Uitwerkingen Tentamen Wat is Wiskunde (WISB101) Donderdag 10 november 2016, 9:00-12:00

Vergelijkbare documenten
Examen G0U13 - Bewijzen en Redeneren,

Examen G0U13 Bewijzen en Redeneren Bachelor of Science Fysica en Wiskunde. vrijdag 3 februari 2012, 8:30 12:30

NATUURLIJKE, GEHELE EN RATIONALE GETALLEN

Tentamen Grondslagen van de Wiskunde A, met uitwerkingen

Differentiequotiënten en Getallenrijen

opgaven formele structuren tellen Opgave 1. Zij A een oneindige verzameling en B een eindige. Dat wil zeggen (zie pagina 6 van het dictaat): 2 a 2.

Examen G0U13 Bewijzen en Redeneren Bachelor 1ste fase Wiskunde. vrijdag 31 januari 2014, 8:30 12:30. Auditorium L.00.07

4.1 Rijen. Inhoud. Convergentie van een reeks. Reeksen. a k. a k = lim. a k = s. s n = a 1 + a a n = k=1

Enkele valkuilen om te vermijden

Universiteit Leiden, 2015 Wiskundewedstrijdtraining, week 14

College WisCKI. Albert Visser. 17 oktober, Department of Philosophy, Faculty Humanities, Utrecht University. Equivalentierelaties.

Hoofdstuk 3. Equivalentierelaties. 3.1 Modulo Rekenen

Tweede huiswerkopdracht Lineaire algebra 1 Uitwerking en opmerkingen

1. (a) Formuleer het Cauchy criterium voor de convergentie van een reeks

Alle opgaven tellen even zwaar, 10 punten per opgave.

I.3 Functies. I.3.2 Voorbeeld. De afbeeldingen f: R R, x x 2 en g: R R, x x 2 zijn dus gelijk, ook al zijn ze gegeven door verschillende formules.

Discrete Structuren. Piter Dykstra Sietse Achterop Opleidingsinstituut Informatica en Cognitie

Discrete Structuren. Piter Dykstra Opleidingsinstituut Informatica en Cognitie 9 februari 2009 INLEIDING

Functievergelijkingen

Wiskundige beweringen en hun bewijzen

Opgaven Bewijzen en Inductie 1 mei 2019, Datastructuren, Werkcollege.

Opgaven Inleiding Analyse

Oplossingen Oefeningen Bewijzen en Redeneren

Wiskunde. Verzamelingen, functies en relaties. College 2. Donderdag 3 November

Caleidoscoop: Logica

Inleiding Analyse 2009

Tentamen Grondslagen van de Wiskunde A Met beknopte uitwerking

Je hebt twee uur de tijd voor het oplossen van de vraagstukken. µkw uitwerkingen. 12 juni 2015

II.3 Equivalentierelaties en quotiënten

Oefening 2.2. Welke van de volgende beweringen zijn waar?

V.4 Eigenschappen van continue functies

Z.O.Z. Radboud Universiteit Nijmegen Tentamen Analyse 1 WP001B 16 juni 2016, 12:30 15:30 (16:30)

Vorig college. IN2505-II Berekenbaarheidstheorie. Aanbevolen opgaven. Wat is oneindigheid? College 5

(b) Formuleer het verband tussen f en U(P, f), en tussen f en L(P, f). Bewijs de eerste. (c) Geef de definitie van Riemann integreerbaarheid van f.

College WisCKI. Albert Visser. 10 oktober, Department of Philosophy, Faculty Humanities, Utrecht University. Equivalentierelaties.

III.3 Supremum en infimum

Niet-standaard analyse (Engelse titel: Non-standard analysis)

Dossier 1 SYMBOLENTAAL

Convexe functies op R (niet in het boek)

Telproblemen. K. P. Hart

1 Rekenen in eindige precisie

Ter Leering ende Vermaeck

Topologie I - WPO Prof. Dr. E. Colebunders Dr. G. Sonck 24 september 2006

Getallen, 2e druk, extra opgaven

Hints en uitwerkingen huiswerk 2013 Analyse 1 H17

Oefening 2.3. Noteer de volgende verzamelingen d.m.v. (eenvoudig) voorschrift voor de eerste helft en d.m.v. opsomming voor de tweede helft.

Bewijzen en Redeneren voor Informatici

Oefenopgaven Grondslagen van de Wiskunde A

We beginnen met de eigenschappen van de gehele getallen.

Opgaven Inleiding Analyse

Opmerking. TI1300 Redeneren en Logica. Met voorbeelden kun je niks bewijzen. Directe en indirecte bewijzen

III.2 De ordening op R en ongelijkheden

Inleiding Analyse. Opgaven. E.P. van den Ban. c Mathematisch Instituut Universiteit Utrecht Voorjaar 2003, herzien

b) Niet geldig. Zij π(n)(p) = 1 als n is even, anders π(n)(p) = 0. Schrijf

Tentamen Grondslagen van de Wiskunde B met uitwerkingen

1 Verzamelingen en afbeeldingen

Getallensystemen, verzamelingen en relaties

Tentamen Numerieke Wiskunde (WISB251)

Volledige inductie. Hoofdstuk 7. Van een deelverzameling V van de verzameling N van alle natuurlijke getallen veronderstellen.

V.2 Limieten van functies

Verzamelingen. Hoofdstuk 5

Tentamen Topologie, Najaar 2011

Tentamen TI1300 en IN1305-A (Redeneren en) Logica

1.1 Oefen opgaven. Opgave Van de lineaire afbeelding A : R 3 R 3 is gegeven dat 6 2, 5 4, A 1 1 = A = Bepaal de matrix van A.

Examenvragen Hogere Wiskunde I

102 < 11. Je kunt ook snel na 102 < 10, 5 ( = 110, 25).

Oplossen van lineaire differentiaalvergelijkingen met behulp van de methode van Leibniz-MacLaurin

De stelling van Hahn en Mazurkiewicz

Uitwerkingen Lineaire Algebra I (wiskundigen) 22 januari, 2015

Selectietoets vrijdag 10 maart 2017

Uitwerkingen toets 12 juni 2010

Propositielogica. Evert De Nolf Delphine Draelants Kirsten Storms Evelien Weyn. 24 augustus Universiteit Antwerpen

Discrete Structuren. Piter Dykstra Opleidingsinstituut Informatica en Cognitie 9 februari 2009 BEWIJZEN

OEFENOPGAVEN OVER REEKSEN

Bijzondere kettingbreuken

Opgaven Functies en Reeksen. E.P. van den Ban

3 Opgaven bij Hoofdstuk 3

UNIVERSITEIT TWENTE Faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica

Wiskundige Structuren

Analyse 1 Handout limieten en continuïteit

Dictaat Caleidoscoop

RAF belangrijk te onthouden

Discrete Wiskunde 2WC15, Lente Jan Draisma

Discrete Structuren. Piter Dykstra Opleidingsinstituut Informatica en Cognitie 22 maart 2009 ONEINDIGHEID

EERSTE DEELTENTAMEN ANALYSE C

(ii) Zij e 0 een geheel getal. Bewijs: de code C is e-fouten-verbeterend d(x, y) 2e + 1 voor alle x, y C met x y.

Definitie 1.1. Een groep is een verzameling G, uitgerust met een bewerking waarvoor geldt dat:

OVER IRRATIONALE GETALLEN EN MACHTEN VAN π

3 De stelling van Kleene

In Katern 2 hebben we de volgende rekenregel bewezen, als onderdeel van rekenregel 4:

TW2040: Complexe Functietheorie

3 De duale vectorruimte

Gödels theorem An Incomplete Guide to Its Use and Abuse, Hoofdstuk 3

Eigenschap (Principe van welordening) Elke niet-lege deelverzameling V N bevat een kleinste element.

1 Kettingbreuken van rationale getallen

Complexe functies 2019

Tentamen Grondslagen van de Wiskunde B met uitwerkingen

Polynomen. + 5x + 5 \ 3 x 1 = S(x) 2x x. 3x x 3x 2 + 2

Kettingbreuken. 20 april K + 1 E + 1 T + 1 T + 1 I + 1 N + 1 G + 1 B + 1 R + 1 E + 1 U + 1 K + E + 1 N A + 1 P + 1 R + 1 I + 1

-- III De variatiemethode berust voor de grondtoestand op het volgende theorema:

Transcriptie:

Uitweringen Tentamen Wat is Wisunde (WISB101) Donderdag 10 november 2016, 9:00-12:00 Docenten: Barbara van den Berg & Carel Faber & Arjen Baarsma & Ralph Klaasse & Vitor Blåsjö & Guido Terra-Bleeer Opgave 1 (a). (5 punten) Zij P en Q beweringen. Bewijs door middel van een waarheidstabel dat een tautologie is. (P Q) (( Q) ( P )) (b). (5 punten) Bewijs dat voor ele n N geldt dat n 1 (mod 2) dan en slechts dan als (n + 2) 2 + 3 0 (mod 4). Uitwering. (a) We geven de waarheidstabel van (P Q) (( Q) ( P )): P Q P Q P Q ( Q) ( P ) (P Q) (( Q) ( P )) T T F F T T T T F F T F F T F T T F T T T F F T T T T T We zien dat voor alle waarheidswaarden van P en Q de bewering waar is, dus is de bewering een tautologie. (b) We bewijzen de volgende twee beweringen: (P Q) (( Q) ( P )) (1) voor ele n N geldt: n 1 (mod 2) (n + 2) 2 + 3 0 (mod 4), en (2) voor ele n N geldt: (n + 2) 2 + 3 0 (mod 4) n 1 (mod 2). Uit beide implicaties volgt de equivalentie. We geven een direct bewijs van (1): Laat n N willeeurig zijn en veronderstel dat n 1 (mod 2). Dan geldt dat 2 n 1, dus er is een Z zodat 2 = n 1, oftewel n = 2 + 1. Hieruit volgt dat: (n+2) 2 +3 = (2+3) 2 +3 = 4 2 +12+9+3 = 4 2 +12+12 = 4( 2 +3+3) 0 (mod 4) want 2 + 3 + 3 is geheel. 1

We geven een bewijs van (2) door contrapositie: Laat n N willeeurig zijn en veronderstel dat n 1 (mod 2). Dan is n 0 (mod 2) want Z 2 heeft twee elementen, en dus geldt dat 2 n, oftewel er is een Z zodat 2 = n. Hieruit volgt dat: (n + 2) 2 + 3 = (2 + 2) 2 + 3 = (2( + 1)) 2 + 3 = 4( + 1) 2 + 3 3 (mod 4) want ( + 1) 2 is geheel. We zien dat n 1 (mod 2) impliceert dat (n + 2) 2 + 3 0 (mod 4), wat logisch equivalent is aan (n + 2) 2 + 3 0 (mod 4) impliceert dat n 1 (mod 2) (door contrapositie, zie onderdeel (a)). Opgave 2 Definieer de verzamelingen R = {1, 2}, S = {2, 3} en T = {3, 4}. volgende beweringen: (a). (3 punten) r R, s S, t T, r + s t. (b). (3 punten) r R, s S, t T, r + s t. (c). (4 punten) ( r R, s S, t T, r + s t). (Hint: herschrijf de bewering eerst zodat er geen meer in vooromt.) Uitwering. Bewijs of weerleg de (a) De bewering is dat de som van een willeeurig element van R en een willeeurig element van S leiner is dan of gelij aan een willeeurig element van T. Equivalent hiermee is dat de som van het grootste element van R en het grootste element van S leiner is dan of gelij aan het leinste element van T. Deze bewering is duidelij niet waar: voor r = 2 en s = 3 en t = 3 geldt niet dat r + s t (want 5 > 3). (b) De bewering is dat er een r R bestaat zodat er voor ele s S een t T bestaat met r + s t. Om te controleren of deze bewering waar is, is het duidelij een goed idee om r zo lein mogelij te nemen. We nemen dus r = 1. Voor alle s S geldt s 3, dus r + s 4. In het bijzonder bestaat er voor ele s S een t T met r + s t, namelij t = 4. De bewering is dus waar. (c) Laten we de hint volgen. De ontenning van r R, P (r) is r R, (P (r)) en de ontenning van t T, Q(t) is t T, (Q(t)). Dus is wat weer hetzelfde is als wat gelij is aan wat tenslotte gelij is aan ( r R, s S, t T, r + s t) r R, ( s S, t T, r + s t), r R, s S, ( t T, r + s t), r R, s S, t T, (r + s t), r R, s S, t T, r + s > t. Om te controleren of deze bewering waar is, is het duidelij optimaal om r en s zo groot mogelij te nemen, dus r = 2 en s = 3, zodat r + s = 5. Voor alle t T geldt nu inderdaad r + s > t, want t 4, dus t < 5. De bewering is dus waar. 2

Opgave 3 Definitie: S = { p + q 2 : p, q Q }. (a). Te bewijzen: Voor p, q Q geldt p + q 2 / Q als q 0. Bewijs: We geven een bewijs uit het ongerijmde. Stel dat de bewering onwaar is en zij p, q Q zodanig dat q 0 en p + q 2 Q. Noem r = p + q 2, dan geldt r Q en 2 = r p q (waarbij we gebruien dat q 0). Kies nu a, b, c, d, e, f Z met b, d, f 0 zodanig dat p = a b, q = c d en r = e f, dan volgt hieruit dat e f a b d(b e a f) 2 = c =. d b c f Aangezien d(b e a f) Z en b c f Z {0} leiden we hieruit af dat 2 Q, wat in tegenspraa is met het beende gegeven dat 2 / Q. We concluderen dat voor alle rationale getallen p en q waarvoor q 0 moet gelden dat p + q 2 / Q. Een orter argument is mogelij. Tijdens het college hebben we gezien dat het verschil van twee rationale getallen opnieuw een rationaal getal is, en dat hetzelfde geldt voor het quotiënt (mits de noemer ongelij aan nul is). Door deze feiten te combineren an direct worden geconcludeerd dat r p q Q. (b). Te bewijzen: Voor p, q Q geldt p + q 2 = 0 dan en slechts dan als p = 0 en q = 0. Bewijs: Dat p + q 2 = 0 als p = 0 en q = 0 behoeft geen bewijs. We zullen ons dus concentreren op de omgeeerde implicatie: als p + q 2 = 0 dan geldt p = 0 en q = 0. Stel dat p, q Q zodanig zijn dat p+q 2 = 0. Aangezien nu oo geldt dat p+q 2 Q volgt uit (de contrapositie van) onderdeel (a) dat q = 0. De vergelijing p + q 2 = 0 reduceert nu tot p = 0, dus uit de aanname dat p + q 2 = 0 volgt zowel p = 0 als q = 0. Er zijn andere argumenten mogelij. Deze omen meestal neer op het gedeeltelij opnieuw bewijzen van de bewering uit onderdeel (a). (c). Te bewijzen: Voor p, q Q geldt p + q 2 = r + s 2 dan en slechts dan als p = r en q = s. Bewijs: Dat p + q 2 = r + s 2 wanneer p = r en q = s behoeft geen bewijs, dus we concentreren ons op de omgeeerde implicatie. Zij p, q Q zodanig dat p + q 2 = r + s 2. Door het liner- en het rechterlid van deze vergelijing van elaar af te treen leiden we hieruit af dat oo moet gelden dat (p r) + (q s) 2 = 0. Omdat p r en q s rationale getallen zijn volgt nu uit onderdeel (b) dat p r = 0 en q s = 0, oftewel dat p = r en q = s. Definitie: De functie f : Q 2 S wordt gegeven door f(p, q) = p+q 2, waarbij Q 2 = Q Q. (d). Te bewijzen: De functie f is bijectief. Bewijs: We unnen bijectiviteit van f bewijzen door aan te tonen dat f zowel injectief als surjectief is. 3

Injectiviteit: Zij (a, b), (c, d) Q 2 paren van rationale getallen waarvoor geldt dat f(a, b) = f(c, d). Per aanname geldt nu dat a + b 2 = c + d 2, dus uit onderdeel (c) volgt dat a = c en b = d, oftewel dat (a, b) = (c, d). De functie f is dus injectief. Surjectiviteit: Zij y S willeeurig, dan bestaan er rationale getallen p en q zodat y = p + q 2 en dus y = f(x) voor x = (p, q) Q 2. We zien dat ieder element van S oo in het beeld van f zit, dus f is surjectief. (e). Te bewijzen: De verzameling S is aftelbaar oneindig. Bewijs: We hebben in onderdeel (d) aangetoond dat f een bijectieve functie van Q 2 naar S is. De verzamelingen S en Q 2 hebben dus dezelfde ardinaliteit. Het product van twee oneindig aftelbare verzamelingen is aftelbaar oneindig en we weten al dat Q aftelbaar oneindig is, dus oo Q 2 = Q Q is aftelbaar oneindig. Aangezien we net hebben beargumenteerd dat S en Q 2 dezelfde ardinaliteit hebben volgt hieruit dat S aftelbaar oneindig is. Opgave 4 We willen aantonen dat de rees =1 (+1)! convergeert. (a). (5 punten) Bewijs eerst met behulp van volledige inductie voor alle n N de volgende formule voor de partiële sommen: n =1 ( + 1)! = 1 1 (n + 1)!. (b). (5 punten) Toon met een ε, N-bewijs aan dat de rees convergeert. Uitwering. (a) Zij P (n) : n =1 (+1)! = 1 1 (n+1)! voor n N. We bewijzen dat P (n) waar is voor alle n N met behulp van volledige inductie. Voor n = 1 geldt 1 =1 (+1)! = 1 (1+1)! = 1 2! = 1 2 = 1 1 2 = 1 1 (1+1)! = 1 1 (n+1)!, dus P (1) is waar. Zij nu m N zodanig dat P (m) waar is. Dan volgt dat m m+1 =1 (+1)! = m =1 1 (m+2) (m+1) (m+2)! = 1 1 (m+2)! =1 (+1)! = 1 1 (m+1)!. Hierdoor geldt dat (+1)! + m+1 (m+2)! = 1 1 (m+1)! + m+1 (m+2)! = 1 m+2 (m+1)!(m+2) + m+1, gebruimaende van het feit dat (m+2)! = (m+1)!(m+2). (m+2)! = We concluderen dat oo P (m + 1) waar is. Uit het feit dat P (1) waar is en dat de implicatie P (m) = P (m + 1) waar is voor alle m N volgt volgens het principe van volledige inductie dat P (n) waar is voor alle n N. (b) Definieer s n := n =1 (+1)! voor n N. Per definitie convergeert de rees =1 (+1)! als de rij {s n } n N convergeert. Mer op dat uit deel a) volgt dat s n = 1 1 (n+1)! voor alle n N. We laten nu zien dat lim n s n = 1. Zij ε > 0 willeeurig en definieer N := 1 ε. Omdat ε > 0 en dus 1 ε > 0 volgt dat N 1 en dus N N. Zij nu n N zodanig dat n > N willeeurig. Omdat N 1 ε volgt dan dat n > 1 ε en dus 1 n < ε. Mer verder op dat omdat N 1, dat n > 1 en dus dat (n + 1)! > n! > n. Nu volgt dat s n 1 = (1 1 (n+1)! ) 1 = 1 (n+1)! = 1 (n+1)! < 1 n! < 1 n < ε. We concluderen dat lim n s n = 1 en daarmee convergeert de rees =1 (+1)! met som gelij aan 1. 4

Opgave 5 Laat f : Z 6 Z 2 Z 3 de functie zijn gedefinieerd door: f([a] 6 ) = ([a] 2, [a] 3 ), waarbij [a] n de congruentielasse van het getal a in de verzameling Z n aanduidt. (a). (3 punten) Laat zien dat de functie f welgedefinieerd is. (b). (2 punten) Benoem alle elementen van Z 6. (c). (2 punten) Benoem alle elementen van Z 2 Z 3. (d). (3 punten) Is de functie f bijectief? (Bewijs je bewering). Uitwering. (a) f([a] 6 ) is gedefinieerd in termen van een representatieve element a uit de congruentielasse [a] 6. Om welgedefinieerd te zijn, moet f([a] 6 ) onafhanelij zijn van de euze van het representatieve element a. Dat wil zeggen, als [a] 6 = [b] 6 dan moet f([a] 6 ) = f([b] 6 ). Stel dus dat [a] 6 = [b] 6, dat wil zeggen b = a + 6n waar n een geheel getal is. Wij zien dat [a] 2 = [b] 2 want a + 6n a + 2 3n a mod 2 en [a] 3 = [b] 3 want dus a + 6n a + 3 2n a mod 3 f([a] 6 ) = ([a] 2, [a] 3 ) = ([b] 2, [b] 3 ) = f([b] 6 ). De functie is dus welgedefinieerd. (b) De elementen van Z 6 zijn: [0] 6, [1] 6, [2] 6, [3] 6, [4] 6, [5] 6. (c) De elementen van Z 2 Z 3 zijn: ([0] 2, [0] 3 ), ([0] 2, [1] 3 ), ([0] 2, [2] 3 ), ([1] 2, [0] 3 ), ([1] 2, [1] 3 ), ([1] 2, [2] 3 ). (d) Het domein van f bestaat uit de zes elementen die wij in (b) hebben benoemd. Deze elementen leveren de volgende waarden van f op: f([0] 6 ) = ([0] 2, [0] 3 ) f([1] 6 ) = ([1] 2, [1] 3 ) f([2] 6 ) = ([2] 2, [2] 3 ) = ([0] 2, [2] 3 ) f([3] 6 ) = ([3] 2, [3] 3 ) = ([1] 2, [0] 3 ) f([4] 6 ) = ([4] 2, [4] 3 ) = ([0] 2, [1] 3 ) f([5] 6 ) = ([5] 2, [5] 3 ) = ([1] 2, [2] 3 ) Wij zien dat geen twee elementen uit het domein tot dezelfde waarde van f leiden. De functie is dus injectief. Het codomein van f bestaat uit de zes elementen die wij in (c) hebben benoemd. Uit bovenstaande tabel zien wij dat el element van het codomein bereit wordt door f. De functie is dus surjectief. Omdat f injectief en surjectief is, is f bijectief. 5

Opgave 6 Definitie: Voor twee verzamelingen X en Y definiëren we X Y = (X Y ) (X Y ). (a). Te bewijzen: X Y = (X Y ) (Y X). Bewijs: We bewijzen dit twee anten op, allereerst de inclusie van het linerlid in het rechterlid, en vervolgens andersom: : Zij x X Y. Dan geldt dat x X Y en x / X Y. Omdat x X Y is x X of x Y, zeg (zonder bepering van algemeenheid, want anders verwissel je gewoon de naamgeving van X en Y ) x X. Omdat x / X Y an dan x geen element van Y zijn (omdat het anders in zowel X als Y en dus in X Y zou zitten). We weten nu dus dat x X en x / Y, dus x X Y. Daaruit volgt dan oo dat x (X Y ) (Y X). Omdat dit geldt voor een willeeurige x X Y hebben we nu dus bewezen dat X Y (X Y ) (Y X). : Zij nu x (X Y ) (Y X). Dan geldt dat x X Y of x Y X. Zonder bepering van algemeenheid (verwissel anders de naamgeving van X en Y ) unnen we aannemen dat x X Y, oftewel x X en x / Y. Uit het eerste volgt dat x X Y, terwijl uit het tweede volgt dat x / X Y. We concluderen derhalve dat x (X Y ) (X Y ) = X Y. Omdat dit geldt voor een willeeurige x (X Y ) (Y X) hebben we nu dus bewezen dat (X Y ) (Y X) X Y. Nu we hebben bewezen dat X Y (X Y ) (Y X) en X Y (X Y ) (Y X), concluderen we tenslotte dat X Y = (X Y ) (Y X). (b). Te bewijzen: A C (A B) (C B) voor el drietal verzamelingen A, B en C. Bewijs: Zij x A C = (A C) (C A), gebruimaend van (a). Dan is dus x A C of x C A. Zonder bepering van algemeenheid (verwissel anders de naamgeving van A en C) nemen we aan dat x A C, oftewel x A en x / C. Vervolgens onderscheiden we twee gevallen, x B of x / B: Als x B dan is x B en x / C, dus x B C. Wederom gebruimaend van (a) zien we dus dat x C B = (C B) (B C) in dit geval. Hieruit unnen we nu dus oo concluderen dat x (A B) (C B). Als x / B dan is x A en x / B, dus x A B. In dit geval concluderen we hieruit dat, volgens (a), x A B = (A B) (B A). Opnieuw volgt hieruit oo dat x (A B) (C B). Voor ele willeeurige x A C is één van de twee uitspraen x B of x / B waar, en in beide gevallen hebben we unnen concluderen dat deze willeeurige x A C oo element is van (A B) (C B). Daarmee hebben we nu dus bewezen dat A C (A B) (C B). Definitie: Voor verzamelingen A, B N geldt A R B dan en slechts dan als A B eindig is. (c). Te bewijzen: R is een equivalentierelatie. Bewijs: We zullen achtereenvolgens laten zien dat R reflexief, symmetrisch en transitief is: 6

Reflexief : Zij A N een willeeurige deelverzameling van N. Dan is A A = en dus oo A A = (A A) (A A) =, wederom gebruimaend van (a). Dus A A is zeer eindig. En dus geldt dat A R A. We hebben nu dus laten zien dat voor ele willeeurige A P(N) geldt dat A R A. Symmetrisch: Stel dat A R B voor een zeer tweetal deelverzamelingen A, B N, oftewel A B is eindig. Omdat B A = A B, is B A dus oo eindig. En dus geldt dat B R A. We hebben nu dus laten zien dat voor alle A, B P(N) geldt dat A R B B R A. Transitief : Stel dat A R B en B R C voor een willeeurig drietal deelverzamelingen A, B, C N. Dan is dus A B eindig en B C is eindig. En C B = B C is dus oo eindig. De verzameling (A B) (C B) is dus een vereniging van twee eindige verzamelingen en derhalve zelf oo eindig. Ele deelverzameling van een eindige verzameling is weer eindig, dus volgens (b) is A C (A B) (C B) oo eindig. En dus geldt dat A R C. We hebben nu dus laten zien dat voor alle A, B, C P(N) met A R B en B R C, oo geldt dat A R C. We hebben nu laten zien dat de relatie R reflexief, symmetrisch en transitief is, dus is het een equivalentierelatie. 7