BIJLAGE Jaarlijks Onderzoek Politieonderwijs Faculteit Algemene Politiekunde, Onderwijsgroep West Locatie Den Haag 22 en 27 februari 2007

Transcriptie

1 BIJLAGE Jaarlijks Onderzoek Politieonderwijs Faculteit Algemene Politiekunde, Onderwijsgroep West Locatie Den Haag 22 en 27 februari 2007 Dit Jaarlijks Onderzoek van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid neemt de conclusies uit de bestandsopname uit 2003 en het Jaarlijks Onderzoek uit 2006 als vertrekpunt. Deze bijlage bevat voor de locatie Den Haag per onderzocht thema de belangrijkste conclusies van de bestandsopname 2003, het jaarlijks onderzoek 2006 en het jaarlijks onderzoek Vervolgens wordt eveneens per thema gerapporteerd over de uitgevoerde verbeteracties en zijn eventuele aandachtspunten geformuleerd. 1. Voorlichting Bestandsopname 2003: De Inspectie constateerde dat de Onderwijs- en examenregeling politieonderwijs initieel niet volledig voldeed aan de wettelijke vereisten. Jaarlijks Onderzoek 2006: De Onderwijs- en examenregeling voldoet niet volledig aan de wettelijke vereisten. De vereiste informatie is wel terug te vinden op de site van de Politieacademie en in de per opleiding opgestelde lijsten van kernopgaven, beroepsprofielen en studiewijzers. In de Wet op het LSOP en het politieonderwijs is vastgelegd dat de Onderwijs- en examenregeling (OER) vóór de aanvang van het studiejaar informatie dient te geven over de inhoud en inrichting van de opleiding. In de OER moet informatie zijn opgenomen over de competentiegerichte eindtermen, de uitwerking hiervan in de inhoud en inrichting van de opleiding, met inbegrip van de inrichting van de periode van werkend leren en de inhoud van het examen. Ondanks de wettelijke verplichting zijn genoemde aspecten niet terug te vinden in de OER die de studenten ontvangen op het instituut. Ten tijde van het onderzoek waren bovendien de studiewijzers niet meer geplaatst op de site van de Politieacademie. De Inspectie dringt er bij de Politieacademie op aan de OER zo spoedig mogelijk aan te passen aan de wettelijke eisen en deze voordat de opleiding start te verstrekken aan de studenten. Tijdens het onderzoek gaven de studenten aan zich vooraf onvoldoende beeld te hebben kunnen vormen van de manier waarop er onderwijs wordt gegeven (de didactiek van de afnemende sturing). Dit werd pas duidelijk tijdens de opleiding. De Inspectie vindt het van belang dat de studenten zich hierover voordat zij aan de opleiding beginnen een adequaat beeld hebben kunnen vormen. 1

2 2. Didactiek Bestandsopname 2003: Zowel de docenten als de studenten hadden moeite met het concept van afnemende sturing en toenemende zelfsturing. Jaarlijks Onderzoek 2006: De studenten voelden zich beter voorbereid op het concept van afnemende sturing doordat het leren leren in het eerste kwartiel bij hen wordt geïntroduceerd. Bovendien krijgen zij zoveel mogelijk onderwijs van dezelfde docent. De terugkoppeling op de leeropdrachten werd vaak nog gemist. De nieuwe docenten gingen over het algemeen goed om met de didactiek van de afnemende sturing, maar de oudere docenten hadden meer moeite met de omslag. De bijscholing van de docenten schoot er nogal eens bij in. Verder was een nieuwe ontwikkeling de introductie van de basisleerset. Onderwijsconcept Tijdens het onderzoek bleek dat de studenten in het algemeen nog moeite hebben met het onderwijsconcept. Dit bleek ook uit een Pago-onderzoek 1 dat door het korps Hollands- Midden is uitgevoerd onder de studenten van dat korps. Tijdens het Inspectie-onderzoek werd aangegeven dat de studenten te weinig sturing en kaders ervaren. De studenten hebben hebben het idee dat de zelfsturing is doorgeslagen. Bovendien ontbreekt nogal eens een goede terugkoppeling op de leeropdrachten. De docenten geven aan dat het de bedoeling van het onderwijs is dat studenten het juiste antwoord pas krijgen in de praktijk. Terugkoppeling op school is vooral procesmatig van aard en moet leiden tot nieuwe leervragen. De Inspectie vindt het belangrijk dat de studenten voordat zij hun proeve doen, een inhoudelijke terugkoppeling hebben gehad op hun leeropdrachten. Dit is naar oordeel van de Inspectie de verantwoordelijkheid van de Politieacademie. De Politieacademie kan gezien de verschillende werkwijzen in de praktijk immers niet garanderen dat de studenten in de praktijk de juiste inhoudelijke terugkoppeling krijgen die nodig is voor het met succes kunnen afsluiten van de proeve van bekwaamheid. Docenten De studenten waren over het algemeen tevreden over de vakkennis van de docenten, maar gaven aan dat een aantal docenten uit de praktijk didactisch minder onderlegd is. De Inspectie vindt dit een belangrijk aandachtspunt voor de onderwijslocatie. Sinds het Jaarlijks Onderzoek 2006 is een groot aantal nieuwe docenten aangenomen. De Inspectie heeft waardering voor het inwerkplan van de onderwijsgroep West, dat beschrijft op welke wijze de nieuwe medewerkers worden ingewerkt en voor de gefaseerde opbouw in het aantal lessen dat de nieuwe 1 Periodiek Arbeids Geneeskundig Onderzoek 2

3 docenten moeten verzorgen. Tegelijkertijd constateert zij dat de professionalisering van de zittende docenten onder druk staat. Enerzijds door het tekort aan docenten van het afgelopen jaar, anderzijds omdat zij ook een rol hebben bij het inwerken van hun nieuwe collega s. Basisleersets Tijdens het Jaarlijks Onderzoek 2006 gaf de Politieacademie aan dat met ingang van 2006 basisleersets zouden worden ingevoerd. Een basisleerset is een uitgewerkte beschrijving van de leeractiviteiten van de leeropdrachten behorende bij een kernopgave. Met de invoering van de basisleersets beoogde de Politieacademie het programma meer te standaardiseren, te structureren en verder te verduidelijken. Bovendien was het de bedoeling om de basisleersets te gebruiken voor de planning: er zou op het niveau van leeractiviteiten gepland worden. De Inspectie constateert twee zaken. Allereerst blijkt dat nog niet alle basisleersets zijn vastgesteld door de directie van de Faculteit Algemene Politiekunde. Daarnaast constateert de Inspectie dat de basisleersets op een andere wijze zijn ingevoerd dan was aangekondigd. Alhoewel werd aangegeven dat de basisleersets verplicht zijn voor de docenten, is inmiddels het verplichte karakter losgelaten. De basisleersets worden nu meer gezien als een handreiking voor de docenten. Bovendien bleek dat het niet mogelijk was om te plannen op het niveau van de leeractiviteiten. Er wordt weer gepland op het globalere niveau van de kernopgaven. Natuurlijk is het belangrijk om bij voortschrijdend inzicht zaken bij te stellen. De Inspectie wil hier echter net als tijdens het Jaarlijks Onderzoek 2006 benadrukken dat het van belang is dat zaken voordat ze worden ingevoerd, zijn uitgewerkt tot het niveau dat er een duidelijk beeld bestaat van de consequenties en de uitvoerbaarheid in de praktijk. Gezien de hoeveelheid nieuwe docenten vindt de Inspectie het overigens positief dat de nieuwe docenten terug kunnen vallen op de basisleersets. 3. Studeerbaarheid Bestandsopname 2003: De Inspectie concludeerde dat er problemen waren met de onderwijsplanning en de studiebelasting. De studiebelasting was te laag en de planning werd vaak verstoord en was niet tijdig beschikbaar. Onderbezetting leidde tot overbelasting van de docenten. Jaarlijks Onderzoek 2006: Tijdens het onderzoek bleek dat de geïnterviewde studenten de studiebelasting nog steeds te laag vonden. Het rooster was tijdig beschikbaar en de roostering leverde geen problemen meer op. Ook was er nauwelijks sprake van uitval van lessen. Als knelpunt werd wel aangegeven de door de korpsen verplichte aanwezigheid bij lessen. Zowel de studenten als docenten vonden dat verplichte aanwezigheid het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van de student in de weg staat en de principes van het nieuwe onderwijs geweld aandoet. 3

4 De mogelijkheid tot het volgen van een individuele leerweg was nog niet goed ontwikkeld. Wel was er een beleidsmedewerker aangesteld die hierover communiceert met de korpsen. Jaarlijks Onderzoek 2007 Studiebelasting De studenten vinden de studiebelasting aan de lage kant, maar geven aan dat er wel verschillen zijn tussen de kwartielen. Bovendien speelt ook de vooropleiding van de studenten mee. Studenten met een vooropleiding op een hoger niveau dan wordt vereist hebben over het algemeen minder tijd nodig dan studenten met de vereiste vooropleiding. Uit het onderzoek studievoortgang en studieuitval initiële politieopleidingen 2 blijkt dat academiebreed een groot deel van de studenten overkwalificeerd is voor de opleiding. Bij niveau 3 betreft dat bijna 60% van de instroom en bij niveau 4 ruim de helft. De Inspectie spreekt (net als de Politieacademie) haar zorg uit over de overkwalificatie van de studenten. Overkwalificatie kan een bron zijn voor potentiële onvrede en studievoortgangsproblemen. Bovendien worden de capaciteiten van de studenten en de verschillende opleidingsniveaus niet optimaal gebruikt. Als de studenten op een later moment alsnog doorstromen naar een hoger niveau, kost dit onnodig extra energie en capaciteit. Het management van de opleiding heeft de verwachting dat de invoering van het Competentieontwikkelingsplan (zie de paragraaf periode van werkend leren ) in het eerste en derde kwartiel zal leiden tot een hogere studielast voor de studenten. Planning De Inspectie constateert dat net als in 2006 de roostering en uitval van de lessen geen problemen meer opleveren. Tegenwoordig zijn de roosters vier weken van te voren beschikbaar. Een uitzondering hierop is het laatste kwartiel toen de roosters één week van te voren beschikbaar waren. De studenten vinden het acceptabel dat de roosters vier weken van te voren beschikbaar zijn, maar vragen zich wel af waarom ze niet eerder beschikbaar kunnen zijn. Ook de uitval van de lessen valt naar de mening van de studenten mee. Eerder Verworven Competenties en individuele leertrajecten De studenten met wie de Inspectie heeft gesproken, zijn niet op de hoogte van de procedure om vrijstellingen op basis van Eerder Verworven Competenties aan te vragen. Vanuit het oogpunt van het kunnen doorlopen van individuele trajecten vindt de Inspectie het van belang dat alle studenten op de hoogte zijn van deze procedure. Vanuit de opleiding wordt de studenten de mogelijkheid geboden om individuele leerwegen te volgen. De leerprocesbegeleider stimuleert studenten die hiervoor in aanmerking komen een versneld traject te volgen. Studenten moeten dan in overleg 2 Politieacademie, J. Prins en G. Terlouw, Studievoortgang en studieuitval initiële politieopleidingen (2006) 4

5 met de trajectbegeleider en de leerprocesbegeleider een plan maken waarin wordt beschreven op welke wijze zij willen versnellen. In december 2006 volgden ongeveer 18 studenten uit het korps Haaglanden een versneld traject. De studenten geven echter aan dat de korpsen verschillend omgaan met het bieden van mogelijkheden voor individuele trajecten. Het korps Haaglanden stelt de studenten in de gelegenheid tot het volgen van een individueel traject. Het korps Hollands-Midden heeft een begin gemaakt met het stimuleren van versnelde trajecten door studenten die eerder afstuderen een bonus aan te bieden. Het is de bedoeling om dit structureler aan te pakken en voor studenten die kunnen versnellen een vergelijkbaar traject op te zetten zoals al gebruikelijk is voor studenten die afkomstig zijn van de Koninklijke Marechaussee. De Inspectie is positief over de mogelijkheden die de Politieacademie en het korps Haaglanden de studenten bieden voor het volgen van individuele trajecten. Zij vindt het vanuit het oogpunt van de motivatie van de studenten en het optimaal gebruik maken van hun competenties en mogelijkheden belangrijk dat studenten die willen versnellen hiertoe de gelegenheid wordt geboden. Zeker gezien het grote deel van de studenten dat overgekwalificeerd is voor de opleiding. Zij zal de ontwikkelingen bij het korps Hollands-Midden daarom met veel belangstelling volgen. De Inspectie is van mening dat de korpsen alle studenten die dit willen en kunnen in gelijke mate de mogelijkheid moeten bieden om individuele trajecten te volgen. Zo kan optimaal gebruik worden gemaakt van hun competenties. Bovendien zijn deze studenten sneller volledig inzetbaar. 4. Studentenvolgsysteem, portfolio Bestandsopname 2003: Het studentvolgsysteem en het portfolio werkten niet goed. De leerprocesbegeleider had grote moeite met het vervullen van zijn rol. Jaarlijks Onderzoek 2006: Ook tijdens het JO bleek het niet mogelijk om per locatie inzicht te krijgen in het studieverloop van studenten per intake en per niveau vanaf de start van het nieuwe politieonderwijs. Ten tijde van het onderzoek werd hierover een rapport opgesteld. Verder voldeed de locatie niet aan de norm van één studievoortgangsgesprek per student per jaar. De studenten hadden geen contact met de leerprocesbegeleiders. In 2006 zou het aantal leerprocesbegeleiders worden uitgebreid. Tijdens het onderzoek constateerde de Inspectie weinig verbetering in het gebruik van het portfolio. Dit was een belangrijk aandachtspunt van het management voor Sturen op rendement heeft grofweg twee functies. De eerste functie heeft betrekking op de studievoortgang van de individuele studenten. Het is belangrijk om boven- of ondermaatse prestaties van individuele studenten tijdig te signaleren en waar nodig begeleiding aan te bieden. 5

6 De tweede functie heeft betrekking op de kwaliteit van het onderwijs en de organisatie. Rendementsgevens zijn belangrijk als middel om tot een vergelijking tussen de locaties te kunnen komen en zo nodig het onderwijs aan te kunnen passen. Bovendien moet de Politieacademie haar rendement kunnen verantwoorden aan haar opdrachtgevers. Studentvolgsysteem Om te kunnen sturen op rendement is het van belang dat er een landelijk studentvolgsysteem is dat toegankelijk is voor alle betrokkenen en dat op eenvoudige wijze rendementscijfers oplevert. De Inspectie constateert echter dat de inspanningen om te komen tot een landelijk studentvolgsysteem dat zowel in de korpsen als op de Politieacademie kan worden gebruikt, tot op heden geen resultaat hebben gehad. De vorderingen van de studenten worden bijgehouden in de eigen en verschillende systemen van Bureau Examinering, de locatie en de korpsen. Het systeem op de locatie Den Haag is toegankelijk voor de leerprocesbegeleiders, maar niet voor de docenten. Met de huidige systemen kan niet aan het verzoek van de Inspectie worden voldaan een aantal rendementsgegevens uitgesplitst naar een aantal gespecificeerde cohorten 3 te leveren. Wel kan er iets gezegd worden over het totaal aantal studenten dat de opleiding zonder diploma heeft verlaten. Vanuit het oogpunt van vergelijkbaarheid van gegevens en efficiëntie vindt de Inspectie de ontwikkeling en invoering van een landelijk studentvolgsysteem hoge prioriteit hebben. Totdat er een landelijk studentvolgsysteem is ontwikkeld, is het belangrijk dat de locatie de voortgang van de studenten op betrouwbare wijze registreert en toegankelijk maakt voor de betrokkenen. Sturing op de studievoortgang van individuele studenten Ondanks het ontbreken van een landelijk studentvolgsysteem constateert de Inspectie dat er op de locatie Den Haag een aantal stappen zijn en worden gezet om beter te kunnen sturen op de studievoortgang van de individuele studenten. Zo moeten de studenten een reflectieverslag maken voor de leerprocesbegeleider wanneer zij een proeve niet hebben behaald. Ook de invoering van een Studentvolgoverleg waarin de docenten en de leerprocesbegeleider de vorderingen van de studenten bespreken, zal een positieve bijdrage kunnen leveren aan het sturen op de studievoortgang van de individuele studenten. Een verbeterpunt bij het sturen op de voortgang van de individuele studenten is echter het aantal studievoortgangsgesprekken dat de leerprocesbegeleider met de student kan voeren. Tot nu toe is de norm uit de Onderwijs- en examenregeling om met iedere student minimaal één studievoortgangsgesprek per jaar te voeren nog niet gehaald. De leerprocesbegeleiders hebben zich tot nu toe gericht op de studenten met vertraging of de studenten die kunnen versnellen. Om minimaal aan deze norm te kunnen voldoen zijn het afgelopen jaar drie nieuwe leerprocesbegeleiders aangetrokken en de vierde start in maart of april Het hoofd Onderwijs heeft aangegeven dat het inmiddels de ambitie is dat de 3 Een cohort studenten is een groep studenten die op een bepaald moment aan de opleiding begint. Bijvoorbeeld: de studenten van niveau 3 die in 2005 aan de opleiding zijn begonnen. Het is gebruikelijk het rendement van een opleiding te berekenen voor een cohort. 6

7 leerprocesbegeleiders ieder instituutskwartiel minimaal één studievoortgangsgesprek met iedere student voeren. Een volgend verbeterpunt bij het sturen op de studievoortgang van individuele studenten heeft betrekking op het gebruik van het algemeen portfolio. Bij het portfolio moet er een onderscheid gemaakt worden tussen het algemeen portfolio en een meer specifiek portfolio. In het algemeen portfolio moet de student documenten bijhouden die betrekking hebben op de studievoortgang, zoals bijvoorbeeld reflectieverslagen. Daarnaast wordt bij de examinering van een aantal vakken zoals jeugdzorg ook gebruik gemaakt van een specifiek portfolio. Tijdens het onderzoek constateerde de Inspectie dat het algemeen portfolio nog steeds niet goed van de grond is gekomen. Studenten gebruiken de map om zaken in op te bergen, maar er wordt niet naar gevraagd door de docenten,de leerprocesbegeleider of de functionarissen in de korpsen. De teamleiders verwachten overigens dat het Competentieontwikkelplan de rol van het portfolio over gaat nemen, omdat er een aantal momenten is gepland waarop de student moet reflecteren op de inmiddels bereikte competenties. Zoals is aangegeven in het rapport over de examinering van het initiële politieonderwijs niveau 2, 3 en 4 4, is de Inspectie positief over het gebruik van het specifiek portfolio bij de examinering. Het gebruik van rendementsgegevens voor de beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs en de organisatie Naast sturing op de studievoortgang van individuele studenten en het rendement, zijn rendementsgegevens ook van groot belang voor de beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs en de organisatie. De Inspectie vindt het een positieve ontwikkeling dat de Politieacademie een landelijk onderzoek heeft gedaan naar de studievoortgang en studieuitval van de initiële politieopleidingen 5 (zie voor het resultaat hieronder bij rendement). Het is echter van belang dat dit periodiek plaatsvindt en dat de gegevens ook worden ingebracht in een structurele verbetercyclus. Het hoofd van de onderwijsgroep heeft aangegeven nog te weinig te sturen op deze gegevens. Dit is in haar ogen een belangrijk verbeterpunt voor het komende jaar. Positief is de Inspectie ook over het monitoren van de slagingspercentages van de studenten per proeve door de teamleiders. Wanneer er bijzonderheden zijn waar te nemen wordt uitgezocht wat hiervoor mogelijke oorzaken zijn. De Inspectie adviseert de Politieacademie deze activiteiten verder uit te werken en een meer structureel karakter te geven. Rendement In het eerder genoemde onderzoek naar de studievoortgang en studieuitval van de initiële politieopleidingen wordt aangegeven dat de studieuitval zonder diploma 4 Inspectie OOV, Onderzoek naar de examinering van het initiële politieonderwijs niveau 2, 3 en 4 (2006) 5 Politieacademie, J. Prins en G. Terlouw, Studievoortgang en studieuitval initiële politieopleidingen (2006) 7

8 12,5% bedraagt voor niveau 2 6, 13,5% voor niveau 3 en 8,5% voor niveau 4. Dit ligt voor niveau 2 en 3 iets hoger dan het landelijke beeld en voor niveau 4 7 iets lager. De landelijke uitval bedraagt namelijk 11,5% voor niveau 2, 10,7% voor niveau 3 en 9,6% voor niveau 4. Deze percentages zijn hoger dan het door het College van Bestuur vastgestelde doel van een uitvalpercentage van maximaal 8%. De Inspectie OOV zal daarom ook de komende jaren in haar onderzoeken nadrukkelijk aandacht blijven besteden aan de rendementscijfers van de te inspecteren opleidingen en leergangen. 5. Leren en ICT Bestandsopname 2003: De Inspectie stelde vast dat op het instituut goede ICTvoorzieningen aanwezig waren, maar dat de inzet van ICT als leermiddel nog in de kinderschoenen stond. Jaarlijks Onderzoek 2006: Tijdens het jaarlijks onderzoek beval de Inspectie aan vervolg te geven aan positieve initiatieven op ICT-gebied door te werken aan een structurele inbedding van ICT in het onderwijs. De studenten zijn over het algemeen tevreden over het aantal computers dat voor hen beschikbaar is. De studenten en docenten maken gebruik van Blackboard. Het programma wordt met name gebruikt voor het plaatsen van en zoeken naar informatie. De Inspectie constateert dat de structurele inbedding van ICT in het onderwijs nog steeds een aandachtspunt is voor de locatie. Tot nu toe heeft het Grassroots-project nog geen structureel vervolg gekregen. In dit project werden prijzen uitgereikt voor initiatieven op het gebied van ICT in het onderwijs. Er is onlangs een werkgroep opgericht die tot taak heeft te stimuleren dat ICT meer wordt ingebed in het onderwijs. De werkgroep is ook verantwoordelijk voor de voorbereiding van een professionaliseringsdag over ICT in het onderwijs die in juli 2007 plaats zal vinden. 6 De locatie Den Haag kent nu geen instroom meer op niveau 2. 7 Hierbij moet de opmerking worden gemaakt dat het in juli 2006 (het moment van de rapportage) eigenlijk nog te vroeg was de rendementen voor de opleiding van niveau 4 te berekenen. 8

9 6. Periode van werkend leren Bestandsopname 2003: De Onderwijsovereenkomsten ontbraken. De leervragen waren niet het uitgangspunt voor de invulling van de periode van werkend leren. De communicatie over de voortgang van de studenten vanuit het korps naar het instituut verliep niet optimaal. De praktijkcoaches hadden weinig tijd voor hun begeleidende rol. Jaarlijks Onderzoek 2006: Tijdens het onderzoek waren er nog geen onderwijsovereenkomsten. Het nieuwe onderwijs begon meer te leven in de korpsen. Toch vonden alle gesprekspartners dat de afstemming tussen korps en instituut verbeterd diende te worden. De locatie had plannen voor een flexibele pool van medewerkers en er was een beleidsmedewerker aangesteld voor het onderhouden van contacten met de korpsen. Tot slot constateerde de Inspectie verschillen tussen en binnen de korpsen hoe er wordt omgegaan met de leerwerkplannen, in de informatieoverdracht over de studenten en in de ruimte die studenten krijgen voor de studie. Tijdens dit jaarlijks onderzoek moest de Inspectie vaststellen dat er tussen de locatie en de korpsen nog steeds geen onderwijsovereenkomsten zijn afgesloten. De mate waarin de studenten in de gelegenheid worden gesteld in het korps aan de leeropdrachten te werken verschilt nog altijd sterk tussen en binnen de korpsen. Ook de afstemming van het korpskwartiel op het instituutskwartiel verdient nog steeds aandacht. Eén van de instrumenten voor een betere afstemming tussen het korpskwartiel en het instituutskwartiel is het leerwerkplan. Hierin wordt op basis van het geleerde tijdens het instituutskwartiel en de te bereiken competenties, vastgelegd welke activiteiten de student tijdens het korpskwartiel zal verrichten. De studenten geven echter aan dat het sterk afhankelijk is van de coach in hoeverre er in het korps iets met het leerwerkplan gebeurt. Inmiddels heeft de Politieacademie het leerwerkplan samen met vertegenwoordigers van korpsen doorontwikkeld in de richting van het Competentieontwikkelplan (COP), zie ook de paragrafen studeerbaarheid en studentvolgsysteem. In het COP is duidelijker aangegeven hoe het onderwijs is opgebouwd en is er meer aandacht voor de resultaten die de studenten moeten behalen. Op school krijgt het opstellen hiervan veel aandacht. Een belangrijke rol hiervoor is weggelegd bij de leerprocesbegeleiders. De Inspectie vraagt zich echter af in hoeverre kan worden gegarandeerd het COP een functie krijgt tijdens de korpskwartielen. Positief is het initiatief voor de praktijkcoachdag waarin ook aandacht zal worden besteed aan het COP. Omdat niet alle praktijkcoaches aanwezig zullen zijn tijdens deze dag, dringt de Inspectie erop aan dat de locatie en de korpsen zo snel mogelijk afspraken maken over het gebruik van het COP. Daarnaast dringt zij er op aan conform de convenanten met de ministers van BZK en Justitie zo snel mogelijk onderwijsovereenkomsten af te sluiten en hierbij ook afspraken te maken over de invoering van de normenset voor de periode van werken. 9

10 7. Examinering Tijdens de bestandsopname en het jaarlijks onderzoek 2006 was examinering geen apart onderwerp van onderzoek. Wel is in 2006 een afzonderlijk rapport gepubliceerd over de examinering. De studenten vinden de proeven slecht aansluiten op de praktijk. Eén belangrijke oorzaak hiervoor is dat veel proeven simulaties zijn, waarvan het realiteitsgehalte niet altijd optimaal is. De studenten hebben hierdoor moeite zich in te leven. De Inspectie OOV constateerde dit ook al in de rapportage over het onderzoek naar de examinering van het initiële politieonderwijs. Zij vroeg toen met name aandacht voor de outillage van de locaties waar de proeven van bekwaamheid worden afgenomen, omdat door het ontbreken van geschikte materialen afbreuk kan worden gedaan aan het realiteitsgehalte van de proeven. De mate waarin de feedback van de examinator na afloop van de proeve door de studenten als nuttig wordt ervaren verschilt per examinator. 8. Bijdrage Regionale Opleidingscentra Bestandsopname 2003: De samenwerking met het ROC kwam niet van de grond. Jaarlijks Onderzoek 2006: Tijdens het onderzoek constateerde de Inspectie dat de studenten negatief waren over de samenwerking met het ROC. Zij ervaarden een cultuurverschil met de studenten van het ROC. Het management gaf aan samenwerking een goede zaak te vinden. De Inspectie vond het wenselijk dat het management van de Onderwijsgroep de doelen en meerwaarde van de samenwerking met het ROC nader zou concretiseren en hierover zou communiceren met de studenten. Begin 2005 heeft er een evaluatie plaatsgevonden van de samenwerking met het ROC, omdat die op dat moment niet goed verliep. Mede door toedoen van een nieuwe directeur van het ROC is de samenwerking weer ter hand genomen. Het ROC heeft een aantal voorstellen gedaan voor programma-onderdelen. Het is de bedoeling dat in september 2007 de eerste groep start. In eerste instantie wordt er één programma ontwikkeld, maar het is de bedoeling dat er een keuzeprogramma voor de studenten komt. 10

11 9. Kwaliteitsborging en verbetering Bestandsopname 2003: De Inspectie oordeelde dat de kwaliteitszorg binnen de Politieacademie voortvarend werd aangepakt. Op locatieniveau had men moeite met het bijhouden van alle ontwikkelingen. Jaarlijks Onderzoek 2006: De Inspectie gaf aan dat het meten niet altijd leidt tot verbeteracties. De kwaliteitsdocumenten van de Politieacademie werden overigens wel nuttig gevonden, al hoewel het een knelpunt was dat de STEM 8 lang op zich liet wachten. Gesprekspartners misten evaluatiegegevens hoe het de studenten in de korpsen vergaat. Niet van alle evaluaties worden de resultaten teruggekoppeld naar de studenten. De studenten geven wel aan dat er veel evaluaties zijn waardoor enquêtemoeheid kan ontstaan. De teamleiders geven aan de KEII 9 niet meer af te nemen. Redenen zijn de hoeveelheid onderzoeken, de overeenkomsten tussen de KEII en het MTO 10 en de keuze om klassengesprekken te gaan voeren met de studenten. Normaal gesproken maakt de teamleider een leesbare samenvatting van de STEM. Omdat dit jaar het rapport ongeveer een half jaar na het moment van afname verscheen, heeft hij dat echter niet gedaan. De resultaten van de STEM worden wel besproken met de studentenraad. Bovendien leiden de evaluaties tot aandachtspunten voor het hoofd van de onderwijsgroep. Een meer structurele verbeteraanpak via verbeterplannen moet nog van de grond komen. De Inspectie vindt het verstandig dat de locatie op basis van de bruikbaarheid een keuze maakt uit de evaluatieonderzoeken. Zij dringt er wel op aan hier landelijke afspraken over te maken. Bovendien beveelt zij aan de resultaten van de evaluaties terug te koppelen naar de betrokkenen en in te bedden in een structurele verbetercyclus. 8 Studenttevredenheid meting 9 Kwartaal Evaluatie Instituut Initieel 10 Medewerkers Tevredenheid Onderzoek 11