Auteur Laatst gewijzigd Licentie Webadres VO-content 12 june 2018 CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie https://maken.wikiwijs.nl/80864 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.
Inhoudsopgave Grammatica - Woordsoorten Vooraf Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Over dit lesmateriaal Pagina 1
Grammatica - Woordsoorten Vooraf Aan het eind van deze grammaticaopdracht kun je de volgende woordsoorten toepassen: werkwoorden zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden en de lidwoorden telwoorden voorzetsels, bijwoorden en voegwoorden voornaamwoorden Eindproduct Deze opdracht rond je af door twee eindproducten te maken: de toets woordbenoeming een woordzoeker over één categorie woorden. Beoordeling De toets is voldoende als je 80% van de punten haalt. De woordzoeker laat je beoordelen door je docent. Je docent let bij de beoordeling op de inhoud en op de vorm. Tijd Voor deze opdracht heb je twee lesuren nodig. Stap 1 Werkwoord, zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord en lidwoorden Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands de theorie over het werkwoord en doe de eerste oefening. KB: Het werkwoord De theorie over het zelfstandig, het bijvoeglijk naamwoord en de lidwoorden heb je nodig om de tweede oefening goed te kunnen doen. KB: Het zelfstandig naamwoord KB: Het bijvoeglijk naamwoord KB: De lidwoorden Het werkwoord maken.wikiwijs.nl/p/questionnaire/standalone/2138353 1 van 14 Bekijk de zin. Wat voor soort werkwoorden staan er in de zin? Mag jij vuurwerk afsteken? Pagina 2
a. Mag = hulpwerkwoord, afsteken = zelfstandig werkwoord a. Mag = koppelwerkwoord, afsteken = zelfstandig werkwoord a. Mag = koppelwerkwoord, afsteken = koppelwerkwoord a. Mag = hulpwerkwoord, afsteken = koppelwerkwoord 2 van 14 Bekijk de zin. Wat voor soort werkwoord staat er in de zin? Hij heeft een nieuwe auto. a. heeft = hulpwerkwoord a. heeft = zelfstandig werkwoord a. heeft = koppelwerkwoord 3 van 14 Bekijk de zin. Wat voor soort werkwoord staat er in de zin? De meeste leraren zijn aardig. a. zijn = hulpwerkwoord a. zijn = zelfstandig werkwoord a. zijn = koppelwerkwoord 4 van 14 Bekijk de zin. Wat voor soort werkwoord staat er in de zin? Zij mag zaterdag naar de bioscoop. a. mag = hulpwerkwoord a. mag = koppelwerkwoord a. mag = zelfstandig werkwoord 5 van 14 Bekijk de zin. Wat voor soort werkwoorden staan er in de zin? Dr. Atkins was toen weer drie kilo aangekomen. a. was = koppelwerkwoord, aangekomen = zelfstandig werkwoord a. was = hulpwerkwoord, aangekomen = zelfstandig werkwoord a. was = koppelwerkwoord, aangekomen = hulpwerkwoord a. was = hulpwerkwoord, aangekomen = hulpwerkwoord 6 van 14 Bekijk de zin. Wat voor soort werkwoorden staan er in de zin? Dat zou ik nooit gedaan hebben. Pagina 3
a. zou = hulpwerkwoord, gedaan = zelfstandig werkwoord, hebben = hulpwerkwoord a. zou = hulpwerkwoord, gedaan = zelfstandig werkwoord, hebben = koppelwerkwoord a. zou = koppelwerkwoord, gedaan = zelfstandig werkwoord, hebben = koppelwerkwoord a. zou = koppelwerkwoord, gedaan = zelfstandig werkwoord, hebben = hulpwerkwoord 7 van 14 Bekijk de zin. Wat voor soort werkwoorden staan er in de zin? Hij laat zijn auto morgen repareren. a. laat = hulpwerkwoord, repareren = hulpwerkwoord a. laat = koppelwerkwoord, repareren = hulpwerkwoord a. laat = hulpwerkwoord, repareren = zelfstandig werkwoord a. laat = koppelwerkwoord, repareren = zelfstandig werkwoord 8 van 14 Bekijk de zin. Wat voor soort werkwoorden staan er in de zin? Daar moet vroeger het pontveer zijn geweest. a. moet = hulpwerkwoord, zijn = hulpwerkwoord, geweest = zelfstandig werkwoord a. moet = koppelwerkwoord, zijn = hulpwerkwoord, geweest = zelfstandig werkwoord a. moet = koppelwerkwoord, zijn = zelfstandig werkwoord, geweest = hulpwerkwoord a. moet = hulpwerkwoord, zijn = zelfstandig werkwoord, geweest = hulpwerkwoord 9 van 14 Bekijk de zin. Wat voor soort werkwoorden staan er in de zin? Hij heeft ons niet gelukkig kunnen maken. a. heeft = hulpwerkwoord, kunnen = hulpwerkwoord, maken = zelfstandig werkwoord a. heeft = hulpwerkwoord, kunnen = zelfstandig werkwoord, maken = zelfstandig werkwoord a. heeft = koppelwerkwoord, kunnen = zelfstandig werkwoord, maken = hulpwerkwoord a. heeft = koppelwerkwoord, kunnen = hulpwerkwoord, maken = hulpwerkwoord 10 van 14 Bekijk de zin. Wat voor soort werkwoorden staan er in de zin? Daarvoor zult u binnen moeten kijken. a. zult = hulpwerkwoord, moeten = hulpwerkwoord, kijken = zelfstandig werkwoord a. zult = hulpwerkwoord, moeten = koppelwerkwoord, kijken = zelfstandig werkwoord a. zult = zelfstandig werkwoord, moeten = koppelwerkwoord, kijken = hulpwerkwoord a. zult = zelfstandig werkwoord, moeten = hulpwerkwoord, kijken = hulpwerkwoord 11 van 14 Bekijk de zin. Wat voor soort werkwoorden staan er in de zin? Pagina 4
Wie zou dat gedaan kunnen hebben? a. zou = hulpwerkwoord, gedaan = zelfstandig werkwoord, kunnen = hulpwerkwoord, hebben = hulpwerkwoord a. zou = hulpwerkwoord, gedaan = hulpwerkwoord, kunnen = hulpwerkwoord, hebben = zelfstandig werkwoord a. zou = hulpwerkwoord, gedaan = hulpwerkwoord, kunnen = zelfstandig werkwoord, hebben = hulpwerkwoord a. zou = zelfstandig werkwoord, gedaan = hulpwerkwoord, kunnen = hulpwerkwoord, hebben = hulpwerkwoord 12 van 14 Bekijk de zin. Wat voor soort werkwoorden staan er in de zin? Hij zou daar ziek geworden zijn. a. zou = hulpwerkwoord, geworden = koppelwerkwoord, zijn = hulpwerkwoord a. zou = hulpwerkwoord, geworden = zelfstandig werkwoord, zijn = hulpwerkwoord a. zou = koppelwerkwoord, geworden = zelfstandig werkwoord, zijn = zelfstandig werkwoord a. zou = koppelwerkwoord, geworden = koppelwerkwoord, zijn = zelfstandig werkwoord 13 van 14 Bekijk de zin. Wat voor soort werkwoorden staan er in de zin? Zij heeft het gelukkig niet kunnen zien. a. heeft = hulpwerkwoord, kunnen = hulpwerkwoord, zien = zelfstandig werkwoord a. heeft = koppelwerkwoord, kunnen = hulpwerkwoord, zien = zelfstandig werkwoord a. heeft = koppelwerkwoord, kunnen = zelfstandig werkwoord, zien = koppelwerkwoord a. heeft = hulpwerkwoord, kunnen = zelfstandig werkwoord, zien = koppelwerkwoord 14 van 14 Bekijk de zin. Wat voor soort werkwoorden staan er in de zin? Hij zou graag rector gebleven zijn. a. zou = hulpwerkwoord, gebleven = koppelwerkwoord, zijn = hulpwerkwoord a. zou = hulpwerkwoord, gebleven = hulpwerkwoord, zijn = zelfstandig werkwoord a. zou = koppelwerkwoord, gebleven = koppelwerkwoord, zijn = zelfstandig werkwoord a. zou = koppelwerkwoord, gebleven = hulpwerkwoord, zijn = hulpwerkwoord Naamwoorden en lidwoorden maken.wikiwijs.nl/p/questionnaire/standalone/2138354 Pagina 5
1 van 16 Bepaal of je met een bepaald lidwoord of een onbepaald lidwoord te maken hebt. Wij wonen in een nieuwe villa aan de rand van de stad. a. een = onbepaald lidwoord, de = bepaald lidwoord a. een = onbepaald lidwoord, de = onbepaald lidwoord a. een = bepaald lidwoord, de = bepaald lidwoord a. een = bepaald lidwoord, de = onbepaald lidwoord 2 van 16 Bepaal of je met een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord te maken hebt. Wij wonen in een nieuwe villa aan de rand van de stad. a. nieuwe = bijvoeglijk naamwoord, villa = zelfstandig naamwoord, rand = zelfstandig naamwoord a. nieuwe = bijvoeglijk naamwoord, villa = bijvoeglijk naamwoord, rand = bijvoeglijk naamwoord a. nieuwe = zelfstandig naamwoord, villa = bijvoeglijk naamwoord, rand = zelfstandig naamwoord a. nieuwe = zelfstandig naamwoord, villa = zelfstandig naamwoord, rand = bijvoeglijk naamwoord 3 van 16 Bepaal of je met een bepaald lidwoord of een onbepaald lidwoord te maken hebt. Deze domme handelswijze brengt de jonge minister in problemen. a. de = bepaald lidwoord a. de = onbepaald lidwoord 4 van 16 Bepaal of je met een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord te maken hebt. Deze domme handelswijze brengt de jonge minister in problemen. a. domme = bijvoeglijk naamwoord, handelswijze = zelfstandig naamwoord, jonge = bijvoeglijk naamwoord, minister = zelfstandig naamwoord a. domme = bijvoeglijk naamwoord, handelswijze = bijvoeglijk naamwoord, jonge = bijvoeglijk naamwoord, minister = zelfstandig naamwoord a. domme = bijvoeglijk naamwoord, handelswijze = zelfstandig naamwoord, jonge = bijvoeglijk naamwoord, minister = bijvoeglijk naamwoord a. domme = zelfstandig naamwoord, handelswijze = bijvoeglijk naamwoord, jonge = zelfstandig naamwoord, minister = zelfstandignaamwoord 5 van 16 Bepaal of je met een bepaald lidwoord of een onbepaald lidwoord te maken hebt. Het schoolexamen was moeilijk. a. Het = bepaald lidwoord a. Het is onbepaald lidwoord 6 van 16 Pagina 6
Bepaal of je met een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord te maken hebt. Het schoolexamen was moeilijk. a. schoolexamen = zelfstandig naamwoord, moeilijk = bijvoeglijk naamwoord a. schoolexamen = zelfstandig naamwoord, moeilijk = zelfstandig naamwoord a. schoolexamen = bijvoeglijk naamwoord, moeilijk = bijvoeglijk naamwoord a. schoolexamen = bijvoeglijk naamwoord, moeilijk = zelfstandig naamwoord 7 van 16 Bepaal of je met een bepaald lidwoord of een onbepaald lidwoord te maken hebt. Het rijden onder invloed neemt nog steeds toe. a. Het = onbepaald lidwoord a. Het = bepaald lidwoord 8 van 16 Bepaal of je met een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord te maken hebt. Het rijden onder invloed neemt nog steeds toe. a. rijden = zelfstandig naamwoord, invloed = zelfstandig naamwoord a. rijden = zelfstandig naamwoord, invloed = bijvoeglijk naamwoord a. rijden = bijvoeglijk naamwoord, invloed = zelfstandig naamwoord a. rijden = bijvoeglijk naamwoord, invloed = bijvoeglijk naamwoord 9 van 16 Bepaal of je met een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord te maken hebt. De nieuwe methode lijkt ons erg praktisch. a. nieuwe = bijvoeglijk naamwoord, praktisch = bijvoeglijk naamwoord a. nieuwe = bijvoeglijk naamwoord, praktisch = zelfstandig naamwoord a. nieuwe = zelfstandig naamwoord, praktisch = bijvoeglijk naamwoord a. nieuwe = zelfstandig naamwoord, praktisch = zelfstandig naamwoord 10 van 16 Bepaal of je met een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord te maken hebt. De kapotte riolering wordt woensdag gemaakt. a. kapotte = bijvoeglijk naamwoord, woensdag = zelfstandig naamwoord a. kapotte = bijvoeglijk naamwoord, woensdag = bijvoeglijk naamwoord a. kapotte = zelfstandig naamwoord, woensdag = zelfstandig naamwoord a. kapotte = zelfstandig naamwoord, woensdag = bijvoeglijk naamwoord 11 van 16 Bepaal of je met een bepaald lidwoord of een onbepaald lidwoord te maken hebt. In Nijmegen worden de zomerfeesten weer gehouden. a. de = bepaald lidwoord a. de = onbepaald lidwoord Pagina 7
12 van 16 Bepaal of je met een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord te maken hebt. In Nijmegen worden de zomerfeesten weer gehouden. a. Nijmegen = zelfstandig naamwoord, zomerfeesten = zelfstandig naamwoord a. Nijmegen = zelfstandig naamwoord, zomerfeesten = bijvoeglijk naamwoord a. Nijmegen = bijvoeglijk naamwoord, zomerfeesten = zelfstandig naamwoord a. Nijmegen = bijvoeglijk naamwoord, zomerfeesten = bijvoeglijk naamwoord 13 van 16 Bepaal of je met een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord te maken hebt. De kwaliteit is deze winter veel beter dan vorig jaar. a. kwaliteit = zelfstandig naamwoord, vorig = bijvoeglijk naamwoord a. kwaliteit = zelfstandig naamwoord, vorig = zelfstandig naamwoord a. kwaliteit = bijvoeglijk naamwoord, vorig = bijvoeglijk naamwoord a. kwaliteit = bijvoeglijk naamwoord, vorig = zelfstandig naamwoord 14 van 16 Bepaal of je met een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord te maken hebt. Premier Rutte was het eerste op het Binnenhof. a. Premier = zelfstandig naamwoord, Rutte = zelfstandig naamwoord a. Premier = zelfstandig naamwoord, Rutte = bijvoeglijk naamwoord a. Premier = bijvoeglijk naamwoord, Rutte = zelfstandig naamwoord a. Premier = bijvoeglijk naamwoord, Rutte = bijvoeglijk naamwoord 15 van 16 Bepaal of je met een bepaald lidwoord of een onbepaald lidwoord te maken hebt. De leerlingen waren erg zenuwachtig voor het proefwerk. a. De = bepalend lidwoord, het = bepalend lidwoord a. De = bepalend lidwoord, het = onbepalend lidwoord a. De = onbepalend lidwoord, het = bepalend lidwoord a. De = onbepalend lidwoord, het = onbepalend lidwoord 16 van 16 Bepaal of je met een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord te maken hebt. De leerlingen waren erg zenuwachtig voor het proefwerk. a. zenuwachtig = bijvoeglijk naamwoord, proefwerk = zelfstandig naamwoord a. zenuwachtig = bijvoeglijk naamwoord, proefwerk = bijvoeglijk naamwoord a. zenuwachtig = zelfstandig naamwoord, proefwerk = zelfstandig naamwoord a. zenuwachtig = zelfstandig naamwoord, proefwerk = bijvoeglijk naamwoord Stap 2 Telwoorden, voorzetsels, bijwoorden en voegwoorden Pagina 8
De volgende oefening gaat over telwoorden. Bestudeer voor je de eerste oefening gaat doen het bijbehorende item uit de Kennisbank. KB: Telwoorden Telwoorden maken.wikiwijs.nl/p/questionnaire/standalone/2138357 1 van 8 Bepaal of je met een (on)bepaald hoofdtelwoord of met een (on)bepaald rangtelwoord te maken hebt. Eén moet de eerste zijn. a. Eén = bepaald hoofdtelwoord, eerste = bepaald rangtelwoord a. Eén = bepaald hoofdtelwoord, eerste = onbepaald rangtelwoord a. Eén = onbepaald hoofdtelwoord, eerste = bepaald rangtelwoord a. Eén = onbepaald hoofdtelwoord, eerste = onbepaald rangtelwoord 2 van 8 Bepaal of je met een (on)bepaald hoofdtelwoord of met een (on)bepaald rangtelwoord te maken hebt. Met z'n drieën gingen we naar de tweede voorstelling. a. drieën = bepaald hoofdtelwoord, tweede = bepaald rangtelwoord a. drieën = bepaald hoofdtelwoord, tweede = onbepaald rangtelwoord a. drieën = onbepaald hoofdtelwoord, tweede = bepaald rangtelwoord a. drieën = onbepaald hoofdtelwoord, tweede = onbepaald rangtelwoord 3 van 8 Bepaal of je met een (on)bepaald hoofdtelwoord of met een (on)bepaald rangtelwoord te maken hebt. Met z'n hoevelen zaten jullie bij de derde voorstelling? a. hoevelen = onbepaald hoofdtelwoord, derde = bepaald rangtelwoord a. hoevelen = onbepaald hoofdtelwoord, derde = onbepaald rangtelwoord a. hoevelen = bepaald hoofdtelwoord, derde = bepaald rangtelwoord a. hoevelen = bepaald hoofdtelwoord, derde = onbepaald rangtelwoord 4 van 8 Bepaal of je met een (on)bepaald hoofdtelwoord of met een (on)bepaald rangtelwoord te maken hebt. Hoeveelste werd Yuri van Gelder? a. Hoeveelste = onbepaald rangtelwoord a. Hoeveelste = bepaald rangtelwoord a. Hoeveelste = onbepaald hoofdtelwoord a. Hoeveelste = bepaald hoofdtelwoord Pagina 9
5 van 8 Bepaal of je met een (on)bepaald hoofdtelwoord of met een (on)bepaald rangtelwoord te maken hebt. Hij had op het vierde rapport vier onvoldoendes. a. vierde = bepaald rangtelwoord, vier = bepaald hoofdtelwoord a. vierde = bepaald rangtelwoord, vier = bepaald rangtelwoord a. vierde = bepaald hoofdtelwoord, vier = bepaald hoofdtelwoord a. vierde = bepaald hoofdtelwoord, vier = bepaald rangtelwoord 6 van 8 Bepaal of je met een (on)bepaald hoofdtelwoord of met een (on)bepaald rangtelwoord te maken hebt. Omdat veel ouders waren komen opdagen waren alle stoelen bezet. a. veel = onbepaald hoofdtelwoord, alle = onbepaald hoofdtelwoord a. veel = onbepaald hoofdtelwoord, alle = rang hoofdtelwoord a. veel = onbepaald rangtelwoord, alle = onbepaald hoofdtelwoord a. veel = onbepaald rangtelwoord, alle = rang hoofdtelwoord 7 van 8 Bepaal of je met een (on)bepaald hoofdtelwoord of met een (on)bepaald rangtelwoord te maken hebt. Sommige leerlingen uit de zesde klas moesten gaan staan. a. Sommige = onbepaald hoofdtelwoord, zesde = bepaald rangtelwoord a. Sommige = onbepaald hoofdtelwoord, zesde = onbepaald rangtelwoord a. Sommige = bepaald hoofdtelwoord, zesde = bepaald rangtelwoord a. Sommige = bepaald hoofdtelwoord, zesde = onbepaald rangtelwoord 8 van 8 Bepaal of je met een (on)bepaald hoofdtelwoord of met een (on)bepaald rangtelwoord te maken hebt. dit is de zoveelste keer dat ik een kies moet laten trekken. a. zoveelste = onbepaald rangtelwoord a. zoveelste = bepaald rangtelwoord a. zoveelste = onbepaald hoofdtelwoord a. zoveelste = bepaald hoofdtelwoord Pagina 10
Weet je nog hoe het zit met de voorzetsels, bijwoorden en voegwoorden? Bestudeer eerst de theorie en maak dan de tweede oefening. KB: Voorzetsels KB: Bijwoorden KB: Voegwoorden Voorzetsels, bijwoorden en voegwoorden maken.wikiwijs.nl/p/questionnaire/standalone/2138358 1 van 12 Heb je te maken met een voorzetsel, bijwoord of voegwoord? Gisteren zagen we op de televisie een erg uitgebreide reportage. a. Gisteren = bijwoord, op = voorzetsel, erg = bijwoord a. Gisteren = bijwoord, op = bijwoord, erg = voegwoord a. Gisteren = voegwoord, op = bijwoord, erg = bijwoord a. Gisteren = voegwoord, op = voorzetsel, erg = voegwoord 2 van 12 Heb je te maken met een voorzetsel, bijwoord of voegwoord? Plotseling was het zeer mistig geworden. a. Plotseling = bijwoord, zeer = bijwoord a. Plotseling = bijwoord, zeer = voegwoord a. Plotseling = voegwoord, zeer = bijwoord a. Plotseling = voegwoord, zeer = voegwoord 3 van 12 Heb je te maken met een voorzetsel, bijwoord of voegwoord? Ga je vanavond mee of niet? a. vanavond = bijwoord, of = voegwoord, niet = bijwoord a. vanavond = bijwoord, of = voorzetsel, niet = voegwoord a. vanavond = voegwoord, of = voorzetsel, niet = bijwoord a. vanavond = voegwoord, of = voegwoord, niet = voegwoord 4 van 12 Heb je te maken met een voorzetsel, bijwoord of voegwoord? Je mag hier op de rijbaan lopen. a. hier = bijwoord, op = voorzetsel a. hier = bijwoord, op = voegwoord a. hier = voegwoord, op = voorzetsel a. hier = voegwoord, op = voegwoord Pagina 11
5 van 12 Heb je te maken met een voorzetsel, bijwoord of voegwoord? Vanochtend begon het plots te stormen. a. Vanochtend = bijwoord, plots = bijwoord a. Vanochtend = bijwoord, plots = voorzetsel a. Vanochtend = voorzetsel, plots = bijwoord a. Vanochtend = voorzetsel, plots = voorzetsel 6 van 12 Heb je te maken met een voorzetsel, bijwoord of voegwoord? Vandaag krijgen we ijs en vruchten toe. a. Vandaag = bijwoord, en = voegwoord a. Vandaag = bijwoord, en = bijwoord a. Vandaag = voorzetsel, en = voegwoord a. Vandaag = voorzetsel, en = bijwoord 7 van 12 Heb je te maken met een voorzetsel, bijwoord of voegwoord? Hoewel het regende zijn we naar Den Bosch gefietst. a. Hoewel = voegwoord, naar = voorzetsel a. Hoewel = voegwoord, naar = bijwoord a. Hoewel = bijwoord, naar = voorzetsel a. Hoewel = bijwoord, naar = bijwoord 8 van 12 Heb je te maken met een voorzetsel, bijwoord of voegwoord? De wedstrijd ging niet door omdat de omstandigheden slecht waren. a. niet = bijwoord, omdat = voegwoord a. niet = bijwoord, omdat = voorzetsel a. niet = voegwoord, omdat = voegwoord a. niet = voegwoord, omdat = voorzetsel 9 van 12 Heb je te maken met een voorzetsel, bijwoord of voegwoord? Wegens de staking kon hij niet op tijd zijn. a. Wegens = voorzetsel, op = voorzetsel a. Wegens = voorzetsel, op = voegwoord a. Wegens = bijwoord, op = voorzetsel a. Wegens = bijwoord, op = voegwoord 10 van 12 Heb je te maken met een voorzetsel, bijwoord of voegwoord? Morgen komt hij op bezoek. Pagina 12
a. Morgen = bijwoord, op = voorzetsel a. Morgen = bijwoord, op = bijwoord a. Morgen = voegwoord, op = voorzetsel a. Morgen = voegwoord, op = bijwoord 11 van 12 Heb je te maken met een voorzetsel, bijwoord of voegwoord? Hij zwemt de honderd meter niet zo snel. a. niet = bijwoord, zo = bijwoord, snel = bijwoord a. niet = voegwoord, zo = bijwoord, snel = bijwoord a. niet = bijwoord, zo = voegwoord, snel = bijwoord a. niet = bijwoord, zo = bijwoord, snel = voegwoord 12 van 12 Heb je te maken met een voorzetsel, bijwoord of voegwoord? Hier zullen we het vandaag bij laten. a. Hier = bijwoord, vandaag = bijwoord, bij = bijwoord a. Hier = bijwoord, vandaag = bijwoord, bij = voorzetsel a. Hier = voegwoord, vandaag = bijwoord, bij = bijwoord a. Hier = bijwoord, vandaag = voegwoord, bij = voorzetsel Stap 3 Voornaamwoorden Er zijn veel verschillende voornaamwoorden, persoonlijke voornaamwoorden, bezittelijke voornaamwoorden, wederkerende voornaamwoorden, wederkerige voornaamwoorden, aanwijzende voornaamwoorden, vragende voornaamwoorden, betrekkelijke voornaamwoorden en onbepaalde voornaamwoorden. In het Kennisbank item Voornaamwoorden staat alles nog een keer op een rijtje. KB: Voornaamwoorden Maak vervolgens de oefeningen. Voornaamwoorden - 1 maken.wikiwijs.nl/p/questionnaire/standalone/2138361 1 van 33 Men wist daar niets van. Pagina 13
2 van 33 Men wist daar niets van. 3 van 33 Hij zag iets wat de rest niet zag. 4 van 33 Hij zag iets wat de rest niet zag. Pagina 14
5 van 33 Hij zag iets wat de rest niet zag. 6 van 33 Met wie zat zij daar te kletsen. 7 van 33 Met wie zat zij daar te kletsen. 8 van 33 Wat jij daar beweert, is onzin. Pagina 15
9 van 33 Wat jij daar beweert, is onzin. 10 van 33 Wat vind je vader van zijn verhaal? 11 van 33 Wat vind je vader van zijn verhaal? Pagina 16
12 van 33 Wat vind je vader van zijn verhaal? 13 van 33 Mijn moeder ergert zich gruwelijk. 14 van 33 Mijn moeder ergert zich gruwelijk. 15 van 33 Je bekijkt het maar. Pagina 17
16 van 33 Wij passen op elkaars scooters. 17 van 33 Wij passen op elkaars scooters. 18 van 33 Wie dat zegt, is niet goed wijs. Pagina 18
19 van 33 Wie dat zegt, is niet goed wijs. 20 van 33 Daarna mocht hij pas zijn handen wassen. 21 van 33 Daarna mocht hij pas zijn handen wassen. 22 van 33 Wij kunnen ons dat maar moeilijk voorstellen. Pagina 19
23 van 33 Wij kunnen ons dat maar moeilijk voorstellen. 24 van 33 De jongen met wie je sprak, is aardig. 25 van 33 De jongen met wie je sprak, is aardig. Pagina 20
26 van 33 Men kan moeilijk volhouden dat deze regel voor iedereen geldt. 27 van 33 Men kan moeilijk volhouden dat deze regel voor iedereen geldt. 28 van 33 Men kan moeilijk volhouden dat deze regel voor iedereen geldt. 29 van 33 Mag ik ook iets? Pagina 21
30 van 33 Zou die matroos het wel leuk vinden? 31 van 33 Zou die matroos het wel leuk vinden? 32 van 33 Wat doe je daar? Pagina 22
33 van 33 Wat doe je daar? Voornaamwoorden - 2 maken.wikiwijs.nl/p/questionnaire/standalone/2138362 1 van 20 Dat is het boek dat ik besteld heb. met ingesloten antecedent 2 van 20 Dat is het boek dat ik besteld heb. met ingesloten antecedent 3 van 20 Dit is nu de leraar voor wie zij zo bang was. met ingesloten antecedent 4 van 20 Pagina 23
Dit is nu de leraar voor wie zij zo bang was. met ingesloten antecedent 5 van 20 Vertel me nu eens wat het bezwaar is. met ingesloten antecedent 6 van 20 Wat hij toen zei, ben ik nooit vergeten. met ingesloten antecedent 7 van 20 Zij stonden kleren te passen die uit de kringloopwinkel kwamen. met ingesloten antecedent 8 van 20 Weet je al wat je op oudejaarsavond gaat doen? met ingesloten antecedent 9 van 20 Dit is het meisje op wie Jan verliefd is. Pagina 24
met ingesloten antecedent 10 van 20 Na alles wat we al voor je gedaan hebben, zullen we dat probleem ook wel oplossen. met ingesloten antecedent 11 van 20 Na alles wat we al voor je gedaan hebben, zullen we dat probleem ook wel oplossen. met ingesloten antecedent 12 van 20 Wat ik toen van die persoon te horen kreeg, zal ik niet snel vergeten. met ingesloten antecedent 13 van 20 Wat ik toen van die persoon te horen kreeg, zal ik niet snel vergeten. met ingesloten antecedent 14 van 20 Hij wilde een einde aan dit gezeur maken, wat hem niet lukte. met ingesloten antecedent Pagina 25
15 van 20 Hij wilde een einde aan dit gezeur maken, wat hem niet lukte. met ingesloten antecedent 16 van 20 Wie de hoofdprijs wint, krijgt dertig miljoen. met ingesloten antecedent 17 van 20 Het ergste wat je kan overkomen, is een nat pak. met ingesloten antecedent 18 van 20 Hij weet vaak niet wat hij zegt. met ingesloten antecedent 19 van 20 Welke bezwaren zou deze rector kunnen hebben? met ingesloten antecedent 20 van 20 Welke bezwaren zou deze rector kunnen hebben? Pagina 26
met ingesloten antecedent Voornaamwoorden - 3 maken.wikiwijs.nl/p/questionnaire/standalone/2138363 1 van 9 Is 'dat' een betrekkelijk voornaamwoord of voegwoord? Het gevoel dat het niet klopte, heb ik nog steeds. a. voegwoord 2 van 9 Is 'dat' een betrekkelijk voornaamwoord of voegwoord? De plan dat jij bedacht, werd afgewezen. a. voegwoord 3 van 9 Is 'dat' een betrekkelijk voornaamwoord of voegwoord? Het ontwerp dat de architect maakt, viel niet in de smaak. a. voegwoord 4 van 9 Is 'dat' een betrekkelijk voornaamwoord of voegwoord? Wij dachten al dat hij het gedaan zou kunnen hebben. a. voegwoord 5 van 9 Is 'dat' een betrekkelijk voornaamwoord of voegwoord? Ik wist niet dat zij ook nog zou komen. a. voegwoord 6 van 9 Pagina 27
Is 'dat' een betrekkelijk voornaamwoord of voegwoord? Het mopje dat hij vertelde, werd niet gewaardeerd. a. voegwoord 7 van 9 Is 'dat' een betrekkelijk voornaamwoord of voegwoord? Het antwoord dat Rick gaf, kwam aardig in de buurt. a. voegwoord 8 van 9 Is 'dat' een betrekkelijk voornaamwoord of voegwoord? Onze mentor heeft ons verteld dat we morgen naar de Avans hogeschool gaan. a. voegwoord 9 van 9 Is 'dat' een betrekkelijk voornaamwoord of voegwoord? De koning sprak de wens uit dat we een gelukkig Nieuwjaar zouden krijgen. a. voegwoord Stap 4 Eindproducten De opdracht sluit je af met het maken van een toets en het maken van een woordzoeker. Je maakt de woordzoeker met z'n tweeën. Kies een woordsoort uit de volgende categorieën: werkwoorden bijvoeglijke naamwoorden zelfstandige naamwoorden telwoorden bijwoorden Ga naar www.woordzoekers.org, lees de aanwijzingen en ga aan de slag. Als je je woordzoeker hebt gemaakt, kun je hem online laten maken door een klasgenoot. Je kunt hem ook printen en op een ander moment laten maken door een medeleerling. Overleg met de docent. Woordsoorten maken.wikiwijs.nl/p/questionnaire/standalone/2138366 Pagina 28
1 van 23 Men vraagt zich af hoeveel talen er nu eigenlijk worden gesproken. a. Men = onbepaald voornaamwoord, hoeveel = onbepaald hoofdtelwoord, nu = bijwoord a. Men = persoonlijk voornaamwoord, hoeveel = onbepaald hoofdtelwoord, nu = voegwoord a. Men = onbepaald voornaamwoord, hoeveel = bepaald hoofdtelwoord, nu = voegwoord a. Men = persoonlijk voornaamwoord, hoeveel = bepaald hoofdtelwoord, nu = bijwoord 2 van 23 Men vraagt zich af hoeveel talen er nu eigenlijk worden gesproken. a. worden = hulpwerkwoord, gesproken = zelfstandig werkwoord a. worden = hulpwerkwoord, gesproken = hulpwerkwoord a. worden = koppelwerkwoord, gesproken = zelfstandig werkwoord a. worden = koppelwerkwoord, gesproken = hulpwerkwoord 3 van 23 Dat het lang blijft sneeuwen, lijkt mij niet zo waarschijnlijk. a. Dat = voegwoord, lijkt = koppelwerkwoord, zo = bijwoord a. Dat = aanwijzend voornaamwoord, lijkt = koppelwerkwoord, zo = voegwoord a. Dat = voegwoord, lijkt = hulpwerkwoord, zo = voegwoord a. Dat = aanwijzend voornaamwoord, lijkt = hulpwerkwoord, zo = bijwoord 4 van 23 Dat het lang blijft sneeuwen, lijkt mij niet zo waarschijnlijk. a. mij = persoonlijk voornaamwoord, niet = bijwoord a. mij = persoonlijk voornaamwoord, niet = voegwoord a. mij = bezittelijk voornaamwoord, niet = bijwoord a. mij = bezittelijk voornaamwoord, niet = voegwoord 5 van 23 Wie de oplossing weet, kan spoedig een prijs verwachten. a. Wie - betrekkelijk voornaamwoord, spoedig = bijwoord a. Wie - betrekkelijk voornaamwoord, spoedig = bijvoeglijk naamwoord a. Wie - vragend voornaamwoord, spoedig = bijwoord a. Wie - vragend voornaamwoord, spoedig = bijvoeglijk naamwoord 6 van 23 Wie de oplossing weet, kan spoedig een prijs verwachten. Pagina 29
a. weet = zelfstandig werkwoord, verwachten = zelfstandig werkwoord a. weet = zelfstandig werkwoord, verwachten = hulpwerkwoord a. weet = hulpwerkwoord, verwachten = zelfstandig werkwoord a. weet = hulpwerkwoord, verwachten = hulpwerkwoord 7 van 23 Het meisje dat haar been had gebroken, werd per brancard afgevoerd. a. dat = betrekkelijk voornaamwoord, haar = bezittelijk voornaamwoord a. dat = betrekkelijk voornaamwoord, haar = bezittelijk voornaamwoord a. dat = aanwijzend voornaamwoord, haar = persoonlijk voornaamwoord a. dat = aanwijzend voornaamwoord, haar = persoonlijk voornaamwoord 8 van 23 Hoewel hij hard werkte, bleef hij de hele week opgewekt. a. Hoewel = voegwoord, hard = bijwoord a. Hoewel = voegwoord, hard = voegwoord a. Hoewel = bijwoord, hard = bijwoord a. Hoewel = bijwoord, hard = voegwoord 9 van 23 Hoewel hij hard werkte, bleef hij de heleweek opgewekt. a. bleef = koppelwerkwoord, opgewekt = bijvoeglijk naamwoord a. bleef = koppelwerkwoord, opgewekt = zelfstandig werkwoord a. bleef = hulpwerkwoord, opgewekt = bijvoeglijk naamwoord a. bleef = hulpwerkwoord, opgewekt = zelfstandig werkwoord 10 van 23 De rechtbank kon niet ontdekken wie de dader was. a. kon = hulpwerkwoord, was = koppelwerkwoord a. kon = hulpwerkwoord, was = hulpwerkwoord a. kon = koppelwerkwoord, was = koppelwerkwoord a. kon = koppelwerkwoord, was = hulpwerkwoord 11 van 23 De rechtbank kon niet ontdekken wie de dader was. a. niet = bijwoord, dader = zelfstandig naamwoord a. niet = bijwoord, dader = bijvoeglijk naamwoord a. niet = voegwoord, dader = zelfstandig naamwoord a. niet = voegwoord, dader = bijvoeglijk naamwoord Pagina 30
12 van 23 Of je mag blijven logeren is nog onzeker. a. mag = hulpwerkwoord, is = koppelwerkwoord a. mag = hulpwerkwoord, is = hulpwerkwoord a. mag = koppelwerkwoord, is = koppelwerkwoord a. mag = koppelwerkwoord, is = hulpwerkwoord 13 van 23 Of je mag blijven logeren is nog onzeker. a. Of = voegwoord, onzeker bijvoeglijk naamwoord a. Of = voegwoord, onzeker bijwoord a. Of = bijwoord, onzeker bijvoeglijk naamwoord a. Of = bijwoord, onzeker bijwoord 14 van 23 Eén moet de eerste zijn. a. Eén = bepaald hoofdtelwoord, eerste = bepaald rangtelwoord a. Eén = bepaald hoofdtelwoord, eerste = onbepaald rangtelwoord a. Eén = onbepaald hoofdtelwoord, eerste = bepaald rangtelwoord a. Eén = onbepaald hoofdtelwoord, eerste = onbepaald rangtelwoord 15 van 23 In welke winkel heb je die aanbieding gezien? a. welke = vragend voornaamwoord, die = aanwijzend voornaamwoord a. welke = vragend voornaamwoord, die = betrekkelijk voornaamwoord a. welke = betrekkelijk voornaamwoord, die = aanwijzend voornaamwoord a. welke = betrekkelijk voornaamwoord, die = betrekkelijk voornaamwoord 16 van 23 Jullie hebben elkaar niets te verwijten. a. elkaar = wederkerig voornaamwoord, niets = onbepaald voornaamwoord a. elkaar = wederkerig voornaamwoord, niets = bijwoord a. elkaar = wederkerend voornaamwoord, niets = onbepaald voornaamwoord a. elkaar = wederkerend voornaamwoord, niets = bijwoord 17 van 23 Het werken in de kassen viel hem niet mee? Pagina 31
a. Het = bepaald lidwoord, de = bepaald lidwoord a. Het = bepaald lidwoord, de = onbepaald lidwoord a. Het = onbepaald lidwoord, de = bepaald lidwoord a. Het = onbepaald lidwoord, de = onbepaald lidwoord 18 van 23 Het werken in de kassen viel hem niet mee? a. werken = zelfstandig naamwoord, hem = persoonlijk voornaamwoord a. werken = zelfstandig naamwoord, hem = bezittelijk voornaamwoord a. werken = zelfstandig werkwoord, hem = persoonlijk voornaamwoord a. werken = zelfstandig wekwoord, hem = bezittelijk voornaamwoord 19 van 23 Heb jij de televisie aan terwijl je je huiswerk maakt? a. Heb = zelfstandig werkwoord, terwijl = voorzetsel a. Heb = zelfstandig werkwoord, terwijl = voegwoord a. Heb = hulpwerkwoord, terwijl = voorzetsel a. Heb = hulpwerkwoord, terwijl = voegwoord 20 van 23 Heb jij de televisie aan terwijl je je huiswerk maakt? a. je = persoonlijk voornaamwoord, je = bezittelijk voornaamwoord a. je = persoonlijk voornaamwoord, je = persoonlijk voornaamwoord a. je = bezittelijk voornaamwoord, je = bezittelijk voornaamwoord a. je = bezittelijk voornaamwoord, je = persoonlijk voornaamwoord 21 van 23 Ik word doodziek van je. a. word = koppelwerkwoord, doodziek = bijvoeglijk naamwoord a. word = koppelwerkwoord, doodziek = zelfstandig naamwoord a. word = hulpwerkwoord, doodziek = bijvoeglijk naamwoord a. word = hulpwerkwoord, doodziek = zelfstandig naamwoord 22 van 23 Ik word doodziek van je. a. van = voorzetsel, je = persoonlijk voornaamwoord a. van = voorzetsel, je = bezittelijk voornaamwoord a. van = bijwoord, je = persoonlijk voornaamwoord a. van = bijwoord, je = bezittelijk voornaamwoord Pagina 32
23 van 23 We gaan dit jaar naar Tenerife. a. dit = aanwijzend voornaamwoord, naar= voorzetsel, Tenerife = zelfstandig naamwoord a. dit = aanwijzend voornaamwoord, naar= voegwoord, Tenerife = onbepaald voornaamwoord a. dit = betrekkelijk voornaamwoord, naar= voorzetsel, Tenerife = zelfstandig naamwoord a. dit = betrekkelijk voornaamwoord, naar= voegwoord, Tenerife = onbepaald voornaamwoord Pagina 33
Over dit lesmateriaal Colofon Auteur VO-content Laatst gewijzigd 12 june 2018 om 13:22 Licentie Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om: het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden. Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie Aanvullende informatie over dit lesmateriaal Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar: Leerniveau ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; Leerinhoud en ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; ; doelen Eindgebruiker leerling/student Moeilijkheidsgraad gemiddeld Studiebelasting 2 uur en 50 minuten Trefwoorden arrangeerbaar, leerlijn, rearrangeerbare Pagina 34