Hoofdstuk 3 De gesloten economie zonder overheid

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Economie Lesbrief Modellen

Samenvatting Economie Lesbrief Modellen

Samenvatting Economie Modellen

Modellen. Hoofdstuk 3

Economische Modellen. Hoofdstuk 1: Conjunctuur en Structuur. Hoofdstuk 2: Klassieken en Keynes. Samenvatting door Job 3058 woorden 27 juli 2017

Samenvatting Economie Toetsweek 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Productie=toegevoegde waarde= omzet-geldswaarde ingekochte grond en hulpstoffen

1.6 Die aankopen kan je niet meten, een onderzoeker kan niet vaststellen wat consumenten bij andere consumenten kopen.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Keynesiaanse modellen hebben betrekking op de korte termijn, klassieke modellen op de lange termijn.

Samenvatting Economie Modellen Hoofdstuk 1 tm 6

Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen

Keuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl

Economie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

Samenvatting Economie Nationale Rekeningen

Bruto binnenlands product

Economie Samenvatting H11

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1, 2 en 3 boek 2

H2: Economisch denken

Samenvatting Economie Modellen

Samenvatting Economie samenvatting overheid + hfdst 1 consumenten en producenten

Antwoorden stencils OPGAVE pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten

5,3. Samenvatting door K. 811 woorden 21 oktober keer beoordeeld. Economie in context

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 27 JUNI UUR

Het rendement van een belegging is de opbrengst uitgedrukt in procenten van het belegde bedrag.

6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven:

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

Module 4. aanvulling theorie pag. 2. opgaven uit werkboek.. pag. 12 *** oefenopgaven. pag. 13 ***

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden

Het primaire inkomen is de beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Begrippen: - Overheid: Onder overheid verstaan we het Rijk en de overige publiekrechtelijke lichamen, zoals provincies en gemeenten.

Productie is het voortbrengen van goederen en diensten met als doel het verwerven van een inkomen door de verkoop van deze producten.

HOOFDSTUK 21: DE VRAAGZIJDE DE REELE SFEER

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei uur

Samenvatting Economie Hoofdstuk 17 t/m 23

Samenvatting Economie Inkomen en groei

Samenvatting Economie Inkomen en groei

Eindexamen economie 1 vwo I

Samenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18

Samenvatting Economie Economische groei H1 t/m H3

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

De optelsom van alle bruto toegevoegde waarden die in een land gedurende een jaar zijn gemaakt, is gelijk aan het bbp.

Samenvatting Economie Lesbrief Economische Groei, H1 t/m H4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6 en 7: Nationale boekhouding & Groei en conjunctuur

1 De economische kringloop

Samenvatting door een scholier 2471 woorden 20 juni keer beoordeeld

Samenvatting Economie Hst. 4 Het Buitenland

Proeftoets Economische Bedrijfsomgeving

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

Economische conjunctuur

Inhoud. 1 Inleiding. Markt of overheid. 1 wat is economie? 11 Productiefactoren 11 Schaarste en welvaart 12 2

UIT theorie ASAD

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten

INLEIDING: Het BBP als welvaartsindicator van een land

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Domein Welvaart en Groei

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Samenvatting Economie Inkomen, H. 1-4, 6, 7

Eindexamen economie havo I

4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot:

Inleiding We hebben gezien uit welke componenten het nationaal product en het nationaal inkomen bestaat.

Eindexamen economie vwo II

Hoofdstuk 15 Economische relaties

Gezinnen. Overheid. Bedrijven. Buitenland

Economische crisis vragen

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Door arbeidsverdeling werd ruil noodzakelijk en daarmee het hebben van een ruilmiddel.

Dumpjehuiswerk.nl 2009

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Domein Welvaart en Groei

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Arbeid = arbeiders = mensen

Relatieve schaartste (met productie factoren bereikt(prijs)) Vrij goed (zonder de mens bereikt (gratis))

indexcijfers geven de verhouding weer tussen de omvang van een grootheid in een bepaalde periode en de op 100 gestelde omvang

ALGEMENE ECONOMIE /04

H1: Economie gaat over..

ALGEMENE ECONOMIE /03

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

20.1 Wat is economische groei?!

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Deze examenopgave bestaat uit 7 pagina s, inclusief het voorblad. Dit examen heeft 5 opgaven en omvat 21 vragen.

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR

Produceren is het voortbrengen van goederen en diensten met behulp van productiefactoren van overheid en bedrijven

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-I

Vraag Antwoord Scores


Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Samenvatting Economie Inkomen & Groei - H1 t/m H4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 23 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen, Hoofdstuk 1 t/m 6

Transcriptie:

Samenvatting door Een scholier 2055 woorden 2 november 2003 5.7 113 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting Economie Modellen H3 t/m 7 Hoofdstuk 3 De gesloten economie zonder overheid Y inkomensevenwicht EV = nationaal inkomen (Y): wordt bereikt doordat ondernemers de productie aanpassen. Evenwichtsvoorwaarde EV = nationale productie (W) / S = I inkomensevenwicht Exogenen: van buitenaf, niet afhankelijk van Y Endogenen: binnen t model. Autonoom: niet afhankelijk van een andere factor. Gemiddelde consumptie quote = C Marginale consumptie quote = ΔC Y Δ Y Multiplier = gevolg / oorzaak 1 / (1-c) De nawerking van een verandering van een autonome grootheid in het model noemt men de multiplierwerking.de kracht van de multiplierwerking wordt bepaald door de hoogte van de marginale consumptiequote: een deel van het extra verdiende inkomen dat wordt besteed. Het andere deel wordt gespaard en lekt weg uit de kringloop: het spaarlek. Hoe groter het deel van het nationaal inkomen dat wordt geconsumeerd, des te hoger is de waarde van de multiplier en des te krachtiger is de kettingreactie die volgt op een verandering van de autonome bestedingen. Als een groter deel van het nationaal inkomen wordt geconsumeerd wordt er minder gespaard; het spaarlek is in dat geval kleiner. De omvang van productiecapaciteit is afhankelijk van de kwantiteit en de kwaliteit van de vier productiefactoren: arbeid, natuur, kapitaal en ondernemersactiviteit. Productie capaciteit wordt bepaald door de meest schaarse productiefactor knelpuntfactor Gemiddelde apt = productie kwaliteit aantal arbeiders Reëel apt = uitgedrukt in goederen Nominaal apt = uitgedrukt in geld. Y of EV = Y* bestedingsevenwicht volgens klassieken via prijsmechanisme https://www.scholieren.com/verslag/12507 Pagina 1 van 8

Laagconjunctuur EV < apt onderbesteding, dus werkloosheid, ruime arbeidsmarkt conjuncturele werkloosheid. Hoogconjunctuur EV > apt overbesteding, gespannen arbeidsmarkt bestedingsinflatie. Oplossing: bestedingen veranderen, 3 manieren: 1: Δ van de autonome investeringen (Io) 2: Δ in de autonome consumptie (Co) 3: Δ van de marginale consumptie quote. Bestedingsevenwicht alle productiefactoren volledig ingeschakeld moet overheid op ingrijpen via die 3 manieren. Als iedereen inzetbaar is Conjunctureel Seizoenswerkloosheid enz. Structureel, deze mensen krijg je niet aan het werk door de bestedingen te beïnvloeden, je hebt kwantitatieve en kwalitatieve. Structurele werkloosheid is het verschil tussen het totale arbeidsaanbod en het inzetbare deel hiervan. Conjuncturele werkloosheid = (Y* - Y) / apt Breedte investering verhouding arbeid/ kapitaal blijft gelijk. Diepte investering meer kapitaal, minder arbeid apt neemt toe Y = C + S Av = Y / apt apt = Y Av Y* = productiecapaciteit EV = NNI = NNP = totale bestedingen = netto toegevoegde waarde = C+I+O+E-M = C+S+B = loon/pacht/huur/rente/winst = Y = W= productie (waarde) = totaal primair inkomen. Hoofdstuk 4 De gesloten economie met overheid Belastingen (B) zijn endogeen afhankelijk van het nationaal inkomen (Y) en ook voor een deel exogeen, omdat de hoogte van de belastingtarieven en de belastingvrijstellingen door de politici wordt vastgesteld. Overheidsbestedingen (O) zijn exogeen worden namelijk bepaald door overheidsbeleid. Totale bestedingen (EV) Nationale consumptie Nationale investeringen Particuliere Overheids Overheids Particuliere consumptie (C) consumptie investeringen investeringen (I) Overheidsbestedingen (O) B = by + Bo b = marginale belastingquote, B = autonome belastingheffing; het zijn belastingen die worden geheven ongeacht de hoogte van het nationaal inkomen. Overheidsuitgaven bestaan uit overheidsbestedingen en overdrachtsuitgaven (subsidies en uitkeringen) Voor Bo Voor Co, Io, Oo Het is c, omdat als de belasting omlaag gaat, je Y stijgt. https://www.scholieren.com/verslag/12507 Pagina 2 van 8

Wanneer de autonome belastingen worden verlaagd, krijg je een kettingreactie: Netto inkomen stijgt, consumenten gaan daardoor meer consumeren, deel daarvan wordt ook gespaard (lekt dus weg). De overige consumptie leidt tot: stijging van de EV, daardoor stijging van W, dus ook Y, daarom stijgt C weer, en wordt er weer meer gespaard (spaarlek) en leidt het tot hogere belastingen. Evenwichtsvoorwaarde in dit model: (S-I) + (B-O) = 0 S-I particulier spaarsaldo, B-O overheidssaldo/ financieringssaldo/ begrotingssaldo. Bij elkaar opgeteld is het het nationaal spaarsaldo. Deze is 0 als er inkomensevenwicht is. Een begrotingstekort verhoogt de EV, dus werkt vraagvergrotend. Conjuncturele werkloosheid kan in dit model alleen worden opgelost door de autonome consumptie en/ of de autonomie investeringen te verhogen. Bij onderbesteding gaat Oo omhaag, Bo omlaag en de marginale belastingquote daalt ook. Bij Bij onderbesteding en overbesteding stimuleren is een anticyclisch beleid. In slechte tijden: Oo verhogen, Bo verlagen overheidstekort wordt groter In goede tijden: bezuinigen overheidstekort daalt. Inverdieneffect: wanneer de overheid bv de BTW verlaagd, krijgt ze minder belasting binnen. Maar omdat de prijzen dalen zal de EV stijgen waardoor een deel vd belastingverlaging wordt terugverdiend (inverdiend). Berekening daarvan: 1) wat was B-O? 2) wat wordt B-O? 3) ΔB-O 4) Stel ΔB was -8, stel ΔB-O is -4 5) Inverdieneffect 4 miljard. Bestedingsevenwicht ook bereikt dmv: verlaging vd marginale belastingquote of autonome belasting. Gemiddelde belasting druk is: B / Y Iedereen evenveel belasting: proportioneel belastingstelsel Hoe meer inkomen, hoe meer belasting betalen: progressief belastingstelsel Hoe meer inkomen, hoe minder belasting betalen: degressief belastingstelsel. Als de autonome belasting (Bo) negatief is heffingskorting gaat pas betalen als je daar boven uit komt. B= 0 belasting vrij inkomen. Hoofdstuk 5 De open economie met overheid Nederland heeft een zeer open economie veel economische betrekkingen met t buitenland. Nu import en export erbij. Export = vraag vanuit het buitenland bij Nederlandse ondernemingen. Meer export stijging EV. Is autonoom. Import is het deel van de vraag in het binnenland dat leidt tot aankopen in het buitenland. EV = C+I+O+E-M In dit model nu ook importlek: deel van het verdiende inkomen wordt besteed aan producten uit het https://www.scholieren.com/verslag/12507 Pagina 3 van 8

buitenland, lijdt tot stijging EV in buitenland en niet in NL. Multiplier wordt nu: Voor Co, Io, Oo, Eo: Voor Bo: De betalingsbalans is een overzicht van alle betalingen aan en ontvangsten van het buitenland over een periode van 1 jaar. Inkomenstransacties staand op de lopende rekening van de betalingsbalans bestaan uit export en import van goederen, diensten en productiefactoren. Inkomen = periode grootheid Vermogen = tijdstipgrootheid Betalingsbalans moet altijd in evenwicht zijn: - NL overschot op lopende rekening buitenland tekort, kapitaal exporteren vraagvergrotend. - NL tekort op lopende rekening buitenland overschot, kapitaal importeren vraagverkleinend. De evenwichtsvoorwaarde wordt nu: S-I + B-O = E-M Particulier overheids saldo lopende rekening/ nationaal spaarsaldo saldo spaarsaldo/ betalingsbalans saldo Nationaal spaarsaldo Hoofdstuk 6 De economische kringloop Reële sfeer goederen, diensten, productiefactoren Geldsfeer de in geld uitgedrukte waarde vd goederen, diensten en productiefactoren. Ex ante geplande grootheden. Ex post achteraf, dus gedwongen. Gesloten economie zonder overheid: In een gesloten economie zonder overheid, geldt: W=EV of S=I Schema blz 113: In werkelijkheid: gezinnen sparen deel van hun inkomen (beleggen in bedrijven). Bedrijven gebruiken dat geld om te investeren. Schema blz 114: Totale productie = toegevoegde waarde bruto nationaal product, bestaat uit de consumptie, uitbreidingsinvesteringen, voorraadinvesteringen en de vervangingsinvesteringen. De 1e twee zijn netto investeringen. Bruto investeringen zijn alle investeringen. De productie die tot inkomen voor de gezinnen leidt wordt netto nationaal product genoemd. Nationaal inkomen = nationaal product. Aan de productiezijde vormen de vervangingsinvesteringen het verschil tussen het bruto en het netto nationaal product. Aan de inkomenszijde zijn de afschrijvingen het verschil tussen het bruto en netto nationaal inkomen. https://www.scholieren.com/verslag/12507 Pagina 4 van 8

Vervangingsinvesteringen Vaste kapitaalgoederen Bruto investeringen Uitbreidingsinvesteringen Netto investeringen Vlottende kapitaalgoederen =Voorraadinvesteringen Gesloten economie met overheid: De overheid verkrijgt haar inkomsten voornamelijk via belastingheffing: 1: directe belastingen: worden gedragen door degenen die ze betalen. Drukken op de primaire inkomens: loon, huur/pacht, rente en winst. Bv: inkomstenbelasting. 2: indirecte belastingen: worden niet gedragen door degenen die ze betalen aan de overheid. Ze worden doorberekend in de prijs kostprijsverhogende belastingen. Bv: BTW, acijns. Overheidsuitgaven bestaan uit: 1: overdrachtsuitgaven: dat zijn uitgaven aan de gezinnen en de bedrijven zonder een zichtbare tegenprestatie van deze sectoren aan de overheid. Bv: huursubsidie. Subsidies verlagen de kostprijs dus kostprijsverlagende subsidies. 2: overheidsbestedingen: a: overheidsinvesteringen: uitgaven voor de aanschaf van vaste kapitaalgoederen door de overheid bij de bedrijven. Bv: wegen. b: overheidsconsumptie: - materiele overheidsconsumptie: uitgaven aan de bedrijven voor de aanschaf van vlottende kapitaalgoederen. Bv: pennen, potloden. - personele overheidsconsumptie: salarissen van de ambtenaren De toegevoegde waarde van de overheid wordt gelijkgesteld aan het loon dat de overheid haar ambtenaren uitbetaalt, immers de productie is altijd gelijk aan het inkomen. Het tekort van de overheid bestaat uit het verschil tussen de overheidsuitgaven en de overheidsinkomsten geld lenen staatsobligaties: bewijs dat je geld hebt uitgeleend aan de staat. Besparingen = netto investeringen bedrijven + overheidstekort. Dan nog 3 opmerkingen: 1: de overheid doet geen vervangingsinvesteringen dus schrijft niet af. 2: in een gesloten economie zonder overheid is het inkomen van de bedrijven gelijk aan het nationaal inkomen (Y). Het NNI is nu het inkomen dat gezinnen ontvangen van de bedrijven en het inkomen dat ze ontvangen van de overheid. 3: de overheid heeft vrijwel altijd een tekort. Open economie met overheid Bij een open economie stellen de gezinnen de productiefactoren ook ter beschikking aan buitenlandse bedrijven krijgen ze primair inkomen uit het buitenland hiervoor. Het nationaal inkomen bestaat nu uit het binnenlands inkomen + saldo van de primaire inkomens uit het buitenland. https://www.scholieren.com/verslag/12507 Pagina 5 van 8

Het saldo van de export van goederen en diensten en de primaire inkomens uit het buitenland enerzijds en de import van goederen en diensten anderzijds wordt het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans genoemd. E > M overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans buitenland heeft dan een tekort wat gefinancierd wordt door besparingen van gezinnen, dus kapitaalexport. Bij een tekort gebeurt natuurlijk het omgekeerde. S+B = I+O+E-M Gezinnen stellen productiefactoren ter beschikking, overheid betaalt daarvoor factorkosten / basisprijzen (loon, rente, huur/pacht, winst). Netto binnenlands inkomen tegen factorkosten = inkomen bedrijven + inkomen overheid Gezinnen stellen productiefactoren aan het buitenland ter beschikking: Netto nationaal inkomen tegen factorkosten = netto binnenlands inkomen tegen factorkosten + saldo primair inkomen uit het buitenland. Indirecte belastingen werken kostprijsverhogend, subsidies werken kostprijsverlagend. Netto nationaal inkomen tegen marktprijzen = netto nationaal inkomen tegen factorkosten + indirecte belastingen subsidies Het verschil tussen bruto en netto wordt gevormd door de afschrijvingen: Bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen = netto nationaal inkomen tegen marktprijzen + afschrijvingen. Om te produceren heb je de 4 productiefactoren nodig daardoor ontstaat t netto nationaal product dat gelijk is aan t netto nationaal inkomen (W=Y) Middelen = nationaal product (Y) en import (M). Deze middelen worden aangewend voor de bestedingen: particuliere consumptie (C), particuliere investeringen (I), overheidsbestedingen (O) en export. Middelen = bestedingen, daarom geldt: Y+M=C+I+O+E (staat vaak in een tabel) Y=C+I+O+E-M, het inkomen (Y) is gelijk aan de effectieve vraag (EV), dan is er inkomensevenwicht. Ook geldt er: Y=C+S+B C+S+B=C+I+O+E-M dus: (S-I) + (B-O) = (E-M) Hoofdstuk 7 De categoriale inkomensverdeling Dit is de verdeling van het nationaal inkomen over de verschillende inkomensgroepen. Nationaal inkomen = loon + winst + pacht + huur + rente. Je kunt berekenen hoeveel procent iedere inkomenscategorie uitmaakt van het nationaal inkomen: Loonquote = lonen x 100% nationaal inkomen Inkomen uit bezit kapitaalinkomen. Inkomen uit arbeid arbeidsinkomen. Maar: niet al het inkomen wordt beloond in de vorm van loon: bij zelfstandigen wordt hun inkomen tot de https://www.scholieren.com/verslag/12507 Pagina 6 van 8

winst gerekend. Om t toch te berekenen: per zelfstandige trekken we het gemiddelde loon af van de winst. Het totale bedrag waarmee de winst wordt verminderd Toegerekend Loon Zelfstandigen (TLZ) Dat is het deel van de winst dat de eigenaar gebruikt voor privé uitgaven, de overige winst is voor investeringen. Arbeidsinkomen = lonen + TLZ Kapitaalinkomen = (winst TLZ) + rente + huur + pacht Nationaal inkomen = arbeidsinkomen + kapitaalinkomen Het deel van het nationaal inkomen dat door arbeid verdiend wordt noem je de arbeidsinkomensquote (AIQ ) In politiek: als de AIQ te hard stijgt, blijft er van de winsten niets over, dus kan er niet geïnvesteerd worden, dat is een negatief verband. AIQ = lonen + TLZ x 100% Netto TW bedrijven (NNI) De AIQ zal stijgen doordat: - de teller stijg en/of de noemer daalt - als de teller harder stijgt dan de noemer - als de teller minder hard daalt dan de noemer. Nominaal inkomen = reële inkomen x prijspeil dus: reële inkomen = nominaal inkomen prijsindex De AIQ kan je als volgt herformuleren: AIQ = Arbeidsinkomen x 100% = L x A x 100% = L x (Aw + Az) x 100% Y P x y P x y Y = nominaal nationaal inkomen L = loonkosten per arbeider A = aantal arbeiders Aw = aantal werknemers Az = aantal zelfstandigen P = prijspeil Y = reële nationaal inkomen = productievolume. Als je in de formule teller en noemer deelt door het aantal arbeider krijg je: AIQ = L x 100% P x a Hierin is a de arbeidsproductiviteit en deze vind je dus door het reële nationaal product te delen door het aantal arbeiders. https://www.scholieren.com/verslag/12507 Pagina 7 van 8

Als L even hard stijgt als P x a dan blijft AIQ gelijk en daarom noemt men de groei van dat product (P x a) ook wel de loonruimte. Dit is de maximale loonsverhoging die een bedrijf kan geven zonder dat de winst daalt. Als je in de bovenstaande formule teller en noemer deelt door het prijspeil dan krijg je: AIQ = l x 100% a Hierin is l: reële loonkosten per arbeider. Als deze harder stijgen dan de apt, dan zal de AIQ stijgen. De reële winsten dalen dan; want de arbeiders krijgen een groter deel dan de ondernemers er zal minder worden geïnvesteerd werkgelegenheid zal niet meer toenemen. En er wordt gekozen voor diepte investeringen arbeiders vervangen voor kapitaal. https://www.scholieren.com/verslag/12507 Pagina 8 van 8