Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Project AVEVE NV op Aarschotsesteenweg te Wilsele (Leuven) Initiatiefnemer:

Transcriptie

1 Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus BRUSSEL tel: 02/ fax: 02/ Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing Project: Project AVEVE NV op Aarschotsesteenweg te Wilsele (Leuven) Initiatiefnemer: AVEVE NV Minderbroederstraat 8 B-3000 LEUVEN 19 juli 2011 OHPR-0383

2 Projectbeschrijving en mer-procedure De ontheffingsaanvraag is opgesteld naar aanleiding van het voornemen van AVEVE NV om een bestaande vestiging in Wilsele (Leuven) te heroriënteren. Dit voornemen brengt een wijziging en verhoging van het aantal logistieke eenheden (verhoging met m²), winkelvoorzieningen ( verhoging van m²) en oppervlakte kantoor- en vergaderruimte (verhoging van m²) met zich mee. In het logistieke gedeelte zullen producten worden gestockeerd, die verdeeld worden naar AVEVE-winkels in Vlaanderen, Wallonië en Nederland. Naast de activiteiten van AVEVE, bevinden zich momenteel nog twee bedrijven in het projectgebied, namelijk Cegelec en Van Eycken, deze bedrijven worden geherlocaliseerd. Het voorgenomen project voorziet in zijn totaliteit een logistiek gebouw van m², een totale winkeloppervlakte van m² (waarvan m² voor AVEVE en m² aan derden wordt verhuurd) en boven de winkelruimten wordt m² als kantoor- en vergaderruimte voorzien. De winkelruimte in het noorden van het projectgebied, waar zich nu een O Coolwinkel bevindt, wordt behouden (920 m²). Het bestaande gebouw, in het zuiden van het projectgebied, waar zich momenteel AVEVE Retail en kantoren bevindt (2.650 m²), wordt omgevormd tot een hal voor thematische beurzen, congressen en tentoonstellingen die te maken hebben met de werking van AVEVE. Zowel voor personeel als de bezoekers worden in totaal 325 bovengrondse parkeerplaatsen voorzien. Het ontheffingdossier is opgesteld in toepassing van artikel van het Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage. Het project is onderworpen aan de project-mer-plicht volgens de categorie 10.b in bijlage II van het besluit nl. stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen, met een brutovloeroppervlakte van m 2 handelsruimte of meer, of met een verkeersgenerende werking van pieken van 1000 of meer personenauto-equivalenten per tijdsblok van 2 uur. De ontheffingsaanvraag werd door de dienst Mer van de afdeling Algemeen Milieu-, Natuur en Energiebeleid voor een eerste maal ontvangen op 19 juli Adviezen betreffende de ontheffingsaanvraag werden op 17 augustus 2010 gevraagd aan VMM - Afdeling Operationeel Waterbeheer, Infrabel, Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM), College van Burgemeester en Schepenen van de stad Leuven, Agentschap voor Wegen & Verkeer (AWV) Vlaams-Brabant en MOW - Afdeling Beleid Mobiliteit en Verkeersveiligheid Vlaams-Brabant. De dienst Mer heeft toen adviezen ontvangen (bijlage 1) van VMM - Afdeling Operationeel Waterbeheer, Infrabel, Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM), Agentschap voor Wegen & Verkeer (AWV) Vlaams-Brabant en gecoördineerd advies van MOW - Algemeen Beleid, Mobiliteit en Verkeersveiligheid en Haven- en Waterbeleid. Verder liet de stad Leuven weten geen opmerkingen te hebben op het verzoek tot ontheffing. Uit toenmalig advies van VMM (15 september 2010) bleek dat een aantal aspecten met betrekking tot de discipline Water, zoals bemaling, verontreiniging, hergebruik van hemelwater en lozing op de Dijle, onvoldoende werden uitgewerkt en niet in overeenstemming waren met de geldende regelgeving. Bovendien bleek uit gecoördineerd advies van het departement MOW dat er ook nog verdere verduidelijking en uitwerking van de mobiliteitsaspecten nodig was. Daarnaast Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR0383 2/26

3 had de dienst Mer zelf ook verschillende vragen voor verduidelijking en aanpassing over de nota (bijlage 2). In een schrijven van de dienst Mer, dat op 3 december 2010 verzonden werd naar de initiatiefnemer, werd daarom gevraagd om deze elementen eerst uit te klaren, de ontheffingsnota aan te passen en opnieuw in te dienen. De dienst Mer heeft toen ook aangeraden om een bespreking tot houden over de invulling van deze opmerkingen met MOW (ten behoeve van invulling van advies over mobiliteitsaspecten), AWV (gezien relatie met herinrichting Vunt-complex) en VMM (invulling advies wateraspecten). Deze bespreking vond op 15 december 2010 plaats, waarbij MOW- Afdeling Beleid en Mobiliteit en Verkeersveiligheid, initiatiefnemer, studiebureau en dienst Mer vertegenwoordigd waren en VMM en AWV verontschuldigd. Na het overleg volgden nog een aantal bilaterale terugkoppelingen van het studiebureau en initiatiefnemer met zowel VMM als MOW - Mobiliteit en Verkeersveiligheid en werd uiteindelijk een aangepaste ontheffingsnota op 4 april 2011 ingediend bij de dienst Mer. Achtereenvolgens werden over het voorliggende, aangepaste verzoek tot ontheffing op 12 april 2011 opnieuw adviezen gevraagd aan VMM - Afdeling Operationeel Waterbeheer, Agentschap voor Wegen & Verkeer (AWV) Vlaams-Brabant en MOW - Afdeling Beleid Mobiliteit en Verkeersveiligheid Vlaams-Brabant. De dienst Mer neemt hierbij over voorliggend verzoek (versie maart 2011) een beslissing, waarbij alle adviezen van bovenstaande instanties (bijlage 3) in acht worden genomen. Beschrijving ontheffingsaanvraag In een verzoek tot ontheffing van project-mer-plicht is het de bedoeling om in te schatten wat de effecten van een voorgenomen project kunnen zijn op Mens en Milieu. Bovendien dient er voldoende aangetoond te worden dat de effecten niet significant negatief kunnen zijn. Het project is volgens de criteria van het Besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning verplicht om een mobiliteitsstudie op te stellen en deze bij de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning te voegen. Voor het project werden de mobiliteitsaspecten bekeken in een aparte studie (in ontheffingsnota het MOBER genoemd). Deze studie zit digitaal in bijlage van de ontheffingsnota en de resultaten worden in de ontheffingsnota zelf nog eens samengevat. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie en -productie werd uitgegaan van interne cijfers die de initiatiefnemer, AVEVE NV, beschikbaar kon stellen. Wanneer men echter de richtcijfers van CROW voor de planning van een distributiecentrum vergelijkt met deze interne gegevens, kan men niet anders vaststellen dat de discrepantie tussen beide cijfers heel groot is. De ontheffingsnota stelt dat er voor leveringen magazijn, IN en UIT, 98 bewegingen per dag te verwachten zijn op lange termijn (zie nota p. 48). Uit advies van het departement MOW blijkt echter dat als men dit zou berekenen aan de hand van de richtwaarden van CROW, men 568 vervoersbewegingen zou bekomen. Cijfers uit de praktijk, zoals degene die AVEVE NV ter beschikking stelde, kunnen uiteraard altijd afwijken van de gemiddelde waarde van CROW-cijfers, maar een verschil van 470 vervoersbewegingen per dag is minstens aanzienlijk te noemen. Bovendien lijkt het zowel volgens het departement MOW als de dienst Mer niet realistisch dat een nationaal distributiecentrum op één dag slechts 98 bewegingen zou genereren, wat daarenboven 48 eenheden minder zou zijn dan het huidige aantal. Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR0383 3/26

4 Bovenstaande problematiek werd reeds na het bekijken van de eerste versie (begin december 2010) gesignaleerd en door de dienst Mer en het departement MOW tevens aangekaart op een overleg op 15/12/2010. Wanneer cijfers een afwijking vertonen van deze grootteorde, dient deze afwijking minstens grondig onderbouwd te worden en dient dit alleszins verder onderzocht te worden. Door de dienst Mer en het departement MOW werd gedurende procedure onder andere voorgesteld om twee scenario s, namelijk uitgaande van interne cijfers van initiatiefnemer en uitgaande van richtwaarden volgens CROW, uit te werken of om minstens een middenweg, namelijk het gemiddelde tussen beide cijfers, te bespreken. Er werd echter in voorliggende ontheffingsnota gekozen om vast te houden aan berekeningen op basis van interne cijfers en de cijfers van CROW te negeren. Lagere cijfers voor vrachtvervoer hebben uiteraard een rechtstreekse impact op de concrete verdeling IN en UIT. Maar, ongeacht de aantallen heeft het departement MOW ook opmerkingen in verband met de tijdsverdeling van het in- en uitgaande verkeer. Bedienden moeten meestal (voor 90 %) beginnen in de ochtendspits, in dit geval tussen 7.00u en 9.00u. Het rapport geeft een verhouding aan van 25/79 (zie onder Tabel 9, p. 49), dit is iets lager dan het globaal gemiddelde binnen het OVG (30%). Dit kerncijfer slaat echter volgens het departement MOW op het gemiddelde van alle werknemers en niet alleen op bedienden kantoor. Ook de avondspits voor winkel is volgens hen niet correct. In de ontheffing wordt aangegeven dat er zich momenteel problemen voordoen op de Aarschotsesteenweg, maar dat de heraanleg van het Vuntcomplex (volgens nota voorzien in 2014) een structurele oplossing zal vormen voor het op- en afrittencomplex. Tevens wordt aangegeven dat op kort termijn alle vrachtverkeer in zuidelijk richting naar Leuven zal rijden, maar op langere termijn (na realisatie complex) ook de mogelijkheid zal bestaan voor vrachtwagens om richting Aarschot naar de E314 te rijden. Het project wordt gefaseerd gerealiseerd en de volledige ingebruikname van het magazijn zou samenvallen met het opleveren van het Vuntcomplex. Het Agentschap Wegen en Verkeer en het departement MOW geven echter aan dat zij deze stelling inhoudelijk niet kunnen staven (ook over voorziene ingebruikname). Tevens geven zij aan dat het aspect van het Artoisplein niet in de nota aan bod komt, terwijl dit toch wel essentieel is. Dit had ook de dienst Mer aangegeven in haar vraag tot aanpassingen. Inhoudelijk merkt MOW op dat bij de heraanleg van het Artoisplein geen rekening gehouden is met de komst van een nieuw distributieterrein en dat zwaar vrachtvervoer op die plaats zeker niet wenselijk is. Zij concluderen dat er geen objectieve reden is om nu al aan te nemen dat de aanleg van het Vuntplein een structurele oplossing vormt waarin deze nieuwe site past. Het is dan ook aanbevolen om deze ontsluiting grondig te onderzoeken en te bekijken hoe ze past binnen de bestaande en geplande wegeninfrastructuur. Een onderscheid tussen vrachtvervoer en personenvervoer is hier cruciaal. Ook de capaciteitsberekening is volgens het departement MOW niet duidelijk en niet conform. De tekst in de nota is bijzonder summier en de opsomming met vermelding geen probleem voldoende op p zijn in het licht van de reële situatie volgens hen niet correct of alvast te rooskleurig voorgesteld. Ook de dienst Mer had in haar eerder schrijven al voorgesteld om deze beoordeling verder te nuanceren en eventueel met een duidelijk of beter aftoetsbaar beoordelingskader te werken. Tevens heeft het departement MOW ook vragen bij het aanwenden van de Methode van Harders om de ontsluiting van de site langs Vunt of Artoisplein te bekijken. Via deze berekeningsmethode kan een indruk verkregen worden van de verliestijden bij een gegeven verkeersbelasting op een kruispunt zonder verkeerslichten. De vraag is of deze methode wel aan de orde is. Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR0383 4/26

5 Verder kan niet worden ingegaan op verkeerskundige aspecten van deze rapportering. Er is immers een verschil tussen weginrichting IN/UIT en de globale impact op de. Deze laatste is niet berekend. Door het ontbreken van deze informatie kan niet bepaald worden of er mogelijks aanzienlijke cumulatieve effecten van het project met andere ontwikkelingen in de nabijheid (Vunt & Artoisplein) zijn. In voorgaande adviezen en op het overleg van 15/12/2010 werd gevraagd om beter te onderbouwen waarom er geen gebruik gemaakt wordt van ontsluitingsmogelijkheden via water. Conform het mobiliteitsbeleid van Vlaanderen stellen MOW en de dienst Mer vast dat er geen antwoord is op de wijze waarop deze site watergebonden oplossingen zou benutten. De toevoeging op p. 46 van de nota geeft immers weinig verdere info. Inhoudelijk verwijst het departement MOW naar de mogelijkheden om via een PPS een laad- en losinstallatie te bouwen (zie advies MOW). Globaal betekent dit voor het aspect Mobiliteit dat de conclusie uit de nota, die stelt dat op korte termijn geen problemen te verwachten zijn en op lange termijn enkel in de avondspits afwikkelingsproblemen zich kunnen stellen, die mits een aantal structurele oplossingen te milderen zijn, voorbarig is. Het voorzorgsprincipe dient in acht genomen te worden, wat impliceert dat een verdere studie en onderbouwing nodig is. Op vraag van de dienst Mer werd het aspect Lucht in de huidige ontheffingsaanvraag meegenomen en werd de huidige situatie beschreven aan de hand van beschikbare gegevens van de Vlaamse Milieumaatschappij. In eerste instantie werd gevraagd om minstens een kwalitatieve beschrijving op te nemen en kwalitatieve inschatting te maken van de te verwachten effecten. Tijdens het overleg van 15/12/2010 werd echter aangegeven, dat indien inputgegevens van mobiliteit zouden veranderen ten opzichte van de eerste versie van het ontheffingsdocument, het aangewezen is om deze mobiliteitsgegevens in CAR Vlaanderen in te geven en het ook kwantitatief te bekijken. Gezien de bovenstaande conclusies over de discipline mobiliteit, zal dit aspect ook verder bekeken moeten worden. Wat betreft de discipline Water, verleende de VMM een gunstig advies op voorliggend verzoek tot ontheffing. Het project is in overeenstemming met de doelstellingen en beginselen van het Decreet Integraal Waterbeleid. Zaken met betrekking tot hemelwatergebruik, - buffering, -afvoer (vertraagd), bemaling (aanlegfase), grondwaterkwaliteit (bestaande verontreiniging), grondwaterstroming en het respecteren van een erfdienstbaarheidszone langs de Dijle, worden in de nota voldoende besproken. Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR0383 5/26

6 Besluit Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat deze ontheffingsaanvraag onvoldoende informatie bevat om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming. Het ingediende rapport toont onvoldoende aan dat er geen significante effecten te verwachten zijn, vooral met betrekking tot mobiliteit. Verdere studie en onderbouwing van de te verwachten effecten wordt noodzakelijk geacht en daarom wordt voorgesteld om een MER op te maken voor het voorliggende project. Bijgevolg kan de ontheffing van de verplichting tot het opstellen van een MER niet worden toegestaan. 19 juli 2011, Paul Van Snick Algemeen directeur Afdelingshoofd AMNEB Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR0383 6/26

7 Bijlagen Bijlage 1: adviezen op versie mei 2010 (1 e adviesronde) Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR0383 7/26

8 Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR0383 8/26

9 Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR0383 9/26

10 Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR /26

11 Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR /26

12 Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR /26

13 Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR /26

14 Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR /26

15 Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR /26

16 Bijlage 2: Opmerkingen dienst Mer versie mei Het project - p. 10: Over de verontreiniging van een aantal percelen wordt in de nota gesteld dat er een BBO is geweest, maar geen BSP diende opgesteld te worden. Het is niet duidelijk waar de kadastrale percelen, die vernoemd worden, gelegen zijn en hoe deze in relatie staat tot de verontreiniging waar Infrabel naar verwijst. (Zie ook p. 32 bij Bodem.) - p. 12: Aangeven hoeveel m² Cegelec en Van Eycken beslaan. Geef aan of deze bedrijven verdwijnen of worden geherlocaliseerd. - P. 13: Figuur 2 van een legende voorzien en eventueel groter afbeelden zodat cijfermateriaal en tekst beter leesbaar is. Op het plan lijkt de olijfgroene zone, de zone van winkels kantoren en vergaderruimten. - p. 14: AVEVE retail wordt behouden (2650 m²), maar uit de plannen lijkt dat een deel van het gebouw van AVEVE retail momenteel ook door Cegelec wordt ingenomen. Wordt dit gedeelte gesloopt of blijft dit ook bestaan? - P. 14: Boven de winkelruimtes (totaal 8592 m²) worden kantoren en vergaderruimten voorzien (4.721 m²). Betekent dit dat er nog m² oppervlakte over zijn boven de winkels? Hoe worden deze ingevuld? Welke fasering voorziet men hiervoor? - P. 13: In de stockageruimte zullen producten gestockeerd worden die verdeeld worden naar AVEVE-winkels in Vlaanderen, Wallonië en Nederland. Gaat het louter om het tijdelijk opslaan van goederen en/of worden er zaken in bulk aangevoerd die nog ter plaatse worden verpakt? - P. 13: Voorheen was er 700 m² buitenverkoopsruimte bij de winkels aanwezig, nu wordt 400 m² buitenopslag gereserveerd. Wat zal hier worden gestockeerd? - Zullen er producten (exploitatiefase) of bouwmaterialen (aanlegfase) via spoor of water worden aangevoerd? Wat zijn de verwachtingen? - P. 14: Hier wordt aangegeven dat de bestaande bedrijfshal van 2650 m² zal gebruikt worden voor congressen, tentoonstellingen én beurzen, terwijl in het bijlage MOBER (p. 27) nooit over beurzen wordt gesproken. Dit geeft uiteraard wel een verschil naar verkeersgeneratie. Een raming per jaar van dit soort evenementen en de maximale capaciteit van de hal en parking hiervoor, dient aangegeven te worden. Tevens dienen situaties als deze mee bekeken te worden naar verkeersafwikkeling en parkeergelegenheden toe (eventueel apart). 2.6 Exploitatiefase - P : Wanneer zal de ingebruikname van de evenementenhal plaatsvinden? - Zie ook opmerkingen over fasering onder bijlage MOBER. - P. 15: Bij huidig wordt aangegeven: periode waarin de huidige gebruikers (Cegelec, Van Eycken en AVEVE) nog volledig operationeel zijn. Waarom wordt O Cool hier niet meer bijgerekend (zie ook opm. bijlage MOBER over toekomst O Cool). - P. 15: Omschrijving bedrijvigheid: kleinhandel, respectievelijk binnen concept woonboulevard? Klopt dit en leg uit. - P. 16: Verkeersgeneratie : klopt het dat er geen uitverkeer is ifv logistiek-distributiecentrum in de ochtendspits!? ( zie ook bijlage MOBER ) Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR /26

17 2.7 Aan te vragen vergunningen - P. 17: Een milieuvergunning is vereist door de aard van de goederen die worden gestockeerd. Relevant zijn hier meststoffen, biociden, ed. Zullen deze goederen worden opgeslagen op een manier die effecten naar bodem en/of grondwater toe onmogelijk maken? Bijvoorbeeld op een verharde ondoorlatende ondergrond? 2.8. Alternatieve locaties (p. 18) - De nota stelt dat volgens een transportmodel, de huidige site in Wilsele de meest optimale ligging voor een centraal depot is. Werden er voorheen nog alternatieve locaties overwogen? Zo ja, geef kort aan welke argumenten een rol speelden bij het verlaten van deze opties. - Eerder simpele voorstelling van zaken met zgn. alléén voordelen en geen nadelen, zoals bijvoorbeeld voor mobiliteit Aarschotsesteenweg. - Locatie Leuven- Noord ( bedrijventerrein-logistiek) en cf ook locaties uit RSV Leuven? - Zie ook opmerkingen MOW. 3 Juridisch en beleidsmatig kader (p ) - p : Geef bij de aanduiding van RUP s en BPA s locatie en datum van goedkeuring van het RUP duidelijk aan. Het overzichtskaartje in tabel 5 kan hierin ook een rol spelen. Geef ook kort de huidige stand van zaken aan met betrekking tot de realisering van dit RUP. - P : Mobiliteitsplannen die in referenties van het MOBER in bijlage vermeld staan, dienen ook mee opgenomen te worden bij de beleidsmatige randvoorwaarden. 4.1 Ingreep-effectenschema (p ) - Link met andere beleidsdomeinen die al dan niet kunnen relevant zijn? Tenzij alles onder kapstok mens valt: zoals mobiliteit, licht, lucht, veiligheid-gezondheid, energie,? In deze optiek minstens een kwalitatieve beschrijving van de huidige situatie (en eventuele knelpunten) als een kwalitatieve inschatting van de te verwachten effecten op lucht noodzakelijk. Alsook voorstellen voor milderende maatregelen. - Onvolledige relatie tussen aanleg/exploitatie en oppervlaktewater. - Cumulatieve effecten : in relatie tot bestaande en verwachte activiteiten ook in de omgeving? 4.3 Water - Huishoudelijk afvalwater zal gescheiden worden afgevoerd. Is capaciteit van RWZI voldoende? - Onder parkings en gebouwen wordt een buizenstelstel voor vertraagde afvoer van hemelwater aangelegd, is dit het enige element dat voor buffering zorgt? - Zie ook advies VMM. - Zie ook opm. bij 4.4 Fauna en flora. 4.4 Fauna en flora - P. 39: In de tabel wordt bij ecotoopwinst aangegeven dat op de gebouwen groendaken worden voorzien. Werd dit in rekening gebracht bij het te bufferen volume? Wanneer resterend water voor hergebruik zal aangewend worden, dient men het water eerst te filteren. - Zie ook advies VMM met betrekking tot bepaalde inrichtingsprincipes. Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR /26

18 4.6 Mens Meer informatie uit de bijlage MOBER in de ontheffingsnota opnemen. Herkomst van gegevens moet duidelijk zijn en conclusies/samenvattingen moeten onderbouwd worden met cijfermateriaal ontheffing zelf, waarbij achtergronddocumenten of gedetailleerde modelleringen in bijlage komen. Nu moet men bijvoorbeeld naar de bijlage gaan kijken om te weten hoeveel parkeerplaatsen er zullen voorzien worden (p. 47). Tevens raden wij aan deze bijlage niet als MOBER te benoemen, aangezien het MOBER op zich geen juridisch statuut heeft. Het is dan ook beter te spreken over de methodologie van een MOBER dan te verwijzen naar het MOBER op zich. - Zie opmerking bij effectschema. - P. 45: Wat mobiliteit betreft wordt er verwezen naar de geplande ontwikkelingen met betrekking tot het VUNT-complex. In de tekst wordt aangegeven dat het ontwerp in opmaak is, dit wil zeggen dat er nog zaken aan figuur 3 kunnen veranderen? Hoe concreet zijn deze plannen? - P. 47: In tabel met scoping wordt voor effecten t.a.v. Aantasting bereikbaarheid (toegang/verkeer) verwezen naar Mobiliteitseffecten, terwijl hierover niet te vinden is. Zie ook opm. onder 2.4 Het project met betrekking tot aan- en afvoer van (bouw)materialen. - P. 47: AVEVE biedt eveneens de mogelijkheid een deel van de parkeerplaatsen open te stellen voor het publiek (mogelijk als randparking voor de stad Leuven). Is er een vraag hiervoor? Is dit gewenst op deze locatie? Werd hierover met bijvoorbeeld de stad overleg gepleegd? Worden de terreinen (deels) afgesloten na sluitingstijd? - P. 47 Werd over de eerste twee punten onder infrastructureel of technische maatregelen, overleg gepleegd met de wegbeheerder. Wanneer een maatregel of flankerend beleid wordt voorgesteld, dient duidelijk te worden aangegeven door wie dit zal gerealiseerd worden, eventueel gekoppeld aan een termijn (vb. Na fase X dient dit beleid of deze maatregel gerealiseerd te worden om geen negatieve mobiliteitseffecten te genereren ). - P. 48: Bij flankerende maatregelen wordt aangegeven dat men werknemers zal aanmoedigen tot andere vervoersmodi. In de bijlage MOBER wordt aangegeven dat men dit al doet. Geef concrete voorbeelden of voorstellen aan (vb. slechts vanaf 10 km een kilometervergoeding, veilige fietsenstalling, ). Zie ook onder titel ambitieniveau op p. 29 van bijlage MOBER. - Bij organisatie van activiteiten in de bedrijfshal, rekening houden met verkeersaantrekking van andere activiteiten op het domein. Gelieve concreet aan te geven hoe dit zal gebeuren (vb. spreiden van activiteiten op minder drukke momenten). - P. 49: Aangezien de bodem gekenmerkt wordt door een veenhoudende bodem en daardoor een risico op inklinking bestaat, wordt in de ontheffingsnota verondersteld dat de gebouwen in de omgeving verankerd zijn op palen. Hierover dient toch enige zekerheid te bestaan, om minsten op een kwalitatieve manier het risico op zettingen te kunnen inschatten. - Conclusie mobiliteit cf mobiliteitsstudie is te eenvoudig! Bijlage 1 Kaartenboek - Legendes van kaarten 6 en 7 zijn onleesbaar. Gelieve dit aan te passen. - Gelieve de lozingspunten (2 punten) naar de Dijle op kaart aan te geven. Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR /26

19 Bijlage 2 MOBER Zie ook algemene opmerking bij 4.6 Mens. - Beantwoording aan beleidsdoelstelling? o Cf RSV en structuurplan Leuven? o dergelijk distributiecentrum langs deze categorisering van weg? o alternatieve locaties? o afweging watergebondenheid? - P. 31: Bovenaan wordt gesproken over 28 ingaande en 28 uitgaande vrachtwagens per dag. Als we grafiek 1 bekijken zijn de aantallen voor in en uit, weliswaar per maand, niet gelijk. Hoe kan dit? - P. 31: Voetnoot: 13: huidige activiteiten zonder O Cool? Voetnoot 14: Korte termijn wordt in de ontheffingsnota aangegeven als de termijn tot 2014, wanneer alle logistieke ruimten gerealiseerd zullen worden (evt. wel nog deels verhuurd aan derden). Waarom wordt in voetnoot 14 dan naar de activiteiten van AVEVE en Van Eyken verwezen, terwijl Van Eyken niet meer aanwezig zal zijn (alleszins de gebouwen niet meer)? Zullen de nieuwe logistieke ruimten na realisatie eerst worden verhuurd aan Van Eycken? (Zie opm. onder 2.6 exploitatiefase.) - Tabel 3: Aantal leveringen op lange termijn 8 en niet 8.6? Want 3 (AVEVE) + 5 (nieuwe winkelruimte) en 0.6 (O Cool) is 8.6, tenzij O Cool op lange termijn sowieso zal verdwijnen? Dit wordt overigens gesuggereerd op p. 37, voetnoot 25, terwijl dit in de ontheffingsnota niet wordt aangegeven. Wat zijn de plannen van de gronden en het gebouw na het verdwijnen van O Cool? - P.36: Er wordt aangegeven dat carpoolen actief wordt gepromoot en men gaat daarom uit van bepaalde percentages. Op wat zijn deze percentages gebaseerd (bron)? - P. 37, voetnoot 25: De onzekerheid over de toekomst van O Cool wordt niet in de nota zelf aangegeven. Hoe gaat men hiermee om in berekeningen?. - P. 39: Er wordt aangegeven dat de huidige oppervlakte van AVEVE en O Cool 4300 m² is, moet dit niet 3600 m² zijn? - P. 40: Men geeft aan dat wanneer de bedrijfshal aan derden wordt verhuurd, dit enkel tijdens het weekend zal gebeuren. Is dit dan zaterdag na de openingsuren van de winkels? - P. 42: Er worden cijfers over bezoekers en personeelsleden aangeven tijdens piekzaterdagen. Voor bezoekers alleen zouden 223 plaatsen nodig zijn en in totaal zijn er 224 plaatsen nodig. 1 personeelslid tijdens zo n piekzaterdag is dan ook een onderschatting. - Tabel 11: Afwikkelingscapaciteit en groeimarge worden beoordeeld als geen probleem, voldoende, afwikkelingsproblemen, Een beoordelingskader waarin wordt aangegeven op basis van wat deze elementen deze uitspraken gebaseerd zijn en hoe de beoordelingen zich ten opzichte van elkaar verhouden (positiever/negatiever dan ) geeft meer inzicht in deze beoordelingen. - Op figuur 15 wordt aangegeven dat er een qua parking en toegang een personeelsgedeelte is en een bezoekersgedeelte, hoe worden deze twee zones van elkaar afgesloten? - Verkeersbelasting: o 2 soorten cijfers van op 2 niet gelijkaardige locaties? o Welke cijfers worden gehanteerd ifv detectie knelpunten en maatregelen? - Relatie Vuntcomplex als structurele oplossing wordt betwijfeld: o Advies op te vragen o.a. bij AWV-Vlaams-Brabant. o Wordt dus verkeer zo wie zo op Aarschotsesteenweg t.h.v. Aveve rechts in- rechts uit voor vrachtverkeer? en dus niet naar Artoisplein bv. of via Vaartkom naar Mechelsesteenweg en verder Mechelen of Brussel? Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR /26

20 - P. 44: Toedeling Belasting : o Waarom op korte termijn alléén richting Leuven? o Het is onvolledig dat alléén de impact naar de Aarschotsesteenweg op zich bekeken wordt en niet naar de aansluitingspunten op Artoisplein Vaartkom en richting kruispunt met huidige vuntcomplexverbinding naar A2. Het spreekt voor zich dat alle aanpassingen op een consistente en volledige wijze dienen uitgevoerd te worden doorheen de tekst en bijlagen. Gezien de aard van opmerkingen van instanties (in bijlage) en bovenstaande opmerkingen, achten wij aanpassingen aan de huidige versie van de ontheffingsnota nodig. Bovendien raden wij aan om vooraf (vóór het uitvoeren van aanpassingen) de mogelijke invulling van de opmerkingen met onder andere MOW (ten behoeve van invulling van advies over mobiliteitsaspecten), AWV (gezien de relatie met de herinrichting van het Vuntcomplex) en VMM (invulling advies over wateraspecten) te bespreken. Zowel naar efficiëntie als naar duidelijkheid over het verdere verloop van het proces, achten we dit overleg nuttig. Indien een overlegmoment wordt georganiseerd, wensen wij hierbij aanwezig te zijn. Gelieve ons over het verdere verloop op de hoogte te houden. Voor verdere inlichtingen mag u steeds contact opnemen met de dossierbehandelaar. Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR /26

21 Bijlage 3: adviezen op versie maart 2011 (2 de adviesronde) Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR /26

22 Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR /26

23 Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR /26

24 Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR /26

25 Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR /26

26 Dienst Milieueffectrapportage ontheffingsdossier OHPR /26