Longitudinale studie over antropometrische en fysieke tests in voetbal: het jeugdvoetbal project KAA Gent en SV Zulte Waregem.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Longitudinale studie over antropometrische en fysieke tests in voetbal: het jeugdvoetbal project KAA Gent en SV Zulte Waregem."

Transcriptie

1 FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar Longitudinale studie over antropometrische en fysieke tests in voetbal: het jeugdvoetbal project KAA Gent en SV Zulte Waregem. Scriptie voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Door: Stephanie DE SWAEF Jens GITS Promotor: Prof. Dr. R. Vaeyens Copromotor: Lic. D. Deprez Gent 2012

2

3 VOORWOORD De dag van vandaag is voetbal niet meer weg te denken uit de sportwereld. Dagelijks komen er tientallen artikels in de krant van wat er zich allemaal afspeelt in de Belgische en buitenlandse voetbalcompetitie. Mede door deze belangstelling was het voor ons een uitdaging om mee te helpen zoeken naar manieren om voetbaltalenten te herkennen. Het schrijven van onze thesis is heel vlot verlopen en we hebben een heel goede en aangename samenwerking gekend. Bij het maken van deze thesis gaat onze grootste dank uit naar Dieter Deprez. Hij heeft ons gedurende het hele scriptieproces met raad en daad bijgestaan om alles in goede banen te leiden. In alle omstandigheden heeft hij ons gemotiveerd en was hij bereid om ons te helpen naar het zoeken van oplossingen en dit deed hij ook met volle overgave. Daarvoor nogmaals onze oprechte dank. Verder willen we ook Prof. Dr. Roel Vaeyens bedanken voor het deskundig advies die hij ons heeft gegeven bij het schrijven van onze thesis. Onze dank gaat ook uit naar alle personen die ons hebben geholpen bij het afnemen van de testen. Ten slotte willen we ook onze familie bedanken, met speciale dank aan Johan, die ons te allen tijde hebben gesteund tijdens onze opleiding en tijdens het schrijfproces van deze thesis.

4 SAMENVATTING Deze longitudinale studie kaderde binnen het jeugdvoetbalproject KAA Gent en SV Zulte Waregem. Het doel van deze scriptie was om de evolutie van antropometrische (lichaamslengte, -gewicht en vetpercentage) en fysieke basiseigenschappen (coördinatie, kracht, lenigheid, snelheid en uithouding) in kaart te brengen bij verschillende leeftijdscategorieën, maturiteitsgroepen en posities op het veld aan de hand van een gestandaardiseerde testbatterij. Voor deze studie participeerden 231 elite jeugdvoetballers van KAA Gent en SV Zulte Waregem. De spelers werden 5 opeenvolgende jaren getest tussen 2007 en 2011, telkens in de maand augustus. Vervolgens werden 90 spelers opgenomen voor verdere analyses en verdeeld in 2 cohorten: U10-U12 (n = 46) en U13-U15 (n = 44). Het eerste cohort waren spelers die als startjaar U10 hadden en bij het tweede cohort hadden de spelers U13 als startjaar. Om de evolutie na te gaan van de antropometrische en fysieke basiseigenschappen werd er gebruik gemaakt van een parametrische Repeated Measures Anova en een nonparametrische Friedman test. De resultaten werden non-parametrisch getest wanneer het aantal proefpersonen in de groep te klein was (n<10). Voor alle antropometrische eigenschappen werden er significante verschillen gevonden bij de jongste en oudste leeftijdscategorie. Bij de maturiteitsgroepen werden enkel significante verschillen gevonden voor lichaamslengte en gewicht. Bij de leeftijdscategorieën waren alle fysieke basiseigenschappen significant, behalve Sit And Reach (lenigheid) bij de jongste leeftijdscategorie en handknijpkracht (statische kracht) in de oudste leeftijdscategorie. Er werden geen significante verschillen gevonden naar gelang maturiteit en positie voor de fysieke basiseigenschappen. We kunnen besluiten dat een longitudinaal onderzoek belangrijk is om antropometrische en fysieke evoluties na te gaan bij jonge voetbalspelers uit verschillende leeftijdscategorieën, met een verschillende maturiteitsstatus en met een verschillende veldpositie. Deze resultaten kunnen een hulpmiddel zijn om voorspellingen te maken over het al dan niet worden van een talent. Verder kunnen de resultaten helpen bij de opzet van een talentidentificatie- en talentontwikkelingsprogramma voor jeugdvoetballers.

5 Inhoudsopgave VOORWOORD SAMENVATTING 1. LITERATUURSTUDIE TALENTIDENTIFICATIE EN ONTWIKKELING Talent: Begrippen Talent: Model van Gagné Talent: Problemen Talent: Oplossingen MATURITEIT LONGITUDINALE STUDIES Antropometrie Coördinatie Kracht Lenigheid Snelheid Uithouding SPECIFIEKE PROBLEEMSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN METHODE POPULATIE EN DESIGN TESTBESCHRIJVING ANTROPOMETRIE MATURITEIT FYSIEKE EN MOTORISCHE TESTS DATA-ANALYSE RESULTATEN EVOLUTIE ANTROPOMETRIE EN FYSIEKE BASISEIGENSCHAPPEN Antropometrie Fysieke basiseigenschappen EVOLUTIE PER MATURITEITSGROEP Antropometrie Fysieke basiseigenschappen... 41

6 3.3 EVOLUTIE PER POSITIE Antropometrie Fysieke basiseigenschappen DISCUSSIE EVOLUTIE ANTROPOMETRIE EN FYSIEKE BASISEIGENSCHAPPEN EVOLUTIE PER MATURITEITSGROEP EVOLUTIE PER POSITIE BIBLIOGRAFIE BIJLAGE SCOREFORMULIER... 66

7 1. LITERATUURSTUDIE 1.1 TALENTIDENTIFICATIE EN ONTWIKKELING Talent: Begrippen Volgens Vaeyens et al. (2008) zijn afgelopen decennia talentidentificatie en - ontwikkelingsprogramma s heel populaire concepten geworden binnen de sport in het algemeen. Ondanks deze populariteit is er nog steeds geen eenduidigheid over hoe talent gedefinieerd of vastgesteld moet worden. Régnier et al. (1993) omschreven talentidentificatie als een proces van herkennen van sporters die het potentieel hebben om uit te blinken binnen hun sport. Talentontwikkeling is het verlenen van de meeste geschikte leeromgeving om dit potentieel te realiseren. Beide begrippen spelen een belangrijke rol in de zoektocht naar expertise (Vaeyens et al., 2008). Het voornaamste doel van vele sporters is dan ook het streven naar deze expertise. Daarom worden in vele studies de mate van bekwaamheid in een bepaalde sport, samen met talentidentificatie en ontwikkeling, onderzocht bij toekomstige atleten (Wilkinson et al., 1997; Williams en Reilly, 2000). In de fasen van Vaeyens et al., (2008) worden 5 begrippen beschreven die een belangrijke rol spelen in het streven naar expertise: detectie, selectie, identificatie, ontwikkeling en confirmatie. Figuur 1 toont de interactie van deze 5 sleutelfasen. Talentdetectie verwijst naar het ontdekken van mogelijke atleten die op dat ogenblik nog niet actief zijn in de sport in kwestie (Williams en Reilly, 2000). Zo kan men als voorbeeld een mogelijk talent als voetballer ontdekken tijdens de lessen lichamelijke opvoeding op school, terwijl deze atleet zelf niet actief is in een voetbalclub. Maar door de populariteit en het groot aantal kinderen die beginnen met voetballen, is het detecteren van spelers voor deze sport geen probleem. Na de detectie beschrijft het model een proces waar talentidentificatie en ontwikkeling sleutelbegrippen zijn. Deze talentidentificatie kan gebeuren tijdens verschillende stadia in het ontwikkelingsproces van de sporter. Gezien het belang van herhaalde explosieve acties en het winnen van duels in voetbal, is talentidentificatie een proces waarbij zowel een fysieke als een fysiologische testbatterij van belang is in deze sport (Meylan et al. 2010). Als mogelijke talenten geïdentificeerd zijn, gaat men zich richten op de talentontwikkeling. Voetballers en andere sporters moeten in een ideale en optimale leeromgeving terecht komen om al hun potentieel zoveel mogelijk te ontwikkelen. Nog een andere fase is talentselectie. Hierbij gaat men spelers selecteren die op een bepaald ogenblik 1

8 het vereiste prestatieniveau bereikt hebben om gekozen te worden voor een bepaalde taak. Zo is selectie permanent aanwezig in voetbal omdat een coach iedere week 11 spelers moet selecteren om een wedstrijd te beginnen (Williams en Reilly, 2000). Ten slotte bedoelt men met confirmatie het bevestigen van het talent door de trainers en ouders (Vaeyens et al., 2008). Volgens Vaeyens et al. (2008) heeft men in het Verenigd Koninkrijk recent een talentconfirmatie proces uitgevoerd. Ze werkten een programma uit met een duur van 3 tot 6 maanden. Individuen die geïdentificeerd werden als talenten werden er geconfronteerd met de eisen die ze nodig zullen hebben op topniveau. De blootstelling aan deze systematische training was ontworpen om het initieel talentselectieproces te ondersteunen en te valideren. Figuur 1. Sleutelfasen in het talentidentificatie en -ontwikkelingsproces (uit Vaeyens et al. 2008) Een sleutelvraag volgens Vaeyens et al. (2008) is wat nu juist de geschikte leeftijd is om talenten te identificeren. Het zou volgens hen onrealistisch zijn om een standaard leeftijd op te leggen voor talentidentificatie voor alle sporten, zonder rekening te houden met verschillen in leeftijd voor de prestatiepiek en ontwikkelingsfasen binnen een specifieke sport. Bij een sport zoals gymnastiek ligt de prestatiepiek op een veel jongere leeftijd in vergelijking met vele andere sporten (Vaeyens et al., 2008). Meylan et al. (2010) bevestigden ook dat verschillende determinanten (kracht, snelheid, wendbaarheid, ) die belangrijk zijn voor de wedstrijdprestaties in het voetbal reeds ontwikkeld moeten worden op een jonge leeftijd om talenten vroegtijdig op te merken. 2

9 Verder hangt het succes van talentidentificatie ook af van een hoge voorspellende waarde van enkele variabelen binnen de sport en is het succes makkelijker te voorspellen bij gesloten sporten (roeien, fietsen, atletiek, ) tegenover open of teamsporten (voetbal, basketbal, volleybal,...). De bewegingen in gesloten sporten worden minder beïnvloed door de omgeving (vb.: tijdens het wielrennen maakt men steeds dezelfde beweging, in tegenstelling tot voetbal, waar men steeds rekening moet houden met verschillende omgevingsfactoren, waardoor elk situatie steeds anders aangepakt moet worden) en minder elementen hebben een invloed op de prestatie (vb.: bij een gesloten sport zoals gewichtheffen hangt de prestatie vooral af van kracht, bij voetbal is zowel kracht, snelheid, coördinatie, belangrijk). Dit is ook de reden waarom nationale federaties meer investeren in talentidentificatie bij gesloten sporten (Abbott et al., 2002). Verder stellen Williams en Reilly (2000) vast dat het moeilijker is om talent te identificeren in ploegsporten in vergelijking met individuele sporten. Williams en Reilly (2000) hebben onderzoek gevoerd naar de aard van de voorspellers van talent binnen de sport. Specifiek binnen voetbal zijn er tal van mogelijke voorspellers van verschillende aard: fysieke, fysiologische, psychologische en sociologische voorspellers, daarnaast zijn perceptueel-cognitieve vaardigheden en de persoonlijkheid van de sporter nog bepalende kenmerken. De meeste van voorgaande onderzoeken die gericht zijn op de profilering en talentidentificatie van jonge voetballers baseerden zich op de fysieke parameters (Reilly et al., 2000; Gil et al., 2007; Mirkov et al.,2010). Meylan et al. (2010) stelden vast dat elite jeugdspelers beter presteerden op de fysiologische en technische testen dan niet-elite jeugdspelers, onafhankelijk van hun maturiteitsstatus. Volgens Gil et al. (2007) hangt later succes ook af van een aantal andere diverse factoren zoals blessuregevoeligheid, de kwaliteit van de coaching en verschillende sociale en culturele factoren. Het herkennen van voetbaltalenten op jonge leeftijd zorgt voor een mogelijke kans op een versnelling in het proces van talentontwikkeling. Dit kan bekomen worden door het geven van gespecialiseerde training en coaching aan jonge spelers. Door een betrouwbare identificatie, op basis van fysieke, fysiologische, psychologische en sociologische parameters, kunnen clubs zich meer focussen op een kleinere groep van jonge getalenteerde voetballers (Williams en Reilly, 2000). Helaas worden talentidentificatie modellen geassocieerd met een lage voorspellende waarde en wordt hun nut vaak in vraag gesteld (Régnier et al., 1993). Dit komt vooral doordat de meeste onderzoeken cross-sectioneel van aard zijn. Volgens Williams en Reilly (2000) zal longitudinaal onderzoek helpen de voorspellende waarde te bepalen, omdat de sporters over een langere tijdsperiode gevolgd worden. 3

10 1.1.2 Talent: Model van Gagné Naast de hierboven omschreven fasen van Vaeyens et al. (2008) is het Differentiated Model of Giftedness and Talent (DMGT) van Gagné (2004) het meest complete, theoretische model in de huidige literatuur. Dit model maakt een duidelijk onderscheid tussen de twee meest fundamentele concepten op gebied van een talentvolle ontwikkeling. Een eerste concept is Giftedness. Giftedness wijst op aangeboren eigenschappen en gebruik van bekwaamheden in een bepaald domein. Hiermee bedoelt Gagné dat een individu bij de beste 10% moet horen van zijn leeftijdsgenoten in een bepaald domein (bv. binnen het motorisch domein). Een tweede fundamenteel concept binnen het DMGT model is Talent. Talent wijst op de uitzonderlijke beheersing van systematisch ontwikkelde mogelijkheden (of vaardigheden) en kennis in minstens 1 domein van menselijke activiteit. Ook voor dit concept dient het individu opnieuw bij de beste 10% van zijn leeftijdsgenoten te horen. Figuur 2 illustreert het DMGT model met zijn verschillende componenten. De eerste 3 componenten beschrijven de kern van het talentontwikkelingsproces. Dit is de transformatie van uitzonderlijke natuurlijke eigenschappen ( Giftedness ) in systematisch ontwikkelde vaardigheden ( Talent ) in een bepaald domein. Het ontwikkelingsproces staat in voor deze transformatie. De andere 3 componenten zijn katalysatoren (intrapersoonlijke, omgeving en toeval) die ingrijpen op dit ontwikkelingsproces. Deze begunstigen of remmen het talentontwikkelingsproces. De 6 componenten van het DMGT model brengen op een dynamische manier alle determinanten van talent samen en beschrijven hoe alle natuurlijke eigenschappen naar voor komen via een complex samenspel van verschillende (oorzakelijke) invloeden. Er worden 4 brede domeinen van de natuurlijke eigenschappen voorgesteld door het DMGT model: intellectueel, creatief, sociaal-affectief en sensomotorisch. Terwijl de belangrijkste bekwaamheden in sporten vooral als fysiek worden gezien, suggereert het meervoudig karakter van sporttalenten dat je ook andere bestanddelen van domeinen moet hebben, buiten de sensomotorische mogelijkheden. Zoals eerder gedefinieerd in het DMGT model, ontstaat talent geleidelijk uit de verandering van vaardigheden in goed systematisch ontwikkelde vaardigheden van een bepaalde activiteit of prestatie. Deze activiteiten kunnen zeer uiteenlopend zijn. Figuur 2 toont enkele van de vele talenten die relevant zijn voor schoolgaande kinderen. 4

11 Een derde component van de kern van het model is het talentontwikkelingsproces. Dit proces wordt omschreven als de verandering van eigenschappen in talent. Hiermee bedoelt men de uitzonderlijk ontwikkelde vaardigheden binnen een bepaalde sport die verkregen zijn via een proces van maturatie, leren en oefenen. Zo concludeerden Ericsson et al. (1993) dat een minimum van trainingsuren van intensief oefenen nodig is om bij de top te horen. Figuur 2. DMGT model van Gagné (2004) In het DMGT model zijn er ook nog 3 soorten katalysatoren die het proces begunstigen of remmen. Gagné omschrijft de eerste katalysator als intrapersoonlijk. De intrapersoonlijke katalysatoren zijn bijna oneindig en bevatten de persoonlijke eigenschappen (fysieke en mentale karakteristieken) en zelfbeheer processen (wilskracht en persoonlijkheid). De omgevingsfactoren vormen een tweede soort van katalysatoren. De omgeving oefent een positieve of negatieve invloed uit op het ontwikkelingsproces op verschillende manieren. Het DMGT model onderscheidt 4 verschillende soorten omgevingsfactoren: omgeving, personen, voorzieningen en gebeurtenissen. In vergelijking met andere modellen wordt toeval gezien als een derde katalysator en speelt deze meteen ook een heel grote rol binnen het proces van talent. Toeval oefent een invloed uit op de intrapersoonlijke -, omgevingsfactoren en natuurlijke eigenschappen. 5

12 1.1.3 Talent: Problemen Tot op heden bevat het eerder besproken DMGT model nog steeds een aantal problemen wanneer ze wordt gebruikt in de praktijk. Verschillende pogingen om het talentidentificatiemodel te gebruiken in cross-sectionele studies om het succes te voorspellen bij volwassenen atleten is problematisch gebleken omwille van verschillende redenen (Vaeyens et al., 2008). Als eerste hebben cross-sectionele studies zich gebaseerd op de veronderstelling dat de belangrijkste eigenschappen (combinatie van fysiologische, fysieke, psychologische en technische kenmerken) van succes bij volwassen atleten kunnen geëxtrapoleerd worden naar jongere atleten (Morris et al., 2000). In tegenstelling vonden Ackland et al. (1996) dat jonge succesvolle atleten niet noodzakelijk succesvol zullen zijn op latere leeftijd. Het is dan ook niet logisch om te denken dat aangeboren, succesvolle eigenschappen die aanwezig waren tijdens de puberteit automatisch zullen vertaald worden naar topprestaties wanneer ze volwassen zijn. Heel wat factoren zoals maturiteit en trainingseffecten hebben een invloed op dit ontwikkelingsproces (Ericsson et al., 1993). Een tweede probleem binnen deze benadering is dat de timing en tempo van het maturiteitsproces een invloed heeft op tal van prestatie-eigenschappen (Malina et al., 2004). Dit zorgt voor een niet-lineaire ontwikkeling van de prestatiedeterminanten (Philippaerts et al., 2006). Aangezien de chronologische leeftijd en biologische maturiteit zelden op elkaar afgestemd zijn en er grote inter-individuele verschillen voorkomen, worden jonge atleten bevoordeeld wanneer ze vroeg matuur zijn en worden ze benadeeld wanneer ze laat matuur zijn. Dit is zeker het geval wanneer de resultaten vergeleken worden met leeftijdsspecifieke normen (Beunen et al., 1981). Bijvoorbeeld, zo zullen vroeg mature spelers bevoordeeld worden in sporten waar lichaamslengte, kracht en snelheid belangrijk zijn (Vaeyens et al., 2005). Volgens Vaeyens et al. (2008) zijn deze problemen ook vaak terug te vinden binnen tal van talentontwikkeling programma s. Zo delen tal van sportfederaties hun atleten in volgens chronologische leeftijd, zonder rekening te houden met hun biologische leeftijd. Grote interindividuele verschillen in het maturiteitsproces leveren een bewijs dat chronologische leeftijd niet alleen mag gebruikt worden voor het inschatten van de fysieke mogelijkheden, maar in combinatie met of rekening houdend met maturiteit. Dit kan zorgen voor een andere indeling van de kinderen in relatie tot hun biologische maturiteit (Baxter-Jones, 1995). Nog een andere bezorgdheid is het vergelijken van geboortedata binnen een sporttak. Deze vergelijkingen geven een vertekend beeld doordat ze gaan kiezen voor atleten die vroeg (-of laat, afhankelijk van de sport) geboren worden in het selectiejaar (Musch et al., 2001). 6

13 Een laatste probleem is dat talentidentificatieprocessen zich te veel focussen op een beperkt aantal antropometrische, fysieke en fysiologische eigenschapen (Vaeyens et al., 2008). Volgens Vaeyens et al. (2008) is de voorspellende waarde bij snelle balsporten en teamsporten veel moeilijker in te schatten. Een belangrijk struikelblok is dat het uitblinken binnen een sport niet afhangt van een gestandaardiseerde set van vaardigheden of fysieke kenmerken, maar wel kan bereikt worden door verschillende combinaties van vaardigheden, kenmerken en mogelijkheden op een unieke en individuele manier (Williams et al., 2005). Men spreekt over het compensatiefenomeen, wat wil zeggen dat een tekortkoming op een bepaalde prestatietest gecompenseerd kan worden door een test waar wel goed is op gescoord. Toch moeten alle topatleten een minimaal competentieniveau hebben op alle eigenschappen (Vaeyens et al., 2006). Daarenboven argumenteren Morris (2000), Abbott en Collins (2004) dat ook de psychologische eigenschappen een belangrijke rol spelen in de talentidentificatiemodellen Talent: Oplossingen Als reactie op de toenemende kritieken op talentidentificatiemodellen hebben een aantal onderzoekers benadrukt dat het belangrijk is om zich niet meer te richten op een vroege selectie die gebaseerd is op eenmalige prestatietesten. In plaats hiervan zouden ze zich moeten focussen op het ontwikkelen van de meest geschikte mogelijkheden voor een grotere groep van jonge sporters (Morris, 2000; Abbott en Collins, 2004; Martindale et al., 2005). Zo zullen getalenteerde atleten hun mogelijkheden enkel ten volle kunnen ontwikkelen wanneer er een geschikte en motiverende omgeving wordt aangeboden (Vaeyens et al., 2006). Door het dynamische en multidimensionale karakter van talent zouden talentidentificatie en - ontwikkeling in samenhang bekeken moeten worden. Zo willen Vaeyens et al. (2006) de traditionele aanpak vermijden waar jonge getalenteerde spelers wel of niet geselecteerd worden op basis van hun scores op de eenmalige prestatietesten. Jammer genoeg is er in de praktijk een gebrek aan beschikbare middelen waardoor het niet mogelijk is om zich te focussen op een grotere groep van atleten (Vaeyens et al., 2006). Verder is het van essentieel belang dat een talentidentificatiemodel de mogelijkheid geeft om een onderscheid te maken tussen het huidige prestatieniveau van een jonge atleet en de mogelijkheid op progressie. Dit onderscheid is zelden het geval. Talent wordt steeds beoordeeld op het vlak van topprestaties (Abbott et al., 2002). Verschillende onderzoekers benadrukken dat bij jonge atleten enkel via blootstelling aan specifieke training en 7

14 omgevingsfactoren kan nagegaan worden of ze over de nodige eigenschappen beschikken om succes te bereiken (Geron, 1978; Havlicek et al., 1982; Williams, 2007). Om de verschillen in maturiteit en het niet-lineair ontwikkelen van de prestatie determinanten aan te pakken, stelde Baxter-Jones (1995) voor om meer rekening te houden met de biologische maturiteit dan met de chronologische leeftijd bij de evaluatie van de prestatie-eigenschappen. Omdat het heel moeilijk is om data te verzamelen over de biologische maturiteit houden talentidentificatiemodellen hier nauwelijks rekening mee. Een andere aanpak om problemen te voorkomen binnen de modellen is om gebruik te maken van representatieve taken binnen een multidimensionaal design. Experts die betrokken werden bij talentidentificatie en ontwikkelingsmodellen moesten de belangrijkste vaardigheden binnen elke sport vastleggen (Ericsson et al., 1991). Deze kennis kunnen ze gebruiken om representatieve taken uit te werken zodat uitzonderlijke prestaties op een betrouwbare manier kunnen herkend worden. In sporten zoals zwemmen en lopen zijn deze prestatiecriteria vanzelfsprekend en kunnen gemakkelijk vastgelegd worden in één test. Bij de meeste sporten bestaan de prestatiecriteria uit meerdere vaardigheden en componenten (Williams et al., 1998). Deze verschillende vaardigheden en componenten kunnen elk apart gemeten worden door middel van een testbatterij. Recent onderzoek in jeugdvoetbal gaf aan dat de prestatietests gemakkelijk onderscheid kunnen maken tussen verschillende niveaus (Reilly et al., 2000; Vaeyens et al., 2007). Echter, in de literatuur wordt weinig rekening gehouden met psychologische en technische eigenschappen (Morris et al., 2000). Volgens Vaeyens et al. (2008) zouden deze eigenschappen in elk zinnig en betrouwbaar talentidentificatiemodel aanwezig moeten zijn. Verder moedigen Vaeyens et al. (2008) toekomstige onderzoekers aan om prestatiemetingen te ontwikkelen die beter aan de effectieve competitie-eisen voldoen. De stap naar meer realistische testprotocols zouden de voorspellende waarde van de metingen doen verhogen. De uitdaging bestaat erin om een programma te ontwikkelen die op een objectieve manier de totale prestatie kan meten tijdens de competitie. De komst van meer gesofisticeerde meetapparatuur zou dit mogelijk kunnen maken in de toekomst (Vaeyens et al., 2008). 8

15 1.2 MATURITEIT Veranderingen in lichaamslengte, lichaamssamenstelling en functionele capaciteiten die voorkomen tijdens de puberteit en de groeispurt bij jongens werden goed omschreven in de literatuur (Malina et al. 2004). Binnen een chronologische leeftijdsgroep presteren vroeg mature jongens gemiddeld beter in kracht en snelheid dan laat mature jongens. Verschillen in prestaties bij jongens met een verschillende maturiteit (vroege ten opzichte van laat matuur) komen het meeste voor bij jongens van 13 tot 16 jaar. Deze interindividuele verschillen in prestaties zijn slechts tijdelijk, aangezien de laat mature jongens hun achterstand inhalen in de adolescentie (Lefevre et al., 1990). Hoe dan ook hebben verschillende studies (Brewer et al., 1995; Simmons en Paull, 2001) aangetoond dat verhoogde selectiekansen gerapporteerd voor jongens die ouder en fysiek groter zijn. Zo zijn laat mature jongens veel minder representatief in voetbalploegen vanaf de leeftijd van 13 jaar ten opzichte van vroeg mature spelers (Malina, 2003). Daarenboven domineren volgens Dudink (1994) en Musch en Hay (1999) de spelers die vroeg geboren zijn in het selectiejaar in nationale voetbalploegen. De meeste van voorgaande onderzoeken baseerden zich op vergelijkingen van jongens met dezelfde maturiteit-status, maar meestal met een verschillende chronologische leeftijd. De resultaten van deze studies worden een deel verward met verschillen in lichaamslengte tussen vroeg en laat mature jongens van dezelfde chronologische leeftijd, leeftijdsverschillen tussen jongens die gegroepeerd zijn door de puberale status en de interactie tussen de maturiteitsstatus en lichaamslengte (Malina et al., 2004). De verdelingen van de geboortedata en de relevantie van maturiteit op de lichaamslengte en fysiologische prestaties hebben een belangrijke invloed op de selectiekansen van jeugdvoetballers. Daarom is het belangrijk om het principe van leeftijdsgroepen en de vergelijkingen van spelers die in hetzelfde jaar geboren zijn te gaan herbekijken (Meylan et al., 2010). Eerdere reviews (Musch et al., 2001; Cobley et al., 2009) hebben enkele aanbevelingen gegeven om dit probleem eventueel op te lossen: veranderen van de leeftijdsgroepen naar 15 tot 21 maanden, verkleinen van de leeftijdsgroep tot 9 maanden, de cut-off datum veranderen met 3 maanden per seizoen, spelersquota aanleggen voor elk kwartiel van het jaar en spelers groeperen op basis van hun fysieke kenmerken (vb. lichaamslengte en -gewicht). Succes in de competitie op jonge leeftijd zou niet benadrukt mogen worden omdat deze spelers vaak geselecteerd worden op basis van hun fysieke en fysiologische kenmerken. Deze aanbevelingen zouden moeten overwogen worden door sportorganisaties en zijn buiten de rol van coaches en sportwetenschappers beschouwd. 9

16 Coaches zouden zich wel bewust moeten zijn van de rol van maturiteit op de fysiologische mogelijkheden van jonge voetballers (Musch et al., 2001; Cobley et al., 2009). Coaches worden geconfronteerd met een groep van spelers en moeten praktische instrumenten hebben om fysieke, fysiologische en technische testen te kunnen interpreteren. Een schatting van de biologische maturiteit zou een eerste stap zijn naar een eerlijke en efficiënte selectie van getalenteerde spelers, rekening houdend met de relevantie ervan tijdens het spel en het verstorende effect op het selectieproces (Meylan et al., 2010). Het bepalen van de biologische leeftijd kan door middel van invasieve of nietinvasieve metingen. De meest voorkomende klinische methode om de biologische leeftijd vast te stellen, is door gebruik te maken van röntgenfoto s van de linker hand, pols of knie. Er zijn verschillende methodes beschikbaar om deze röntgenfoto s te interpreteren (Malina et al., 2004). De skeletale leeftijd is een indicator voor de biologische maturiteit, omdat het zorgt voor een continue opvolging van de groei tot volwassenheid. Van deze methode is heel veel gebruik gemaakt in Franse voetbalacademies om de spelers in te delen volgens skeletale leeftijd in vergelijking met hun chronologische leeftijd (Malina et al., 2000; le Gall et al., 2008; Carling et al., 2009; Johnson et al., 2009). Om vroeg, gemiddeld en laat maturiteit te bepalen wordt de chronologische leeftijd afgetrokken van de skeletale leeftijd. De skeletale leeftijd is een indicator voor de biologische maturiteit en het maturiteitsniveau van de botten in de hand en pols. Wanneer de chronologische leeftijd met meer dan een jaar ouder is dan de skeletale leeftijd spreekt men over laat matuur. Is de skeletale leeftijd met meer dan een jaar ouder dan de chronologische leeftijd spreekt men over vroeg matuur. Als de chronologische en skeletale leeftijd met +/- 1 jaar verschillen, heeft men het over gemiddeld matuur (Malina, 2011). Er zijn ook verschillende niet-invasieve methoden voor maturiteit met minimale fysieke en fysiologische risico s: peak height velocity (Yague en De la Fuente, 1998; Malina et al., 2004; Philippaerts et al., 2006), eigenschappen van het biologisch ontwikkelingsproces (Malina et al., 2004), lichaamslengte uitdrukken in percentages van de volwassen lichaamslengte (Roche et al., 1983; Khamis et al., 1994) en percentielen van gewicht en lichaamslengte uitzetten in een groeicurve (Malina et al., 2000; Sherar et al., 2007). Enkele jaren geleden is PHV (peak height velocity) gebruikt om de leeftijd van de groeispurtpiek te bepalen aan de hand van de chronologische leeftijd en een aantal antropometrische kenmerken. Hiervoor wordt de formule van Mirwald (2002) gebruikt: Maturity Offset = ( * beenlengte * zithoogte) + ( * leeftijd * 10

17 beenlengte) + ( * leeftijd * zithoogte) + ( * ((gewicht/lengte) * 100)). De leeftijd op de PHV (APHV) = leeftijd (Maturity Offset). De timing van de groeisnelheid van de beenlengte en van de zithoogte wordt gebruikt om het aantal jaren dat men van de piekgroeisnelheid is verwijderd te bepalen. Deze methode is een indicator voor de lichamelijke maturiteit. Dit is een heel goedkope en gemakkelijke methode om de biologische maturiteit te bepalen (Sherar et al., 2005). De biologische maturiteit kan ook bepaald worden aan de hand van de seksuele karakteristieken (Tanner-Whitehouse methode) van de spelers. Seksuele kenmerken zoals borstontwikkeling, ontwikkeling testes, menstruatie en schaamhaar geven een beeld van de biologische maturiteit (Malina et al., 2011). De groeispurt in de adolescentie varieert aanzienlijk in timing, tempo en duur tussen verschillende individuen. Wanneer we rekening houden met deze variatie, wordt PHV eerder dan de chronologische leeftijd gebruikt om veranderingen waar te nemen in grootte, lichaamssamenstelling en de prestaties gerelateerd aan de groeispurt in de adolescentie (Beunen et al., 1988; Malina et al., 2004). Cross-sectionele data tonen aan dat vroeg mature voetballers meer kans hebben op succes in de middelste en laatste fase van de adolescentie. Vanaf een leeftijd van 14 jaar zijn vroeg mature jongens meer vertegenwoordigd in jeugdvoetbalploegen (Cacciari et al., 1990; Malina, 2003). Overeenstemmende gegevens voor de leeftijd van APHV bij jonge voetballers zijn beperkt. Onderzoeken in Wales (Bell, 1993) en in Denemarken (Froberg et al., 1991) induceerden identieke leeftijden voor de APHV (14.2 +/- 0.9 jaar). Philippaerts et al. (2006) vonden een gemiddelde leeftijd van /- 0.8 jaar voor de APHV. Deze waarden zijn binnen het bereik van de geschatte leeftijden voor APHV bij Europese jongens ( jaar) en stellen een gemiddelde maturiteit voor (Malina et al., 2004). Data voor de algemene populatie van jongens in de puberteit geven aan dat de groeispurt voor sterkte en kracht zich voor de APHV voordoet en dat het maximale aeroob vermogen gelijk valt met de APHV (Beunen en Malina, 1988; Malina et al., 2004). Vroeg mature jongens en meisjes bevinden zich tijdens hun puberteit dichter tegen hun volwassen lichaamslengte dan gemiddelde en laat mature kinderen van dezelfde chronologische leeftijd. Dit komt doordat vroeg mature kinderen hun APHV vroeger bereiken. Dit fenomeen wordt geïllustreerd in figuur 3A. Vroeg mature kinderen stoppen in vergelijking met gemiddeld en laat maturen vroeger met groeien in lichaamslengte. Wanneer de volledige maturiteit bereikt is, is er geen verschil meer in de volwassen lichaamslengte tussen de verschillende maturiteitsgroepen (Lindgren, 1978). 11

18 A B C Figuur 3. Groeisnelheid bij jongens per maturiteitsgroep uitgezet ten opzichte van A. de chronologische leeftijd, B. de PHV en C. de cumulatieve groeisnelheid van de PHV. (uit Sherar et al., 2005) Als aanvulling van de verschillende timing van APHV bij de maturiteitsgroepen, bereiken de vroeg mature individuen een grotere piek van de groei tijdens de groeispurt. Dit kunnen we zien in Figuur 3 wanneer we de snelheidscurves van de verschillende groepen uitzetten ten opzichte van de gemiddelden voor APHV. Tot op heden maken de technieken voor het voorspellen van de volwassen lichaamsbouw overwegend gebruik van lineaire regressie. Sherar et al. (2005) legden een nieuwe benadering voor door gebruik te maken van de cumulatieve groeisnelheid van vroeg, gemiddeld en laat mature jongens en meisjes, om zo de afstand te voorspellen dat het individu nog moet groeien om zijn volwassen lichaamslengte te bereiken. 1.3 LONGITUDINALE STUDIES Een longitudinale studie over antropometrische en fysieke tests bij jeugdvoetballers heeft als doel na te gaan of de resultaten van deze tests voorspellingen kunnen doen over het al dan niet worden van een talent. Voor de opzet van een talentidentificatie- en talentontwikkelingsprogramma bij jeugdvoetballers is een longitudinale studie nodig. Bij een longitudinale studie gaan de onderzoekers een cohorte van proefpersonen herhaalde metingen laten uitvoeren op vaste tijdstippen. Verschillende onderzoekers raden het aan om een 12

19 longitudinaal design toe te passen voor het profileren van de ontwikkeling van sport specifieke vaardigheden bij getalenteerde spelers (Nieuwenhuis et al., 2002; Reilly et al., 2000b en Williams en Reilly, 2000). Jammer genoeg zijn dergelijke onderzoeken heel schaars (Huijgen B. et al., 2010). Een longitudinaal design kan de belangrijkste veranderingen in sport specifieke vaardigheden waarnemen. Deze veranderingen treden op als een gevolg van ontwikkeling en oefening (Williams en Reilly, 2000). In plaats van verschillende leeftijdsgroepen cross-sectioneel te gaan vergelijken, gaat een longitudinale studie de ontwikkelde vaardigheden na voor elke individuele speler. Dit zorgt ervoor dat we beter gaan begrijpen welke factoren belangrijk zijn voor de verdere prestatieontwikkeling (Elferink- Gemser et al., 2010). Het Ghent Youth Soccer Project van Vaeyens et al. (2006) was een 5 jaar durend gemengd-longitudinaal onderzoek. Deze studie had als doel om significante voorspellers van talent te bepalen bij Vlaamse jeugdvoetballers (elite en niet elite) van 12 tot 16 jaar. Als resultaat vonden Vaeyens et al. (2006) dat elite spelers beter presteerden voor kracht, lenigheid, snelheid, aërobe uithouding, anaërobe capaciteit en verschillende andere technische vaardigheden. Verdere analyses toonden aan dat loopsnelheid en technische vaardigheden belangrijker waren bij U15 en U16 spelers in vergelijking met de andere leeftijdscategorieën. De karakteristieken die de jeugdspelers van elkaar onderscheiden varieerden per leeftijdsgroep. Daarom moeten talentidentificatiemodellen volgens Vaeyens et al. (2006) dynamisch opgesteld worden en moeten mogelijkheden aangeboden worden voor veranderende parameters op lange termijn Antropometrie Professionele voetbalploegen worden gekenmerkt door een heterogeniteit in lichaamslengte en -gewicht (Reilly et al., 2001). De gemiddelde waarden die gerapporteerd werden door Reilly (1990) voor lichaamsgrootte en gewicht bij 9 professionele teams waren respectievelijk 1.77 ± 0.15m en 74.0 ± 1.6kg. Grote spelers hebben een voordeel voor bepaalde posities op het veld en worden daardoor sneller gezien als een doelman, centrale verdediger of centrale aanvaller (Reilly et al., 2001). In een studie van 65 Deense volwassen voetballers waren de doelmannen en centrale verdedigers het grootste en het zwaarste, terwijl de lichaamslengte en het gewicht van de verdedigers, middenvelders en aanvallers vergelijkbaar zijn. Gelijkaardige resultaten zijn gevonden in andere studies (Bell en Rhodes, 1975; Reilly, 1979). Ook in een studie bij jeugdploegen waren de doelmannen het grootste en 13

20 het zwaarst (Gil et al., 2007). Binnen elke team van Deense spelers werden grote verschillen geobserveerd. Zo was de grootste speler 1.90m terwijl de kleinste speler slechts 1.67m groot was. Deze grote variabiliteit kan volgens Reilly et al. (2001) de tactische rol van elke speler individueel beïnvloeden. Grote voorspelers kunnen gebruikt worden als target spelers voor hoge ballen, terwijl kleinere voorspelers kunnen ingezet worden om achter ballen te lopen die diep achter de verdediging van de tegenstander gespeeld worden, bijvoorbeeld. Ook in een Chinese studie van Wong et al. (2009) bij U14 spelers waren verdedigers groter en zwaarder in vergelijking met middenvelders en aanvallers. De ontwikkeling van antropometrische prestatiekarakteristieken werden ook door Mirkov et al. (2010) onderzocht in een longitudinale studie bij 11- tot 14-jarigen. Ze gingen na welke prestaties tot een eventueel later succes kunnen leiden. Ze vergeleken een groep van nationale jeugdvoetballers met hun leeftijdsgenoten die ook fysiek actief waren, maar niet getraind werden. De resultaten leverden geen verschillen op voor lichaamslengte en - samenstelling tussen de 2 groepen. Hieruit kan men veronderstellen dat deze antropometrische kenmerken niet belangrijk zijn voor de voetbalvaardigheden voor de bestudeerde leeftijdsperiode. Voor jeugdspelers toont de studie van Gil et al. (2007) aan dat de geselecteerde 14- jarige spelers significant groter en zwaarder waren dan niet geselecteerde spelers (Tabel 1). Spelers die geselecteerd werden, mochten het daaropvolgende seizoen overgaan naar een hogere reeks. Bovendien werd 76% van de spelers die groter waren dan de mediaan en 72% van de spelers die zwaarder wogen dan de mediaan geselecteerd. Daartegen werd slechts 38% van de kleinere spelers en 45% van de lichtere spelers ten opzichte van de mediaan geselecteerd. Bij de 15-, 16- en 17-jarigen zijn geen significante verschillen gevonden voor lichaamslengte en gewicht tussen geselecteerden en niet geselecteerden. Verder was het vetpercentage lager bij de geselecteerde 14-jarige spelers in vergelijking met de niet geselecteerden, maar er werd wel geen significant verschil gevonden (Gil et al., 2007). Vaeyens et al. (2006) vonden geen significante verschillen tussen elite- en sub-elite spelers voor lengte en gewicht bij voetballers van verschillende leeftijdscategorieën. 14

21 Tabel 1. Gemiddelde lichaamslengte (cm) en gewicht (kg) van geselecteerde en niet geselecteerde spelers van verschillende leeftijden (naar Gil et al., 2007) Lichaamslengte ± SD (cm) Lichaamsgewicht ± SD (kg) Team Niet - geselecteerd Geselecteerd Niet - geselecteerd Geselecteerd ± ± 1.1* 57.4 ± ± ± ± ± ± ± ± ± ± ± ± ± ± 1.5 * P<0.05: niet-geselecteerd vs geselecteerde spelers Een studie van Malina et al. (2000) heeft aangetoond dat in de twee jongste leeftijdsgroepen (11-12 jarigen en jarigen) de vroeg mature spelers over het algemeen groter en zwaarder zijn dan de spelers die gemiddeld matuur zijn. De gemiddeld mature spelers zijn op hun beurt dan wel weer groter en zwaarder dan de laat mature spelers (Tabel 2). Bij de spelers in de leeftijdscategorie van jaar verschilden de spelers die gemiddeld en vroeg matuur zijn niet van elkaar in lichaamslengte en -gewicht. De vroeg mature spelers in deze leeftijdsgroep waren gemiddeld groter dan de laat mature spelers en ook zwaarder dan de laat- en gemiddeld mature voetballers. Bij de jarigen waren de voetballers die speelden voor het nationale team gemiddeld groter en zwaarder dan de spelers die niet speelden voor het nationale team. Spelers van het nationale team waren gemiddeld 1.75 ± 0.05m groot en wogen gemiddeld 67.5 ± 6.3kg, de spelers die niet speelden voor het nationale team waren gemiddeld 1.72 ± 0.07m groot en wogen gemiddeld 63.2 ± 5.6kg. Tabel 2. Lichaamslengte en gewicht van voetbalspelers per leeftijdscategorie en maturiteitsgroep (naar Malina et al., 2000) Leeftijdsgroep Laat Gemiddeld Vroeg jaar n = 3 n = 37 n = 13 Lengte (m) 1.45 ± ± ± 0.05 Gewicht (kg) 38 ± ± ± jaar n = 2 n = 16 n = 11 Lengte (m) ± ± 0.07 Gewicht (kg) ± ± jaar n = 1 n = 14 n = 21 Lengte (m) ± ± 0.07 Gewicht (kg) ± ±

22 1.3.2 Coördinatie Volgens Mirkov et al. (2010) zijn wendbaarheid en coördinatie cruciale factoren voor een toekomstig succes bij 11-jarige spelers en moeten daarvoor ook gebruikt worden bij een vroegtijdige selectie. Mirkov et al. (2010) namen een positieve evolutie waar voor coördinatie bij voetballers van 11 tot 14 jaar. Deze resultaten zijn in lijn met voorgaande cross-sectionele studies (Davids et al., 2000; Gil et al., 2007; Reilly et al., 2000). Voor de coördinatie van schoolgaande jongens tussen 6 en 11 jaar vonden Vandorpe et al. een significant verschil overheen de tijd. Er was een positieve vooruitgang met toenemende leeftijd waar te nemen voor het zijwaarts springen. Deze vooruitgang had volgens de onderzoekers te maken met een verhoogde kracht, snelheid en uithouding bij de oudere leeftijdscategorieën. Vandendriessche et al. (2012) hadden ook een betere coördinatie gevonden bij internationale spelers van de U17 in vergelijking met spelers van de U16. Wong et al. (2009) vonden betere resultaten voor een dribbeltest bij middenvelders. De coördinatie tussen de onderste ledematen was beter bij hen in vergelijking met verdedigers, aanvallers en doelmannen. Deze resultaten induceren dat dribbelvaardigheid een belangrijke vaardigheid is bij middenvelders op professioneel niveau, maar nog niet volledig ontwikkeld is bij de jonge voetbalspelers (U14) uit deze studie. Figuur 4. Evolutie zijwaarts springen van Duitse (1974) en Vlaamse jongens (2008) (uit Vandorpe et al. 2011) Coördinatie werd in de studie van Philippaerts et al. (2006) gemeten aan de hand van Plate Tapping (PT). Het gaat hier dus vooral over de coördinatie tussen de bovenste ledematen. De maximale snelheid (0.8 sec per jaar) voor plate tapping werden gelijktijdig met de PHV bereikt, na deze piek daalde de maximale snelheid lineair. 16

23 1.3.3 Kracht Volgens Reilly et al. (2001) zijn veel activiteiten in het voetbal krachtig en explosief (tackles, springen, trappen, draaien en veranderen van tempo). Het geleverde vermogen tijdens deze activiteiten is gerelateerd aan de kracht van de spieren, die betrokken zijn bij de bewegingen. Als voetballer kan het een voordeel zijn om een hogere spierkracht te bezitten, waardoor ook de kans op kwetsuren kleiner wordt (Grace, 1985 en Fleck en Falkel, 1986). In lijn met deze suggesties, was de bevinding dat voetbalspelers meer spierkracht bezitten in vergelijking met ongetrainde individuen (Bangsbo et al., 1994b; Wisloff et al., 1998). Verder is de spierkracht van de voetballer te relateren aan de positie op het veld. In een Deense studie van Bangsbo et al. (1994b) bij elite spelers was de spierkracht voor alle hoeksnelheden het laagst voor de middenvelders. De verdedigers hebben dan weer een lagere spierkracht dan doelmannen, aanvallers en centrale middenvelders bij hoge snelheden. De verschillen in spierkracht zijn waarschijnlijk het gevolg van het selecteren van specifieke spelers voor een bepaalde positie op basis van aanwezige kwaliteiten, eerder dan dat de krachtontwikkeling het gevolg zou zijn door op die positie te spelen. Een studie van Reilly en Thomas (1977) toonden aan dat professionele spelers met een hogere spierkracht in de onderste ledematen de meest constante spelers waren van een eerste ploeg gedurende het hele seizoen. Later rapporteerden Fowler en Reilly (1993) dat asymmetrie in de spierkracht tussen het linker- en rechterbeen en tussen de beenextensoren en flexoren factoren waren die de kans op kwetsuren vergroten bij professionele spelers. Deze waarnemingen zouden de aanbeveling moeten steunen dat jonge spelers moeten gescreend worden op een onevenwicht in de spierkracht. Vaeyens et al. (2006) vonden significante verschillen voor spierkracht in de verschillende leeftijdscategorieën tussen elite, sub-elite en niet-elite jeugdspelers. Bij de spelers van de U13 en U14 werden vooral significante verschillen gevonden tussen de elite en niet-elite groepen. Verder presteerden de elite en sub-elite spelers van de U14, U15 en U16 significant beter op de verticale sprongen dan de niet-elite spelers (Tabel 3). In de studie van Mirkov et al. (2010) werden ook significante verschillen gevonden voor staande vertesprong bij spelers tussen 11 en 14 jaar voor de verschillende leeftijden. Hoe ouder de spelers zijn, hoe verder ze springen. Dezelfde bevinden zijn gevonden door Nedeljkovic et al. (2007) bij 12 tot 17 jarige voetballers. Jürimäe et al. (2009) gaan in hun studie de relatie tussen handknijpkracht en antropometrische karakteristieken na bij prepubertale kinderen van 8 tot 11 jaar. Ze vonden 17

24 dat de lichaamslengte één van de belangrijkste voorspellers is voor handknijpkracht. Hoe groter je bent, hoe hoger je handknijpkracht zou zijn. Tabel 3. Kracht (gemiddelde ± SD) van elite, sub-elite en niet-elite spelers per leeftijdsgroep (naar Vaeyens et al., 2006) U13 U14 Elite (n=47) Sub-elite (n=28) Niet-elite (n=31) Elite (n=34) Sub-elite (n=41) Niet-elite (n=45) SBJ (cm) ± ± ± ± ± ± 19.3 VTJ (cm) 33.7 ± ± ± ± ± ± 5.5 U15 U16 Elite (n=37) Sub-elite (n=27) Niet-elite (n=32) Elite (n=35) Sub-elite (n=12) Niet-elite (n=18) SBJ (cm) ± ± ± ± ± ± 23.7 VTJ (cm) 40.1 ± ± ± ± ± ± 6.4 Voor het meten van de explosieve kracht werden in de studie van Philippaerts et al. (2006) 2 testen gebruikt: de staande vertesprong (SBJ) en de verticale hoogtesprong (VTJ). Beiden toonden verschillende patronen voor de groeisnelheden tijdens de adolescentie (Figuur 5). Een maximale toename van 10.5cm per jaar (SBJ) voor explosieve kracht was gemiddeld 18 maanden voor de PHV bereikt. Als gevolg hiervan daalden de geschatte snelheden voor de SBJ tot 12 maanden voor de PHV (6.3cm per jaar) en nemen vervolgens geleidelijk aan terug toe vanaf 12 maanden voor de PHV tot en met 12 maanden na de PHV, zodat de geschatte snelheden op deze moment ongeveer gelijk zijn aan de vorige piek (10.1cm per jaar). In tegenstelling tot de SBJ vertoonde de explosieve kracht die gemeten wordt door de VTJ een snelheid van 1.5cm per jaar 12 maanden voor de PHV en bereikt de SBJ een piek samen met de PHV (5.1 cm per jaar). 18

25 Figuur 5. Gemiddelde constante snelheidscurves voor SBJ en VTJ ten opzichte van de PHV bij jonge voetballers (uit Philippaerts et al., 2006) Lenigheid Lenigheid werd in de studie van Vaeyens et al. (2006) gemeten door een Sit And Reach test (SAR). Vaeyens et al. vonden geen significante verschillen tussen de voetballers van de U13 en de U14. Wel is de lenigheid significant groter bij de spelers van de elite U15 en U16 (Tabel 6). Mirkov et al. (2010) toonden aan dat voetballers beter scoorden voor lenigheid bij een toenemende leeftijd in vergelijking met ongetrainde leeftijdsgenoten (Figuur 6). Er is een significant verschil gevonden tussen de groepen voor de 13-jarigen (P<0.0125) en de 14- jarigen (P<0.0025). 19

26 Figuur 6. Resultaten Sit And Reach (± SD) voor voetballers (SocG) en ongetrainden (ConG) (uit Mirkov et al., 2010) In de studie van Philippaerts et al. (2006) werd de lenigheid ook gemeten aan de hand van de Sit and Reach test (Figuur 7). De maximale snelheid (2.7cm per jaar) voor de romplenigheid werd bij de jonge voetballers 1 jaar na de PHV bereikt. Het winstpatroon van de romplenigheid voor de PHV induceert een dalende trend, welke zijn dieptepunt bereikte tijdens de PHV (-0.1cm per jaar). Figuur 7. Gemiddelde constante snelheidscurves voor SAR ten opzichte van de PHV bij jonge voetballers (uit Philippaerts et al., 2006). 20

27 1.3.5 Snelheid Volgens Reilly et al. (2001) is de basis voor de ontwikkeling van de grove motoriek vastgelegd in het verloop van de dagelijkse activiteiten van een kind en door een vroege blootstelling aan het spelen van voetbal. De ontwikkeling van de loopsnelheid kan men opdelen in 2 fasen. Een eerste fase vindt plaats rond de leeftijd van 8 jaar bij jongens en meisjes. De tweede fase begint rond de leeftijd van 12 jaar voor meisjes en tussen 12 en 15 jaar voor jongens. De eerste genoemde fase is gerelateerd aan de rijping van het centraal zenuwstelsel en een betere coördinatie tussen de arm- en beenspieren. Een brede waaier van fysieke activiteiten op deze leeftijd is aanbevolen om de gehele lichaamscoördinatie te bevorderen (Borms, 1986). De tweede fase is gerelateerd aan de toename van het lichaamsgewicht en de spierkracht. De spiermassa wordt groter iets nadat de PHV bereikt wordt. Er is een gemeenschappelijk perceptie van rariteit die zich voordoet tijdens de adolescentie. Deze periode wordt gelinkt aan een disproportionele toename van de beenlengte ten opzichte van de romplengte. Slechts 10-30% van de adolescente jongens wordt hierdoor beïnvloed, deze beïnvloeding is wel van voorbijgaande aard (Beunen en Malina, 1988). Het selectief trainen voor een sport is nog niet nodig voor deze ontwikkelingsfase, wel geldt deze aanbeveling niet voor een formele organisatie van activiteiten wanneer het gaat over het spelen voor plezier om de motorische vaardigheden te ondersteunen. Wel is het nodig om je als kind op jonge leeftijd bloot te stellen aan spelvaardigheden. Zo rapporteerden Elliott et al. (1980) dat op 11-jarige leeftijd de bewegings- en spieractiviteit patronen bij jonge voetballers van zelfsprekend zijn. Huijgen et al. (2010) gaan in een longitudinale studie de onderliggende mechanismen van sprinten en het dribbelen bepalen die nodig zijn om te kunnen concurreren op het hoogste niveau in jeugdvoetbal. Getalenteerde voetballers tussen 12 en 19 jaar zijn op jaarlijkse basis getest gedurende 7 jaar. Er werden lage tot matige correlaties gevonden tussen de 2 testen. Zowel het sprinten als het dribbelen verbeterde met de leeftijd, vooral in de leeftijdscategorie van 12 tot 14 jaar. Wel was er een verschil in ontwikkelingstempo. Bij de 14- tot 16-jarigen verbeterde de sprinttest gunstig in vergelijking met de dribbeltest. Na een leeftijd van 16 jaar verbeterde het dribbelen, maar ging de sprinttest er nauwelijks op vooruit. In de studie van Vaeyens et al. (2006) werd een significant verschil gevonden voor de sprinttest voor alle leeftijdscategorieën van de competitiegroepen (Tabel 4). Algemeen stelden Vaeyens et al. (2006) vast dat elite spelers een significant betere sprint capaciteit hebben dan 21

28 de sub-elite en niet-elite spelers. De grootste verschillen werden vooral teruggevonden bij de U13 en U14 spelers. Gil et al. (2007) vonden ook significante verschillen in sprintsnelheid tussen geselecteerde en niet geselecteerde jeugdvoetballers. Zo waren de geselecteerde voetballers, die volgend seizoen in een hoger reeks mogen spelen, van het 14-jarige team sneller in de 30m sprint met en zonder kegels dan de niet geselecteerden. In de andere categorieën waren de geselecteerde spelers significant sneller in de sprint met de kegels. Deze verschillen waren significant bij de 15- en 16-jarige teams. Tabel 4. Sprint testen (gemiddelde ± SD) van elite, sub-elite en niet-elite spelers per leeftijdsgroep (naar Vaeyens et al., 2006) U13 U14 Elite (n=47) Sub-elite (n=28) Niet-elite (n=31) Elite (n=34) Sub-elite (n=41) Niet-elite (n=45) 30m sprint (s) 4.4 ± 0.2 a 4.5 ± 0.2 a 4.7 ± 0.2 b 4.3 ± 0.2 a 4.3 ± 0.2 a 4.5 ± 0.3 b U15 U16 Elite (n=47) Sub-elite (n=28) Niet-elite (n=31) Elite (n=34) Sub-elite (n=41) Niet-elite (n=45) 30m sprint (s) 4.1 ± 0.2 a 4.1 ± 0.2 a 4.4 ± 0.3 b 3.9 ± ± ± 0.2 Gemiddelden in dezelfde rij voor dezelfde leeftijdscategorie met hetzelfde subscript zijn niet significant verschillend op het niveau van p<0.05. Data voor de algemene populatie van adolescente jongens suggereerden dat de loopsnelheid een maximale groei kent voor de PHV (Malina et al., 2004). In de studie van Philippaerts et al. (2006) werd gebruik gemaakt van de 10 x 5m shuttle run (SHR), de 30m sprint (DASH) met vliegende start en de 5 x 10m shuttle sprint (SSPRINT) voor het meten van de loopsnelheid bij jeugdvoetballers. De geschatte snelheidscurves toonden een gelijkaardig patroon voor de groeispurt (Figuur 8). De curve voor de SHR is symmetrisch en nam toe vanaf 12 maanden voor de PHV (0.4s per jaar). De SHR bereikte een piek samen met de PHV (1.6s per jaar) en daalde nadien terug tot 12 maanden na de PHV (0.1s per jaar). De curve voor de SSPRINT was gelijkaardig, maar niet zo intens, aan de curve van de SHR. De SSPRINT bereikte ook een piek samen met de PHV (0.9s per jaar). De geschatte snelheidscurve voor de DASH toonden negatieve intervalwaarden aan 12 maanden voor de PHV (-0.6s per jaar), maar veranderden opnieuw in positieve waarden en bereikten een piek samen met de PHV (0.4s per jaar). Daaropvolgend vertoonde de snelheidscurve van de DASH een plateau voor 12 tot 18 maanden na de PHV. 22

29 Figuur 8. Gemiddelde constante snelheidscurves voor SHR, SSPRINT en DASH ten opzichte van de PHV bij jonge voetballers (uit Philippaerts et al., 2006) Uithouding De ontwikkeling van het intermittent uithoudingsvermogen bij elite en niet-elite jeugdvoetballers werd longitudinaal onderzocht door Roescher et al. (2009). De onderzoekers concludeerden dat het intermittent uithoudingsvermogen verbeterde met een toenemende leeftijd bij getalenteerde jeugdvoetballers. Vanaf een leeftijd van 15 jaar, vertoonden de elite spelers een snellere ontwikkeling in vergelijking met de niet elite spelers. Deze ontwikkeling werd positief beïnvloed door vooral voetbal-specifieke trainingen, maar ook door bijkomende trainingen. Wanneer een speler ouder wordt, moet zijn intermittent uithoudingsvermogen een bepaald minimum bereiken om te kunnen voldoen aan de toenemende eisen van een voetbalwedstrijd. Vanaf een leeftijd van 15 jaar kan het uithoudingsvermogen een van de indicators zijn voor de identificatie en selectie van potentiële topspelers. Markovic et al. (2011) vonden ook significante verschillen voor de gelopen meters tijdens de Yo-Yo IR test (level 1) tussen de verschillende leeftijdscategorieën bij voetballers. De grootste toename was op te merken tussen de 14- en 15-jarigen. In deze periode wordt vooral een stijging waargenomen van het anaërobe metabolisme, waardoor betere prestaties op de Yo-Yo test werden gevonden. Een tweede grote stijging werd gevonden tussen de 17-23

30 en 18-jarigen. Deze toename werd toegeschreven aan een verhoogd aantal trainingen en aan hogere uithoudingseisen tijdens een wedstrijd. Het maximale aërobe uithoudingsvermogen neemt toe met de leeftijd, dit is grotendeels te danken aan een toegenomen lichaamslengte. Wanneer we de maximale VO 2 opname uitdrukken per lichaamsgewicht (relatieve VO 2max ), kunnen we de waarden van volwassenen en jongeren vergelijken (Reilly et al., 2001). Bangsbo et al. (1994b) rapporteerden dat de relatieve VO 2max van elite Deense spelers even groot was dan de relatieve VO 2max van de oudere professionele spelers. Er werd gezegd dat de VO 2max meer gevoelig werd voor aërobe training wanneer de PHV bereikt was. Er werd ook gerapporteerd dat het maximale bereikbare effect voor de VO 2max bij jongeren lager lag dan de 20-25% voor volwassenen (Gilliam en Freedson, 1980). De trainbaarheid van de VO 2max bleek lager te liggen bij kinderen van 4 tot 12 jaar in vergelijking met adolescenten van 13 tot 19 jaar, welke op hun beurt dan weer lager lagen in vergelijking met volwassen atleten (Ekblom, 1969). In tabel 5 vinden we een overzicht van de gemiddelde VO 2max waarden bij cross-sectionele studies voor verschillende nationale jeugdteams. Tabel 5. Gemiddelde VO 2max waarden nationale jeugdteams (naar Reilly et al., 2001) Bron n Spelers Leeftijd (jaren) Lengte (m) Gewicht (kg) VO2max (ml/kg.min) Leatt et al. (1987) 8 Canada U ± ± ± ± Canada U ± ± ± ± 6.8 Jankovic et al. (1993) Croatië nationaal 16.0 ± ± ± ± 6.3 Jones en Helms (1993) Engeland Leage 14.9 ± ± ± ± 2.0 Tumilty (1993) 16 AIS team 16.1 ± ± ± ± 4.0 Hugg (1994) 30 Oostenrijk U17 / 1.72 ± ± 6.0 / 23 Australië U17 / 1.74 ± ± ± 4.2 Franks et al. (1994) 64 Engeland nat. U16 / 1.76 ± ± ± 3.8 De cardio-respiratorische uithouding werd in de studie van Vaeyens et al. (2006) gemeten met behulp van een Endurance Shuttle Run (ESHR). De ESHR verschilde significant voor alle leeftijdscategorieën van de competitiegroepen. De elite en sub-elite spelers presteerden beter dan de niet-elite spelers. Bij de spelers van de U15 en U16 waren de verschillen tussen de elite en sub-elite groepen ook significant. Het tempo van de ESHR bij de niet-elite spelers van de jongste 3 leeftijdscategorieën was ook beduidend lager dan het tempo van de meer ervaren spelers. Voor de ESHR bij de spelers van de U16 was ook een significant 24

31 verschil gevonden tussen de elite spelers aan de ene hand en de sub- elite en niet-elite spelers aan de andere hand. De aërobe uithouding werd ook door Philippaerts et al. (2006) gemeten met de ESHR en de anaërobe capaciteit werd gemeten door de Shuttle Run (STEMPO). Geschatte snelheden voor de ESHR toonden een symmetrisch patroon ten opzichte van de PHV. De snelheden verhoogden (0.1min per jaar) gemiddeld 12 maanden voor de PHV en bereikten een maximum (1.5min per jaar) gelijktijdig met de PHV. Na het bereiken van de PHV daalden de snelheden opnieuw naar 0.0min per jaar (Figuur 9). Overeenkomstige snelheden voor de STEMPO verhoogden vanaf 18 maanden voor de PHV tot en met een piek bij de PHV. De geschatte snelheden daalden wel lichtjes met snelheden van 3.5s per jaar tijdens de PHV naar 2.9s per jaar 6 maanden na de PHV. Vanaf dan daalden de geschatte snelheden voor de STEMPO aanzienlijk. Figuur 9. Gemiddelde constante snelheidscurves voor ESHR en STEMPO ten opzichte van de PHV bij jonge voetballers (uit Philippaerts et al., 2006) 1.4 SPECIFIEKE PROBLEEMSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN Longitudinale onderzoeken in het voetbal zijn heel schaars, maar zijn wel de enige manier om de ontwikkeling van vaardigheden na te gaan voor elke individuele speler. Daarenboven kan via een longitudinaal design beter nagegaan worden welke factoren nu juist belangrijk zijn voor een toekomstige prestaties. Met deze longitudinale studie willen we de belangrijkste veranderingen in antropometrie en fysieke basiseigenschappen in kaart brengen bij elite 25

32 jeugdvoetballers tussen 9 en 14jaar (U10-U15). Daarnaast wordt rekening gehouden met verschillen in maturiteit en wordt gekeken naar verschillen tussen posities. In een eerste onderzoeksvraag gaan we na of er een evolutie te merken is voor antropometrische en fysieke basiseigenschappen (coördinatie, kracht, lenigheid, ) in elite jeugdvoetballers. Er wordt verwacht dat de resultaten positief gaan evalueren met een toenemende leeftijd. Vervolgens gaan we na of er ook een evolutie van de antropometrische en fysieke basiseigenschappen te merken is bij de verschillende maturiteitsgroepen bij deze elite jeugdvoetballers. De spelers zijn opgedeeld in 3 groepen: vroeg, gemiddeld en laat matuur. Er wordt verwacht dat de laat maturen steeds slechtere resultaten gaan hebben ten opzichte van de vroeg en gemiddeld mature spelers. Als derde en laatste onderzoeksvraag gaan we ook de evolutie van de antropometrische en fysieke basiseigenschappen na voor de verschillende posities bij elite jeugdvoetballers. De resultaten worden bekeken voor de verdedigers, aanvallers en middenvelders. Er wordt verwacht dat de resultaten gaan verschillen naar gelang hun positie op het veld. 26

33 2. METHODE 2.1 POPULATIE EN DESIGN Voor deze studie participeerden 231 elite jeugdvoetballers van KAA Gent en SV Zulte Waregem. Van deze 231 spelers werden 90 spelers opgenomen voor verdere analyses en verdeeld in 2 cohorten, nl. U10-U12 en U13-U15. Alle opgenomen spelers moesten aan de voorwaarde voldoen om 3 opeenvolgende jaren aan de testen deel te nemen, telkens in de maand augustus ( , of ). Zo kwam men tot bijna 2 gelijkaardige cohorten in aantal: nl. 46 spelers voor U10-U12 en 44 spelers voor U13-U15. Voor het eerste cohort (U10-U12) was het startjaar U10 (vb. geboren in 2000 en getest in 2009 = U10) en voor het tweede cohort (U13-U15) was dit U13 (vb. geboren in 1995 en getest in 2007 = U13). De testen voor deze studie werden steeds uitgevoerd onder dezelfde gestandaardiseerde omstandigheden. Tot 48 uren voor de test werden geen zware inspanningen meer geleverd door de spelers. De leeftijd van de voetballers varieerde van 9 tot 14 jaar. De data werden verzameld tussen 2007 en Deze studie was goedgekeurd door het Ethisch Comité van het Universitair Ziekenhuis in Gent. Voor alle spelers was een informed consent ondertekend door de ouders. Deze scriptie is een longitudinaal onderzoek en legt de nadruk op het beschrijven van veranderingen van verschillende variabelen over de tijd heen. Er werd gebruik gemaakt van een ontwikkelingsonderzoek. In deze longitudinale studie werden dezelfde individuen getest gedurende de hele studie waarbij de persoonlijke karakteristieken zo goed als constant bleven. De veranderingen die geobserveerd werden gedurende de studie konden geïnterpreteerd worden als ontwikkelingsveranderingen (Portney and Watkins, 2009). Alle jeugdspelers van de elite nationale jeugdreeksen U9 tot en met U21 van beide clubs voerden 3 maal per seizoen (voorbereiding, wedstrijdperiode 1 en wedstrijdperiode 2) een aantal tests uit om antropometrische en fysieke basiseigenschappen te meten. Dataverzameling gebeurde aan de hand van een testbatterij. Deze testbatterij bestond uit lichaamsmetingen, fysieke- en motorische tests. De antropometrische tests bestonden uit het meten van de lichaamslengte, lichaamsgewicht, zithoogte en vetpercentage. Al deze metingen werden afgenomen, gebruik makende van gestandaardiseerde protocols en betrouwbare meetinstrumenten. 27

34 De fysieke en motorische tests werden afgenomen door middel van tests die komen uit de EUROFIT testbatterij en de KTK-test. Deze tests hebben kracht, lenigheid, uithouding, snelheid en coördinatie gemeten. Elke test was gestandaardiseerd en werd afgelegd in een aangegeven volgorde. Elke test werd afgenomen door 2 testleiders, waarbij één verantwoordelijk was voor de tijdsopnames en meetresultaten en de andere ontfermde zich over het noteren van de resultaten. Alvorens het afnemen van de test werd dezelfde gestandaardiseerde uitleg gegeven aan de spelers. Een voorafgaande poging om te proberen was niet toegestaan, tenzij dit uitdrukkelijk werd vermeld in de testbeschrijving. Er werd van de spelers verwacht dat ze steeds maximaal probeerden te presteren. Alle gegevens en resultaten van de spelers werden in een groot data bestand ingevoerd in Excel. Daar werden ze vervolgend gesorteerd vanaf het jaar 2007 tot 2011 op het aantal meetmomenten. Hieruit bleek dat er het meeste data voorhanden waren voor spelers met 3 meetmomenten. Alle spelers met 3 meetmomenten werden vervolgens nog eens opgedeeld per leeftijdscategorie voor het eerste meetmoment. De meeste data werden gevonden voor het startjaar U10 en U13. Met deze twee cohorten (U10-U12 en U13-U15) werden verdere analyses uitgevoerd. 2.2 TESTBESCHRIJVING ANTROPOMETRIE Er werden 4 antropometrische gegevens verzameld: nl. lichaamslengte, lichaamsgewicht, zithoogte en vetpercentage. Alle metingen werden uitgevoerd via gestandaardiseerde protocols (Lohmann, 1988): lichaamslengte en zithoogte (0,1 cm, Harpenden Portable Stadiometer, Holtain, UK), lichaamsgewicht (0,1 kg) en vetpercentage (0,1%) werden berekend met een totale lichaamscompositie analyser (TANITA BC-420SMA, Japan). Al deze antropometrische metingen werden blootvoets uitgevoerd. Bij het meten van het lichaamsgewicht en vetpercentage werd gevraagd aan de spelers om enkel een korte short te dragen. 28

35 2.2.2 MATURITEIT Een schatting van de grootste piekgroeisnelheid van jeugdvoetballers werd berekend met de formule van Mirwald et al. (2002): Maturity Offset = ( * beenlengte * zithoogte) + ( * leeftijd * beenlengte) + ( * leeftijd * zithoogte) + ( * ((gewicht/lengte) * 100). Deze techniek voorspelt het aantal jaren dat de spelers verwijderd zijn van hun piekgroeisnelheid. De leeftijd tijdens hun grootste piekgroeisnelheid (age at peak height velocity = APHV) werd berekend door het verschil te maken tussen de leeftijd en maturity offset. Dit is een non-invasieve methode waarmee een schatting van de maturiteit kan gemaakt worden FYSIEKE EN MOTORISCHE TESTS Jumping sideways (zijwaarts springen over balkje): JS Het doel van deze test was het evalueren van de coördinatie en snelheid van de onderste ledematen. Het zijwaarts springen werd gemeten met behulp van een matje, waar in het midden een houten latje was op bevestigd. De test werd blootsvoets uitgevoerd. De proefpersoon diende met beide voeten samen zoveel mogelijk heen en weer te springen over het houten latje gedurende 15 seconden. Elke proefpersoon kreeg 2 pogingen. De som van de 2 pogingen werd opgenomen als de uiteindelijke score (KTK, Kiphard en Schilling, 1974). Sit and reach test (zittend reiken): SAR Het doel van deze test was het evalueren van de lenigheid. De lenigheid werd gemeten met behulp van een testkist. Een liniaal ligt los op de testkist en werd door de proefpersoon met gestrekte benen naar voor geschoven. Op de bovenplaat was een schaal van 0 tot 50 cm aangeduid. Het aflezen van de schaal gebeurde tot op 0,5 cm nauwkeurig. De test werd blootsvoets uitgevoerd. De proefpersoon diende vanuit langzit zo ver mogelijk te reiken. De beste score van de 2 pogingen werd opgenomen als score (Council of Europe, 1988). 29

36 Standing broad jump (staande vertesprong): SBJ Het doel van deze test was het evalueren van de explosieve kracht. De staande vertesprong werd gemeten met behulp van een verspringmat. Het aflezen van de schaal gebeurde tot op 1 cm nauwkeurig. De test werd blootsvoets uitgevoerd. De proefpersoon diende vanuit stilstand zo ver mogelijk te springen. De beste score van de 2 pogingen werd genoteerd (Council of Europe, 1988). Hand grip (handknijpkracht): HGR Het doel van deze test was het evalueren van de statische kracht. De handknijpkracht werd gemeten met behulp van een gekalibreerde handknijpdynamometer van het merk Saehan. Het aflezen van de dynamometer gebeurde tot op 1 kg nauwkeurig. De proefpersoon voerde de test uit met zijn dominante hand en de arm werd gestrekt gedurende een 3-tal seconden. Opnieuw werd de beste score van de 2 pogingen genoteerd (Council of Europe, 1988). 4 x 30m sprint Het doel van deze test was het evalueren van de startsnelheid en het versnellingsvermogen. De 4 x 30m sprint werd gemeten met behulp van Microgate Racetime2 chronometer en Polifermo licht fotocellen (Bolzano, Italy). Het aflezen van de resultaten gebeurde tot op 0,001 seconde nauwkeurig. De test werd uitgevoerd met goede loopschoenen. De sprinttest werd 4 maal afgenomen. Er werd 4 maal 30 gelopen met telkens 25 seconden actieve rust (terug naar startpositie lopen) tussen de sprints. De eindscores zijn de tussentijden die werden opgeschreven voor 5m, 10m, 20m en 30m. Yo-Yo intermittent recovery test level : Yo-Yo IR1 Het doel van deze test was het evalueren van de voetbal specifieke uithouding. De test werd uitgevoerd met goede loopschoenen. De proefpersonen dienden telkens een afstand van 2 maal 20m te overbruggen en dit op het tempo van een beepsignaal. Nadat ze 20 meter heen en terug hadden gelopen, kregen ze telkens een rustperiode van 10 seconden. De tijd om de afstand te overbruggen werd steeds kleiner en kleiner. Wanneer de proefpersoon voor het beepsignaal vertrokken was, niet voor het beepsignaal de 40 meter had afgelegd of zijn voet niet tussen de kegels had gezet bij het keerpunt, kreeg hij een waarschuwing. Bij een tweede waarschuwing werd hij uitgesloten (Krustrup et al., 2003). 30

37 2.3 DATA-ANALYSE Alle data werden gecontroleerd op eventuele typfouten of uitbijters alvorens te beginnen aan de statistische verwerking. De data-analyse gebeurde in het statistisch computerprogramma SPSS Voor de resultaten van de verschillende leeftijdscategorieën, maturiteitsgroepen en posities te analyseren, werd er gebruik gemaakt van een Repeated Measures ANOVA test wanneer er voldoende gegevens voor handen waren. Wanneer het aantal proefpersonen gering was (<10), werd er gebruik gemaakt van een non-parametrische Friedman test. Dit was enkel nodig voor enkele parameters bij de maturiteitsgroepen en posities. Telkens werden de F- en p-waarden samen met de gemiddelden en standaarddeviaties genoteerd. Wanneer er sprake was van een significant verband op het niveau p<0.05 werden er post hoc tests uitgevoerd. Dit was enkel mogelijk bij de parametrische testen. 31

38 3. RESULTATEN In de tabellen zijn alle resultaten weergegeven van de longitudinale analyses. Telkens wordt het gemiddelde en standaarddeviatie gerapporteerd voor elke variabele. Hierbij wordt ook altijd het hoofdeffect van tijd weergegeven door de F- en p-waarde. Bij de tweede en derde onderzoeksvraag worden ook nog het hoofdeffect van APHV en positie gerapporteerd, opnieuw worden de F- en p-waarden gegeven. Als laatste wordt ook nog de F- en p-waarden van het interactie-effect van tijd x APHV en tijd x positie weergegeven. In het algemeen worden voor de variabelen van de fysieke basiseigenschappen bij te kleine aantallen een Friedman test gebruikt, waarvan de Chi-kwadraat en p-waarde worden genoteerd. 3.1 EVOLUTIE ANTROPOMETRIE EN FYSIEKE BASISEIGENSCHAPPEN Antropometrie De antropometrische karakteristieken (grafiek 1, 2 en 3) voor het cohort U10-U12 (Tabel 6) vertoonden significante verschillen voor lichaamslengte (F= , p<0.001), lichaamsgewicht (F= , p<0.001) en vetpercentage (F=4.948, p<0.05). Ook voor het tweede cohort U13-U15 (Tabel 7) waren significante verschillen terug te vinden voor lichaamslengte (F= , p<0.001), lichaamsgewicht (F= , p<0.001) en vetpercentage (F=18.361, p<0.001). Men kan hieruit besluiten dat de spelers van de 2 cohorten groter en zwaarder worden en een lager vetpercentage hebben over de 3 jaren heen. 32

39 Lichaamsvet (%) Lichaamsgewicht (kg) Lichaamslengte (cm) U10 U11 U12 U13 U14 U15 Grafiek 1. Evolutie lichaamslengte (U10 U15) U10 U11 U12 U13 U14 U15 Grafiek 2. Evolutie lichaamsgewicht (U10 U15) U10 U11 U12 U13 U14 U15 Grafiek 3. Evolutie vetpercentage (U10 U15) 33

40 Zijwaarts springen (aantal) Tabel 6. Evolutie antropometrie (U10-U12) Antropometrie n U10 U11 U12 F-waarde p-waarde Lichaamslengte (cm) ± 4.7 a ± 4.9 b ± 5.2 c *** Lichaamsgewicht (kg) ± 2.9 a 32.8 ± 3.6 b 36.2 ± 3.9 c *** Lichaamsvet (%) ± 2.6 a,b 14 ± 2.9 b 13.5 ± 2.8 c * n.s.: niet significant; * = p < 0.05; ** = p < 0.01; *** = p < Gemiddelden in dezelfde rij met hetzelfde of geen subscript zijn niet significant verschillend van elkaar op het niveau p<0.05 Tabel 7. Evolutie antropometrie (U13-U15) Antropometrie n U13 U14 U15 F-waarde p-waarde Lichaamslengte (cm) ± 5.1 a ± 6.2 b ± 7.3 c *** Lichaamsgewicht (kg) ± 4.4 a 45.2 ± 6.2 b 51.9 ± 7.8 c *** Lichaamsvet (%) ± 2.8 a 11.3 ± 2.9 b,c 10.8 ± 3.0 c *** n.s.: niet significant; * = p < 0.05; ** = p < 0.01; *** = p < Gemiddelden in dezelfde rij met hetzelfde of geen subscript zijn niet significant verschillend van elkaar op het niveau p< Fysieke basiseigenschappen Voor coördinatie werd er zowel bij de U10-U12 (F= , p<0.001), als bij de U13- U15 (F=61.602, p<0.001) significante verschillen gevonden (Tabel 8 en 9). Beide cohorten kenden een positieve evolutie voor zijwaarts springen overheen de tijd (grafiek 4) U10 U11 U12 U13 U14 U15 Grafiek 4. Evolutie zijwaarts springen (U10 U15) 34

41 Handknijpkracht (kg) Voor kracht (tabel 8) waren er significante verschillen op te merken bij U10-U12 voor handknijpkracht (F=15.814, p<0.001) en staande vertesprong (F=31.209, p<0.001). Handknijpkracht kende een positieve evolutie tussen U10 en U11, maar een negatieve evolutie van U11 naar U12 (grafiek 5). Bij het tweede cohort (tabel 9) was er geen significant verschil waar te nemen voor handknijpkracht op het niveau p<0.05 overheen de 3 jaren. Er was wel een significant verschil tussen de U13 en U14 (grafiek 5). Voor staande vertesprong (F=13.688, p<0.001) vonden we een significant verschil en positieve evolutie overheen de tijd (grafiek 6) U10 U11 U12 U13 U14 U15 Grafiek 5. Evolutie handknijpkracht (U10 U15) Grafiek 6. Evolutie staande vertesprong (U10 U15) 35

42 Sprint 30m (sec) De Sit and Reach (tabel 8 en 9) toonde geen significante verschillen voor U10-U12, maar wel voor U13-U15 (F=14.412, p<0.001). Over de jaren heen zien we een duidelijke stijging van de lenigheid (grafiek 7). Grafiek 7. Evolutie lenigheid (U10 U15) De variabele snelheid (tabel 8 en 9) vertoonde voor U10-U12 (F=49.825, p<0.001) en U13-U15 (F=23.804, p<0.001) significante verschillen. Beide cohorten werden duidelijk sneller (grafiek 8) overheen de tijd U10 U11 U12 U13 U14 U15 Grafiek 8. Evolutie sprint 30m (U10 U15) 36

43 Yo-Yo IR test (m) Ook bij uithouding (tabel 8 en 9) waren significante verschillen waar te nemen voor U10-U12 (F=28.977, p<0.001) en U13-U15 (F=36.625, p<0.001). We zien een duidelijke toename van de gelopen afstand bij de Yo-Yo IR test (grafiek 9) U10 U11 U12 U13 U14 U15 Grafiek 9. Evolutie uithouding (U10 U15) Tabel 8. Evolutie fysieke basiseigenschappen (U10-U12) Fysieke basiseigenschappen Coördinatie n U10 U11 U12 F-waarde p-waarde Zijwaarts springen (aantal) ± 6.2 a 89.5 ± 3.8 b ± 7.3 c *** Kracht Handknijpkracht (kg) ± 2.1 a 21.6 ± 3.4 b 18.9 ± 2.4 c *** Staande vertesprong (cm) ± 13.3 a ± 10.9 b ± 11.1 c *** Lenigheid Sit and Reach (cm) ± ± ± n.s. Snelheid Sprint 30m (sec) ± 0.25 a 5.4 ± 0.24 b 5.26 ± 0.22 c *** Uithouding Yo-Yo IR test (m) ± a ± 303 b ± c *** n.s.: niet significant; * = p < 0.05; ** = p < 0.01; *** = p < Gemiddelden in dezelfde rij met hetzelfde of geen subscript zijn niet significant verschillend van elkaar op het niveau p<

44 Tabel 9. Evolutie fysieke basiseigenschappen (U13-U15) Fysieke basiseigenschappen Coördinatie n U13 U14 U15 F-waarde p-waarde Zijwaarts springen (aantal) ± 7.7 a ± 7.3 b ± 5.4 c *** Kracht Handknijpkracht (kg) ± ± ± n.s. Staande vertesprong (cm) ± 14.3 a ± 14.7 b ± 18.5 c *** Lenigheid Sit and Reach (cm) ± 6.1 a 20.4 ± 6.9 b 22.0 ± 7.1 c *** Snelheid Sprint 30m (sec) ± 0.20 a 5.05 ± 0.28 b 4.89 ± 0.28 c *** Uithouding Yo-Yo IR test (m) ± a ± b ± c *** n.s.: niet significant; * = p < 0.05; ** = p < 0.01; *** = p < Gemiddelden in dezelfde rij met hetzelfde of geen subscript zijn niet significant verschillend van elkaar op het niveau p< EVOLUTIE PER MATURITEITSGROEP Antropometrie De antropometrische karakteristieken (tabel 10 en 11) vertoonden allemaal een significant verschil overheen de tijd. De spelers van U10-U12 werden groter (F= , p<0.001), zwaarder (F= , p<0.001) en hadden een lager vetpercentage (F=4.948, p<0.05). Ook de spelers van U13-U15 vertoonden een positieve evolutie voor lichaamslengte (F= , p<0.001), lichaamsgewicht (F= , p<0.001) en een negatieve evolutie voor het vetpercentage (F=18.69, p<0.001). Verder waren er ook significante verschillen te merken tussen de maturiteitsgroepen bij U10-U12 en U13-U15 voor antropometrie. Bij U10-U12 vonden we dit voor de lichaamslengte (F=11.956, p<0.001) en lichaamsgewicht (p<0.001). Bij U13-U15 vonden we eveneens significante verschillen voor lichaamslengte (F=23.271, p<0.001) en lichaamsgewicht (F=18.811, p<0.001). In beide cohorten was er geen significant verschil voor lichaamsvet tussen de verschillende maturiteitsgroepen. 38

45 Lichaamsgewicht (kg) Lichaamslengte (cm) Significante interactie-effecten kon men bij het eerste cohort waarnemen voor lichaamslengte (F=3.857, p<0.01). Bij het tweede cohort voor lichaamslengte (F=2.603, p<0.05) en lichaamsgewicht (F=6.039, p<0.001). Vroeg mature spelers waren steeds groter dan gemiddeld- of laat mature spelers overheen de tijd bij U10-U15 (grafiek 10). Bij U13- U15 waren opnieuw de vroeg mature spelers zwaarder dan de gemiddeld- en laat mature spelers (grafiek 11) U10 U11 U12 U13 U14 U15 Vroeg Gemiddeld Laat Grafiek 10. Evolutie lichaamslengte per maturiteitsgroep (U10 U15) Vroeg Gemiddeld Laat U10 U11 U12 U13 U14 U15 Grafiek 11. Evolutie lichaamsgewicht per maturiteitsgroep (U10-U15) 39

46 Antropometrie Tabel 10. Evolutie antropometrie per maturiteitsgroep (U10-U12) n U10 U11 U12 Tijd APHV Tijd x APHV Vroeg (15) Gem.(16) Laat (15) Vroeg (15) Gem.(16) Laat (15) Vroeg (15) Gem.(16) Laat (15) F-waarde p-waarde F-waarde p-waarde F-waarde p-waarde Lichaamslengte (cm) ± 4.4 a ± 3 b ± 4 c ± 4.6 a ± 3.6 b ± 4.1 c ± 4.5 a ± 4.1 b ± 4.3 c *** *** ** Lichaamsgewicht (kg) ± 1.4 a 29.7 ± 2.5 b 27.6 ± 3 c 35.2 ± 1.7 a 32.7 ± 3.4 b 30.7 ± 3.8 c 38.8 ± 2.6 a 36.2 ± 3.1 b 33.6 ± 4.2 c *** *** n.s. Lichaamsvet (%) ± ± ± ± ± ± ± ± ± * n.s n.s. n.s.: niet significant; * = p < 0.05; ** = p < 0.01; *** = p < Gemiddelden in dezelfde rij per leeftijdscategorie met hetzelfde of geen subscript zijn niet significant verschillend van elkaar op het niveau p<0.05 Antropometrie Tabel 11. Evolutie antropometrie per maturiteitsgroep (U13-U15) n U13 U14 U15 Tijd APHV Tijd x APHV Vroeg (15) Gem.(14) Laat (15) Vroeg (15) Gem.(14) Laat (15) Vroeg (15) Gem.(14) Laat (15) F-waarde p-waarde F-waarde p-waarde F-waarde p-waarde Lichaamslengte (cm) ± 3.1 a ± 3.1 a,b ± 4.3 c ± 3.8 a ± 3.9 a,b ± 5.3 c ± 3.6 a ± 4.6 a,b ± 7.1 c *** *** * Lichaamsgewicht (kg) ± 2.5 a 40.7 ± 4.0b 35.7 ± 3.4c 50.0 ± 3.7a 45.7 ± 5.7b 40.1 ± 4.5c 58.4 ± 4a 51.9 ± 6.4b 45.5 ± 6.5c *** *** *** Lichaamsvet (%) ± ± ± ± ± ± ± ± ± *** n.s n.s. n.s.: niet significant; * = p < 0.05; ** = p < 0.01; *** = p < Gemiddelden in dezelfde rij per leeftijdscategorie met hetzelfde of geen subscript zijn niet significant verschillend van elkaar op het niveau p<

47 3.2.2 Fysieke basiseigenschappen Voor de coördinatietest (tabel 12 en 13) werden enkel een Chi-kwadraat waarde en een p- waarde gerapporteerd. Zijwaarts springen vertoonde voor U10-U12 (R 2 =40, p<0.001) en voor U13-U15 (R 2 =16.222, p<0.001) een significant verschil. Handknijpkracht ( tabel 12 en 13) werd ook non-parametrisch getoetst voor beide cohorten. De resultaten van U10-U12 (R 2 =18.907, p<0.001) en U13-U15 (R 2 =7.091, p<0.05) vertoonden een significant verschil. Voor staande vertesprong waren wel voldoende aantal spelers om parametrisch te testen. Voor U10-U12 (F=36.765, p<0.001) en U13-U15 (F=12.938, p<0.001) werden significante verschillen gevonden voor het hoofdeffect van tijd. Voor beide cohorten waren geen verschillen gevonden voor het hoofdeffect van maturiteit. Wel was er een significant verschil gevonden voor het interactie-effect (F=2.917, p<0.05) bij U10-U12 (grafiek 12). De gemiddeld mature spelers scoorden bij U10 beter dan de andere groepen, maar vertoonden minder vooruitgang overheen de tijd. Grafiek 12. Evolutie staande vertesprong per maturiteitsgroep (U10 U15) Er werden geen significante verschillen gevonden voor lenigheid bij U10-U12 (tabel 13). Bij U13-U15 (tabel 13) waren significante verschillen gevonden voor het hoofdeffect van tijd (F=16.26, p<0.001). Er waren geen significante verschillen gevonden voor de maturiteitsgroepen en het interactie-effect. Voor sprint 30m (tabel 12) was er een significant verschil (F=48.19, p<0.001) gevonden doorheen de tijd bij U10-U12. De andere resultaten voor dit cohort waren niet 41

48 significant verschillend. Bij U13-U15 waren zowel het hoofdeffect van tijd (F=28.075, p<0.001) als het interactie-effect (F=4.295, p<0.01) significant verschillend. De vroeg maturen scoorden bij de U13 slechter dan de gemiddeld- en laat maturen, maar de vroeg maturen werden beter dan de andere 2 groepen overheen de tijd (grafiek 13). Grafiek 13. Evolutie sprint 30m per maturiteitsgroep ( U10-U15) Uithouding werd ook non-parametrisch getest omwille van te weinig resultaten voor de Yo-Yo IR test. Bij U10-U12 (R 2 =18.558, p<0.001) en U13-U15 (R 2 =32.265, p<0.001) verkregen we een significante stijging voor uithouding. 42

49 Fysieke basiseigenschappen n U10 U11 U12 Vroeg Gem. Laat Vroeg Gem. Laat Vroeg Gem. Laat Coördinatie n = 6 n = 10 n = 4 n = 6 n = 10 n = 4 n = 6 n = 10 n = 4 Zijwaarts springen (aantal) ± ± ± ± ± ± ± ± ± 6.6 Kracht n = 6 n = 10 n = 4 n = 6 n = 10 n = 4 n = 6 n = 10 n = 4 Handknijpkracht (kg) ± ± ± ± ± ± ± ± ± 2.1 n = 15 n = 16 n = 13 n = 15 n = 16 n = 13 n = 15 n = 16 n = 13 Staande vertesprong (cm) ± ± ± ± ± ± ± ± ± 9.5 Lenigheid n = 15 n = 16 n = 15 n = 15 n = 16 n = 15 n = 15 n = 16 n = 15 Sit and Reach (cm) ± ± ± ± ± ± ± ± ± 4.9 Snelheid n = 15 n = 15 n = 13 n = 15 n = 15 n = 13 n = 15 n = 15 n = 13 Sprint 30m (sec) ± ± ± ± ± ± ± ± ± 0.16 Uithouding n = 4 n = 2 n = 5 n = 4 n = 2 n = 5 n = 4 n = 2 n = 5 Yo-Yo IR test (m) ± ± ± ± ± ± ± ± ± n.s.: niet significant; * = p < 0.05; ** = p < 0.01; *** = p < Gemiddelden in dezelfde rij per leeftijdscategorie met hetzelfde of geen subscript zijn niet significant verschillend van elkaar op het niveau p<0.05 Fysieke basiseigenschappen Coördinatie Zijwaarts springen (aantal) 40 *** Kracht Handknijpkracht (kg) *** Friedman test Tijd APHV Tijd x APHV Chi-kwadraat p-waarde F-waarde p-waarde F-waarde p-waarde F-waarde p-waarde Staande vertesprong (cm) *** n.s * Lenigheid Sit and Reach (cm) n.s n.s n.s. Snelheid Sprint 30m (sec) *** n.s n.s. Uithouding Yo-Yo IR test (m) *** n.s.: niet significant; * = p < 0.05; ** = p < 0.01; *** = p < Tabel 12. Evolutie fysieke basiseigenschappen per maturiteitsgroep (U10-U12) 43

50 Fysieke basiseigenschappen n U13 U14 U15 Vroeg Gem. Laat Vroeg Gem. Laat Vroeg Gem. Laat Coördinatie n = 3 n = 3 n = 3 n = 3 n = 3 n = 3 n = 3 n = 3 n = 3 Zijwaarts springen (aantal) ± ± ± ± ± ± ± ± ± 5.6 Kracht n = 4 n = 4 n = 3 n = 4 n = 4 n = 3 n = 4 n = 4 n = 3 Handknijpkracht (kg) ± ± ± ± ± ± ± ± ± 5.7 n = 14 n = 11 n = 13 n = 14 n = 11 n = 13 n = 14 n = 11 n = 13 Staande vertesprong (cm) ± ± ± ± ± ± ± ± ± 16 Lenigheid n = 15 n = 12 n = 13 n = 15 n = 12 n = 13 n = 15 n = 12 n = 13 Sit and Reach (cm) ± ± ± ± ± ± ± ± ± 5.6 Snelheid n = 14 n = 10 n = 13 n = 14 n = 10 n = 13 n = 14 n = 10 n = 13 Sprint 30m (sec) ± ± ± ± ± ± ± ± ± 0.34 Uithouding n = 9 n = 4 n = 8 n = 9 n = 4 n = 8 n = 9 n = 4 n = 8 Yo-Yo IR test (m) ± ± ± ± ± ± ± ± ± 472 n.s.: niet significant; * = p < 0.05; ** = p < 0.01; *** = p < Gemiddelden in dezelfde rij per leeftijdscategorie met hetzelfde of geen subscript zijn niet significant verschillend van elkaar op het niveau p<0.05 Fysieke basiseigenschappen Coördinatie Zijwaarts springen (aantal) *** Kracht Handknijpkracht (kg) * Friedman test Tijd APHV Tijd x APHV Chi-kwadraat p-waarde F-waarde p-waarde F-waarde p-waarde F-waarde p-waarde Staande vertesprong (cm) *** n.s n.s. Lenigheid Sit and Reach (cm) *** n.s n.s. Snelheid Sprint 30m (sec) *** n.s ** Uithouding Yo-Yo IR test (m) *** n.s.: niet significant; * = p < 0.05; ** = p < 0.01; *** = p < Tabel 13. Evolutie fysieke basiseigenschappen per maturiteitsgroep (U13-U15) 44

51 3.3 EVOLUTIE PER POSITIE Antropometrie Voor alle antropometrische karakteristieken (tabel 14 en 15) van U10-U15 was een significant verschil waar te nemen voor het hoofdeffect van tijd. De aanvallers, middenvelders en verdedigers van U10-U12 werden groter (F= , p<0.001), zwaarder (F= , p<0.001) en verloren aan vetpercentage (F=3.451, p<0.05). Dezelfde evolutie was te merken bij U13-U15 voor lichaamslengte (F= , p<0.001), lichaamsgewicht (F= , p<0.001) en lichaamsvet (F=26.078, p<0.001). Verder waren er in beide cohorten geen significante verschillen gevonden voor het hoofdeffect van positie en interactie-effect. Grafiek 14. Evolutie lichaamslengte per positie ( U10 U15) Grafiek 15. Evolutie lichaamsgewicht per positie ( U10 U15) 45

52 Antropometrie Tabel 14. Evolutie antropometrie per positie (U10-U12) n Aanv. (14) Mid. (10) Verd. (15) Aanv. (14) Mid. (10) Verd. (15) Aanv. (14) Mid. (10) Verd. (15) F-waarde p-waarde F-waarde p-waarde F-waarde p-waarde Lichaamslengte (cm) ± ± ± ± ± ± ± ± ± *** 0 n.s n.s. Lichaamsgewicht (kg) ± ± ± ± ± ± ± ± ± *** n.s n.s. Lichaamsvet (%) ± ± ± ± ± ± ± ± ± * n.s n.s. n.s.: niet significant; * = p < 0.05; ** = p < 0.01; *** = p < Gemiddelden in dezelfde rij per leeftijdscategorie met hetzelfde of geen subscript zijn niet significant verschillend van elkaar op het niveau p<0.05 Antropometrie Tabel 15. Evolutie antropometrie per positie (U13-U15) n U10 U11 U12 Tijd Positie U13 U14 U15 Tijd Positie Tijd x Positie Aanv. (10) Mid. (17) Verd. (10) Aanv. (10) Mid. (17) Verd. (10) Aanv. (10) Mid. (17) Verd. (10) F-waarde p-waarde F-waarde p-waarde F-waarde p-waarde Lichaamslengte (cm) ± ± ± ± ± ± ± ± ± *** n.s n.s. Lichaamsgewicht (kg) ± ± ± ± ± ± ± ± ± *** n.s n.s. Lichaamsvet (%) ± ± ± ± ± ± ± ± ± *** n.s n.s. n.s.: niet significant; * = p < 0.05; ** = p < 0.01; *** = p < Gemiddelden in dezelfde rij per leeftijdscategorie met hetzelfde of geen subscript zijn niet significant verschillend van elkaar op het niveau p<0.05 Tijd x Positie 46

53 3.3.2 Fysieke basiseigenschappen De coördinatie (Tabel 16 en 17) werd non-parametrisch getest door een tekort aan spelers per positie. Er werd een significant verschil gevonden voor het zijwaarts springen bij U10- U12 (R 2 =36, p<0.001) en U13-U15 (R 2 =12, p<0.01). Voor de variabelen van kracht (Tabel 16 en 17) werd enkel de handknijpkracht nonparametrisch getest. Er was alleen maar een significant verschil gevonden bij U10-U12 (R 2 =18.119, p<0.001). Staande vertesprong werd bij beide cohorten wel parametrisch getest. Enkel voor hoofdeffect van tijd bij U10-U12 (F=29.876, p<0.001) en U13-U15 (F=8.209, p<0.01) was er een significant verschil gevonden. Er waren geen significante verschillen gevonden voor het hoofdeffect van positie en het interactie-effect. Lenigheid (Tabel 17) vertoonde enkel een significant verschil voor het hoofdeffect van tijd bij U13-U15 (F=18.25, p<0.001). Bij alle andere resultaten werden geen significante verschillen waargenomen. Voor snelheid (Tabel 16 en 17) was een significant verschil gevonden voor het hoofdeffect van tijd bij U10-U12 (F=35.118, p<0.001) en U13-U15 (F=15.108, p<0.001). Opnieuw waren geen andere significante verschillen gevonden. De uithouding ( Tabel 16 en 17) was non-parametrisch getest omwille van te weinig spelers. Er was een significant verschil aangetoond voor U10-U12 (R 2 =15.943, p<0.001) en U13-U15 (R 2 =26.471, p<0.001). 47

54 Fysieke basiseigenschappen n U10 U11 U12 Aanv. Mid. Verd. Aanv. Mid. Verd. Aanv. Mid. Verd. Coördinatie n = 10 n = 3 n = 5 n = 10 n = 3 n = 5 n = 10 n = 3 n = 5 Zijwaarts springen (aantal) ± ± ± ± ± ± ± ± ± 8 Kracht n = 10 n = 3 n = 5 n = 10 n = 3 n = 5 n = 10 n = 3 n = 5 Handknijpkracht (kg) ± ± ± ± ± ± ± ± ± 0.4 n = 14 n = 10 n = 13 n = 14 n = 10 n = 13 n = 14 n = 10 n = 13 Staande vertesprong (cm) ± ± ± ± ± ± ± ± ± 14.4 Lenigheid n = 14 n = 10 n = 15 n = 14 n = 10 n = 15 n = 14 n = 10 n = 15 Sit and Reach (cm) ± ± ± ± ± ± ± ± ± 3.9 Snelheid n = 14 n = 10 n = 12 n = 14 n = 10 n = 12 n = 14 n = 10 n = 12 Sprint 30m (sec) ± ± ± ± ± ± ± ± ± 0.17 Uithouding n = 2 n = 4 n = 3 n = 2 n = 4 n = 3 n = 2 n = 4 n = 3 Yo-Yo IR test (m) ± ± ± ± ± ± ± ± ± n.s.: niet significant; * = p < 0.05; ** = p < 0.01; *** = p < Gemiddelden in dezelfde rij per leeftijdscategorie met hetzelfde of geen subscript zijn niet significant verschillend van elkaar op het niveau p<0.05 Fysieke basiseigenschappen Coördinatie Zijwaarts springen (aantal) 36 *** Kracht Handknijpkracht (kg) *** Friedman test Tijd Positie Tijd x Positie Chi-kwadraat p-waarde F-waarde p-waarde F-waarde p-waarde F-waarde p-waarde Staande vertesprong (cm) *** n.s n.s. Lenigheid Sit and Reach (cm) n.s n.s n.s. Snelheid Sprint 30m (sec) *** n.s n.s. Uithouding Yo-Yo IR test (m) *** n.s.: niet significant; * = p < 0.05; ** = p < 0.01; *** = p < Tabel 16. Evolutie fysieke basiseigenschappen per positie (U10-U12) 48

55 Fysieke basiseigenschappen n U13 U14 U15 Aanv. Mid. Verd. Aanv. Mid. Verd. Aanv. Mid. Verd. Coördinatie n = 2 n = 3 n = 1 n = 2 n = 3 n = 1 n = 2 n = 3 n = 1 Zijwaarts springen (aantal) ± ± ± ± ± ± Kracht n = 2 n = 5 n = 1 n = 2 n = 5 n = 1 n = 2 n = 5 n = 1 Handknijpkracht (kg) ± ± ± ± ± ± n = 8 n = 16 n = 8 n = 8 n = 16 n = 8 n = 8 n = 16 n = 8 Staande vertesprong (cm) ± ± ± ± ± ± ± ± ± 15.6 Lenigheid n =9 n = 16 n = 8 n =9 n = 16 n = 8 n =9 n = 16 n = 8 Sit and Reach (cm) ± ± ± ± ± ± ± ± ± 7.8 Snelheid n = 8 n = 15 n = 8 n = 8 n = 15 n = 8 n = 8 n = 15 n = 8 Sprint 30m (sec) ± ± ± ± ± ± ± ± ± 0.29 Uithouding n =3 n = 10 n = 4 n =3 n = 10 n = 4 n =3 n = 10 n = 4 Yo-Yo IR test (m) ± ± ± ± ± ± ± ± ± n.s.: niet significant; * = p < 0.05; ** = p < 0.01; *** = p < Gemiddelden in dezelfde rij per leeftijdscategorie met hetzelfde of geen subscript zijn niet significant verschillend van elkaar op het niveau p<0.05 Fysieke basiseigenschappen Coördinatie Zijwaarts springen (aantal) 12 ** Kracht Handknijpkracht (kg) 3 n.s. Friedman test Tijd Positie Tijd x Positie Chi-kwadraat p-waarde F-waarde p-waarde F-waarde p-waarde F-waarde p-waarde Staande vertesprong (cm) ** n.s n.s. Lenigheid Sit and Reach (cm) *** n.s n.s. Snelheid Sprint 30m (sec) *** n.s n.s. Uithouding Yo-Yo IR test (m) *** n.s.: niet significant; * = p < 0.05; ** = p < 0.01; *** = p < Tabel 17. Evolutie fysieke basiseigenschappen per positie (U13-U15) 49

56 4. DISCUSSIE In deze longitudinale studie werden voetballers van 9 tot 14 jaar getest op verschillende antropometrische- en fysieke basiseigenschappen (coördinatie, kracht, lenigheid, snelheid en uithouding) gedurende 3 opeenvolgende jaren. Er wordt aangenomen dat men door deze data meer inzicht en kennis kan krijgen over de evoluties die zich voordoen op vlak van antropometrische- en fysieke basiseigenschappen tijdens de groeispurt. Aansluitend werd er in deze studie ook op zoek gegaan naar verschillen tussen maturiteitsgroepen en tussen de verschillende posities op het veld voor dezelfde antropometrische- en fysieke basiseigenschappen. Voor alle antropometrische eigenschappen werden er significante verschillen gevonden bij de jongste en oudste leeftijdscategorie. Bij de maturiteitsgroepen werden enkel significante verschillen gevonden voor lichaamslengte en gewicht. Bij de leeftijdscategorieën waren alle fysieke basiseigenschappen significant, behalve Sit And Reach bij de jongste leeftijdscategorie en handknijpkracht in de oudste leeftijdscategorie. Voor maturiteit en posities werden geen significante verschillen gevonden voor de fysieke basiseigenschappen. 4.1 EVOLUTIE ANTROPOMETRIE EN FYSIEKE BASISEIGENSCHAPPEN Lichaamslengte en gewicht evolueren positief met een toenemende leeftijd. Deze resultaten zijn in lijn met verschillende voorgaande onderzoeken (Vaeyens et al., 2006; Gil et al., 2007; Roesscher et al., 2009; Mirkov et al., 2010). Het is logisch dat spelers, naarmate ze ouder worden, ook groter en zwaarder zullen worden. Vaeyens et al. (2006) vonden een gemiddelde lichaamslengte van ± 6.6cm voor de elite spelers van de U13, ± 8.4cm voor U14 en ± 8.8cm voor U15. Gil et al. (2007) vonden bij 14-jarigen een gemiddelde lichaamslengte van ± 172cm, bij 15-jarigen ± 174cm, bij 16-jarigen ± 177cm en bij 17-jarigen ± 178cm. Deze resultaten zijn gelijklopend met de resultaten in onze studie. Ook voor lichaamsgewicht vonden Vaeyens et al. (2006) (U13 = 40.3 ± 6.1kg, U14 = 44.3 ± 6.5kg en U15 = 53.4 ± 9.6kg) en Gil et al. (2007) (14 jaar = ± 60.4kg, 15 jaar = ± 67.6kg, 16 jaar = ± 72.5kg en 17 jaar = ± 74kg) gelijkaardige resultaten. Het vetpercentage nam in beide cohorten af met de leeftijd in onze studie. Ook Nedeljkovic et al. (2007) vonden een afname van het vetpercentage met een toenemende leeftijd (12-jarigen = ± 19.2%, 13-jarigen = ± 16.4%, 14-50

57 jarigen = ± 12.3%, 15-jarigen = ± 12%). Deze afname heeft volgens de onderzoekers te maken met het rijpingsproces van de spelers. Hoe ouder de spelers werden, hoe lager hun vetpercentage was. Voor coördinatie is er een duidelijke stijging gevonden van het aantal sprongen met toenemende leeftijd. Hoe ouder de voetballers werden, hoe beter ze scoorden voor algemene coördinatie. Deze resultaten waren teruggevonden voor beide cohorten. Echter, tussen U12 en U13 was er een lichte daling in coördinatie. Dit kan mogelijk verklaard worden door de aard van het studiedesign. Er is namelijk met twee cohorten gewerkt en bij het oudere cohort gaat het niet over dezelfde proefpersonen als bij het jongere cohort. De verbeterde coördinatie (stijging van het aantal sprongen) bij de oudere leeftijdscategorieën is in overeenstemming met een studie van Vandorpe et al. (2011) bij Vlaamse schoolgaande kinderen van 6 tot 12 jaar. Jongens met een leeftijd van 9 jaar behaalden een gemiddelde van 58 sprongen op JS, 10-jarigen behaalden gemiddeld 62 sprongen en 11-jarigen hadden een resultaat van gemiddeld 68 sprongen. Deze evolutie was volgens Vandorpe et al. (2011) ook te danken aan een verhoogde kracht, snelheid en uithouding bij de oudere leeftijdscategorieën. De gemiddelden van deze jongens waren veel lager dan de gemiddelden die gevonden zijn in de huidige studie. Een verklaring hiervoor is dat het in deze studie gaat over voetballers. Deze jongens trainen meerdere malen in de week op hun coördinatie en dan vooral oog-voet coördinatie, zowel zonder (loopcoördinatie) als met bal (technische oefeningen). Het is dus logisch dat voetballers voor deze coördinatie test beter scoorden dan Vlaamse schoolgaande kinderen. In de studie van Vandendriessche et al. (2012) was ook een verbetering op te merken voor coördinatie tussen spelers op internationaal niveau van U16 (JS = 104 ± 8) en U17 (JS = 109 ± 8.8). Het is heel belangrijk dat coördinatie toeneemt door de jaren heen. Coördinatie is niet weg te denken uit het moderne voetbal. Hoe hoger het niveau, hoe sneller alle bewegingen zullen moeten worden uitgevoerd en hoe beter de coördinatie zal moeten. Een tweede parameter die longitudinaal onderzocht werd, was de basiseigenschap kracht. Via 2 verschillende tests werd dit in kaart gebracht: handknijpkracht (statische kracht) en staande vertesprong (explosieve kracht). Bij de spelers van U10-U12 was een duidelijke verbetering waargenomen voor beide variabelen overheen de tijd. Hoe ouder de spelers werden, hoe beter de prestatie. Opmerkelijk was dat er een daling in handknijpkracht te zien was bij de overgang van U11 naar U12. Hier is niet echt een fysiologische verklaring voor. Een mogelijke oorzaak zou kunnen zijn dat de spelers van de U12 de handdynamometer niet goed in hun handen hadden. Dit kan zijn door een verkeerde instelling van het handvat of door het wegschuiven van het handvat door bezwete handen. Jürimäe et al. (2009) vonden bij 51

58 jongens van 8 tot 11 jaar wel steeds een hogere handknijpkracht (gemiddeld 16.9 ± 4.1kg) bij toenemende lichaamslengte en -gewicht. Lichaamslengte bleek volgens deze onderzoekers een significante voorspeller voor handknijpkracht. Hoe groter de kinderen waren, hoe groter de handknijpkracht werd. Het zou dus ook logischer zijn dat de spelers van U12 een betere score op de handknijpkracht behaalden dan de U11, omdat deze spelers groter waren. Doordat deze oudere spelers ook zwaarder zijn, beschikken ze over een grotere spiermassa wat alleen maar kan bijdragen tot krachtwinst. Bij de spelers van U13-U15 waren er geen grote verschillen op te merken voor handknijpkracht. Er was bij een toenemende leeftijd slechts een heel kleine toename te zien in statische kracht. In een studie van Vandendriessche et al. (2012) werd ook een toename gevonden voor statische kracht tussen internationale spelers van U16 (41.7 ± 5.2kg) en U17 (43 ± 7.8kg). Wat betreft staande vertesprong, presteerden ook hier de oudere spelers beter dan de jongere. Dezelfde bevindingen voor staande vertesprong werden terug gevonden door Mirkov et al. (2010) bij 11- tot 14 jarige spelers (11 jaar = ± 165cm, 12 jaar = ± 175cm, 13 jaar = 190cm en 14 jaar = ± 205cm) en bij Nedeljkovic et al. (2007) bij spelers van 12 tot 17 jaar (12 jaar = 178 ± 14cm, 13 jaar = 192 ± 15cm, 14 jaar = 209 ± 15cm, 15 jaar = 222 ± 18cm, 16 jaar = 230 ± 15cm en 17 jaar = 241 ± 11cm). In een studie van Vaeyens et al. (2006) sprongen de spelers van U15 (193 ± 13cm) verder dan de U14 (182 ± 17cm) en U13 (170 ± 14cm). Deze resultaten liggen in dezelfde lijn als onze studie. Een verklaring voor deze verbetering is dat de spelers naarmate ze ouder worden niet alleen groter en zwaarder worden, maar ook krachtiger worden (winst in spiermassa). Zo vonden Wong et al. (2009) en Malina et al. (2004) voor de counter movement jump, ook een test op explosieve kracht, betere resultaten met een toenemende leeftijd. Zij schreven deze betere resultaten ook toe aan een grotere lichaamslengte. Lenigheid is een derde parameter die longitudinaal werd onderzocht. Er waren geen verschillen waar te nemen voor de jongste leeftijdscategorieën. Bij de oudste leeftijdscategorie was er wel een duidelijke stijging in lenigheid waar te nemen naarmate de spelers ouder werden. In een studie van Mirkov et al. (2010) verbeterde de lenigheid ook met de leeftijd (11 jaar = ± 2cm, 12 jaar = ± 0cm, 13 jaar = ± 4cm en 14 jaar = ± 8cm). Deze onderzoekers schreven de stijging in lenigheid toe aan training. Vaeyens et al. (2006) vonden ook een toename in lenigheid bij spelers van U13 tot U16 (U13 = 19 ± 5.7cm, U14 = 20.9 ± 6.1cm, U15 = 22.5 ± 6.1cm en U16 = 23.2 ± 7.1cm). Ook in een studie van Vandendriessche et al. (2012) waren de internationale U16 (26.7 ± 5.3cm) minder lenig dan de internationale U17 (28.2 ± 5.5cm). Het is belangrijk dat er tijdens de trainingen voldoende aandacht wordt 52

59 gegeven aan lenigheidsoefeningen om te verhinderen dat spelers blessures gaan oplopen (Mirkov et al. 2010). Alle spelers werden ook sneller naarmate ze ouder werden. Deze betere resultaten kunnen te maken hebben met een toename in lichaamslengte, maar ook door trainingseffect. Hoe ouder de spelers worden, hoe meer er ook getraind wordt op snelheid. Reilly et al. (2001) schreven een verbetering in snelheid toe aan de rijping van het zenuwstelsel en een betere coördinatie tussen armen en benen in een eerste fase en een toename in lichaamsgewicht en spiermassa in een tweede fase. Deze verbetering in sprintsnelheid werd ook in een studie van Vaeyens et al. (2006) gevonden voor de 30m sprint bij elite spelers (U13 = 4.4 ± 0.2s, U14 = 4.3 ± 0.2s, U15 = 4.1 ± 0.2s en U16 = 3.9 ± 0.2s). Huijgen et al. (2010) vonden ook voor de 30m shuttle sprint snellere tijden bij een toenemende leeftijd (12 jaar = 8.69 ± 0.37s, 13 jaar = 8.48 ± 0.33s, 14 jaar = 8.42 ± 0.35 en 15 jaar = 8.27 ± 0.32). Vandendriessche et al. (2012) vonden ook snellere tijden voor de 30m sprint bij de internationale U17 (4.332 ± 0.163s) in vergelijking met de internationale U16 (4.380 ± 0.155s). Een laatste parameter van de fysieke basiseigenschappen was de uithouding. Alle spelers liepen verder naarmate ze ouder werden. Dezelfde resultaten werden bevestigd door Markovic et al. (2011) waar de spelers ook betere resultaten behaalden met een toenemende leeftijd (U13 = 933 ± 241m, U14 = 1000 ± 202m, U15 = 1184 ± 345m, U16 = 1538 ± 428, U17 = 1581 ± 390m, U18 = 1800 ± 415m en U19 = 2128 ± 326m). De onderzoekers verklaarden deze toename van de resultaten toe aan de ontwikkeling van het aëroob en anaëroob metabolisme bij de jongste leeftijdscategorieën. Bij de oudste leeftijdscategorieën had de toename te maken met een verhoogd aantal trainingen en hogere uithoudingseisen tijdens een wedstrijd. Ook Roescher et al. (2009) vonden een toename (14 jaar = ± 311m, 15 jaar = ± 315.2m, 16 jaar = ± 467m, 17 jaar = ± 422.4m en 18 jaar = ± 375.2m) van het aantal gelopen meters tijdens een interval shuttle run test bij jonge elite voetballers. Deze onderzoekers besloten dat het intermittente uithoudingsvermogen verbeterde met een toenemende leeftijd bij jonge getalenteerde voetbalspelers. Verder werd de ontwikkeling positief beïnvloed door zowel voetbal specifieke trainingen, als bijkomende trainingen. Er kan ook verwacht worden dat de spelers naarmate ze groter worden, ook een grotere longinhoud krijgen. In een studie van Vaeyens et al. (2006) werd er ook langer gelopen, tijdens een Endurance Shuttle Run (ESHR), met een toenemende leeftijd (U13 = 8.5 ± 1.5min, U14 = 9.5 ± 0.9min, U15 = 10.8 ± 1.2min en U16 = 11.2 ± 1.6min). 53

60 4.2 EVOLUTIE PER MATURITEITSGROEP Wanneer de leeftijdscategorieën onderverdeeld werden in 3 maturiteitsgroepen (vroeg, gemiddeld en laat matuur), waren er bij zowel de leeftijdscategorie van U10-U12 als U13- U15 stijgende waarden te zien voor lichaamslengte en -gewicht. De vroeg mature spelers waren steeds groter en zwaarder dan de gemiddeld mature spelers en de gemiddeld mature spelers waren op hun beurt weer groter en zwaarder dan de laat mature spelers. Deze trend bleef zich voortzetten voor lichaamslengte en gewicht in beide cohorten. Ook Malina et al. (2000) vonden dezelfde resultaten terug tussen vroeg-, gemiddeld- en laat maturen voor lichaamslengte en -gewicht bij Portugese voetballers tussen 11 en 16 jaar (11-12-jarigen: vroeg = ± 157cm en ± 50.2kg, gemiddeld = ± 151cm en ± 42.4kg en laat = ± 145cm en ± 38kg; jarigen: vroeg = ± 168cm en ± 59.5kg, gemiddeld = ± 160cm en ± 48.8kg en laat = ± 155cm en ± 43.4kg; jarigen: vroeg = ± 174cm en ± 64.7 kg, gemiddeld = ± 174cm en ± 63.8kg en laat = ± 164cm en ± 57kg). Sherar et al. (2005) hadden in een studie de piekgroeisnelheden (PHV) voor lichaamslengte van de verschillende maturiteitsgroepen weergegeven. Er werden hogere groeisnelheden waargenomen bij de vroeg maturen tijdens de APHV in vergelijking met de gemiddeld- en laat maturen. Ook voor het lichaamsgewicht werd in een studie van Philippaerts et al. (2006) de hoogste piekgroeisnelheid gemeten tijdens de PHV. Voor het vetpercentage zijn geen verschillen gevonden tussen de maturiteitsgroepen. We kunnen dus niet zeggen of vroeg maturen al dan niet minder lichaamsvet hadden dan gemiddeld- of laat maturen. Nedeljkovic et al. (2007) verwachtten wel dat het vetpercentage afnam naarmate de spelers meer matuur werden. In het algemeen namen verschillende studies aan dat een vroege maturiteit een voordeel had om sneller geselecteerd te worden en succes te hebben in het voetbal. Ze stellen ook vast dat vroeg maturen meer gaan domineren in het professionele voetbal en dat de laat mature voetballers systematisch geweerd worden uit de selectie (Malina et al., 2000; Helsen et al., 2000; Williams and Reilly, 2000). In deze studie werden er geen resultaten weergegeven voor de verschillen tussen de maturiteitsgroepen voor coördinatie, omdat onze aantallen per groep te klein waren. In een studie van Figueiredo et al. (2009) waren ook geen verschillen gevonden voor coördinatie op een dribbeltest tussen Portugese voetballers van 11 tot 14 jaar met een verschillende maturiteit (laat = ± 1.51s, gemiddeld = ± 1.93s en vroeg = ± 1.82s). Verder hadden deze onderzoekers ook aangehaald dat er niet altijd verschillen moeten zijn in fysieke tests tussen de verschillende maturiteitsgroepen. Vandendriessche et al. (2012) vonden ook maar heel kleine verschillen in coördinatie tussen internationals bij laat maturen (U16 = 99.6 ±

61 sprongen en U17 = ± 7.4 sprongen) en gemiddeld- en vroeg maturen (U16 = ± 8 sprongen en U17 = ± 8.8 sprongen). Wanneer we de gemiddelden gaan vergelijken van de verschillende maturiteitsgroepen in onze studie merken we geen grote verschillen op. We gaan er dan ook vanuit dat maturiteit geen invloed heeft op coördinatie. Voor handknijpkracht hebben we geen onderlinge verschillen gevonden bij de voetballers naar gelang hun maturiteit, omdat opnieuw de aantallen in elke groep te klein waren. Wanneer we de gemiddelden gaan vergelijken zagen we wel dat de vroeg maturen in elke leeftijdscategorie beter scoorden dan de gemiddeld- en laat maturen. Ook de gemiddeld maturen hadden een grotere statische kracht in vergelijking met de laat maturen. Dit werd ook bevestigd door een studie van Vandendriessche et al. (2012) bij internationale voetballers waar de laat maturen (U16 = 54.4 ± 6.4kg en U17 = 53.2 ± 5.1kg) steeds minder presteren voor handknijpkracht dan de gemiddeld- of vroeg maturen (U16 = 64 ± 6.8kg en U17 = 67.9 ± 6.7kg). Deze bevindingen zijn gelijklopend met de studie van Jürimäe et al. (2009). Deze onderzoekers vonden dat lichaamslengte een belangrijke voorspeller was voor de handknijpkracht. Aangezien vroeg maturen groter en zwaarder zijn dan gemiddeld- en laat maturen, kunnen we voor hen ook een grotere handknijpkracht verwachten. Deze resultaten zouden ook in onze studie kunnen gevonden worden wanneer er voldoende proefpersonen per maturiteitsgroep voor handen waren. Voor staande vertesprong hadden we in alle leeftijdscategorieën geen verschillende resultaten gevonden naar gelang hun maturiteit. In een onderzoek van Malina et al. (2004) vonden ze wel een verschil voor explosieve kracht tussen de verschillende maturiteitsgroepen. Zij gaven aan dat spelers met een vroege maturiteit beter scoorden voor kracht in vergelijking met de andere maturiteitsgroepen. Zo leverden lichaamslengte en gewicht een belangrijke bijdrage aan de prestaties van kracht. Vandendriessche et al. (2012) vonden ook bij internationals dat vroeg- en gemiddeld maturen (U16 = ± 11cm en U17 = 230 ± 15.7cm) beter presteerden dan laat maturen (U16 = ± 13.2cm en U17 = ± 12.1cm). Bij spelers van U10-U12 vonden we wel dat alle maturiteitsgroepen duidelijk verbeterden naarmate ze ouder werden. Deze resultaten hadden we ook gevonden voor U13-U15, maar waren minder duidelijk aanwezig. Bij spelers van U13-U15 waren het steeds de laat maturen die de laagste scores hadden voor de staande vertesprong. De reden dat er in onze studie geen verschillen voor staande vertesprong naar gelang de maturiteit werden gevonden, kan te maken hebben met de jonge leeftijden van de spelers. Op deze leeftijden krijgen alle spelers dezelfde trainingen en wordt er nog niet specifiek op kracht getraind. Er zou wel verwacht kunnen worden dat vroeg maturen het beste scoren, aangezien zijn groter en zwaarder zijn en dus ook meer kracht bezitten. 55

62 Voor de parameter lenigheid werden geen verschillen waargenomen tussen de maturiteitsgroepen. Vandendriessche et al. (2012) vonden bij internationale spelers ook geen duidelijke verschillen in lenigheid tussen vroeg- of gemiddeld maturen (U16 = 26.7 ± 5.3cm en U17 = 28.2 ± 5.5cm) en laat maturen (U16 = 23.5 ± 5.2cm en U17 = 23.3 ± 5.4cm). In een studie van Philippaerts et al. (2006) werd waargenomen dat de snelheid van de romplenigheid afnam tijdens de laatste 12 maanden voor de PHV en met een dieptepunt tijdens de PHV (- 0.1cm per jaar). De maximale snelheid (2.7cm per jaar) werd 12 maanden na de PHV bereikt. Er kan gesteld worden dat lenigheid vooral toeneemt door training. Aangezien de maturiteitsgroepen dezelfde trainingen en ook evenveel trainingen kregen, is het logisch dat er geen verschillen werden gevonden. Bovendien is lenigheid verschillend van individu tot individu. Er werden geen verschillen gevonden voor snelheid naar gelang de maturiteit van de spelers. Er zou nochtans verwacht kunnen worden dat laat maturen trager zijn, aangezien ze kleiner zijn en een lager lichaamsgewicht hebben. Doordat ze minder wegen, zullen ze ook een kleinere spiermassa hebben en dus minder snel kunnen sprinten. In een studie van Figueiredo et al. (2009) werd snelheid gemeten aan de hand van een 35m slalom sprint. Ook hier werden geen verschillen gevonden tussen de maturiteitsgroepen (laat = 7.94 ± 0.20s, gemiddeld = 7.83 ± 0.41s en vroeg = 7.70 ± 0.36s). Vandendriessche et al. (2012) hadden wel verschillen gevonden tussen de groepen bij de 30m sprint. De laat maturen waren steeds trager ( U16 = ± en U17 = ± 0.163) dan de andere groepen (U16 = ± en U17 = ± 0.163). Verder vonden Philippaerts et al. (2006) een maximale groei voor sprintsnelheid (0.4s per jaar) tijdens de PHV. Ook voor de laatste parameter uithouding werden geen verschillen gevonden tussen de groepen. Figueiredo et al. (2009) vonden wel verschillen voor de Yo-Yo IR test bij voetballers van 11 tot 14 jaar. De laat maturen (1774 ± 725m) hadden een beter aëroob uithoudingsvermogen in vergelijking met de vroeg- (1208 ± 788m) en gemiddeld (1308 ± 657m) maturen. Ze konden hun resultaten niet vergelijken met andere literatuur, aangezien deze niet voor handen was. Verder vonden Philippaerts et al. (2006) een maximale piekgroeisnelheid van 1.5min per jaar voor de ESHR. Een mogelijke verklaring voor het feit dat we geen verschillen hebben gevonden, kunnen we toewijzen aan de te kleine aantallen binnen elke groep. Deze resultaten werden non-parametrisch getest, er kan dus bijgevolg niets gezegd worden over de verschillen tussen de maturiteitsgroepen. Er wordt wel verwacht dat vroeg maturen beter zullen scoren voor de parameter uithouding, doordat hun aëroob metabolisme beter ontwikkeld kan zijn in vergelijking met de andere groepen. 56

63 4.3 EVOLUTIE PER POSITIE Bij beide cohorten vinden we voor de antropometrische variabelen geen verschillen terug tussen de posities. Malina et al. (2004) vonden bij elite voetballers tussen 13 en 15 jaar ook geen verschillen voor lichaamslengte en gewicht (verdedigers: ± 169.2cm en ± 57.3kg, middenvelders: ± 165.4cm en ± 54.5kg en aanvallers: ± 170.8cm en 61.4kg) tussen de verschillende posities. Dit kan te maken hebben met het feit dat de voetballers nog te jong zijn om al een positie toegewezen te krijgen afhankelijk van hun antropometrische karakteristieken. Wanneer de spelers specifiek getraind werden naargelang de positie waarop ze speelden, zouden er misschien wel verschillen teruggevonden zijn. Zo zullen spelers die op posities spelen waar uithouding van groot belang is (vb. middenvelders) een kleiner vetpercentage gehad hebben in vergelijking met spelers die niet veel moeten lopen (doelmannen). In een Deense studie van Bangsbo et al. (1994c) bij professionele voetballers werden wel verschillen gevonden voor antropometrie tussen de verschillende posities. Doelmannen (190 ± 6cm en 87.8 ± 8kg) en verdedigers (189 ± 4cm en 87.5 ± 2.5kg) waren groter en zwaarder dan flankverdedigers (179 ± 6cm en 72.1 ± 10kg), middenvelders (177 ± 6cm en 74 ± 8kg) en aanvallers (178 ± 7cm en 73.9 ± 3.1kg). Deze verschillen kunnen te danken zijn aan positie specifieke trainingen die de spelers kregen. Reilly et al. (2001) stelden vast dat een grote variabiliteit in antropometrie binnen een team de tactische rol van een individuele speler kan beïnvloeden. Grotere spelers zullen eerder ingezet worden als verdedigers of middenvelders, terwijl kleinere spelers eerder een aanvallende positie hebben. Er werden wel verschillen gevonden tussen de posities in een Spaanse studie van Gil et al. (2007) bij 14- tot 21 jarige spelers. In deze studie waren doelmannen groter en zwaarder (179.5 ± 5.9cm en 74 ± 7.9kg) en hadden ook een hoger vetpercentage (12.2 ± 1.7%) in vergelijking met aanvallers (174.8 ± 6.8cm, 68.4 ± 9kg en 11 ± 1.3%), middenvelders (174.7 ± 7.6cm, 68.5 ± 9.7kg en 11.9 ± 2.3%) en verdedigers (175.5 ± 7.6cm, 68.9 ± 9.1kg en 11.7 ± 1.9%). Er werden wel geen opvallende verschillen gevonden tussen aanvallers, middenvelders en verdedigers. In een studie van Wong et al. (2009) bij Chinese U14 spelers werden ook verschillen gevonden tussen de posities. Verdedigers (± 56.2kg en ± 1.67m) waren het grootst en het zwaarst, aanvallers (± 43.9kg en ± 1.56m) waren het kleinst en het lichtst. Deze resultaten kwamen ook gedeeltelijk overeen met een studie van Malina et al. (2000) bij spelers van U11 tot U17. Hier waren aanvallers lichter (67 ± 5kg) dan verdedigers (68 ± 8.3kg), maar zwaarder dan middenvelders (65 ± 2.8kg). De aanvallers (170 ± 7cm) waren ook kleiner dan middenvelders (175 ± 3cm) en verdedigers (177 ± 5cm). 57

64 Voor coördinatie hebben we geen uitspraken kunnen maken voor de verschillende posities door te kleine aantallen. We verwachten dat de middenvelders een betere coördinatie hebben dan aanvallers en verdedigers omdat ze meer individuele acties moeten maken in vergelijking met de andere posities. Deze verwachtingen werden ook waargenomen in een studie van Wong et al. (2009) waar betere resultaten voor coördinatie aan de hand van een dribbel test werden gevonden bij middenvelders. Middenvelders presteerden gemiddeld beter dan verdedigers en aanvallers. Tussen de verdedigers en middenvelders waren geen verschillen op te merken. De betere resultaten voor de middenvelders zijn volgens hen te verklaren door het feit dat de spelers op deze positie heel veel moeten dribbelen tijdens een wedstrijd. Naargelang ze ouder worden, verwachten we dat de verschillen tussen de posities meer gaan variëren, aangezien ze dan nog meer positie specifiek zullen trainen. Voor handknijpkracht kunnen we opnieuw geen uitspraak doen voor de verschillende posities door de te kleine aantallen per positie. Bij het vergelijken van de gemiddelden zien we ook geen duidelijke verschillen in de resultaten tussen de posities. Wanneer we ons baseren op de studie van Jümiräe et al. (2009) zullen er ook geen verschillen te vinden zijn voor handknijpkracht voor de verschillende posities, aangezien we ook geen duidelijke verschillen teruggevonden hebben voor lichaamslengte. Ook voor staande vertesprong hebben we geen verschillen gevonden naar gelang hun positie. Bangsbo et al. (1994b) hebben wel een verschil gevonden in de algemene spierkracht voor de verschillende posities bij volwassenen. Zij vonden dat middenvelders een lagere spierkracht hadden dan aanvallers en verdedigers. Een mogelijke verklaring waarom er in deze studie geen verschillen zijn gevonden voor staande vertesprong is opnieuw het feit dat de spelers van U10-U15 nog niet positie specifiek getraind worden en onderling dus ook niet veel gaan verschillen aangezien ze dezelfde trainingen krijgen. Er zou nochtans verwacht kunnen worden dat aanvallers explosiever moeten zijn dan middenvelders en verdedigers door hun positie specifieke eisen tijdens een wedstrijd. Voor de parameter lenigheid werd ook geen verschil gevonden tussen de spelers naar gelang de positie. Ook in andere literatuur vonden we hier niets over terug. Lenigheid wordt vooral verbeterd door specifieke training. Aangezien de spelers allemaal dezelfde trainingen krijgen, kunnen er ook nog geen verschillen op te merken zijn tussen de verschillende posities. Er kan wel gesteld worden dat lenigheid een belangrijke voorwaarde is voor explosiviteit. Op basis van deze uitspraak kunnen we verwachten dat aanvallers leniger moeten zijn dat de andere posities, omdat zij over het meeste explosiviteit moeten beschikken. 58

65 Ook voor snelheid zijn er geen verschillen gevonden. Zoals alle vorige parameters kan dit opnieuw toegewezen worden aan het niet positie specifiek trainen van de spelers. Wanneer dit wel het geval zou zijn, dan kan er verwacht worden dat de aanvallers sneller zijn in vergelijking met verdedigers en middenvelders aangezien ze veel meer sprints moeten uitvoeren tijdens een wedstrijd. Er werden gelijkaardige resultaten gevonden voor snelheid bij de verschillende posities (verdediger = 4.83 ± 0.28s, middenvelders = 4.94 ± 0.33s en aanvallers = 4.81 ± 0.26s) in een studie Malina et al. (2004) bij spelers van 13 tot 15 jaar oud. Huijgen et al. (2010) vonden ook geen verschillen tussen de posities voor de 30m shuttle sprint (12 jaar: verdediger = 8.56 ± 0.52s, middenvelder = 8.83 ± 0.34s en aanvaller = 8.59 ± 0.27s; 13 jaar: verdediger = 8.53 ± 0.39s, middenvelder = 8.49 ± 0.29s, aanvaller = 8.39 ± 0.31s; 14 jaar: verdediger = 8.39 ± 0.32s, middenvelder = 8.41 ± 0.38s en aanvaller = 8.47 ± 0.36s; 15 jaar: verdediger = 8.20 ± 0.28s, middenvelder = 8.34 ± 0.33s en aanvaller = 8.27 ± 0.36s). In een studie van Gil et al. (2007) waren aanvallers (± 3.61s) wel sneller dan de andere posities (middenvelders = ± 3.70s en verdedigers = 3.79s) voor de 30m sprint, ondanks dat ze ook dezelfde trainingen kregen gedurende het seizoen. Voor de laatste parameter uithouding zijn geen verschillen gevonden tussen de posities.. In een studie van Malina et al. (2004) werden ook geen verschillen gevonden voor de Yo-Yo test bij de spelers naar gelang de posities (verdediger = 2469 ± 627m, middenvelder = 2529 ± 736m en aanvaller = 2288 ± 639m). Bangsbo et al. (1994b) vonden hogere waarden voor de relatieve VO 2max (ml/kg*min) bij middenvelders (62.6 ± 4.0) in vergelijking met verdedigers (56.0 ± 3.5) en aanvallers (60 ± 3.7). Wong et al. (2009) vonden geen verschillen tussen de posities. Zo werd er slechts een iets hogere relatieve VO 2max gevonden bij middenvelders (57.9 ± 5.1) tegenover de andere posities (verdediger = 53.2 ± 6.8 en aanvaller = 56.5 ± 4.9). We verwachten dat middenvelders een betere uithouding hebben dan de andere posities omdat deze spelers de schakel vormen tussen aanval en verdediging en dus ook het meeste aantal meters lopen tijdens een match. Wanneer de spelers specifiek voor hun positie getraind zouden worden, kon er misschien wel een verschil tussen de posities gevonden werden. 59

66 5. BIBLIOGRAFIE 1. Abbott, A. and Collins, D. (2002). A theoretical and empirical analysis of a State of the Art talent identification model. High Ability Studies, 13 (2), Ackland, T.R. and Bloomfield, J. (1996). Stability of human proportions through adolescent growth. Australion Journal of Sports Medicine, 28 (2), Bangsbo, J. (1994b). The physiology of soccer - with special reference to intense intermittent exercise. Acta Physiologica Scandinavica, 15 (619), Baxter-Jones, A.D.G., Helms, P., Mafulli, Baines-Preece, J.C. and Preece, M. (1995). Growth and development of male gymnasts, swimmers, soccer and tennis players: a longitudinal study. Annals of Human Biology, 22 (5), Bell, W. (1993). Body size and shape: A longitudinal investigation of active and sedentary boys during adolescence. Journal of Sports Sciences, 11, Beunen, G., Malina, R. (1988). Growth and physical performance relative to the timing of the adolescent spurt. Exercise and Sport Sciences Reviews; 16, Beunen, G.P., Malina, R.M. and Lefevre, J. et al. (1997). Skeletal maturation, somatic growth and physical fitness in girls aged 6-16 years. International Journal of Sports Medicine, 18, Beunen, G.P., Ostyn, M., Simons, J., Lefevre, J., Claessens, A.L. and Van Gerven, D. (1981). Chronological age and biological age as related to physical fitness in boys 12 to19 years. Annals of Human Biology, 8, Borms, J. (1986). The child and exercise: An overview. Journal of Sports Sciences, 4, Brewer, J., Balsom, P. and Davis, J. (1995). Seasonal birth distribution amongst European soccer players. Sports Exercise and Injury, 1, Cacciari, E., Mazzanti, L., Tassinari, D., Bergamaschi, R., Magnani, D., Zappula, F., Nanni, G., Cobianchi, C., Ghini, T., Pini, R. and Tani, G. (1990). Effects of sport (football) on growth: auxological, anthropometric and hormonal aspects. European Journal of Applied Physiology, 61, Carling, C., le Gall, F., Reilly, T. en Williams, A.M. (2009). Do anthropometric and fitness characteristics vary according to birth date distribution in elite youth academy soccer players? Scandinavian Journal of Medicine and Science in Sports, 19,

67 13. Cobley, S., Baker, J., Wattie, N. and McKenna, J. (2009). Annual Age-Grouping and Athlete Development: A Meta- Analytical Review of Relative Age Effects in Sport. Sports Medicine, 39 (3), Council of Europe (1988). Eurofit: Handbook for the EUROFIT tests of physical fitness. Rome: Secretariat of the Committee for the Development of Sport within the Council of Europe. 15. Davids, K., Lees A. and Burwitz, L. (2000). Understanding and measuring coordination and control in kicking skills in soccer: Implications for talent identification and skill acquisition. Journal of sports Sciences, 18, Dudink, A. (1994). Birth date and sporting success. Nature, Ekblom, B. (1969). Effect of physical training in adolescent boys. Journal of Applied Physiology, 27, 350± Elliott, B.C., Bloomfeld, J. and Davies, C.M. (1980). Development of the punt kick: A cinematographical analysis. Journal of Human Movement Studies, 6, Ericsson, K.A. and Smith, J. (1991). Prospects and limits of the empirical study of expertise: an introduction. Cambridge University Press, Ericsson, K.A., Krampe, R. and Tesch-Romer, C. (1993). The role of deliberate practice in the acquisition of expert performance. Physiological Review, 100 (3), Figueiredo, A., Gonçalves, C., Coelho E Silva, M. and Malina, R. (2009). Youth soccer players, years: Maturity, size, function, skill and goal orientation. Annals of Human Biology, 36(1), Fleck, S.J. and Falkel, J.E. (1986). Value of resistance training for the reduction of sports injuries. Sports Medicine, 3, Fowler, N. and Reilly, T. (1993). Assessment of muscle strength asymmetry in soccer players. In Contemporary Ergonomics (edited by E.J. Lovesey), London: Taylor & Francis. 24. Froberg, K., Anderson, B., and Lammert, O. (1991). Maximal oxygen uptake and respiratory functions during puberty in boy groups of different physical activity. In R. Frenkl and I. Szmodis (Eds.), Children and exercise: Pediatric work physiology XV, Budapest, National Institute for Health Promotion 25. Gangné, F. (2004). Transforming gifts into talents: the DMGT as a developmental theory. High Ability Studies, 15 (2),

68 26. Geron, E. (1978). Psychological assessment of sport giftedness. Proceedings of the international symposium on psychological assessment in sport. Simri U. Wingate Institute, Gil, S., Ruiz, F., Irazusta, A., Gil J., en Irazusta, J. (2007). Selection of young soccer players in terms of anthropometric and physiological factors. Journal of Sports Medicine Physical Fitness, 47, Gilliam, T.B. and Freedson, P.S. (1980). Effects of a 12-week school physical education program on peak VO 2, body composition and blood lipids in 7 to 9 year old children. International Journal of Sports Medicine, 1, Grace, T.G. (1985). Muscle imbalance and extremity injury: A perplexing relationship. Sports Medicine, 2, Havlicek, I., Komadel, L., Komarik, E. et al. (1982). Principles of the selection of youth talented in sport (in Czechs). Paper presented at the International Conference on the Selection and Preparation of Sport Talent 31. Helsen, WF, Hodges, N.J., Van Winckel, J., and Starkes, J.L. (2000). The roles of talent, physical precocity and practice in the development of soccer expertise, Journal of Science, 18, Huigen, B., Elferink-Gemser, M., Post, W. and Visscher, C. (2010). Development of dribbling in talented youth soccer players aged years: A longitudinal study. Journal of sports Sciences, 28(7), Johnson, A., Doherty, P. and Freemont, A. (2009). Chronological Versus Skeletal Bone Age in Schoolboy Footballers, in: Reilly, T. and Korkusuz, F., Science and Football VI, Routledge, Oxon, Jürimäe, J., Jürimäe, T. and Hurbo, T. (2009). Relationship of handgrip strength with anthropometric and body composition variables in prepubertal children, Journal of Comparative Human Biology, 60 (3), Khamis, H.J. and Roche, A.F. (1994). Predicting adult stature without using skeletal age: the Khamis-Roche method. Pediatrics, 94, le Gall, F., Carling, C., Williams, M., and Reilly, T. (2008). Anthropemetric and fitness characteristics of international, professional and amateur male graduate soccer players from an elite youth academy. Journal of Science and Medicine in Sport, 13(2010), Lindgren, G. (1978). Growth of schoolchildren with early, average and late ages of peak height velocity. Annals of Human Biology, 5,

69 38. Malina, R.M. (2003). Growth and maturity status of young soccer (football) players. In Science and Soccer, 2nd edition. London: Routledge, Malina, R.M. (2011) Skeletal Age and Age Verification in Youth Sport. Sports Medicine, 41 (11), Malina, R.M., Eisenmann, J.C., Cumming, S.P., Ribero, B. and Aroso, J. (2004). Maturity associated variation in the growth and functional capacities of youth football (soccer) players years. European Journal of Applied Physiology, 91, Malina, R.M., Pena Reyes, M.E., Eisenmann, J.C., Horta, L., Rodrigues, J. and Miller, R. (2000). Height, mass, and skeletal maturity of elite Portuguese soccer players years of age. Journal of Sports Sciences, 18, Marcovic, G. and Mikulic, P. (2011). Discriminative Ability of The Yo-Yo Intermittent Tecovery Test (Level 1) in Prospective Young Soccer Players. Journal of Strength and Conditioning Research, 25 (10), Martindale, R.J.J., Collins, D. and Daubney, J. (2005). Talent development: a guide for practice and research within sport. Quest, 57(4), Meylan, C., Cronin J., Oliver, J. and Hughes, M. (2010). Talent identification in soccer: The role of maturity status on physical, physiological and technical characteristics. International Journal of Sports Science & Coaching, 5 (4), Mirkov, D., Kukolj, M., Ugarkovic, D., Koprivica, V., and Jaric, S. (2010). Development of Anthropometric and Physical Performance Profiles of Young Elithe Male Soccer Players: A Longitudinal Study. Journal of Strength and Conditioning Research, 24(10), Mirwald, R., Baxter-Jones, A., Bailey, D., and Beunen, G. (2002). An assessment of maturity from anthromometric measurements. Medicine & science in sports & exercise,34(4), Morris, T. (2000). Psychological characteristics and talent identification in soccer. Journal of sports Sciences, 18 (9): Musch, J. and Grondin, S. (2001). Unequal competition as an impediment to personal development: a review of the relative age effect in sport. Development Review, 21(2), Musch, J. and Hay, R. (1999). The relative age effect in soccer: Cross-cultural evidence for a systematic discrimination against children born late in the competition year. Sociology of Sports Journal, 16,

70 50. Niewenhuis, C.F., Spamer, E.J. and Van Rossem, J.H.A. (2002). Prediction function for identifying talent in 14- to 15-year-old female field hockey players. High Ability Studies, 13 (1), Philippaerts, R., Vaeyens, R., Janssens, M., Van Renterghem, B., Matthys, D., Craen, R., Bourgois, J., Vrijens, J., Beunen, G., and Malina, R. (2006). The relationship between peak height velocity and physical performance in youth soccer players. Journal of sports Sciences, 24(3), Portney L. and Watkins M. (2009). Foundations of Clinical Research: Applications to Practice, 3rd edition. Pearson Prentice Hall 53. Régnier, G., Salmela, J. and Russell, S.J. (1993). Talent detection and development in sport. Handbook on research on sport psychology 2 nd edition, Reilly, T. (1979). What Research Tells the Coach about Soccer. Washington, DC: American Alliance for Health, Physical Education, Recreation and Dance 55. Reilly, T. (1990). Football. In Physiology of Sports (edited by T. Reilly, N. Secher, P. Snell and C. Williams), , London: E & FN Spon 56. Reilly, T. and Thomas, V. (1977). Applications of multivariate analysis to the fitness assessment of soccer players. British Journal of Sports Medicine, 11, Reilly, T., Bangsbo, J. and Franks, A. (2001). Anthropometric and physiological for elite soccer. Journal of Sport Sciences,18(9), Reilly, T., Williams, A.M., Nevill, A. and Franks, A. (2000). A multidisciplinary approach to talent identification in soccer. Journal of Sports Sciences, 18 (9), Roche, A.F., Tyleshevski, F. and Rogers, E. (1983). Non-invasive measurement of physical maturity in children. Res Q Exercise sport, 54, Roescher, C., Elferink-Gemser, M., Huijgen, B. and Visscher, C. (2009). Soccer endurance development in professionals. International Journal of Sports Medicine, 31, Sherar, L.B., Baxter-Jones, A.D., Faulkner, R.A. and Russell, K.W. (2007). Do physical maturity and birth date predict talent in male youth ice hockey players? Journal of Sports Sciences, 25, Sherar, L.B., Msc, Mirwald, R.L., Baxter-Jones, A.D.G., and Thomis, M. (2005). Prediction Of Adult Height Using Maturity-Based Cumulative Height Velocity Curves. The Journal of Pediatrics, 147, Simmons, C. and Paull, G.C. (2001). Season-of-birth bias in association football. Journal of Sports Sciences, 19,

71 64. Vaeyens, R., Lenoir M., Williams, M., and Philippaerts, R. (2008). Talent identification and development programmes in sport. Sports Medicine, 38(9), Vaeyens, R., Lenoir, M., Williams, A.M. et al. (2007). The effects of task constraints on visual search behavior and decision-making skill in youth soccer players. Journal of Sports Exercises Psychology, 29(2), Vaeyens, R., Malina, R., Janssens, M., Van Rentergem, B., Bourgois, J., Vrijens, J., and Philippaerts, R. (2006). A multidisciplinary selection model for youth soccer: the Ghent Youth Soccer Project. Sports Medicine, 40, Vaeyens, R., Philippaerts, R.M. and Malina, R.M. (2005). The relative age effect in soccer: A match-related perspective. Journal of Sports Sciences, 23(7), Vandendriessche, J., Vaeyens, R., Vandorpe, B., Lenoir, M., Lefevre, J., and Philippaerts, R. (2012). Biological maturation, morphology, fitness, and motor coordination as part of selection for international youth soccer players (age years). Journal of Sport Science, Vandorpe, B., Vandendriessche J., Lefevrez, J., Pion, J., Vaeyens, R., Matthys, S., Philippaerts, R. and Lenoir, M. (2011). The KörperkoordinationsTest für Kinder: reference values and suitability for 6-12 year-old children in Flanders. Scandinavian Journal of Medicine and Science in Sports, 21, Wilkinson, H. (1997). The Charter for Quality. The English Football Association 71. Williams, A.M. and Franks, A. (1998). Talent identification in soccer. Sport Exercise and Injury, 4, Williams, A.M. and Hodges, N.J. (2005). Practice, instruction and skill acquisition in soccer: challenging tradition. Journal of Sports Sciences, 23 (6), Williams, A.M. and Reilly, T. (2000). Talent identification and development in soccer. Journal of Sports Sciences, 18 (19), Williams, A.M. and Ward, P. (2007). Anticipation and decision making: exploring new horizons. Handbook of sport psychology. 3 rd edition Hoboken (NJ), Wisloff, U., Helgerud, J. and Hoþ, J. (1998). Strength and endurance of elite soccer players. Medicine and Science in Sports and Exercise, 30, Yague, P. and De la Fuente, J. (1998). Changes in Height and Motor Performance Relative to Peak Height Velocity: A Mixed-Longitundinal Study of Spanish Boys and Girls. American Journal of Human Biology, 10,

72 6. BIJLAGE 6.1 SCOREFORMULIER 66

De Groeispurt: invloed op talentidentificatie en -ontwikkeling D I E T E R D E P R E Z 1 3 / 1 2 / 2 0 1 4

De Groeispurt: invloed op talentidentificatie en -ontwikkeling D I E T E R D E P R E Z 1 3 / 1 2 / 2 0 1 4 De Groeispurt: invloed op talentidentificatie en -ontwikkeling D I E T E R D E P R E Z 1 3 / 1 2 / 2 0 1 4 index Talent identificatie (TID) en ontwikkeling (TDE): introductie Problemen in TID en TDE Maturiteit

Nadere informatie

Het relatieve leeftijdseffect in voetbal: een cross-sectionele studie

Het relatieve leeftijdseffect in voetbal: een cross-sectionele studie Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2011-2012 Het relatieve leeftijdseffect in voetbal: een cross-sectionele studie Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad

Nadere informatie

Invloed van antropometrie op voetbalspecifieke tests

Invloed van antropometrie op voetbalspecifieke tests FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Opleiding Lichamelijke Opvoeding en bewegingswetenschappen Academiejaar 2009-2010 Invloed van antropometrie op voetbalspecifieke tests Masterproef voorgelegd

Nadere informatie

Technisch Ontwikkeling Plan voor de voetballers uit de jeugd van Klein Dochteren TOP!

Technisch Ontwikkeling Plan voor de voetballers uit de jeugd van Klein Dochteren TOP! Technisch Ontwikkeling Plan voor de voetballers uit de jeugd van Klein Dochteren TOP! Datum: 27-2-2013 Auteur: Herman Pasman, Technisch Jeugd Coördinator Voetbal Voetbal is een complex spel doordat er

Nadere informatie

Resultaten barometer 2009

Resultaten barometer 2009 Resultaten barometer 2009 1. Lichaamslengte De lichaamslengte van zowel de jongens als de meisjes vertoont een seculaire trend tussen 1990 en 1997: de Vlaamse jongens en meisjes zijn in 1997 groter dan

Nadere informatie

Nederland heeft een lange hockeyhistorie en is één van de toonaangevende landen als het om tophockey gaat. De meeste tophockeyers zijn begonnen met

Nederland heeft een lange hockeyhistorie en is één van de toonaangevende landen als het om tophockey gaat. De meeste tophockeyers zijn begonnen met Samenvatting Nederland heeft een lange hockeyhistorie en is één van de toonaangevende landen als het om tophockey gaat. De meeste tophockeyers zijn begonnen met hun sport toen ze 7 jaar oud waren en allemaal

Nadere informatie

DUTCH SUMMARY NEDERLANDSE SAMENVATTING

DUTCH SUMMARY NEDERLANDSE SAMENVATTING NEDERLANDSE SAMENVATTING 205 Het is niet zonder reden dat autoriteiten wereldwijd aandacht besteden aan programma s en interventies om mensen meer te laten bewegen. Sportactiviteiten van gemiddelde tot

Nadere informatie

Samenvatting Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie

Samenvatting Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie Zoals beschreven in hoofdstuk 1, is artrose een chronische ziekte die vaak voorkomt bij ouderen en in het bijzonder

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Proefschrift_LVerburgh211214.indd 171 21-12-2014 16:46:37 172 Samenvatting ACHTERGROND DEEL A: DE RELATIE TUSSEN BEWEGING EN NEUROCOGNITIEF FUNCTIONEREN Ondanks bewezen gezondheidseffecten

Nadere informatie

Competitie als ondersteuning in de opleiding van een sporter in plaats van een slechte leermeester.

Competitie als ondersteuning in de opleiding van een sporter in plaats van een slechte leermeester. Competitie als ondersteuning in de opleiding van een sporter in plaats van een slechte leermeester. Aangezien het proces van LTAD voor sport evolueert, ontstaan gaandeweg evenveel antwoorden als nieuwe

Nadere informatie

Samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt een algemene introductie gegeven over de onderwerpen die in dit proefschrift worden behandeld.

Samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt een algemene introductie gegeven over de onderwerpen die in dit proefschrift worden behandeld. 155 Sport- en spelactiviteiten bevorderen over het algemeen de gezondheid. Deze fysieke activiteiten kunnen echter ook leiden tot blessures. Het proefschrift beschrijft de ontwikkeling en evaluatie van

Nadere informatie

Vergelijking van de antropometrische, fysieke en motorische eigenschappen tussen succesvolle spelers en drop-outs bij elite jeugdvoetballers.

Vergelijking van de antropometrische, fysieke en motorische eigenschappen tussen succesvolle spelers en drop-outs bij elite jeugdvoetballers. Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2012-2013 Vergelijking van de antropometrische, fysieke en motorische eigenschappen tussen succesvolle spelers en drop-outs bij elite

Nadere informatie

Jacques van Rossum Positief coachen brengt talenten dichter bij de top

Jacques van Rossum Positief coachen brengt talenten dichter bij de top Jacques van Rossum Positief coachen brengt talenten dichter bij de top Bij talentontwikkeling gaat het om kwaliteiten en mogelijkheden van jonge sporters, zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven. Maar

Nadere informatie

De barometer van de fysieke fitheid van de Vlaamse jeugd

De barometer van de fysieke fitheid van de Vlaamse jeugd De barometer van de fysieke fitheid van de Vlaamse jeugd Namens Bloso & het Steunpunt Sport, Beweging en Gezondheid André Van Lierde Hervé Van der Aerschot Renaat Philippaerts De fysieke fitheid van de

Nadere informatie

Talenttraining 20 mei Vlaamse Zwemfederatie. Synchroonzwemmen. Leonie Cornielje. Leonie Cornielje Coaching & Advies

Talenttraining 20 mei Vlaamse Zwemfederatie. Synchroonzwemmen. Leonie Cornielje. Leonie Cornielje Coaching & Advies Talenttraining 2 mei 218 Vlaamse Zwemfederatie Synchroonzwemmen Leonie Cornielje Leonie Cornielje Coaching & Advies Woord vooraf De afgelopen jaren heb ik op uitnodiging van de Vlaamse Zwemfederatie een

Nadere informatie

COACHING Het planmatig beïnvloeden van spelers. Met als doel de speler en het team beter te maken.

COACHING Het planmatig beïnvloeden van spelers. Met als doel de speler en het team beter te maken. COACHING = Het planmatig beïnvloeden van spelers. Met als doel de speler en het team beter te maken. Wat is coachen? Coachen is het beïnvloeden van het voetballen of van de spelers We houden ons bezig

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Een goede hand functie is van belang voor interactie met onze omgeving. Vanaf het moment dat we opstaan, tot we s avonds weer naar bed gaan,

Nadere informatie

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie Wouter Pinxten (contact: Wouter.Pinxten@UGent.be) Prof. Dr. John Lievens Achtergrond

Nadere informatie

Special : Hockeytalenten vervroegd doorschuiven? Versie januari 2006 Bron: KNHB / J.Geijsel / B.Bams

Special : Hockeytalenten vervroegd doorschuiven? Versie januari 2006 Bron: KNHB / J.Geijsel / B.Bams Special : Hockeytalenten vervroegd doorschuiven? Versie januari 2006 Bron: KNHB / J.Geijsel / B.Bams Hockey mag zich in een toenemende populariteit verheugen. Zowel de ledenaantallen als nieuwe vormen

Nadere informatie

Trainingsanalysetool Testen en meten. Daniël van Leeuwen, PhD

Trainingsanalysetool Testen en meten. Daniël van Leeuwen, PhD Trainingsanalysetool Testen en meten Daniël van Leeuwen, PhD Even voorstellen ALO (HvA) Bewegingswetenschappen (VU) PhD bewegingswetenschappen (VU) Sportwetenschapper Sprinttrainer en trainingscoördinator

Nadere informatie

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Auteur: Ruben Brondeel i.s.m. Prof. A. Buysse Onderzoeksvraag Tijdens het proces van een echtscheiding

Nadere informatie

HOCKEY TALENTEN? Jos Geijsel, Topsportfysioloog Ajax en KNHB.

HOCKEY TALENTEN? Jos Geijsel, Topsportfysioloog Ajax en KNHB. HOCKEY TALENTEN? Jos Geijsel, Topsportfysioloog Ajax en KNHB. Hockey mag zich in een toenemende populariteit verheugen. Zowel de ledenaantallen als nieuwe vormen van hockey nemen toe. Kennelijk biedt hockey

Nadere informatie

Positiegerelateerde analyse van een multidisciplinaire testbatterij bij jeugdvoetballers

Positiegerelateerde analyse van een multidisciplinaire testbatterij bij jeugdvoetballers Vakgroep Beweging- en sportwetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2009-2010 Positiegerelateerde analyse van een multidisciplinaire testbatterij bij jeugdvoetballers

Nadere informatie

Denkproces van een trainer bij het voorbereiden van een training (probleemanalyse via schema)

Denkproces van een trainer bij het voorbereiden van een training (probleemanalyse via schema) Denkproces van een trainer bij het voorbereiden van een training (probleemanalyse via schema) 4.1.8. Beschrijving van de oefenstof De oefen-, spel- en wedstrijdvormen uit de voorbeeldtrainingen worden

Nadere informatie

FYSIEKE FITHEID EN FYSIEKE ACTIVITEIT VAN DE VLAAMSE JEUGD, 6-11 JAAR, ANNO 2011

FYSIEKE FITHEID EN FYSIEKE ACTIVITEIT VAN DE VLAAMSE JEUGD, 6-11 JAAR, ANNO 2011 FYSIEKE FITHEID EN FYSIEKE ACTIVITEIT VAN DE VLAAMSE JEUGD, 6-11 JAAR, ANNO 2011 Prof. Dr. J. Lefevre Prof. Dr. R. Philippaerts Prof. Dr. K. De Martelaer H. Van der Aerschot P. Mortelmans 2011 Met steun

Nadere informatie

Hersenontwikkeling tijdens adolescentie

Hersenontwikkeling tijdens adolescentie Hersenontwikkeling tijdens adolescentie Een longitudinale tweelingstudie naar de ontwikkeling van hersenstructuur en de relatie met hormoonspiegels en intelligentie ALGEMENE INTRODUCTIE Adolescentie is

Nadere informatie

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals Gedragsproblemen komen veel voor onder kinderen en adolescenten. Als deze problemen ernstig zijn en zich herhaaldelijk voordoen, kunnen ze een negatieve invloed hebben op het dagelijks functioneren van

Nadere informatie

Het profiel van de kandidaat - leerlingen van de topsportscholen: multidisciplinaire toepassing van talentidentificatie in voetbal

Het profiel van de kandidaat - leerlingen van de topsportscholen: multidisciplinaire toepassing van talentidentificatie in voetbal FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2009-2010 Het profiel van de kandidaat - leerlingen van de topsportscholen: multidisciplinaire

Nadere informatie

Onderzoek naar het onderscheidend vermogen van het Vlaams Sport Kompas bij lagere schoolkinderen, in teken van talentdetectie

Onderzoek naar het onderscheidend vermogen van het Vlaams Sport Kompas bij lagere schoolkinderen, in teken van talentdetectie Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2009-2010 Onderzoek naar het onderscheidend vermogen van het Vlaams Sport Kompas

Nadere informatie

KFC Turnhout Techniektraining

KFC Turnhout Techniektraining WAT IS FUNCTIONEEL TECHNIEKTRAINEN? Om functioneel te trainen gaan we dus wedstrijdechte situaties trainen. Naast het aanbieden van droge technieken maken we de echte realiteit nl. het bewust maken in

Nadere informatie

Het effect van leeftijd en rijping op de selectie van jeugdtennissers en de ontwikkeling op de vijf-meter sprinttest

Het effect van leeftijd en rijping op de selectie van jeugdtennissers en de ontwikkeling op de vijf-meter sprinttest Het effect van leeftijd en rijping op de selectie van jeugdtennissers en de ontwikkeling op de vijf-meter sprinttest Tamara Kramer Barbara Huijgen Marije Elferink-Gemser Chris Visscher Expertiseteam Talentherkenning

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Het is een uitdaging om ouderen te identificeren die baat kunnen hebben bij een interventie gericht op de preventie van beperkingen in het dagelijks leven op het moment dat dergelijke

Nadere informatie

Technisch beleid HVV Tubantia Visie op talent, spelprincipes, coachen en trainen

Technisch beleid HVV Tubantia Visie op talent, spelprincipes, coachen en trainen Technisch beleid HVV Tubantia Visie op talent, spelprincipes, coachen en trainen Motivatie Lerend vermogen Goede bewegers Gedrag Ruimtelijk georiënteerd Vrijspelen Dwingend verdedigen Sturen op ontwikkeling

Nadere informatie

Spel in training. Tom De Gersem Pijpelheide 9 juni

Spel in training. Tom De Gersem Pijpelheide 9 juni Spel in training Tom De Gersem Pijpelheide 9 juni 2012 http://dvkm.wordpress.com/ Inhoud VIDEO Reflectie Motorisch leren evenwicht spelvormen kracht lenigheid snelheid uithouding Video Chinese turnmethoden

Nadere informatie

Voeding voor voetbal. Peter Res, voedingskundige AFC Ajax

Voeding voor voetbal. Peter Res, voedingskundige AFC Ajax Voeding voor voetbal Peter Res, voedingskundige AFC Ajax Overzicht Inleiding Fysiologie van wedstrijden en trainingen Wedstrijdvoeding Trainingsvoeding Meetbare factoren Vitamine D Vetpercentage Zweetmetingen

Nadere informatie

Samenvatting. Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie

Samenvatting. Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie Overgewicht is een snel groeiend wereldwijd probleem en is geassocieerd

Nadere informatie

Opleidingsplan Keepers FC Maasland NO

Opleidingsplan Keepers FC Maasland NO Opleidingsplan Keepers FC Maasland NO Woordje vooraf In ons specifiek opleidingsplan van de club, hebben we in grote lijnen al neergeschreven wat we juist verwachten van onze keepers. Omdat een goede opleiding

Nadere informatie

Technisch jeugdbeleidsplan. Voetbalvereniging; FC Meppel

Technisch jeugdbeleidsplan. Voetbalvereniging; FC Meppel CHRISTELIJKE SPORTVERENIGING FC MEPPEL OPGERICHT 24-2-1930 KONINKLIJK GOEDGEKEURD 20-7-1972 Clubhuis, sportpark Ezinge Telefoon 0522-255252 www.fcmeppel.nl, e-mail: fcmeppel@fcmeppel.nl Technisch jeugdbeleidsplan

Nadere informatie

De kracht van kracht in de gymles

De kracht van kracht in de gymles De kracht van kracht in de gymles Laatst geactualiseerd: 22 december 2017 Leestijd: 5 minuten Onderwerp(en): Onderwijs en bewegen Jongeren met overgewicht kunnen flink opzien tegen de gymles. Het omkleden,

Nadere informatie

De wijde wereld in wandelen

De wijde wereld in wandelen 127 De wijde wereld in wandelen Valrisico schatten door het meten van lopen in het dagelijks leven Om een stap verder te komen in het schatten van valrisico heb ik het lopen in het dagelijks leven bestudeerd.

Nadere informatie

Jeugd Opleidingsplan SV Lycurgus

Jeugd Opleidingsplan SV Lycurgus Jeugd Opleidingsplan SV Lycurgus Deel 1 Introductie Mark Boterman Versie 1.0 (oktober 2014) Inhoudsopgave Inhoudsopgave... 1 1 Voorwoord... 2 2 Inleiding... 2 3 Uitgangspunten en doelstellingen... 3 3.1

Nadere informatie

Populaties beschrijven met kansmodellen

Populaties beschrijven met kansmodellen Populaties beschrijven met kansmodellen Prof. dr. Herman Callaert Deze tekst probeert, met voorbeelden, inzicht te geven in de manier waarop je in de statistiek populaties bestudeert. Dat doe je met kansmodellen.

Nadere informatie

Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie. Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven.

Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie. Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven. * Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven In dit proefschrift worden de resultaten van de PERRIN CP 9-16 jaar studie (Longitudinale

Nadere informatie

Zeeuwse NOC*NSF Talentdagen 2017

Zeeuwse NOC*NSF Talentdagen 2017 Zeeuwse NOC*NSF Talentdagen 2017 1. Wat is zijn Zeeuwse Talentdagen? De Zeeuwse Talentdagen zijn een door SportZeeland, samen met NOC*NSF, CTO Brabant, Topsport Zuid, Sportbonden, georganiseerde dagen.

Nadere informatie

Bestemd voor de sportmedische keuring en begeleiding van topatleten, topsportbeloften en leerlingen van een topsportschool

Bestemd voor de sportmedische keuring en begeleiding van topatleten, topsportbeloften en leerlingen van een topsportschool CONSENSUS TESTFREQUENTIE Bestemd voor de sportmedische keuring en begeleiding van topatleten, topsportbeloften en leerlingen van een topsportschool INLEIDING De begeleiding van topatleten, topsportbeloften

Nadere informatie

Samenvatting. Beloop van dagelijkse activiteiten bij adolescenten met cerebrale parese. Een 3-jarige follow-up studie

Samenvatting. Beloop van dagelijkse activiteiten bij adolescenten met cerebrale parese. Een 3-jarige follow-up studie * Samenvatting Beloop van dagelijkse activiteiten bij adolescenten met cerebrale parese Een 3-jarige follow-up studie Samenvatting Tijdens de periode van groei en ontwikkeling tussen kindertijd en volwassenheid

Nadere informatie

Auteur: Afra Jennifer Walden. Juntos Football Management Testen en meten

Auteur: Afra Jennifer Walden. Juntos Football Management Testen en meten Auteur: Afra Jennifer Walden Juntos Football Management Testen en meten Aanleiding De laatste jaren toont wetenschappelijk onderzoek aan dat voetbal de laatste jaren een opvallende fysieke ontwikkeling

Nadere informatie

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting Inleiding Depressie en angst zijn veel voorkomende psychische stoornissen. Het ontstaan van deze stoornissen is gerelateerd aan een breed scala van risicofactoren, zoals genetische kwetsbaarheid, neurofysiologisch

Nadere informatie

nederlandse samenvatting Dutch summary

nederlandse samenvatting Dutch summary Dutch summary 211 dutch summary De onderzoeken beschreven in dit proefschrift zijn onderdeel van een grootschalig onderzoek naar individuele verschillen in algemene cognitieve vaardigheden. Algemene cognitieve

Nadere informatie

Dutch summary (samenvatting)

Dutch summary (samenvatting) Dutch summary (samenvatting) Externe belasting tijdens voetbaltraining: de waarde van versnelling en vertraging Het monitoren van de trainings- en wedstrijdbelasting met behulp van geautomatiseerde positiemeetsystemen

Nadere informatie

Chris Visscher en Marije Elferink-Gemser Wie heeft er oog voor talenten in ontwikkeling?

Chris Visscher en Marije Elferink-Gemser Wie heeft er oog voor talenten in ontwikkeling? Chris Visscher en Marije Elferink-Gemser Wie heeft er oog voor talenten in ontwikkeling? Het onderwijs heeft altijd en terecht veel aandacht besteed aan kinderen die niet mee kunnen komen. Nu is het tijd

Nadere informatie

Klinische inspanningstesten in de (kinder)revalidatie

Klinische inspanningstesten in de (kinder)revalidatie Klinische inspanningstesten in de (kinder)revalidatie Kinderen en jongvolwassenen met een fysieke beperking, zoals cerebrale parese (CP), ervaren vaak loopproblemen in het dagelijks leven. Veelgehoorde

Nadere informatie

hoofdstuk 3 hoofdstuk 4

hoofdstuk 3 hoofdstuk 4 Lichamelijke activiteit is erg belangrijk om de algemene gezondheid van mensen met een dwarslaesie in stand te houden. Door de beperking van de onderste extremiteiten is dit bij mensen met een dwarslaesie

Nadere informatie

Samenvatting. Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid Samenvatting

Samenvatting. Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid Samenvatting Samenvatting Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid 2 2 3 4 5 6 7 8 Samenvatting 161 162 In de meeste Westerse landen neemt de levensverwachting

Nadere informatie

FYSIEK PROFIEL BIJ INTERNATIONALE JEUGDVOETBALLERS

FYSIEK PROFIEL BIJ INTERNATIONALE JEUGDVOETBALLERS FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2009-2010 FYSIEK PROFIEL BIJ INTERNATIONALE JEUGDVOETBALLERS Masterproef voorgelegd

Nadere informatie

hoofdstuk 4 & 7 hoofdstuk 3 & 6 hoofdstuk 2 hoofdstuk 5 Hoofdstuk 2 tot en met 5 hoofdstuk 6 en 7 hoofdstuk 2 hoofdstuk 3 hoofdstuk

hoofdstuk 4 & 7 hoofdstuk 3 & 6 hoofdstuk 2 hoofdstuk 5 Hoofdstuk 2 tot en met 5 hoofdstuk 6 en 7 hoofdstuk 2 hoofdstuk 3 hoofdstuk Samenvatting De Lokomat is een apparaat dat bestaat uit een tredmolen, een harnas voor lichaamsgewichtondersteuning en twee robot armen die de benen van neurologische patiënten kunnen begeleiden tijdens

Nadere informatie

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/35287 holds various files of this Leiden University dissertation

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/35287 holds various files of this Leiden University dissertation Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/35287 holds various files of this Leiden University dissertation Author: Poortvliet, Rosalinde Title: New perspectives on cardiovascular risk prediction

Nadere informatie

Long Term Player Development

Long Term Player Development Long Term Player Development VOETBALCLINIC TECHNIEK TRAINEN C L I N I C O U D - T U R N H O U T 1 7 A P R I L 2 0 1 3 B E T E R E C O O R D I N A T I E F V E R M O G E N A L S B A S I S V O O R E E N O

Nadere informatie

De Yo-Yo IR1 bij elite jeugdvoetballers in de puberteit: een longitudinale studie

De Yo-Yo IR1 bij elite jeugdvoetballers in de puberteit: een longitudinale studie Arenberggebouw Arenbergstraat 5 1000 Brussel Tel: 02 209 47 21 Fax: 02 209 47 15 De Yo-Yo IR1 bij elite jeugdvoetballers in de puberteit: een longitudinale studie AUTEUR DEPREZ D. REDACTEUR BLONDEEL S.

Nadere informatie

University of Groningen. Risk factors for injury in talented soccer and tennis players van der Sluis, Alien

University of Groningen. Risk factors for injury in talented soccer and tennis players van der Sluis, Alien University of Groningen Risk factors for injury in talented soccer and tennis players van der Sluis, Alien IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish

Nadere informatie

Eens de beste, altijd de beste? Het belang van de stabiliteit van coördinatieve eigenschappen in de zoektocht naar talentvolle kinderen

Eens de beste, altijd de beste? Het belang van de stabiliteit van coördinatieve eigenschappen in de zoektocht naar talentvolle kinderen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2010-2011 Eens de beste, altijd de beste? Het belang van de stabiliteit van coördinatieve eigenschappen in de zoektocht naar talentvolle

Nadere informatie

En dit alles met als hoofddoel: het verbeteren van de prestaties op het veld en een zo hoog mogelijke eindklassering op de ranglijst die seizoen!

En dit alles met als hoofddoel: het verbeteren van de prestaties op het veld en een zo hoog mogelijke eindklassering op de ranglijst die seizoen! Wat is TopFitTest? TopFitTest is een test- en adviesbureau dat gespecialiseerd is in het afnemen van sportspecifieke testen. Aan de hand van de testen kan optimaal advies worden gegeven om jou door middel

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch)

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) 159 Ouders spelen een cruciale rol in het ondersteunen van participatie van kinderen [1]. Participatie, door de Wereldgezondheidsorganisatie gedefinieerd als

Nadere informatie

Missie & visie jeugdopleiding Standaard Denderleeuw.

Missie & visie jeugdopleiding Standaard Denderleeuw. Missie & visie jeugdopleiding Standaard Denderleeuw. Missie en visie. Wij Standaard Denderleeuw jeugdopleiding hun hebben als doel om zoveel mogelijk spelers uit eigen jeugdwerking te laten doorstromen

Nadere informatie

uitdagingen in talentherkenning & -ontwikkeling platform AV 9 juni 2017

uitdagingen in talentherkenning & -ontwikkeling platform AV 9 juni 2017 uitdagingen in talentherkenning & -ontwikkeling platform AV 9 juni 2017 Peter van Dort peter.vandort@knvb.nl - docent UEFA A / UEFA PRO - coördinator fysieke ontwikkeling - fysieke trainer Nederland onder

Nadere informatie

DE TENNIS PROMOTOR W a t v o o r T e n n i s t o p p e r w o r d t m i j n k i n d?

DE TENNIS PROMOTOR W a t v o o r T e n n i s t o p p e r w o r d t m i j n k i n d? DE TENNIS PROMOTOR 053 2600112 info@tennispromotor.nl www.tennispromotor.nl W a t v o o r T e n n i s t o p p e r w o r d t m i j n k i n d? Wat voor tennistopper wordt mijn kind? Index Het behalen of

Nadere informatie

ICC Europe Howzat Text Dutch Version

ICC Europe Howzat Text Dutch Version ICC Europe Howzat Text Dutch Version Welkom bij Howzat! ECB Coach Education zet zich samen met ICC Europe in om bronnen van wereldklasse te bieden; Howzat! is opgezet om een belangrijke rol te gaan spelen

Nadere informatie

Het effect van doelstellingen

Het effect van doelstellingen Het effect van doelstellingen Inleiding Goalsetting of het stellen van doelen is een van de meest populaire motivatietechnieken om de prestatie te bevorderen. In eerste instantie werd er vooral onderzoek

Nadere informatie

Samenvatting Dankwoord About the author

Samenvatting Dankwoord About the author Samenvatting Dankwoord About the author Samenvatting 177 Samenvatting Overgewicht en obesitas worden gedefinieerd op basis van de body mass index (BMI) (hoofdstuk 1). Deze index wordt berekend door het

Nadere informatie

TRAININGSHISTORIEK BIJ BELOFTEVOLLE EN ELITE JEUGDVOETBALLERS IN HET KADER VAN TALENTIDENTIFICATIE EN - ONTWIKKELING

TRAININGSHISTORIEK BIJ BELOFTEVOLLE EN ELITE JEUGDVOETBALLERS IN HET KADER VAN TALENTIDENTIFICATIE EN - ONTWIKKELING FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2009-2010 TRAININGSHISTORIEK BIJ BELOFTEVOLLE EN ELITE JEUGDVOETBALLERS IN HET

Nadere informatie

Summary & Samenvatting. Samenvatting

Summary & Samenvatting. Samenvatting Samenvatting De meeste studies na rampen richten zich op de psychische problemen van getroffenen zoals post-traumatische stress stoornis (PTSS), depressie en angst. Naast deze gezondheidsgevolgen van psychische

Nadere informatie

van schaatstalent tot wereldtopper

van schaatstalent tot wereldtopper Doorstroming naar de top: van schaatstalent tot wereldtopper Den Haag, 30 oktober 2010 Wie? Bewegingswetenschappen Trainer/coach (ST5) Huidige functie: KNSB projectmanager Jeroen van der Lee Wat is talent?

Nadere informatie

PUURS 2005-2010. Puurs 2005-2010. K. Puurs Excelsior F.C. K.B.V.B. Stamnr. 3855 TERREINEN Kerkhofstraat Puurs. Beleidsplan 2005-2010

PUURS 2005-2010. Puurs 2005-2010. K. Puurs Excelsior F.C. K.B.V.B. Stamnr. 3855 TERREINEN Kerkhofstraat Puurs. Beleidsplan 2005-2010 PUURS 2005-2010 Puurs 2005-2010 K. Puurs Excelsior F.C. K.B.V.B. Stamnr. 3855 TERREINEN Kerkhofstraat Puurs Beleidsplan 2005-2010 VOETBAL IS VERANDERD VOETBAL IS IN BEWEGING Kinderen zijn veranderd Maatschappij

Nadere informatie

A c. Dutch Summary 257

A c. Dutch Summary 257 Samenvatting 256 Samenvatting Dit proefschrift beschrijft de resultaten van twee longitudinale en een cross-sectioneel onderzoek. Het eerste longitudinale onderzoek betrof de ontwikkeling van probleemgedrag

Nadere informatie

Inzet van social media in productontwikkeling: Meer en beter gebruik door een systematische aanpak

Inzet van social media in productontwikkeling: Meer en beter gebruik door een systematische aanpak Inzet van social media in productontwikkeling: Meer en beter gebruik door een systematische aanpak 1 Achtergrond van het onderzoek Bedrijven vertrouwen meer en meer op social media om klanten te betrekken

Nadere informatie

JEUGD Selectiebeleid 2014-2017

JEUGD Selectiebeleid 2014-2017 JEUGD Selectiebeleid 2014-2017 Inhoudsopgave 1.0 Inleiding 3 1.1 Wat is selectie? 4 1.2 Waarom selecteren? 4 1.3 Selectie algemeen 4 1.4 Wat houdt selectie spelen in? 5 2.0 Doelstellingen 6 2.1 Uitgangspunten

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2-5 Hoofd- stuk 2 en 3 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 en 5

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2-5 Hoofd- stuk 2 en 3 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 en 5 Patella tendinopathie (ook wel jumper s knee of springersknie genoemd) is een veel voorkomende blessure in sporten waarin veel wordt gesprongen, zoals basketbal en volleybal. In top- en recreatieve basketballers

Nadere informatie

Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. Verwerking van gecensureerde waarden

Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. Verwerking van gecensureerde waarden Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Dienst Kwaliteit van medische laboratoria Verwerking van gecensureerde waarden 1 ste versie Pr. Albert (februari 2002) 2 de versie Aangepast door WIV (toepassingsdatum:

Nadere informatie

Hefbomen van Leiderschap. Simpel. Voorspellend. Invloedrijk.

Hefbomen van Leiderschap. Simpel. Voorspellend. Invloedrijk. Hefbomen van Leiderschap Simpel. Voorspellend. Invloedrijk. Excellente Competentiemodellen Organisaties zoeken naar simpele, praktische middelen voor de ontwikkeling van leiderschap. Een grote focus op

Nadere informatie

Standpunten inzake intern beleid: indeling ploegen, doorstroming jeugdspelers

Standpunten inzake intern beleid: indeling ploegen, doorstroming jeugdspelers 1. Indeling Gebeurt op basis van: kalenderleeftijd. biologische leeftijd (gestalte, vaardigheden, enz.). evaluatie van de speler, progressiemarge, beleving voetbalingesteldheid Indeling van ploegen Aantal

Nadere informatie

Algemene Opleidingsvisie

Algemene Opleidingsvisie Algemene Opleidingsvisie Polyvalente spelers opleiden die het zonevoetbal beheersen De jeugdopleiding van E. Termien probeert alle ploegen met dezelfde spelopvatting =zonevoetbal op te leiden en dit in

Nadere informatie

Fetal Origins of Socioeconomic Inequalities. in Early Childhood Health. The Generation R Study. Lindsay Marisia Silva SAMENVATTING

Fetal Origins of Socioeconomic Inequalities. in Early Childhood Health. The Generation R Study. Lindsay Marisia Silva SAMENVATTING Fetal Origins of Socioeconomic Inequalities in Early Childhood Health The Generation R Study Lindsay Marisia Silva SAMENVATTING Sociaal-economische gezondheidsverschillen vormen een groot maatschappelijk

Nadere informatie

Jaarplanning en topprestaties op wedstrijden. Honza Valenta en Tess Valenta

Jaarplanning en topprestaties op wedstrijden. Honza Valenta en Tess Valenta Jaarplanning en topprestaties op wedstrijden Honza Valenta en Tess Valenta Van optimaal trainen naar optimaal presteren Welkom allemaal op de workshop jaarplanning. Om snel van start te kunnen gaan vragen

Nadere informatie

Fysieke training in praktijk

Fysieke training in praktijk Fysieke training in praktijk Ralf Kosters 18 juni 2016 Tafeltennistrainers congres Verwachtingsmanagement Workshop van vandaag: 1. Te kort 2. Te weinig diepgang 3. Beperkt 4. Leren van elkaar 5. Nieuwsgierig

Nadere informatie

1 e Periode: Balbezit en balbezit tegenstander. 2 e Periode: Omschakelen van balbezit eigen team naar balbezit tegenstander en Balbezit tegenstander

1 e Periode: Balbezit en balbezit tegenstander. 2 e Periode: Omschakelen van balbezit eigen team naar balbezit tegenstander en Balbezit tegenstander 1 e Periode: Balbezit en balbezit tegenstander. 2 e Periode: Omschakelen van balbezit eigen team naar balbezit tegenstander en Balbezit tegenstander naar balbezit eigen team. 3 e Periode: Completeren van

Nadere informatie

Hoe ziek word je van zitten?

Hoe ziek word je van zitten? Hoe ziek word je van zitten? Evi van Ekris EMGO + Instituut afd. Sociale Geneeskunde VU Medisch Centrum Er is altijd wat te doen Naast het stimuleren van sporten is het belangrijk bewegen meer te integreren

Nadere informatie

GYSP: intra-seizoensveranderingen in trainersoordeel ten opzichte van objectieve metingen van fysieke parameters bij elite jeugdvoetballers

GYSP: intra-seizoensveranderingen in trainersoordeel ten opzichte van objectieve metingen van fysieke parameters bij elite jeugdvoetballers Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2012-2013 GYSP: intra-seizoensveranderingen in trainersoordeel ten opzichte van

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting De adolescentie is lang beschouwd als een periode met veelvuldige en extreme stemmingswisselingen, waarin jongeren moeten leren om grip te krijgen op hun emoties. Ondanks het feit

Nadere informatie

DE INVLOED VAN ANTROPOMETRISCHE KARAKTERISTIEKEN OP DE YO-YO INTERMITTENT RECOVERY TEST LEVEL 1

DE INVLOED VAN ANTROPOMETRISCHE KARAKTERISTIEKEN OP DE YO-YO INTERMITTENT RECOVERY TEST LEVEL 1 Vakgroep Beweging- en Sportwetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2009 2010 DE INVLOED VAN ANTROPOMETRISCHE KARAKTERISTIEKEN OP DE YO-YO INTERMITTENT RECOVERY

Nadere informatie

K. Excelsior Zedelgem Jeugd

K. Excelsior Zedelgem Jeugd K. Excelsior Zedelgem Jeugd Werkmethode: Spelersindeling - talenontwikkeling Debutantjes Pagadders U6-U7 (2009-2010 ) Kernlijnen jeugdplan: Spelers al spelend zo veel mogelijk baltoetsen aanbieden met

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Samenvatting S 146 In vitro fertilizatie (IVF) is in de loop van de jaren wereldwijd uitgegroeid tot een routine procedure binnen de voortplantingsgeneeskunde voor koppels met vruchtbaarheidsproblemen.

Nadere informatie

Informatie Voetbalschool v.v. Kollum

Informatie Voetbalschool v.v. Kollum Informatie Voetbalschool v.v. Kollum De Voetbalvereniging Kollum start een voetbalschool om haar jongste jeugdspelers te helpen om een completere voetballer te worden. De clubmensen achter deze voetbalschool

Nadere informatie

Appraisal. Datum:

Appraisal. Datum: Appraisal Naam: Sample Candidate Datum: 08-08-2013 Over dit rapport: Dit rapport is op automatische wijze afgeleid van de resultaten van de vragenlijst welke door de heer Sample Candidate is ingevuld.

Nadere informatie

INTERNE SCOUTING

INTERNE SCOUTING INTERNE SCOUTING 2017-2018 RKVV WILHELMINA (Versie 1, 09 april 2017) Beleidsplan TC Wilhelmina Page 1 Interne scouting Interne scouting richt zich met name op het bevorderen van de doorstroom van niet

Nadere informatie

C L U B V I S I E

C L U B V I S I E C L U B V I S I E Doelstelling en missie K.F.C.M.D. HALEN wil aan zijn jeugdspelers een gezond alternatief aanbieden als vrije tijdsbesteding in 2 niveaus (Provinciaal/Bijzondere reeks of gewestelijk),

Nadere informatie

RKSV WEC Aron van Balveren RKSV WEC

RKSV WEC Aron van Balveren RKSV WEC RKSV WEC Aron van Balveren RKSV WEC Voor de creatieve speler kom je kijken! Met de eerste trainingen weer in zicht wil ik het seizoen graag aftrappen met een stukje over een niet te onderschatten vaardigheid

Nadere informatie

Beleid Talentontwikkeling 2012-2020

Beleid Talentontwikkeling 2012-2020 Beleid Talentontwikkeling 2012-2020 Datum: Thursday 15 December 2011 Auteur: Boudewijn van Opstal en Jeroen Spaans Inhoudsopgave Aanleiding 1. Ambitie KNRB en doel talentontwikkeling 2. Begrippen 3. Visie

Nadere informatie

Het voorspellen van de kans op vallen de hoeveelheid en kwaliteit van het alledaags lopen als risicofactoren

Het voorspellen van de kans op vallen de hoeveelheid en kwaliteit van het alledaags lopen als risicofactoren amenvatting 123 amenvatting 125 Het voorspellen van de kans op vallen de hoeveelheid en kwaliteit van het alledaags lopen als risicofactoren Vallen is één van de meest belangrijke oorzaken van letsel

Nadere informatie

LTAD model als kapstok voor talentbegeleiding. Trainerscongres NLcoach, NSTV en KNSB Epe, 14 april 2012 Jeroen van der Lee

LTAD model als kapstok voor talentbegeleiding. Trainerscongres NLcoach, NSTV en KNSB Epe, 14 april 2012 Jeroen van der Lee LTAD model als kapstok voor talentbegeleiding Trainerscongres NLcoach, NSTV en KNSB Epe, 14 april 2012 Jeroen van der Lee Wie? Bewegingswetenschapper Programmamanager sportontwikkeling Trainer/coach (ST5)

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting. (Dutch Summary)

Nederlandse Samenvatting. (Dutch Summary) Nederlandse Samenvatting (Dutch Summary) Het aantal oudere mensen in onze maatschappij groeit en de komende jaren zal dit alleen nog maar meer toenemen. De verwachting is dat het aantal mensen dat 65 jaar

Nadere informatie