De opmaat Antwoorden. Kennismaken en afspreken. Oefening 2 1. C Ze gaat naar vrienden. 2. B Ze studeert in Nijmegen. Oefening 3



Vergelijkbare documenten
Antwoorden Thema 6 Wonen

Antwoorden Thema 5 Vrije tijd

Antwoorden Thema 3 Boodschappen doen en winkelen

Antwoorden Thema 2 Feesten

Antwoorden Thema 4 Vervoer

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

afgeven de kleur gaat in de Dit rode overhemd moet je apart wassen, want het g a. andere kleren zitten

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Te huur HOOFDSTUK 4 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik woon in een flat op de vierde... a verdieping b appartement

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

de andijvie A is een soort groente met grote groene bladeren.

Dat is een koopje! HOOFDSTUK 8 WOORDEN. Kies het goede woord. Ik ga even naar de... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager

Melkweg. De deur op slot. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Wonen: Veilig wonen

Wat eten we vanavond?

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

1 Werkwoord. (wonen, werken, lopen,...) 8 Grammatica is niet moeilijk. wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden.

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

werkbladen thema 6 feestdagen en vrije tijd

Thema 4 Boodschappen doen, de weg vragen

Dag! kennismaken. Ik ben Eric.

Kijk op YouTube spreekvaardigheid A1

Kies uit: schiet op jarig ziekenhuis sport laat. 1 Morgen is mijn dochter. Ze wordt zes jaar. 3 Ik op maandag, woensdag en vrijdag.

Antwoordenmodel. Herhalingsoefeningen De Sprong, Thema 1. Oefening 1. studiejaar 2007/2008 studiejaar 2008/ euro per maand 272 euro per maand

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Antwoorden Thema 5 woonomgeving. Oefening mag 2. moest 3. Mag 4. moeten 5. Mag 6. moeten 7. moet 8. mogen 9. mocht 10.

Eetgewoonten van schoolkinderen Vragenlijst voor kinderen

1. Joris. Voor haar huis remt Roos. Ik ben er. De gordijnen beneden zijn weer dicht.

1. De verjaardag OPDRACHT 1. OPDRACHT 2 1. b) niet waar 2. a) waar 3. b) niet waar 4. a) waar 5. b) niet waar

- je kan me wat - module 3. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 3. tekeningen -

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 2 BOODSCHAPPEN

Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen

1c nr. 1: zinnen maken

Spreekopdrachten thema 7 Werken

Wat kan ik voor u doen?

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 2 GELD

Antwoorden Thema 7 Gezondheid

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 8 OPLEIDINGEN

REGELS. Kies het goede woord. 1 Ik vind de fiets niet mooi. Ik koop... niet. a het b hem

enkele genoeg informatie korting ongeveer overstappen rechtstreekse reis spoor vertrekt

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

Een retour Rotterdam

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Het thema van deze les is Op zoek naar werk. Dit is les 7 Beginners. Werk vragen in een winkel.

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Thema In en om het huis.

3 Jij gaat toch volgende week verhuizen? Je mag het... van mijn vriendin wel gebruiken! a bus b busje

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 11 In de winkel

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd.

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave

ISK Leerlijn. Alfabetisering. zitten. een twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien

Leesboekje eten en drinken

Oefentoets 1 - Leesvaardigheid A1

De Samenleving: samen of ieder voor zich? Oefening b. Alle mensen zijn anders en dat moeten we respecteren. 2 Han van Eijk - Leef

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 4 GEZONDHEID

Bij H&M. Nederlandse Academie 02/ A2

TOETS NT2-1 schrijven. Goed voorbereid slagen. voor het staatsexamen NT2 programma 1. Opgavenboekje nr. 1 SCHRIJVEN. niveau B1. tijdsduur: 120 minuten

Iris marrink Klas 3A.

Thema 2 De Samenleving: samen of ieder voor zich?

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 1 Het huis

Thema In en om het huis

REGELS. Wat hoort bij elkaar?

2c nr. 1 zinnen met want en omdat

Geregeld spreken. Ditte Oost & Monique Schoorl ANTWOORDEN

Alleen is maar alleen

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af.

Papa en mama hebben ruzie. Ton en Toya vinden dat niet leuk. Papa wil graag dat Ton en Toya bij hem op bezoek komen, maar van mama mag dat niet.

KLEM. Katja en Udo in de schulden. Anne-Rose Hermer

Gezond thema: DE HUISARTS

A) Onderstreep telkens de bijwoord in onderstaand zinnen (soms staat er geen).

Melkweg. Hier is de bon. Lezen Alfa A. Naar de winkel

Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen

René op vakantie mei 2013 P U T T E N

Elke middag loopt Fogg van zijn huis naar de Club. Om een spelletje kaart te spelen. Er wordt altijd om geld gespeeld. En als Fogg wint, geeft hij

U leert in deze les om een mening vragen. U wilt dan weten wat iemand vindt.

Programma Nederlands Praten

Bijbellezing: Johannes 2 vers Bruiloftsfeest

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 4 WONEN

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1

Transcriptie:

De opmaat Antwoorden Thema 1 Kennismaken en afspreken Oefening 2 1. C Ze gaat naar vrienden. 2. B Ze studeert in Nijmegen. Oefening 3 infinitief doen studeren heten zitten spreken singularis ik doe studeer heet zit spreek jij / je / u doet studeert heet zit spreekt je? doe je studeer jij heet je zit jij spreek je hij / zij / ze doet studeert heet zit spreekt pluralis wij / we doen studeren heten zitten spreken jullie doen studeren heten zitten spreken zij / ze doen studeren heten zitten spreken Oefening 4 1 Willem werkt in een ziekenhuis in Amsterdam. 2 Willem en Mila wonen in Amsterdam. 3 Mila spreekt al goed Nederlands. 4 Ik ga met de trein naar Utrecht. 5 Kom jij uit Nederland? Nee, ik kom uit Peru. 6 Mila, hoe lang ken je Willem nu? 7 U spreekt al goed Nederlands. 8 Anne studeert psychologie in Nijmegen. 9 Hoe heet jij? Ik heet Mila. 10 Wij gaan op vakantie naar Spanje. Oefening 5 1. Mijn vriend werkt in een ziekenhuis. 2. We studeren psychologie in Groningen. 3. Ik ga met de trein naar mijn werk. 4. Wat doen jullie? Wij studeren. 5. Waar kom je vandaan? Uit Portugal. 6. U spreekt goed Spaans. 7. Ik woon in een studentenhuis in Rotterdam. 8. Heb jij een vriendin? 9. David kent zijn vriendin twee jaar. 10. Hoe lang zijn jullie in Nederland? De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 1

Oefening 6 Eva Pieter Willem Alexander Achternaam Dirkx Janssen X Geboortedatum 22 september1987 14 augustus 1956 27 april 1967 Adres Blaak 43 Nobelstraat 62 bis zegt hij niet Postcode 3015 BL 3518 ZK zegt hij niet Woonplaats Rotterdam Utrecht Wassenaar Telefoonnummer(s) 06-26758122 030-2578863 zegt hij niet 06-38770592 Beroep/studie student Frans taxichauffeur lid koninklijk huis Oefening 8 Voorbeeld Voorbeeld 1. Het is vandaag dinsdag. 2. Het is overmorgen donderdag. 3. Het was gisteren maandag. 4. Het was vier dagen geleden vrijdag. 5. Een week heeft 7 dagen. 6. December heeft 31 dagen. 7. Februari heeft 28 of 29 dagen. 8. Een jaar heeft 12 maanden. 9. Een jaar heeft 52 weken. 10. Het boek heeft 10 thema s. 11. Het cursusboek heeft 268 bladzijden. 12. Ik heb twee lessen per week. 13. Ik heb les op maandag en woensdag. 14. De cursus is op 2 september gestart. 15. De cursus is op 10 januari afgelopen. 16. De cursus duurt vijf maanden. 17. Ik ben vier maanden in Nederland. 18. Ik blijf drie jaar in Nederland. Oefening 11 Voorbeeld 1. Ik ben 21 jaar. De museumjaarkaart kost voor mij 17,50 + 4,95 administratiekosten. 2. Ik bestel de museumjaarkaart online. Oefening 13 1 De open dag is op zaterdag 30 augustus van 10.30 tot 16.00 uur. 2 Het adres is Oudegracht 11, 3511 LV in Utrecht. 3 De administratie is op woensdag open tot 16.00 uur. Tijdens het cursusseizoen is de administratie op woensdag ook open van 19.00 tot 21.00 uur. 4 Ja, tijdens het cursusseizoen is de administratie op zaterdag open van 10.00 tot 13.00 uur. 5 Het e-mailadres is cursusinstituut@utrecht.nl Oefening 14 1 a zaterdag 2 b naar een expositie 3 b om 11.00 uur De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 2

Oefening 16 boeken lenen de blibliotheek dansen de discotheek een taal leren een taalinstituut iets drinken het (eet)café iets eten het restaurant geld opnemen de bank film kijken de bioscoop fruit kopen de markt naar een concert gaan het muziekcentrum naar een expositie gaan het museum naar dieren kijken de dierentuin postzegels kopen het postkantoor sporten de sporthal studeren de universiteit tennissen de tennisbaan wandelen het park winkelen het winkelcentrum in de zon liggen het strand zwemmen het zwembad Oefening 21 1. Hoe oud ben je? > Je vraagt niet naar een naam. 2. de taal > Dit woord heeft geen relatie met wonen. 3. soms > Dit woord is geen vraagwoord. 4. vandaag > Dit woord is geen dag van de week. 5. zaterdag > Dit woord is naam van een dag van de week. 6. jullie > Dit woord is geen maand van het jaar maar een persoonlijk voornaamwoord. 7. dag > Dit woord is geen deel van de dag. 8. Spaans > Dit woord is geen land. 9. de bank > Naar de bank ga je niet in je vrije tijd. 10. de kapstok > Dit woord neem je niet mee naar de les. 11. Frankrijk > Dit woord is geen taal of nationaliteit. De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 3

Thema 2 Feesten Oefening 2 1. C Simone 2. B zaterdagavond Oefening 3 1. B een boek 2. B een kopje koffie en taart 3. B Op Simone 4. C Haar zus woont bij haar vader. 5. B 7 jaar 6. A bij haar ouders 7. B Hij danst alleen op hardrock. Oefening 4 1. Hij heeft twee neven. Zijn neven wonen in Groningen. 2. U bent getrouwd. Waar wonen uw schoonouders? 3. Ik heb een zus. Ze woont in India. Haar man werkt daar. 4. Mijn broer en ik zijn getrouwd. Onze vrouwen zijn vriendinnen van elkaar. 5. Ik heb een oma. Mijn oma is 90 jaar. 6. Jullie komen uit een grote familie. Jullie opa en oma hebben 22 kleinkinderen. 7. Heb jij een zus? Woont jouw / je zus in Amsterdam? 8. Mijn neef en nicht wonen bij hun ouders. 9. Wij willen verhuizen, want ons huis is te klein. 10. Willem heeft een vriendin uit Peru. Zijn vriendin heet Mila. 11. De vriendin van Willem komt uit Peru. Haar naam is Mila. 12. Ik begrijp een beetje Nederlands, maar mijn uitspraak is slecht. 13. De test begint. Jullie moeten jullie / je mobiele telefoon uitdoen. 14. Ik heb een leuke baan. En hoe is jouw baan, Karel? 15. Wij gaan trouwen. Ons trouwfeest is op 20 mei en onze gasten zijn welkom vanaf 15.00 uur. Oefening 5 1. Wij hebben geen kinderen. 2. Ik begrijp de oefening niet. 3. Mila werkt niet in Amsterdam. 4. Het eten is niet lekker. 5. Ik ben ziek. Ik kan niet werken. 6. Hij drinkt geen koffie; hij houdt niet van koffie. 7. Wij gaan niet naar het feest. We hebben geen tijd. 8. Ik spreek niet goed Nederlands. 9. We gaan niet met de trein naar Groningen. We nemen de auto. 10. Ze heeft geen zus. Ze heeft twee broers. Oefening 6 1. Nee, wij hebben geen woordenboek. 2. Nee, hij studeert niet in Rotterdam. 3. Nee, ik ga morgen niet werken. 4. Nee, ze spreken geen Frans. 5. Nee, ik studeer niet. 6. Nee, wij gaan niet naar het feest. 7. Nee, ik drink geen wijn. 8. Nee, zij koopt de fiets niet. 9. Nee, ik vind fietsen niet leuk. 10. Nee, ik mis mijn familie niet. De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 4

Oefening 7 Voorbeeld 1. Houd je van muziek? Ja, ik houd van muziek. / Nee, ik houd niet van muziek. 2. Heb je kinderen? Ja, ik heb kinderen. / Nee, ik heb geen kinderen. 3. Vind je dansen leuk? Ja, ik vind dansen leuk. / Nee, ik vind dansen niet leuk. 4. Werk je in een supermarkt? Ja, ik werk in een supermarkt. / Nee, ik werk niet in een supermarkt. 5. Kun je Nederlands spreken? Ja, ik kan Nederlands spreken. / Nee, ik kan geen Nederlands spreken. 6. Studeer je economie? Ja, ik studeer economie. / Nee, ik studeer geen economie. 7. Zie je de auto? Ja, ik zie de auto. / Nee, ik zie de auto niet. 8. Vind je thee lekker? Ja, ik vind thee lekker. / Nee, ik vind thee niet lekker. 9. Eet je taart? Ja, ik eet taart. / Nee, ik eet geen taart. 10. Drink je koffie? Ja, ik drink koffie. / Nee, ik drink geen koffie. Oefening 9 1. Ik heb drie pennen in mijn tas. 2. Hoeveel tantes heb jij? 3. Pieter heeft drie woordenboeken. 4. In onze straat staan veel auto s. 5. Op tafel staan twee taarten: een appeltaart en een chocoladetaart. 6. Hij drinkt vijf koppen koffie per dag. 7. Mijn opa s zijn overleden. 8. Simone krijgt veel cadeautjes. 9. Haar oom heeft vier dochters. 10. Onze tassen staan onder de tafel. Oefening 10 1. De studenten praten met hun docenten. 2. Onze oma s leven nog maar onze opa s zijn overleden. 3.De obers leggen messen, vorken en lepels op de tafels. 4. Wij hebben geen broers, maar wel zussen. 5. De dochters lijken veel op hun moeders. 6. De treinen zijn altijd te laat: dat vinden wij vervelend. 7. Jullie mogen jullie woordenboeken gebruiken bij de examens. 8. Aan de grachten liggen cafés en restaurants. Oefening 11 1. Marian zus Joep neefje Iris nichtje Vincent zwager Michiel broer Annie moeder Jeroen vader De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 5

2. leeftijd woonplaats beroep / studie dagen per week Marian 32 jaar Nijmegen docente Frans 3 dagen Joep 3 jaar Nijmegen X X Iris 1 jaar Nijmegen X X Vincent X Nijmegen bankier 4 dagen Michiel 25 jaar Eindhoven student X natuurkunde Annie 57 jaar Eindhoven verpleegkundige 3 dagen Jeroen 59 jaar Eindhoven accountant 5 dagen (fulltime) Oefening 12 [Stamboom nog invoegen] Oefening 14 1. Zaterdag heb ik een feestje. 2. In Den Haag woont mijn broer met zijn gezin. 3. Jullie gaan dinsdag naar een museum. 4. In 2004 is haar oma overleden. 5. Spreekt hij met zijn moeder Spaans? 6. In Amsterdam studeert mijn broer biologie. 7. Haar vader werkt in een ziekenhuis. 8. Zitten de studenten in de kantine? 9. Maandag komt mijn zus uit China. 10. Woensdag ben ik jarig. Oefening 15 Voorbeelden Morgen moet ik naar het ziekenhuis. Donderdag eten we met vrienden. s Ochtends zitten we in lokaal 0.15. Na de les gaan we naar huis. Vandaag is mijn oma jarig. In de pauze eten de studenten een broodje kaas. Op het feestje danst haar broer. In het café drinkt mijn vriend een glas wijn. Oefening 16 1. Willen jullie een kopje koffie? 2. De kinderen moeten om half negen op school zijn. 3. Ik moet naar de tandarts. 4. Mag ik even naar de wc? 5. Ik kan goed zwemmen, want ik heb drie zwemdiploma s. 6. Zullen we naar de film gaan? 7. Hij wil een nieuwe fiets. 8. Je mag niet roken in een café. 9. Mag de deur dicht, alsjeblieft? 10. Je mag geen alcohol drinken als je nog geen 16 jaar bent. De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 6

Oefening 17 1. Ik moet nu naar het station. Dan kan ik de trein van twee uur nemen. 2. Zullen we een kopje koffie drinken? 3. Mag ik jouw woordenboek? 4. In het talenpracticum mag je niet eten en drinken. 5. Wat wil je voor je verjaardag? 6. Ze kunnen goed Nederlands spreken. Ze zijn al lang in Nederland. 7. Pardon, Mag / Kan ik u iets vragen? 8. Zijn jullie klaar? Kunnen / Zullen we beginnen? 9. We moeten elke dag huiswerk maken. 10. Wil / Kan je me met mijn huiswerk helpen? Oefening 18 1. Ik wil naar het zwembad gaan. 2. Jullie mogen niet roken in een café of restaurant. 3. Kunt u goed Nederlands spreken? 4. Hij moet de rekening op tijd betalen. 5. Mag / Kan ik u iets vragen? 6. Bij het kruispunt moet je rechtsaf gaan. 7. Wij willen een nieuwe auto kopen. 8. Zullen we in de kantine koffie gaan drinken? Oefening 19 Voorbeeld 1. Vandaag moet ik boodschappen doen. 2. Volgende week moet ik de auto wassen. 3. Komend weekend wil ik naar Den Haag gaan. 4. Ik wil naar Italië gaan. 5. In mijn land mag je geen alcohol drinken. 6. In Nederland mag je buiten roken. 7. Ja, ik kan al een beetje Nederlands spreken. 8. Ja, u kunt in mijn land makkelijk met de trein en de bus reizen. Oefening 24 1. Met Kerstmis vieren we de geboorte van Jezus. 2. Op Koninginnedag gaan veel mensen naar de vrijmarkt. 3. Bij de geboorte van baby eten we beschuit met muisjes. 4. Iedereen is twee minuten stil op dodenherdenking. 5. Met Pasen gaan kinderen eieren verven en zoeken. 6. Op dierendag krijgen honden en katten extra lekker eten. 7. Kinderen zetten hun schoen als Sinterklaas in Nederland is. 8. Mensen vieren feest en hebben gekke kleding aan als het Carnaval is. 9. Op je verjaardag mag je kaarsjes uitblazen. 10. Met Oudjaar eten Nederlanders oliebollen en steken ze vuurwerk af. Oefening 25 Voorbeeld 1. Gefeliciteerd! / Proficiat! / Van harte! 2. Succes! / Zet hem op! 3. Beterschap! 4. Veel plezier! / Wat gezellig! 5. Gefeliciteerd! 6. Proficiat! / Gefeliciteerd! 7. Gecondoleerd. 8. Gefeliciteerd! 9. Succes! / Zet hem op! 10. Wat leuk! De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 7

Oefening 28 1. Ze gaan 10 juni aanstaande om 14.30 uur trouwen. 2. U kunt het bruidspaar vanaf 16.30 uur in de feestzaal Het Koetshuis feliciteren. 3. Hij is ceremoniemeester. Iedereen kan hem voor en tijdens het feest vragen stellen over het feest. Hij weet bijvoorbeeld welke cadeaus het paar graag wil, wat het programma die dag is. Oefening 29 B Echtpaar vergeet kind bij wegrestaurant. De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 8

Thema 3 boodschappen doen en winkelen Oefening 2 1. B een half lichtbruin, zes broodjes, zes krentenbollen 2. 4,20 3. C een half pond gehakt, twee hamburgers, ham en salami 4. A 7,20 5. X 1 krop sla X 1 komkommer X 1½ pond tomaten X 4 sinaasappels X 1 kilo appels 6. 6.10 Oefening 4 Praxis= bouwmarkt van Haren= schoenenzaak Aldi = supermarkt Kruidvat = drogisterij IKEA = meubelzaak Dirk vd Broek= supermarkt BCC= consumentenelektronica Gamma= bouwmarkt AKO= boekwinkel Bruna= boekwinkel Gall&Gall = slijterij Karwei= bouwmarkt Mediamarkt = consumentenelektronica Selexyz = boekwinkel H&M = kledingwinkel C1000= supermarkt Kwantum=meubelzaak Dolcis = schoenenzaak Trendhopper= meubelzaak V&D = warenhuis Etos= drogisterij C&A= kledingwinkel Dixons = consumentenelektronica Lundia=meubelzaak Albert Heijn = supermarkt HEMA = warenhuis Bijenkorf = warenhuis Oefening 5 1. Het huis is klein. Het kleine huis. Een klein huis. 2. De auto is zwart. De zwarte auto. Een zwarte auto. 3. De taal is moeilijk. De moeilijke taal. Een moeilijke taal. 4. De thee is warm. De warme thee. Warme thee. 5. Het boek is interessant. Het interessante boek. Een interessant boek. 6. De boeken zijn interessant. De interessante boeken. Interessante boeken. 7. De suiker is bruin. De bruine suiker. Bruine suiker. 8. Het pilsje is koel. Het koele pilsje. Een koel pilsje. 9. De flat is groot. De grote flat. Een grote flat. 10. Het raam is groot. Het grote raam. Een groot raam. 11. Het bord is grijs. Het grijze bord. Een grijs bord. 12. Het papier is wit. Het witte papier. Wit papier. 13. De schoenen zijn duur. De dure schoenen. Dure schoenen. 14. Het jasje is goedkoop. Het goedkope jasje. Een goedkoop jasje. 15. Het weer is mooi. Het mooie weer. Mooi weer. Oefening 6 1. Ik eet dit brood niet. Het is oud. 2. Zij koopt een witte jurk. 3. Ik kom uit een groot gezin. 4. Ik heb een grote familie. 5. Hij leest een interessant boek. 6. Mijn buurman is een oude man van 83 jaar. 7. De leraar corrigeert de test met een rode pen. 8. De bananen zijn niet rijp, ze zijn groen. 9. Ik wou graag een verse appeltaart. 10. Verkoopt u goedkope tweedehands fietsen? 11. Ze houdt niet van bruin brood. 12. Eén kilo zoete mandarijnen, alstublieft. De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 9

Oefening 7 1. Een jaar heeft er twaalf. (er = maanden) 2. Een dag heeft er 24. (er = uren) 3. Een uur heeft er 60. (er = minuten) 4. December heeft er 31. (er = dagen) 5. Voorbeeld: Ik heb er één. (er = fietsen) 6. Voorbeeld: Ik drink er drie. (er = kopjes koffie) 7. Voorbeeld: Ik eet er vier. (er = boterhammen) 8. Voorbeeld: Ik heb er twaalf. (er = ooms en tantes) 9. Voorbeeld: Ik heb er geen. (er = kinderen) 10. Voorbeeld: Ik heb er twee. (er = computers) 11. Voorbeeld: Ik zie er tien. (er = tafels) 12. Voorbeeld: Ik lees er twaalf. (er = boeken) 13. Dit boek heeft er tien. (er = thema s) 14. Voorbeeld: Ik ken er 500. (er = Nederlandse woorden) 15. Voorbeeld: Ik spreek er drie. (er = talen) Oefening 8 de fles: wijn, jenever, cola het flesje: water, cola, parfum de doos: eieren, tisssues het doosje: lucifers, eieren, paperclips het pak: melk, yoghurt, vla het pakje: appelsap, chocolademelk, zakdoekjes de zak: aardappelen, nootjes, chips het zakje: snoep, drop, sla de pot: worteltjes, appelmoes, rode kool het potje: maïs, bruine bonen, babyvoeding het blik: erwtjes, witte bonen, ananas het blikje: cola, tomatenpuree, sinas de rol: beschuit, wc-papier het rolletje: drop, snoep de reep: chocola, ontbijtkoek Oefening 10 1. D. Een zwarte rok, maat 40 en een grijs vest. 2. C. 79,90, met pinpas 3. A. Ze zijn te groot. 4. B. Ze zijn te duur. 5. B. ongeveer 100,00 Oefening 11 1. Ik feliciteer hem met zijn zesde verjaardag. 2. Ze mist hen. 3. Vanmiddag ga ik met haar schoenen kopen. 4. Ik ga met hem naar het feest. 5. Kunt u ons helpen? 6. Mila praat met haar. 7. Dit jaar vier ik Sinterklaas ze. 8. Hij kent haar nu zes maanden. 9. Pardon meneer, mogen we u iets vragen? 10. In de pauze drinkt ze koffie met ze. 11. Ik bezoek hem vaak. 12. Pardon mevrouw, mag ik u iets vragen? Oefening 12 1. Waar staat de auto? Hij staat in de garage. 2. Waar staat de auto? Ik parkeer hem altijd in de garage. 3. Waar staan de fietsen? Ze staan in de garage. 4. Waar staan de fietsen? We zetten ze nooit in de garage. 5. Waar staat het kinderfietsje. Het staat in de garage. 6. Waar staat het kinderfietsje? Ik zet het altijd in de garage. 7. De schoenen zijn mooi, maar te duur. Ik koop ze niet. De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 10

8. De krant is interessant. Ik lees hem elke dag. 9. Het journaal is interessant. Ik zie het elke dag op tv. 10. Ik heb een nieuwe winterjas. Hij is warm en ik vind hem mooi. 11. Ik bestel een biertje. Het is koel en ik vind het lekker. 12. Ik zoek mijn sleutels. Waar zijn ze? Ik heb ze nodig. Oefening 13 Samen boodschappen doen. Ja, gezellig! Peter en zijn vrouw Marjan gaan samen boodschappen doen. Ze gaan naar de supermarkt op de hoek. Hij is groot en ze hebben veel keuze. De producten daar zijn niet duur maar ze zijn wel van goede kwaliteit. Marjan loopt met een boodschappenkarretje naar de groente- en fruitafdeling. Ze zet het aan de kant. Ze pakt eerst een tros bananen. Ze legt ze op de weegschaal. Ze wegen ongeveer een kilo. Dan pakt ze nog een zak aardappels, een halve kilo uien en een bloemkool. Ze doet hem in een plastic zak en wil alles in het boodschappenkarretje doen. Maar waar is haar karretje? Ze kan het nergens vinden. Dat is vervelend! Dat is niet goed voor haar humeur! Peter loopt op dat moment met het karretje aan de andere kant van de supermarkt. Hij is op de drankafdeling. Hij pakt een krat bier en zet het op het karretje. Dan gaat hij naar het wijnrek en zoekt rode wijn. Zijn favoriete rode wijn staat boven in het wijnrek. Peter is klein, de wijn staat te hoog voor hem. Dus hij vraagt hulp aan een medewerker van de supermarkt. De medewerker is lang, dus hij kan gemakkelijk bij de wijn. Hij pakt een fles wijn uit het rek en geeft hem aan Peter. Peter bedankt hem en gaat op zoek naar Marjan. Dan hoort hij haar stem. Ze is boos en roept: Idioot! Waar was je nou? Ik loop al tien minuten met mijn handen vol! Kom hier met dat karretje! Peter zegt tegen haar: Mens, doe niet zo moeilijk! Hij pakt de aardappels, de bloemkool en de uien uit haar handen en gooit ze in het karretje. Ze lopen naar de kassa en betalen hun boodschappen. Het meisje bij de kassa vraagt: Wilt u zegels? en Marjan zegt tegen haar: Rot op met je zegels! en loopt boos naar buiten. Sorry, zegt Peter tegen haar. Ze ziet hem naar buiten lopen en denkt: Gezellig, zo samen boodschappen doen! Oefening 14 1. In een bakkerij kunt u brood en broodjes kopen. In een banketbakkerij kunt u taart en koekjes kopen 2. De slager verkoopt vooral varkens- en rundvlees. De poelier verkoopt kip, lamvlees en wild. 3. In een drogisterij kunt u zeep, shampoo, tandpasta enz. kopen en medicijnen zonder recept. Bij een apotheek haalt u medicijnen op doktersrecept. 4. Een supermarkt verkoopt voedingsmiddelen: groente, fruit, vlees, rijst, suiker enz.. Een warenhuis verkoopt veel verschillende dingen: kleding, boeken, handdoeken enz. 5. Vlees eet u bij het avondeten. Vleeswaren eet u op uw boterham 6. In een restaurant kunt u alleen maar eten. In een eetcafé kunt u alleen iets drinken maar u kunt er ook een simpele maaltijd krijgen. 7. Als u gaat winkelen, loopt u in de stad en wilt u kleding, schoenen, een boek of een cadeautje kopen. Als u boodschappen doet, gaat u naar de supermarkt. 8. Een overhemd is alleen voor mannen. Mannen dragen overhemden in formelere situaties. Mannen en vrouwen kunnen een blouse dragen. Voor mannen is een blouse informeler (meer casual) dan een overhemd. 9. Een rok bedekt alleen (een deel van) de benen. U moet een rok combineren met een blouse, shirt of trui. Een jurk bedekt het hele lichaam. 10. Slippers zitten alleen vast bij uw tenen. Slippers draagt u in informele situaties, bijvoorbeeld in het zwembad. Een sandaal zit vast aan de hele voet. De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 11

Oefening 15 Oefening 16 Voorbeeld Ik draag nu een blauwe broek, een groene bloes, groene sokken en bruine laarzen. Ik draag graag een rok. Mijn favoriete kleding is een spijkerbroek met een T-shirt. Mijn favoriete kleur is rood. Ik houd van vesten. In de winter draag ik een warme jas, een muts, een sjaal en handschoenen. In de zomer draag ik een korte broek, een T-shirt en slippers. Oefening 18 1. Mila: cappuccino + chocoladetaart Simone: cappuccino + appeltaart met slagroom 2. 11,50 3. 12,00 Oefening 23 1. De meeste winkels sluiten op zaterdag om 17.00 uur. 2. In de meeste steden is er één keer per maand een koopzondag. 3. Sommige mensen willen meer koopzondagen per maand, want dat is goed voor de economie. 4. Ze zijn bang dat dan de zondagsrust verdwijnt en dat de mensen alleen nog maar denken aan Kopen, kopen, kopen! 5. Ze zijn open van 8.00 tot 20.00 of 22.00 uur. 6. In het centrum zijn veel winkels elke dag open tot s avonds laat. Er zijn zelfs 24- uurswinkels. Daar kan je ook s nachts terecht. Ook op zondag zijn veel winkels in Amsterdam geopend. 7. In Amsterdam is er altijd iets te doen. Oefening 25 1. Kan jij vanmiddag boodschappen doen? 2. U moet nu oefening 10 maken. 3. Mag ik u iets vragen? 4. Om acht uur moeten onze kinderen slapen. 5. Zullen we morgen naar de bioscoop gaan? 6. Aan het eind van de cursus moeten jullie een test doen. 7. In het lokaal mogen we niet eten. 8. Ik kan Engels en Frans spreken. 9. Mijn vriend wil zijn moeder een museumjaarkaart geven. 10. Zal ik vanavond voor jullie koken? De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 12

Thema 4 vervoer Oefening 2 1. A te voet en met de trein 2. B van spoor 3b 3. C van spoor 8a 4. C om ongeveer 11.30 uur 5. B Beneden, want daar is meestal wel plaats. 6. C Willem kan de kaartjes niet direct vinden. Oefening 3 1. Om acht uur ga ik naar het station want mijn trein vertrekt om kwart over acht. 2. Els koopt een cadeautje omdat haar moeder morgen jarig is. 3. We gaan naar de stad omdat we een cadeautje moeten kopen. 4. Ze kopen ringen want ze gaan volgende maand trouwen. 5. Omdat hij in Groningen studeert, zoekt Peter daar een kamer. 6. Ik ga met fiets naar het instituut want ik woon vlakbij. 7. Peter zoekt een andere baan omdat hij zijn werk nu niet leuk vindt. 8. We condoleren onze collega omdat zijn vader gisteren is overleden. 9. Ik feliciteer mijn broer want hij wordt vandaag 23 jaar. 10. Monique gaat naar een kleding zak omdat ze een nieuwe jas wil kopen. Oefening 4 1. Joris kookt elke dag omdat zijn vrouw niet kan koken. 2. Als de zomer begint, gaan veel mensen op vakantie. 3. We nemen vandaag de bus omdat de auto kapot is. 4. Morgen zijn we vrij omdat het Koninginnedag is. 5. Omdat ik volgende week een examen heb, moet ik nu hard studeren. 6. Ik ga nu niet naar de markt omdat het slecht weer is. 7. Ik ga nooit naar de markt als het slecht weer is. 8. Natasja woont nu in Nederland omdat haar vriend Nederlander is. 9. Omdat ik nu geen geld heb, kan ik geen nieuwe laptop kopen. 10. Als ik geld genoeg geld heb, koop ik een nieuwe laptop. 11. U kunt bij ons een cursus volgen als u Nederlands wilt leren. 12. Omdat ik nu geen baan heb, heb ik veel vrije tijd. Oefening 5 1. Omdat ik psychologie wil gaan studeren. 2. Omdat mijn fiets kapot is. 3. Als ik naar een feest ga. 4. Omdat ik volgende week op vakantie ga. 5. Omdat ik geen auto heb. 6. Als ik mijn huiswerk maak. 7. Als ik examen moet doen. 8. Als ik na mijn werk thuiskom. 9. Als ik jarig ben. 10. Omdat ik huiswerk moet maken. 11. Als ik naar Schiphol ga. 12. Als ik naar Brazilië ga. 13. Als ik in een restaurant eet. 14. Omdat ik wijn niet lekker vind. 15. Als ik een woord niet ken. 16. Omdat ik woorden op internet opzoek. 17. Als ik ziek ben. 18. Als ik op reis ga. 19. Omdat ik mijn zus ga ophalen. 20. Als ik vrij ben. De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 13

Oefening 6 Peter taxi (10 minuten) / trein (6 uur) / metro (half uur) Olga te voet (5 minuten) / trein (2 uur) / bus (half uur) / boot (drie kwartier) / fiets (10 minuten) Jaap auto (anderhalf uur) / vliegtuig (één uur) / auto (twee uur) Oefening 7 Voorbeeld 1. Ik ga met de fiets. 2. Ik kom met de bus. 3. Ik ga te voet. 4. Ik ga met de bus. 5. Ik ga met de auto. 6. Ik ga met de fiets. 7. Ik neem de taxi. 8. Ik neem de trein. 9. Ik neem de auto. 10. Ik neem de trein. Ik ben zes uur onderweg. 11. Ik ga met het vliegtuig. Dat duurt één uur. 12. Ik ga met het vliegtuig. Ik ben zeven uur onderweg. 13. Ik ga met de auto. Dat duurt acht uur. 14. Ik ga dit jaar naar Griekenland. Ik ga met het vliegtuig. Oefening 8 1. Het liedje gaat over de trein. De ik-persoon gaat naar zijn vriendin. 2. Kedeng Kedeng Kedeng Kedeng Kedeng Kedeng Kedeng Kedeng Kedeng Kedeng oe oe Kedeng Kedeng Kedeng Kedeng Kedeng Kedeng Kedeng Kedeng Kedeng Kedeng oe oe En kilometers spoor schieten onder mij door. Ik ben op weg naar jou, want ik ben weg van jou. Vanochtend vroeg vertrokken in de luwte na de nacht en tien minuten op de trein gewacht. Want die had wat vertraging mijn god daar baal ik van Omdat ik nu tien minuten minder bij jou blijven kan. Refrein Ik zit in een coupé niet roken tweede klas. Heb de hele bank voor mij alleen. De conducteur komt langs: "Jongen voeten van de bank" Hij vraagt mijn kaart, waar ga je heen? Nou ik ga naar mijn lief toe, is dit de goede trein? Hij zegt: het staat niet op je kaart maar ik weet waar jij moet zijn. Refrein De trein raast alsmaar verder van station naar station. Ik kom op plaatsen waar ik nooit ben geweest. De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 14

Er rammelt plots kar roept een juffrouw: "koffie thee!" ik heb wel dorst, toch zeg ik nee. Want de trein vermindert vaart terwijl mijn hart steeds sneller gaat. Kijk uit het raam om te zien of zij daar staat. Refrein Ik stap uit, kijk om me heen, even voel ik mij alleen want ik zie haar nog niet staan. Maar vanachter een pilaar verschijnt haar lachende gezicht. Voor mijn gevoel lijkt alles langzamer te gaan. En ik ren op haar af en zij komt mij tegemoet. En achter ons vertrekt de trein, omdat een trein nou eenmaal verder moet. Refrein En ik blijf bij jou slapen want jij woont bij het spoor En 's nachts oelala gaat het ritme door. Refrein Oefening 10 1. C 25 euro 2. B Omdat hij uit Maastricht komt. 3. Vrijthof Onze Lieve Vrouweplein kerk: Sint Servaas X kerk: Sint Jan X kerk: Onze Lieve Vrouwe X Basiliek groot plein X klein plein X restaurants X terrasjes X X 4. C In de Grote Staat en bij de Markt. 5. C Omdat de boekwinkel in een kerk is. 6. M2 Oefening 11 1. Wanneer heb jij je moeder gebeld? 2. We hebben gisteravond we naar de radio geluisterd. 3. Wat heeft hij gezegd? 4. De televisie heeft 599 gekost. 5. Wie heeft mijn woordenboek gepakt? 6. Ik heb een uur op je gewacht. 7. Helaas hebben we de trein gemist. De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 15

8. Mijn vader heeft Duits gestudeerd. 9. Heb jij de kopjes op tafel gezet? 10. Ik heb mijn opa niet gekend. 11. Mijn oma heeft lang alleen geleefd. 12. We hebben met onze nieuwe buren gepraat. 13. Je hebt lekker gekookt. 14. Hebt / Heeft u wel eens Hollandse haring geproefd? 15. Mila heeft lang in Peru gewoond. Oefening 12 ben geweest hebben gedaan hebben ontmoet heeft gegeven zijn gegaan hebben gegeten hebben gedronken hebben bezocht hebben gewinkeld hebben gekocht hebben gebracht hebben gegeten hebben gedanst zijn gegaan hebben ontbeten heb gedronken heb gegeten heb genomen zijn gegaan hebben gezien hebben geluncht hebben gewandeld hebben genomen heb gedaan zijn doen ontmoeten geven gaan eten drinken bezoeken winkelen kopen brengen eten dansen gaan ontbijten drinken eten nemen gaan zien lunchen wandelen nemen doen Oefening 13 Hoi Mila, Bedankt voor je enthousiaste mailtje. Je hebt me jaloers gemaakt. Ik ga zeker ook een keer naar Maastricht. Mijn weekend was niet echt leuk. Eigenlijk was het erg saai. Vrijdagavond ben ik wel even met een paar vriendinnen op stap geweest, maar het was niet zo gezellig, dus ik ben vroeg naar huis gegaan. Zaterdag heb ik de hele dag gestudeerd voor een tentamen. s Avonds heb ik naar een actiefilm op tv gekeken, maar dat was helemaal niks. Wat een idiote film, en wat een slechte acteurs! Ik heb de tv uitgezet en daarna heb ik nog wat naar muziek geluisterd. Dat was het enige leuke moment van het weekend. Zondag heb ik weer de hele dag geleerd voor mijn tentamen, en s avonds ben ik vroeg naar bed gegaan. Het tentamen was afgelopen maandag, maar ik ben bang dat ik het niet heb gehaald. Het was veel te moeilijk! Heb ik daar het hele weekend zo hard voor gewerkt? Ik baal ervan. Nou ja, genoeg geklaagd. We moeten binnenkort weer eens wat afspreken. Ik bel je binnenkort. Groetjes Karin De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 16

Oefening 14 Beste Karin, Ik ben afgelopen weekend met Simone naar Maastricht geweest. Het was erg leuk! Maastricht is een mooie, oude stad. We hebben veel gedaan. In de trein hebben we een man ontmoet. Hij komt uit Maastricht. Hij heeft ons veel tips gegeven. Eerst zijn we naar het Vrijthof gegaan. Dat is een mooi plein in het centrum van Maastricht. We hebben daar wat gegeten en gedronken. Op het plein staan twee kerken. De Sint Servaas hebben we bezocht. Dat is een prachtige, oude kerk. Daarna hebben we gewinkeld. We hebben veel gekocht: hoge laarzen, een broek, een bloes, grappige oorbellen te veel om op te noemen. Je kan in Maastricht echt fantastisch winkelen! We hebben toen eerst alle spullen naar ons hotel gebracht. s Avonds hebben we in een gezellig eetcafé op de Markt gegeten. We hebben ook nog gedanst! Om 3 uur zijn we weer naar ons hotel gegaan. We waren doodop! Op zondag hebben we om 10.00 uur ontbeten. Het ontbijt was super! Ik heb verse jus d orange gedronken, een croissantje en twee harde broodjes gegeten en een gekookt eitje genomen. Daarna zijn we naar het Bonnefantenmuseum gegaan. In het museum hebben we oude en moderne kunst gezien. Het was prachtig! We hebben aan de Maas geluncht en hebben nog door het historische centrum gewandeld. Aan het eind van de middag hebben we de trein terug naar Amsterdam genomen. We waren moe maar voldaan. Als je een keer een weekendje weg wil, moet je eens naar Maastricht gaan. Het is echt de moeite waard! Heb jij dit weekend nog iets leuks gedaan? Groetjes van Mila Oefening 15 1. zwart wit 2. vies lekker / schoon 3. goedkoop duur 4. oud jong / nieuw 5. lang kort / klein 6. snel langzaam 7. positief negatief 8. mooi lelijk 9. warm koud 10. hoog laag 11. leuk vervelend / saai 12. goed slecht 13. licht zwaar / donker 14. dik dun 15. ver dichtbij Oefening 16 1. Ik kom uit een grote familie maar mijn vrouw komt uit een kleine familie. 2. Mijn zus heeft lang haar maar mijn haar is heel kort. 3. Mijn huis zijn al oud maar mijn collega heeft twee nieuw kinderen. 4. Die schoenen vind ik lelijk maar daar zie ik een paar mooie laarzen. 5. Londen is een dure stad maar direct buiten Londen is alles goedkoop. 6. Hij draagt een zwarte broek en een wit overhemd. 7. Ik heb gisteren een vieze pizza gegeten. Vandaag eten we lekkere soep. 8. Ik heb een snelle auto maar in de file rijd ik helaas heel langzaam. 9. s Avonds drink ik een koud pilsje maar s middags drink ik vaak warme thee. De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 17

10. Buiten is het donker maar wij zitten gezellig in onze lichte woonkamer. Lezen Oefening 20 Afbeelding 2 Oefening 21 Als mensen op de rode voetjes staan, mogen ze op de roltrap stilstaan. Als mensen op de groene voetjes staan, moeten ze de roltrap op of af lopen. Oefening 22 b. Filevrije dag redelijk succesvol. De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 18

Thema 5 Vrije tijd Oefening 2 hobby Willem Linda hockeyen X squashen X tennissen X voetballen X bioscoop X theater X ballet X kroegbezoek X concertbezoek X popmuziek X X jazz X klassieke muziek X Oefening 3 Voorbeeld 1. Ja, ik sport twee keer per week. 2. Ja, ik ga ongeveer één keer per maand naar de bioscoop. 3. Ja, ik luister elke dag naar Nederlandstalige muziek. 4. Ja, ik fiets elke dag. 5. Ja, ik kijk elke dag naar het journaal. 6. Ja, ik ga soms naar een restaurant. 7. Nee, ik ben helemaal niet muzikaal. 8. Nee, ik schaats nooit omdat ik niet kan schaatsen. 9. Ja, ik wandel regelmatig in het bos. 10. Nee, ik ga nooit naar het theater. 11. Nee, ik ben nog nooit in Japan geweest. 12. Nee, ik spreek nooit Nederlands. 13. Nee, ik luister nooit naar de Nederlandse radio. 14. Ja, ik heb één keer een operatie gehad. 15. Ja, ik ga af en toe op bezoek bij mijn buren. Oefening 4 1. In het weekend ga ik naar de bioscoop. 2. De zomervakantie is in de maanden juli en augustus. 3. Vandaag is het 13 april. Volgende week is het 20 april. 4. Wij lunchen meestal tussen 12.00 en 13.00 uur. 5. Ik drink bijna altijd wijn bij het eten. Ik vind het lekker. 6. De trein naar Amsterdam vertrekt om 8.45 uur van spoor 5. 7. Twee jaar geleden is Mila naar Nederland gekomen. 8. Ik werk meestal tot vijf uur, maar soms moet ik overwerken. 9. Vorige maand is hij gestopt met zijn studie. 10. Op zaterdag krijgen wij vaak bezoek van vrienden. Oefening 5 1 De student heeft een verhaal over zijn vakantie verteld. 2 Mila en Simone zijn afgelopen weekend naar Maastricht geweest. 3 Wat heb jij in het weekend gedaan? 4 Mijn ouders zijn in 1975 getrouwd. 5 Het examen was makkelijk. Bijna alle studenten zijn geslaagd. 6 Afgelopen zaterdag heb ik naar een mooie film op tv gekeken. 7 Carla heeft in Utrecht twee jaar rechten gestudeerd. 8 Helaas is ze na twee jaar met haar studie gestopt. De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 19

9 Wanneer bent u met de cursus Nederlands begonnen? 10 Welke steden in Nederland hebben jullie al bezocht? Oefening 6 1 De studenten hebben samen een oefening gemaakt. 2 De temperatuur is afgelopen week flink gestegen. 3 Hebben jullie de regels van de grammatica goed begrepen? 4 Karel is na zijn studie rechten advocaat geworden. 5 De trein naar Den Haag is zojuist op spoor 5a aangekomen. 6 Gisteren heb ik voor onze gasten Italiaans gekookt. 7 Ik heb verschillende Italiaanse ingrediënten gekocht. 8 Vandaag hebben we de woorden uit de vorige les herhaald. 9 Mila en Willem hebben over hun vakantieplannen gesproken. 10 Wat is er met jou gebeurd? Waarom ben je zo nerveus? 11 Gisteravond zijn we bij onze buren op bezoek geweest. 12 Na zijn studie heeft Peter een paar jaar in Brussel gewerkt. Luisteren Oefening 9 A 3 fietsen 11 krant lezen 2 thee en boterham met kaas 4 mail lezen 1 douchen 7 wandelen 10 eten maken 11 nieuws kijken 8 studenten inschrijven 5 post 9 boodschappen doen 6 notulen maken B 2-8 - 1 7-5 4 9-3 -10-6 Oefening 11 1. Ze gaan een terrasje pikken = ze gaan op een terrasje zitten. 2. Zaterdagmiddag om 15.00 uur. Oefening 13 Ik kan het niet alleen De Dijk Elke morgen Elke middag Elke avond Iedere nacht Stel dat ik er wel maar jij er niet was Dan was morgen morgen waarschijnlijk weer zo n dag Oh, ik kan 't niet ik kan 't niet ik kan 't niet k-k-kan 't niet De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 20

ik kan 't niet alleen Natte ramen Kale muren Lege flessen Lege flessen op de gang Lange tanden Late uren Weinig zon Weinig zon en veel behang En ik kan 't niet ik kan 't niet ik kan er niet omheen k-k-kan 't niet ik kan 't niet alleen o ik kan 't niet ik kan 't niet ik kan 't niet Ik heb het geprobeerd gedaan wat ik kan maar alles gaat verkeerd Ik ben ook maar een man En ik kan het niet alleen elke morgen s middags s avonds maar vooral s nachts Stel dat ik er wel maar jij er niet was dan was morgen morgen waarschijnlijk weer zo'n dag En ik kan 't niet ik kan 't niet ik kan er niet omheen k-k-kan 't niet ik kan 't niet alleen en ik kan 't niet ik kan 't niet ik kan het niet alleen Oefening 17 1. C Ze gaan bij Willem en Mila eten en naar de film. 2. D Over drie weken. Oefening 22 1. Op zaterdag is het drukker in de stad dan op dinsdag. 2. Ik vind pizza lekkerder dan spaghetti. 3. De HEMA is goedkoper dan de Bijenkorf. 4. In de zomer is het warmer dan in de winter. 5. PSV heeft beter gespeeld dan Ajax. 6. Bij deze test heb je minder fouten gemaakt dan de vorige keer. 7. Ik vind die blauwe jurk leuker dan die zwarte. 8. We gaan wel eens naar een concert maar vaker naar de bioscoop. 9. Ik vind artikelen over sport interessanter dan artikelen over politiek. 10. Wat wilt u, rode of witte wijn? Ik wil liever rode wijn. De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 21

11. De reis van hier naar Parijs is langer dan naar Brussel. 12. Nederland is een kouder land dan Spanje. 13. Ik ga morgen een betere computer kopen. 14. Ik heb een kleinere tas dan jij. 15. Op mijn werk heb ik een duurder bureau dan thuis. Oefening 23 1. De meeste studenten hebben problemen met de en het. 2. Deze supermarkt is goedkoopste supermarkt in de stad. 3. Van alle supermarkten is die supermarkt het duurst(e). 4. Ik drink het liefst(e) een glas melk bij de lunch. 5. Van alle Europese steden vind ik Rome het mooist(e). 6. Schaatsen is een van de populairste sporten in Nederland. 7. Mijn studententijd was de leukste tijd van mijn leven. 8. Schrijven vind ik het moeilijkste onderdeel van de taal. 9. Van de Nederlandse spelling begrijp ik het minst(e). 10. Brazilië is een van de grootste landen ter wereld. Oefening 28 1. A 72 uur televisiekijken 2. Om wakker te blijven (voor de cafeïne). 3. B Omdat hij aandacht wil voor kinderen in moeilijke situaties. 4. Ik vind zijn wereldrecords bijzonder omdat hij op deze manier aandacht voor kinderen in arme landen wil vragen. 5. heeft verbroken verbreken heeft gekeken kijken heeft gedronken drinken heeft gebroken breken heeft gestaan staan heeft gedrumd drummen De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 22

Thema 6 Wonen Oefening 2 1. B. Hun etage is te klein. 2. X een grote woonkamer X twee slaapkamers X een tuin of een balkon X een nieuw huis X in of vlakbij het centrum wonen 3. a. maximaal 250.000 euro 4. a. Ze krijgen een brochure van de makelaar. 5. c. een afspraak maken met de makelaar Oefening 4 1 Wat vind je van dit grijze tapijt hier? Ik vind het niet zo mooi als dat rode tapijt daar in de hoek. 2 Kijk, in deze slaapkamer hier slaapt onze jongste zoon. Onze oudste zoon heeft ook een eigen slaapkamer, die kamer is boven, op zolder. 3 Zie je die auto daar aan de overkant van de straat? Die is van de buurman, en deze auto hier voor de deur is van ons. 4 Daar achter in de klas ligt een woordenboek. Is dat van jou? Nee, dit woordenboek hier op tafel is van mij. 5 Het is nu eindelijk lente. Ik vind dit seizoen heel fijn. De winter is gelukkig afgelopen. Ik hou niet van dat koude seizoen. 6 In de Stationsstraat staan twee huizen te koop. Kijk maar, dit huis hier op nummer 21 en dat huis daar verderop, op nummer 45. 7 Zes jaar geleden is Pieter naar Utrecht verhuisd. In dat jaar is hij met zijn studie begonnen. Nu is hij bijna klaar, hij wil dit jaar afstuderen. 8 Kan ik even op deze computer hier werken? Nee, sorry, deze/die is kapot, maar je kunt die computer daar in de hoek gebruiken. Oefening 5 Fred en Marja zoeken een huis. Fred en zijn vriendin Marja willen gaan samenwonen, dus ze zoeken een huis. Vandaag zijn ze bij een makelaarskantoor. De makelaar, meneer Melker, ontvangt ze/hen in zijn kamer. Hij praat met ze/hen over wat voor soort huis ze zoeken. Marja zegt tegen meneer Melker: We zoeken een groot huis met een tuin, het liefst in het centrum van de stad. Meneer Melker zegt dat dat niet zo makkelijk is, maar hij zal wel even kijken naar de mogelijkheden. Op de website van zijn kantoor staan twee grote huizen in het centrum, maar ze hebben helaas geen grote tuin. Het eerste huis is mooi en goed onderhouden. Het heeft wel een tuin, maar de tuin is klein en hij ligt op het noorden. Het tweede huis heeft geen tuin maar wel een groot balkon. Het ligt op het zuiden, dus dan heb je veel zon. Fred en Marja vinden dit huis ook mooi. Het heeft een grote woonkamer, hij is 6 bij 12 meter. Op de eerste verdieping zijn drie slaapkamers. Ze zijn licht en ruim. Fred zegt tegen de makelaar: Ik wil beide huizen wel een keer bekijken. En Marja, wat vind jij? Marja zegt: Ja, dat wil ik ook wel. Kunnen we een afspraak maken voor een bezichtiging? Meneer Melker antwoordt: Jazeker, dat kan, ik pak even mijn agenda. Ze maken een afspraak voor volgende week woensdag. Aan het eind van het gesprek vraagt Fred aan de makelaar: Heeft u ook een visitekaartje voor ons? De makelaar pakt een visitekaartje, geeft het aan hem en zegt: Alstublieft, en tot volgende week! De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 23

Oefening 6 De printer staat niet op een kleine kast naast het bureau, maar op het bureau naast de computer. De gordijnen zijn niet dicht, maar open. Oefening 12 1. In het begin vond ik het er / hier niet zo leuk maar nu voel ik me er / hier thuis. 2. Daar kan je makkelijk een huis vinden, maar het is een nieuwe stad dus je vind er / daar geen historische gebouwen. 3. Hij is er / daar geboren en opgegroeid. Daar heeft hij zijn vriendin ontmoet. 4. Kijk, daar / hier is een groot winkelcentrum. Je kunt er alles kopen wat je nodig hebt. 5. Daar kunt u boeken lenen en gebruikmaken van internet. U kunt er / daar ook kranten en tijdschriften lezen. Oefening 13 Voorbeeld 1. Daar wil ik Eiffeltoren bezoeken. 2. We hebben er een leuke film gezien. 3. Hier kom ik elke week. 4. Ik heb er veel plezier gehad. 5. Daar kan je veel verschillende dieren zien. Oefening 14 1. Ze hebben hun huis meer dan vijf jaar geleden gekocht omdat ze een groter huis wilden. 2. Ze hebben de keuken veranderd, geschilderd en een andere vloer in de woonkamer gelegd. 3. Uuit de jaren 50. 4. Ze slapen samen op één kamer. Hun kamer is roze en ze hebben veel kleine dingetjes. Ze hebben een eigen kastje voor hun dingetjes. 5. Het is een fijne plek, vooral als s ochtends het zonnetje naar binnen schijnt. 6. Zoek spullen voor je huis op rommelmarkten. Geef elke kamer een eigen kleur voor een eigen sfeer. Oefening 15 Hier woon ik! Ruim acht jaar wonen Kees Paulussen (49, consultant) en Hannet Bilderbeek (48, purser en vertaler) met hun dochters Merel (12) en Sophie (8) in Heemstede. De eerste verbouwing hebben ze niet zelf gedaan, maar sindsdien heeft Kees zelf veel veranderd. Zijn recentste project is een werkkamer in de achtertuin. We wonen in een hoekwoning uit de jaren dertig. De ligging is heel gunstig: tussen stad en strand, in een sfeervolle en rustige buurt. We hebben drie etages: beneden zijn de keuken en de woonkamer, op de eerste verdieping slapen wij en hebben Hannet en ik onze werkkamers. De meisjes slapen op zolder. Met verbouwen ben ik begonnen met de zolder. Toen de zolder klaar was en de meisjes naar boven gingen, heb ik de werkkamer van Hannet veranderd. Daar heb ik twee grote kasten gemaakt en daarna geschilderd. Nu verander ik de garage in een werkkamer voor mezelf. Daar stonden altijd fietsen, speelgoed en rommel. Ik heb hem goed geïsoleerd en de deuren vervangen. Oefening 16 de behanger behangen de elektricien lampen ophangen De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 24

de hovenier tuinieren de loodgieter lekkende kraan repareren de metselaar een stenen muurtje maken de schilder plafond witten de tapijtlegger laminaat leggen de tegelzetter de badkamer betegelen de timmerman houten meubels maken Oefening 18 Voorbeeld De twee-onder-een-kapwoning is groter dan het rijtjeshuis. Het vrijstaande huis heeft de grootste tuin. Het vrijstaande huis heeft een garage. Het vrijstaande huis is het duurste. Het rijtjeshuis is het kleinst. Oefening 21 1. a. (honden)poep : hondenkeutels, vlaai, drol b. Hond: viervoeter c. hondenbezitter: baasjes, eigenaar 2. C bij een hondentoilet 3. B Omdat ze genoeg hebben van de hondenpoep. 4. A Als de hond niet bij een hondentoilet poept. Oefening 22 Zoek voor de volgende personen een goede woning. 1. Jeroen en Moniek willen gaan samenwonen. Ze houden van de stad. Ze zoeken een originele woning. Woning C 2. Michiel en Lisa hebben 3 kinderen. Michiel werkt vaak thuis. Ze zoeken een ruime woning. Woning A 3. Karel en Angelique hebben een dochter van zes maanden. Ze houden niet van tuinieren en willen niet meer klussen in huis. Woning B Oefening 24 1. D 305.000 mark 2. B In zijn nieuwe huis. 3. C Hij heeft het naar bureau gevonden voorwerpen gebracht. 4. C Misschien, als de eigenaar zich niet binnen 6 maanden meldt. De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 25

Thema 7 Gezondheid Oefening 2 1 B na een half uur tennissen 2 B Omdat hij thuis pas heeft gezien dat zijn enkel dik was. 3 C Over een halfuur. 4 B Ja, maar het doet wel pijn. 5 C De enkel is gekneusd. 6 B Een week verband en na twee eventueel fysiotherapie. Oefening 3 1 Je moet het huiswerk maken. Maak het huiswerk! 2 U moet de rekening betalen. Betaalt u de rekening! 3 Je moet me met deze oefening helpen. Help me met deze oefening! 4 U moet mijn fiets repareren. Repareer mijn fiets! 5 Jullie moeten zachter praten. Praat zachter! 6 U moet een cadeautje voor Angelique kopen. Koopt u een cadeautje voor Angelique! 7 Jullie moeten naar de vergadering komen. Kom naar de vergadering! 8 Je moet de huisarts bellen. Bel de huisarts! 9 Jij moet koffie voor ons zetten. Zet koffie voor ons! 10 U moet ons naar het station brengen. Brengt u ons naar het station! Oefening 4 1. Alleen als er nog plaats is. 2. U kunt het inschrijfformulier krijgen bij het kennismakingsgesprek. U kunt het ook via de website van het huisartsencentrum invullen. 3. Dhr. H.P. van Dam en Dhr. A.M. Assidi. 4. Ze is dan medisch coördinator bij de nascholing van huisartsen. 5. De assistenten spuiten oren uit. 6. a. 030-2259910 b. 030-2259920 c. 030-2259900 7. Voor 12 uur 8. Een consult duurt gemiddeld 20 minuten. Een kort consult duurt maximaal 10 minuten. 9. Aan het eind van de ochtend en begin van de middag. 10. Dat kan via de website of telefonisch. Oefening 5 1. Karin zegt dat ze morgen naar de dokter gaat. 2. Max zegt dat zijn oma in het ziekenhuis ligt. 3. Monique en Anky zeggen dat ze volgende week een toets hebben. 4. De docent zegt dat we nu in tweetallen gaan werken. 5. Julia zegt dat ze de tekst niet heeft gelezen. 6. Hendrik zegt dat hij in de pauze altijd koffie drinkt. 7. Corné zegt dat hij zaterdag naar de bioscoop is geweest. 8. Marieke zegt dat haar schoonouders in Leeuwarden wonen. 9. Heleen en Koen zeggen dat ze donderdag een nieuwe auto hebben gekocht. 10. Michel zegt dat hij met zijn vriendin een weekend naar Maastricht is geweest. De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 26

Oefening 6 Voorbeelden 1. Waar woon je? - Ik woon in Arnhem. - Elsa zegt dat ze in Arnhem woont. 2. Wanneer ben je geboren. - Ik ben geboren op 10-10-1988. - Elsa zegt dat ze op 10-10-1988 is geboren. 3. Wat heb je gisteren gedaan? Ik ben naar een museum geweest. Elsa zegt dat ze naar een museum is geweest. 4. Wat ga je dit weekend doen? Ik ga zaterdag naar de markt. Elsa zegt dat ze zaterdag naar de markt gaat. 5. Hoe kom je naar de les? Ik ga met de fiets. Elsa zegt dat ze met de fiets gaat. 6. Hoe lang ben je onderweg? Ik moet 10 minuten fietsen. Elsa zegt dat ze 10 minuten moet fietsen. 7. Hoe ga je meestal op vakantie? Meestal ga ik met de trein. Elsa zegt dat ze meestal met de trein gaat. 8. Hoeveel broers en zussen heb je? Ik heb twee broers. Elsa zegt dat ze twee broers heeft. 9. Wat zijn je hobby s? Ik tennis en ga graag naar de bioscoop. Elsa zegt dat ze tennist en graag naar de bioscoop gaat. 10. Wat doe je? Ik studeer biologie. Elsa zegt dat ze biologie studeert. 11. Woon je in een studentenhuis? Ja, ik woon met zes huisgenoten in een studentenhuis. Elsa zegt dat ze met zes huisgenoten in een studentenhuis woont. 12. Wat drink je het liefst? s Ochtends drink ik het liefst koffie. Elsa zegt dat ze s ochtends het liefst koffie drinkt. 13. Wat eet je het liefst? Ik eet het liefst lasagne. Elsa zegt dat ze het liefst lasagne eet. 14. Hoe laat eet jij? Ik eet om 19.00 uur. Elsa zegt dat ze om 19.00 uur eet. Oefening 7 Voorbeelden 1. De leraar zegt dat we oefening 6 moeten maken. 2. Willem en Mila hopen dat ze snel een leuk huis vinden. 3. Ik denk dat ik koorts heb. 4. De president heeft gezegd dat jongeren hun opleiding moeten afmaken. 5. Wij hebben gehoord dat de docent ziek is. 6. Mijn vader heeft mij verteld dat hij volgend jaar met pensioen kan gaan. 7. In de krant heb ik gelezen dat de huizenprijzen weer stijgen. 8. Wij denken niet dat we dit jaar op vakantie gaan. 9. Mijn baas zegt dat ik mijn werk goed doe. 10. Ik weet zeker dat ik de toets heb gehaald. Oefening 11 in het oog boven de ogen onder en boven de ogen in het oor in de mond in het hoofd aan de hand aan de voet in het bovenlichaam tussen keel en longen tussen keel en maag tussen onderarm en hand tussen boven- en onderarm tussen boven- en onderbeen tussen onderbeen en voet het netvlies de wenkbrauwen de wimpers het trommelvlies de kiezen, de tanden, de tong de hersenen de duim, de pink de tenen het hart, de lever, de nieren de luchtpijp de slokdarm de pols de elleboog de knie de enkel De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 27

Oefening 12 1. Mijn moeder heeft lange haren. 2. Ik heb last van mijn ogen als ik lees. 3. Je oren zijn vies. 4. Mijn lippen zijn droog. 5. Jullie hebben rode wangen. 6. Zijn schouders doen pijn. 7. Mijn armen zijn moe. 8. Draai je ellebogen naar buiten. 9. Alice heeft haar polsen gebroken met schaatsen. 10. De koningin moet vaak handen schudden. 11. Ik heb zwakke enkels, ik mag niet meer tennissen. 12. We hebben tien vingers. 13. Mijn collega heeft altijd rode nagels. 14. Als ik veel heb gefietst, heb ik pijn aan mijn billen. 15. Haar broer heeft lange benen. 16. Jij hebt grote voeten. 17. Zij heeft heel lange wimpers. 18. Hij heeft pijn aan zijn knieën. Oefening 13 Voorbeelden 1. Ik voel me niet zo goed. 2. Ik heb last van mijn rug. 3. Mijn onderrug doet pijn. 4. Sinds twee dagen. 5. Nee, dit is de eerste keer. 6. Nee, ik heb geen koorts. 7. Nee, ik heb geen hoofdpijn. 8. Nee, als ik in bed lig, heb ik ook veel last van mijn rug. 9. Nee, ik rook niet. 10. Ja, ik voetbal en fiets. 11. Ik denk dat ik gezond eet. 12. Nee, ik heb geen allergie. Oefening 16 1. 3 uur per dag 2. 6,5 uur per dag 3. het weer het werk het huishouden 4. in de lente 5. Ze hebben rode wangen en een hond. 6. Ze zitten met pantoffels aan op de bank. 7. Ze hebben een grauwe, droge huid. Oefening 17 1. b. sinds 2004 2. d. 2 dochters en 1 zoon 3. b. Met haar vader en moeder. 4. c. Ze doet het praktijkmanagement en werkt in de apotheek. 5. b. Toen ze 4 jaar was. Oefening 18 1. Kun jij de deur even opendoen? 2. Ik heb me gisteren voor een taalcursus ingeschreven. 3. Ik wil jullie voor mijn verjaardag uitnodigen. 4. Zet de tv even aan! De film begint zo. De opmaat 2009 Maud Beersmans en Wim Tersteeg / Uitgeverij Boom 28