven naar het behalen van medailles op internationale wedstrijden zoals onder andere de Olympische Spelen. Om atleten op dergelijk hoog niveau te krijgen, is het noodzakelijk om binnen het eigen land voldoende aandacht te besteden aan het opsporen en ontwikkelen van getalenteerde atleten. In een land als België, dat slechts een kleine talentenpool heeft, is het noodzakelijk om te beschikken over een goed uitgebouwd talentdetectie- en talentidentificatieprogramma om de kans op het vinden en ontwikkelen van talenten zo groot mogelijk te maken. In de Artistieke Gymnastiek Dames (AGD) bestond er tot twaalf jaar terug geen gestructureerd systeem. Elke trainer selecteerde zijn eigen gymnasten en probeerde die zo goed mogelijk te begeleiden. Zo had België de afgelopen Olympiades sporadisch een AGD-afgevaardigde mee naar de Olympische Spelen. Dit waren onder andere Benedicte Evrard in 1992 en Sigrid Persoon in Sinds de oprichting van de topsportscholen in 1998 is er heel wat veranderd in de topsportstructuur. Aagje Vanwalleghem (OS 2004) en Gaëlle Mys (OS 2008) waren de eerste resultaten van dit nieuwe systeem. In 2012 is het doel zelfs om naar de Olympische Spelen te gaan met een team van zes gymnasten. AGD is een discipline waarbij er al op zevenjarige leeftijd gestart wordt met competitie en ook de internationale wedstrijden vinden plaats op zeer jonge leeftijd. Dit zorgt ervoor dat ook de talentdetectie-, talentidentificatie- en talentontwikkelings-programma s vroeg moeten gebeuren. Alvorens hier verder op in te gaan, zullen we eerst enkele begrippen verduidelijken. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 7

8 LITERATUURSTUDIE 3.2 Talent Wat is talent Iedereen heeft een bepaalde opvatting van wat talent inhoudt. Wanneer er bijvoorbeeld aan een turntrainer zou gevraagd worden om uit een groep kinderen enkele getalenteerde kinderen te halen, zou hij/zij daar waarschijnlijk vrij goed in slagen. Talent is heel erg belangrijk in de sportwereld, want wie het hoogste niveau in een bepaalde discipline wil behalen, moet talent hebben. Toch is talent een zeer moeilijk te omschrijven concept, want wat is talent? De literatuur hanteert verschillende definities. De definitie die in deze scriptie gehanteerd wordt is deze van Gagné (1996, 2000). Hij gaf volgende definitie van talent: Talent wijst het uitzonderlijke meesterschap van systematisch ontwikkelde eigenschappen en kennis in ten minste één domein van de menselijke activiteit tot op een niveau dat een persoon in de top 10 percent wordt geplaatst van zijn /haar leeftijdsgroep, actief is binnen dat domein. Gagné ziet talent als de ontwikkeling van gaven (Gifts). Dit zal verder uitgelegd worden bij het Differentiated Model of Giftedness Talentdetectie, talentidentificatie en talentontwikkeling Het talentontwikkelingsproces kan gezien worden als een proces dat een getalenteerd individu doorloopt vanaf opsporing, via verdere ontwikkeling, tot een succesvolle senioratleet. Het kan onderverdeeld worden in vier componenten (Williams & Reilly, 2000): talentdetectie, talentidentificatie, talentontwikkeling en talentselectie (figuur 1). Talentdetectie (TD) verwijst naar de ontdekking van potentiële atleten die nog niet actief zijn in de sport in kwestie (Williams & Reilly, 2000). Het aantrekken van zesjarige kinderen naar de turnsport is hier een voorbeeld van. Talentidentificatie (TI) is een proces waarin de kwaliteiten van een Figuur 1: De stadia van 'pursuit of excellence' (William & Reilly, 2000) Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 8

9 LITERATUURSTUDIE individu worden beoordeeld om te kijken of die persoon het potentieel heeft om in de toekomst uit te blinken in de specifieke sport die hij/zij beoefent (Davids, Lees & Burtwitz, 2000). Dit is heel belangrijk in de moderne sportwereld omdat de internationale competitie steeds zwaarder wordt en steeds jongere deelnemers betrekt (Pienaar et al. 1998). Zeker in de Artistieke Gymnastiek Dames zien we dit terug, aangezien deze turnsters al mogen meedoen aan de Olympische Spelen en wereldkampioenschappen in het jaar dat ze de leeftijd van 16 bereiken. In de gymnastiekfederatie van Vlaanderen wordt talentidentificatie onder andere gedaan door testdagen te organiseren om gymnasten te selecteren voor verdere ontwikkeling via topsporttraject. Op een lager niveau gebeurt talentidentificatie voornamelijk door meisjes naar de wedstrijdploeg te halen die voordien op recreatief niveau turnden. Talentontwikkeling (TO) impliceert dat de geselecteerde atleten voorzien worden van een passende leeromgeving en van voldoende mogelijkheden om hun potentieel te kunnen realiseren. Een goede infrastructuur speelt een belangrijke rol in de gymnastiek om een goede ontwikkeling van het kind te kunnen nastreven. De TopSportCentrum (TSC) te Gent en de verschillende Basisscholen voor TopsportBeloften (BTB) zijn voorbeelden van talentontwikkeling in België. Als laatste component van het talentontwikkelingsproces is er talentselectie (TS). De selectie is gebaseerd op het kiezen van de meest geschikte persoon of groep van personen, uit reeds geïdentificeerde atleten, die het best de taak kunnen uitvoeren binnen een specifieke context. Dit wordt gezien als zeer korte termijn talentidentificatie (Williams & Reilly, 2000; Vaeyens et al., 2007). Binnen de gymnastiek kan talentselectie gebruikt worden om de beste gymnasten per toestel te selecteren om bijgevolg het sterkste team te kunnen samenstellen. De vier stadia zijn allen van belang voor het voortbrengen van talent in de sport. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 9

10 LITERATUURSTUDIE 3.3 Talentidentificatie Problemen in talentidentificatieproces Nature nurture In de reeds aangehaalde definities van talent komt het nature nurture debat duidelijk naar boven. De vraag die in het nature nurture debat gesteld wordt, is of het niveau dat een individu uiteindelijk kan bereiken, bepaald wordt door enerzijds zijn of haar genen of anderzijds door de omgeving waarin hij of zij leeft. Onderzoekers die de omgevingsvisie ondersteunen, stellen dat iedereen begint met een leeg blad waarbij alles wat gebeurt een resultaat is van ervaring en training. Dit wordt benoemd met de term nurture. De andere visie is dat de persoonlijkheid, de sterktes en zwaktes en de ultieme potentie van een individu gebaseerd zijn op biologische factoren (Mohamed, 2009). Dit wordt beschouwd als de term nature. Voor beide visies worden er in de literatuur verscheidene argumenten gegeven. a. Nature: de genetische component van talent De vraag waarom sommige personen de wereldtop halen en anderen niet, ondanks hetzelfde trainingsprogramma zou kunnen verklaard worden aan de hand van de genen. Net zoals iemands uiteindelijke lengte al van bij de geboorte grotendeels bepaald is, worden ook vele andere lichaamskenmerken dan vastgelegd. Onder andere wordt iedereen geboren met een bepaalde verhouding type I en type II spiervezels (Klissouras et al., 2001). Deze verhouding kan door training licht veranderen, maar een zeer explosief persoon, m.a.w. iemand met veel type II vezels, zal nooit kunnen getraind worden tot een topmarathonloper. Omgekeerd geldt hetzelfde. De graad van trainbaarheid zou ook genetisch bepaald zijn (Mohamed, 2009). Bij sommige sporters verbetert de kracht of uithouding heel snel door training, terwijl anderen met eenzelfde beginniveau veel meer uren moeten trainen om eenzelfde kracht- of uithoudingswinst te boeken. Andere factoren die grotendeels genetisch bepaald zijn, zijn onder andere de mentale of psychologische aspecten (Davids & Baker, 2007). Ook zij kunnen een verschil uitmaken in het uiteindelijke succes dat al dan niet behaald wordt. Hieronder valt bijvoorbeeld de wil om te trainen, de wil om vele uren aan training te besteden en de ambitie die hiervoor nodig is. De manier waarop personen zich motiveren, ego- of taakgeoriënteerd, zal ook voor een deel Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 10

11 LITERATUURSTUDIE bepalen hoever zij zullen geraken en hoe zij aan dit succes komen. Hoewel dit belangrijke factoren zijn, die zeker in rekening zouden moeten worden gebracht wanneer talentidentificatie onderzocht wordt, valt dit buiten dit onderzoek en er zal dan ook niet dieper ingegaan worden op de psychologische aspecten van talentidentificatie. Zonder uitzondering zorgen genen voor een significante inter-individuele variatie. Davids en Baker (2007) gaf aan dat er in de moleculaire biologie al onderzoek werd gedaan naar single gene variaties die mogelijks een impact zouden hebben op de individuele prestaties. Deze single gene as magic bullet doet mensen geloven dat topsporters geboren zijn om te slagen. Een voorbeeld hiervan is α-actinin-3, waarin er een verschil zou bestaan tussen sprinters en langeafstandlopers op basis van verschillen in allel van dit gen (Davids & Baker, 2007). Om het relatief aandeel te kennen van enerzijds de genen en anderzijds de omgeving in het maken van een Olympisch kampioen is er al veel onderzoek gebeurd, waaronder ook tweelingonderzoek. Hierbij vonden de meeste onderzoekers dat erfelijkheid bijdraagt tot verschillende biologische attributen die geassocieerd worden met pieksportprestaties, zoals VO 2 max, anaeroob vermogen, spiervezeldistributie, maximale contractiekracht, de snelheid van spiercontractie, metabole capaciteit en somatische structuren (Klissouras et al. 2001). Smith (2003) documenteerde dat de genetische trekken verantwoordelijk zijn voor de helft van de variatie in prestatie en de andere helft een respons is op training. b. Nurture: de omgevingscomponent van talent Volgens Davids en Baker (2007) stelt nature de natuurlijke eigenschappen van een individu voor die een bijdrage leveren aan de uitvoering, terwijl nurture deze kwaliteiten aanpast aan de hand van iemands ervaring. Verschillende omgevingsfactoren hebben een grote invloed op het leerproces en de prestatie. A. Training De meest bepalende factor om individuen te onderscheiden op verschillende niveaus is het aantal uren dat gespendeerd wordt aan training. Ericsson et al. (1993) voegde hieraan toe dat een individu minstens uren, verspreid over tien jaar, in een discipline moet bezig zijn alvorens er kan gesproken worden over het bereiken van expertise in die discipline. Deze deliberate practice definieert Ericsson als het doelbewust trainen en zich ontwikkelen in een Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 11

12 LITERATUURSTUDIE bepaalde discipline. Deze factor kan gezien worden als de kwantiteit van training. De ervaring die wordt opgedaan tijdens training heeft een zeer grote invloed op het leerproces en heeft een sterke relatie met de verbetering in uitvoering. Onderzoek wordt nog gedaan om te kijken hoe deze relatie verloopt. Sommigen suggereren dat ze een power curve volgt, terwijl anderen een exponentiële curve bekomen. Nog anderen vermoeden dat de curve persoonsafhankelijk is door de verschillende snelheden waarop individuen vaardigheden ontwikkelen, waardoor dan weer de nature op het toneel verschijnt (Davids & Baker, 2007). B. Trainers Trainers bepalen in grote mate het leerproces van een atleet. Zij bepalen hoe de trainingen worden ingevuld en moeten proberen om het maximale te halen uit de tijd die hen gegeven wordt. Dit kan gezien worden als de kwaliteit van de trainingen. Naarmate atleten vorderen in hun ontwikkeling van vaardigheden, zullen ook de cognitieve, fysieke en emotionele eigenschappen anders aangepakt moeten worden door de trainer. De rol van de trainer is dus geen vast gegeven maar verandert mee met de atleten en de sport (Davids & Baker, 2007). C. Ouders De ouders van atleten hebben een grote invloed. Het is noodzakelijk dat de ouders de atleet ondersteunen tijdens de ontwikkeling van het talent van de atleet. In het begin van de ontwikkeling zorgen de ouders ervoor dat het kind in contact komt met sport. Naarmate de atleet ouder wordt, wordt de invloed van de ouders steeds kleiner en maken de atleten zelf meer beslissingen omtrent hun toekomst. De ouders blijven wel een rol spelen in de financiële en de mentale steun (Davids & Baker, 2007). D. Ruimere omgeving en externe factoren De cultuur waarin een atleet opgroeit is ook een significante factor in de ontwikkeling van atleten. Het belang dat een land of gemeenschap hecht aan een bepaalde sport kan een grote invloed hebben op het succes dat in die sport behaald wordt. Onderzoek door Carlson (1988) en Curtis & Birch (1987) wijst aan dat de grootte van de stad waarin atleten zich ontwikkelen ook een invloed heeft op hun mogelijkheden om het eliteniveau te behalen. De optimale grootte bleek zich te bevinden tussen 1000 en mensen. Personen in een kleinere Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 12

13 LITERATUURSTUDIE gemeenschap zouden meer sociale steun krijgen, een hogere zelfeffectiviteit hebben en minder conflicten ondervinden met anderen (Davids & Baker, 2007). E. Het relatieve leeftijdseffect Een andere factor, die invloed heeft op het aanwerven van bekwaamheid, is het relatieve leeftijdseffect (Vaeyens et al., 2008). Dit geeft aan hoeveel jongeren van elkaar verschillen, gebaseerd op de chronologische leeftijd. Jongeren die bijvoorbeeld in januari geboren zijn, hebben bijna een jaar voorsprong op jongeren die in december geboren zijn (Musch & Grondin, 2001). Het relatieve leeftijdseffect vergelijkt een individu met de rest van de omgeving, waardoor dit kan beschouwd worden als een omgevingsfactor. Deze omgevingsfactor kan variëren aangezien leeftijdsgroepen anders vastgelegd worden in verschillende sporten. Zo zijn er sporten waarbij de leeftijdscategorie ingedeeld wordt aan de hand van het geboortejaar, zoals in gymnastiek, terwijl er andere sporten zijn die dit doen aan de hand van de academische kalender. Hierdoor zal de relatieve leeftijd van eenzelfde individu binnen beide categorieën verschillen. Het relatief leeftijdseffect kan op twee manieren verklaard worden. Een eerste verklaring geeft aan dat de oudere atleten groter, sterker en sneller zijn en een betere coördinatie hebben dan de jongere atleten (Ahnert et al., 2008). Hierdoor ervaren ze meer succes en beloning, waardoor ze meer kans hebben om te blijven participeren in de sport. Jongere atleten daarentegen ervaren meer tegenslagen, frustratie en uitval. Een tweede hypothese is dat oudere atleten meer kans hebben om geselecteerd te worden in een hoger niveau van competitie, waar ze betere coaching, infrastructuur en trainingstijd ondervinden (Davids & Baker, 2007). c. Nature nurture besluit Het is duidelijk dat geen van beide visies volstaat om alle variatie in prestatie te verklaren. Een enkele genvariatie kan niet voorspellen dat een atleet het zal maken tot op eliteniveau zonder rekening te houden met omgevingsfactoren. Een kind mag bijvoorbeeld de turngenen meegekregen hebben, maar zonder doorgedreven training kan het onmogelijk Olympisch kampioene worden. De vraag is dus niet meer of de genen of de omgeving de prestatie bepalen, maar wel hoe ze op elkaar inwerken. Davids et al. (2003) concludeerde dat atleten met een gunstiger genotype, die op een passende manier interactie ondergaan met hun Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 13

14 LITERATUURSTUDIE trainingsomgeving, de meeste kans hebben op het verkrijgen van veel trainingsresultaat. Zowel nature als nurture hebben dus invloed op de uiteindelijke bepaling van iemands talent Groei en maturatie Groei en maturatie worden vaak door elkaar gebruikt, maar ze refereren elk naar een andere, specifieke biologische activiteit (Malina & Bouchard, 1991; Van Praag & Doré, 2002). Groei beschrijft het toenemen in lichaamsgrootte als een geheel of de grootte verworven door specifieke delen van het lichaam. Maturatie daarentegen wordt vaak omschreven als het proces van rijpwording. Het verwijst naar de groei en transformatie van biologische structuren zoals botten en organen, alsook de hersenen (Gagné, 2003). Zo is er onder andere de seksuele maturatie en de botmaturatie, waarbij maturatie refereert naar het tempo en de timing van vorderingen naar de mature biologische staat toe (Mohamed, 2009). Gagné (2003) merkte op dat het maturatieproces volledig gecontroleerd wordt door het genoom. Individuen zelf variëren constant in hun tempo van maturatie (Gil et al., 2007) en ook tussen verschillende individuen loopt het maturatieproces niet volgens een zelfde tempo. Bij de ene persoon zal dit proces dus sneller verlopen dan bij de andere. Om dit te achterhalen moeten de chronologische leeftijd en de biologische leeftijd met elkaar vergeleken worden. De chronologische leeftijd is het aantal jaren dat geteld wordt vanaf de geboorte. De biologische leeftijd is een maatstaf voor de maturatiefase waarin een persoon zich bevindt. De chronologische leeftijd en biologische leeftijd ontwikkelen zich zelden aan eenzelfde snelheid (Armstrong & Fawkner, 2008). Hierdoor kan er een onderscheid gemaakt worden tussen vroeg mature en laat mature personen (Sherar et al., 2007). Vroeg mature personen zijn personen waarbij de biologische leeftijd een voorsprong heeft op de chronologische leeftijd. Logischer wijze loopt bij laat mature personen de biologische leeftijd achter op de chronologische leeftijd. De maturiteit van een kind is vaak een bepalende factor voor de prestatie in een sport. Vroeg mature kinderen worden geassocieerd met grotere lichaamslengte en prestatievoordelen, zeker op het vlak van kracht, vermogen, snelheid (Malina et al., 2004) en coördinatie (Ahnert et al., 2008). Een vroeg mature turnster heeft dus een betere coördinatie, meer kracht, en zal de oefeningen dus sneller aanleren en beter kunnen uitvoeren. Hierdoor ondervindt het kind voordelen, waardoor er veel tijd geïnvesteerd zal worden in zijn/haar opvallend potentieel. Enkele jaren later, wanneer de voorsprong van de vroeg mature kinderen Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 14

15 LITERATUURSTUDIE wegvalt kan het zijn dat het kind toch onvoldoende potentieel heeft om een hoog niveau te bereiken, ook al was het op jonge leeftijd steeds één van de besten. Aan de andere kant zijn laat mature kinderen vaak kleiner, wat in het turnen ook voordelen met zich meebrengt. Zo is het voor trainers makkelijker om elementen aan te leren aan kleinere, lichtere gymnasten en hebben deze gymnasten het biomechanische voordeel van korte hefbomen. Een kleiner en lichter lichaam in gymnastiek zal namelijk het inertiemoment van het lichaam verkleinen waardoor een snellere voltooiing van schroeven en salto s plaatsvindt (Abbott & Collins, 2002). Hoewel individuen in beide groepen een voordeel kunnen ondervinden op jonge leeftijd, is het mogelijk dat zij dit gunstig fysiek profiel niet handhaven in een volwassen stadium (Abbott & Collins, 2002). Talentidentificatieprocessen, die getalenteerde kinderen selecteren op leeftijdsgebaseerde fysieke standaards en uitvoeringsstandaards, en hierbij geen rekening houden met de maturiteit, zijn geen goede voorspellers voor het potentieel van een kind. Aangezien maturiteit een bepalende factor is, is het belangrijk hiermee rekening te houden en dit doorheen het hele ontwikkelingsproces. Er zijn verschillende non-invasieve technieken om maturiteit te berekenen. Op basis van de huidige leeftijd, lichaamslengte, zithoogte, berekende beenlengte en het gewicht kan de maturiteitstop als leeftijd van de piekgroeisnelheid berekend worden (Mirwald et al., 2002; Malina et al., 2005; Malina et al., 2007) Ontwikkeling van de sport en het kind Een derde probleem bij talentidentificatie- en ontwikkelingsprogramma s is het dynamisch karakter van talent en de ontwikkeling ervan. Het is problematisch om langetermijnvoorspellingen te doen door de dynamische structuur van sportuitvoeringen en zijn onderliggende mechanismen (Régnier et al., 1993; Abbott & Collins, 2004; Simonton, 1999). Deze dynamische interactie vindt plaats op twee manieren. Enerzijds zijn er de interindividuele verschillen in groei, ontwikkeling en training, die zorgen voor een onstabiele nietlineaire ontwikkeling van de prestatiedeterminanten. Anderzijds zorgen verschuivingen in taakeisen, door nieuwe trends en regels, voor een moeilijke voorspelling van de toekomst (Williams et al., 1999). Deze verschillen in taakeisen zijn te wijten aan het dynamisme van de verschillende sporten. Zo wordt er in de Artistieke Gymnastiek Dames om de vier jaar een nieuwe technische puntencode opgesteld. Hierbij veranderen veel elementen van waarde, Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 15

16 LITERATUURSTUDIE waardoor een bepaald element voor de turnsters meer of minder aangewezen wordt om te trainen. Zo werden er vroeger meer lenige meisjes geselecteerd, terwijl er nu meer belang gehecht wordt aan de explosiviteit van een gymnast (Headcoach AGD België, 2010). Buiten deze veranderingen in eisen is de sport nog op andere vlakken geëvolueerd. De afstand tussen de ongelijke leggers van de damesbrug is enorm toegenomen waardoor een brugoefening er momenteel helemaal anders uitziet dan begin de jaren 60. Een andere aanpassing, die gebeurde in 2001, was de invoering van de pegasus ter vervanging van het paard. Hierdoor kwam er een groot verschil in handenplaatsing waardoor de sprongen nu meestal makkelijker uit te voeren zijn. Bij jonge, kleine meisjes vormde de verandering echter een nadeel omdat zij nu een grotere lengte moeten overbruggen Vroege specialisatie of veelzijdige ontwikkeling Is het beter om een kind doelgericht te laten focussen op het trainen en het ontwikkelen in één bepaalde sport, of zou het beter zijn om een kind tot een bepaalde leeftijd te laten ontwikkelen in verschillende sporten vooraleer het zich specialiseert in één bepaalde sport? Dit is de grote vraag die gesteld wordt bij het probleem van vroege specialisatie of veelzijdige ontwikkeling. Voor beide visies werden er voor- en nadelen in de literatuur beschreven. a. Vroege specialisatie De visie van vroege specialisatie wordt ondersteund door onder andere Ericsson et al. (1993). Ze stelden bovendien vast dat late beginners niet in staat zijn om hun achterstand in te halen in vergelijking met hun leeftijdsgenoten die eerder begonnen met het doelgericht trainen. Veel van de empirische bewijzen die deze conclusie ondersteunen, kunnen worden samengevat onder de 10 jaar regel, die reeds door Simon en Chase in 1973 werd gepubliceerd en de power law of practice van Newell en Rosenbloom (1981). Ericsson et al. (1993) concludeerden dat hoe vroeger er begonnen wordt met deliberate practice of doelgericht trainen hoe groter de kans is om het hoogste niveau te bereiken in het gekozen domein. Onderzoek naar het effect van langdurig trainen en de snelheid van leren heeft aangetoond dat de uitvoering steeds verbetert volgens een power functie (Newell en Rosenbloom, 1981). Deze power law of practice stelt dat aan het begin van het trainingsproces het leren plaatsvindt aan een hoge snelheid en dat deze snelheid afneemt naarmate het trainingsproces vordert. Met andere woorden, hoe meer tijd een individu Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 16

17 LITERATUURSTUDIE besteedt aan training, hoe hoger het niveau van zijn prestatie zal zijn, maar hoe moeilijker het wordt om nog verdere vorderingen te maken. Ericsson et al. (1993) beweren dat er uren, verspreid over 10 jaar (Simon & Chase, 1973), doorgedreven training nodig is om het hoogste niveau te kunnen bereiken. Deze uren moeten zoveel mogelijk samenvallen met de cruciale periodes van biologische en cognitieve ontwikkeling. Aangezien er in de Artistieke Gymnastiek Dames op jonge leeftijd gestart wordt met internationale wedstrijden en er al op zestienjarige leeftijd kan deelgenomen worden aan de Olympische Spelen, is het belangrijk dat deze uren reeds voor de leeftijd van zestien jaar worden behaald volgens de deliberate practice theorie van Ericsson et al. (1993). In principe zou een kind op zesjarige leeftijd moeten beginnen met turnen, wil zij later kunnen deelnemen aan internationale wedstrijden. Hoewel de bewijzen die vroege specialisatie ondersteunen, gegrond zijn, zijn er toch enkele negatieve gevolgen aan deze benadering verbonden. Wiersma (2000) veronderstelde dat het kleine bereik van vaardigheden, die tijdens de vroege sportspecialisatie geoefend worden, de algemene motorische ontwikkeling zou kunnen begrenzen, wat op zijn beurt de langetermijnparticipatie in sport kan beïnvloeden. Als tweede punt kan door vroege specialisatie de sociale en psychologische ontwikkeling onderdrukt worden door een verminderde mogelijkheid van groei in deze gebieden. Een derde punt dat dient opgemerkt te worden is dat overdadig trainen zonder voldoende herstel, wat vaker voorkomt bij kinderen die zich vroeg specialiseren, kan leiden tot burn-out of afhaken (Henschen, 1998). Butcher, Lindner en Johns (2002) toonden aan dat tijdens de beginjaren van betrokkenheid in een sport het ontbreken van plezier de hoofdreden was om ofwel te veranderen van sport, ofwel zich volledig terug te trekken uit de sportbeoefening. Als laatste zijn er ook de fysiologische gevolgen die verbonden zijn aan vroege specialisatie. Dalton (1992) gaf aan dat overdadig trainen tijdens de cruciale periodes van de biologische ontwikkeling nadelen kan teweegbrengen voor het lichaam. Zo hebben jongeren, vooral tijdens de groeispurt, meer kans op overbelastingskwetsuren. b. Veelzijdige ontwikkeling Vroege specialisatie is gebaseerd op de veronderstelling dat tijdens de beginfase van ontwikkeling doelgericht trainen beter is dan de andere vormen van training. Onderzoekers hebben echter aangetoond dat vroege sportspecialisatie als kind geen vereiste is om later als volwassene het hoogste niveau te bereiken in een bepaalde discipline (Côté, 1999; Hill, 1993). Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 17

18 LITERATUURSTUDIE In verschillende sporten werd aangetoond dat eliteatleten tijdens de beginjaren van hun ontwikkeling verschillende sporten beoefenden. Volgens Côté et al. (2003) zouden atleten beter beginnen met het beoefenen van vele sporten om pas tijdens de adolescentie te investeren in één bepaalde sport. Deliberate play, of het spelend participeren, in de verschillende sporten zou gunstig zijn voor het ontwikkelen van intrinsieke motivatie, die later nodig is wanneer de trainingen meer gestructureerd en bewust worden (Martindale et al., 2005). Baker et al. (2003) onderzocht eliteatleten in hockey, basketbal en netbal en toonde aan dat het een voordeel bood om op jonge leeftijd meerdere sporten uit te voeren alvorens zich te specialiseren in één sport. Dit voordeel kwam tot uiting bij zowel de fysieke als de cognitieve vaardigheden die noodzakelijk zijn in hun primaire sport. Deze sporten moeten wel een indirecte relevantie hebben met de sport waarin ze zich uiteindelijk specialiseren. Schmidt en Wrisberg (2000) onderzochten hoe elementen kunnen getransfereerd worden van de ene naar de andere sport. Zo delen de sporten, gymnastiek en schoonspringen, verschillende elementen en worden beide sporten op dezelfde manier beoordeeld, namelijk op de moeilijkheid en de uitvoering van een oefening. Dit kan getransfereerd worden wanneer een individu beide sporten beoefent of van de ene sport naar de andere overstapt (Schmidt & Wrisberg, 2000). Ook de fysiologische aanpassingen van het algemeen cardiovasculair systeem kunnen worden getransfereerd tussen verschillende sporten (Loy, Hoffmann & Holland, 1995). Deze effecten komen beduidend meer voor tussen sporten die veel gelijkenissen vertonen dan tussen sporten die meer van elkaar verschillen (Baker, 2003). Volgens Abbott en Collins (2004) zou er binnen het multidimensioneel en dynamisch proces van talentidentificatie en ontwikkeling op jonge leeftijd voornamelijk aandacht moeten worden besteed aan een brede ontwikkeling. Naarmate een individu zich meer ontwikkelt in een bepaalde sport zal de focus verschuiven van potentieelbepalende factoren naar prestatiebepalende factoren. Op beide niveaus moet er ook voldoende aandacht besteed worden aan psychologische factoren wil een individu het hoogste niveau in een bepaalde sport behalen (figuur 2). Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 18

19 LITERATUURSTUDIE Figuur 2: Stadia van ontwikkeling (Abbott & Collins, 2004) Verder onderzoek moet nog gebeuren om te weten of vroege veelzijdige ontwikkeling voor alle sporten voordelig is, of dat dit enkel het geval is bij een bepaald soort sporten, zoals teamsporten. Het zou kunnen dat in sporten waarbij de prestatiepiek op jonge leeftijd plaatsvindt, zoals in gymnastiek, het noodzakelijk is om al vanaf de eerste fasen van ontwikkeling zich te specialiseren (Baker, 2003). Dit betekend echter niet dat er niet veelzijdig kan worden getraind binnen één sport Talentontwikkelingsmodel Het Differentiated Model of Giftedness and Talent (DMGT) van Gagné (1985, 2004) is een model dat rekening houdt met voorgaande problemen. Het is reeds bewezen dat het gebruik van het DMGT kan dienst doen om de meer gestructureerde visie van recent onderzoek in sport weer te geven (Tranckle & Cushion, 2006) en het zal dan ook in deze masterproef gehanteerd worden. Het beschrijft het talentontwikkelingsproces als een transformatie van gaven in talent. Gave wordt door Gagné beschreven als een uitzonderlijke, natuurlijke Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 19

20 LITERATUURSTUDIE eigenschap. Talent wordt beschreven als methodisch ontwikkelde vaardigheden die bekwaamheid kenmerken. Alle individuen die een uitzonderlijke beheersing hebben van vaardigheiden, waardoor ze bij de top 10% behoren in hun specifiek domein, zouden gezien moeten worden als getalenteerd. Er is geen directe relatie tussen gave en talent. Gaven kunnen zich namelijk op verschillende manieren ontwikkelen, afhankelijk van het soort activiteit. Toch is het zo dat een individu zo goed als niet getalenteerd kan worden zonder eerst begaafd te zijn. Het omgekeerde kan wel, een individu kan begaafd zijn zonder uiteindelijk getalenteerd te worden, omdat er met die gaven niets gedaan wordt. Het onderscheid tussen gave en talent kan gezien worden als het verschil tussen het hebben van potentieel en het behalen van succes. Meerdere verschillen kunnen gevonden worden om potentieel en prestatie te karakteriseren: (1) terwijl potentieel een trage groei heeft, ondervindt prestatie een snelle groei; (2) voornamelijk genetisch bepaald versus een praktijkgerichte component; (3) bruikbaar voor het evalueren van een populatie versus gelimiteerd tot het evalueren van individuen die in dat bepaald domein participeren; (4) een gave is ééndimensioneel terwijl talent multidimensioneel is. De transformatie van gave in talent wordt bepaald door het ontwikkelingsproces. Het ontwikkelingsproces kan vier verschillende vormen aannemen: maturatie, informeel leren, formeel inactief leren en formeel actief leren. Maturatie is voornamelijk genetisch bepaald en houdt de groei en transformatie van alle biologische structuren en fysiologische processen in. Informeel leren komt overeen met het verwerven van kennis en vaardigheden als deel van het dagelijks leven. Dit wordt vaak gezien als de praktische intelligentie, die het resultaat is van ongestructureerde leeractiviteiten. De laatste twee ontwikkelingsprocessen zijn formeel, in die zin dat er een bewuste intentie is om een specifiek leerdoel te bereiken en er een systematisch geplande volgorde van stappen is om het doel te bereiken. Het formeel inactief leren slaat op het zelfonderwijzend leren. In gymnastiek komt deze vorm van leren veel voor door bijvoorbeeld de turnster die bewust leert aanvoelen wat de juiste en foute uitvoering is van een element en daardoor haar eigen uitvoering gaat aanpassen. De meest alledaagse leervorm blijft het formeel actief leren. Dit is onder andere het geval op training waarbij de sporter bewust de intentie heeft om te leren van de trainer. Om de complexiteit van het talentontwikkelingsproces aan te tonen, introduceert het DMGT nog vier andere componenten bij gaven en talent: intrapersoonlijke factoren, omgevingsfactoren, talentontwikkelingsproces en kans (figuur 3). Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 20

21 LITERATUURSTUDIE Figuur 3: Het Differentiated Model of Giftedness and Talent (DMGT) De intrapersoonlijke factoren kunnen opgesplitst worden in drie groepen: fysieke karakteristieken, mentale karakteristieken en zelfmanagement. De fysieke karakteristieken komen overeen met de fysieke parameters zoals antropometrie, lenigheid, kracht, De mentale karakteristieken kunnen verdeeld worden in temperament en persoonlijkheid. Zelfmanagement wordt gezien als het centrale besturingssysteem van iemands zelfontwikkeling (De Waele et al., 1993). Hieronder behoort onder andere motivatie, wat overeen komt met het bepalen van doelen en wilskracht. De omgevingsfactoren oefenen zowel een positieve als een negatieve impact uit op vele verschillende manieren. In het DMGT worden vier omgevingsfactoren onderscheiden. (1) Een eerste factor, het milieu of de omgeving, kan enerzijds op macroscopisch niveau (o.a. geografisch, demografisch, sociologisch, ) en anderzijds op microscopisch niveau (o.a. aantal familieleden, socio-economische status, buurtdiensten, ) onderzocht worden. (2) Een tweede omgevingsfactor die besproken wordt, zijn de belangrijke personen. Hieronder vallen onder andere de ouders, (tweeling) broers of zussen, vrienden, idolen, lesgevers, (3) De derde omgevingsfactor is voorzieningen zoals bijvoorbeeld sportaccommodatie. (4) Als vierde en laatste factor werd gebeurtenis of event gecreëerd om de plotse verandering te kunnen Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 21

22 LITERATUURSTUDIE onderscheiden van de meer stabiele omgevingsbeïnvloedingen. Significante gebeurtenissen kunnen het talentontwikkelingsproces zowel op een positieve als op een negatieve zin beïnvloeden. Kans werd geïntroduceerd in het DMGT als een omgevingsfactor, maar het werd al snel duidelijk dat kans een invloed uitoefent op alle omgevingsfactoren. Kinderen hebben bijvoorbeeld geen controle over de socio-economische status van hun ouders, het aanwezig zijn van talentontwikkelingsprogramma s in de buurt, Kans manifesteert zich nog in een andere belangrijke gebeurtenis, namelijk de overdracht van erfelijke eigenschappen. Weinig menselijke fenomenen hangen meer af van kans dan de specifieke combinatie van de genen afkomstig van één bepaalde eicel en één van de miljoenen spermatozoïden (Gagné, 1985, 2004) Praktijkgerichte modellen Traditioneel in België is het zo dat het participeren in een bepaalde sport gebaseerd is op de locatie, ouderlijke invloeden, sportbeoefening van vriendjes, Dit kan ervoor zorgen dat populaire sporten een overvloed aan atleten hebben, terwijl de kleinere of minder bekende sporten moeite moeten doen om aan leden te geraken (Peltola, 1992). Het nadeel van talentidentificatie is dan ook dat het een grote groep mensen overslaat, want het zou toeval zijn dat een individu, die op deze manier een bepaalde sport kiest, erin zal uitblinken. We zouden ons dan ook kunnen afvragen of het wachten op de juiste persoon om de juiste sport te kiezen goed genoeg is voor de moderne sportwereld. Ook zal voor de meerderheid, die hun perfecte sport niet hebben gevonden, de prestatie slechts op een traag tempo evolueren (Wolstencroft, 2002). Daarom hebben verschillende landen een talentdetectie- en/of talentidentificatieprogramma opgericht The Australian Talent Search Program Het Australian Talent Search Program is een voorbeeld van een traditioneel talentidentificatie- en detectiemodel dat opgestart werd met het oog op de Olympische Spelen in eigen land in het jaar Het begon al in 1988 toen Hahn en zijn collega s een baanbrekend talentidentificatieprogramma opgestart hadden voor het roeien. Door het grote succes ervan begonnen andere sporten, zoals onder andere wielrennen, atletiek en kanovaren ook op een systematische manier op zoek te gaan naar getalenteerde atleten in hun eigen Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 22

23 LITERATUURSTUDIE sport. In 1993 werden zelfs drie jeugdwereldkampioenen gekroond die eerder geselecteerd werden in secundaire scholen via het talentdetectieprogramma van baanwielrennen. Door de vele herhaaldelijke massametingen op scholen, waren deze programma s zeer arbeidsintensief. Dit probleem werd grotendeels weggewerkt door de invoering van het Talent Search Program in Het programma bestaat uit drie fasen (figuur 4). Fase één beschrijft het afnemen van een testbatterij in scholen, die bestaat uit acht fysieke en fysiologische testen (bijlage 1). De resultaten worden vergeleken met een nationale database. Studenten moesten zich in de top 2% bevinden op minstens één test alvorens ze kunnen geselecteerd worden voor fase twee. In de tweede fase worden de testen uit fase één verfijnd en komen er extra sportspecifieke testen bij. Studenten die geïdentificeerd werden als getalenteerd, werden uitgenodigd om deel te nemen in het talentontwikkelingsmodel of derde fase. Het programma is bedoeld voor slechts acht sporten, namelijk atletiek, kanovaren, wielrennen, roeien, zwemmen, triatlon, waterpolo en gewichtheffen. Voor elke sport worden de verschillende testen positief of negatief gecorreleerd. Als voorbeeld worden in de gymnastiek lichaamslengte en -gewicht negatief gecorreleerd, wat wil zeggen dat hoe groter en/of zwaarder een turnster is, hoe moeilijker het voor haar zal zijn om uit te blinken in gymnastiek. De kracht in het bovenlichaam en de benen worden samen met flexibiliteit positief gecorreleerd (Abbott & Collins, 2002). Dus hoe hoger er gescoord wordt op deze eigenschappen, hoe beter voor het uitoefenen van gymnastiek. Figuur 4: Talentidentification System Model: Talent Search Australia (Kluka et al., 2008) Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 23

24 LITERATUURSTUDIE De leeftijdscategorie waarin er getest werd was 14 tot 16 jaar, wat betekende dat de atleten 20 tot 22 jaar zouden zijn op het moment van de Olympische Spelen. Hierdoor werd al een deel van de negatieve invloeden van maturatie weggewerkt. Dit omdat de antropometrische variabiliteit tussen jongeren van eenzelfde chronologische leeftijd significant daalt vanaf de leeftijd van 16, aangezien de meeste jongeren dan hun maturiteitsstadium behaald hebben voor de antropometrische kenmerken (Hare, 1997; Pienaar & Spamer, 1994, 1996, 1998). De Australian Institute of Sports (AIS) houdt voor heel het land een database bij en zorgt voor een behoud van test- en selectieprocedures. Toch moet het succes met een korrel zout genomen worden, want er zijn verschillende argumenten waaraan het succes van het Talent Search Program te danken zou kunnen zijn. Het succes van het programma is dus waarschijnlijk overroepen. Het is kenmerkend dat Talent Search zich enkel heeft geconcentreerd op het identificeren van talent in gesloten sporten. Dit zijn sporten die gekenmerkt worden door een stabiele en voorspelbare omgeving zoals atletiek, kanovaren, wielrennen, roeien en gewichtheffen (Hoare en Warr, 2000). Een tweede bedenking heeft betrekking op het schijnbare succes van het programma tegenover de aanzienlijke literatuur die de instabiliteit van biologische factoren doorheen de adolescentie ondersteunt. Een mogelijke uitleg voor deze paradoxale resultaten wordt duidelijk wanneer de procedures die gebruikt werden binnen de specifieke sporten geanalyseerd worden. Hoewel het programma origineel ontworpen werd voor 14- tot 16- jarigen, gebeurt de talentidentificatie van wielrennen en roeien op de leeftijd van 16 tot 18 jaar. Bij deze leeftijdsgroep zijn zowel mannen als vrouwen postpuberaal, waardoor de antropometrische en fysiologische factoren al gestabiliseerd zijn. Het gebruik van het Talent Search Program bij 16- tot 18-jarigen laat toe de individuen te selecteren die een gunstig en relatief stabiel fysiek profiel hebben voor roeien en wielrennen. Het grootste succes van het Talent Search Program werd dan ook gerapporteerd binnen deze twee sporten (Wolstencroft, 2002). Een derde potentieel verklarende factor is gerelateerd aan de sociale context waarin het Talent Search Program is ontworpen, namelijk de Australische cultuur. Op het einde van de 19 e en begin 20 ste eeuw werd sport gezien als een enorm belangrijke bijdrage aan de culturele Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 24

25 LITERATUURSTUDIE uiting in Australië. Sport in Australië werd gezien als een nationale religie of obsessie (Jobling, 1987) The Sport Interactive Model in Schotland Het Sport Interactive Model in Schotland is gebaseerd op het Australian Talent Search Program en wordt enerzijds gebruikt om talent te detecteren en te identificeren, en anderzijds wordt het ook gelanceerd als een instrument ter participatie in een sport. Het model is een interactieve CD, die een kind oriënteert naar een bepaalde sport. Het is gebaseerd op een model van wenselijke karakteristieken op een disciplinespecifiek niveau voor verschillende sporten. Het Sport Interactive Model gaat kenmerken na die gebaseerd zijn op het profiel van een succesvolle volwassen atleet (Hoare, 1996). Zoals in vele TD modellen worden de individuen gemeten aan de hand van een reeks fysieke taken en uitvoeringstaken die vereist zijn om succes te hebben in een bepaalde sport. Specifiek voor dit model wordt er een serie van elf taken afgewerkt. De scores die de individuen behalen op deze testen worden nadien ingegeven in het Sport Interactive computerprogramma. Het programma berekent automatisch een profiel van de individuen en benadrukt de sport die past bij dit profiel UK High Performance Talent Programme Naast het begeleiden van talentidentificatie, -selectie en ontwikkeling heeft het Verenigd Koninkrijk in de aanloop naar de Olympische Spelen van 2012 enkele grote projecten georganiseerd, namelijk Girls4Gold, Pitch2Podium, Talent Transfer en Sporting Giants (UK Sport, 2008). Voor het project Girls4Gold begonnen UK Sport en de English Institute of Sport (EIS) in juni 2008 hun zoektocht naar sportvrouwen die het potentieel hadden om Olympische kampioenen te worden in één van de volgende zes sporten: wielrennen, bobslee, kajak, moderne pentatlon, zeilen en roeien. Om geselecteerd te kunnen worden moest je (1) een vrouw zijn, (2) tussen 17 en 25 jaar oud zijn, (3) aan competitie doen in gelijk welke sport op minstens regionaal niveau, (4) krachtig, (5) fysiek fit, (6) mentaal sterk en (7) competitief ingesteld zijn. Bij Pitch2Podium is het de bedoeling om voetbal- en rugbyspelers, die nooit een professioneel contract hebben kunnen bemachtigen, een tweede kans te geven om te slagen in een nieuwe Olympische sport. Dit is mogelijk door de vaardigheden en fysieke kwaliteiten die Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 25

26 LITERATUURSTUDIE ze in hun vroegere sport opgedaan hebben te combineren met de elitecoaching die ze op dit moment krijgen. Voor het Talent Transfer programma analyseerde UK Sport meer dan 1200 gewezen atleten of atleten op het einde van hun topsportcarrière, die eerder betrokken waren in UK Sport programma s. Dit gebeurde met de bedoeling om over te stappen naar een andere sport om hun carrière als atleet te verlengen. Fighting chance is een initiatief binnen het Talent Transfer project waarbij alle atleten met een hoog niveau in één van de gevechtsporten de mogelijkheid krijgen om zich te plaatsen voor het elitetaekwondoteam. In 2007 ging het Sporting Giants programma van start, waarbij atleten zich moesten bekend maken indien ze voldeden aan de gestelde eisen: (1) mannen moesten groter zijn dan 1m90 en vrouwen groter dan 1m80, (2) tussen 16 en 25 jaar oud en (3) enige atletische achtergrond hebben. De meest getalenteerde kandidaten werden ingeschakeld in het Olympisch team van roeien, handbal en volleybal. Het Verenigd Koninkrijk is ondertussen al bezig met campagnes voor de Olympische Spelen van Uit voorgaande talentprogramma s kunnen we besluiten dat in sommige Olympische sporten het niet noodzakelijk is om op jonge leeftijd geselecteerd te worden voor een talentidentificatieprogramma (Vaeyens et al., 2009). Het is mogelijk om te veranderen van sport op relatief late leeftijd en toch snel eliteniveau te behalen (Gulbin, 2008). Bij gymnasten komt dit frequent voor, voornamelijk het transfereren naar de sporten schoonspringen en polsstokspringen, door de sterk gelijkende talenteigenschappen (Malina & Geithner, 1993). Zo zijn tien van de twaalf vrouwelijke finalistes schoonspringen tijdens de Olympische Spelen in Athene van 2004 hun sportcarrière begonnen met gymnastiek. Ook Isinbayeva was een talentvolle gymnaste voor haar carrière als Olympische atlete in polsstokspringen. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 26

27 LITERATUURSTUDIE 3.4 Talentidentificatie binnen de Artistieke Gymnastiek Dames Inleiding In een vorig hoofdstuk werd reeds aangehaald dat er uren training nodig zijn, verspreid over tien jaar, om het hoogste niveau te kunnen bereiken (Ericsson et al., 1993). Aangezien er in de Artistieke Gymnastiek Dames al op vroege leeftijd prestaties moeten worden neergezet, moeten deze uren best bereikt worden voor de leeftijd van zestien. Om een hoog niveau te kunnen behalen in de AGD moet er dus op zeer jonge leeftijd talent gedetecteerd en geïdentificeerd worden, waardoor er een duidelijke nood is aan een gestructureerd talentdetectie- en talentidentificatieprogramma. Deze talentdetectie- en talentidentificatieprogramma s, waarvan er echter nog maar weinig te vinden zijn in de AGD, zijn gebaseerd op mogelijke voorspellingen voor het latere succes in gymnastiek. Zoals eerder vermeld, zorgen nieuwe trends en technische puntencodes voor veranderingen in deze predictoren. Tot eind jaren 70 waren het vrouwen zoals Vera Caslavska, die het beeld vormden van de turnwereld. In de jaren 80 kwamen de kindkampioenen naar voor met onder andere Nadia Comanechi, Oksana Omelianchik en Mary-Lou Retton. Een klein en sterk lichaam zorgde ervoor dat de complexiteit van de Artistieke Gymnastiek Dames tot een niveau werd gebracht dat nooit eerder gezien werd. Daarna zorgden de veranderde eisen in het technische puntensysteem voor de opkomst van grotere en smallere gymnasten, zoals Svetlana Boginskaia en ex-wereldkampioene Svetlana Khorkina. In het huidige millennium is er opnieuw een verandering in de technische puntencode doorgevoerd. In deze nieuwe code zou een acrobatische gymnast meer voordelen ondervinden, waardoor gymnasten die gekenmerkt worden door explosiviteit, zoals Andrea Raducan, Vanessa Atter en Shawn Johnson, een hogere moeilijkheid kunnen turnen en daardoor op een hogere score starten Mogelijke predictoren van talent in de gymnastiek Van alle sporten is gymnastiek één van de opvallendste sporten waarin de antropometrische kenmerken een duidelijke rol spelen. Onderzoek suggereerde dat vrouwelijke gymnasten meer afhankelijk zijn van hun genotype. De deelnemers in het onderzoek werden gekenmerkt door een kleine gestalte, korte ledematen, brede schouders en smalle heupen (Richards, 2005). Op 12,5-jarige leeftijd Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 27

28 LITERATUURSTUDIE presteerden kleinere, slankere gymnasten beter op specifieke gymnastiekvaardigheden. Hoewel grotere gymnasten sterkere benen hadden, hielp dit toch niet om de kleinere en meer behendige meisjes te overtreffen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat een kleine lichaamsgestalte een betere voorspeller zou zijn dan sterk zijn. Volgens onderzoek door Baxter-Jones en Maffulli (2002) hebben gymnasten met betrekking tot hun lichaamslengte een gemiddelde waarde die lager ligt dan de gemiddelde waarde van de rest van de bevolking. In hun studie vonden ze ook dat de ouders van de gymnasten kleiner waren dan gemiddeld. Er is nog geen bewijs gevonden dat training de oorzaak zou zijn voor de kleinere gestalte. Training zou wel kunnen zorgen voor een uitstel van de groeispurt. Algemeen kan er besloten worden dat vrouwelijke gymnasten kleinere en meestal laat-mature kinderen zijn (Baxter-Jones en Maffulli, 2002). Onder de fysieke kenmerken valt onder andere de kracht van een persoon. Uit onderzoek bleek dat gymnasten die een hoge kracht-gewichtsratio hadden ook een hoog uitvoeringsniveau hadden. Bijgevolg kan er gesteld worden dat kracht een goede voorspeller is, wanneer het gewicht in rekening wordt gebracht (Richards, 2005). Een belangrijk kenmerk van een gymnast is het hebben van een goede coördinatie. Uit onderzoek bleek bijvoorbeeld dat de kracht, die een goede voorspeller is, enkel tot uiting kwam tijdens vaardigheden waarbij er weinig techniek vereist was. Wanneer een vaardigheid technischer werd, werden de meisjes met een hoge kracht-gewichtsratio overtroffen door meisjes die een goede techniek hadden (Richards, 2005). Er is echter nog maar weinig onderzoek gedaan naar de coördinatieve vaardigheden van een gymnast Talentidentificatie in het buitenland Het Talent Opportunity Program (figuur 5) is een educatief proces dat ontworpen is in de VS om potentieel getalenteerde atleten te vinden en om deze atleten op te leiden via hun trainers en ouders. Kinderen worden geselecteerd voor deelname in het Talent Opportunity Program wanneer (1) ze tussen zeven en elf jaar oud zijn gedurende het lopende testjaar, (2) ze lid zijn van de Amerikaanse gymnastiekfederatie, (3) ze de medische en begeleidende formulieren hebben voltooid, (4) ze geen gekwalificeerde eliteatleet zijn. De 9- tot 11-jarige groep wordt uitgenodigd om deel te nemen aan een nationale test waar ze geëvalueerd worden door de nationale staf van USA Gymnastics. In deze test worden de fysieke vaardigheden van de kinderen vergeleken met andere atleten van dezelfde leeftijd van de Verenigde Staten Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 28

29 LITERATUURSTUDIE van America. Nadien worden ze gerangschikt volgens de scores op de fysieke testen. Diegene die aan de selectie-eisen voldoen en slagen voor de nationale test zullen worden uitgenodigd om een trainingskamp van USA Gymnastics bij te wonen. Het trainingskamp houdt het volgende in: training, evaluaties van de huidige prestatiestatus van de atleet en suggesties voor verbetering. Verder krijgt de persoonlijke coach van de atleet de gelegenheid om te kijken hoe zijn/haar inspanningen zijn als coach in vergelijking met de rest van het land (USA Gymnastics National TOP Testing, 2005). Figuur 5: Talentidentificatieprogramma in de VS Volgende testen worden afgenomen om de fysieke vaardigheden te testen (bijlage 2): (1) handstand houden (2) 20 meter sprint (3) opzwaaien aan de brug (4) touwklimmen (5) hoogtesprong uit stand (6) krachthandenstand (7) spagaat links en rechts (8) brug opduwen (9) benen heffen aan het sportraam (USA Gymnastics National TOP Testing, 2009). Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 29

30 LITERATUURSTUDIE Talentdetectie binnen de Gymnastiek Federatie Vlaanderen De afgelopen jaren is er in Vlaanderen een structuur uitgebouwd waarbinnen elk gymnastiektalent alle kansen krijgt om zich maximaal te ontwikkelen. Om deze talenten te detecteren wordt er een testbatterij afgenomen in clubs en scholen. De testbatterij heeft tot doel in een vrij korte tijd, namelijk één lesuur sport op school, zoveel mogelijke informatie in te winnen over de specifieke intrinsieke kwaliteiten van de kinderen. Tijdens de eerste testfase zullen er zoveel mogelijk factoren gemeten worden die niet of weinig beïnvloedbaar zijn door training en dus vooral genetisch bepaald zijn. Deze factoren zijn onder andere lichaamslengte, snelheid, wendbaarheid, coördinatie, statische kracht (enkel bij jongens) en explosieve kracht. De leidraad voor de testafneming is gebaseerd op de EUROFIT Testbatterij, maar werd aangepast aan de specifieke noden van gymnastiek. De testen moeten eenvoudig organiseerbaar zijn in een beperkte ruimte. Daarom worden er bewust slechts vier testen afgenomen. De testen die worden afgenomen zijn de vertesprong, gebogen armhang, shuttle run en het oog van de trainer. Bij deze laatste test is het de bedoeling dat de trainer de kinderen observeert terwijl deze een hindernispiste doorlopen. De trainer geeft nadien aan wie volgens hem/haar verder moet worden opgevolgd. In een tweede testfase wordt de gekozen testgroep uitgenodigd voor tien gratis initiatielessen. Wanneer gymnastiek de kinderen aanspreekt wordt er gestart met de trainingen. Tijdens deze volledige testprocedure wordt er op zoek gegaan naar kinderen, die over kenmerken beschikken specifiek voor gymnastiek. De toekomstige gymnasten (1) moeten een klein lichaamsgestalte hebben, (2) mogen geen overgewicht hebben, hoewel training hier een invloed kan op hebben, (3) hebben best geen asymmetrische lichaamsbouw en (4) moeten goede, soepele gewrichten hebben. Een tweede belangrijk punt is de motoriek en de fysiek. Hieronder valt de explosieve kracht, coördinatie, snelheid en wendbaarheid, en lenigheid. Een derde punt is het psychologische aspect zoals onder andere leergierigheid, leervaardigheid, taakgerichtheid, competitieve ingesteldheid, Dit wordt vooral doorheen de eerste en tweede testfase achterhaald. Een vierde en laatste punt zijn de sociale aspecten die discreet worden opgevolgd doorheen de totale opleiding (Decock & Verlent, 2004). Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 30

31 LITERATUURSTUDIE Talentidentificatie binnen de Gymnastiek Federatie Vlaanderen Sinds enkele jaren is de Gymnastiek Federatie Vlaanderen gestart met een talentidentificatie- systeem om zo talentvolle gymnasten op te sporen. Het systeem maakt een onderverdeling in drie fasen, namelijk basisclub (BC), basisschool voor topsportbeloften (BTB) en topsportcentrum (TSC), waarbij een toelating tot een volgende fase steeds wordt Figuur 6: Opleidingspiramide voorafgegaan door een selectieprocedure. Een overzicht van het topsporttraject is weergegeven in figuur 6. De eerste fase, om in te stappen in het topsporttraject, wordt gerealiseerd door middel van de jaarlijkse entreetesten voor de categorie pupillen. De testdag bestaat uit het afnemen van een sportspecifiek testprofiel dat opgesteld werd door het Vlaams Sportkompas en de Gymnastiek Federatie Vlaanderen (De Vos, 2009). Tijdens deze entreetesten worden er in totaal 28 testen afgenomen. Er worden antropometrische en fysieke gegevens verkregen. Verder wordt de coördinatie gemeten aan de hand van de KTK (Körperkoordinations Test für Kinder; Kiphard & Schilling, 1974) en basismotoriektesten. Als laatste worden er ook turntechnische testen op de vier toestellen afgenomen, die beoordeeld worden via het oog van de trainer. Via deze testen wordt een selectie gemaakt om al dan niet toe te treden tot een basisclub, waar de gymnasten kunnen trainen onder leiding van een basisclubtrain(st)er, volgens een specifieke leerlijn. De eindselectie gebeurt echter enkel op basis van de resultaten op de turntechnische testen. Bij twijfel wordt er ook rekening gehouden met de fysieke en motorische testen. De tweede fase is de instroomprocedure voor de BTB. De procedure houdt acht proeftrainingen in waarbij op basis van een optelsom van het (subjectief) oordeel van BTBen TSC-trainers, over het mogelijke eindniveau van een gymnast, besloten wordt om een gymnast al dan niet op te nemen in een BTB. De eindkeuze wordt ondersteund door gebruik te maken van een medische en mentale screening. Een BTB is een regionaal opleidingscentrum waar talentvolle gymnasten van het vierde tot het zesde leerjaar sport en studie kunnen combineren. Onder leiding van een door de GymFed betaalde train(st)er kunnen de gymnasten 24 uur per week trainen. Op deze manier worden ze voorbereid op de centrale topsportopleiding in het topsportcentrum te Gent, waar ze vanaf twaalf jaar kunnen instappen. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 31

32 LITERATUURSTUDIE In een derde fase wordt een selectie gemaakt voor de instroom in TSC. Deze selectieprocedure is analoog aan de selectieprocedure voor BTB. Eens de gymnaste in het topsportcentrum zit, dient ze haar studies te combineren met 31 uur per week gymnastiek. De instroomprocedure van BTB en TSC is weergegeven in figuur 7. Fase 1: voldoen aan één van de drie criteria voor opname in de instroomprocedure 1. Score controletraining 2. Op het Vlaams kampioenschap op de 1ste, 2de of 3de plaats geëindigd zijn 3. Voordracht door plenaire vergadering BTB/TSC trainers Fase 2: intakegesprek Ouders Clubtrainer BTB trainer / headcoach TSC / psycholoog Fase 3: deelname aan instroomprocedure 1. acht proeftrainingen op het BTB/TSC 2. medische test 3. mentale test Fase 4: voordracht aan de selectiecommissie (alle criteria dienen positief vervuld te zijn) 1. Resultaat medische test medische paramedische cel 2. Resultaat mentale test sportpsycholoog 3. Resultaat proeftrainingen plenaire vergadering BTB/TSC trainers Fase 5: definitief ja/nee van de ouders m.b.t. aanvaarding van de uitnodiging Figuur 7: Stroomdiagram instroomprocedure BTB-TSC Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 32

33 LITERATUURSTUDIE 3.5 Besluit en hypotheses Uit een overzicht van de literatuur kan er besloten worden dat talentidentificatie in sport geen eenduidige opdracht is, omdat er heel veel verschillende factoren een rol spelen in het al dan niet ontwikkelen van gaven in talent. Ook is er in de AGD nog maar weinig onderzoek gebeurd naar talentidentificatie. Het doel van dit onderzoek is dan ook het profiel van een beloftevolle gymnast te bepalen aan de hand van antropometrische, fysieke en coördinatieve kenmerken. Dit zal enerzijds gebeuren op het niveau van talentdetectie. Hierbij zullen gymnasten vergeleken worden met niet-sporters en met sporters, die een andere sport dan gymnastiek op clubniveau beoefenen. Op het niveau van talentidentificatie zullen de resultaten van de entreetesten vergeleken worden tussen de geselecteerde gymnasten (toppers), de twijfelgevallen en de niet-geselecteerde gymnasten (subtoppers). Welke testen onderscheiden de groepen en kunnen dus voor talentidentificatie gebruikt worden? Eerste hypothese: Gymnasten onderscheiden zich van niet-sporters en sporters die geen gymnastiek beoefenen. Gymnasten hebben een ander antropomentrisch profiel, zijn leniger, krachtiger en coördinatief beter ontwikkeld. Tweede hypothese: Op het niveau van talentidentificatie zullen de geselecteerde gymnasten (toppers) zich onderscheiden van de twijfelgevallen en de niet-geselecteerde gymnasten (subtoppers). Toppers zijn voornamelijk krachtiger en hebben een betere coördinatie. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 33

34 METHODE 4 Methode 4.1 Populatie Voor de studie op het niveau van talentdetectie werd data verzameld onder de noemer Vlaams Sport Kompas (VSK), een samenwerking tussen de vakgroep Bewegings- en sportwetenschappen van de Universiteit Gent en de Vlaamse Gemeenschap enerzijds en via de entreetesten AGD anderzijds. Via het VSK werden zowel jongens als meisjes getest op hun antropometrische, fysieke en motorische eigenschappen. In dit onderzoek zullen enkel de resultaten van de meisjes aan bod komen. Aan deze studie namen 26 basisscholen deel voor het normaal onderwijs uit de vijf Vlaamse provincies en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Om een representatieve sample van de Vlaamse lagere schoolkinderen te bekomen, werden de scholen op willekeurige basis geselecteerd uit de drie onderwijsnetten en werden er zowel stedelijk als landelijk gelegen scholen vertegenwoordigd. Op voorhand werd er een informatiebrief meegegeven aan de ouders om te toestemming te vragen voor deelname aan het onderzoek. Hiervoor ondertekenden ze de informed consent (bijlage 3). Aan de entreetesten namen in vrouwelijke gymnasten tussen zes en negen jaar deel. In 2009 waren dit 98 gymnasten. De inschrijvingen gebeurden via de trainers, die de mondelinge toestemming kregen van de ouders van de gymnasten. In 2008 hebben in totaal 31 clubs deelgenomen. In 2009 waren dit 24 clubs, verspreid over heel Vlaanderen. Naast de leerlingen in het basisonderwijs, die aangaven gymnastiek te doen in clubverband, werden de gymnasten van de entreetesten toegevoegd om de steekproef van de gymnasten op clubniveau bij talentdetectie te vervolledigen. Voor de analyse van talentidentificatie werden enkel de gymnasten van de entreetesten als steekproef gebruikt. In totaal werden er 1177 meisjes getest, die allen tussen zes en negen jaar waren op het moment van de testen (tabel 1). 4.2 Procedure De testbatterij van het VSK werd gebruikt om de antropometrische, fysieke en motorische eigenschappen uit de basisschool te testen. Het VSK maakt gebruik van een combinatie van verschillende bestaande testbatterijen en antropometrische metingen: de KTK Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 34

35 METHODE (Körperkoordinations Test für Kinder; Kiphard & Schilling, 1974), de EUROFIT (Council of Europe, 1988) en de BOT 2 (Bruininks-Oseretsky 2, Bruininks & Bruininks, 2005). De testen werden afgenomen door een team van elf getrainde testleiders. De scores van elke test werden bijgehouden op een scoreformulier (bijlage 4). Alle testen werden blootsvoets uitgevoerd, om afwijkingen ten gevolge van de kwaliteit van het schoeisel te vermijden. Elk kind heeft ook een vragenlijst ingevuld met behulp van de ouders (bijlage 5) om de sportparticipatie na te gaan. Aan de hand van die vragenlijst kon de geteste populatie in drie groepen verdeeld worden: niet-sporters (N-SP), sporters (SP) en gymnasten (G). De meisjes die getest werden met de entreetesten vallen representatief onder deze noemer gymnasten op clubniveau (tabel 1). Tijdens de entreetesten AGD werden naast de generieke testbatterij voor het VSK ook extra metingen uitgevoerd. Zo werden naast de traditionele antropometrische data (lichaamslengte, lichaamsgewicht, zithoogte en vetpercentage) ook de lendenomtrek en Tanner bekken-schouder (Tanner Bkk-Sch) gemeten. Voor de fysieke vaardigheden kwamen er volgende specifieke testen bij: anteflexie van de schouders, spreidzit voorwaarts buigen, leg lifts, touwspringen en touwklimmen. Volgende bijkomende motorische testen werden afgenomen bij de gymnasten: rugwaarts lopen, voorwaarts huppelen, voorwaarts hinken, zijwaartse bijtrekpas, zijwaartse kruispas, kaatsen, spreidsprongen, kangoeroesprongen en reuzensprongen, die samen de basismotoriek kwantificeren. De testen spreidzit voorwaarts buigen en SBJ werden enkel in het eerste jaar, 2008, afgenomen en de testen touwklimmen, leg lifts en lendenomtrek werden enkel in 2009 afgenomen. Daarnaast werden de meisjes getest op hun turnspecifieke kwaliteiten op de vier verschillende toestellen door vier verschillende topsporttrainers. De eindbeoordeling van de entreetesten werd door deze vier topsporttrainers én de andere topsporttrainers, die de meisjes tijdens de testen observeerden, genomen. De trainers gaven elke gymnast een score 0, 1 of 2, wat respectievelijk overeenkomt met niet selecteren (NS), wel selecteren (S) en twijfel (T) (tabel 1). De verzamelde data van talentdetectie en talentidentificatie werden ingegeven in een standalone database aan de hand van Filemaker Pro 9 waarna ze verder verwerkt werden met SPSS Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 35

36 METHODE Tabel 1. Overzicht van de testpopulatie VSK (TD) Entreetesten TI TD N-SP SP G S T NS Totaal 6 jaar (+32) jaar (+85) jaar (+62) jaar (+10) Totaal (+189) Meetinstrumenten De EUROFIT-testbatterij (Council of Europe, 1988) meet de fysieke basiseigenschappen van kinderen. In dit onderzoek werd er gebruik gemaakt van twee testen komende uit de EUROFIT-testbatterij. Dit zijn Sit and Reach (SAR) en Staande Vertesprong (SBJ). De KTK (Körperkoordinations Test für Kinder; Kiphard & Schilling, 1974), bestaande uit vier subtesten, meet de grootmotorische coördinatie. De testen zijn achterwaarts balanceren op drie evenwichtsbalken, hinken over een hindernis, zijwaarts heen en weer springen over een balkje en zichzelf zijwaarts verplaatsen met plankjes. Verder werden er ook nog antropometrische testen afgenomen. Voor het evalueren van de gymnasten die deelnamen aan de entreetesten werden nog enkele bijkomende testen afgenomen die hierboven reeds vermeld werden. In tabel 2 zijn alle test terug te vinden. In bijlage 6 is de volledige omschrijving van de testen weergegeven. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 36

37 METHODE Tabel 2. Korte omschrijving van de afgenomen testen en indeling testen volgens VSK en entreetesten. Variabele Testomschrijving Resultaat Referentie VSK Entree ANTROPOMETRIE LL Zithoogte De lichaamslengte werd gemeten aan de hand van de Harpenden Portable Stadiometer. De zithoogte werd gemeten met behulp van de Harpenden Sitting Height Table. Op 0.1 cm Holtain, UK X X Op 0.1 cm Holtain, UK X X LG Het lichaamsgewicht werd berekend door de TANITA weegschaal. Op 100 gr TANITA, Type BC- 420SMA, Japan X X Vet% Het vetpercentage werd berekend aan de hand van de TANITA weegschaal. Op 0.01 % TANITA, Type BC- 420SMA, Japan X X BMI De Body Mass Index werd berekend door het lichaamsgewicht te delen door de lichaamslengte in het kwadraat. Op 0.1 kg/m² Van Den Bosch & De Cock (2006) X X APHV De Age at Peak Height Velocity bepaalde op welke leeftijd de maximale groeisnelheid zal bereikt worden. Leeftijd op 0.1 jaar Sherar et al. (2005) X X Lendenomtrek De lendenomtrek werd gemeten met behulp van een lintmeter, vier centimeter boven de navel. Op 1cm Rudolf et al. (2007) X X Tanner Bkk- Sch De verhouding tussen schouders en bekken werd gemeten met deze test. Op 0.1 cm Van Den Bosch & De Cock (2006) X FYSIEKE VAARDIGHEDEN SAR De Sit And Reach werd uitgevoerd om de lenigheid van de hamstrings en onderrug te testen. Op 0.5 cm EUROFIT (Council of Europe, 1988) X X Anteflexie schouders De lenigheid in de schouders werd gemeten met deze test. In graden Van Den Bosch & De Cock (2006) X Spreidzit vw buigen De lenigheid in hamstrings, lies en onderrug werd gemeten met deze test. Op 1 cm Van Den Bosch & De Cock (2006) X (2008) SBJ De explosieve kracht werd gemeten aan de hand van de staande vertesprong. Op 1 cm EUROFIT (Council of Europe, 1988) X X (2008) Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 37

38 METHODE CMJ De concentrisch-excentrische kracht werd gemeten aan de hand van de Counter Movement Jump. Op 0.1 cm Optojump (Microgate, Italië) X X SU De krachtuithouding in de buikspieren werd gemeten aan de hand van sit ups. Aantal in 30 Bruininks & Bruininks, 2005 X X KPU De krachtuithouding in de armen werd gemeten aan de hand van knee push ups. Aantal in 30 Bruininks & Bruininks, 2005 X X Leg lifts Er werden 10 leg lifts uitgevoerd om de krachtuithouding in de buikspieren te meten. In seconden VSK, gebaseerd op TOP USA X (2009) Touwklimmen Er diende 3 meter omhoog geklommen te worden om de krachtuithouding in de armen te meten. In seconden VSK, gebaseerd op TOP USA X (2009) 20 m sprint 20m sprint werd afgenomen om de snelheid en versnelling te meten met behulp van elektrische poortjes Microgate, It. In seconden Microgate, Italië X Touwspringen Het touwspringen werd gebruikt om de uithouding te meten bij de gymnasten. Aantal in 60 Van Den Bosch & De Cock (2006) X MOTORISCHE VAARDIGHEDEN Rugwaarts balanceren Deze test diende om het evenwicht te meten door achterwaarts te moeten balanceren op verschillende evenwichtsbalken. Aantal stappen KTK (Kiphard & Schilling, 2007) X X Zijwaarts verplaatsen plankjes Deze test diende om de coördinatie en snelheid te meten met het gehele lichaam. Aantal in 20 KTK (Kiphard & Schilling, 2007) X X Zijwaarts springen over balkje Deze test diende om de coördinatie en snelheid te meten met de benen. Aantal in 15 KTK (Kiphard & Schilling, 2007) X X Hinken over kussens Bij deze test trachtte de proefpersoon zo hoog mogelijk te hinken met 1 been over een stapel kussens. Pogingen per hoogte KTK (Kiphard & Schilling, 2007) X X Basismotoriektesten Deze test bestond uit een aantal testen samen, namelijk spreidsprongen, kangoeroesprongen, rw stappen, vw huppelen, vw hinken, zw bijtrekpas, zw kruispassen, vw en rw kaatsen, reuzensprongen. Score op 10 Van Den Bosch & De Cock (2006) X Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 38

39 DATA ANALYSE 5 Data analyse Voor het analyseren van alle data werd gebruik gemaakt van het statistisch verwerkingsprogramma SPSS Alle data werd gecontroleerd op extreme waarden en foutieve data werden vervolgens verwijderd. Het aantal gebruikte proefpersonen werd bekomen door frequenties te laten lopen. 5.1 Talentdetectie Er werd gebruik gemaakt van één datafile waarin de data van het VSK en de data van de entreetesten verwerkt zijn. Voor het analyseren van de data werd een selectie gemaakt op basis van het geslacht (jongens/meisjes) waarbij enkel de meisjes geselecteerd werden. Er werden twee leeftijdsgroepen gevormd, namelijk de 6- en 7-jarigen en de 8- en 9-jarigen. Dit omwille van de representativiteit van de steekproef. Enerzijds zijn er voldoende waarden van die leeftijd beschikbaar en anderzijds is dit de leeftijd waarop talentdetectie en -identificatie gebeurt in de GymFed. Om te kijken of twee opeenvolgende leeftijden bij elkaar genomen mogen worden in één groep werd er een one-way MANOVA uitgevoerd met als afhankelijke variabele de kwantitatieve leeftijd en met als onafhankelijke variabele de sportgroep. De resultaten hiervan werden opgesplitst per leeftijdsgroep. Om de verschillen in antropometrische, fysieke en motorische waarden tussen de drie groepen na te gaan, werden drie afzonderlijke one-way MANCOVA s uitgevoerd met als onafhankelijke variabele de sportgroep en met als afhankelijke variabelen antropometrische gegevens (lichaamslengte, lichaamsgewicht, zithoogte, BMI, vetpercentage, APHV), fysieke gegevens (CMJ, KPU, SAR, SUP) en motorische gegevens (KTK springen over kussens, KTK evenwicht, KTK springen over balkje, KTK verplaatsen plankjes, MQ KTK). Lendenomtrek en SBJ werden via een one-way ANCOVA geanalyseerd aangezien beide testen bij de entreetesten slechts in 2008 uitgevoerd werden en er dus bijgevolg minder proefpersonen deze testen doorlopen hebben in vergelijking met de andere testen. Leeftijd werd als covariaat toegevoegd omdat er significante verschillen bevonden werden binnen beide leeftijdsgroepen tussen de gymnasten, sporters en niet-sporters. De bekomen resultaten werden opgesplitst per leeftijdsgroep. Om de verschillen tussen de drie groepen (gymnasten, sporters, niet-sporters) na te gaan, werd er gebruik gemaakt van Post Hoc testen via Compare main effects. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 39

40 DATA ANALYSE Om na te gaan welke testen gymnasten van niet-gymnasten onderscheiden, werd voor beide leeftijdsgroepen apart een discriminantenanalyse uitgevoerd. Aangezien de gymnasten met de niet-gymnasten vergeleken worden, werden de sporters en niet-sporters samen genomen, die de groep niet-gymnasten vormden. Lendenomtrek en SBJ zijn uit deze analyse gehaald omdat niet alle proefpersonen deze testen hebben doorlopen. Alle resultaten werden significant bevonden wanneer de p-waarden kleiner dan 0.05 en/of kleiner dan 0.01 waren. P-waarden tussen 0.05 en 0.1 werden beschouwd als een trend tot significantie. 5.2 Talentidentificatie De datafile van de entreetest bestond enkel uit meisjes aangezien enkel de AGD deze vorm van selectie (TI) toepast. Voor de leeftijd werd er een opsplitsing gemaakt per kwalitatieve leeftijdsjaar, waarbij enkel de 7-jarigen en de 8-jarigen werden geselecteerd om te analyseren. Dit omwille van de representativiteit van de steekproef. Enerzijds is dit de doelpopulatie van de entreetesten en anderzijds hebben we hiervan voldoende data om analyses op uit te voeren. Vervolgens werden drie one-way MANOVA s uitgevoerd, om de verschillen in antropometrische, fysieke en motorische waarden tussen de drie groepen na te gaan, met als onafhankelijke variabele de beoordeling van de trainers (wel geselecteerden, twijfelgevallen, niet-geselecteerden). Als afhankelijke variabelen werden afzonderlijk de antropometrische metingen (lichaamslengte, lichaamsgewicht, zithoogte, BMI, vetpercentage, APHV, Tanner Bkk-Sch), de fysieke vaardigheden (SAR, Anteflexie schouders, CMJ, SU, KPU, Touwspringen, 20m sprint) en de motorische vaardigheden ingegeven (MQ KTK, KTK verplaatsen plankjes, KTK springen balkje, KTK evenwicht, KTK hinken over kussens, Basismotoriek). Voor de Post Hoc testen werd een Tuckey gebruikt. Voor het analyseren van de sportspecifieke testen (lendenomtrek, Spreidzit vw buigen, SBJ, touwklimmen en leg lifts) werd een one-way ANOVA uitgevoerd met als onafhankelijke variabele de beoordeling van de trainers en als afhankelijke variabelen de gegevens van de sportspecifieke testen. Om na te gaan of het mogelijk is om geselecteerde gymnasten van niet-geselecteerde gymnasten te onderscheiden op basis van slechts enkele testen, werd een discriminantenanalyse uitgevoerd. Om een duidelijker verschil te hebben tussen de geselecteerde en niet-geselecteerde gymnasten werden de twijfelgevallen niet in de analyse Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 40

41 DATA ANALYSE opgenomen. De sportspecifieke testen worden niet in de discriminantenanalyse opgenomen, aangezien niet alle proefpersonen deze testen doorlopen hebben. Alle resultaten werden significant bevonden wanneer de p-waarden kleiner dan 0.05 en/of kleiner dan 0.01 waren. P-waarden tussen 0.05 en 0.1 werden beschouwd als een trend tot significantie. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 41

42 RESULTATEN 6 Resultaten 6.1 Talentdetectie In de analyse op het niveau talentdetectie worden gymnasten enerzijds vergeleken met kinderen die een andere sport dan gymnastiek beoefenen (sporters) en anderzijds met kinderen die geen sport beoefenen (niet-sporters). De sporters en de niet-sporters worden ook onderling vergeleken en 7-jarigen a. Antropometrie Tabel 3. Gemiddelde en SD van de antropometrische variabelen van de drie groepen op 6- en 7-jarige leeftijd met leeftijd als covariaat: gymnasten (G), sporters (SP) en niet-sporters (N-SP). Variabele G SP N-SP F p η 2 Lichaamslengte ± ± ± 6.81 F 2, 517 = a.000**.087 Zithoogte ± ± ± 3.47 F 2, 517 = a.000**.068 Lichaamsgewicht ± ± ± 4.89 F 2, 517 = a.000**.139 BMI ± ± ± 2.25 F 2, 517 = a.000**.104 Vetpercentage ± ± ± 5.53 F 2, 517 = **.183 APHV ± ± ± 0.33 F 2, 517 = a.000**.129 Lendenomtrek ± ± ± 5.91 F 2, 408 = a.000**.141 *= significant op niveau p<0.05; **= significant op niveau p<0.01 a = significante covariaat op niveau p<0.01; b = significante covariaat op niveau p<0.05 Alle antropometrische variabelen samen, uitgezonderd lendenomtrek, gaven significante verschillen (F= , p= 0.000) tussen de drie groepen. Voor alle antropometrische variabelen afzonderlijk werden er significante verschillen gevonden tussen de drie groepen op het niveau p= 0.00 (tabel 3). De Post Hoc resultaten toonden aan dat gymnasten een significant lagere lichaamslengte, een lagere zithoogte, een lager lichaamsgewicht, een lagere BMI, een lager vetpercentage, een kleinere lendenomtrek hebben dan de sporters en de nietsporters (p= 0.000). Een gymnast zal later matuur zijn ten opzichte van de sporters en de nietsporters (p= 0.000). Tussen de sporters en de niet-sporters werden geen significante verschillen gevonden, met uitzondering voor de lichaamslengte waarbij er een trend tot Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 42

43 RESULTATEN significantie (p= 0.092) gevonden werd. De niet-sporters hebben een kleinere lichaamslengte dan sporters. b. Fysieke vaardigheden Tabel 4. Gemiddelde en SD van de fysieke variabelen van gymnasten (G), sporters (SP) en nietsporters (N-SP) op 6- en 7-jarige leeftijd met leeftijd als covariaat. Variabele G SP N-SP F p η 2 CMJ ± ± ± 3.58 F 2, 445 = a.000**.276 KPU ± ± ± 5.72 F 2, 445 = a.000**.188 SBJ ± ± ± F 2, 424 = a.000**.204 SAR ± ± ± 5.00 F 2, 445 = **.273 SU ± ± ± 7.31 F 2, 445 = a.000**.234 *= significant op niveau p<0.05; **= significant op niveau p<0.01 a = significante covariaat op niveau p<0.01; b = significante covariaat op niveau p<0.05 Er werden significante verschillen gevonden (F= , p= 0.000) voor alle fysieke testen samen, uitgezonderd SBJ, tussen de drie groepen. Voor alle fysieke variabelen afzonderlijk werden er significante verschillen gevonden tussen de drie groepen op het niveau p< 0.01 (tabel 4). Uit de Post Hoc analyse bleek dat dit significante verschil vooral te wijten was aan het duidelijke verschil tussen de gymnasten en de niet-sporters enerzijds (alle p-waarden= 0.000) en tussen de gymnasten en de andere sportbeoefenaars anderzijds (alle p-waarden= 0.000). Gymnasten scoorden beduidend hoger op alle testen. De sporters scoorden hoger op de testen KPU (p= 0.018), SU (p= 0.020) en SBJ (p= 0.029) dan de niet-sporters. c. Motorische vaardigheden Tabel 5. Gemiddelde en SD van de motorische variabelen van gymnasten (G), sporters (SP) en nietsporters (N-SP) op 6- en 7-jarige leeftijd met leeftijd als covariaat. Variabele G SP N-SP F p η 2 Springen over kussens ± ± ± F 2, 490 = a.000**.351 Evenwicht ± ± ± F 2, 490 = a.000**.443 Springen over balkje ± ± ± F 2, 490 = a.000**.398 Verplaatsen plankjes ± ± ± 5.51 F 2, 490 = a.000**.221 MQ KTK ± ± ± F 2, 490 = a.000**.461 *= significant op niveau p<0.05; **= significant op niveau p<0.01 a = significante covariaat op niveau p<0.01; b = significante covariaat op niveau p<0.05 Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 43

44 RESULTATEN Voor alle motorische testen samen werden er significante verschillen gevonden tussen de drie groepen (F= , p= 0.000). Alle motorische variabelen afzonderlijk werden significant bevonden op het niveau p 0.01 (tabel 5). Gymnasten scoorden beduidend (alle p-waarden= 0.000) hoger op alle motorische testen in vergelijking met de sporters enerzijds en de nietsporters anderzijds, wat blijkt uit de Post Hoc resultaten. Sporters scoorden merkelijk (p= 0.019) hoger dan de niet-sporters bij het verplaatsen van de plankjes. Tussen de sporters en de niet-sporters werden er verder geen significante verschillen gevonden Discriminantenanalyse Voor antropometrie waren er drie testen die het meest discrimineerden: vetpercentage, BMI en APHV (tabel 6). Op basis van deze drie testen werd 77.6 % in de juiste groep verdeeld, namelijk 81.5 % van de gymnasten en 76.2 % van de niet-gymnasten. Tabel 6. Discriminerende factoren voor de antropometrische variabelen tussen gymnasten en nietgymnasten van 6- en 7-jarige leeftijd. Wilks' Lambda Exact F Step Entered Statistic df1 df2 df3 Statistic df1 df2 Sig. 1 Vetpercentage BMI APHV Canonische correlatie = Uit de fysieke testen waren er vier testen die het meest discrimineerden: CMJ, SAR, SU en KPU (tabel 7). Op basis van de vier testen werd 86.0 % in de juiste groep geplaatst: 82.2 % van de gymnasten en 87.3 % van de niet-gymnasten. Tabel 7. Discriminerende factoren voor de fysieke variabelen tussen gymnasten en niet-gymnasten van 6- en 7-jarige leeftijd. Wilks' Lambda Exact F Step Entered Statistic df1 df2 df3 Statistic df1 df2 Sig. 1 CMJ SAR SU KPU Canonische correlatie = Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 44

45 RESULTATEN Voor de motorische vaardigheden waren er drie testen die het meest discrimineerden, namelijk MQ KTK, evenwicht en verplaatsen plankjes (tabel 8). Op basis van deze drie testen kwam 87.7 % in de juiste groep terecht: 87.4 % van de gymnasten en 87.9 % van de nietgymnasten. Tabel 8. Discriminerende factoren voor de motorische variabelen tussen gymnasten en niet-gymnasten van 6- en 7-jarige leeftijd. Wilks' Lambda Exact F Step Entered Statistic df1 df2 df3 Statistic df1 df2 Sig. 1 MQ KTK Evenwicht Plankjes Canonische correlatie = Bij het samenbrengen van alle discriminerende testen werden onderstaande resultaten bekomen (tabel 9). Tabel 9. De meest discriminerende variabelen van de 6- en 7-jarigen. Wilks' Lambda F df1 df2 Sig. Vetpercentage BMI APHV CMJ SAR SU KPU MQ KTK Evenwicht Plankjes Canonische correlatie = % werd in de juiste groep verdeeld, namelijk 86.7 % van de gymnasten en 92.2 % van de niet-gymnasten (tabel 10). Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 45

46 RESULTATEN Tabel 10. Voorspellende groepering voor 6- en 7-jarigen op het niveau talentdetectie. Groep Niet-gymnast Gymnast Totaal Aantallen niet-gymnast gymnast Percentages niet-gymnast gymnast % werd correct geclassificeerd en 9-jarigen a. Antropometrie Tabel 11. Gemiddelde en SD van de antropometrische variabelen van gymnasten (G), sporters (SP) en niet-sporters (N-SP) op 8- en 9-jarige leeftijd met leeftijd als covariaat. Variabele G SP N-SP F p η 2 Lichaamslengte ± ± ± 6.62 F 2, 651 = a.001**.022 Zithoogte ± ± ± 3.54 F 2, 651 = a.012*.013 Lichaamsgewicht ± ± ± 6.30 F 2, 651 = a.000**.030 BMI ± ± ± 2.56 F 2, 651 = b.000**.027 Vetpercentage ± ± ± 5.99 F 2, 651 = **.061 APHV ± ± ± 0.41 F 2, 651 = a.000**.031 Lendenomtrek ± ± ± 6.03 F 2, 562 = a.000**.039 *= significant op niveau p<0.05; **= significant op niveau p<0.01 a = significante covariaat op niveau p<0.01; b = significante covariaat op niveau p<0.05 Voor alle antropometrische testen samen, uitgezonderd lendenomtrek, werden er significante verschillen gevonden (F= 8.857, p= 0.000) tussen de drie groepen. Er werden significante verschillen gevonden voor de lichaamslengte, zithoogte, lichaamsgewicht, BMI, vetpercentage en lendenomtrek. Enkel APHV werd als niet significant gevonden (tabel 11). Uit de Post Hoc analyse bleek dat de gymnasten (p< 0.01) een kleiner gestalte, een lager lichaamsgewicht, een lagere BMI, een lager vetpercentage en een lagere lendenomtrek hebben in vergelijking met de sporters en de niet-sporters. Gymnasten hebben een kleinere zithoogte dan de sporters (p= 0.004) en de niet-sporters (p= 0.063). Tussen de sporters en de nietsporters werden geen significante verschillen gevonden. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 46

47 RESULTATEN b. Fysieke vaardigheden Tabel 12. Gemiddelde en SD van de fysieke variabelen van gymnasten (G), sporters (SP) en nietsporters (N-SP) op 8- en 9-jarige leeftijd met leeftijd als covariaat. Variabele G SP N-SP F p η 2 CMJ ± ± ± 3.38 F 2, 620 = b.000**.176 KPU ± ± ± 6.65 F 2, 620 = **.110 SBJ ± ± ± F 2, 601 = **.143 SAR ± ± ± 6.24 F 2, 620 = **.145 SU ± ± ± 6.43 F 2, 620 = **.146 *= significant op niveau p<0.05; **= significant op niveau p<0.01 a = significante covariaat op niveau p<0.01; b = significante covariaat op niveau p<0.05 Er werden significante verschillen gevonden (F= , p= 0.000) voor alle fysieke testen samen, uitgezonderd SBJ, tussen de drie groepen. Voor alle fysieke variabelen afzonderlijk werden er significante verschillen gevonden tussen de drie groepen op het niveau p< 0.01 (tabel 12). Post Hoc analyse toonde aan dat gymnasten merkelijk (p= 0.000) hoger scoorden ten opzichte van de sporters en de niet-sporters op alle fysieke variabelen. Sporters scoorden beduidend hoger op de testen KPU (p= 0.002) en CMJ (p= 0.037) in vergelijking met de nietsporters. Er was een trend tot significantie op de testen SU (p= 0.073) en SBJ (p= 0.077) waarbij de sporters hoger scoorden dan de niet-sporters. c. Motorische vaardigheden Tabel 13. Gemiddelde en SD van de motorische variabelen van gymnasten (G), sporters (SP) en nietsporters (N-SP) op 8- en 9-jarige leeftijd met leeftijd als covariaat. Variabele G SP N-SP F p η 2 Springen over kussens ± ± ± F 2, 614 = a.000**.217 Evenwicht ± ± ± F 2, 614 = b.000**.262 Springen over balkje ± ± ± F 2, 614 = a.000**.181 Verplaatsen plankjes ± ± ± 6.01 F 2, 614 = a.000**.085 MQ KTK ± ± ± F 2, 614 = a.000**.224 *= significant op niveau p<0.05; **= significant op niveau p<0.01 a = significante covariaat op niveau p<0.01; b = significante covariaat op niveau p<0.05 Voor alle motorische testen samen werden er significante verschillen gevonden tussen de drie groepen (F= , p= 0.000). Er werden significante verschillen gevonden op het niveau p< 0.01 tussen de drie groepen voor alle motorische variabelen afzonderlijk (tabel 13). Uit de Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 47

48 RESULTATEN Post Hoc resultaten bleek dat de gymnasten significant (p 0.01) hoger scoorden op alle motorische testen in vergelijking met de sporters en de niet-sporters. Ook tussen de sporters en de niet-sporters werden op alle motorische variabelen significante verschillen gevonden. Op de testen springen over kussens (p= 0.029), evenwicht (p= 0.005), springen over een balkje (p= 0.002), verplaatsen van plankjes (p= 0.000) en het MQ (p= 0.004) behaalden de sporters telkens hogere resultaten dan de niet-sporters Discriminantenanalyse Voor antropometrie waren er vijf testen die het meest discrimineerden: vetpercentage, lichaamslengte, lichaamsgewicht, groeisport en BMI (tabel 14). Op basis van deze vijf testen werd 76.5 % in de juiste groep verdeeld, namelijk 82.7 % van de gymnasten en 77.2 % van de niet-gymnasten. Tabel 14. Discriminerende factoren voor de antropometrische variabelen tussen gymnasten en nietgymnasten van 8- en 9-jarige leeftijd. Wilks' Lambda Exact F Step Entered Statistic df1 df2 df3 Statistic df1 df2 Sig. 1 Vetpercentage Lichaamslengte Lichaamsgewicht APHV BMI Canonische correlatie = Bij de fysieke vaardigheden waren er drie testen die het meest discrimineren: CMJ, SAR en SU (tabel 15). SBJ werd net zoals bij de 6- en 7-jarigen niet opgenomen in deze analyse. Op basis van deze drie testen werd 83.2 % in de juiste groep geplaatst: 79.8 % van de gymnasten en 83.8 % van de niet-gymnasten. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 48

49 RESULTATEN Tabel 15. Discriminerende factoren voor de fysieke variabelen tussen gymnasten en niet-gymnasten van 8- en 9-jarige leeftijd. Wilks' Lambda Exact F Step Entered Statistic df1 df2 df3 Statistic df1 df2 Sig. 1 CMJ SAR SU Canonische correlatie = Voor de motorische vaardigheden waren er drie testen die het meest discrimineerden, namelijk MQ KTK, evenwicht en verplaatsen plankjes (tabel 16). Op basis van deze drie testen kwam 84.6 % in de juiste groep terecht: 80.8 % van de gymnasten en 85.3 % van de niet-gymnasten. Tabel 16. Discriminerende factoren voor de motorische variabelen tussen gymnasten en nietgymnasten van 8- en 9-jarige leeftijd. Wilks' Lambda Exact F Step Entered Statistic df1 df2 df3 Statistic df1 df2 Sig. 1 MQ KTK Evenwicht Plankjes Canonische correlatie = Bij het samenbrengen van alle discriminerende testen werden volgende resultaten bekomen (tabel 17). Tabel 17. De meest discriminerende variabelen van de 8- en 9-jarigen. Wilks' Lambda F df1 df2 Sig. Vetpercentage Lichaamslengte Lichaamsgewicht BMI APHV CMJ SU SAR MQ KTK Evenwicht Plankjes Canonische correlatie = Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 49

50 RESULTATEN 87.8 % werd in de correcte groep ingedeeld, namelijk 80.8 % in de groep van de gymnasten en 89.0 % in de groep van de niet-gymnasten (tabel 18). Tabel 18. Voorspellende groepering voor 8- en 9-jarigen op het niveau talentdetectie. Groep Niet-gymnast Gymnast Totaal Aantallen niet-gymnast gymnast Percentages niet-gymnast gymnast % werd correct geclassificeerd 6.2 Talentidentificatie De gymnasten worden onderling vergeleken op basis van het oog van de trainer, waardoor de gymnasten in drie groepen werden verdeeld. Deze drie groepen zijn de geselecteerde gymnasten (S), de misschien te selecteren gymnasten of twijfelgevallen (T) en de nietgeselecteerde gymnasten (NS) jarigen a. Antropometrie Tabel 19. Gemiddelden en SD van de antropometrische gegevens van de geselecteerde gymnasten (S), de twijfelgevallen (T) en de niet-geselecteerde gymnasten (NS) op 7-jarige leeftijd. Variabele S T NS F p η 2 Lichaamslengte ± ± ± 3.66 F 2,82 = **.118 Zithoogte ± ± ± 1.74 F 2,82 = *.0.72 Lichaamsgewicht ± ± ± 1.83 F 2,82 = *.100 BMI ± ± ± 0.87 F 2,82 = Vetpercentage ± ± ± 2.98 F 2,82 = *.086 APHV ± ± ± 0.21 F 2,82 = *.090 Tanner Bkk-Sch ± ± ± 3.30 F 2,82 = *.073 *= significant op niveau p<0.05; **= significant op niveau p<0.01 Voor alle antropometrische testen samen werd er een trend tot significantie gevonden tussen de drie groepen (F= 1.625, p= 0.078). Er werden significante verschillen gevonden tussen de drie groepen voor lichaamslengte, zithoogte, lichaamsgewicht, vetpercentage, APHV en Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 50

51 RESULTATEN Tanner Bkk-Sch. Enkel voor BMI werd er geen significant verschil tussen de drie groepen gevonden (tabel 19). De Post Hoc resultaten toonden aan dat de geselecteerde gymnasten significant kleiner (p= 0.004) zijn en een kleinere zithoogte (p= 0.037) hebben dan de niet-geselecteerde gymnasten. De geselecteerde gymnasten (p= 0.041) en de twijfelgevallen (p= 0.019) zijn lichter dan de niet-geselecteerde gymnasten. De geselecteerde gymnasten hebben een hoger vetpercentage (p= 0.026) dan de twijfelgevallen. De geselecteerde gymnasten hebben een APHV die merkelijk later ligt dan de niet-geselecteerde gymnasten (p= 0.17). De twijfelgevallen hebben een kleinere Tanner Bkk-Sch dan de niet-geselecteerde gymnasten (p= 0.047). Alle andere resultaten waren niet significant. b. Fysieke vaardigheden Tabel 20. Gemiddelden en SD van de fysieke gegevens van de geselecteerde gymnasten (S), de twijfelgevallen (T) en de niet-geselecteerde gymnasten (NS) op 7-jarige leeftijd. Variabele S T NS F p η 2 SAR ± ± ± 2.54 F 2,54 = Anteflexie schouders ± ± ± F 2,54 = CMJ ± ± ± 2.62 F 2,54 = SU ± ± ±6.87 F 2,54 = KPU ± ± ± 5.48 F 2,54 = **.195 Touwspringen ± ± ± F 2,54 = ** m sprint 4.10 ± ± ± 0.20 F 2,54 = *= significant op niveau p<0.05; **= significant op niveau p<0.01 Voor alle fysieke testen samen werden er significante verschillen gevonden tussen de drie groepen (F= 2.793, p= 0.002). Tussen de drie groepen zijn er significante verschillen gevonden voor KPU en touwspringen (tabel 20). De Post Hoc resultaten toonden aan dat de geselecteerde gymnasten beduidend meer knee push ups uitvoerden dan de niet-geselecteerde gymnasten (p= 0.002) (figuur 8). De geselecteerde gymnasten voerden meer herhalingen uit van touwspringen dan de twijfelgevallen (p= 0.003) en de niet-geselecteerde gymnasten (p= 0.007). resultaten waren niet significant. Alle andere Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 51

52 Aantal herhaleingen RESULTATEN Knee push up ja twijfel neen Beoording van de trainers Figuur 8: Vergelijking van de test KPU tussen de drie groepen gymnasten c. Motorische vaardigheden Tabel 21. Gemiddelden en SD van de motorische gegevens van de geselecteerde gymnasten (S), de twijfelgevallen (T) en de niet-geselecteerde gymnasten (NS) op 7-jarige leeftijd. Variabele S T NS F p η 2 MQ KTK ± ± ± 8.55 F 2,82 = **.196 Verplaatsen plankjes ± ± ± 5.18 F 2,82 = *.102 Springen balkje ± ± ± 6.58 F 2,82 = **.133 Evenwicht ± ± ± 8.56 F 2,82 = Hinken over kussens ± ± ± 7.57 F 2,82 = **.128 Basismotoriek ± ± ± 6.98 F 2,81 = **.274 *= significant op niveau p<0.05; **= significant op niveau p<0.01 Voor alle motorische testen samen werden er significante verschillen gevonden tussen de drie groepen (F= 3.613, p= 0.000). Er zijn significante verschillen tussen de drie groepen voor MQ KTK, plankjes, springen balkje, hinken over hindernis en basismotoriek. Enkel op de evenwichttest werden geen significante verschillen tussen de drie groepen gevonden (tabel 21). De Post Hoc resultaten toonden aan de geselecteerde gymnasten hoger scoorden op MQ KTK dan de twijfelgevallen (p= 0.003) en de niet-geselecteerde gymnasten (p= 0.000) (figuur 9). De geselecteerde gymnasten voerden een hoger aantal verplaatsingen uit met de plankjes dan de niet-geselecteerde gymnasten (p= 0.012). De geselecteerde gymnasten behaalden een hogere score bij het springen over een balkje dan de twijfelgevallen (p= 0.005) en de nietgeselecteerde gymnasten (p= 0.024). Bij het hinken over kussens sprongen de geselecteerde Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 52

53 Motorisch Quotiënt Totale score RESULTATEN gymnasten significant hoger dan de niet-geselecteerde gymnasten (p= 0.004). Er was een trend tot significantie waarbij de geselecteerde gymnasten over een hogere stapel kussens konden hinken dan de twijfelgevallen (p= 0.054). Bij de basismotoriek scoorden de geselecteerde gymnasten significant beter dan de twijfelgevallen (p= 0.027) en de nietgeselecteerde gymnasten (p= 0.000) en scoorden de twijfelgevallen significant beter dan de niet-geselecteerde gymnasten (p= 0.035) (figuur 10). Voor alle andere testen was er geen significant verschil tussen de twijfelgevallen en de niet-geselecteerde gymnasten. MQ KTK Basismotoriek ja twijfel neen ja twijfel neen Beoording van de trainers Beoording van de trainers Figuur 9: Vergelijking van het MQ KTK tussen de drie groepen gymnasten Figuur 10: Vergelijking van alle basismotoriektesten samen tussen de drie groepen gymnasten d. Sportspecifieke testen Tabel 22. Gemiddelden en SD van de sportspecifieke testen van de geselecteerde gymnasten (S), de twijfelgevallen (T) en de niet-geselecteerde gymnasten (NS) op 7-jarige leeftijd. Variabele S T NS F p Lendenomtrek ± ± ± 2.45 F 2,35 = ** Spreidzit vw buigen ± ± ± 4.72 F 2,35 = SBJ ± ± ± F 2,35 = * Touwklimmen ± ± ± 9.60 F 2,43 = ** Leg lifts ± ± ± F 2,43 = ** *= significant op niveau p<0.05; **= significant op niveau p<0.01 Er waren significante verschillen tussen de drie groepen voor lendenomtrek, SBJ, touwklimmen en leg lifts (tabel 22). Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 53

54 RESULTATEN De Post Hoc resultaten toonden aan dat de twijfelgevallen een kleinere lendenomtrek (p= 0.002) hebben dan de niet-geselecteerde gymnasten. De geselecteerde gymasten sprongen verder (p= 0.038) dan de niet-geselecteerde gymnasten. Het touwklimmen werd sneller uitgevoerd door de geselecteerde gymnasten in vergelijking met de niet-geselecteerde gymnasten (p= 0.004). De twijfelgevallen voerden het touwklimmen ook sneller uit dan de niet-geselecteerde gymnasten (p= 0.029). De leg lifts werden in een significant kortere tijdspanne uitgevoerd door de geselecteerde gymnasten in vergelijking met de nietgeselecteerde gymnasten (p= 0.007). Alle andere resultaten waren niet significant Discriminantenanalyse Voor antropometrie bleek lichaamslengte een discriminerende factor tussen beide groepen (tabel 23). Op basis van het meten van enkel de lichaamslengte werd 66.1 % in de juiste groep geplaatst. Hierbij werd 62.9 % van de geselecteerden en 70.4 % van de nietgeselecteerden correct ingedeeld. Tabel 23. Discriminerende factoren voor de antropometrische variabelen van de 7-jarige gymnasten. Wilks' Lambda Exact F Step Entered Statistic df1 df2 df3 Statistic df1 df2 Sig. 1 Lengte Canonische correlatie = Voor de fysieke vaardigheden bleken, in volgorde van belangrijkheid, KPU, touwspringen en anteflexie schouder de discriminerende factoren te zijn tussen beide groepen (tabel 24). Op basis van deze drie testen werd 75.8 % van de gymnasten in de juiste groep geplaatst. Hierbij werd 80.0 % van de geselecteerden en 70.4 % van de niet-geselecteerden in de correcte groep ingedeeld. Tabel 24. Discriminerende factoren voor de fysieke vaardigheden van de 7-jarige gymnasten. Wilks' Lambda Exact F Step Entered Statistic df1 df2 df3 Statistic df1 df2 Sig. 1 KPU Touwspringen AnteflexieSchouder Canonische correlatie = Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 54

55 RESULTATEN De som van de negen basismotoriektesten en de MQ KTK bleken de twee discriminerende factoren tussen de twee groepen te zijn van de motorische vaardigheden (tabel 25). Op basis van deze twee testen werd 82.3 % van de gymnasten in de juiste groep geplaatst. Hierbij werd 82.9 % van de geselecteerden en 81.5 % van de niet-geselecteerden in de correcte groep ingedeeld. Tabel 25. Discriminerende factoren van de motorische vaardigheden voor 7-jarige gymnasten. Wilks' Lambda Exact F Step Entered Statistic df1 df2 df3 Statistic df1 df2 Sig. 1 Som basismotoriektesten MQKTK Canonische correlatie =0.664 Na het samenbrengen van alle variabelen werden onderstaande resultaten bekomen (tabel 26). Tabel 26. Meest discriminerende factoren van de 7-jarige gymnasten. Variabele Wilks' Lambda F df1 df2 Sig. Lengte Anteflexie Schouder KPU Touwspringen MQKTK Som basismotoriektesten Canonische correlatie = Op basis van deze zes testen werd 85.5 % in de juiste groep ingedeeld: 88.6 % van de geselecteerde gymnasten en 81.5 % van de niet-geselecteerden (tabel 27). Tabel 27. Voorspellende groepering voor de 7-jarige gymnasten. Trainersbeoordeling Neen JA Total Aantallen NS S Percentages NS S % van de gymnasten werd juist ingedeeld. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 55

56 RESULTATEN jarigen a. Antropometrie Tabel 28. Gemiddelden en SD van de antropometrische gegevens van de geselecteerde gymnasten (S), de twijfelgevallen (T) en de niet-geselecteerde gymnasten (NS) op 8-jarige leeftijd. Variabele S T NS F p η 2 Lichaamslengte ± ± ± 4.76 F 2,59 = Zithoogte ± ± ± 2.18 F 2,59 = Lichaamsgewicht ± ± ± 3.00 F 2,59 = BMI ± ± ± 1.19 F 2,59 = Vetpercentage ± ± ± 4.18 F 2,59 = APHV ± ± ± 0.25 F 2,59 = Tanner Bkk-Sch ± ± ± 3.91 F 2,59 = *= significant op niveau p<0.05; **= significant op niveau p<0.01 Voor alle antropometrische testen samen werd er een trend tot significantie gevonden tussen de drie groepen (F= 0.504, p= ). Er werden geen significante verschillen gevonden voor de antropometrische testen afzonderlijk (tabel 28). b. Fysieke vaardigheden Tabel 29. Gemiddelden en SD van de fysieke gegevens van de geselecteerde gymnasten (S), de twijfelgevallen (T) en de niet-geselecteerde gymnasten (NS) op 8-jarige leeftijd. Variabele S T NS F p η 2 SAR ± ± ± 3.45 F 2,44 = Anteflexie schouder ± ± ± F 2,44 = CMJ ± ± ± 4.61 F 2,44 = SU ± ± ± 5.42 F 2,44 = KPU ± ± ± 5.12 F 2,44 = **.189 Touwspringen ± ± ± F 2,44 = ** m sprint 3.90 ± ± ± 0.31 F 2,44 = *= significant op niveau p<0.05; **= significant op niveau p<0.01 Voor alle fysieke testen samen werden er significante verschillen gevonden tussen de drie groepen (F= 2.142, p= 0.018). Tussen de drie groepen zijn er significante verschillen gevonden voor KPU en touwspringen (tabel 29). Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 56

57 Aantal herhalengen RESULTATEN De Post Hoc resultaten toonden aan dat de geselecteerde gymnasten merkelijk meer knee push ups deden dan de twijfelgevallen (p= 0.040) en de niet-geselecteerde gymnasten (p= 0.023). De geselecteerde gymnasten voerden significant meer uitvoeringen van touwspringen uit dan de twijfelgevallen (p= 0.001) en de niet-geselecteerde gymnasten (p= 0.030) (figuur 11). Alle andere resultaten waren niet significant. Touwspringen ja twijfel neen Beoordeling van de trainers Figuur 11: Vergelijking tussen de drie groepen voor de test touwspringen c. Motorische vaardigheden Tabel 30. Gemiddelden en SD van de motorische gegevens van de geselecteerde gymnasten (S), de twijfelgevallen (T) en de niet-geselecteerde gymnasten (NS) op 8-jarige leeftijd. Variabele S T NS F p η 2 MQ KTK ± ± ± 9.29 F 2,58 = **.196 Verplaatsen plankjes ± ± ± 6.14 F 2,58 = Springen balkje ± ± ± 5.73 F 2,58 = *.121 Evenwicht ± ± ± 6.58 F 2,58 = *.126 Hinken over kussens ± ± ± F 2,58 = Basismotoriek ± ± ± 8.98 F 2,58 = **.402 *= significant op niveau p<0.05; **= significant op niveau p<0.01 Voor alle motorische testen samen werden er significante verschillen gevonden tussen de drie groepen (F= 3.963, p= 0.000). Er zijn significante verschillen tussen de drie groepen voor het MQ KTK, het springen over een balkje, evenwicht en basismotoriek (tabel 30). Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 57

58 Motorisch Quotiënt Totale score RESULTATEN De Post Hoc resultaten toonden aan dat de geselecteerde gymnasten een hogere MQ KTK behaalden dan de twijfelgevallen (p= 0.005) en de niet-geselecteerde gymnasten (p= 0.015) (figuur 12). Bij het springen over een balkje voerden de geselecteerde gymnasten meer sprongen uit dan de niet-geselecteerde gymnasten (p= 0.027). De geselecteerde gymnasten behaalden een hogere som bij het rugwaarts stappen op evenwichtsbalkjes dan de twijfelgevallen (p= 0.046). Er was ook een trend tot significantie waarbij de geselecteerde gymnasten een hogere som behaalden op de evenwichtsbalkjes dan de niet-geselecteerde gymnasten (p= 0.060). De geselecteerde gymnasten behaalden een hogere totaalscore op de negen testen van het basismotoriek in vergelijking met de twijfelgevallen (p= 0.000) en de niet-geselecteerde gymnasten (p= 0.001) (figuur 13). Alle andere resultaten waren niet significant. MQ KTK Basismotoriek ja twijfel neen ja twijfel neen Beoording van de trainers Beoording van de trainers Figuur 12: Vergelijking tussen de drie groepen voor het MQ KTK Figuur 13: Vergelijking tussen de drie groepen op de basismotoriektesten d. Sportspecifieke testen Tabel 31. Gemiddelden en SD van de sportspecifieke testen van de geselecteerde gymnasten (S), de twijfelgevallen (T) en de niet-geselecteerde gymnasten (NS) op 8-jarige leeftijd. Variabele S T NS F p Lendenomtrek ± ± ± 4.28 F 2,29 = * Spreidzit vw buigen ± ± ± 5.76 F 2,29 = SBJ ± ± ± 9.96 F 2,29 = Touwklimmen ± ± ± 0.00 F 2,26 = ** Leg lifts ± ± ± F 2,26 = *= significant op niveau p<0.05; **= significant op niveau p<0.01 Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 58

59 RESULTATEN Er waren significante verschillen tussen de drie groepen voor lendenomtrek en touwklimmen. Er was een trend tot significantie voor leg lifts (tabel 31). De Post Hoc resultaten toonden aan dat de lendenomtrek van de twijfelgevallen merkelijk kleiner is dan die van de niet-geselecteerde gymasten (p= 0.043). Er was ook een trend tot significantie waarbij de lendenomtrek van de geselecteerde gymasten kleiner is dan die van de niet-geselecteerde gymnasten (p= 0.059). Bij het touwklimmen waren de geselecteerde gymnasten sneller dan de niet-geselecteerde gymnasten (p= 0.004). De leg lifts werden door de geselecteerde gymnasten in een kortere tijd afgelegd dan de niet-geselecteerde gymnasten (p= 0.046). Alle andere resultaten waren niet significant Discriminantenanalyse Voor antropometrie bleken lichaamsgewicht en Tanner Bkk-Sch de meest discriminerende factoren te zijn tussen beide groepen (tabel 32). Op basis van het meten van deze twee testen werd 66.7 % in de juiste groep geplaatst. Hierbij werd 66.7 % van de geselecteerden en 66.7 % van de niet-geselecteerden correct ingedeeld. Tabel 32. Discriminerende factoren voor de antropometrische variabelen van de 8-jarige gymnasten. Wilks' Lambda Exact F Step Entered Statistic df1 df2 df3 Statistic df1 df2 Sig. 1 Lichaamsgewicht Canonische correlatie = Voor de fysieke vaardigheden bleken KPU en touwspringen de meest discriminerende factoren te zijn tussen beide groepen (tabel 33). Op basis van deze twee testen werd 79.5 % van de gymnasten in de juiste groep geplaatst. Hierbij werd 77.8 % van de geselecteerden en 83.3 % van de niet-geselecteerden in de correcte groep ingedeeld. Tabel 33. Discriminerende factoren voor de fysieke vaardigheden van de 8- jarige gymnasten. Wilks' Lambda Exact F Step Entered Statistic df1 df2 df3 Statistic df1 df2 Sig. 1 KPU Touwspringen Canonische correlatie = Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 59

60 RESULTATEN Enkel de som van de negen basismotoriektesten bleek de meest discriminerende factor tussen de twee groepen te zijn van de motorische vaardigheden (tabel 34). Op basis van deze test werd 76.9 % van de gymnasten in de juiste groep geplaatst. Hierbij werd 81.5 % van de geselecteerden en 66.7 % van de niet-geselecteerden in de correcte groep ingedeeld. Tabel 34. Discriminerende factoren voor de motorische vaardigheden van de 8-jarige gymnasten. Wilks' Lambda Exact F Step Entered Statistic df1 df2 df3 Statistic df1 df2 Sig. 1 Basismotoriektesten Canonische correlatie = Na het samenbrengen van alle variabelen werden onderstaande resultaten bekomen (tabel 35). Tabel 35. Meest discriminerende factoren van de 8-jarige gymnasten. Wilks' Lambda F df1 df2 Sig. Lichaamsgewicht KPU Touwspringen Som basismotoriektesten Canonische correlatie = Op basis van deze vier testen werd 94.9 % in de juiste groep ingedeeld, namelijk 100 % van de geselecteerden en 83.3 % van de niet-geselecteerden (tabel 36). Tabel 36. Voorspellende groepering van de 8-jarige gymnasten. Trainersbeoordeling Neen JA Total Aantallen NS S Percentages NS S % van de gymnasten werd juist ingedeeld. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 60

61 DISCUSSIE 7 Discussie Het doel van deze studie was om het profiel van een potentieel talentvolle vrouwelijke gymnast te identificeren. Dit werd onderzocht bij kinderen van zes tot negen jaar omdat dit de leeftijd is waarop talentdetectie en talentidentificatie gebeurt in de GymFed. Zowel antropometrische als fysieke eigenschappen werden gemeten bij kinderen uit de lagere school en bij gymnasten. Nieuw aan dit onderzoek was het grote aandeel van de factor coördinatie. 7.1 Invloed van nature nurture Zowel op talentdetectie- als op talentidentificatieniveau is er een groot verschil te zien tussen enerzijds gymnasten, sporters en niet-sporters en anderzijds tussen de geselecteerde gymnasten, twijfelgevallen en niet-geselecteerde gymnasten. Dit zou op twee mogelijke manieren kunnen verklaard worden. Enerzijds door trainingshistoriek (nurture) en anderzijds door een inherente voorsprong (nature). Op het niveau van talentdetectie werd de groep kinderen van zes tot negen jaar onderverdeeld in drie groepen, namelijk gymnasten, sporters en niet-sporters. Deze drie groepen werden met elkaar vergeleken op twee leeftijdsgroepen (6- en 7-jarigen, 8- en 9-jarigen). In beide leeftijdsgroepen werden alle antropometrische, fysieke en motorische variabelen significant verschillend bevonden tussen de gymnasten en sporters/niet-sporters. Gymnasten hebben een ander antropometrisch profiel dan sporters en niet-sporters. De resultaten zijn in overeenstemming met de literatuur, waarin bevonden werd dat vrouwelijke gymnasten een kleiner gestalte (Beunen et al., 1999; Baxter-Jones & Maffulli, 2002), een lager lichaamsgewicht (Baxter-Jones, 2002), een lager vetpercentage en een latere APHV (Malina, 1994) hebben dan niet-gymnasten. De literatuur bevestigt ook dat training waarschijnlijk geen effect heeft op de antropometrische gegevens. Deze bevindingen impliceren dat succes in een sport bij jonge atleten vooral te wijten is aan een grote genetische component en dat de geobserveerde verschillen in groei en maturiteit tussen atleten en sedentaire kinderen resultaten zijn van nature en in mindere mate van nurture (Bouchard et al., 1997). De gymnasten scoorden op alle fysieke testen significant hoger dan de sporters en de niet-sporters. Hieruit blijkt dat zowel lenigheid, kracht als uithouding belangrijke factoren Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 61

62 DISCUSSIE zijn, wat niet verwonderlijk is aangezien kracht en lenigheid steeds als belangrijke factoren gezien werden voor een elitegymnast (Richards, 2005). Bij de motorische testen scoorden de gymnasten zowel op MQ KTK als op de vier afzonderlijke testen significant hoger dan de sporters en de niet-sporters. Gymnasten zijn dus beduidend beter in coördinatieve vaardigheden. Tussen sporters en niet-sporters werden bij het MQ KTK geen significante verschillen gevonden bij de 6- en 7-jarige kinderen, hoewel die er wel waren op 8- en 9-jarige leeftijd. Dit zou kunnen verklaard worden doordat de 8- en 9-jarige sporters al meer training hebben gehad dan de 6- en 7-jarige sporters, terwijl de motoriek van de niet-sporters minder snel vooruit gaat doordat zij niet trainen. Hierdoor wordt de kloof tussen sporter en niet-sporter groter naarmate ze ouder worden en speelt nurture dus een rol in de ontwikkeling van de algemene motoriek. Bovendien bleken de gymnasten telkens nog eens beter te scoren dan de andere sporters. Een eerste mogelijke verklaring voor de verschillen tussen gymnasten en sporters/nietsporters zou kunnen zijn dat gymnasten meer trainen dan andere sportbeoefenaars. Post Hoc analyse toonde aan dat, onafhankelijk van de leeftijd, de gymnasten ongeveer vier maal meer tijd aan hun sport besteden per week in vergelijking met andere sportbeoefenaars (tabel 37). Tabel 37. Vergelijking aantal uren sport/week tussen gymnasten en andere sportbeoefenaars met leeftijd als covariaat. Variabele Gymnasten Andere sporters F p η 2 6- en 7-jarigen 8.35 ± ± 1.60 F 1, 270 = b.000** en 9-jarigen 8.26 ± ± 1.91 F 1, 372 = a.000**.374 **= significant op niveau p<0.01 a = significante covariaat op niveau p<0.01; b = significante covariaat op niveau p<0.05 Dat gymnasten reeds op jongere leeftijd intensief en doelgericht trainen past in het kader van deliberate practice van Ericsson et al. (1993). Dit betekent dat er uren, verspreid over tien jaar (Simon & Chase, 1973), deliberate practice of doelgericht getraind moet worden om het hoogste niveau te behalen in een discipline. In heel technische sporten, zoals gymnastiek, zwemmen, ijsschaatsen, zijn vele uren training vereist om ooit een elitetalent te kunnen worden. Aangezien gymnastiek ook een vroege prestatiepiek heeft, is het noodzakelijk om hier reeds op jonge leeftijd mee te beginnen. Vlaamse gymnasten trainen op 6-jarige leeftijd dan ook al meer dan kinderen uit andere sporten. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 62

63 DISCUSSIE Een tweede mogelijke verklaring voor de verschillen, die we gemeten hebben tussen gymnasten, sporters en niet-sporters, is de natuurlijke selectie. Het zou kunnen dat gymnasten net omdat ze erfelijk bevoordeeld zijn die sport hebben gekozen. Gymnastiek is een technische sport die veel coördinatie vereist. Veel turnclubs selecteren hun gymnasten uit een recreatieve groep, waarbij niet iedereen de kans krijgt om te turnen in competitieverband. Er gebeurt dus al een selectie door de clubs zelf, die gebaseerd is op testen die de trainer zelf bepaalt of die soms zelfs gebaseerd zijn op het gevoel van de trainer, waarbij het waarschijnlijk is dat de motorisch sterkere meisjes de selectie halen. Longitudinaal onderzoek is nodig om deze hypothese te bevestigen. Bij de analyses voor talentidentificatie werd er gebruik gemaakt van de beoordeling op basis van het oog van de trainer, die de gymnasten onderverdeelden in drie groepen (geselecteerde gymnasten, twijfelgevallen en niet-geselecteerde gymnasten). Dit werd als gouden standaard gezien, waarmee de gegevens van de antropometrische, fysieke en motorische testen werden vergeleken. De 7-jarige geselecteerde gymnasten vertoonden een significant verschillend antropometrisch profiel dan de twijfelgevallen en de niet-geselecteerde gymnasten. Bij de 8- jarige gymnasten werden geen significante antropometrische verschillen gevonden, wat in tegenstelling is tot de 7-jarige gymnasten. Deze verschillen tussen beide leeftijden zouden kunnen verklaard worden doordat ongunstige lichaamsprofielen er reeds uitgeselecteerd worden door enerzijds de trainers en anderzijds de gymnast zelf doordat ze het hoge niveau lichamelijk niet aankan. De geselecteerde gymnasten vertoonden algemeen een beter fysiek profiel dan de twijfelgevallen en de niet-geselecteerde gymnasten, waarbij enkel de testen touwspringen en KPU significant werden bevonden. Zowel op de MQ KTK als op de basismotoriektesten scoorden de 7-jarige en 8-jarige geselecteerde gymnasten significant hoger dan de twijfelgevallen en de niet-geselecteerde gymnasten, wat erop wijst dat coördinatie ook belangrijk is voor het selecteren van gymnasten. Vandorpe et al. (2010) toonden reeds aan dat de KTK een waardevol instrument is voor het in kaart brengen van de grootmotorische coördinatie van de gehele Vlaamse populatie kinderen van 6 tot 12 jaar. Uit onze resultaten blijkt dat de KTK-testbatterij ook discriminerend is op het niveau van talentidentificatie. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 63

64 DISCUSSIE Bij de sportspecifieke testen voerden de geselecteerde gymnasten het touwklimmen en de leg lifts in een significant kortere tijdspanne uit en sprongen ze verder uit stand dan de nietgeselecteerde gymnasten. Ook de lendenomtrek en SBJ waren significant verschillend tussen de drie groepen. Lendenomtrek, touwklimmen en leg lifts zijn drie testen die pas in 2009 in de entreetesten opgenomen zijn. Aangezien ze op beide leeftijden significante verschillen vertoonden, zouden ze best in de entreetesten opgenomen blijven. Spreidzit voorwaarts buigen vertoonde geen significant verschil en werd daardoor in het tweede jaar niet meer uitgevoerd. SBJ vertoonde wel significante verschillen, maar werd niet meer uitgevoerd in 2009 omdat deze test teveel correleert met CMJ. Via een Post Hoc analyse werd een Pearson Correlation uitgevoerd tussen beide testen die significant bleek te zijn op het niveau p< Uit de resultaten van talentidentificatie kan afgeleid worden dat de geselecteerde gymnasten zich duidelijk onderscheiden van de twijfelgevallen en de niet-geselecteerde gymnasten. Dit zou verklaard kunnen worden doordat de geselecteerde gymnasten meer uren trainen per week of al meer jaren training achter de rug hebben dan de twee andere groepen. Aan de hand van een MANOVA werd gevonden dat er bij de 7-jarige gymnasten geen significant verschil is tussen de drie groepen en dat bij de 8-jarige gymnasten enkel de actuele trainingsuren significant verschillend zijn tussen de drie groepen (tabel 38). De Post Hoc resultaten toonden hierbij aan dat de geselecteerde gymnasten significant meer uren trainen per week dan de twijfelgevallen (p< 0.01) en de niet-geselecteerde gymnasten (p< 0.01), maar dat de twijfelgevallen niet significant meer uren trainen dan de niet-geselecteerde gymnasten (tabel 38). Op een volledig jaar zullen de geselecteerde gymnasten beduidend meer uren getraind hebben (± uren) dan de twijfelgevallen (± 520 uren) en de niet geselecteerde gymnasten (± 496 uren). Tabel 38. Vergelijking aantal jaren turntraining en aantal actuele trainingsuren per week tussen de geselecteerde gymnasten (S), twijfelgevallen (T) en niet-geselecteerde gymnasten (NS). Leeftijd Variabele S T NS F p η 2 7-jarigen Trainingsjaren 1.87 ± ± ± 0.83 F 2, 48 = Actuele trainingsuren ± ± ± 1.54 F 2, 48 = jarigen Trainingsjaren 2.54 ± ± ± 0.93 F 2, 34 = Actuele trainingsuren **= significant op niveau p< ± ± ± 1.63 F 2, 34 = **.341 Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 64

65 DISCUSSIE Er werd een correlatie uitgevoerd om te achterhalen of de resultaten op de afzonderlijke testen correleerden met de actuele trainingsuren. Voor de 7-jarige gymnasten werd er gevonden dat het voornamelijk de fysieke krachttesten waren die een hoge correlatie vertoonden. De drie testen die het meest correleerden waren KPU (r= 0.521, p= 0.004), touwklimmen (r= , p= 0.016) en CMJ (r= 0.313, p= 0.027). Bij de 8-jarige gymnasten werden er veel meer significante correlaties gevonden, waarbij het voornamelijk de motorische en sportspecifieke testen waren die een hoge correlatie vertoonden. MQ KTK (r= 0.661, p= 0.000), basismotoriektesten (r= 0.633, p= 0.000) en leg lifts (r= , p= 0.002) waren de belangrijkste testen die eruit voortkwamen. Training heeft dus duidelijk een invloed op de coördinatie. Om een voorspelling van de resultaten te kunnen maken werd er een regressie uitgevoerd. Bij de 8-jarigen werd MQ KTK als afhankelijke variabele ingebracht en de actuele trainingsuren als onafhankelijke variabele (figuur 14). Er werd een Adjusted R² gevonden van (F= , p= 0.000), waaruit kan geconcludeerd worden dat 47.4 % van de variantie in MQ KTK verklaard wordt door de actuele trainingsuren. De regressievergelijking geeft een voorspelling van de score op MQ KTK: score op MQ KTK = x actuele trainingsuren. Figuur 14: Scatterplot van de MQ KTK en de actuele trainingsuren van de 8-jarige gymnasten. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 65

66 DISCUSSIE Dat de actuele trainingsuren minder correleren met de fysieke testen op 8-jarige leeftijd kan eventueel verklaard worden doordat elke gymnast, onafhankelijk van het aantal uren dat ze in de week trainen, ongeveer evenveel tijd spenderen aan het trainen van de fysieke vaardigheden. Bijkomend hebben de geselecteerde gymnasten meer tijd over om de sportspecifieke vaardigheden en de coördinatie te trainen door de turnspecifieke bewegingen meer in te oefenen. Deze turnspecifieke bewegingen worden coördinatief steeds moeilijker naarmate de gymnasten ouder worden, waardoor de coördinatie bij de 8-jarigen meer zal geprikkeld worden dan bij de 7-jarigen. Hierdoor kan de afwezigheid van een significante correlatie tussen de actuele trainingsuren en de motorische vaardigheden op zeven jaar eventueel verklaard worden. 7.2 Implicaties naar praktijk Wanneer alle resultaten bekeken worden, is het duidelijk dat gymnasten zich zowel op talentdetectie- als talentidentificatieniveau onderscheiden. Dit geeft enkele praktische implicaties waar de Gymnastiekfederatie Vlaanderen in de toekomst gebruik kan van maken. Op het niveau van talentdetectie kan er op basis van de testbatterij een onderscheid gemaakt worden tussen gymnasten en niet-gymnasten, rekening houdend met de leeftijd van het kind. De discriminerende factoren op 6- en 7-jarige leeftijd bleken vetpercentage, BMI en APHV, CMJ, SAR, SU, KPU en MQ KTK. Bij de 8- en 9-jarigen moeten de lichaamslengte en het lichaamsgewicht daar nog aan toegevoegd worden en moet KPU er uitgehaald worden. Clubs zouden in de toekomst die testen kunnen uitvoeren om potentiële gymnasten te selecteren. Verder onderzoek zou nog moeten gebeuren voor het opstellen van cut-off waarden, zodat trainers een richtgetal hebben om te weten wanneer een kind goed genoeg is om gymnastiek te beoefenen. Wanneer de resultaten van talentidentificatie bekeken worden, is het duidelijk dat toppers reeds op jonge leeftijd onderscheiden kunnen worden van subtoppers. Dit kan enerzijds op basis van het oog van de trainer. Anderzijds kan dit ook gebeuren op basis van een nietsportspecifieke testbatterij, die op een objectieve manier de goede gymnasten van de minder goede gymnasten onderscheidt. Dit kan aanvullend gebruikt worden op de subjectieve Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 66

67 DISCUSSIE beoordeling om het selectieproces met betrekking tot het instappen in BTB-clubs en topsportscholen betrouwbaarder te maken. Ook Van Dyck, Paulissen en Wijtzes (2008) kaartten reeds de meerwaarde van wetenschappelijk gefundeerde testen aan. Het verdient de voorkeur om naast de turntechnische parameters ook andere variabelen (antropometrische variabelen, fysieke variabelen, coördinatieve variabelen, psychologische variabelen, omgevingsfactoren, ) bij de selectieprocedure te betrekken. Vooral op jonge leeftijd zouden de potentieelbepalende factoren moeten primeren op de prestatiebepalende turntechnische testen. Naarmate een individu zich meer ontwikkelt in een bepaalde sport zal de focus verschuiven van potentieelbepalende factoren naar prestatiebepalende factoren (Abbott & Collins, 2004). Hoewel deze potentieelbepalende variabelen al tijdens de entreetesten gemeten worden, wordt hier toch nog te weinig rekening mee gehouden (Van Dyck; Paulissen; Wijtzes, 2008). Als de testbatterij zou moeten ingekort worden, zouden enkel de testen vanuit de discriminantenanalyse afgenomen kunnen worden, waarbij er nog steeds veel kans is dat de gymnast in de correcte groep geplaatst wordt. Op basis van lichaamslengte, anteflexie schouders, KPU, touwspringen, basismotoriektesten en MQ KTK werd 85.5 % van de 7- jarige gymnasten in de correcte groep ingedeeld. Bij de 8-jarigen werd 94.9 % van de gymnasten correct ingedeeld aan de hand van lichaamsgewicht, KPU, touwspringen en basismotoriektesten. Hierdoor is er veel sneller resultaat en wordt de testbatterij hanteerbaarder voor het uitvoeren ervan op clubniveau. 7.3 Beperkingen van deze studie Deze studie is een cross sectioneel onderzoek dat gebaseerd is op data verspreid over twee jaar. Om het onderzoek uit te diepen, zou er een verdere opvolging moeten gebeuren van de proefpersonen, zodat er kan achterhaald worden welke eigenschappen stabiel blijven over een periode van tien jaar. Er zou op die manier achterhaald kunnen worden of de gymnasten die op 6-jarige leeftijd uitblinken, al dan niet nog uitblinken op 16-jarige leeftijd. In een zoektocht naar jong talent of jong potentieel is het belangrijk dat de eigenschappen waarnaar er op zoek gegaan wordt stabiel blijven over de tijd, met slechts minimale beïnvloeding door groei en maturiteit, en onafhankelijk zijn van ervaring of training (Kearney, 1999). Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 67

68 DISCUSSIE Verder onderzoek zou ook nog moeten gebeuren voor het opstellen van cut-off waarden van de belangrijkste testen, zodat gymnasten met deze waarden kunnen worden vergeleken bij het selecteren. Hierdoor kan het selecteren nog objectiever gebeuren. In deze studie werd reeds met veel factoren rekening gehouden. Zowel antropometrische, fysieke als motorische variabelen werden onderzocht. Mohamed et al. (2009) haalde reeds aan dat talentidentificatie een multidisciplinaire aanpak vereist. Zowel antropometrische, fysieke, technische, tactische als psychologische aspecten moeten in rekening gebracht worden. Wanneer echter het volledige profiel van een beloftevolle gymnast wil bekomen worden, dan moeten dus ook de psychologische aspecten onderzocht worden, want ook het karakter, het doorzettingsvermogen en nog vele andere psychologische aspecten spelen een rol bij het ontwikkelen van topatleten (Kolt & Saperstein, 1993). 7.4 Conclusie Uit de resultaten blijkt dat gymnasten zelfs op de jonge leeftijd van zes tot negen jaar zich onderscheiden van sporters en niet-sporters, op zowel antropometrisch, fysiek als motorisch vlak, wat de eerste hypothese bevestigt. Gymnasten zijn kleiner, hebben een lager lichaamsgewicht, een lager vetpercentage, een kleinere lendenomtrek en hebben een latere APHV. Op het niveau van talentidentificatie onderscheiden de betere gymnasten zich duidelijk van de minder goede gymnasten. Dit gebeurt voornamelijk door het verschil in fysieke vaardigheden, waarbij KPU en touwspringen twee belangrijke testen zijn, en door het verschil in coördinatie, waarbij zowel de testen van de KTK als de basismotoriektesten discrimineren tussen de goede en mindere goede gymnasten. De tweede hypothese wordt hierdoor eveneens bevestigd. Dat gymnasten zich op talentdetectieniveau onderscheiden van sporters en niet-sporters zou enerzijds kunnen worden verklaard doordat de gymnasten al op jonge leeftijd beduidend meer uren trainen dan de andere kinderen. Hierdoor zouden de verschillen te wijten zijn aan training en niet aan erfelijke factoren. Anderzijds gebeuren er in vele turnclubs al selectieprocedures voordat de gymnasten in de wedstrijdploeg terechtkomen, waardoor de kinderen met een minder goed profiel voor gymnastiek er op voorhand al uitgeselecteerd worden. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 68

69 DISCUSSIE Longitudinaal onderzoek zou moeten gebeuren om de oorzaak van het onderscheid tussen gymnasten en sporters/niet-sporters na te gaan. Dit onderscheid kan enerzijds te wijten zijn aan de trainingen van de gymnasten. Anderzijds kan het ook verklaard worden doordat kinderen die beter scoren op de fysieke en motorische testen, net omdat ze beter scoren, gymnastiek gaan beoefenen. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 69

70 REFERENTIE 8 Referenties 1. Abbott A., Collins D. (2002). A theoretical and empirical analysis of a State of the art talent identification model. High ability studies, 13, Abbott, A., Collins, D. (2004). Eliminating the dichotomy between theory and practice in talent identification and development: Considering the role of psychology. Journal of Sport Sciences, 22, Ahnert, J., Schneide, W., Bös, K. (2008). Developmental Changes and Individual Stability of Motor Abilities from the Preschool Period to Young Adulthood. In W. Schneider, M. Bullock (Eds). Human Development from Early Childhood to Early Adulthood: Findings from a 20 Year Longitudinal Study, Psychology press, USA. 4. Armstrong, N., Fawkner, S.G. (2008). Non-invasive methods in pediatric exercise physiology. Appl. Physiol. Nutr. Metab., 33, Baker, J. (2003). Early specialization in youth sports: a requirement for adult expertise. High ability studies, 14, Baxter-Jones, A.D.G., Thompson, A.M., Malina, R.M. (2002). Growth and Maturation in Elite Young Female Athletes. Sports Medicine and Arthroscopy Review, 10, Baxter-Jones, A.D.G., Maffulli N. (2002). Intensive training in elite young female athletes. Sport Med, 36, Beunen, G.P., Malina, R.M., Thomis, M. (1999). Human Growth in Context. 9, 281. London, UK: Smith-Gordon. 9. Bouchard, C., Malina, R.M., Peruse, L. (1997). Genetics of fitness and physical performance. Champaign IL, Human Kinetics. 10. Bruininks, R.H., Bruininks, 2005 Bruininks-Oseretsky Test of Motor Proficiency, Second Edition (BOT-2), manual. AGS Publishing. 11. Butcher, J., Lindner, K.J., johns, D.P. (2002). Withdrawal from competitive youth sport: A retrospective ten-year study. Journal of Sport Behavior, 25, Carlson, R.C. (1988). The socialization of elite tennis players in Sweden: an analysis of the players backgrounds and development. Sociol Sport J, 5, Côté, J. (1999). The influence of the family in the development of talent in sports. The Sport Psychologist, 13, Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 70

71 REFERENTIE 14. Côté, J., Baker, J., Abernethy, B. (2003). From play to practice. A developmental framework for the acquisition of expertise in team sports. In Starkes, J.L., Ericsson, K.A. (Eds). Expert Performance in Sports: Advances in Research on Sport Expertise. Champaign, III. Human Kinetics, Council of Europe. (1988). EUROFIT. Handbook for the European Test of Physical Fitness, Council of European committee for Development in Sports, Rome. 16. Curtis, J.E., Birch, J.S. (1987). Size of community of origin and recruitment to professional and Olympic hockey in North America. Sociol Sport, 4, Dalton, S.E. (1992). Overuse injuries in adolescent athletes. Sport Medicine, 13, Davids, K., Lees, A., Burwitz, L. (2000). Understanding and measuring coordination and control in kicking skills in soccer: implications for talent identification and skill acquisition. Journal of Sports Sciences, 18, Davids, K., Glazier, P., Araújo, D., Bartlett, R. (2003). Movement systems as dynamical systems : The functional role of variability and its implications for sports medicine. Sports Med, 33, Davids, K., Baker, J. (2007). Genes, environment and sport performance: why the naturenurture dualism is no longer relevant. Sport Med, 37 (11), Decock, J., Verlent, D. (2004). Talentidentificatie in gymnastiek. Gymtec, 1, De Waele, M., Morval, J., Sheitoyan, R. (1993). Self-management in organizations: the dynamics of interaction. Seattle, WA, Hogrefe & Huber. 23. Ericsson, K.A., Krampe, R.T., Tesch-Römer, C. (1993). The role of deliberate practice in the acquisition of expert performance. Psychological review, 100, Gagné, F. (1985). Giftedness and talent: Re-examining a re-examination of the definitions. Gifted Childs Quarterly, 29, Gagné, F. (1996). A thoughtful look at talent development. [On line] Available: www. Coeunt.edu/gifted/resources/gagné.htm. 26. Gagné, F. (2000). Understanding the complete choreography of talent development through DMGT-based analysis. In K.A. Heller (Ed). International handbook of giftedness and talent (2 nd ed.) Oxford, UK: Elsevier Science Ltd. 27. Gagné, F. (2003). Transforming gifts into talents: the DGMT as a developmental theory. In N. Colangelo & G.A. Davis (Eds). Handbook of gifted education (3 rd ed.) Boston: Allyn and Bacon. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 71

72 REFERENTIE 28. Gagné, F. (2004). Transforming gifts into talents: the DMGT as a developmental theory. High ability studies, 15 (2), Gil, S., Ruiz, F., Irazusta, A., Gil, J., Irazusta, J. (2007). Selection of young soccer players in terms of anthropometric and physiological factors. Journal of Sports Medicine and Physical Fitness, 47, Gulbin, J. (2008). Identifying and developing sporting experts. In D. Farrow, J. Baker, & C. MacMahon (Eds). Developing sport expertise, Abingdon: Routledge. 31. Hahn, A. (1990). Identification and selection of talent in Australian rowing. Excel, 6, Hare, E. (1997). The identification of rugby talent among boys at the senior secondary school level. Master s thesis, Potchefstroom University, Potchefstroom, Republic of South Africa: PU for CHE. 33. Henschen, K.P. (1998). Athletic staleness and burnout: Diagnosis, prevention and treatment. In J.M. Williams (Ed). Applied sport psychology: Personal growth to peak performance (3 rd edition) Mountain view, CA: Mayfield. 34. Hill, G.M. (1993). Youth sport participation of professional baseball players. Sociology of Sport Journal, 10, Hoare, D.G. (1996). The Australian national talent search programme. Coaching Focus, 31, Hoare, D.G., Warr. C.R. (2000). Talent identification and women s soccer: An Australian experience. Journal of Sports Sciences, 18, Howe, M.J.A., Davidson, J.W., Sloboda, J.A. (1998). Innate talents: Reality of myth? Behavioral and Brain Sciences, 21, Jobling, I.F. (1987). Australian sporting heroes. In W. Varnpow (Ed.), Sport: nationalism and internationalism, 2, Bedford Park, S. Australia: A.S.S.H. Studies in Sports History. 39. Kearney. (1999). Talent identification and development: The foundation of Olympic success. White paper presented by Sport Science and Technology Division, USOC. 40. Kiphard, E. J. & Schilling, F. (1974). Körperkoordinationstest für Kinder. Weinheim: Beltz Test GmbH. 41. Kiphard, E. J. & Schilling, F. (2007). Körperkoordinationstest für Kinder. 2. Überarbeitete und ergänzte Auflage. Weinheim: Beltz Test GmbH. Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 72

73 REFERENTIE 42. Klissouras, V., Casini, B., Di Salvo, V., Faina, M., Marini, C., Pigozzi, F., Pittaluga, M., Spataro, A., Taddei, F., Parisi, P. (2001). Genes and Olympic performance: a co-twin study. Int J Sports Med, 22, Kluka, D. A. (2008). Long-term athlete development: systematic talent identification. Kennesaw State University. 44. Kolt, G.S., Saperstein, M. (1993). Psychological factors related to achievement in young elite female gymnasts. High ability studies, 4 (2), Loy, S.F., Hoffmann, J.J., Holland, G.J. (1995). Benefits and practical use of crosstraining in sports. Sports Medicine, 19, Malina, R.M., Bouchard, C. (1991). Growth, maturation, and physical activity. Champaign, Illinois, Human kinetics Books. 47. Malina, R. M., Geithner, C. A. (1993). Background in sport, growth status, and growth rate of junior Olympic divers. In R. M. Malina & J. L. Gabriel (Eds). Proceedings of the US Diving Sport Science Seminar 1993, Indianapolis, IN: United States Diving. 48. Malina, R.M. (1994). Physical growth and biological maturation of young athletes. Exercise and Sport Sciences Reviews, 22, Malina, R.M., Bouchard, C., Bar-Or, O. (2004). Growth, maturation, and physical activity (2dn edition). Champaign, Illinois, Human kinetics. 50. Malina, R.M., Cumming, S.P., Morano, P.J., Barron, M., Millerl, S.L. (2005). Maturity status of youth football players: A noninvasive estimate. Med Sci Sports exerc, 37, 6, Malina, R.M., Thomas, P.D., Powell, J.W., Barron, M., Moore, M.T. (2007). Validation of a noninvasive maturity estimate relative to skeletal age in youth football players. Clin J Sport Med, 17, Martindale, R.J. J., Collins, D., Daubney, J. (2005). Talent development: A guide for practice and research within sport. Quest, 57, Mirwald, R.L., Baxter-Jones, A.D.G., Bailey, D.A., Beunen, G.P. (2002). An assessment of maturity from anthropometric measurements. Medicine Science Sport Exercise, 34 (4), Mohamed, H., Vaeyens, R., Matthys, S., Multael, M., Lefevre, J., Lenoir, M., & Philippaerts, R. (2009). Anthropometric and performance measures for development of a talent detection and identification model in youth handball. Journal of Sport Science, 27 (3), Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 73

74 REFERENTIE 55. Mohamed, H. (2009). Contribution of maturation, anthropometric and physical performance measures in talent detection and identification in youth handball players: a cross-sectional study. Doctoraat. 56. Musch, J., Grondin, S. (2001). Unequal competition as an impediment to personal development: a review of the relative age effect in sport. Dev Re, 21 (2), Newell, A., Rosenbloom, P.S. (1981). Mechanism of skill acquisition and the law of practice. In J.R. Anderson, editor. Cognitive skill and their acquisition, Hillsdale, NJ: Erlbaum. 58. Peltola, E. (1992). Talent Identification. New Studies in Athletics. London, 7 (3), Pienaar, A.E., Spamer, E.J. (1994). A scientific approach towards the developing and identifying of rugby talent among ten and eleven year-old boys in the new South Africa. In O. Amisa (ed). Proceedings of the 1 st Africa Regional Conference on Physical, Health Education, Recreation and Dance Gaborone, Botswana. 60. Pienaar, A.E., Spamer, E.J. (1996). A scientific approach towards the identifying of rugby talent among ten and eleven year-old boys. Kinesiology, 28 (1), Pienaar, A.E., Spamer, E.J. (1998). A longitudinal study of talented young rugby players as regards their rugby skills, physical and motor abilities and anthropometric data. Journal of Human Movement Studies, 34, Régnier, G., Salmela, J.H., Russell, S.J. (1993). Talent detection and development in sports. In R.N. Singer, M. Murphey, L.K. Tennant (Eds). Handbook of research in sport psychology, New york, Macmillan. 63. Richards, J. (2005). Talent identification in Elite Gymnast: Why Body Size is so Important. [On line] Available: content&id=187&itemid= Schmidt, R.A., Wrisberg, C.A. (2000). Motor learning and performance: A problem-based learning approach. Champaign, IL: Human Kinetics. 65. Sherar, L.B., Baxter-Jones, A.D.G., Faulkner, R.A., Russell, K.W. (2007). Do physical maturity and birth date predict talent in male youth ice hockey players? Journal of Sports Sciences, 25 (8), Simon, H.A., Chase, W.G. (1973). Skill in chess. American scientist, 61, Simonton, D.K. (1999). Talent and its development as a multidimensional, multiplicaticative, and dynamic process. Current directions in psychological science, 10 (2), Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 74

75 REFERENTIE 68. Smith, A.L. (2003). Peer relationships in physical activity contexts: A road less travelled in youth sport and exercise psychology research. Psychology of sport and Exercise, 4, Tranckle, P., Cushion, C.J. (2006). Rethinking giftedness and talent in sport. Quest, 58, UK Sport (2008). [On line] Available: USA Gymnastics. National TOP testing (2005). Talent opportunity program. [On line] Available: USA Gymnastics. National TOP testing (2009). Physical Abilities. [On line] Available: Vaeyens, R., Lenoir, M., Williams, A.M., Mazyn, L., Philippaerts, R.M. (2007). The effect of task constraints on visual search behavior and decision-making skill in youth soccer players. Journal of Sport & Exercise Psychology, 29, Vaeyens, R., Lenoir, M., Williams, A.M., Philippaerts, R.M. (2008). Talent identification and development programmes in sport: current models and future direction. Sports Med, 38 (9), Vaeyens, R., Güllich, A., Warr, C.R., Philippaerts, R. (2009). Talent identification and promotion programmes of Olympic athletes. Journal of Sports Sciences, 27: 13, Van Den Bosch, J., De Cocq, C. (2006). Sportief talent ontdekken. Scouten, meten en testen van jonge kinderen voor diverse sportdisciplines. Acco: Leuven. 77. Van Dyck, L., Paulissen, A., Wijtzes, A. (2008). Herkennen en ontwikkelen van turntalent in Vlaanderen Vandorpe, B., Vandendriessche, J., Lefevere, J., Pion, J., Vaeyens, R., Stijn, M., Philippaerts, R., Lenoir, M. (2010). De KörperkoordinationsTest für Kinder: reference values and suitability for 6 12-year-old children in Flanders. Scandinavian Journal of Medicine & Science in sports, 79. Vos, B., De (2009). Talentidentificatie: een greep uit het huidige sportlandschap en een aanzet tot discussie. [On line] Available: UGArtikel2.pdf 80. Wiersma, L.D. (2000). Risks and benefits of youth sport specialization: Perspectives and recommendations. Pediatric Exercise Science, 12, Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 75

76 REFERENTIE 81. Williams, A.M., Lee, D., Reilly, T.A. (1999). A quantitative analysis of matches played in de and seasons. London: The football Association. 82. Williams, A.M., Reillly, T. (2000). Talent identification and development in soccer. Journal of sports Science, 18, Wolstencroft, E. (2002). Talent Identification and Development: An Academic Review. Edinburgh, Sport Scotland. [On line] Available: Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 76

77 BIJLAGE 9 Bijlage 9.1 Testen van het Talent Search Program 1. Lichaamslengte Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 77

78 BIJLAGE 2. Lichaamssamenstelling Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 78

79 BIJLAGE 3. Armspan Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 79

80 BIJLAGE 4. Push-ups Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 80

81 BIJLAGE 5. Staande hoogtesprong Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 81

82 BIJLAGE meter sprint Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 82

83 BIJLAGE 7. Shuttle run of bieptest Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 83

84 BIJLAGE Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 84

85 BIJLAGE 8. 6 km lopen Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 85

86 BIJLAGE 9.2 Testen Talent Opportunity Program TEST UITVOERING DOEL Handstand houden - Uitvoering op de vloer of balk maar niet op grondleggers - Per fout (slechte houding) tijdens de handstand, gaat er een vast aantal seconden af van de eindtijd Zo lang mogelijk op de handen blijven staan met een juiste houding en met als maximumtijd: jarigen: jarigen: meter sprint - Uitvoering gebeurt op de aanloopbaan van de sprong - De test wordt 2-maal uitgevoerd, waarbij de beste als uiteindelijke score geteld wordt 20m sprinten in een zo kort mogelijke tijd Opzwaaien aan de brug Touwklimmen - Uitvoering gebeurt op de lage legger en het is niet toegelaten de test uit te voeren op een enkele legger - Een gestrekte lichaamshouding is vereist, anders wordt er een nulscore gegeven voor die poging - Starten vanuit zit op de grond waarbij de benen gestrekt zijn en de hielen van de grond - Tijdens het klimmen dienen de benen horizontaal en bij elkaar gehouden te worden - Bij optredende fouten worden er extra seconden gerekend bij de eindscore Vijfmaal na elkaar zo hoog mogelijk opzwaaien met een rechte lichaamshouding 2 punten worden verdiend: jarigen: afwijking van 15 t.o.v. de verticale jarigen: afwijking van 45 t.o.v. de verticale 1 punt wordt verdiend: jarigen: afwijking tussen 45 en jarigen: afwijking tussen 90 en 45 Zo snel mogelijk de hoogte bereiken van: jarigen: 12 feet jarigen: 6 feet Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 86

87 BIJLAGE Staande hoogtesprong - Uitvoering gebeurt naast een muur waarop horizontale lijnen werden aangebracht - Er zijn twee pogingen waarvan de beste telt als eindscore Zo hoog mogelijk springen met twee benen samen met één arm hoog Krachthandstand Benen heffen aan sportraam - Starten vanuit spreidhoekzit met de handen op de grond, balk of grondleggers - Starten vanuit hangpositie - Leg lift uitvoeren waarbij de voeten de legger boven het hoofd tikken - Terugkeren met de benen tot een horizontale positie, gevolgd door een volgende leg lift Zo veel mogelijk herhalingen maken van krachthandstand jarigen: 1 punt wordt verdiend wanneer de handstand bereikt wordt; 1 punt wordt verdiend wanneer de gymnast terug in spreidhoekzit komt met een max. van 5 punten jarigen: idem, maar er wordt telkens ½ punt verdiend met een max. van 10 punten 20 herhalingen maken met een juiste uitvoering waardoor een maximumscore van 20 behaald kan worden Spagaat links en rechts Punten worden afgetrokken bij volgende fouten: - Ruimte tussen grond en zitvlak - Gedraaide heupen - Gedraaide schouders - Houding romp - Houding benen Testen van de lenigheid van de benen met een maximumscore van 15 punten. Brug opduwen - Uitvoering gebeurt op de grond Maximumscore van 5 punten: - 3 punten voor schouderlenigheid - 1 punt voor de benen en voeten - 1 punt voor de armen en handen Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 87

88 BIJLAGE 9.3 Informed consent Informatiebrief voor de ouders Beste ouders, Het Vlaams Sport Kompas is een project dat loopt aan de universiteit van Gent in samenwerking met de Vlaamse Gemeenschap. Het heeft tot doel de motorische vaardigheden van onze Vlaamse jeugd in kaart te brengen. De school waar uw kind les volgt neemt deel aan het onderzoek. Concreet betekent dit dat uw kind tijdens de les lichamelijke opvoeding zal getest worden. De testen bestaan uit zowel fijn motorische taken (bv. muntjes verplaatsen, ) als uit groot motorische taken (bv. springen, evenwichtsoefeningen, balwerpen, ). We wensen te benadrukken dat de testen leuk en uitdagend zijn en niet zwaar belastend zijn. In het kader van de longitudinale opvolging (= meerjarig) van de resultaten kan uw kind opnieuw getest worden. Aangezien dit een wetenschappelijk onderzoek is, hadden we graag uw toestemming verkregen. Indien u dit onderzoek wil steunen kan uw kind deelnemen aan het onderzoek. Indien u bezwaar hebt tegen de testafnames en NIET meer wenst gecontacteerd te worden in de toekomst gelieve dit formulier dan te ondertekenen en af te geven aan de klastitularis. Mogen we ook vragen om de vragenlijst zo goed mogelijk in te vullen om de kwaliteit van het onderzoek te vrijwaren? We zouden dit ten zeerste op prijs stellen. Ondergetekende ouder van verklaart dat zij/hij NIET mag deelnemen aan het onderzoek. Datum en handtekening: Alvast bedankt voor jullie bereidwillige medewerking! Met achtingsvolle groeten, Joric Vandendriessche Barbara Vandorpe Johan Pion Matthieu Lenoir Renaat Philippaerts Indien u nog vragen hebt contacteer dan Matthieu Lenoir op het nummer: 09/ of mail naar: Matthieu.Lenoir@UGent.be Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 88

89 BIJLAGE 9.4 Scoreformulieren VSK Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 89

90 BIJLAGE Entreetesten Liesbeth Aelbrecht, Celine Crevals Masterproef 90

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad Master in Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad Master in Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2011 2012 Longitudinale opvolging van morfologische, fysieke en coördinatieve ontwikkeling

Nadere informatie

DUTCH SUMMARY NEDERLANDSE SAMENVATTING

DUTCH SUMMARY NEDERLANDSE SAMENVATTING NEDERLANDSE SAMENVATTING 205 Het is niet zonder reden dat autoriteiten wereldwijd aandacht besteden aan programma s en interventies om mensen meer te laten bewegen. Sportactiviteiten van gemiddelde tot

Nadere informatie

nederlandse samenvatting Dutch summary

nederlandse samenvatting Dutch summary Dutch summary 211 dutch summary De onderzoeken beschreven in dit proefschrift zijn onderdeel van een grootschalig onderzoek naar individuele verschillen in algemene cognitieve vaardigheden. Algemene cognitieve

Nadere informatie

Jacques van Rossum Positief coachen brengt talenten dichter bij de top

Jacques van Rossum Positief coachen brengt talenten dichter bij de top Jacques van Rossum Positief coachen brengt talenten dichter bij de top Bij talentontwikkeling gaat het om kwaliteiten en mogelijkheden van jonge sporters, zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven. Maar

Nadere informatie

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren alcohol. Dit proefschrift laat zien dat de meerderheid van

Nadere informatie

Talentidentificatie in de AGD:

Talentidentificatie in de AGD: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding & Bewegingswetenschappen Academiejaar 2011 2012 Talentidentificatie in de AGD: De voorspellende waarde van een multidimensionele

Nadere informatie

Nederland heeft een lange hockeyhistorie en is één van de toonaangevende landen als het om tophockey gaat. De meeste tophockeyers zijn begonnen met

Nederland heeft een lange hockeyhistorie en is één van de toonaangevende landen als het om tophockey gaat. De meeste tophockeyers zijn begonnen met Samenvatting Nederland heeft een lange hockeyhistorie en is één van de toonaangevende landen als het om tophockey gaat. De meeste tophockeyers zijn begonnen met hun sport toen ze 7 jaar oud waren en allemaal

Nadere informatie

Belasting en belastbaarheid. Gerold Hoeben

Belasting en belastbaarheid. Gerold Hoeben Belasting en belastbaarheid Gerold Hoeben Vijf belangrijke feiten op een rij 1) Onderzoek laat keer op keer zien dat basisschoolkinderen minder motorisch vaardig zijn dan pakweg dertig jaar geleden

Nadere informatie

Hersenontwikkeling tijdens adolescentie

Hersenontwikkeling tijdens adolescentie Hersenontwikkeling tijdens adolescentie Een longitudinale tweelingstudie naar de ontwikkeling van hersenstructuur en de relatie met hormoonspiegels en intelligentie ALGEMENE INTRODUCTIE Adolescentie is

Nadere informatie

Zeeuwse NOC*NSF Talentdagen 2017

Zeeuwse NOC*NSF Talentdagen 2017 Zeeuwse NOC*NSF Talentdagen 2017 1. Wat is zijn Zeeuwse Talentdagen? De Zeeuwse Talentdagen zijn een door SportZeeland, samen met NOC*NSF, CTO Brabant, Topsport Zuid, Sportbonden, georganiseerde dagen.

Nadere informatie

TALENTDETECTIE EN -IDENTIFICATIE IN DE ARTISTIEKE GYMNASTIEK HEREN (AGH): PROFIELBEPALING VAN JONGE, BELOFTEVOLLE WEDSTRIJDGYMNASTEN

TALENTDETECTIE EN -IDENTIFICATIE IN DE ARTISTIEKE GYMNASTIEK HEREN (AGH): PROFIELBEPALING VAN JONGE, BELOFTEVOLLE WEDSTRIJDGYMNASTEN TALENTDETECTIE EN -IDENTIFICATIE IN DE ARTISTIEKE GYMNASTIEK HEREN (AGH): PROFIELBEPALING VAN JONGE, BELOFTEVOLLE WEDSTRIJDGYMNASTEN Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de

Nadere informatie

Longitudinale studie over antropometrische en fysieke tests in voetbal: het jeugdvoetbal project KAA Gent en SV Zulte Waregem.

Longitudinale studie over antropometrische en fysieke tests in voetbal: het jeugdvoetbal project KAA Gent en SV Zulte Waregem. FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2011-2012 Longitudinale studie over antropometrische en fysieke tests in voetbal:

Nadere informatie

Studie van onderliggende mechanismen in de zoektocht naar talentvolle individuele sporters. Bijdrage tot het SPORTAKUS project

Studie van onderliggende mechanismen in de zoektocht naar talentvolle individuele sporters. Bijdrage tot het SPORTAKUS project Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2009-2010 Studie van onderliggende mechanismen in de zoektocht naar talentvolle

Nadere informatie

Beleid Talentontwikkeling 2012-2020

Beleid Talentontwikkeling 2012-2020 Beleid Talentontwikkeling 2012-2020 Datum: Thursday 15 December 2011 Auteur: Boudewijn van Opstal en Jeroen Spaans Inhoudsopgave Aanleiding 1. Ambitie KNRB en doel talentontwikkeling 2. Begrippen 3. Visie

Nadere informatie

Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken)

Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken) Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken) 101 102 Hoofdstuk 1. Algemene introductie Het belangrijkste doel van dit proefschrift was het ontwikkelen van de Interactieve Tekentest (IDT), een nieuwe test

Nadere informatie

Onderzoek naar het onderscheidend vermogen van het Vlaams Sport Kompas bij lagere schoolkinderen, in teken van talentdetectie

Onderzoek naar het onderscheidend vermogen van het Vlaams Sport Kompas bij lagere schoolkinderen, in teken van talentdetectie Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2009-2010 Onderzoek naar het onderscheidend vermogen van het Vlaams Sport Kompas

Nadere informatie

Vlaamse Taekwondo Bond v.z.w. H. Van Veldekesingel 150/73 B-3500 Hasselt [M] +32 (0) [F] +32 (0)

Vlaamse Taekwondo Bond v.z.w. H. Van Veldekesingel 150/73 B-3500 Hasselt [M] +32 (0) [F] +32 (0) 1. Inleiding Het topsportconvenant heeft tot doel een solide samenwerking en wisselwerking tot stand te brengen tussen het onderwijs en de sportwereld, om op deze wijze te komen tot een doorgedreven topsportopleiding

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting De onderzoeken beschreven in dit proefschrift zijn onderdeel van een grootschalig onderzoek naar individuele verschillen in algemene cognitieve vaardigheden. Algemene cognitieve

Nadere informatie

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie Wouter Pinxten (contact: Wouter.Pinxten@UGent.be) Prof. Dr. John Lievens Achtergrond

Nadere informatie

Special : Hockeytalenten vervroegd doorschuiven? Versie januari 2006 Bron: KNHB / J.Geijsel / B.Bams

Special : Hockeytalenten vervroegd doorschuiven? Versie januari 2006 Bron: KNHB / J.Geijsel / B.Bams Special : Hockeytalenten vervroegd doorschuiven? Versie januari 2006 Bron: KNHB / J.Geijsel / B.Bams Hockey mag zich in een toenemende populariteit verheugen. Zowel de ledenaantallen als nieuwe vormen

Nadere informatie

Samenvatting. Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie

Samenvatting. Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie Overgewicht is een snel groeiend wereldwijd probleem en is geassocieerd

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Proefschrift_LVerburgh211214.indd 171 21-12-2014 16:46:37 172 Samenvatting ACHTERGROND DEEL A: DE RELATIE TUSSEN BEWEGING EN NEUROCOGNITIEF FUNCTIONEREN Ondanks bewezen gezondheidseffecten

Nadere informatie

De Groeispurt: invloed op talentidentificatie en -ontwikkeling D I E T E R D E P R E Z 1 3 / 1 2 / 2 0 1 4

De Groeispurt: invloed op talentidentificatie en -ontwikkeling D I E T E R D E P R E Z 1 3 / 1 2 / 2 0 1 4 De Groeispurt: invloed op talentidentificatie en -ontwikkeling D I E T E R D E P R E Z 1 3 / 1 2 / 2 0 1 4 index Talent identificatie (TID) en ontwikkeling (TDE): introductie Problemen in TID en TDE Maturiteit

Nadere informatie

HOCKEY TALENTEN? Jos Geijsel, Topsportfysioloog Ajax en KNHB.

HOCKEY TALENTEN? Jos Geijsel, Topsportfysioloog Ajax en KNHB. HOCKEY TALENTEN? Jos Geijsel, Topsportfysioloog Ajax en KNHB. Hockey mag zich in een toenemende populariteit verheugen. Zowel de ledenaantallen als nieuwe vormen van hockey nemen toe. Kennelijk biedt hockey

Nadere informatie

Individuele verschillen in. persoonlijkheidskenmerken. Een genetisch perspectief

Individuele verschillen in. persoonlijkheidskenmerken. Een genetisch perspectief N Individuele verschillen in borderline persoonlijkheidskenmerken Een genetisch perspectief 185 ps marijn distel.indd 185 05/08/09 11:14:26 186 In de gedragsgenetica is relatief weinig onderzoek gedaan

Nadere informatie

Competitie als ondersteuning in de opleiding van een sporter in plaats van een slechte leermeester.

Competitie als ondersteuning in de opleiding van een sporter in plaats van een slechte leermeester. Competitie als ondersteuning in de opleiding van een sporter in plaats van een slechte leermeester. Aangezien het proces van LTAD voor sport evolueert, ontstaan gaandeweg evenveel antwoorden als nieuwe

Nadere informatie

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld Samenvatting Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld om hen heen. Zo hebben vele mensen een natuurlijke neiging om zichzelf als bijzonder positief te beschouwen (bijv,

Nadere informatie

Talentherkenning en -ontwikkeling

Talentherkenning en -ontwikkeling Talentherkenning en -ontwikkeling Laatste stand van zaken Dr. Marije Elferink-Gemser Met dank aan: Chris Visscher Laura Jonker, Barbara Huijgen, Rianne Kannekens, Tynke Toering, Sebastiaan Platvoet, Tjeerd

Nadere informatie

Samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt een algemene introductie gegeven over de onderwerpen die in dit proefschrift worden behandeld.

Samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt een algemene introductie gegeven over de onderwerpen die in dit proefschrift worden behandeld. 155 Sport- en spelactiviteiten bevorderen over het algemeen de gezondheid. Deze fysieke activiteiten kunnen echter ook leiden tot blessures. Het proefschrift beschrijft de ontwikkeling en evaluatie van

Nadere informatie

Vlaamse Taekwondo Bond v.z.w. H. Van Veldekesingel 150/73 B-3500 Hasselt [M] +32 (0) [F] +32 (0)

Vlaamse Taekwondo Bond v.z.w. H. Van Veldekesingel 150/73 B-3500 Hasselt [M] +32 (0) [F] +32 (0) 1. Inleiding Het topsportconvenant heeft tot doel een solide samenwerking en wisselwerking tot stand te brengen tussen het onderwijs en de sportwereld, om op deze wijze te komen tot een doorgedreven topsportopleiding

Nadere informatie

Growing into a different brain

Growing into a different brain 221 Nederlandse samenvatting 221 Nederlandse samenvatting Groeiend in een ander brein: de uitkomsten van vroeggeboorte op schoolleeftijd De doelen van dit proefschrift waren om 1) het inzicht te vergroten

Nadere informatie

Wie doet aan sport? Een korte analyse van sportparticipatie uit het Vlaams Tijdsbestedingsonderzoek 2013

Wie doet aan sport? Een korte analyse van sportparticipatie uit het Vlaams Tijdsbestedingsonderzoek 2013 Wie doet aan sport? Een korte analyse van sportparticipatie uit het Vlaams Tijdsbestedingsonderzoek 2013 Situering Onze maatschappij houdt ons graag een ideaalbeeld voor van een gezonde levensstijl, waarbij

Nadere informatie

MASTER ORTHOPEDAGOGIEK SCRIPTIE

MASTER ORTHOPEDAGOGIEK SCRIPTIE FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Childhood Development and Education MASTER ORTHOPEDAGOGIEK SCRIPTIE 2016-2017 De beïnvloeding van tijdoriëntatie, timemanagement en

Nadere informatie

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Samenvatting Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Stabiliteit en verandering in gerapporteerde levensgebeurtenissen over een periode van vijf jaar Het belangrijkste doel van dit longitudinale,

Nadere informatie

NEUROMOTOR TASK TRAINING

NEUROMOTOR TASK TRAINING NEUROMOTOR TASK TRAINING Hulp aan bewegingszwakke kinderen vanuit een wetenschappelijk fundament. Cursuscoördinator Theo de Groot Neuromotor task training (NTT) is een wetenschappelijk onderbouwde behandelmethode

Nadere informatie

Zelfsturend leren met een puberbrein

Zelfsturend leren met een puberbrein Zelfsturend leren met een puberbrein Jacqueline Saalmink In het hedendaagse voortgezet onderwijs wordt een groot beroep gedaan op zelfsturend leren. Leerlingen moeten hiervoor beschikken over vaardigheden

Nadere informatie

Algemene inleiding. Twee voorbeelden van definities:

Algemene inleiding. Twee voorbeelden van definities: Protocol hoogbegaafdheid Rotterdamse Montessorischool December 2017 Inhoud Algemene inleiding... 3 Doel van het protocol... 4 Signalering... 5 Onderbouw... 5 Midden- en bovenbouw... 5 Kerndoelen en verrijking...

Nadere informatie

TALENTIDENTIFICATIE IN DE ARTISTIEKE GYMNASTIEK DAMES: WAARDE VAN EEN GENERIEKE TESTBATTERIJ TEN OPZICHTE VAN EXPERTBEOORDELING

TALENTIDENTIFICATIE IN DE ARTISTIEKE GYMNASTIEK DAMES: WAARDE VAN EEN GENERIEKE TESTBATTERIJ TEN OPZICHTE VAN EXPERTBEOORDELING Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2009 2010 TALENTIDENTIFICATIE IN DE ARTISTIEKE GYMNASTIEK DAMES: WAARDE VAN EEN

Nadere informatie

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Samenvatting. (Summary in Dutch) (Summary in Dutch) 142 In dit proefschrift is de rol van de gezinscontext bij probleemgedrag in de adolescentie onderzocht. We hebben hierbij expliciet gefocust op het samenspel met andere factoren uit

Nadere informatie

Welke ruimte en skills hebben leerlingen nodig om bevlogen en gemotiveerd te werken. Astrid van den Hurk 22 januari 2015

Welke ruimte en skills hebben leerlingen nodig om bevlogen en gemotiveerd te werken. Astrid van den Hurk 22 januari 2015 Welke ruimte en skills hebben leerlingen nodig om bevlogen en gemotiveerd te werken Astrid van den Hurk 22 januari 2015 Doelen Zicht op basisbehoeftes van leerlingen om gemotiveerd te kunnen werken; Zelfdeterminatietheorie

Nadere informatie

Hefbomen van Leiderschap. Simpel. Voorspellend. Invloedrijk.

Hefbomen van Leiderschap. Simpel. Voorspellend. Invloedrijk. Hefbomen van Leiderschap Simpel. Voorspellend. Invloedrijk. Excellente Competentiemodellen Organisaties zoeken naar simpele, praktische middelen voor de ontwikkeling van leiderschap. Een grote focus op

Nadere informatie

Talentontwikkeling medische kansen en valkuilen

Talentontwikkeling medische kansen en valkuilen Sport Medisch Netwerk Zoetermeer Talentontwikkeling medische kansen en valkuilen 21 januari 2015 S.V. Meervogels, Zoetermeer Sport Medisch Netwerk Zoetermeer Inhoud -Talent -Waarom gaat een kind aan sport

Nadere informatie

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte. Een chronische en progressieve aandoening zoals multiple sclerose (MS) heeft vaak grote consequenties voor het leven van patiënten en hun intieme partners. Naast het omgaan met de fysieke beperkingen van

Nadere informatie

Waarom doen sommige personen wel aan sport en anderen niet? In hoeverre speelt

Waarom doen sommige personen wel aan sport en anderen niet? In hoeverre speelt Nederlandse samenvatting (Dutch summary) Waarom doen sommige personen wel aan sport en anderen niet? In hoeverre speelt genetische aanleg voor sportgedrag een rol? Hoe hangt sportgedrag samen met geestelijke

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting Dit proefschrift bestaat uit een aantal studies waarin onderzocht is waar individuele verschillen vandaan komen in welbevinden (WB) en gerelateerde menselijke eigenschappen, zoals

Nadere informatie

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting Inleiding Depressie en angst zijn veel voorkomende psychische stoornissen. Het ontstaan van deze stoornissen is gerelateerd aan een breed scala van risicofactoren, zoals genetische kwetsbaarheid, neurofysiologisch

Nadere informatie

JOnG!0: Longitudinale ontwikkeling van opvoeding, kindgedrag en zorg

JOnG!0: Longitudinale ontwikkeling van opvoeding, kindgedrag en zorg Steunpunt WVG Minderbroedersstraat 8 B-3000 Leuven +32 16 37 34 32 www.steunpuntwvg.be swvg@kuleuven.be Rapport 42 JOnG!0: Longitudinale ontwikkeling van opvoeding, kindgedrag en zorg Onderzoeker: Promotor:

Nadere informatie

Het effect van doelstellingen

Het effect van doelstellingen Het effect van doelstellingen Inleiding Goalsetting of het stellen van doelen is een van de meest populaire motivatietechnieken om de prestatie te bevorderen. In eerste instantie werd er vooral onderzoek

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting 220 Nederlandse Samenvatting Summary in Dutch Teams spelen een belangrijke rol in moderne organisaties (Devine, Clayton, Phillips, Dunford, & Melner, 1999; Mathieu, Marks, & Zaccaro, 2001). Doordat teams

Nadere informatie

Topsportactieplan 2016 Hfdst. 8 Begeleiding en ondersteuning van de topsportfederaties

Topsportactieplan 2016 Hfdst. 8 Begeleiding en ondersteuning van de topsportfederaties Toelichting over de weg die een beloftevolle jongere aflegt op weg naar de top. Leuven, 15/03/2008 Topsportactieplan 2016 Hfdst. 8 Begeleiding en ondersteuning van de topsportfederaties Algemeen beeld

Nadere informatie

Het effect van leeftijd en rijping op de selectie van jeugdtennissers en de ontwikkeling op de vijf-meter sprinttest

Het effect van leeftijd en rijping op de selectie van jeugdtennissers en de ontwikkeling op de vijf-meter sprinttest Het effect van leeftijd en rijping op de selectie van jeugdtennissers en de ontwikkeling op de vijf-meter sprinttest Tamara Kramer Barbara Huijgen Marije Elferink-Gemser Chris Visscher Expertiseteam Talentherkenning

Nadere informatie

NEDERLANDSE SAMENVATTING

NEDERLANDSE SAMENVATTING NEDERLANDSE SAMENVATTING Analyse van chromosomale afwijkingen in gastrointestinale tumoren In het ontstaan van kanker spelen vele moleculaire processen een rol. Deze processen worden in gang gezet door

Nadere informatie

Coach-scan: een feedback tool voor (beginnende) coaches. Tamara GoudenKansen.eu

Coach-scan: een feedback tool voor (beginnende) coaches. Tamara GoudenKansen.eu Coach-scan: een feedback tool voor (beginnende) coaches Tamara Kramer Tamara.Kramer@han.nl @Tamara_Kramer GoudenKansen.eu Voorstellen Tamara Onderzoeker/promovendus Talentidentificatie tennis Coaches Veel

Nadere informatie

TRAININGSHISTORIEK BIJ BELOFTEVOLLE EN ELITE JEUGDVOETBALLERS IN HET KADER VAN TALENTIDENTIFICATIE EN - ONTWIKKELING

TRAININGSHISTORIEK BIJ BELOFTEVOLLE EN ELITE JEUGDVOETBALLERS IN HET KADER VAN TALENTIDENTIFICATIE EN - ONTWIKKELING FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2009-2010 TRAININGSHISTORIEK BIJ BELOFTEVOLLE EN ELITE JEUGDVOETBALLERS IN HET

Nadere informatie

dat individuen met een doelpromotie-oriëntatie positieve eigeneffectiviteitswaarnemingen

dat individuen met een doelpromotie-oriëntatie positieve eigeneffectiviteitswaarnemingen 133 SAMENVATTING Sociale vergelijking is een automatisch en dagelijks proces waarmee individuen informatie over zichzelf verkrijgen. Sinds Festinger (1954) zijn assumpties over sociale vergelijking bekendmaakte,

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde B 1 havo 2009 - I

Eindexamen wiskunde B 1 havo 2009 - I Vetpercentage Al heel lang onderzoekt men het verband tussen enerzijds het gewicht en de lengte van volwassen mensen en anderzijds hun gezondheid. Hierbij gebruikt men vaak de Body Mass Index (BMI). De

Nadere informatie

LTAD model als kapstok voor talentbegeleiding. Trainerscongres NLcoach, NSTV en KNSB Epe, 14 april 2012 Jeroen van der Lee

LTAD model als kapstok voor talentbegeleiding. Trainerscongres NLcoach, NSTV en KNSB Epe, 14 april 2012 Jeroen van der Lee LTAD model als kapstok voor talentbegeleiding Trainerscongres NLcoach, NSTV en KNSB Epe, 14 april 2012 Jeroen van der Lee Wie? Bewegingswetenschapper Programmamanager sportontwikkeling Trainer/coach (ST5)

Nadere informatie

Themadag Jeugdatletiek

Themadag Jeugdatletiek Themadag Jeugdatletiek Fun in Athletics Belasting/Belastbaarheid & Vroege specialisatie door John IJzerman Atletiek Lopen Springen Werpen Reden? Atletiek is een moeilijke sport met diverse zeer uitlopende

Nadere informatie

DESSA. Vragenlijst over sociaal-emotionele competenties. HTS Report. Liesbeth Bakker ID Datum Ouderversie

DESSA. Vragenlijst over sociaal-emotionele competenties. HTS Report. Liesbeth Bakker ID Datum Ouderversie DESSA Vragenlijst over sociaal-emotionele competenties HTS Report ID 5107-7085 Datum 10.11.2017 Ouderversie Informant: Mevrouw Bakker Ouder INLEIDING DESSA 2/23 Inleiding De DESSA is een vragenlijst waarmee

Nadere informatie

Samenvatting, conclusies en discussie

Samenvatting, conclusies en discussie Hoofdstuk 6 Samenvatting, conclusies en discussie Inleiding Het doel van het onderzoek is vast te stellen hoe de kinderen (10 14 jaar) met coeliakie functioneren in het dagelijks leven en wat hun kwaliteit

Nadere informatie

Stellingen en uitleg over talentgerichte ontwikkeling op de basisschool

Stellingen en uitleg over talentgerichte ontwikkeling op de basisschool Stellingen en uitleg over talentgerichte ontwikkeling op de basisschool Stellingen Het begrip Talent zegt vooral iets over de capaciteiten van een leerling. Sommige leerlingen hebben meer talent dan anderen.

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Dit proefschrift gaat over de invloed van inductieprogramma s op het welbevinden en de professionele ontwikkeling van beginnende docenten, en welke specifieke kenmerken van inductieprogramma s daarvoor

Nadere informatie

Bestemd voor de sportmedische keuring en begeleiding van topatleten, topsportbeloften en leerlingen van een topsportschool

Bestemd voor de sportmedische keuring en begeleiding van topatleten, topsportbeloften en leerlingen van een topsportschool CONSENSUS TESTFREQUENTIE Bestemd voor de sportmedische keuring en begeleiding van topatleten, topsportbeloften en leerlingen van een topsportschool INLEIDING De begeleiding van topatleten, topsportbeloften

Nadere informatie

3,3. Praktische-opdracht door een scholier 2249 woorden 27 maart keer beoordeeld. Wiskunde A. Intelligentiequotiënt (IQ)

3,3. Praktische-opdracht door een scholier 2249 woorden 27 maart keer beoordeeld. Wiskunde A. Intelligentiequotiënt (IQ) Praktische-opdracht door een scholier 2249 woorden 27 maart 2012 3,3 2 keer beoordeeld Vak Wiskunde A Intelligentiequotiënt (IQ) Voorwoord Ik heb in deze praktische opdracht voor het onderwerp intelligentie

Nadere informatie

Selectiecriteria Tafeltennis. augustus 2017

Selectiecriteria Tafeltennis. augustus 2017 Selectiecriteria 2018 2019 Tafeltennis augustus 2017 Vlaamse Tafeltennisliga Selectiecriteria topsport & Studie Voorblad Inhoudstafel Doelstellingen/eindcompetenties topsportschool: Selectiecriteria voor

Nadere informatie

de jaren van de vorige eeuw lag de focus op de beschrijving van stressreacties en onderzoek van de (karakteristieken van) stimuli die een

de jaren van de vorige eeuw lag de focus op de beschrijving van stressreacties en onderzoek van de (karakteristieken van) stimuli die een Samenvatting Werkstress bij verpleegkundigen is al jaren wereldwijd een probleem. Werkstress kan negatieve gevolgen hebben voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid en kan het plezier in het werk

Nadere informatie

Motivatie: presteren? Of toch maar leren?

Motivatie: presteren? Of toch maar leren? Arjan van Dam Motivatie: presteren? Of toch maar leren? Een van de lastigste opgaven van managers is werken met medewerkers die niet gemotiveerd zijn. Op zoek naar de oorzaken van het gebrek aan motivatie,

Nadere informatie

Talenttraining 20 mei Vlaamse Zwemfederatie. Synchroonzwemmen. Leonie Cornielje. Leonie Cornielje Coaching & Advies

Talenttraining 20 mei Vlaamse Zwemfederatie. Synchroonzwemmen. Leonie Cornielje. Leonie Cornielje Coaching & Advies Talenttraining 2 mei 218 Vlaamse Zwemfederatie Synchroonzwemmen Leonie Cornielje Leonie Cornielje Coaching & Advies Woord vooraf De afgelopen jaren heb ik op uitnodiging van de Vlaamse Zwemfederatie een

Nadere informatie

Samenvatting SAMENVATTING

Samenvatting SAMENVATTING Samenvatting 213 214 Samenvatting SAMENVATTING Cardiovasculaire ziekten vormen een belangrijk gezondheidsprobleem in onze maatschappij. In 2008 stierven wereldwijd ongeveer 17.3 miljoen personen aan cardiovasculaireziekten,zoalsmyocardinfarct,cerebrovasculaireaccidentenenplotse

Nadere informatie

Inhoud van de presentatie

Inhoud van de presentatie De overgang van het basis- naar het secundair onderwijs vanuit ontwikkelingspsychologisch perspectief Annelies Somers i.s.m. Prof. Hilde Colpin Prof. Karine Verschueren ~ Centrum voor Schoolpsychologie

Nadere informatie

Nationaal Sportonderzoek

Nationaal Sportonderzoek Motieven en belemmeringen om te sporten en bewegen naar levensfase Bron https://www.allesoversport.nl ( februari 2019) Hoe maak je de drempels om te gaan bewegen zo klein mogelijk? De motivaties en belemmeringen

Nadere informatie

OUDERS. Langs de lijn of in het veld?

OUDERS. Langs de lijn of in het veld? OUDERS Langs de lijn of in het veld? 1. Genetische aanleg 2. Herhaling 3. Inspanning Drie mythes Waarom zijn sommige mensen zo verbazend goed in hun vak? Omdat deze mensen geboren zijn met een buitengewoon

Nadere informatie

Summary in Dutch. Samenvatting

Summary in Dutch. Samenvatting Samenvatting In de theorie van het menselijk kapitaal zijn kennis en gezondheid uitkomsten van bewuste investeringsbeslissingen. Veel van de keuzes hieromtrent lijken in de praktijk echter niet weldoordacht.

Nadere informatie

Figuur 1. Intelligentiescores (numerieke, spatiale, verbale en algemene) per geslacht

Figuur 1. Intelligentiescores (numerieke, spatiale, verbale en algemene) per geslacht Tweede luik "Het verschil in schools presteren tussen jongens en meisjes" (literatuurstudie en emprirsche studie) (Jan Van Damme & Agnes De Munter- K.U.Leuven) 1. Welke sekseverschillen in prestaties?

Nadere informatie

Ondernemerschap in Vlaanderen: een vergelijkende, internationale studie

Ondernemerschap in Vlaanderen: een vergelijkende, internationale studie Ondernemerschap in Vlaanderen: een vergelijkende, internationale studie De Global Entrepreneurship Monitor (GEM) is een jaarlijks onderzoek dat een beeld geeft van de ondernemingsgraad van een land. GEM

Nadere informatie

het minder belangrijk om ergens bij te horen en belangrijker om elkaar te helpen en hulp te ontvangen, terwijl het omgekeerde patroon gevonden werd

het minder belangrijk om ergens bij te horen en belangrijker om elkaar te helpen en hulp te ontvangen, terwijl het omgekeerde patroon gevonden werd Samenvatting Het onderzoek dat in dit proefschrift wordt gepresenteerd is een verkenning van de samenhang tussen de motivatie, gerepresenteerd door persoonlijke doelen, en de kwaliteit van het samenwerkend

Nadere informatie

PROLOOP NR 1 2015 HAAL HET BESTE UIT JOUW LOPERS MET ZIPCOACH

PROLOOP NR 1 2015 HAAL HET BESTE UIT JOUW LOPERS MET ZIPCOACH PROLOOP NR 1 2015 HAAL HET BESTE UIT JOUW LOPERS MET ZIPCOACH 56 TIPS & TRICKS Elke hardloper heeft zijn eigen doelstelling: waar de één zich bijvoorbeeld focust op het verbeteren van zijn looptechniek,

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Een goede hand functie is van belang voor interactie met onze omgeving. Vanaf het moment dat we opstaan, tot we s avonds weer naar bed gaan,

Nadere informatie

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en Samenvatting In de laatste 20 jaar is er veel onderzoek gedaan naar de psychosociale gevolgen van kanker. Een goede zaak want aandacht voor kanker, een ziekte waar iedereen in zijn of haar leven wel eens

Nadere informatie

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) Hechtingsrelatie Zelfregulatie en interactie tijdens de nacht Onderdeel van de discussie rond sensitief en responsief ouderschap richt zich

Nadere informatie

van schaatstalent tot wereldtopper

van schaatstalent tot wereldtopper Doorstroming naar de top: van schaatstalent tot wereldtopper Den Haag, 30 oktober 2010 Wie? Bewegingswetenschappen Trainer/coach (ST5) Huidige functie: KNSB projectmanager Jeroen van der Lee Wat is talent?

Nadere informatie

PIAAC IN FOCUS 1: IS ONDERWIJS WEL EEN HEFBOOM VOOR HET WEGWERKEN VAN HET GELETTERDHEIDSDEFICIT?

PIAAC IN FOCUS 1: IS ONDERWIJS WEL EEN HEFBOOM VOOR HET WEGWERKEN VAN HET GELETTERDHEIDSDEFICIT? PIAAC IN FOCUS 1: IS ONDERWIJS WEL EEN HEFBOOM VOOR HET WEGWERKEN VAN HET GELETTERDHEIDSDEFICIT? Samenvatting Volwassenen met een lage sociaal-economische status behalen gemiddeld een lager geletterdheidsniveau

Nadere informatie

TALENTONTWIKKELING platform AV 9 juni 2017

TALENTONTWIKKELING platform AV 9 juni 2017 TALENTONTWIKKELING platform AV 9 juni 2017 TALENTONTWIKKELING wat moet het opleveren? (1) BETER HANDELEN betere spelers maken sneller en betere keuzes (BESLISGEDRAG) Betere teams stemmen het handelen beter

Nadere informatie

Invloed van antropometrie op voetbalspecifieke tests

Invloed van antropometrie op voetbalspecifieke tests FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Opleiding Lichamelijke Opvoeding en bewegingswetenschappen Academiejaar 2009-2010 Invloed van antropometrie op voetbalspecifieke tests Masterproef voorgelegd

Nadere informatie

Koersplan. Highschool Eindhoven

Koersplan. Highschool Eindhoven Koersplan Highschool Eindhoven 1 Inleiding Frits Philips lyceum- mavo is een toekomstgerichte school met de focus op talentontwikkeling. Leerlingen krijgen volop de mogelijkheid om hun talenten te ontdekken

Nadere informatie

5.3. Opdracht door Iris 2624 woorden 28 januari keer beoordeeld. Inleiding

5.3. Opdracht door Iris 2624 woorden 28 januari keer beoordeeld. Inleiding Opdracht door Iris 2624 woorden 28 januari 2015 5.3 15 keer beoordeeld Vak LO Inleiding Met BSM hebben wij de opdracht gekregen om een trainingsschema te maken om jezelf te verbeteren op verschillende

Nadere informatie

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 SAMENVATTING 117 Pas kortgeleden is aangetoond dat ADHD niet uitdooft, maar ook bij ouderen voorkomt en nadelige gevolgen kan hebben voor de patiënt en zijn omgeving. Er is echter weinig bekend over de

Nadere informatie

MODULE 1 ZELFANALYSE WERKBOEK: STAP 5. 1 Persoonlijke successen 2 SWOT analyse 3 Samenvatting & conclusie

MODULE 1 ZELFANALYSE WERKBOEK: STAP 5. 1 Persoonlijke successen 2 SWOT analyse 3 Samenvatting & conclusie MODULE 1 ZELFANALYSE WERKBOEK: STAP 5 1 Persoonlijke successen 2 SWOT analyse 3 Samenvatting & conclusie 1. Persoonlijke successen De eerste stap in je carrièrewijziging is je resultaten te herkennen of

Nadere informatie

Persoonlijk Ontwikkelplan (POP)

Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) Persoonlijk Ontwikkelplan (POP) Het persoonlijk ontwikkelplan (POP) is gebaseerd op het Talentprofiel en het Meerjaren opleidingsplan van de KNRB. Het Talentprofiel is een methode om de ontwikkeling en

Nadere informatie

Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur

Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur Hoewel kinderen die leren praten geen moeite lijken te doen om de regels van hun moedertaal

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle  holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/38701 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Visschedijk, Johannes Hermanus Maria (Jan) Title: Fear of falling in older patients

Nadere informatie

SELECTIEPROCEDURE TOPSPORTSTATUUT TOPSPORTBELOFTESTATUUT ARTISTIEKE GYMNASTIEK HEREN SELECTIE NAAR SCHOOLJAAR

SELECTIEPROCEDURE TOPSPORTSTATUUT TOPSPORTBELOFTESTATUUT ARTISTIEKE GYMNASTIEK HEREN SELECTIE NAAR SCHOOLJAAR SELECTIEPROCEDURE TOPSPORTSTATUUT TOPSPORTBELOFTESTATUUT ARTISTIEKE GYMNASTIEK HEREN SELECTIE NAAR SCHOOLJAAR 2017-2018 www.gymfed.be Pagina: 1 van 8 1. INLEIDING De selectieprocedure artistieke gymnastiek

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting 11 Nederlandse Samenvatting Bij beslissingen over het al dan niet vergoeden van behandelingen wordt vaak gebruikt gemaakt van kosteneffectiviteitsanalyses, waarin de kosten worden afgezet tegen de baten.

Nadere informatie

PISA IN FOCUS 5: HEBBEN DE LEERLINGEN DE WIL OM TE SLAGEN? VERSCHILT DE WIL OM TE SLAGEN OVER DE ONDERWIJSVORMEN?

PISA IN FOCUS 5: HEBBEN DE LEERLINGEN DE WIL OM TE SLAGEN? VERSCHILT DE WIL OM TE SLAGEN OVER DE ONDERWIJSVORMEN? INLEIDING PISA IN FOCUS 5: HEBBEN DE LEERLINGEN DE WIL OM TE SLAGEN? VERSCHILT DE WIL OM TE SLAGEN OVER DE ONDERWIJSVORMEN? Om uitstekende vaardigheden te ontwikkelen zijn niet alleen talent en mogelijkheden

Nadere informatie

Rapportgegevens Marketing en sales potentieel test

Rapportgegevens Marketing en sales potentieel test Rapportgegevens Marketing en sales potentieel test Respondent: Jill Voorbeeld Email: voorbeeld@testingtalents.nl Geslacht: vrouw Leeftijd: 39 Opleidingsniveau: wo Vergelijkingsgroep: Normgroep marketing

Nadere informatie

SAMENVATTING SAMENVATTING

SAMENVATTING SAMENVATTING Goed kunnen lezen is een van de belangrijkste vaardigheden in de huidige informatiemaatschappij, waarin communicatie en informatie centraal staan. Lezen is dan ook een onderwerp waar veel onderzoek naar

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) * 132 Baby s die te vroeg geboren worden (bij een zwangerschapsduur korter dan 37 weken) hebben een verhoogd risico op zowel ernstige ontwikkelingproblemen (zoals mentale

Nadere informatie

Doelen stellen

Doelen stellen Doelen stellen Wat is het? Doelen stellen is het proces van het selecteren van dingen (mikpunten) die je wilt bereiken. Deze mikpunten worden doelen genoemd. Een doel is iets dat je bewust nastreeft. Een

Nadere informatie

Toekomst SVMM Voetbal Jeugd en Senioren (Vanaf seizoen 2009/2010 t/m 2010/2011) Definitief. 20 april 2009 (versie 1.0)

Toekomst SVMM Voetbal Jeugd en Senioren (Vanaf seizoen 2009/2010 t/m 2010/2011) Definitief. 20 april 2009 (versie 1.0) Contourennota Toekomst SVMM Voetbal Jeugd en Senioren (Vanaf seizoen 2009/2010 t/m 2010/2011) Definitief 20 april 2009 (versie 1.0) INHOUDSOPGAVE Blz. 1. INLEIDING 3. 2. TOEKOMST SENIOREN SVMM VOETBAL

Nadere informatie