Auteur Laatst gewijzigd Licentie Webadres VO-content 13 september 2017 CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie https://maken.wikiwijs.nl/74638 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.
Inhoudsopgave Spelling - Werkwoordsvormen Vooraf Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Over dit lesmateriaal Pagina 1
Spelling - Werkwoordsvormen Vooraf Leerdoel Je kent de regels van werkwoordspelling. Je kunt de regels van werkwoordspelling op de juiste manier toepassen in een zin. Eindproduct Je sluit deze opdracht af met een toets over werkwoordspelling. Alleen of samen? Je werkt alleen. Soms vergelijk je je antwoorden met een klasgenoot, speelt elkaars docent en verbetert het werk waar nodig. Als je er niet uitkomt vraag je een medeleerling of de docent om hulp. Soms kun je het goede antwoord ook met behulp van je computer opzoeken. Dat is nog beter, want dan hoef je niemand lastig te vallen. Tijd Je kunt twee lesuren gebruiken. Stap 1 Herhaling Met een werkwoord wordt een handeling (bijvoorbeeld lopen), gebeurtenis (bijvoorbeeld ontstaan) of toestand (bijvoorbeeld zitten) beschreven. In deze opdracht ga je de spelling van de verschillende werkwoordsvormen herhalen. Werkwoorden kunnen in verschillende tijden voorkomen. In het volgende tekstblokje vind je meer informatie over de werkwoordstijden. Werkwoordstijden Welke werkwoordstijden kent het Nederlands? Volgens sommigen bestaan er in het Nederlands eigenlijk maar twee 'echte' werkwoordstijden: de onvoltooid tegenwoordige tijd (ik werk, ik lees) en de onvoltooid verleden tijd (ik werkte, ik las). Voor alle andere werkwoordstijden, moeten meerdere werkwoorden met elkaar gecombineerd worden. Dat leidt tot acht werkwoordstijden: onvoltooid tegenwoordige tijd (ott): ik werk, ik lees onvoltooid verleden tijd (ovt): ik werkte, ik las voltooid tegenwoordige tijd (vtt): ik heb gewerkt, ik heb gelezen voltooid verleden tijd (vvt): ik had gewerkt, ik had gelezen Pagina 2
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt): ik zal werken, ik zal lezen voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt): ik zal gewerkt hebben, ik zal gelezen hebben onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt): ik zou werken, ik zou lezen voltooid verleden toekomende tijd (vvtt): ik zou gewerkt hebben, ik zou gelezen hebben Overigens kunnen we ook de ott gebruiken om een toekomstige handeling mee uit te drukken: 'Ik kom morgen wel even langs.' Ook wordt gaan veel gebruikt om de toekomende tijd uit te drukken, maar niet iedereen vindt dat in alle gevallen correct: 'Ik ga morgen komen.' In zinnen als 'Ik ga een stukje fietsen' of 'Het gaat regenen' is er geen enkel bezwaar tegen het gebruik van gaan. Bron: onzetaal.nl Het is belangrijk dat je werkwoorden foutloos kunt spellen als je een verslag maakt of later gaat solliciteren. Bestudeer de volgende onderwerpen. Je hebt alles al een keer gehad, dus als het goed is, hoef je er niet veel tijd aan te besteden. KB: Spelling: meervoud KB: Spelling: met een d of t KB: Persoonsvorm tt KB: Persoonsvorm vt KB: Voltooid deelwoord KB: Onvoltooid deelwoord KB: Gebiedende wijs Bekijk het volgende filmpje over de spelling van werkwoorden. Doe de volgende invuloefening. Vul de juiste werkwoordsvorm van het werkwoord in. Het hele werkwoord vind je voor het gemak achter aan de zin. Neem de zinnen uit het tekstblokje over in een worddocument en Pagina 3
vul het juiste woord in op de goede plek. Bespreek achteraf met een klasgenoot jullie antwoorden. Kies uit de volgende woorden: lijkt - kwam - waren - gerend - praatte - leek - gewoond - verhuizen - Ga - wordt - in te richten Hij... gisteren veel te laat thuis. (komen) Als ik later groot ben, wil ik in de villa wonen waar mijn oma altijd in heeft.... (wonen) Vroeger... huizen vaak gemaakt van hout. (zijn)... dan maar op kamers, zei mijn moeder, toen ik mijn kamer niet had opgeruimd. (gaan) Ik ben naar het huis van mijn oma..., om te kijken of ze thuis was. (rennen) Karin... eerder vaak over de flat waar ze is opgegroeid. (praten) Als ik naar een ander land zou moeten..., zou ik het liefst naar Cuba gaan. (verhuizen) Het... een moeilijke klus om dat huis te renoveren. (worden) Door de vreemde lichtinval vind ik het erg moeilijk om die kamer.... (inrichten) Het... mij eerder erg leuk om een tijd in de ruimte te wonen, inmiddels... mij dit een stuk minder leuk. (lijken, lijken) Stap 2 Oefenen In deze stap ga je oefenen met de spelling van werkwoorden. Als je veel fouten maakt, kijk dan nog even terug in de theorie. Doe de volgende invuloefeningen. Oefening 3 is een meerkeuzeoefening. Werkwoorden, oefening CambiumNed maken.wikiwijs.nl/p/questionnaire/standalone/1852729 Pagina 4
1 Royston Drenthe (stichten) (v.t.) veel verwarring in de verdediging van de tegenstander. 2 Hij (verbeelden) (t.t.) zich heel wat nu hij Crocs (dragen) 3 Roger Federer (vergroten) (v.t.) zijn voorsprong op de wereldranglijst. 4 Vanuit een woonhuis (worden) (v.t.) de dader al een tijd ( 5 Hij (zullen) (v.t.) het (smeden) (v.d.) hek wel verven. 6 Jij (raden) (t.t.) het antwoord nooit. 7 Dit is nu al de vijfde keer dat zij (verhuizen) (t.t.). 8 Pagina 5
De leraar (geloven) (t.t.) die leugens toch niet? 9 Heeft hij het filmpje op YouTube (plaatsen) (v.d.)? 10 Hij heeft de (melken) (v.d.) koe naar de stal (brengen) (v. 11 Hij (verwachten) (v.t.) niet dat de leerlingen de toets zo moeilijk 12 Weet jij wat er (gebeuren) (v.d.) is? 13 Het (lijken) (t.t.) wel of het hier (spoken) (t.t.). Werkwoorden, oefening CambiumNed maken.wikiwijs.nl/p/questionnaire/standalone/1852730 1 Ik heb de proefwerken nog niet (corrigeren) (v.d.). 2 Pagina 6
De (stranden) (v.d.) olietanker (bevinden) (t.t.) zich bij de 3 Er werd een verkeerd signalement (verspreiden) (v.d.) van de 4 Hij (hoesten) (v.t.) en (proesten) (v.t.) nadat hij zich 5. Hij (vermoeden) (t.t.) dat het niet (worden) (t.t.) 6 De veehouder (melden) (v.t.) een (toenemen) (v.d.) tekor 7 De gemeente (realiseren) (t.t.) zich nauwelijks wat voor een overlast door he 8 De uitwisseling (worden) (t.t.) gedeeltelijk (betalen) (v.d.) 9 De (verbouwen) (v.d.) kantine (worden) (t.t.) vandaag 10 Pagina 7
Hij had zijn glas net (volschenken) (v.d.), toen de pauze was 11 Schneider (stichten) (v.t.) verwarring in de achterhoede van de tegenstande 12 De opnieuw (bekleden) (v.d.) bank (worden) (t.t.) morgen 13 Nederland (vergroten) (v.t.) met die goal zijn voorsprong op zijn 14 (Lachen) (o.d.) (kijken) (v.t.) de coach naar het publiek. 15 Zo (worden) (v.t.) de zo (wensen) (v.d.) kwalificatie toch 16 De spelers (wensen) (v.t.) echter niet met de pers te praten. 17 Het publiek (juichen) (v.t.) de (bekritiseren) ( v.d.) speler 18 Pagina 8
De kaartjes voor Duitsland kunnen worden (bestellen) (v.d.). 19 De (verkleden) ( v.d.) tegenstanders (gaan) (v.t.) 20 Hopelijk (worden) (t.t.) het daar een mooi toernooi. Werkwoorden, oefening www.bruuttaal.nl maken.wikiwijs.nl/p/questionnaire/standalone/1852731 1 (houden) hem eens in de gaten? a. Houdt b. Houd 2 Je (vinden) je spullen bij de deur; je kunt wel gaan. a. vindt b. vind 3 (aanbieden) oma nu eens een stoel... a. Bied... aan b. Biedt... aan 4 De (verloten) kaartjes worden morgen (bezorgen). Pagina 9
a. verlootte, bezorgt b. verlootte, bezorgd c. verlote, bezorgd d. verlote, bezorgt 5 De verzekering (vergoeden) de schade. a. vergoede b. vergoed c. vergoedde d. vergoedden 6 Geruststellend om te weten dat je fietsen niet echt (verleren). a. verleert b. verleerdt c. verleerd 7 Slecht (verlichten) straten zijn goed voor het milieu, maar onveilig. a. verlichten b. verlichte c. verlichtte d. verlichtten 8 Wie niemand... heeft het niet makkelijk. a. vertrouwt b. vertrouwd 9 Hij (racen) zonder na te denken door de oefening. a. racete b. reeste c. racte 10 Toen het eten..., waren de rapen gaar. a. aanbrandde b. aanbrande Pagina 10
11 De speaker (ontploffen) toen hij de muziek van Frans Bauer kreeg te verwerken. a. ontplofte b. ontploftte c. ontploft 12 We wisten niet dat het zoveel tijd zou.... a. kosten b. kostten 13 Hij... zich heel wat. a. verbeeldt b. verbeeld c. verbeelt 14 De coach had zijn team aangepast aan de te... tactiek van zijn tegenstander. a. vermoedde b. vermoedden c. vermoede d. vermoeden 15 De door de koeien... stank werd als een weldaad ervaren. a. verspreidden b. verspreiden c. verspreide d. verspreidde Pagina 11
Doe de volgende invuloefening. In het volgende tekstblokje staan tien zinnen. Kopieer ze in een worddocument en vul de juiste werkwoordsvorm in. Bespreek achteraf met een klasgenoot jullie uitkomsten. 1. De chauffeur (manoeuvreren) de vrachtwagen tussen alle auto's. 2. Vroeger (dammen) ik wekelijks met mijn klasgenoten. 3. Tom en Masja (zingen) samen in een band. 4. Marit (fotograferen) veel op vakantie. 5. De leerling (beantwoorden) het berichtje snel. 6. Op het schoolbord (zien) de leerlingen de uitleg van de meester. 7. Het voetbalelftal (kanoën) met hun trainer. 8. Hij (zoeken) nog een geschikte afbeelding. 9. De poes (miauwen) hard, toen hij nog geen eten had gehad. 10. Ze hebben (googelen) op allerlei woorden. Als laatste volgen er oefeningen om de vervoegingen goed onder de knie te krijgen. Werkwoorden maken.wikiwijs.nl/p/questionnaire/standalone/1852733 1 Werkwoorden vervoegen. Vul de juiste vervoeging in. (t.t. verbeelden) ik (v.t. verbeelden) ik Pagina 12
2 Werkwoorden vervoegen. Vul de juiste vervoeging in. (t.t. verbranden) ik (v.t. verbranden) ik 3 Werkwoorden vervoegen. Vul de juiste vervoeging in. (t.t. verhuizen) ik (v.t. verhuizen) ik 4 Werkwoorden vervoegen. Vul de juiste vervoeging in. (t.t. verkleden) ik (v.t. verkleden) ik 5 Werkwoorden vervoegen. Vul de juiste vervoeging in. (t.t. vermelden) ik (v.t. vermelden) ik Pagina 13
6 Werkwoorden vervoegen. Vul de juiste vervoeging in. (t.t. vermoorden) ik (v.t. vermoorden) ik 7 Werkwoorden vervoegen. Vul de juiste vervoeging in. (t.t. verstuiken) ik (v.t. verstuiken) ik 8 Werkwoorden vervoegen. Vul de juiste vervoeging in. (t.t. vluchten) ik (v.t. vluchten) ik 9 Werkwoorden vervoegen. Vul de juiste vervoeging in. (t.t. vrezen) ik (v.t. vrezen) ik 10 Werkwoorden vervoegen. Pagina 14
Vul de juiste vervoeging in. (t.t. wassen) ik (v.t. wassen) ik Werkwoorden maken.wikiwijs.nl/p/questionnaire/standalone/1852734 1 Op zo'n buitenkansje had ik niet (rekenen). 2 De actrice (vergissen) zich niet éénmaal in haar rol. (v.t.) 3 Goudgeel (golven) het korenveld in de zomerzon. (v.t.) 4 Heb je je tanden (poetsen)? 5 Pagina 15
De aardbeving (richten) grote verwoestingen aan. (v.t.) 6 In onze vakantie (kanoën) we het vorige jaar op het Sneeker Meer. 7 Door de (bewasemen) ruit van de trein konden we het landschap nauwelijk o 8 De sportlui kwamen met (bezweten) gezichten binnen. 9 Waarom (kladden) je toch zo in je schrift. 10 De (aftreden) minister is tot burgemeester van 's- Hertogenbosch (benoemen). 11 De koning (overladen) Columbus, de ontdekkingsreiziger, met eerbewijzen. Pagina 16
12 De zakenman (vermijden) eergisteren de file door de pont te nemen. (v.t.) 13 De twee delen werden afzonderlijk gebouwd en aan elkaar (lassen). 14 Ze kregen meteen ruzie, toen ze elkaar na jaren weer (ontmoeten). 15 Tom vroeg: (Worden) " je ook gek van dat gepraat over het slechte weer?" 16 Welke bank (financieren) afgelopen voorjaar de oprichting van dat frisdranke 17 (Houden) jij je aandacht maar liever bij je werk in plaats van bij haar. 18 Op welke school (houden) je vader een inleiding over computergebruik? Pagina 17
19 Het leggen van die grote puzzel (vereisen) erg veel geduld. 20 Wat we (vrezen) hadden, gebeurde ook. Stap 3 Jouw woonomgeving Wat vind je belangrijk aan jouw woonomgeving? Als je aan je woonomgving denkt, kun je denken aan het huis waar je in woont, de wijk waar je woont, de mensen die om je heen wonen, enzovoorts. In deze opdracht werk je samen met je buurman/buurvrouw. In totaal mag je twintig minuten gebruiken voor deze opdracht. 1 Schrijf een verhaaltje van ongeveer twintig zinnen, over wat jij belangrijk vindt aan jouw woonomgeving. Maak expres in iedere zin één fout in de werkwoordspelling. Zorg dat iedere zin op een nieuwe regel begint. 2 Wissel jouw verhaaltje met het verhaaltje van een klasgenoot. Verbeter de spelfouten die gemaakt zijn in het verhaaltje. Dit doe je door ze te onderstrepen en aan het eind van iedere zin het werkwoord in de goede vorm te zetten 3 Wissel opnieuw van blaadje en controleer de verbeteringen van je buurman/buurvrouw. Bekijk ook of hij/zij geen fouten over het hoofd heeft gezien. Als je er niet uitkomt, mag je natuurlijk de docent om hulp vragen. Stap 4 Pagina 18
Toets Het onderdeel spelling sluit je af met de toets werkwoordspelling. De toets bestaat uit twintig meerkeuzevragen. Succes! Beoordeling Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de vragen goed hebt beantwoord. Werkwoorden maken.wikiwijs.nl/p/questionnaire/standalone/1852739 1 De buren... of de muziek wat zachter kan. a. vraggen b. vragen c. vraagt 2 Ik... die wijk met al die villa's echt prachtig. a. vindt b. vint c. vind 3 Soms... ik het liefst naar een ander land verhuizen. a. wilt b. wol c. wil 4 Hij... geboren en getogen in dat dorp. a. ben b. is c. zijn 5 Pagina 19
Als wij naar de stad..., zal ik in het begin erg moeten wennen. a. verhuizen b. verhuisten c. verhuisen 6 Ik... altijd geloofd dat er in dat huis een eng vrouwtje woonde. a. hebt b. heb c. ben 7 In mijn wijk... veel leuke activiteiten georganiseerd voor kinderen. a. worden b. wordt c. wordden 8 Het jaarlijkse evenement in ons dorp... vorige week plaatsgevonden. a. hebben b. hebt c. heeft 9 "... nou niet zo hard", riep Hannah. a. Fiets b. Fietste c. Fietst 10 Ik vind het erg fijn om in de stad te..., omdat al mijn vrienden in de buurt wonen. a. woonden b. woonde c. wonen 11 Het... allemaal begonnen, toen onze buren gingen verhuizen. Pagina 20
a. heeft b. bent c. is 12 Het... nog wel een paar maanden voor we echt verhuizen. a. duurd b. duurdt c. duurt 13 De verwarming in ons huis... het goed. a. doen b. doet c. doe 14 Mijn ouders... het huurcontract opnieuw ondertekend. a. heeft b. hebt c. hebben 15 Ik... met veel plezier in Nederland. a. leeft b. leef c. leefd 16 "..., we gaan lekker zwemmen," zei mijn vader. a. Kom b. Komt c. Komen 17 Je... bijna klaar met het thema 'wonen'. Pagina 21
a. bent b. was c. is 18 Hopelijk... je genoeg goede antwoorden gegeven om het certificaat te halen. a. hebt b. heb c. ben 19 Als dat niet is gelukt,... je deze toets nog een keer doen. a. mogen b. mocht c. mag 20 Lees de theorie over werkwoordspelling nog een keer door, als je de toets nog een keer moet... a. maken b. maakten c. maakt Pagina 22
Over dit lesmateriaal Colofon Auteur VO-content Laatst gewijzigd 13 september 2017 om 11:08 Licentie Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om: het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden. Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie Aanvullende informatie over dit lesmateriaal Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar: Leerniveau Leerinhoud en doelen Eindgebruiker Moeilijkheidsgraad Studiebelasting Trefwoorden VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 4; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 3; Nederlands; Schrijfvaardigheid; leerling/student gemiddeld 2 uur en 0 minuten leerlijn, rearrangeerbare Pagina 23