Dictaat behorende bij. Analyse III. Wiskunde Opleiding Delft-Leiden. versie Guido Sweers en Sjoerd Verduyn Lunel

Vergelijkbare documenten
Aanvulling bij de cursus Calculus 1. Complexe getallen

Complexe e-macht en complexe polynomen

TW2040: Complexe Functietheorie

16.0 Voorkennis. Voorbeeld 1: Los op in 2x + 3i = 5x + 6i -3x = 3i x = -i

6 Complexe getallen. 6.1 Definitie WIS6 1

4 + 3i 4 3i (7 + 24i)(4 3i) 4 + 3i

Aanvulling aansluitingscursus wiskunde. A.C.M. Ran

Opgaven Inleiding Analyse

TW2040: Complexe Functietheorie

10.0 Voorkennis. cos( ) = -cos( ) = -½ 3. [cos is x-coördinaat] sin( ) = -sin( ) = -½ 3. [sin is y-coördinaat] Willem-Jan van der Zanden

8.1 Rekenen met complexe getallen [1]

Complexe getallen. 5.1 Constructie van de complexe getallen

V.2 Limieten van functies

5.1 Constructie van de complexe getallen

Inleiding Analyse 2009

Complexe functies. 2.1 Benadering door veeltermen

Lineaire algebra 1 najaar Complexe getallen

Wiskunde 2 voor kunstmatige intelligentie (BKI 316) Bernd Souvignier

TW2040: Complexe Functietheorie

TW2040: Complexe Functietheorie

Overzicht Fourier-theorie

z 1 z 2 r 2 r 1 z 2 z 1 r 1 r 2

TW2040: Complexe Functietheorie

V.4 Eigenschappen van continue functies

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica. Functietheorie (2Y480) op 25 november 1998, uur.

TW2040: Complexe Functietheorie

TW2040: Complexe Functietheorie

1. (a) Gegeven z = 2 2i, w = 1 i 3. Bereken z w. (b) Bepaal alle complexe getallen z die voldoen aan z 3 8i = 0.

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica. Uitwerking van het tentamen Functietheorie (2Y480) op ,

Convexe Analyse en Optimalisering

Bestaat er dan toch een wortel uit 1?

Ter Leering ende Vermaeck

Examen Complexe Analyse (September 2008)

Complexe functies 2019

Les 1 Kwadraat afsplitsen en Verzamelingen

III.2 De ordening op R en ongelijkheden

is de uitspraak dat als A waar is B ook waar is, A B staat voor A en B zijn equivalent: A B en B A, A staat voor de logische ontkenning van A,

Examen Complexe Analyse vrijdag 20 juni 2014, 14:00 18:00 uur Auditorium De Molen. Het examen bestaat uit 4 schriftelijke vragen.

VI.2 Reeksen met positieve termen

Opgaven Inleiding Analyse

3 Opgaven bij Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 1. Inleiding. Lichamen

TW2040: Complexe Functietheorie

Radboud Universiteit Nijmegen Tentamen Analyse 1 WP001B 26 augustus 2010, , Examenzaal

Oefenopgaven Grondslagen van de Wiskunde A

Convexe Analyse en Optimalisering

1 Verzamelingen en afbeeldingen

Inleiding Analyse. Opgaven. E.P. van den Ban. c Mathematisch Instituut Universiteit Utrecht Voorjaar 2003, herzien

Examen G0U13 Bewijzen en Redeneren Bachelor 1ste fase Wiskunde. vrijdag 31 januari 2014, 8:30 12:30. Auditorium L.00.07

Examen Complexe Analyse vrijdag 21 juni 2013, 14:00 18:00 uur Auditorium De Molen

Z.O.Z. Radboud Universiteit Nijmegen Tentamen Analyse 1 WP001B 16 juni 2016, 12:30 15:30 (16:30)

I.3 Functies. I.3.2 Voorbeeld. De afbeeldingen f: R R, x x 2 en g: R R, x x 2 zijn dus gelijk, ook al zijn ze gegeven door verschillende formules.

Studiewijzer Wiskunde 1 voor B(2DB00, 2DB30), cursus 2005/2006

III.3 Supremum en infimum

Inleiding Complexe Functietheorie

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica Tentamen Functietheorie (2Y480) op 22 november 1999,

Praktische opdracht Wiskunde B Complexe Getallen

(b) Formuleer het verband tussen f en U(P, f), en tussen f en L(P, f). Bewijs de eerste. (c) Geef de definitie van Riemann integreerbaarheid van f.

Je moet nu voor jezelf een overzicht zien te krijgen over het onderwerp Complexe getallen. Een eigen samenvatting maken is nuttig.

3. Bepaal de convergentie-eigenschappen (absoluut convergent, voorwaardelijk convergent, divergent) van de volgende reeksen: n=1. ( 1) n (n + 1)x 2n.

Complexe Analyse - Bespreking Examen Juni 2010

1 Limiet van een rij Het begrip rij Bepaling van een rij Expliciet voorschrift Recursief voorschrift 3

3 De duale vectorruimte

Hoofdstuk 8 : Complexe getallen

De wortel uit min één. Jaap Top

Complexe getallen: oefeningen

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica. Tentamen Functietheorie (2Y480) op 23 januari 2002,

CALCULUS & ANALYSE. Stefaan Poedts. CmPA, Dept. Wiskunde, KU Leuven

1. (a) Formuleer het Cauchy criterium voor de convergentie van een reeks

METRISCHE RUIMTEN EN CONTINUE AFBEELDINGEN aanvullend materiaal voor het college Analyse 1 Dr J. Hulshof (R.U.L.)

Hints en uitwerkingen huiswerk 2013 Analyse 1 H18

f : z z 2 + c. x n = 1 2 z n dan krijgen we z n+1 = z 2 n + a 2 a2 4 De parameter c correspondeert dus met a middels c = a 2 a2 4

Tentamen Analyse 4. Maandag 16 juni 2008, uur

TW2040: Complexe Functietheorie

INLEIDING TOT DE HOGERE WISKUNDE

Technische Universiteit Delft Tentamen Calculus TI1106M - Uitwerkingen. 2. Geef berekeningen en beargumenteer je antwoorden.

Wiskunde 2 voor kunstmatige intelligentie (BKI 316)

3 Rijen en reeksen van functies

Aanvulling basiscursus wiskunde. A.C.M. Ran

1E HUISWERKOPDRACHT CONTINUE WISKUNDE

e x x 2 cos 2 (sin t) cos(t) dt

Matrices en Stelsel Lineaire Vergelijkingen

STEEDS BETERE BENADERING VOOR HET GETAL π

Signalen en Transformaties

Radboud Universiteit Nijmegen Tentamen Calculus 1 NWI-NP003B 4 januari 2013,

Oplossingen Oefeningen Bewijzen en Redeneren

Schoolagenda 5e jaar, 8 wekelijkse lestijden

168 HOOFDSTUK 5. REEKSONTWIKKELINGEN

1 WAAM - Differentiaalvergelijkingen

Complexe functies. Omdat we weten hoe we complexe getallen optellen en vermenigvuldigen, hebben we met complexe functies die door een veelterm

Complexe functies. f(z) = z 3 + z 2. zien. Invullen van z = x + iy geeft

Wanneer zijn alle continue functies uniform continu?

Analyse 1 Handout limieten en continuïteit

2 Modulus en argument

ax + 2 dx con- vergent? n ln(n) ln(ln(n)), n=3 (d) y(x) = e 1 2 x2 e 1 2 t2 +t dt + 2

Examen Wiskundige Basistechniek 15 oktober 2011

3 Cirkels, Hoeken en Bogen. Inversies.

TW2040: Complexe Functietheorie

2 Kromming van een geparametriseerde kromme in het vlak. Veronderstel dat een kromme in het vlak gegeven is door een parametervoorstelling

OEFENOPGAVEN OVER REEKSEN

Transcriptie:

Dictaat behorende bij Analyse III Wiskunde Opleiding Delft-Leiden versie 2005-2006 Guido Sweers en Sjoerd Verduyn Lunel 2004

Inhoudsopgave CONVERGENTIE VAN GETALRIJEN 3. Convergente rijen................................ 3.2 Suprema en infima............................... 4.3 Monotone rijen................................. 5.4 Boven- en onderlimieten............................ 6.5 Cauchy-rijen in R................................ 9.6 Opgaven..................................... 2 HET COMPLEXE VLAK 4 2. Representaties van complexe getallen..................... 4 2.2 Meetkundige constructies............................ 7 2.3 Veeltermen en vergelijkingen.......................... 9 2.4 Enkele topologische begrippen......................... 2 2.5 Opgaven..................................... 23 3 COMPLEXE RIJEN EN REEKSEN 25 3. Convergentie van complexe rijen........................ 25 3.2 Reeksen..................................... 25 3.3 Standaard convergentiecriteria......................... 26 3.4 Een sterker convergentiecriterium....................... 28 3.5 Opgaven..................................... 29 4 COMPLEXE FUNCTIES 3 4. Elementaire complexe functies......................... 32 4.2 Limieten en continuïteit............................ 36 4.3 Differentieerbaarheid.............................. 39 4.4 Analytische functies............................... 43 4.5 Harmonische functies.............................. 45

4.6 Opgaven..................................... 47 5 UNIFORME CONVERGENTIE 50 5. Uniforme convergentie voor reële functies................... 50 5.2 Uniforme convergentie voor reeksen...................... 54 5.3 Opgaven..................................... 55 6 MACHTREEKSEN 58 6. Criteria voor absolute convergentie...................... 58 6.2 Convergentietesten voor machtreeksen.................... 6 6.3 Bewerkingen met machtreeksen........................ 63 6.4 Analytische functies en machtreeksen...................... 67 6.5 Opgaven..................................... 70 2

Hoofdstuk CONVERGENTIE VAN GETALRIJEN In dit hoofdstuk wordt een beknopt overzicht gegeven van definities met betrekking tot convergentie van rijen in R en enkele criteria voor convergentie.. Convergente rijen Definitie.. Zij (a n ) een rij in R en zij a R. (a n ) convergeert naar a als er voor iedere ε > 0 een N N bestaat zo dat a n a < ε voor alle n N. Men noteert dan lim a n = a of a n a (n ) en het getal a heet de limiet van de rij (a n ). Een rij die convergeert heet convergent. Een rij die niet convergent is heet divergent. Een convergente rij heeft precies één limiet. In plaats van (a n ) is convergent zegt men ook wel dat de limiet van (a n ) bestaat. Ter herinnering enkele van de belangrijkste rekenregels voor limieten: als (a n ) en (b n ) rijen in R zijn en c R, dan lim n = c lim a n, lim n + b n ) = lim a n + lim b n, lim nb n = lim a n lim b n, a n lim = lim a n, b n lim b n mits de limieten in de rechterleden bestaan en bovendien voor de laatste formule lim b n 0. 3

Van sommige divergente rijen zeggen we dat de limiet is: Definitie..2 Zij (a n ) een rij in R. (a n ) heeft limiet (resp. ), notatie lim a n = (resp. lim a n = ), als er voor iedere M > 0 een N N bestaat met a n M (resp. a n M) voor alle n N. Bij Definitie.. denken we aan steeds kleinere ε, hier denken we aan steeds grotere M. Als lim a n = zeggen we NIET dat (a n ) naar convergeert of dat (a n ) convergent is; deze termen reserveren we voor het geval van Definitie... Men zegt soms wel dat (a n ) divergeert naar als lim a n =. De voorwaarde voor convergentie van Definitie.. is niet altijd gemakkelijk te verifiëren. Het is daarom nuttig om andere criteria voor convergentie te hebben. Zulke criteria worden gegeven in Stelling.3.2, Stelling.4.8 en Stelling.5.4. Voor hun formulering is een aantal nieuwe begrippen nodig. Tenslotte introduceren we nog het begrip deelrij : (b n ) n N is een deelrij van (a n ) n N als er een strikt stijgende rij natuurlijke getallen (n k ) k N bestaat zodanig dat a nk = b k voor alle k N. Met andere woorden: we kunnen (b n ) verkrijgen door een aantal elementen uit (a n ) te verwijderen. Zorg wel dat er oneindig veel overblijven en dat de volgorde niet verandert. Voorbeeld..3 Neem a n = en b n+ n =. Dan is (b 2n+ n) een deelrij van (a n ). Is ( ) een deelrij van ( )? n! n+.2 Suprema en infima Bekijk de verzameling V = { /n: n N}. 0 is het kleinste element van V. Immers, voor elke v V geldt v 0. V heeft geen grootste element. Het getal speelt een rol die wel vergelijkbaar is met die van een grootste element. Het is dan wel geen element van V, maar het is wel groter dan of gelijk aan de elementen van V en het is het kleinste getal dat boven V ligt. Zo n getal heet het supremum van V. Hier zijn de formele definities. Definitie.2. Zij V een verzameling reële getallen. Een getal a heet een bovengrens van V als v a (let op het gelijkteken) voor alle v V. Een getal b heet een ondergrens van V als v b voor alle v V. Als er een bovengrens voor V bestaat heet V naar boven begrensd en als er een ondergrens voor V bestaat heet V naar onderen begrensd. Als V zowel naar boven als naar onderen begrensd is, dan heet V kortweg begrensd. 4

Definitie.2.2 Zij V een verzameling reële getallen. Als V een kleinste bovengrens heeft, dan heet dit getal het supremum (of gewoon kleinste bovengrens) van V, notatie sup V. Als V een grootste ondergrens heeft, dan heet dit het infimum van V, notatie inf V. Opmerking.2.3 Als sup V bestaat en zelf element van V is, dan heeft V dus een grootste element. In dat geval heet sup V het maximum van V, wat we noteren met max V. Evenzo, als inf V zelf element van V is, dan heeft V dus een kleinste element. In dat geval heet inf V het minimum van V, wat we noteren met min V. Het belang van de begrippen sup en inf hangt samen met de volgende fundamentele eigenschap van R. Stelling.2.4 (Supremumstelling) Iedere niet-lege naar boven begrensde verzameling reële getallen heeft een supremum. Een bewijs van deze stelling vergt een precieze beschrijving van de reële getallen. Deze is in deze cursus niet voor handen en we nemen de stelling daarom aan als één van de eigenschappen van de reële getallen. De supremumstelling is equivalent met Stelling.2.5 (Infimumstelling) Iedere niet-lege naar onderen begrensde verzameling reële getallen heeft een infimum. Soms zijn de volgende notaties handig. Notatie.2.6 Zij V een verzameling van reële getallen. Als V niet naar boven begrensd is schrijven we sup V = en we schrijven inf V = als V niet naar onderen begrensd is. Soms schrijft men voor de lege verzameling sup = en inf =..3 Monotone rijen Een rij reële getallen heet monotoon als hij stijgend of dalend is. Het taalgebruik in de literatuur over (strikt) stijgend, niet-dalend etc. is niet helemaal eenduidig. Wij spreken het volgende af. Definitie.3. Zij (a n ) een rij in R. (i) De rij (a n ) heet stijgend (of niet dalend) als voor alle n geldt: a n+ a n. Notatie (a n ). (ii) De rij (a n ) heet dalend (of niet stijgend) als voor alle n geldt: a n+ a n. Notatie (a n ). 5

(iii) De rij (a n ) heet strikt stijgend als voor alle n geldt: a n+ > a n. Hiervoor hebben we geen speciale notatie. (iv) De rij (a n ) heet strikt dalend als voor alle n geldt: a n+ < a n. Ook hiervoor hebben we geen speciale notatie. De supremumstelling (Stelling.2.4) leidt tot een convergentiecriterium voor monotone rijen. Stelling.3.2 (Monotone convergentiestelling) Iedere stijgende naar boven begrensde rij convergeert. Een stijgende onbegrensde rij divergeert naar. Opmerking.3.3 Vanzelfsprekend zijn er analoge resultaten voor dalende rijen. Bewijs. De tweede helft van de stelling is onmiddellijk duidelijk. We bewijzen daarom alleen dat een stijgende naar boven begrensde rij convergeert. Zij (a n ) zo n rij. De verzameling V = {a n : n N} (het bereik van de rij) is dan een naar boven begrensde verzameling en dus bestaat volgens de supremumstelling het getal S = sup V. We tonen aan dat S = lim a n. Laat daartoe ε > 0. Dan is S ε géén bovengrens van V (want S is de kleinste bovengrens en S ε < S). Maar dan moet er een getal in V zijn dat groter is dan S ε, zeg a N. Omdat de rij (a n ) stijgt is dan zeker a n > S ε voor alle n > N. Anderzijds is S een bovengrens voor V, dus a n S < S + ε voor alle n. Dus S ε < a n < S + ε voor alle n > N, waaruit volgt dat lim a n = S..4 Boven- en onderlimieten In het voorgaande is gesproken over convergente rijen en hun limieten. Deze paragraaf gaat over een soort limietgedrag van niet-convergente rijen. Wat hiermee wordt bedoeld is te zien aan de rij (a n ) gegeven in Figuur.. De rij is niet convergent, maar toch is er een soort limietgedrag te zien: aan de bovenkant gaat de rij naar en aan de onderkant naar 0. Hoe beschrijft men zoiets precies? Bekijk eerst de bovenkant. Laat (a n ) een begrensde rij zijn in R. Voor n N bestaat volgens de supremumstelling (Stelling.2.4) het supremum van de staart vanaf n: u n := sup k n a k. De rij (u n ) is dalend en naar onderen begrensd en heeft dus volgens de monotone-convergentiestelling (Stelling.3.2) een limiet: a := lim u n = inf n u n. a heet de bovenlimiet of limes superior van de rij (a n ): a = lim sup a n = inf 6 sup n k n a k.

a n 4 3 2 - -2 0 20 30 40 50 60 n Figuur.: Een rij (a n ) met lim sup gelijk aan. Op dezelfde manier spreekt men van onderlimiet of limes inferior: a = lim inf a n = sup inf a k. n k n Soms is het handig om ook notaties voor onbegrensde rijen te hebben. Als (a n ) alleen maar naar boven begrensd is, dan krijgen we nog steeds een rij (u n ) die dalend is, maar die hoeft niet meer naar onderen begrensd te zijn. In dat geval is zijn limiet (zie Definitie..2) en schrijven we lim sup a n =. Als (a n ) niet naar boven begrensd is, dan is sup k n a k = voor elke n. In zo n geval schrijven we lim sup a n =. We kunnen voor deze gevallen vasthouden aan de formule lim sup a n = inf n sup k n a k als we afspreken dat inf n =. Om voor alle gevallen notaties te hebben spreken we af dat we de conventies van Notatie.2.6 gebruiken en voegen er aan toe: sup =, n sup =, n inf =, n inf =. n Samenvattend: Definitie.4. Zij (a n ) een rij in R. De bovenlimiet van (a n ) is: en de onderlimiet is a = lim sup a n = inf a = lim inf indien nodig met de bovenstaande conventies. sup a k n k n a n = sup inf a k, n k n Voorbeeld.4.2 Zij a n = ( ) n, n N. Voor n N is u n = sup a k =, dus k n en l n = inf k n a k = voor alle n, dus lim sup a n = lim u n = lim inf a n = lim l n =. 7

Voorbeeld.4.3 Bereken lim sup a n met a n = ( ) n n +. We vinden n {a n } n= ={ 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 0, 2, 2 3 4 5 6 7 8 9 0, 3 4,, 5 2 3 4 {sup a k } n= = { 3, 3, 5, 5, 7, 7, 9, 9,,, 3, 3, 5, 5 2 2 4 4 6 6 8 8 0 0 2 2 4 k n Omdat de limiet van deze laatste rij is, volgt ( lim sup a n = lim Voorbeeld.4.4 Zij a n = n, n N. Dan ) sup a k =. k n 6,,... }, 5, 7 4 6,... }. en lim sup a n = inf lim inf sup n k n a n = sup inf k = sup n k n n k = inf n = n =. Voorbeeld.4.5 Zij a n = n + ( ) n n, n N. Dan lim sup a n = en lim inf a n = 0. Het is niet altijd nodig en soms zelfs onmogelijk om de u n en l n expliciet uit te rekenen. Goede afschattingen voldoen gelukkig ook. Voorbeeld.4.6 Zij ( a n = + 2 ) 2 sin ( ) 2 9πn n 2, n N. (Dit is de rij van figuur.!). Zij n N. Voor k n geldt: a k = ( ) + ( 2 2 ) ( ) k sin 2 9πk 2 + 2 2 ( ) k + 2 2 2 n 2 en er is een k n met a k (neem k een oneven veelvoud van 2 ). Dus u n = sup k n a k + /n en u n en daarom lim sup a n =. Ga zelf na dat lim inf a n = 0. De volgende propositie geeft enkele elementaire eigenschappen van boven- en onderlimieten. Propositie.4.7 Zij (a n ) een rij in R. (i) Voor c 0 geldt: lim sup ca n = c lim sup a n lim inf ca n = c lim inf a n. 8

(ii) Voor c 0 geldt: lim sup ca n = c lim inf a n lim inf ca n = c lim sup a n. (iii) lim inf a n lim sup a n. Er geldt in het algemeen NIET dat lim sup (a n +b n ) = lim sup a n +lim sup b n, zoals te zien is met a n = ( ) n en b n = ( ) n+, n N. Boven- en onderlimieten geven een criterium voor convergentie. Stelling.4.8 Zij (a n ) een rij in R. Dan is (a n ) convergent als en alleen als lim inf a n = lim sup a n R (4.) en in dat geval is lim a n = lim inf a n = lim sup a n. Bewijs. Neem aan dat (a n ) convergent is en noem de limiet a. Zij ε > 0. Dan is er een N N zo dat a n (a ε, a + ε) voor alle n N. Dan geldt voor elke n N dat u n := sup k n a k [a ε, a + ε] en l n := inf k n a k [a ε, a + ε]. Dus lim inf a n = lim l n = a = lim u n = lim sup a n. Omgekeerd, neem aan dat lim inf a n = lim sup a n = a R. Zij ε > 0. Dan is er een N N zo dat u n := sup k n a k (a ε, a + ε) en l n := inf k n a k (a ε, a + ε) voor alle n N. Dit geeft dat voor n N geldt dat a n sup k n a k < a + ε en a n inf k n a k > a ε, ofwel a n (a ε, a + ε). Dus (a n ) convergeert naar a. De toevoeging R in formule (4.) sluit de gevallen en uit. De rij (a n ) is dan niet convergent. Er geldt trouwens wel dat (a n ) limiet respectievelijk heeft..5 Cauchy-rijen in R Gegeven een rij (a n ) in R en een getal a R kan met Definitie.. worden nagegaan of (a n ) naar a convergeert. Als a niet bekend is, kan men dan ook aan de a n zelf zien of (a n ) convergeert? Deze paragraaf laat zien dat dat inderdaad mogelijk is. Definitie.5. Een rij (a n ) in R heet een Cauchy-rij als er voor iedere ε > 0 een N N bestaat zo dat a m a n < ε voor alle m N en n N. 9

Figuur.2: Cauchy, 789-857. Voorbeeld.5.2 Laat de rij (a n ) gegeven zijn door a n+ = a n + 2 n (n N) en a =. Dan geldt voor m, n N met m n: a m a n = a m a m + a m + a n+ a n a m a m + + a n+ a n = = 2 (m ) + + 2 n 2 n 2 k = 2 n+. (Wat te doen als m < n?) k=0 Voor elke ε > 0 is er een N N met 2 n+ < ε voor alle n N en dan is dus a m a n < ε voor alle m, n N. Dus (a n ) is een Cauchy-rij. Voorbeeld.5.3 Zij a n+ = a n + n (n N) en a =. Ga na dat (a n ) geen Cauchy-rij is, hoewel twee opeenvolgende elementen wel steeds dichter bij elkaar liggen. Stelling.5.4 Zij (a n ) een rij in R. Dan is (a n ) convergent als en alleen als (a n ) een Cauchy-rij is. Bewijs. Neem aan dat (a n ) convergent is en noem de limiet a. Zij ε > 0. Neem N N zo dat a n a < ε/2 voor alle n N. Dan geldt voor alle m, n N dat a m a n a m a + a a n < ε. Dus (a n ) is een Cauchy-rij. Neem nu aan dat (a n ) een Cauchy-rij is. Zij ε > 0. Neem N N zo dat a m a n < ε voor alle m, n N. Dan (neem m = N) a N ε < a n < a N + ε voor alle n N, dus sup n N a n a N + ε en inf n N a n a n a N ε. Dit geeft dat lim sup a n = 0

inf m sup n m a n sup n N a n a N + ε en, net zo, lim inf a n a N ε. Samen met Propositie.4.7 levert dit 0 lim sup a n lim inf a n 2ε. Hieruit volgt dat lim sup a n = lim inf a n R. Stelling.4.8 geeft nu dat (a n ) convergent is. Het belangrijkste deel van de stelling formuleren we nog eens expliciet. Stelling.5.5 Elke Cauchy-rij in R is convergent. Men kan de uitspraak van deze laatste stelling opvatten als een eigenschap van R. Deze eigenschap heet de volledigheid van R..6 Opgaven In de volgende opgaven is (s n ) een rij van reële getallen. Opg. Zij m = sup{s n n } <, en veronderstel dat het supremum niet wordt aangenomen. Bewijs dat lim sup s n = m. Opg. 2 Veronderstel dat (s n ) een begrensde rij is. Voer in t n = sup{s k k n}. Bewijs dat de rij (t n ) monotoon dalend is en convergent. Zij t = lim t n. Ga na welke van de volgende beweringen juist is: a. t = lim inf s n, b. t = lim sup s n. Opg. 3 Veronderstel dat s n > 0 voor iedere n N. Bewijs a. lim inf s n+ s n lim inf n s n, b. lim sup s n+ s n lim sup n s n. Opg. 4 Zij σ n = n (s +... + s n ). Bewijs a. lim inf s n lim inf σ n, b. lim sup s n lim sup σ n.

Opg. 5 Zij (t n ) een convergente rij van reële getallen met limiet t > 0. Bewijs dat lim sup t n s n = t lim sup s n. Is deze bewering ook juist als t = 0? Hoe zou de bewering moeten luiden als t < 0? Opg. 6 Laat 0 < r < en beschouw de rij (a n ) gegeven door { n r 2, n even a n = r n 2, n oneven Bepaal lim inf a n+ a n, lim sup a n+ a n, lim inf n a n en lim sup n a n. Opg. 7 Stel (a n ) en (b n ) zijn reële rijen met a n b n voor alle n N. Laat zien dat lim inf a n lim inf b n en lim sup a n lim sup b n. Gebruik dit en Stelling.4.8 om de insluitstelling te bewijzen. Stelling.6. (Insluitstelling) Stel (a n ), (b n ) en (c n ) zijn reële rijen met a n b n c n voor alle n N. Als lim a n = lim c n, dan geldt dat lim b n bestaat en bovendien lim a n = lim b n = lim c n. Opg. 8 Gegeven zijn de rijen (a n ) en (b n ) met a n = tan( nπ 3 ), b n = tan((n 2 + ) π 3n ). Bereken de limes superior en limes inferior van de rijen (a n ), (b n ), ( a n ) en ( b n ). Opg. 9 Zij (s n ) een rij reële getallen. Bewijs dat lim sup s n = s R als en alleen als voor alle ε > 0 geldt: a. s n > s ε voor oneindig veel waarden van n én b. er bestaat een N = N(ε) zó dat s n < s + ε voor alle n N 2

Opg. 0 Zij (u n ) en (v n ) twee rijen reële getallen. a. Laat zien dat lim sup (u n + v n ) lim sup u n + lim sup v n, tenzij het rechterlid van de vorm is. b. Stel u n, v n 0 en u = lim sup u n > 0 en v = lim sup v n > 0. Toon aan dat lim sup u n v n uv. Geldt deze ongelijkheid ook als u of v gelijk is aan 0 of? Opg. Bereken a. lim sup ( ) n n n+, c. lim sup Re ( ( 2) 4 n + e i π n) 2, b. lim sup sin ( πn), d. lim sup ( ) n ( + arctan n). 2 En wat verwacht u bij lim sup sin n? Opg. 2 Gegeven zijn twee begrensde rijen reële getallen (a n ) en (b n ). Neem aan dat lim a n bestaat en dat lim a n 0. Laat zien dat geldt: lim sup (a n b n ) = lim a n lim sup b n. Opg. 3 Geef twee begrensde rijen reële getallen (a n ) en (b n ) zodat lim sup (a n b n ) lim sup a n lim sup b n. Opg. 4 Laat zien dat het product van twee Cauchy-rijen in R een Cauchy-rij is. D.w.z. als (a n ) en (b n ) Cauchy-rijen zijn in R, dan is de rij (c n ) gedefinieerd door c n = a n b n (n N) een Cauchy-rij. Opg. 5 Zij (a n ) een rij in R en zij f : R R een continue functie. Laat zien: als (a n ) een Cauchy-rij is, dan is (f(a n )) een Cauchy-rij. 3

Hoofdstuk 2 HET COMPLEXE VLAK In dit hoofdstuk worden de complexe getallen ingevoerd. 2. Representaties van complexe getallen Op de vectorruimte R 2 met de componentsgewijze optelling en scalaire vermenigvuldiging (x, y ) + (x 2, y 2 ) = (x + x 2, y + y 2 ), r(x, y ) = (rx, ry ), waarbij x, x 2, y, y 2, r R, definiëren we een vermenigvuldiging als volgt: (x, y ) (x 2, y 2 ) = (x x 2 y y 2, x y 2 + y x 2 ). Deze vermenigvuldiging is associatief en commutatief en voor r, x, y R geldt dat (r, 0) (x, y) = (rx, ry), zodat vermenigvuldiging met (r, 0) overeenkomt met scalaire vermenigvuldiging met r. De getallenparen (x, y) met x, y R met de vectorruimte-optelling en de boven gedefinieerde vermenigvuldiging vormen de verzameling van de complexe getallen. Deze verzameling noteren we als C. De verzameling reële getallen R vormt een deelverzameling van C door het getallenpaar (r, 0) te identificeren met het reële getal r. Voor (0, ) schrijven we i en dan kunnen we (x, y) = (x, 0) + y(0, ) schrijven als x + iy. Dan geldt i 2 = (0, ) (0, ) = (, 0) =. In termen van de nieuwe notatie wordt optellen en vermenigvuldigen (x + iy ) + (x 2 + iy 2 ) = (x + x 2 ) + i(y + y 2 ), (x + iy ) (x 2 + iy 2 ) = (x x 2 y y 2 ) + i(x y 2 + y x 2 ). Voor de vermenigvuldiging geldt dus de distributieve eigenschap. Bij een complex getal z = x + iy noemen we x het reële deel van z (notatie x = Re z) en y het imaginaire deel van z (notatie y = Im z). De complexe getallen kunnen we in een vlak tekenen door x+iy te identificeren met het punt (x, y). De x-as wordt in dit verband 4

de reële as genoemd en de y-as heet de imaginaire as. Het geheel van de puntenparen (x, y) beschouwd als complexe getallen vormt het complexe vlak. In termen van poolcoördinaten (r, φ) geldt x = r cos φ en y = r sin φ en het complexe getal z = x + iy schrijven we dan als z = r(cos φ + i sin φ). De uitdrukking cos φ + i sin φ noteren we als e iφ of als e φi. Voor φ = 0 is dus e i 0 = e 0 = en ook is e 2kπi = voor k Z. Nu geldt r = x 2 + y 2 en tan φ = y/x. r heet de modulus van z (notatie r = z ) en φ heet het argument van z (notatie φ = arg z). Zie Figuur 2.. Het argument van een complex getal ligt op 2π na vast. Voor de waarde van het argument dat in het interval ( π, π] gebruiken we Arg met hoofdletter. Dus Arg : C\{0} ( π, π] is een functie. Imz z z argz Rez Figuur 2.: Argument en modulus van z. Merk op dat e iφ = cos 2 φ + sin 2 φ =. De getallen z = e iφ liggen op een cirkel in het complexe vlak met middelpunt 0 en straal, de eenheidscirkel. Verder geldt, m.b.v. de optelformules voor sinus en cosinus, e iφ e iψ = (cos φ + i sin φ)(cos ψ + i sin ψ) = cos φ cos ψ sin φ sin ψ + i(cos φ sin ψ + sin φ cos ψ) = cos(φ + ψ) + i sin(φ + ψ) = e i(φ+ψ). De complexe getallen e iφ gedragen zich dus wat vermenigvuldigen betreft als reële getallen van de vorm e x. Door de bovenstaande eigenschap herhaald toe te passen vinden we: Lemma 2.. (de formule van de Moivre) Voor n Z geldt: (cos φ + i sin φ) n = (e iφ ) n = e inφ = (cos nφ + i sin nφ) (n Z). 5

Door reële en imaginaire delen te nemen vinden we formules voor cos nφ en sin nφ: cos 3φ = Re (cos 3φ + i sin 3φ) = Re (cos φ + i sin φ) 3 = Re (cos 3 φ + 3i cos 2 φ sin φ 3 cos φ sin 2 φ i sin 3 φ) = cos 3 φ 3 cos φ sin 2 φ en door in de laatste term sin 2 φ = cos 2 φ te substitueren volgt cos 3φ = 4 cos 3 φ 3 cos φ en analoog Algemeen is zo in te zien dat sin 3φ = sin φ (4 cos 2 φ ). cos nφ = 2 n T n (φ) sin nφ = 2 n sin φ U n (cos φ) met T n en U n monische polynomen van graad n. De polynomen T n heten de Chebyshevpolynomen van de eerste soort en de polynomen U n heten de Chebyshevpolynomen van de tweede soort. Zij z = x + iy een complex getal. De complex geconjugeerde z is gedefinieerd als z = x iy, de gespiegelde van z in de reële as. Er gelden de volgende rekenregels: z + z 2 = z + z 2. z z 2 = z z 2. z z = z 2. Re z = (z + z)/2. Daar z 0 als z 0 kunnen we voor z 0 door z delen z = z z 2 z = z. en vervolgens is voor w C het quotiënt w/z gedefinieerd als w z = w z = wz z 2. Er geldt dan (w/z) z = w. Bijvoorbeeld ( ) ( ) i (i )(i ) = i + (i )(i + ) Im z = (z z)/2i. = 2i 2 = i. 6

Voorbeeld 2..2 Beschouw de verzameling complexe getallen z die voldoen aan z z + = 2. Schrijf z = x + iy en kwadrateer. Uit x + iy 2 = 4 x + iy + 2 volgt (x ) 2 + y 2 = 4((x + ) 2 + y 2 ). Dit is te herleiden tot de tweedegraadsvergelijking 3x 2 + 0x + 3y 2 + 3 = 0 ofwel (x + 5/3) 2 + y 2 = 6/9. Dit een cirkel in C met middelpunt z = 5/3 en straal 4/3. In het algemeen liggen de punten X in het vlak waarvan de afstanden XP en XQ tot twee vaste punten P en Q een vaste verhouding a 0, hebben op een cirkel. Als we P en Q vast nemen en a > 0 variëren krijgen we zo een cirkelbundel (samen met de middelloodlijn van P en Q voor a = ). De cirkels in deze bundel heten de cirkels van Apollonius bij de punten P en Q. Zie Figuur 5.. 2-4 -2 2 4 - -2 Figuur 2.2: De cirkels van Apollonius voor P = (, 0) en Q = (, 0). 2.2 Meetkundige constructies Optelling De optelling is de vectoroptelling in R 2 (parallellogramconstructie): Laat in het complexe vlak de punten O, Z en W corresponderen met de complexe getallen 0, z en w. Het hoekpunt Y van het parallellogram OZY W correspondeert dan met de som w + z. De driehoeksongelijkheid geldt voor w, z C: z w z + w z + w. (.) 7

Vermenigvuldiging Aangezien z z 2 = r e iφ r 2 e iψ = r r 2 e i(φ+ψ) volgt z z 2 = z z 2 arg(z z 2 ) = arg z + arg z 2 (mod 2π). De volgende constructie kunnen we nu toepassen: Laat O, E, Z en W de punten in het complexe vlak zijn die corresponderen met de complexe getallen 0,, z en w. Laat P het punt zijn zodat OEZ gelijkvormig is met OW P terwijl de orientatie van beide driehoeken hetzelfde is. Dan correspondeert P met het produkt z w. Inversie (spiegeling in een cirkel). Laat C een cirkel met middelpunt O en straal R in het vlak zijn, en P een punt in het vlak. Als P op C ligt is het beeld van inversie van P in de cirkel C, P zelf. Als P buiten de cirkel ligt, trek dan de lijn OP en een van de raaklijnen uit P aan de cirkel. Deze raaklijn raakt C in een punt Q. Trek vanuit Q de loodlijn op OP en laat P het voetpunt zijn. Dan is P het beeld van P onder inversie in C. Als P binnen C ligt, trek dan vanuit P de loodlijn op OP. Deze snijdt C in Q en Q. Trek de raaklijn aan C vanuit Q. Deze snijdt OP in P, het beeld van P onder inversie in C. Merk op dat inversie van O niet gedefinieerd is en dat tweemaal inversie toepassen gelijk is aan de identieke afbeelding. Onder inversie wordt het binnengebied van C (m.u.v. O) afgebeeld op het buitengebied en omgekeerd. D.m.v. gelijkvormigheid van driehoeken is in te zien dat OP OP = R 2. Zie Figuur 2.3. P P O Q Figuur 2.3: Spiegeling in de eenheidscirkel. Nu kunnen we /z construeren uit z: laat Z het punt in het complexe vlak zijn dat correspondeert met z. Inversie in de eenheidscirkel levert het punt Ẑ dat correspondeert met het complexe getal z/ z 2. Spiegeling in de reële as van Ẑ geeft vervolgens Z 0, dat correspondeert met /z = z/ z 2. 8

2.3 Veeltermen en vergelijkingen Laat a 0, a,..., a n complexe getallen en a n 0. Volgens de Hoofdstelling van de algebra (Gauss, 799) heeft het n-de graads polynoom P (z) = a n z n +... + a z + a 0 voor n > 0 altijd een nulpunt in C, d.w.z. er is een α C zodat P (α) = a n α n +... + a α + a 0 = 0. Het bewijs van deze stelling zal in het college Analyse 4 worden gegeven. Een direct gevolg is het volgende resultaat. Propositie 2.3. Zij P een polynoom van graad n met complexe coëfficiënten. Dan heeft P in C precies n nulpunten, met multipliciteit geteld, d.w.z. er zijn α, a 2,... α n zodat P (z) = a n (z α )(z α 2 )... (z α n ). Bewijs. We gebruiken inductie naar n. Voor n = 0 is P (z) = a 0 en a 0 0, dus er zijn geen nulpunten. Zij dus n > 0. Volgens de hoofdstelling van de algebra heeft P zeker een nulpunt α. Staartdelen van P (z) naar z α levert nu P (z) = (z α )Q(z) + b met Q een polynoom van graad n en b C. Daar P (α ) = 0 is b = 0. Volgens de inductieveronderstelling zijn er complexe getallen a n en α 2,..., α n zodat Q(z) = a n (z α 2 )... (z α n ) en dus is P (z) = a n (z α )(z α 2 )... (z α n ). Het is nu duidelijk dat α,..., α n nulpunten van P zijn en dat P geen andere nulpunten heeft. Figuur 2.4: Gauss, 777-855. Definitie 2.3.2 De orde of multipliciteit van een nulpunt α van P is het aantal keren dat z α als factor van P voorkomt. 9

We beschouwen nu polynomen met reële coëfficiënten, dus P (z) = a n z n +...+a z +a 0 met a 0,... a n R. Laat α C. Dan is P (α) = a n α n +... + a α + a 0 = a n α n +... + a α + a 0 = a n α n +... + a α + a 0 = P (α). In het bijzonder is α een nulpunt van P als α een nulpunt van P is. Dus geldt: P (z) = a n (z α )... (z α k )(z β )(z β )... (z β l )(z β l ) waarbij α,... α k de reële nulpunten van P en β,... β l de niet-reële nulpunten van P zijn. Daar verder (z β)(z β) = z 2 2Re (β)z + β 2 reële coëfficiënten heeft, zien we dat een polynoom met reële coëfficiënten te ontbinden is in reële factoren van graad en graad 2 (de laatste dus zonder reëel nulpunt). Gevolg 2.3.3 Een reëel polynoom van oneven graad heeft altijd een (reëel) nulpunt. Zo n polynoom heeft immers minstens een reële factor z α van graad, en in dat geval is α een nulpunt. In Analyse hebben we gezien hoe we de volgende vergelijking kunnen oplossen. De vergelijking z n = α. In het algemeen bestaat er geen methode om de nulpunten van een polynoom van graad n te vinden. Wel zijn er voor kleine n oplossingsmethoden, zoals de abc-formule voor n = 2. Ook voor n = 3, 4 (maar niet voor n > 4) kunnen de nulpunten d.m.v. optelling, vermenigvuldiging en worteltrekking worden uitgedrukt in de coëfficiënten van het polynoom. Een belangrijk type polynomen waarvan we de nulpunten wel kunnen bepalen, zijn de polynomen van de vorm z n α voor α een complex getal. We onderscheiden hierbij twee gevallen:. Voor α = 0 heeft z n = 0 alleen z = 0 als oplossing. Het punt z = 0 is een nulpunt van z n met multipliciteit n. 2. Voor α 0, schrijven we z = z e i arg z en α = α e i arg α. Dan is z n = z n e in arg z. Vergelijken van de moduli geeft z n = α. Dit is een reële vergelijking. De oplossing is z = n α. Argumenten vergelijken geeft n arg z = arg α + k 2π met k Z, dus arg z = (arg α + k 2π)/n. Dit geeft n verschillende oplossingen (nl. voor k = 0,,..., n. k = n geeft weer dezelfde z als k = 0 enz.). Voor α 0 liggen alle nulpunten van z n α dus op een cirkel met middelpunt 0 in C en straal n α. Deze nulpunten vormen de hoekpunten van een regelmatige n-hoek. De n-nulpunten van z n heten de n-de machtseenheidswortels. 20

Voorbeeld 2.3.4 Los op z 4 =. Schrijf eerst in poolcoördinaten: z 4 = e iπ = e iπ+ik 2π. Dan De oplossingen zijn dus ofwel, in Cartesische coördinaten, z = 4 = arg z = π/4 + k π/2 (k = 0,, 2, 3). z = e iπ/4, e 3iπ/4, e 5iπ/4, e 7iπ/4 z = ± 2 2 ± 2 i 2. De ontbinding in reële factoren van z 4 + krijgen we door de complex geconjugeerde nulpunten samen te nemen: z 4 + = (z e iπ/4 )(z e iπ/4 )(z e 3iπ/4 )(z e 3iπ/4 ) = (z 2 2Re e iπ/4 z + )(z 2 2Re e 3iπ/4 z + ) = (z 2 2z + )(z 2 + 2z + ). 2.4 Enkele topologische begrippen In deze paragraaf introduceren we een aantal topologische begrippen die we nodig zullen hebben in het vervolg van het college. Wat volgt is een lijst van definities. De verzameling punten z C zodat z p < ɛ voor p C en ɛ > 0 noemen we een ɛ-omgeving van p. We noteren deze verzameling als U ɛ (p). Als we uit U ɛ (p) het punt p weglaten noemen we de overblijvende verzameling U ɛ (p)\{p} een gereduceerde of gepunkteerde ɛ-omgeving van p. Laat U een deelverzameling van C zijn. p C heet een inwendig punt van U als er een ɛ > 0 bestaat zodat U ɛ (p) geheel in U ligt. In het bijzonder is dan p U. Als elke ɛ-omgeving van p zowel punten van U als van het complement U c bevat, noemen we p een randpunt van U. Een punt p dat noch een inwendig punt, noch een randpunt van U is, heet een uitwendig punt van U. De randpunten van U vormen de rand van U, notatie U. Een uitwendig punt van U is een inwendig punt van U c. p heet een verdichtingspunt van U als elke gereduceerde ɛ-omgeving van p minstens een punt van U bevat. Randpunten die geen verdichtingspunt van U zijn, heten geïsoleerde punten van U. De verzameling U heet open als U louter inwendige punten bevat. Het complement van een open verzameling heet gesloten. Een equivalente definitie is: U heet gesloten als U al zijn verdichtingspunten bevat. De lege verzameling en C zijn de enige deelverzamelingen van C die zowel open als gesloten zijn. Een open verzameling die een punt p bevat heet 2

een (open) omgeving van p. Laat U C. De afsluiting U is de vereniging van U met zijn rand. Het is de kleinste gesloten verzameling die U bevat. Een deelverzameling U van C heet begrensd als U bevat is in een ɛ-omgeving U ɛ (0) voor zekere ɛ > 0 (die nu wel eens erg groot kan zijn). Een verzameling U C die zowel gesloten als begrensd is, heet compact. Twee verzamelingen V en W heten disjunct als de doorsnede V W leeg is. Een open verzameling U heet splitsbaar als er disjunkte niet-lege, open verzamelingen V en W zijn zodat U = V W. Een open verzameling die niet splitsbaar is heet samenhangend. Een open samenhangende verzameling noemen we ook wel een gebied. Figuur 2.5: Niet samenhangend en samenhangend Laat p, q C. Het segment seg(p, q) is het gerichte lijnstuk dat p en q verbindt, dus seg(p, q) = {p( t) + qt : t [0, ]}. Punt p heet het beginpunt en q heet het eindpunt van het segment. Een lijnentrek tussen p en q is een eindige vereniging van segmenten seg(p, α ) seg(α, α 2 )... seg(α k, q). Er geldt: Propositie 2.4. Een open verzameling U C is samenhangend dan en slechts dan als er tussen elk tweetal punten p, q U een lijnentrek bestaat die geheel binnen U ligt. Opmerking 2.4.2 De in deze paragraaf gegeven definities kunnen zonder meer op de vectorruimten R n worden overgedragen. In plaats van de modulus z komt dan de norm gedefinieerd als x = x 2 +... + x 2 n, waarbij x,..., x n de componenten van de vector x zijn t.o.v. een orthonormale basis. Als z C, z = x+iy, dan is z = (x, y) voor (x, y) R 2. Topologische begrippen kunnen zo zonder meer van C op R 2 (en omgekeerd) worden overgedragen: ɛ-omgevingen in C zijn ɛ-omgevingen in R 2 als we z = x + iy C met (x, y) R 2 identificeren. De andere in deze paragraaf gegeven definities zijn gebaseerd op het begrip ɛ omgeving en kunnen dus eveneens direct naar R 2 worden vertaald: zo is een open verzameling U C een open verzameling als deelverzameling van R 2 opgevat en omgekeerd. 22

2.5 Opgaven Opg. Schrijf de volgende uitdrukkingen als polynomen in cos φ. a. cos 4φ en sin 4φ/ sin φ. b. cos 6φ en sin 6φ/ sin φ. Opg. 2 Herleid (schrijf in de vorm z = x + iy): 3 + i a. 7 i. b. ( + i) 2. c. ( i 3) 30 ( 2 + i 2) 20. Opg. 3 Teken in het complexe vlak de punten die voldoen aan: Opg. 4 Bewijs: a. z 2i = 3. b. z = z 3. c. z 2 + z + 2 = 6. d. z 2 z + 2 = 2. e. z i = 3. f. arg ( ) z i z+i z+i = π. 3 g. z = arg z. h. z 4 = Re z. i. Re z = 2. j. Re z2 = 2. k. Re z + Im z <. l. π 3 < arg z < π 2. a. z + z 2 2 + z z 2 2 = 2 z 2 + 2 z 2 2. b. z Re z + Im z 2 z. Opg. 5 Op de zijden van een vierhoek beschrijft men buitenwaarts vier vierkanten die achtereenvolgens M, M 2, M 3 en M 4 als middelpunt hebben. Bewijs: M M 3 = M 2 M 4 en M M 3 M 2 M 4. Laat ook zien dat als z + z 2 + z 3 = 0 en z = z 2 = z 3 = dan zijn z, z 2 en z 3 de hoekpunten van een gelijkzijdige driehoek met de eenheidscirkel als omgeschreven cirkel. 23

Opg. 6 Los op in C: a. (z 2i) 4 = 8 + 8i 3. b. z 6 + 7z 3 8 = 0. c. z 4 4iz 2 + 32 = 0. d. z 5 ( + i 3)z 3 + iz 2 + 3 i = 0. Opg. 7 Ontbind het polynoom z 6 + 7z 3 8 in reële factoren. Opg. 8 Stel we schrijven = {i, i}. Geef analoog een uitdrukking voor 3 i (driewaardig) en 3 + 4i (tweewaardig). Merk op dat op deze wijze geen complex getal is maar een verzameling van complexe getallen. Ook de uitkomst van 4 hangt dan af van de context. 24

Hoofdstuk 3 COMPLEXE RIJEN EN REEKSEN 3. Convergentie van complexe rijen Ook voor complexe rijen kunnen we over convergentie en divergentie spreken. Definitie 3.. Zij (a n ) een rij in C en zij a C. De rij (a n ) convergeert naar a als er voor iedere ε > 0 een N N bestaat zo dat a n a < ε voor alle n N. Men noteert dan lim a n = a of a n a (n ) Het complexe getal a heet de limiet van de rij (a n ). Men kan direct laten zien dat voor een rij complexe getallen (a n ) die naar a convergeert geldt dat lim Re a n = Re a en lim Im a n = Im a. Ook het omgekeerde geldt. Als de reële delen en de imaginaire delen van een rij complexe getallen convergeren dan convergeert de rij. 3.2 Reeksen Een object van de vorm β n met β n C heet een reeks. Convergentie voor reeksen in C wordt gedefinieerd op dezelfde wijze als voor reeksen in R.. Definitie 3.2. Zij (b n ) een rij in C. De reeks ( b k ) n heet convergent als b n k een convergente rij is. Met andere woorden, wanneer lim k k b n bestaat. Een reeks die niet convergeert heet divergent. Voor reeksen bestaat er daarnaast nog het begrip absoluut convergent: 25

( Definitie 3.2.2 Zij (b n ) een rij in C. k ) b n een convergente rij is. k De reeks b n heet absoluut convergent als Lemma 3.2.3 Een absoluut convergente reeks is convergent. Een reeks die niet convergent is heet divergent. De limiet lim k k β n wordt vaak ook geschreven als β n. Ditzelfde symbool voor zowel het object reeks als zijn mogelijke limiet levert hoogstens een schijntegenstelling: de reeks 2 n bestaat (als object van bovenstaande vorm); de limiet 2 n bestaat niet (het is geen getal in C). Voorbeeld 3.2.4 De reeks n= i n n is wel convergent maar niet absoluut convergent. Convergentie kan men laten zien door door reëel en imaginaire delen afzonderlijk te bekijken. Men kan zelfs laten zien dat lim k k n= i n n = π + i log 2. 4 2 De reeks is de zogenoemde harmonische reeks. Omdat deze laatste reeks divergent n n= i n is, is de reeks niet absoluut convergent. n n= 3.3 Standaard convergentiecriteria Bij reeksen met reële getallen heeft men waarschijnlijk al van het quotiëntkenmerk en het wortelkenmerk gehoort. Ook voor complexe getallen kan men dergelijke resultaten gebruiken. Lemma 3.3. (Quotiëntkenmerk) Stel (β n ) is een rij complexe getallen en l := lim β n+ /β n bestaat. (a) Als l <, dan convergeert β n. 26

(b) Als l >, dan divergeert β n. Lemma 3.3.2 (Wortelkenmerk) Stel (β n ) is een rij complexe getallen en l := lim n β n bestaat. (a) Als l <, dan convergeert (b) Als l >, dan divergeert β n. β n. Een zware eis voor het toepassen van een van beide criteria is het bestaan van de betreffende limiet. We zullen zien dat we het wortelkenmerk kunnen aanpassen om dit probleem te vermijden. Daarvoor zullen we de limiet vervangen door de limsup. Voor reeksen met positieve reële coëfficiënten bestaan er nog andere kenmerken waarmee men convergentie of divergentie kan aantonen. Lemma 3.3.3 (Vergelijkingskenmerk) Stel (a n ) en (b n ) zijn rijen van reële getallen zodanig dat 0 a n < b n voor alle n R. (a) Als b n convergeert, dan convergeert (b) Als a n divergeert, dan divergeert Lemma 3.3.4 (Integraalkenmerk) a n. b n. Stel (a n ) is een dalende rij positieve reële getallen en stel er is een dalende functie f : [0, ) R zodanig dat f(n) = a n. (a) Als (b) Als Bewijs. 0 0 f(x)dx convergeert, dan convergeert f(x)dx divergeert, dan divergeert a n. a n. We geven geen volledig bewijs maar merken op dat het volgende geldt: m+ f(x)dx m a n 0 0 m+ f(x + )dx (3.) en gebruiken vervolgens het bovenstaande vergeljkingskenmerk. 27

Dan is er ook nog een convergentiecriterium voor alternerende (dus reële) reeksen. Lemma 3.3.5 (Kenmerk van Leibniz) Stel (a n ) is een rij van reële getallen zodanig dat (i) a n > 0 voor alle n N (positieve rij); (ii) a n > a n+ voor alle n N (dalende rij); (iii) lim a n = 0 (naar 0 convergerend); dan geldt dat ( ) n a n convergeert. Bewijs. Definieer de rijen (A m ) en (B m ) door m ( ) n a n als m is even; A m := m ( ) n a n als m is oneven; m+ ( ) n a n als m is even; B m := m ( ) n a n als m is oneven; Er geldt A m B m en men laat zien dat (A m ) daalt en (B m ) stijgt en vervolgt met... 3.4 Een sterker convergentiecriterium In deze paragraaf gaan we weer verder met complexe reeksen. Met behulp van bovenlimiet (lim sup) kunnen we een uitbreiding van het wortelkenmerk formuleren. Stelling 3.4. (Het uitgebreide wortelkenmerk) n Stel β n is een rij complexe getallen. Definieer l [0, ] door l := lim sup βn. (a) Als l <, dan convergeert (b) Als l >, dan divergeert β n. β n. Opmerking 3.4.2 Voor l = is niet zonder meer een conclusie voor convergentie te trekken. Bekijk maar eens de rijen met β n = en β n+ n = ( )n. n+ 28

( n Opmerking 3.4.3 Elke rij niet-negatieve reële getallen, dus ook de reële rij βn ) met β n als boven, heeft een limsup in [0, ]. Daarmee is dit uitgebreide wortelkenmerk een veel sterker resultaat dan het gewone wortelkenmerk. Bewijs. Het eerste deel. Als l < dan nemen we l 0 = + l en merken op dat ook 2 2 geldt l 0 <. Uit de definitie van limsup volgt dat er een N N is zodat voor alle n N geldt dat n β n < l 0. Dan volgt dat β n < l n 0 voor alle n N en dus voor alle n N n β k β 0 + β + + β N + k=0 β 0 + β + + β N + n l k 0 k=n l k 0 = k=n = β 0 + β + + β N + ln 0 l 0. Stijgende begrensde rijen zijn convergent en dus is β k convergent en daarmee is β k absoluut convergent en dus ook gewoon convergent. k=0 Het tweede deel. Als l > dan is er een deelrij (β nk ) k=0 zodat n k βnk > en dus β nk >. Dan geldt niet lim β n = 0 en dus is β k divergent. k=0 k=0 3.5 Opgaven Opg. Bewijs de volgende beweringen voor β n in C. (a) β n is convergent lim β n = 0. Merk op dat de logische omkering die hierbij hoort de volgende is: lim β n bestaat niet, of, lim β n 0 (limiet bestaat wel en is niet gelijk aan 0) β n divergent. Zoek in uw analyse of calculus-boek naar Monotonic Sequence Theorem. 29

(b) (c) β n is convergent β n is convergent. β n is convergent Re β n en Im β n zijn convergent. Opg. 2 Geef een rij β n C zodat geldt lim β n = 0 én β n is divergent. Opg. 3 Geef een rij β n C, die duidelijk anders is dan in Voorbeeld 3.2.4, waarvoor geldt: β n is convergent én β n is divergent. Opg. 4 Is de reeks n= Opg. 5 Is de reeks n= i n divergent of convergent? n2 i n n divergent of (absoluut) convergent? Opg. 6 Bij welke onderstaande reeksen geeft het uitgebreide wortelkenmerk uitsluitsel over convergentie of divergentie? i n i. 2, iv. n i n, vii. i n, n 2 n ii. i, v. i n n n, viii. i n 2 n, n= n= iii. cos( 2 πn) 2 n, vi. n= cos( 2 πn) n 2, ix. n= cos( πn) 2. n Opg. 7 Bepaal bij de resterende reeksen hierboven alsnog convergentie of divergentie. Opg. 8 Completeer het bewijs van het kenmerk van Leibniz. 30

Hoofdstuk 4 COMPLEXE FUNCTIES Laat S een deelverzameling van het complexe vlak C. Door C te identificeren met R 2 kunnen we S ook opvatten als een deelverzameling van R 2. Complexe functies kunnen we nu bouwen door te starten met u : S R en v : S R, twee (reëelwaardige) functies gedefinieerd op S opgevat als deelverzameling van R 2. De functie f = u + iv : S C met f(x + iy) = u(x, y) + iv(x, y) is een complexe of complexwaardige functie op S C. De verzameling S heet het domein van f en de verzameling f(s) van waarden f(z) met z S heet het bereik van f. De functie u heet het reële deel van f, en de functie v heet het imaginaire deel van f. We noteren, als voor complexe getallen, u = Re f en v = Im f. Voorbeeld 4.0. Voorbeelden van complexe functies zijn: () f(z) = z 2. (2) f(z) = Im z. (3) f(z) = z + 3 z 2 +. De eerste twee functies hebben als domein C en de laatste heeft als domein C\{i, i}. Als f(z) = z 2, dan wordt u = Re f gegeven door u(x, y) = x 2 y 2 en het imaginaire v = Im f wordt gegeven door v(x, y) = 2xy (dus niet: 2ixy). Geen complexe functie is f(z) = arg z omdat arg z voor elke z 0 oneindig veel waarden heeft (voor z = 0 is het argument niet gedefinieerd). We noemen arg z daarom wel een meerwaardige functie (wat eigenlijk onzuiver taalgebruik is). Door te eisen dat de waarde van het argument in het interval ( π, π] ligt, krijgen we wel een (enkelwaardige) functie, die we noteren die functie als Argz. Argz heet de hoofdwaarde van het argument en is gedefinieerd voor z 0. Zie Figuur 4.. 3

-5 0 5 0 0 5 5-5 2 0 0-2 -5-0 0 5-5 0 5-5 Figuur 4.: Grafieken van arg(z) en Arg(z). Een meerwaardige functie als arg z kunnen we dus opvatten als een collectie enkelwaardige functies. Een functie uit zo n collectie noemen we een tak van de meerwaardige functie. De keuze van de takken is niet eenduidig, zoals uit het geval van arg z blijkt. Een ander voorbeeld van een meerwaardige functie is z. Immers z is tweewaardig op C \ {0}: de waarden zijn de oplossingen van w 2 = z. Zie Figuur 4.2. 2 2 0 2 0 2 - - -2-2 - 0-0 x 2-2 y -2-2 - 0-0 x 2-2 y Figuur 4.2: Het reële en imaginaire deel van de functie f(z) = z met z = x + iy. 4. Elementaire complexe functies. De complexe e-macht. Laat z = x + iy C. Dan definiëren we e z = e x e iy = e x (cos y + i sin y). 32

De volgende eigenschappen gelden:. e z+w = e z e w. 2. arg e z = y mod 2π. 3. e z = e x = e Re z. 4. e z heeft periode 2πi: e z+2πi = e z. 5. e z = dan en slechts dan als z 2πiZ. Trigonometrische en hyperbolische functies In Hoofdstuk II hebben we e iy voor y R gedefinieerd als cos y + i sin y. Hieruit volgt: cos y = eiy + e iy 2, sin y = eiy e iy. 2i We definiëren op dezelfde manier cos z en sin z voor z C: cos z = eiz + e iz 2, sin z = eiz e iz. 2i Nu geldt: e iz = cos z+i sin z. Echter voor z C zijn cos z en sin z niet langer begrensd, zoals te zien is door z = iy te nemen en y ± te laten gaan. Met behulp van de eigenschappen voor de e-macht kunnen we de volgende optelformules voor de sinus- en cosinusfunctie afleiden sin(z + w) = sin z cos w + cos z sin w, cos(z + w) = cos z cos w sin z sin w. Ook geldt: cos( z) = cos z en sin( z) = sin z. Verder hebben cos z en sin z periode 2π, net als de reële functies. Tenslotte geldt: sin z = 0 z = k π (k Z), cos z = 0 z = π 2 + k π (k Z). Alle nulpunten van sin z en cos z zijn dus reëel. Andere trigonometrische functies zijn: en tan z = sin z cos z, cos z cot z = sin z sec z = cos z, csc z = sin z. De hyperbolische functies zijn als volgt gedefinieerd: 33

cosh z = ez + e z, sinh z = ez e z. 2 2 Voor z R is sinh z R, cosh z R. Merk op dat cosh z = cos iz en i sinh z = sin iz en cosh z = cosh( z), sinh z = sinh( z). Analoog aan tan z,... definiëren we nog: en tanh z = sinh z cosh z, cosh z coth z = sinh z sech z = cosh z, csch z = sinh z. 0 5-5 0-0 -π 0 x π -2 π -π 0 π y 2π 0 5-5 0-0 -π 0 x π -2 π -π 0 π y 2π Figuur 4.3: Het reële en imaginaire deel van de functie f(z) = sinh z met z = x + iy. De complexe logaritme De functie e z beeldt C af op C\{0} en e z = e w z w = 2πki voor k Z. z e z is dus niet injectief op C maar wel op een horizontale strook S b = {z : b < Im z b + 2π}. De complexe logaritme log z is gedefinieerd als de inverse van e z : log z = w e w = z. log z is dus een meerwaardige functie met domein C\{0}. Zie Figuur 4.4. Als we het bereik beperken tot een strook S b, dan krijgen we een tak van log z. De tak die we krijgen door b = π te nemen, noemen we Log z, de hoofdwaarde van de logaritme. Er geldt: log z = ln z + iarg z en Log z = ln z + iargz, waarbij ln x de reële natuurlijke logaritme voorstelt. Verder is voor z, w 0: log(zw) = log z + log w en log(z/w) = log z log w. Merk op dat deze identiteiten niet gelden voor Log. Voorbeeld 4.. en Log ( ) = πi. log( ) = ln + iarg ( ) = (π + k 2π)i (k Z) 34

0 5 0-5 -0-5 0 5-5 0 5 5 0-5 0 5-5 0 5 Machtsfuncties Figuur 4.4: Het reële en imaginaire deel van de complexe logaritme. Voor z C, z 0 en α C wordt z α gedefinieerd als z α = e α log z. Voor α Z levert dit een meerwaardige functie. Ga na dat voor n N, de functie z /n gelijk is aan de n-waardige functie n z. Voorbeeld 4..2 ( ) i = e i log( ) = e π+k 2π (k Z). Cyclometrische en inverse hyperbolische functies De inverse functies van de trigonometrische functies heten cyclometrische functies. Het zijn alle meerwaardige functies. Cyclometrische functies hebben het voorvoegsel arc- (van arcus boog ): arcsin z = w sin w = z en analoog hebben we arccos z, arctan z, enz. De inversen van de hyperbolische functies hebben het voorvoegsel ar- (van area oppervlakte ): arcsinhz, arccoshz, enz. Al deze functies zijn uit te drukken m.b.v. de logaritme en de vierkantswortel arccos z = i log(z + z 2 ) arcsin z = i log i(z + z 2 ) arctan z = + iz log 2i iz. Analoge uitdrukkingen gelden voor de andere functies. We leiden de uitdrukking voor arccos z af: arccos z = w z = cos w = eiw + e iw 2 35

zodat e 2iw 2ze iw + = (e iw z) 2 + z 2 = 0. Dit geeft e iw = z + z 2 en dus w = arccos z = i log(z + z 2 ). Voorbeeld 4..3 Los op: cos z = 2. Ga na dat de oplossing gegeven wordt door z = arccos 2 = i log(2 ± 3) = i ( ln(2 ± 3) + 2kπi ) = 2kπ ± i ln(2 + 3) (k Z). 4.2 Limieten en continuïteit Zij U C en f : U C een complexe functie met domein U. Zij verder z 0 een verdichtingspunt van U. De notatie lim z z0 f(z) = L drukt uit dat de waarden w = f(z) willekeurig dicht bij L liggen als we z U dicht genoeg bij b kiezen. Preciezer lim f(z) = L z b als er voor alle ɛ > 0 een δ > 0 bestaat zodat f(z) L < ɛ als z U en 0 < z z 0 < δ. Laat f = u + iv (dus u = Re f, v = Im f) en z 0 = a 0 + ib 0. Uit de ongelijkheden x, y x + iy x + y volgt dat lim f(z) = L lim u(x, y) = Re L en lim v(x, y) = Im L. z b (x,y) (a 0,b 0 ) (x,y) (a 0,b 0 ) Tevens geldt Propositie 4.2. Als f, g complexe functies zijn met domein U C en z 0 is een verdichtingspunt van U en lim z z0 f(z) = L en lim z z0 g(z) = M dan is. lim z z0 (Af(z) + Bg(z)) = AL + BM voor A, B C. 2. lim z z0 f(z)g(z) = LM 3. lim z z0 f(z)/g(z) = L/M (mits M 0). Naast de eigenlijke limiet onderscheiden we drie soorten oneigenlijke limieten: a. Laat z 0 een verdichtingspunt van U C en f : U C een complexe functie. lim z z0 f(z) = (of: lim z z0 f(z) = ) wil zeggen: voor iedere R > 0 is er een δ > 0 zodat f(z) > R als z U en 0 < z z 0 < δ. 36

b. Laat U C een onbegrensde verzameling en f : U C. De limiet lim z f(z) = L met L C wil zeggen: voor iedere ɛ > 0 is er een R > 0 zodat f(z) L < ɛ als z U en z > R. c. Laat U C een onbegrensde verzameling en f : U C. lim z f(z) = (of: lim z f(z) = ) wil zeggen: voor iedere R > 0 is er een R > 0 zodat f(z) > R als z U en z > R. Voorbeeld 4.2.2 Ga na dat de volgende limieten gelden: lim z 0 z Nu kunnen we de definitie geven van een continue functie. = en lim z z = 0. 2 Definitie 4.2.3 Zij U C en z 0 U. De functie f : U C heet continu in z 0 als er voor iedere ɛ > 0 een δ > 0 bestaat zodat f(z) f(z 0 ) < ɛ voor alle z U met z z 0 < δ. De functie f : U C heet continu op U als f continu is in z 0 voor alle z 0 U. Merk op: als z 0 een ophopingspunt is van U, dan is f : U C continu in z 0 dan en slechts dan als lim z z0 f(z) = f(z 0 ). Als z 0 een geïsoleerd punt is van U dan is f : U C altijd continu in z 0. Met behulp van Propositie 4.2. en de daaraan voorafgaande opmerking volgt nu onmiddellijk Propositie 4.2.4 Laat U C, z 0 een punt in U, z 0 = a 0 + ib 0 en f, g : U C complexe functies. Dan geldt:. f continu in z 0 Re f : U R en Im f : U R continu in (a 0, b 0 ) R 2. 2. Als f, g continu in z 0, dan is Af + Bg continu in z 0 voor A, B C. 3. Als f, g continu in z 0, dan is f g continu in z 0. 4. Als f, g continu in z 0 en g(z 0 ) 0, dan is f/g continu in z 0. Voorbeeld 4.2.5 De functie f(z) = z is continu op C, dus f(z) = z n is continu op C voor n Z, n 0 en op C\{0} voor n Z, n < 0. De functie e z is continu op C want de reële en imaginaire delen e x cos y en e x sin y zijn continue functies op R 2. De functies cos z en sin z zijn continu op C, en tan z is continu op C m.u.v. de punten z = kπ (k Z). De functie z is continu volgens Propositie 4.2.4 en dus is z 2 continu volgens Propositie 4.2.4. 37

Voorbeeld 4.2.6 De functie z als z 0 f : z z c als z = 0 is voor geen enkele c continu in z = 0. Immers voor z = x R is lim x 0 f(x) = en voor z = iy ir is lim y 0 f(iy) =. Maar voor z 0 is f continu volgens Propositie 4.2.4. De functie z 2 als z 0 g : z z 0 als z = 0 is continu in z = 0. Immers lim z 0 g(z) = 0 dus ook lim z 0 g(z) = 0. Verder is de compositie van twee continue functies continu. Propositie 4.2.7 Laat f : U C en g : V C zodat f continu is in z 0 U, f(z 0 ) V en g continu in f(z 0 ). Dan is de compositie g f continu in z 0. Voorbeeld 4.2.8 De functie e /z is continu op C\{0}. Als f continu is op een verzameling U dan is er voor elke ɛ > 0 en elke z 0 U een δ = δ(z 0, ɛ) zodat voor z z 0 < δ en z U geldt dat f(z) f(z 0 ) < ɛ. I.h.a. hangt δ dus zowel van ɛ als van z 0 af. Als we bij elke ɛ > 0 een δ = δ(ɛ) kan worden gevonden die niet van z 0 maar alleen van ɛ afhangt, dan heet f uniform continu op U. Zo is, bijvoorbeeld, de functie f(z) = /z wel continu, maar niet uniform continu op C\{0}. We eindigen deze paragraaf met een nuttige stelling uit de topologie. Stelling 4.2.9 Het beeld f(k) van een compacte verzameling K C onder een continue functie f : K C is compact. Gevolg 4.2.0 Een reëelwaardige continue functie op een compacte verzameling K C neemt een maximum en een minimum aan op K. Gevolg 4.2. Een continue functie op een compacte verzameling K C is uniform continu op K. 38