Rijkswaterstaat Adviesdienst Verkeer en Vervoer Bureau Dokumentatie Postbus BA Rotterdam C

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Rijkswaterstaat Adviesdienst Verkeer en Vervoer Bureau Dokumentatie Postbus BA Rotterdam C"

Transcriptie

1 Rijkswaterstaat Adviesdienst Verkeer en Vervoer Bureau Dokumentatie Postbus BA Rotterdam C

2 cl

3 [1

4 EVALUATIE EFFECTEN OPENBAAR VERVOERKAART STUDENTEN In opdracht van: HAGUE CONSULTING GROUP Ministerie van Verkeer en Waterstaat Contactpersoon: Eric Kroes Directoraat Generaal voor het Vervoer november /8/EPK/RNH

5 1

6 hj: [11111] Pagina SAMENVATTING EN CONCLUSIES Inleiding Aanleiding tot het onderzoek Doel van het onderzoek Inhoud van dit rapport De aanpak van het onderzoek Een panelonderzoek De vragenlijst Doelgroep en steekproef Definitie van verplaatsing en reis Nauwkeurigheid van de resultaten Veranderingen in de verplaatsingspatronen en in de keuze van vervoermiddel Veranderingen in de verplaatsingspatronen Verandering in de vervoerwijzekeuze Verandering in het openbaar vervoer gebruik Verandering in het aantal verplaatsing per openbaar vervoer Veranderingen in het aantal reizen per openbaar vervoer Veranderingen in het openbaar vervoergebruik per tijdvak Verandering in het openbaar vervoer gebruik per dag van de week Veranderingen in het aantal reizigers-kilometers met de trein Berekening van de treinkilometers Verandering in het totaal aantal treinkilometers Verandering in het aantal treinkilometers per tijdvak Verandering in het aantal treinkilometers per dag van de week Veranderingen in het rijbewijs-, auto- en fietsbezit Veranderingen in het rijbewijsbezit Veranderingen in het autobezit Veranderingen in het bezit van fietsen en bromfietsen. 25

7 1

8 7 Veranderingen in de verhouding thuiswonend versus uitwonend Vergelijking met eerdere onderzoeksresultaten en conclusies...27 BIJLAGE... A Samenstelling begeleidingsgroep en project/eiding... B. 1 Bewerking van de gegevens...ii B.2 Omvang studentenpopulatie v C Controles op paneleffecten...viii

9 H

10 EVALUATIE EFFECTEN OPENBAAR VERVOERKAART STUDENTEN SAMENVATTING EN CONCLUSIES Op 1 januari 1991 werd de OV-Studentenkaart ingevoerd, die alle studenten met studiefinanciering ook recht gaf op kosteloos gebruik van het openbaar vervoer. Tegelijkertijd werd de basisbeurs verlaagd. In opdracht van het Directoraat-Generaal voor het Vervoer van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, en met medefinanciering door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, heeft Hague Consulting Group het effect van de invoering van de OV-Studentenkaart op de mobiliteit van de betreffende studenten onderzocht. Eén maal voor en tweemaal na de invoering (steeds met een jaar tussen ruimte) is een groep van studenten ondervraagd inzake het verplaatsingsgedrag. De waargenomen veranderingen over de periode voor een deelgroep van de studenten zijn eerder beschreven in een rapport van het Directoraat-Generaal voor het Vervoer: "Effecten van de OV-Studentenkaart op het verplaatsingsgedrag van studenten" (1992). In het onderhavige rapport worden de resultaten van een gecombineerde analyse, gericht op het bepalen van de effecten over de periode voor de totale studentenpopulatie gegeven. Het hoofddoel van dit onderzoek is: Het vaststellen van het effect van de invoering van de OV-Studentenkaart op het verplaatsingsgedrag van de studenten. Deze algemene beleidsvraag is uitgewerkt tot een viertal meer concrete onderzoeksvragen: Welke veranderingen zijn opgetreden in de verplaatsingspatronen van studenten en in de keuze van vervoermiddel door studenten sinds de invoering van de Studentenkaart? Welke veranderingen zijn opgetreden in het openbaar vervoer gebruik door studenten sinds de invoering van de Studentenkaart? Welke veranderingen zijn opgetreden in het autobezit, het fietsbezit en het bezit van rijbewijzen onder studenten sinds de invoering van de Studentenkaart? Directoraat-Generaal voor het Vervoer (1 992): Effecten van de OV-Studentenkaart op het verplaatsingsgedrag van studenten; DGV, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Den Haag.

11 1

12 Welke veranderingen zijn opgetreden in de verhouding tussen het aantal thuiswonende studenten en het aantal uitwonende studenten sinds de invoering van de Studentenkaart? De basis voor het onderzoek bestaat uit drie enquêtes onder studenten, in november 1990, november 1991 en november De studenten werd gevraagd drie aaneengesloten dagen lang al hun verplaatsingen bij te houden. Dit leverde gegevens op over de mobiliteit gedurende een week. Een deel van de enquêtes is uitgevoerd onder steeds dezelfde studenten (panel), daarnaast zijn aanvullende enquêtes uitgevoerd onder eerstejaars studenten. De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek staan hieronder opgesomd. Het gemiddeld aantal verplaatsingen per persoon per dag (alle vervoerwijzen) is onder de studenten niet toegenomen sinds de invoering van de Studenten kaart. Er is eerder sprake van een licht dalende tendens (van 3,1 in 1990 naar 2,9 in 1992). De waargenomen verschuivingen van verplaatsingen van het ene tijdvak naar het andere of van de ene dag van de week naar de andere zijn over het algemeen gering. Het aandeel van het openbaar vervoer in de verplaatsingen van de studenten is toegenomen van 21% in 1990 naar 39% in 1991 en 43% in Deze stijging is ten koste gegaan van vooral de fiets/bromfiets (teruggang van 44% in 1990 naar 33% in 1991 en 32% in 1992) en in mindere mate de auto (daling van 30% in 1990 naar 23% in 1992 en 21% in 1992). Modal Split Auto OperrbVer voer OperrhVervoer 39 At Fieto Fiets; (I) (Dp:nbVe voer Fiet; 31.11) Bron HCG 1993 ) cr

13 Ei

14 Het aantal verplaatsingen door de studenten met het openbaar vervoer als hoofdvervoerwijze is gestegen van gemiddeld 0,65 per persoon per dag in 1990 naar 1,18 in 1991 en 1,25 in Deze toename is als volgt opgebouwd: 1 stadsvervoen van 0,14 (1990) naar 0,33 (1991) en 0,33 (1992) verplaatsingen per persoon per dag, in aantal verplaatsingen per week een groei van (1990) naar (1991) en (1992) streekvervoer van 0,17 (1990) naar 0,33 (1991) en 0,32 (1992) verplaatsingen per persoon per dag, in aantal verplaatsingen per week een groei van (1990) naar (1991) en (1992) trein: van 0,34 (1990) naar 0,53 (1991) en 0,60 (1992) verplaatsingen per persoon per dag, in aantal verplaatsingen per week een groei van (1990) naar (1991) en (1992). 0V-verplaatsingen - per persoon per dag stad streek trein vervoerwijze Bron: HCG 1993 Het aantal openbaar vervoer verplaatsingen door studenten in de ochtendspits (7-9 uur) is gestegen met 66% (1991) resp. 76% (1992). Dit is een geringere groei dan de toename van de openbaar vervoer verplaatsingen over de gehele dag van 83% (1991) resp. 93% (1992). De groei van het aantal verplaatsingen met het openbaar vervoer onder de studenten is van 1990 op 1991 het sterkst op zaterdag en zondag. In 1992 loopt het aantal verplaatsingen in het weekend iets terug, terwijl er op maandag en donderdag een verdere groei optreedt. Op de vrijdag is in

15 1

16 40 totale omvang geen toename in het aantal openbaar vervoer verplaatsingen te constateren, maar er is wel een toename per persoon per dag. Het aantal kilometers dat de studenten met de trein reizen is in 1991 gestegen met 97%, in 1992 met 114% van 51 miljoen kilometers per week naar 111 miljoen2. In de daluren is deze groei sterker dan in de spits. De groei in de ochtendspits (7-9 uur) tussen 1990 en 1991 bedraagt 80%, dus minder dan gemiddeld (een groei van 9,5 miljoen kilometers per week naar 172 miljoen). Tussen 1990 en 1992 is de groei in de ochtendspits ongeveer gelijk aan de gemiddelde groei (van 9,5 miljoen kilometers per week naar 212 miljoen). De stijging in de treinkilometers is op de zaterdag duidelijk groter dan op de andere dagen. Treinkilometers per dagsoort - per persoon per dag ma di wo do vr za zo dag van de week Bron: HCG 1993 De invoering van de OV-Studentenkaart heeft geleid tot een lichte daling in het bezit van rijbewijzen en auto's, met name onder de jongere studenten (18 en 19 jaar). Het bezit van fietsen of bromfietsen onder de studenten is niet veranderd. Onder de jongere studenten (1 8 en 19 jaar) lijkt het aandeel uitwonenden na invoering van de Studentenkaart 5-10% te zijn toegenomen. De toename is vooral geconstateerd bij de MBO studenten. Onder oudere studenten is sprake van een beperkte daling. In vergelijking met de eerder gerapporteerde1 effecten voor een deel van de 2 Treinkilometers gecorrigeerd voor groei in de studentenpopulatie ten opzichte van 1990 van 3% in 1991 en 4% in 1992.

17 1

18 studentenpopulatie over de periode is er sprake van overeenkomsten en verschillen in de uitkomsten. De belangrijkste overeenkomsten in de geconstateerde uitkomsten zijn dat: de totale mobiliteit van de studenten in verplaatsingen gemeten niet is toegenomen het openbaar vervoergebruik door de studenten aanzienlijk is gestegen, en dat de toename vooral ten koste is gegaan van de fiets en in mindere mate van de auto de toename van het openbaar vervoergebruik in de spitsuren minder sterk is geweest dan gemiddeld over de gehele dag het aantal afgelegde kilometers per trein aanzienlijk is gestegen, en dat de sterkste groei is opgetreden op de zaterdag. Enkele verschillen ten opzichte van de eerder verkregen uitkomsten zijn echter dat: het rijbewijsbezit en het autobezit onder de totale studentenpopulatie vertoont een dalende tendens, terwijl met name binnen het panel geen veranderingen werden geconstateerd het aandeel zelfstandig wonende studenten vertoont onder de jongere studenten een stijgende tendens, terwijl bij de oudere studenten (en met name bij het panel) er sprake is van een relatieve daling. De geconstateerde verschillen duiden erop dat de effecten van de Studentenkaart bij nieuwe studenten, die meteen bij aanvang van hun studie een kaart kregen, in een aantal opzichten sterker zijn geweest dan de effecten bij studenten die tijdens hun studie de beschikking over de kaart kregen. De volgende algemene conclusies kunnen worden getrokken op grond van de geconstateerde overeenkomsten en verschillen: nagenoeg alle eerder getrokken conclusies betreffende de effecten van de invoering van de Studentenkaart op het reisgedrag van de studenten worden door de hier gerapporteerde analyse bevestigd. Wel bestaat de indruk dat de voor de gehele studentenpopulatie geconstateerde toename van het openbaar vervoergebruik over de periode iets sterker is dan de toename die eerder werd geconstateerd voor een deelgroep van circa 70% van de studenten over de periode bij enkele secundaire effecten (rijbewijs- en autobezit, aandeel zelfstandig wonenden) is er sprake van licht afwijkende uitkomsten. Daarbij dient te worden aangetekend dat de hier geconstateerde effecten in absolute zin

19 1

20 gering zijn.

21 1

22 1 Inleiding 1.1 Aanleiding tot het onderzoek De openbaar vervoerkaart voor studenten, de OV-Studentenkaart, werd ingevoerd op 1januari Alle studenten die recht hebben op studiefinanciering hebben sinds die dag tevens recht op deze kaart. Tot de kaarthouders behoren dus zowel studenten in het wetenschappelijk onderwijs (WO), als in het hoger beroepsonderwijs (HBO), het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) en studenten in diverse andere typen onderwijs zoals Kort-MBO (KMBO), VWO, HAVO, enz.. De OV-Studentenkaart geeft recht op kosteloos reizen per tram, metro, bus en trein in Nederland. Tegelijkertijd werd de basisbeurs verlaagd. De verwachting was dat het gratis aanbieden van openbaar vervoer aan een bevolkingsgroep het gebruik van het openbaar vervoer door die groep zal doen toenemen. De vraag was echter in hoeverre dit het geval zou zijn en in hoeverre dit ten koste zou gaan van het gebruik van andere vervoermiddelen. Tevens geldt dat de restcapaciteit van het openbaar vervoer, met name in de spits op werkdagen, beperkt is. Daarom was het ook van groot belang te weten hoe de toename van het openbaar vervoer gebruik onder studenten verdeeld was over de tijdsperioden en dagen van de week. In opdracht van het Directoraat Generaal voor het Vervoer (DGV) van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft Hague Consulting Group een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de Studentenkaart op de mobiliteit van studenten. Dit onderzoek is mede gefinancierd door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. In het kader van dit onderzoek is een enquête uitgevoerd onder studenten in november 1990, kort v55r de invoering van de kaart. Dezelfde studenten zijn opnieuw ondervraagd in november 1991 en november Op deze manier kunnen de veranderingen, die optreden na de invoering van de kaart, gemeten worden. 1.2 Doel van het onderzoek Het hoofddoel van dit onderzoek was: Het vaststellen van het effect van de invoering van de OV-Studentenkaart op het verplaatsingsgedrag van betreffende studenten. Deze algemene beleidsvraag is uitgewerkt tot een viertal meer concrete on de rzoeksv ragen: HAGUE CONSULTING GROUP 1 048/8/EPK

23

24 Welke veranderingen zijn opgetreden in de verplaatsingspatronen van studenten en in de keuze van vervoermiddel door studenten sinds de invoering van de Studentenkaart? Welke veranderingen zijn opgetreden in het openbaar vervoer gebruik door studenten sinds de invoering van de Studentenkaart? Welke veranderingen zijn opgetreden in het autobezit, het fietsbezit en het bezit van rijbewijzen onder studenten sinds de invoering van de Studentenkaart? Welke veranderingen zijn opgetreden in de verhouding tussen het aantal thuiswonende studenten en het aantal uitwonende studenten sinds de invoering van de Studentenkaart? In de eerder gepubliceerde rapportage3 is het effect van de Studentenkaart over de periode beschreven voor twee groepen studenten: een panel van studenten die tijdens hun studie de beschikking kregen over de kaart, en een steekproef van eerstejaars studenten die bij aanvang van hun studie over een Studentenkaart konden beschikken. Beide groepen samen vormden circa 70% van de totale studentenpopulatie. In genoemde rapportage3 kon voor de periode per groep het effect op de mobiliteit worden beschreven, maar het was niet mogelijk uitspraken te doen over de effecten van de Studentenkaart op de totale beursgerechtigde studentenpopulatie in Nederland. De doelstelling van het hier gerapporteerde onderzoek was het op zodanige wijze opnieuw bewerken en analyseren van de momenteel beschikbare gegevens dat een uitspraak kan worden gedaan over de effecten gedurende de periode op het reisgedrag van alle studenten met een Studentenkaart. 1.3 Inhoud van dit rapport In dit rapport worden opzet, uitvoering en resultaten beschreven van de nieuwe analyse van de gegevens van studenten die de beschikking hebben gekregen over een Studentenkaart. De basisgegevens betreffen een steekproef van WO-, HBOen MBO-studenten uit het hele land. De indeling van het rapport is als volgt. Eerst wordt in hoofdstuk 2 de gekozen opzet beschreven, waarna in de hoofdstukken 3 tot en met 7 de uitkomsten van Directoraat-Generaal voor het Vervoer (1 992): Effecten van de OV-Studentenkaart op het verplaatsingsgedrag van studenten; DGV, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Den Haag. HAGUE CONSULTING GROUP 2 048/8/EPK

25

26 het onderzoek volgen. Daarbij gaat het achtereenvolgens om de geconstateerde veranderingen in: de verplaatsingspatronen van de studenten en hun keuze van ve rvoe rmidde ten het openbaar vervoer gebruik door de studenten de afgelegde kilometers met de trein het bezit van rijbewijs, auto en fiets onder de studenten het aandeel thuiswonende en zelfstandig wonende studenten. HAGUE CONSULTING GROUP 3 048/8/EPK

27 1

28 2 De aanpak van het onderzoek Als onderzoeksopzet is gekozen om de verzamelde gegevens van het panel- en het eerstejaars cross-sectie onderzoek te combineren, uit te breiden en opnieuw te analyseren. in het panelonderzoek waren oorspronkelijk twee panels opgezet, een landelijk en een regionaal pane13. De benaderde eerstejaars studenten waren telkens een steekproef uit de landelijke studentenpopulatie. Er is voor gekozen om alleen de studenten van de landelijke steekproef in deze heranalyse te betrekken. De gekozen opzet (combinatie van panel en cross-sectie) maakt het veranderde totaalbeeld (alle studenten samen) sinds de invoering van de Studentenkaart zichtbaar, maar leidt tot een wat minder nauwkeurige vaststelling van de veranderingen per deelgroep. In de volgende paragrafen wordt de opzet van het evaluatie-onderzoek voor de totale studentenpopulatie kort samengevat. 2.1 Een panelonderzoek Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen (zie 1.2) is in beginsel gekozen voor een panelonderzoek. Dit betekent dat dezelfde steekproef van studenten meerdere malen werd geënquêteerd. Allereerst zijn de studenten ondervraagd in november 1990 (de 'eerste meting'), korte tijd voor de invoering van de kaart op 1 januari Dezelfde studenten zijn weer ondervraagd in november 1991 (de 'tweede meting') en in november 1992 (de 'derde meting'). Hierbij is nagenoeg dezelfde vragenlijst gebruikt als bij de eerste meting. Het belangrijkste verschil in de twee vragenlijsten is dat studenten in de tweede meting extra vragen kregen voorgelegd betreffende veranderingen sinds november Naast het studentenpanel zijn in 1991 en 1992 tevens 'nieuwe' eerstejaars studenten geënquêteerd. Dit is gedaan om ook een beeld te krijgen van de effecten bij de instromende studenten. De keuze voor de maand november, voor alle drie de metingen, heeft tot gevolg dat een 'normaal beeld' verkregen wordt van de situatie tijdens de studieperiode. De effecten op de mobiliteit buiten deze periode, bijvoorbeeld tijdens feestdagen en vakantieperiodes, kunnen op deze manier niet zichtbaar gemaakt worden. De veranderingen die geconstateerd werden tussen de eerste meting, de tweede meting en de derde meting, en die hier worden gerapporteerd, zijn mogelijk niet - alleen veroorzaakt door de Studentenkaart, maar ook door externe invloeden (bijvoorbeeld de inkomensontwikkeling, het weer) op de mobiliteit van de studenten. De externe invloeden zijn naar verwachting van beperkt belang omdat HAGUE CONSULTING GROUP 4 048/8/EPK

29 1

30 in beide metingen voor een belangrijk deel dezelfde studenten ondervraagd zijn. Een deel van de gemeten effecten kan echter veroorzaakt zijn door een verandering in het aantal studerenden. Daarom zijn alle absolute gegevens (bijv. aantal verplaatsingen) weergegeven in gemiddelde waarden per persoon, zodat directe vergelijking tussen de verschillende jaren mogelijk is. 2.2 De vragenlijst De enquête vond schriftelijk plaats. De geselecteerde studenten kregen de vragenlijst opgestuurd en werden gevraagd deze na invulling te retourneren. Bij de eerste benadering voldeed zo'n 60% van de studenten aan dit verzoek. Van deze groep studenten retourneerde 80% ook de vragenlijst van de tweede meting een jaar later, en weer 80% nog een jaar later. In de enquête is allereerst een aantal persoonsgegevens gevraagd, zoals leeftijd, geslacht, vervoermiddelbezit, onderwijsadres, woonplaats en woonplaats van de ouders of verzorgers. Het hart van de vragenlijst is een zgn. 'rittenboekje'. Hierin dienden de studenten drie aaneengesloten dagen lang al hun verplaatsingen (met uitzondering van verplaatsingen geheel lopend van minder dan één kilometer) bij te houden. De startdag was van te voren aan de student opgegeven. Sommige studenten werd gevraagd om op zondag te beginnen, andere om op maandag te beginnen, enz. De totale steekproef van studenten geeft zo een goed beeld van de verdeling van de verplaatsingen over de zeven dagen van de week. Bij de tweede meting is iedere student gevraagd om op precies dezelfde dag te starten als bij de eerste meting. Hierdoor blijven de eerste en de tweede meting zoveel mogelijk vergelijkbaar. Om de deelname aan de enquête te stimuleren is in beide metingen aan studenten, die de volledig ingevulde vragenlijst retourneerden, een boekebon gegeven. 2.3 Doelgroep en steekproef De doelgroep voor het onderzoek bestaat uit alle personen die in november 1990, november 1991 en/of november 1992 onderwijs volgen en in aanmerking komen voor een Studentenkaart. In Figuur 2.1 staat aangegeven hoe deze doelgroep is opgebouwd. Voor het onderzoek is een steekproef getrokken van WO, HBO en MBO studenten, maar niet van de beursgerechtigde studenten die een andere opleiding volgden. De adressen kwamen uit bestanden van de lnformatiseringsbank, die deze speciaal in het kader van dit onderzoek verstrekte. Onder de HBO en MBO studenten zijn geen personen benaderd die in hun laatste studiejaar zaten, omdat die in de tweede meting, een jaar later, waarschijnlijk al afgestudeerd HAGUE CONSULTING GROUP 5 048/8/EPK

31 1

32 zouden zijn (dus niet bruikbaar voor panel). Voor de WO studenten was dit onderscheid niet te maken. Hier zijn alle studiejaren in het onderzoek betrokken. Figuur 2.1 Studenten met studiefinanciering studenten (Thousands) z/z/ Overige 'Iff.flrYiJØJj.i: Bron: HCG 1993 Op de geretourneerde vragenhijsten is een aantal controles uitgevoerd. In totaal zijn de gegevens van de volgende aantallen studenten bruikbaar bevonden en gebruikt in de verdere analyses: : studenten, verplaatsingen : studenten, verplaatsingen : studenten, verplaatsingen. Deze gegevens zijn vertaald (in het jargon: 'opgehoogd') naar het totaal aantal studenten in de corresponderende jaren. De resultaten in de hoofdstukken hierna zijn dan ook gedefinieerd op het niveau van alle studenten. In de tweede meting van het panelonderzoek komen nog slechts weinig eerstejaars studenten voor, omdat deze meting uitsluitend personen bevat die een - jaar eerder al studeerden. Om toch inzicht te verkrijgen in het effect van de invoering van de studentenkaart op eerstejaars studenten, zijn in de tweede en - derde metingen extra steekproeven getrokken van eerstejaars studenten. Dit om te kunnen vergelijken met de eerstejaars uit de eerste meting. Voorts zijn de eerstejaars studenten die in de tweede meting voor het eerst werden benaderd tijdens de derde meting opnieuw benaderd. Zodoende is ook in de derde meting HAGUE CONSULTING GROUP 6 048/8/EPK

33

34 een beeld verkregen van de totale studentenpopulatie. In het kader van de oorspronkelijke opzet zijn een aantal groepen niet opgenomen in de steekproef, namelijk de laatstejaars HBO en MBO in 1990 en de beursgerechtigde studenten die niet een WO, HBO of MBO opleiding volgden in alle drie de metingen. Deze studenten worden uitdrukkelijk wel tot de doelgroep van de nieuwe analyse gerekend, maar persoons- en mobiliteitsgegevens ontbreken. De gegevens voor deze groepen zijn benaderd ('gesimuleerd') door binnen de bestaande gegevens te zoeken naar subgroepen die wat persoons- en mobiliteitsgegevens zo veel mogelijk op de ontbrekende groep lijken. Voor de laatstejaars is gekozen om een groep voorlaatstejaars als benadering te gebruiken, de zogenaamde overige studenten zijn benaderd met 18- en 19-jarige MBOstudenten. De werkwijze en de controles die aan deze selectie vooraf zijn gegaan zijn beschreven in de bijlage Bi. 2.4 Definitie van verplaatsing en reis In dit rapport wordt de mobiliteit van studenten op drie wijzen gemeten: in verplaatsingen, in reizen en in kilometers. Over het laatste volgt meer in hoofdstuk 5. Een verplaatsing is gedefinieerd als het overbruggen van afstand tussen een herkomstadres en een bestemmingsadres om één bepaalde reden (bijvoorbeeld onderwijs volgen). Het overgaan op een andere vervoerwijze geldt niet als een nieuwe verplaatsing. Een reis is een gedeelte van een verplaatsing, waarbij één vervoerwijze wordt gebruikt. Een verplaatsing kan uit meerdere reizen bestaan. Als een student bijvoorbeeld van zijn woonadres naar het onderwijsadres eerst de fiets gebruikt, dan de trein en tenslotte de stadsbus neemt, is er één verplaatsing en zijn er drie reizen (zie ook Figuur 2.2). In dit voorbeeld zijn fiets, trein en stadsbus de vervoerwijzen die behoren bij de drie reizen. De vervoerwijze behorend bij de gehele verplaatsing is minder eenvoudig vast te stellen. Hiervoor wordt de hoofdvervoerwijze gedefinieerd: de vervoerwijze binnen de verplaatsing waarmee de grootste afstand is afgelegd. In het rittenboekje is de student gevraagd de vervoerwijze met de grootste afstand aan te geven. In het voorbeeld van Figuur 2.2 is dit de trein. HAGUE CONSULTING GROUP 7 048/8/EPK

35 1

36 Figuur 2.2 Voorbeeld van één verplaatsing met drie reizen fiets trein stadsbus woonadres reis 1 reis 2 reis 3 onderwijsadres verplaatsing met hoofdvervoerwijze trein* * De respondent geeft aan dat binnen deze verplaatsing de grootste afstand is afgelegd met de trein. De hoofdvervoerwijze van deze verplaatsing is daarom de trein. 2.5 Nauwkeurigheid van de resultaten Voor het bepalen van het effect van de invoering van de Studentenkaart op de mobiliteit van de totale studentenpopulatie is gekozen om de verzamelde panel en cross-sectie gegevens te combineren. Hierdoor betreffen de gegevens deels afhankelijke en deels onafhankelijke waarnemingen, waardoor minder nauwkeurige schatting van de veranderingen verkregen kunnen worden dan bij het gebruik van uitsluitend panel gegevens. Bovendien ontbreekt in elke meting informatie over het mobiliteitspatroon van een aantal groepen. De ontbrekende groepen zijn benaderd door gegevens van bekende groepen te gebruiken en hierdoor is voor de ontbrekende groepen de nauwkeurigheid van de resultaten onbekend. Bij de interpretatie van de resultaten moet met een kleinere nauwkeurigheid rekening worden gehouden. Bovendien kunnen de resultaten voor de overige studenten als aparte doelgroep niet zonder meer geïnterpreteerd worden. HAGUE CONSULTING GROUP 8 048/8/EPK

37

38 3 Veranderingen in de verplaatsingspatronen en in de keuze van vervoermiddel 3.1 Veranderingen in de verplaatsingspatronen De invoering van de OV-Studentenkaart heeft tot gevolg dat voor de betreffende studenten de prijs van reizen met het openbaar vervoer tot nul gereduceerd wordt. Verwacht kan worden dat het openbaar vervoer hierdoor verplaatsingen van andere vervoerwijzen over zal nemen. Ook is het mogelijk dat als gevolg van de invoering van de kaart het totaal aantal verplaatsingen (met alle vervoerwijzen) van de studenten stijgt. Dit laatste blijkt echter niet het geval te zijn. Het totaal aantal verplaatsingen per persoon per dag in de doelgroep van studenten was 3,1 in november Een jaar na de invoering, in november 1991, is het iets afgenomen: 3,0. Nog een jaar later, in november 1992, is het weer iets lager: 2,9. Nagegaan is of de geconstateerde lichte daling in de reisfrequentie van de studenten wellicht te wijten is aan zogenaamde responseffecten. Studenten die reeds enkele malen een vragenlijst ingevuld hebben zouden bijvoorbeeld minder zorgvuldig kunnen zijn in het bijhouden van hun verplaatsingen. Uit controles (zie Bijlage C) en vergelijking met ander onderzoekmateriaal bleek dit niet het geval te zijn. De geconstateerde daling is werkelijk opgetreden. Geconcludeerd kan worden dat het verstrekken van de Studenten Openbaar vervoerkaart in 1991 en 1992 geen extra verplaatsingen heeft doen ontstaan. Wel treden er allerlei verschuivingen op, zoals bijvoorbeeld in de marktaandelen van de verschillende vervoerwijzen, waarover in het volgende hoofdstuk wordt gerapporteerd. Naast de verschuivingen in de keuze van de vervoerwijze, zijn er ook andere veranderingen in de verplaatsingspatronen van de studenten waar te nemen. Hieronder worden de veranderingen in de verdeling over tijdvakken en over dagen van de week besproken. De veranderingen in de verdeling van de verplaatsingen over de tijdvakken (zie Figuur 3.1) zijn gering. Met uitzondering van de tijdvakken van 5-7 uur en uur is er in alle tijdvakken sprake van een lichte afname van het reizen. Als gekeken wordt naar de dagen van de week (figuur 3.2) waarop de studenten zich verplaatsen, dan vallen de toenamen op maandag en vrijdag op. Tijdens de tussenliggende werkdagen neemt het aantal verplaatsingen doorgaans wat af, met de grootste afname op de woensdag. In het weekend is er sprake van een gelijkblijvend aantal verplaatsingen tussen 1990 en 1991, maar van een zekere afname in HAGUE CONSULTING GROUP 9 048/8/EPK

39 1

40 Figuur 3.1 Verplaatsingen per tijdvak - per persoon per dag tijdvak II 1990 M Bron: HCG Figuur 3.2 Verplaatsingen per dagsoort - per persoon per dag - liir ItTIl[i liii IL ma di wo do vr za zo t' dag van de week LII] 1992 Bron: HCG 1993 HAGUE CONSULTING GROUP /8/EPK

41

42 Verder zijn er geen duidelijke verschillen geconstateerd in de veranderingen van het aantal verplaatsingen onderscheiden naar leeftijd, studiejaar, geslacht, woonsituatie (thuis-/uitwonend), en autobezit. 3.2 Verandering in de vervoerwijzekeuze Voor de invoering van de Studentenkaart kwam het aandeel van het openbaar vervoer (als hoofdvervoerwijze) in de verplaatsingen van de studenten uit op 20,7%. Een jaar na de invoering, in november 1991, is het aandeel gegroeid tot 39,0%. Nog een jaar later, in november 1992, is het aandeel zelfs nog iets hoger: 42,9%. Het marktaandeel van het openbaar vervoer is dus gestegen, van 1990 op 1991 met 18,3 indexpunten, en van 1990 op 1992 met 22,2 indexpunten (de totale marktomvang, het aantal verplaatsingen door de studenten in 1990, is hierbij op 100 gesteld). Deze en andere verschuivingen in de aandelen van de vervoerwijzen staan vermeld in Tabel 3.1 en zijn afgebeeld in Figuur 3.3. Tabel 3.1 Marktaandelen in de verplaatsingen onder studenten voor en na de invoering van de Studentenkaart. hoofdvervoerwijze aandeel 1990 aandeel 1991 aandeel 1992 openbaar vervoer 20,7% 39,0% 42,9% waarvan: stadsvervoer 4,4% 10,9% 11,4% streekvervoer 5,3% 10,7% 10,9% trein 11,0% 1 7,4% 20,6% fiets en bromfiets 43,6% 32,9% 31,9% autobestuurder 18,0% 13,2% 10,6% autopassagier 12,3% 9,8% 10,2% overige 5,5% 5,1% 4,4% HAGUE CONSULTING GROUP EPK

43

44 Figuur 3.3 Modal Split Au to 3c 'pen bver voer 20.7 OpenbVer voer 39 Rest 5.4 Auto 23 est 5.1 Fiets Fiets Open bver voer.9 Au to 20.7 Rest Fiets 31.9 Bron: HCG 1993 De toename van het aandeel van het openbaar vervoer komt voor rekening van alle drie de typen stadsvervoer, streekvervoer en trein, maar is relatief het grootst in het stadsvervoer. Dit is te zien in Tabel 3.1 en in Figuur 3.4. De bovengenoemde groei van het marktaandeel van het openbaar vervoer met 18,3 resp. 22,2 indexpunten is als volgt opgebouwd: groei stadsvervoer 6,5 indexpunten 7,0 indexpunten groei streekvervoer 5,4 indexpunten 5,6 indexpunten groei trein 6,4 indexpunten 9,6 indexpunten groei openbaar vervoer 18,3 indexpunten 22,2 indexpunten HAGUE CONSULTING GROUP /8/EPK

45

46 % 25 Figuur 3.4 Modal Split 0V-verplaatsingen stad streek trein vervoerwijze [~M~ 99 i o ~ Bron: HCG 1993 Benadrukt dient te worden dat de marktaandelen hier slaan op verplaatsingen, niet op reizen (zie 2.4 voor de definities van verplaatsing en reis). Het marktaandeel van het stadsvervoer in de reizen van studenten is aanmerkelijk groter dan het aandeel van stadsvervoer in de verplaatsingen. Voor de trein geldt juist dat het aandeel in de verplaatsingen groter is dan in de reizen. Tegenover de toename van het openbaar vervoer staan een forse afname van het gebruik van fiets en bromfiets, en eveneens een afname van het autogebruik (zie tevens Figuur 3.5). Het marktaandeel van fiets en bromfiets daalt van 44% in 1990 naar 33% in 1991, en naar 32% in Bij de autobestuurders is er een afname met 5 indexpunten tussen 1990 en 1991, en nog eens 2 indexpunten tussen 1991 en Bij de autopassagiers bedraagt de afname 2 indexpunten tussen 1990 en 1991, en geen verandering tussen 1991 en De daling van het aandeel van de auto is dus in totaal 7 indexpunten tussen 1990 en 1991, en nog eens 2 indexpunten tussen 1991 en Het aandeel van de overige vervoerwijzen (vooral lopen) is niet veranderd. De groei van het marktaandeel van het openbaar vervoer onder studenten is grosso modo voor ongeveer 60% afkomstig van fiets en bromfiets en voor 40% afkomstig van de auto. HAGUE CONSULTING GROUP /8/EPK

47 S S 1 1 S S 1 1.5

48 Figuur 3.5 Modal Split overige verplaatsingen % (Br)f iets Auto(best) Auto(pass) vervoer wijze Bron: HCG 1993 HAGUE CONSULTNG GROUP /8/EPK

49 1

50 4 Verandering in het openbaar vervoer gebruik 4.1 Verandering in het aantal verplaatsing per openbaar vervoer Het aantal verplaatsingen met als hoofdvervoerwijze openbaar vervoer door de studenten is gestegen van gemiddeld 0,65 verplaatsingen per persoon per dag in november 1990 naar 1,18 in november 1991, en 1,25 in november Dit zijn toenamen met resp. 83% en 93%. Binnen het openbaar vervoer worden onderscheiden: stadsvervoer (stadsbus, tram en metro) streekvervoer (streekbus) trein. De veranderingen in het gebruik van deze drie vervoerwijzen worden getoond in Tabel 4.1 en in Figuur 4.1. Ook hier wordt gemeten in verplaatsingen, per hoofdvervoerwijze. 1 Figuur 4.1 0V-verplaatsingen - per persoon per dag stad streek trein vervoerwijze 1990 M Bron: HCG 1993 HAGUE CONSULTING GROUP /8/EPK

51

52 Voor alle drie de typen openbaar vervoer worden van 1990 op 1991 forse toenamen geconstateerd. De stijging is het grootst bij het stadsvervoer. Tussen 1991 en 1992 is het aantal verplaatsingen door studenten met het stadsvervoer gelijk gebleven, en bij het streekvervoer is er een hele lichte teruggang. Bij de trein is echter het aantal verplaatsingen door studenten nog verder gestegen. Het aantal verplaatsingen door de totale studentenpopulatie met het openbaar vervoer als hoofdvervoerwijze is gestegen van per week in 1990 naar per week in 1991 (een stijging van 89%) en vertoont een verdere stijging naar in 1992 (102%). Per hoofdvervoerwijze is de toename als volgt opgebouwd: - stadsvervoer: van (1990) naar (1991) en (1992) per week - streekvervoer: van (1990) naar (1991) en (1992) per week - trein: van (1990) naar (1991) en (1992) per week. Tabel 4.1 Aantal verplaatsingen per persoon per dag onder studenten voor en na de invoering van de Studentenkaart. verplaatsingen per dag hoofdvervoerwijze (verandering) 1992 (verandering) stadsvervoer 0,14 0,33 (136%) 0,33 (136%) streekvervoer 0,17 0,33 ( 94%) 0,32 ( 88%) trein 0,34 0,53 ( 56%) 0,60 ( 76%) totaal openbaar vervoer 0,65 1,18 ( 83%) 1,25 ( 93%) 4.2 Veranderingen in het aantal reizen per openbaar vervoer In paragraaf 4.1 werden uitkomsten vermeld, gemeten in aantallen verplaatsingen. In deze paragraaf wordt gemeten in aantallen reizen. De definities van verplaatsing en reis zijn te vinden in 2.4. V55r de invoering van de Studentenkaart maakten de studenten gemiddeld 0,88 reizen per dag met het openbaar vervoer. Na de invoering is dit gestegen tot HAGUE CONSULTING GROUP /8/EPK

53

54 gemiddeld 1,76 reizen per dag, oftewel met 100%. De onderverdeling naar stadsvervoer, streekvervoer en trein is te zien in Tabel 4.2 en in Figuur 4.2. Tabel 4.2 Aantal reizen per persoon per dag onder studenten voor en na de invoering van de Studentenkaart. reizen per dag hoofdvervoerwijze (verandering) 1992 (verandering) stadsvervoer 0,31 0,75 (142%) 0,78 (152%) streekvervoer 0,22 0,46( 109%) 0,47 (114%) trein 0,35 0,55 ( 57%) 0,62 ( 77%) totaal openbaar vervoer 0,88 1,76( 100%) 1,87( 113%) Ook als gemeten wordt in aantallen reizen, blijkt dat alle soorten openbaar vervoer er flink op vooruit gaan, en het stadsvervoer weer het meest. 1 Figuur 4.2 0V-Reizen - per persoon per dag stad streek trein vervoer wijze Bron: HCG 1993 P HAGUE CONSULTING GROUP /8/EPK

55

56 Het aantal reizen met het openbaar vervoer is voor de totale studentenpopulatie als volgt over de vervoerwijzen verdeeld: - stadsvervoer: van (1990) naar (1991) en (1992) per week - streekvervoer: van (1990) naar (1991) en (1992) per week - trein: van (1990) naar (1991) en (1992) per week. 4.3 Veranderingen in het openbaar vervoergebruik per tijdvak Aangezien eventuele capaciteitsproblemen in het openbaar vervoer sterk tijdgebonden zijn, is het van belang te weten of de toename van het openbaar vervoer gebruik onder studenten al dan niet geconcentreerd is in de drukste perioden. De ochtendspits (7-9 uur) staat bekend als de drukste periode. In Figuur 4.3 wordt afgebeeld in welke tijdvakken de studenten hun verplaatsingen maken. Ook studenten maken in de drukste uren meer gebruik van het openbaar vervoer dan in andere tijdvakken. De toename na de invoering van de Studentenkaart is echter kleiner in de ochtendspits (+66% in 1991, +76% in 1992) dan gemiddeld over alle tijdvakken (+83% in 1991, +93% in 1992). Studenten zijn na de invoering van de kaart relatief meer in de minder drukke uren gaan reizen. 2 Figuur 4.3 0V-Verplaatsingen per tijdvak - per persoon per dag tijdvak J Bron: HCG 1993 HAGUE CONSULTING GROUP /8/EPK

57 1

58 4.4 Verandering in het openbaar vervoer gebruik per dag van de week De groei van het openbaar vervoer gebruik onder studenten is niet evenredig verdeeld over de dagen van de week. In Figuur 4.4 is te zien op welke dagen de studenten de meeste verplaatsingen maken, voor en na de invoering van de Studentenkaart. Op zaterdag en zondag worden minder openbaar vervoer verplaatsingen gemaakt dan op werkdagen. De procentuele toename in 1991 is echter het sterkst op zaterdag (+126%) en zondag (+104%). Voor alle dagen van de week samen is de toename in 1991 gemiddeld 83%. In 1992 is het beeld iets anders. De aantallen openbaar vervoer verplaatsingen in het weekend zijn dan iets terug gelopen, terwijl voor de maandag en de donderdag de groei verder is voortgezet. Op de vrijdag is in totale omvang geen toename in het aantal openbaar vervoer verplaatsingen te constateren, maar er is wel sprak van een toename per persoon per dag. De sterkste groei wordt voor 1992 dan ook op deze dagen aangetroffen: +110% voor de maandag en +124% voor de donderdag. Figuur 4.4 0V-Verplaatsingen per dagsoort - per persoon per dag kal 00 1 WA 11H II 0.5 ma d wo do vr za zo dag van de week Bron: HG 1993 L LIII 1992 HAGUE CONSULTING GROUP /EPK

59 1

60 5 Veranderingen in het aantal reizigerskilometers met de trein 5.1 Berekening van de treinkilometers Het aantal kilometers dat de studenten met de trein afleggen is als volgt berekend. In de rittenboekjes dienden de studenten, bij iedere verplaatsing waarbij de trein gebruikt werd, het eerste NS station waar zij instapten en het laatste NS station waar zij uitstapten te noteren. Met behulp van gegevens over de afstanden tussen alle Nederlandse stations, zoals ook de NS deze hanteert, is vervolgens voor iedere verplaatsing waar de trein in voorkomt het aantal met de trein gereden kilometers afgeleid. In dit rapport wordt dit het aantal 'reizigerskilometers met de trein', of korter, het aantal 'treinkilometers' genoemd. Treinkilometers zijn berekend voor iedere verplaatsing met een treinreis, ongeacht of de trein nu hoofdvervoerwijze is of niet. Bij sommige verplaatsingen (4% in 1990, 2% in 1991, 1% in 1992) waren niet alle twee de stations ingevuld. Deze verplaatsingen konden niet meegeteld worden in de berekening van de treinkilometers. 5.2 Verandering in het totaal aantal treinkilometers Het aantal treinkilometers per student per week is tussen november 1990 en november 1991 met 97% gestegen, en tussen 1990 en 1992 met 114%. Deze toenamen zijn groter dan de 57% resp. 77% waarmee het aantal treinreizen is gegroeid (zie 4.2). De gemiddelde afstand per treinreis is dus tussen 1990 en 1991 gestegen met 25%, en tussen 1990 en 1992 met 21%. 5.3 Verandering in het aantal treinkilometers per tijdvak In Figuur 5.1 is te zien hoe de treinkilometers die de studenten afleggen, voor en na de invoering van de kaart, verdeeld zijn over de tijdvakken van de dag. Net als bij de verplaatsingen is hier te zien dat studenten in de spitsperioden meer reizen dan in de daluren. De groei na de invoering van de OV-Studentenkaart is echter het sterkst in de minder drukke tijdvakken. De toename in het tijdvak uur is met 60% (1991) resp. 62% (1992) relatief klein. In de ochtendspits is de groei in %, terwijl de toename over de hele dag 97% is voor dat jaar. Voor 1992 is de groei in de ochtendspits ongeveer gelijk aan de gemiddelde groei over alle tijdvakken (7-9 uur 117%, alle tijdvakken 114%). In Figuur 5.2 zijn de groeipercentages per tijdvak uitgezet. HAGUE CONSULTING GROUP /EPK

61

62 Figuur 5.1 Treinkilometers per tijdvak - per persoon per dag D tijdvak :L Bron: HCG 1993 Figuur 5.2 Groei in treinkilometers per tijdvak ten opzichte van iiui!.0 50 F111 1 T t II iii,, I ll tijdvak 1991 M 1992 Bron: HCG 1993 HAGUE CONSULTING GROUP /8/EPK

63

64 5.4 Verandering in het aantal treinkilometers per dag van de week De verschillen tussen de dagen in het aantal treinkilometers, afgelegd door de studenten, zijn vrij gering. Dit is ook te zien in Figuur 5.3. De vrijdag komt in 1990 hoger uit dan het gemiddelde en de zaterdag lager. De zaterdag loopt na de invoering van de Studentenkaart de achterstand snel in. De groei van het aantal treinkilometers op zaterdag (+360% van 1990 op 1991, en +288% van 1990 op 1992) is namelijk een veelvoud van de groei op de andere dagen (tussen de +50% en +110%). Ook in absolute aantallen is de toename op de zaterdag de grootste. De groei op zondag (rond de +110% in 1991 en 1992) bevindt zich ongeveer op het niveau van het gemiddelde. Figuur 5.3 Treinkilometers per dagsoort - per persoon per dag - 40 di WO do vr za dag van de week zo Bron: HCG 1993 HAGUE CONSULTING GROUP /EPK

65 1

66 6 Veranderingen in het rijbewijs-, auto- en fietsbezit 6.1 Veranderingen in het rijbewijsbezit Het percentage studenten in de doelgroep dat een rijbewijs bezit is tussen november 1990 en november 1991 ongeveer gelijk gebleven (resp. 58% en 59%). In november 1992 is dit percentage echter wat gedaald (tot 54%). Uit analyses per deelgroep is gebleken dat de daling optreedt bij studenten van alle onderwijstypen. Verder blijkt dat de daling vooral wordt veroorzaakt door een verminderd rijbewijsbezit onder de eerstejaars studenten. Bij de ouderejaars studenten, die al met hun studie gestart waren voordat de Studentenkaart werd ingevoerd, is geen verandering in het rijbewijsbezit geconstateerd. Dit kan ook worden afgeleid uit Figuur 6.1 waarin het rijbewijsbezit per leeftijd is weergegeven: het zijn vooral de 18 en 19 jarige studenten waar het rijbewijsbezit is teruggelopen. 100 Figuur 6.1 Rijbewijsbezit per leeftijd / / leeftijd Bron: HCG 1993 H " 1992 HAGUE CONSULTING GROUP /EPK

67 1

68 6.2 Veranderingen in het autobezit In november 1990 was 13% van de studenten eigenaarvan een auto. In november 1991 was dit 10%, in november %. Net als bij het rijbewijsbezit is hier dus sprake van een vermindering sinds de invoering van de Studentenkaart. In Figuur 6.2 is het autobezit de drie metingen uitgezet tegen de leeftijd van de student. Uit de grafiek kan geconcludeerd worden dat de daling van het autobezit onder studenten van alle leeftijden voorkomt. Ook het aandeel studenten dat aangeeft gewoonlijk over een auto te kunnen beschikken is afgenomen: van 27% in 1990 via 24% in 1991 naar 20% in Figuur 6.2 Autobezit per leeftijd % Ii 18 leeftijd Bron: HCG 1993 HAGUE CONSULTING GROUP /8/EPK

69 boo

70 6.3 Veranderingen in het bezit van fietsen en bromfietsen Zowel voor de invoering van de Studentenkaart als erna is het aandeel van studenten met een fiets of bromfiets rond de 93%. Het (brom)fietsbezit varieert niet of nauwelijks met de leeftijd in de categorie jaar (zie ook Figuur 6.3). Dus noch het ouder worden van de studenten, noch het verstrekken van de 0V- Studentenkaart heeft een duidelijke invloed gehad op het bezit van fietsen en bromfietsen. De eerder geconstateerde afname van het (brom)fietsgebruik gaat niet gepaard met een afname van het bezit. Figuur 6.3 Fietsbezit leeftijd % 100 -t ' leeftijd Bron: HCG HAGUE CONSULTING GROUP /8/EPK

71

72 7 Veranderingen in de verhouding thuiswonend versus uitwonend Het aandeel studenten dat zelfstandig woont was in november %. Een jaar later (november 1991) is het 48%, en twee jaar later (november 1992) 49%. Dit is enkele procenten hoger dan het aandeel zelfstandig wonenden volgens de ongecorrigeerde gegevens van de IB, namelijk 46% in 1990 en 47% in 1991 en 1992). Ook hier geldt dat het aandeel van uitwonenden stijgt met de leeftijd van de student. In Figuur 7.1 is het aandeel zelfstandig wonende studenten in de drie metingen uitgezet tegen de leeftijd. De geconstateerde netto toename blijkt vooral een gevolg te zijn van een gestegen aandeel uitwonende jonge studenten (18 en 19 jaar) en eerstejaars. Onder de wat oudere studenten (en vooral onder diegenen die al v5ir 1991 met hun studie gestart waren) is er echter een lichte afname van het aandeel uitwonenden. Bij beschouwing van de verschillende onderwijstypen blijkt dat vooral bij de MBO studenten een stijging is opgetreden. % 100 Figuur 7.1 Zelfstandig wonen per leeftijd leeftijd Bron: HCG HAGUE CONSULTING GROUP /8/EPK

73

74 8 Vergelijking met eerdere onderzoeksresultaten en conclusies In dit rapport zijn de resultaten beschreven van een onderzoek naar de effecten van de Studentenkaart voor de totale studentenpopulatie, en gemeten over de periode 1990 tot en met Deze kunnen worden vergeleken met de eerder gevonden en in het eerder verschenen rapport van het Directoraat-Generaal voor het Vervoer4 beschreven effecten. Die betroffen slechts een deelgroep van de studenten (circa 70%), en hadden betrekking op de periode De belangrijkste overeenkomsten in de geconstateerde uitkomsten zijn hieronder weergegeven: de totale mobiliteit van de studenten, gemeten in het gemiddeld aantal gemaakte verplaatsingen per student per dag, is na de invoering van de Studentenkaart niet toegenomen. Er is in beide onderzoeken zelfs sprake van een licht dalende tendens. de verschuivingen van de aantallen verplaatsingen naar tijd van de dag of dag van de week zijn in beide onderzoeken gering. het openbaar vervoergebruik door de studenten is in beide onderzoeken aanzienlijk gestegen: het aandeel openbaar vervoer in de modaisplit is gestegen van circa 20% naar 35 tot 40%. deze toename in het openbaar vervoergebruik is in beide onderzoeken vooral ten koste gegaan van de fiets en in mindere mate van de auto. de toename in het openbaar vervoergebruik, zowel gemeten in aantal verplaatsingen als in aantal reizen, is in beide onderzoeken relatief het sterkst geweest bij het stadsvervoer, en relatief het minst sterk bij de trein. Het streekvervoer neemt een middenpositie in. de toename van het openbaar vervoergebruik, zowel gemeten in aantal verplaatsingen als in aantal reizen, is in beide onderzoeken in de ochtendspitsuren (7-9 uur) minder sterk geweest dan gemiddeld over de gehele dag. het aantal afgelegde kilometers per trein is in beide onderzoeken aanzienlijk gestegen, en de sterkste groei is opgetreden op de zaterdag. Directoraat-Generaaj voor het Vervoer (1 990): Effecten van de OV-Studentenkaart op het verpaatsingsgedrag van studenten; DGV, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Den Haag. HAGUE CONSULTING GROUP /EPK

75

76 de groei in gereisde kilometers per trein is in beide onderzoeken bij de groep eerstejaars studenten, die direct bij aanvang van hun studie een Studentenkaart kregen, sterker geweest dan bij de ouderejaars studenten. Enkele verschillen in de uitkomsten van beide onderzoeken zijn: het bezit van rijbewijzen en auto's vertoont onder de totale studentenpopulatie en over de periode een licht dalende tendens, terwijl bij het eerder uitgevoerde panelonderzoek (70% van de studenten, periode ) geen veranderingen werden geconstateerd. het aandeel zelfstandig wonende studenten vertoont voor de gehele populatie een licht stijgende tendens. Deze lijkt te zijn samengesteld uit een stijging de jongere studenten, en een lichte daling bij de wat oudere studenten. Bij het eerder uitgevoerde onderzoek onder een meer beperkte doelgroep van studenten (panelonderzoek) werd een dalende tendens in het aantal zelfstandig wonende studenten geconstateerd. De geconstateerde verschillen duiden erop dat de effecten van de Studentenkaart bij nieuwe studenten, die meteen bij aanvang van hun studie een kaart kregen, in een aantal opzichten sterker zijn geweest dan de effecten bij studenten die tijdens hun studie de beschikking over de kaart kregen. De volgende algemene conclusies kunnen worden getrokken op grond van de geconstateerde overeenkomsten en verschillen: nagenoeg alle eerder getrokken conclusies betreffende de effecten van de invoering van de Studentenkaart op het reisgedrag van de studenten worden door de hier gerapporteerde analyse bevestigd. De richting en de orde van grootte van de geconstateerde effecten is vrijwel steeds dezelfde. Wel bestaat de indruk dat de voor de gehele studentenpopulatie geconstateerde toename van het openbaar vervoergebruik over de periode iets sterker is dan de toename die eerder werd geconstateerd voor een deelgroep van circa 70% van de studenten over de periode bij enkele secundaire effecten (rijbewijs- en autobezit, aandeel zelfstandig wonenden) is er sprake van licht afwijkende uitkomsten. Daarbij dient te worden aangetekend dat de hier geconstateerde effecten in absolute zin gering zijn. HAGUE CONSULTING GROUP /8/EPK

77

78 BIJLAGE A Samenstelling begeleidingsgroep en projectleiding BEGELEIDINGSGROEP VAN HET ONDERZOEK R. van Baarle Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal voor het Vervoer Directie Personenvervoerbeleid G.H. Bosman Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen Directie Studiefinancieringsbeleid Y.H.F. Cheung Ministerie van Verkeer en Waterstaat Adviesdienst Verkeer en Vervoer Afdeling Personenvervoer P. Jorritsma Projectbureau Integrale Verkeers- en Ve rvoe rsstu di es PROJECTLEIDING VAN HET ONDERZOEK E.P. Kroes Hague Consulting Group J. Wilbrink Veidkamp Marktonderzoek HAGUE CONSULTING GROUP i 048/8/EPK

79 1

80 BIJLAGE B Uitgevoerde bewerkingen op de gegevens B.1 Bewerking van de gegevens De gegevens die in dit onderzoek geanalyseerd worden zijn samengesteld uit de voor het panel onderzoek onder beursgerechtigde studenten en het cross-sectie onderzoek onder eerstejaars studenten verzamelde gegevens. De resultaten van eerder uitgevoerde afzonderlijke analyses zijn beschreven in het rapport van het Directoraat voor het vervoer en in een aantal technische rapporten. In de eerder uitgevoerde analyses is het effect van de invoering van de Studentenkaart op het reisgedrag van twee deelgroepen studenten onderzocht: enerzijds de WO-, HBO- en MBO- studenten die tijdens hun studie de beschikking kregen over een Studentenkaart, en anderzijds is het gedrag van de eerstejaars studenten die niet direct de beschikking over deze kaart hadden vergeleken met dat van eerstejaars studenten die direct bij aanvang van hun studie een Studentenkaart ontvingen. De gegevens zijn verzameld door een groot aantal studenten één of meer keer te benaderen en een vragenlijst voor te leggen waarin zij naast een aantal persoonsgegevens ook al hun verplaatsingen op drie opeenvolgende dagen noteerden. Welke groepen zijn benaderd? In 1990, voor invoering van de Studentenkaart, is een gestratificeerde steekproef getrokken uit de landelijke populatie van de studenten met studiefinanciering. Er is naar onderwijstype en grootte van de plaats waarin de onderwijsinstelling zich bevond gestratificeerd. De drie onderscheiden onderwijstypen waren WO, HBO en MBO, het onderscheid in onderwijsadressen betrof adressen in steden met meer dan inwoners en in steden met minder dan inwoners. In deze eerste meting zijn bovendien hoogsteklassers HBO en MBO uitgesloten van de steekproef. In 1991 zijn studenten die in 1990 gerespondeerd hadden en verdere medewerking hadden toegezegd opnieuw benaderd. Tegelijk is de bestaande steekproef aangevuld met een steekproef die voor een groot deel bestond uit studenten die in de eerste klas zaten of aangaven in hun eerste studiejaar te zijn (eerstejaars studenten). In 1992 is een analoge procedure gevolgd. Zowel de resterende oorspronkelijke panel studenten als de studenten van de verversing van 1991 werden opnieuw benaderd. Bovendien werd de steekproef opnieuw aangevuld met een steekproef van nu uitsluitend eerstejaars studenten. Op deze manier was er voor elke meting HAGUE CONSULTING GROUP ii 048/8/EPK

81

82 een set persoonsgegevens en set mobiliteitsgegevens. Tabel B.1 Omvang basis gegevens jaar studenten verplaatsingen Het doel van het hier gerapporteerde onderzoek is het bepalen van het effect van de invoering van de Studentenkaart op de mobiliteit van alle studenten met studiefinanciering. Dit is een uitgebreidere doelgroep dan in het oorspronkelijke evaluatie onderzoek. Binnen het panel ontbreken bijvoorbeeld in de eerste meting laatstejaars HBO en MBO studenten, en in alle metingen ontbreken studenten die een ander onderwijstype volgen dan WO, HBO of MBO (de zogenaamde 'overige' studenten). Deze ontbrekende groepen studenten dienen daarom eerst (bij benadering) aan de basisgegevens te worden toegevoegd. Van deze studenten zijn geen vergelijkbare gegevens verzameld in de jaren 1990, 1991 en Om de onderzoeksvragen van dit onderzoek te beantwoorden is er daarom voor gekozen deze studenten met behulp van bestaande gegevens te simuleren'. Simulatie van laatsteklassers van HBO en MBO Met behulp van welke groep studenten kunnen de laatsteklassers HBO en MBO (4e en 5e klassers) gesimuleerd worden? Zo'n groep zal zowel in persoons- als mobiliteitskenmerken zoveel mogelijk op de beoogde doelgroep moeten lijken. Voor het bepalen van een geschikte simulatiegroep zijn een aantal vergelijkingen uitgevoerd tussen de persoonskenmerken en de mobiliteitspatronen van bekende vécirlaatsteklassers (klas 3) en laatsteklassers (klas 4 en 5) in 1991 en Bij deze vergelijking zijn enerzijds persoonskenmerken betrokken, zoals de woonsituatie van de studenten (thuis of zelfstandig wonend), het autobezit en de autobeschikbaarheid. Uit deze vergelijking bleek dat de verschillen tussen voorlaatsteklassers en laatsteklassers in het HBO wat kleiner waren dan in het MBO, maar de groepen leken in grote mate op elkaar. Anderzijds is ook het mobiliteitspatroon vergeleken. Ook hier bleken de voorlaatste- en laatsteklassers van het HBO weinig van elkaar te verschillen. Bij het MBO waren de verschillen iets groter, waarbij vooral het aantal onderwijs gerelateerde verplaatsingen afnam bij de hogere klassen. Voor de andere motieven echter was het beeld in verplaatsingen en treinkilometers zeer vergelijkbaar. Op grond van deze analyse is gekozen om een groep voorlaatsteklassers (klas 3) in HBO en MBO uit 1990 een tweede maal in de gegevens op te nemen als pseudo-laatsteklassers, waarbij van de persoonsgegevens uitsluitend de klas met één jaar verhoogd is. In de onderstaande tabel worden de resultaten van de vergelijking nog eens op een rij HAGUE CONSULTING GROUP iii 048/8/EPK

83

84 gezet. Tabel B.2 Vergelijking HBO- en MBO véôrlaatstjaars (klas 3) met laatstejaars (klas 4+). kenmerk HBO-3 HBO-4 MBO-3 MBO-4 woont zelfstandig 58% 58% 25% 20% bezit auto 14% 17% 13% 20% auto is beschikbaar 29% 33% 35% 42% onopgehoogde verplaatsingen per persoon per dag Onderwijs gerelateerd 0,9 (28%) 0,9 (28%) 1,2 (37%) 0,8 (27%) Vrije Tijd 0,5 (15%) 0,5 (15%) 0,5 (17%) 0,6(20%) Bezoek 0,7 (22%) 0,7 (23%) 0,5 (17%) 0,5 (16%) opgehoogde treinkilometers Onderwijs gerelateerd 30% 31% 33% 31% Vrije Tijd 5% 8% 14% 15% Bezoek 34% 31% 26% 17% Simulatie van de groep "overige studenten" Ook voor de groep 'overige studenten (hierna af gekort met 0v-studenten) diende een geschikte simulatiegroep te worden bepaald. Op grond van enkele bekende kenmerken van de groep 0v-studenten zijn vergelijkingen uitgevoerd om zo'n groep te bepalen. De studenten zijn hierbij vergeleken op woonsituatie, omvang van de college periode, responskarakteristieken en kilometers per openbaar vervoer, in het bijzonder de treinkilometers. De groep 0v-studenten bestaat voor een groot deel uit voorlaatste en laatsteklassers van VWO en HAVO. Deze studenten wonen relatief weinig zelfstandig, bovendien maken zij relatief weinig kilometers met het openbaar vervoer. Deze kenmerken worden het best benaderd door de jongere beursgerechtigde MBO-studenten. Op grond van deze vergelijkin gen is gekozen om 18- en 1 9-jarige MBO studenten in de basisgegevens op te nemen als pseudo-overige studenten, waarbij geen van de persoonskenmerken zijn aangepast behalve een indicator voor het onderwijstype Overig. Op basis van de simulatie werden zes nieuwe basisbestanden met gegevens gecreëerd voor de analyse. De simulatie van de 0v-studenten betrof gemiddeld 11% van de bestaande studenten en de laatstejaars simulatie betrof 15% van de oorspronkelijke studenten in Per onderscheiden segment (naar onderwijstype en omvang van de onderwijsplaats) zijn de in tabel B.4 gegeven netto aantallen waarnemingen voor analyse beschikbaar. HAGUE CONSULTING GROUP iv 048!8/EPK

85

86 Tabel B.3 Vergelijking MBO-studenten en Overige studenten. kenmerk MBO MBO ( ) Overige respons 30% 33% wonen zelfstandig 19% 16% 13% lespatroon 31 lesweken 31 lesweken 27 lesweken 3 tent. wkn*) 3 tent. wkn*) 3 tent. wkn*) openbaar vervoerkilometers per persoon per week trein *) tent. wkn = tentamen weken B.2 Omvang studenten populatie Met behulp van de Informatiseringsbank (IB) is de omvang van de diverse onderscheiden studentenpopulaties in november 1990, 1991 en 1992 bepaald. Uit de door de IB geleverde aantallen bleek dat tussen 1991 en 1992 een wijziging in de categorisering tussen MBO en Overige onderwijstypen was geweest. Deze wijziging heeft betrekking op het Kort MBO (KMBO). Het KMBO werd in 1990 en 1991 tot de Overige typen gerekend, en in 1992 tot het MBO gerekend. Op basis van gegevens van de afdeling Studiefinanciering van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen zijn de KMBO-studenten in 1992 voor dit onderzoek ingedeeld bij de Overige onderwijstypen. In tabel B.5 wordende geleverde (voor 1990, 1991 en 1992) en de gecorrigeerde populatie aantallen voor MBO en 0v in 1992 weergegeven. HAGUE CONSULTING GROUP v 048/8/EPK

87 1

88 Tabel B.4 Netto aantal waarnemingen per segment Segment eerste tweede derde meting meting meting Persoonsgegevens - WO> mw WO < mw HBO> mw HBO < mw MBO> mw MBO < mw v> mw v < mw Totaal aantal personen Verp/aatsingsgegevens - WO> mw WO < mw HBO> mw HBO < mw MBO> mw MBO < mnw v> mw v < mw Totaal aantal personen HAGUE CONSULTING GROUP vi 048/8/EPK

89 1

90 Tabel B.5 Omvang studentenpopulatie per segment Segment eerste tweede derde meting meting meting Popula tieomvang IB - WO> mw WO < mw HBO> mw HBO < mw MBO> mw MBO < mw v> mw v < mw Totaal Gecorrigeerde populatieomvang - WO> mw WO < mw HBO> mw HBO < mw MBO > inw MBO < mw v> mw v < mw Totaal De in de gecorrigeerde populatiecijfers geconstateerde afname in MBO-studenten in 1992 en toename bij de 0v-studenten is in dezelfde mate terug te vinden in de statistieken van het Ministerie van O&W. De resultaten in dit rapport zijn gebaseerd op de gecorrigeerde populatietotalen. De totale omvang van de beu rsgerechtigde studenten populatie vertoont een groei van 3,2% in 1991 en 4,3% in 1992 ten opzichte van In de bespreking van de resultaten worden de belangrijkste mobiliteitskenmerken per persoon per dag weergegeven, waarmee direct de autonome groei van de mobiliteit ten gevolge van de toename in de populatie verwijderd wordt. HAGUE CONSULTING GROUP vii 048/8/EPK

91

92 BIJLAGE C Controles op paneleffecten Bij het werken met een panel bestaat er de mogelijkheid dat zogenaamde paneleffecten optreden. Door het drie dagen achtereen in moeten vullen van een lijst met vragen bestaat de kans dat mensen in de loop van die drie dagen minder nauwkeurig worden, en door drie jaar achtereen te worden benaderd bestaat eveneens de kans op een verminderd enthousiasme voor het onderzoek. Bij een onderzoek met rittenboekjes blijkt dit bijvoorbeeld uit het noteren van minder verplaatsingen in de loop van de drie onderzoeksdagen, en in de loop van de drie metingen. Het mogelijk optreden van (een van) deze verschijnselen is onderzocht door het gemiddeld aantal gerapporteerde verplaatsingen per persoon per dag in de verschillende metingen en op de verschillende meetdagen te vergelijken. Resultaat van deze vergelijking is opgenomen in figuur 1 (op de volgende pagina) en in tabel cl. Tabel Cl Gemiddeld aantal verplaatsingen per persoon per dag Dagi Dag2 Dag3 Metingl 3,28 3,29 3,26 Meting2 3,30 3,26 3,26 Meting3 3,13 3,19 3,04 Van een paneleffect in de eerste betekenis, binnen de verschillende metingen en tussen de verschillende meetdagen, is geen sprake. In alle metingen is het aantal gemelde verplaatsingen per persoon per dag op de verschillende meetdagen ongeveer gelijk. Op het eerste gezicht lijkt het dat een paneleffect tussen de metingen wel optreedt. Het aantal gerapporteerde verplaatsingen per persoon per dag is de derde meting is ongeveer 5% lager dan in de eerste twee metingen. Echter, indien dezelfde vergelijking wordt gemaakt voor de eerstejaars studenten, die in de tweede resp. derde meting voor het eerste werden benaderd, blijkt dat het gerapporteerde aantal verplaatsingen per persoon per dag in de derde meting ook bij de eerstejaars een stuk lager is dan in de metingen 1 en 2. Er treedt een daling op van 3,11 naar 2,96, of wel 5%. Deze daling is even groot als bij het panel. Hieruit kan worden geconcludeerd dat ook tussen de metingen geen paneleffect zichtbaar is. HAGUE CONSULTING GROUP viii 048/8/EPK

93

94 FIGUUR 1: AANTAL VERpLAATSINGEN PER PERSOON EN PER DAG VOOR DE VERSCHILLENDE METINGEN Verplaatsingen per persoon per dag Uitgezet per opeenvolgende invuldag có dagi dag2 dag3 Volgdag - Meting 1 1 Meting 2 < Meting 3 HAGUE CONSULTING GROUP ix 048/8/EPK

95 1

96

97 Hague Consulting Group bv Surinamestraat GJ Den Haag The Netherlands Telephone (070) Telefax (070)

Rijkswaterstaat Adviesdienst Verkeer en Vervoer Bureau Dokumentatie Postbus BA Rotterdam C

Rijkswaterstaat Adviesdienst Verkeer en Vervoer Bureau Dokumentatie Postbus BA Rotterdam C Rijkswaterstaat Adviesdienst Verkeer en Vervoer Bureau Dokumentatie Postbus 1031 3000 BA Rotterdam C 6877-1 ONDERZOEK EVALUATIE EFFECTEN OPENBAAR VERVOERKAART STUDENTEN ANALYSE EERSTEJAARS STUDENTEN 1990-1

Nadere informatie

Effecten van de nieuwe formule OV-Studentenkaart

Effecten van de nieuwe formule OV-Studentenkaart Eindrapport Effecten van de nieuwe formule OV-Studentenkaart In opdracht van: Uitgevoerd door: Ministerie van Verkeer en Waterstaat Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Hague Consulting Group

Nadere informatie

Je bent jong en je wilt wat... minder auto?

Je bent jong en je wilt wat... minder auto? - Je bent jong en je wilt wat... minder auto? Kim Ruijs Significance ruijs@significance.nl Marco Kouwenhoven Significance kouwenhoven@significance.nl Eric Kroes Significance kroes@significance.nl Bijdrage

Nadere informatie

Tabel 69: Verdeling van het gavpppd volgens geslacht en hoofdvervoerswijze. meerdere verplaatsingen heeft gemaakt.

Tabel 69: Verdeling van het gavpppd volgens geslacht en hoofdvervoerswijze. meerdere verplaatsingen heeft gemaakt. 2.2 Gavpppd en socio-economische kenmerken Iedereen die mobiliteit en verplaatsingsgedrag bestudeert, heeft wellicht al wel eens van een studie gehoord waarin socio-economische kenmerken gebruikt worden

Nadere informatie

Bezoekersstromen bij burgerzaken april 2003 t/m maart 2005

Bezoekersstromen bij burgerzaken april 2003 t/m maart 2005 Bezoekersstromen bij burgerzaken april 2003 t/m maart 2005 Effecten van nieuwe openings- en werktijden bij de gemeente s-hertogenbosch Deelonderzoek 1 O&S Juli 2005 Dit product is tot stand gekomen met

Nadere informatie

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs Esther van Kralingen Tussen studiejaar 1995/ 96 en 21/ 2 is het aandeel van de niet-westerse allochtonen dat in het hoger onderwijs

Nadere informatie

Evaluatie gratis openbaar vervoer 65+-ers Rotterdam

Evaluatie gratis openbaar vervoer 65+-ers Rotterdam Evaluatie gratis openbaar vervoer 65+-ers Rotterdam J. Snippe F. Schaap M. Boendermaker B. Bieleman COLOFON St. INTRAVAL Postadres Postbus 1781 9701 BT Groningen E-mail info@intraval.nl www.intraval.nl

Nadere informatie

Fiets in de metro. Martijn Epskamp. Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) maart In opdracht van de Stadsregio

Fiets in de metro. Martijn Epskamp. Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) maart In opdracht van de Stadsregio Fiets in de metro Fiets in de metro Martijn Epskamp Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) maart 2008 In opdracht van de Stadsregio Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) Auteur: Martijn Epskamp

Nadere informatie

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages Dit rapport is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen worden gebruikt met bronvermelding. Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages Een analyse van de huisartsenregistratie over de

Nadere informatie

NRM LIMBURG 2.1 REFERENTIEMATRICES Deel 3: Waar komt de groei vandaan?

NRM LIMBURG 2.1 REFERENTIEMATRICES Deel 3: Waar komt de groei vandaan? NRM LIMBURG 2.1 REFERENTIEMATRICES 2020 Deel 3: Waar komt de groei vandaan? Uitgebracht aan: Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Directie Limburg Uitgevoerd door: NEA Transportonderzoek

Nadere informatie

LANDELIJKE FACTSHEET. 1. Hoofdpunten en kansen voor beleid. Beter Benutten. Gedragsmeting 2016

LANDELIJKE FACTSHEET. 1. Hoofdpunten en kansen voor beleid. Beter Benutten. Gedragsmeting 2016 LANDELIJKE FACTSHEET Beter Benutten Gedragsmeting 2016 1. Hoofdpunten en kansen voor beleid De tabel op de volgende pagina toont de belangrijkste uitkomsten van de Gedragsmeting 2016, een landelijk mobiliteitsonderzoek

Nadere informatie

J CONSlf. Gedragswetenschappelijke kennis in het verkeer- en vervoerbeleid. Rapport mobiliteitsontwikkelingen

J CONSlf. Gedragswetenschappelijke kennis in het verkeer- en vervoerbeleid. Rapport mobiliteitsontwikkelingen J CONSlf Gedragswetenschappelijke kennis in het verkeer- en vervoerbeleid Rapport mobiliteitsontwikkelingen Gedragswetenschappelijke kennis in het verkeer- en vervoerbeleid Rapport mobiliteitsontwikkelingen

Nadere informatie

Studenten aan lerarenopleidingen

Studenten aan lerarenopleidingen Studenten aan lerarenopleidingen Factsheet januari 219 In de afgelopen vijf jaar is het aantal Amsterdamse studenten dat een lerarenopleiding volgt met ruim 9% afgenomen. Deze daling is het sterkst voor

Nadere informatie

Managementsamenvatting

Managementsamenvatting Managementsamenvatting De provincie Noord-Brabant heeft twee pilots ingevoerd met goedkoop openbaar vervoer. De eerste pilot gericht op jongeren tot 12 jaar en ouderen vanaf 65 jaar en de tweede pliot

Nadere informatie

Onderzoek Trappers. rapportage. Opdrachtgever. Opdrachtnemer. Nationale Fiets Projecten Postbus 594 8440 AN Heerenveen

Onderzoek Trappers. rapportage. Opdrachtgever. Opdrachtnemer. Nationale Fiets Projecten Postbus 594 8440 AN Heerenveen Onderzoek Trappers rapportage Opdrachtgever Nationale Fiets Projecten Postbus 594 8440 AN Heerenveen Opdrachtnemer DTV Consultants B.V. Ruben van den Hamsvoort en Alex van Ingen POM 8267 Breda, maart 2009

Nadere informatie

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs 7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs Vergeleken met autochtonen is de participatie in het hoger onderwijs van niet-westerse allochtonen ruim twee keer zo laag. Tussen studiejaar 1995/ 96 en 21/

Nadere informatie

Analyse instroom

Analyse instroom Instroomontwikkeling 2016 2017 In 2016 was er een instroomtoename van 5,5% bij de hbo-bachelor- en ad-opleidingen, opgebouwd uit: Een toename van de directe doorstroom vanuit havo, mbo en vwo met 1,0%

Nadere informatie

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015 Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015 Inleiding Chris M. Jager In mei en juni 2015 zijn in het kader van de conjunctuurenquête (CE) een groot aantal bedrijven benaderd met vragenlijsten. Doel

Nadere informatie

Verschillenanalyse effect nieuwe BKR. Samenvatting. Inleiding. datum Directie Kinderopvang, Ministerie SZW. aan

Verschillenanalyse effect nieuwe BKR. Samenvatting. Inleiding. datum Directie Kinderopvang, Ministerie SZW. aan Verschillenanalyse effect nieuwe BKR datum 15-8-2018 aan van Directie Kinderopvang, Ministerie SZW Lucy Kok en Tom Smits, SEO Economisch Onderzoek Rapportnummer 2018-78 Copyright 2018 SEO Amsterdam. Alle

Nadere informatie

Fietsmobiliteit in Nederland, Denemarken en Vlaanderen

Fietsmobiliteit in Nederland, Denemarken en Vlaanderen Fietsmobiliteit in Nederland, Denemarken en Vlaanderen Kees van Goeverden Technische Universiteit Delft c.d.vangoeverden@tudelft.nl Bijdrage aan het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk 24 en 25 november

Nadere informatie

RESPONS Er zijn panelleden benaderd. Van hen hebben er de vragenlijst ingevuld. Dit resulteert in een respons van 66%.

RESPONS Er zijn panelleden benaderd. Van hen hebben er de vragenlijst ingevuld. Dit resulteert in een respons van 66%. Samenvatting mobiliteit, 4-meting 2014 Het Delft Internet Panel (DIP) is ingezet om een beeld te krijgen van de door Delftenaren gebruikte vervoersmiddelen voor verplaatsingen binnen de stad en de regio.

Nadere informatie

Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen

Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen Aantal vooraanmeldingen voor 2 e graads opleiding stijgt, 1 e graads daalt en pabo blijft gelijk juni 2010 Inleiding Om de (toekomstige) leraartekorten

Nadere informatie

Instroom en inschrijvingen

Instroom en inschrijvingen Instroom en inschrijvingen Minder studenten beginnen aan opleidingen in de sector Onderwijs... 2 Instroom pabo keldert in 2015 maar herstelt zich deels in 2016... 3 Minder mbo ers naar sector Onderwijs...

Nadere informatie

Uitval studenten. Sectorbeeld Onderwijs, Inspectie van het Onderwijs,

Uitval studenten. Sectorbeeld Onderwijs, Inspectie van het Onderwijs, Studenten sector Onderwijs vallen vaker uit... 2 Veel uitval bij 2 e graads hbo... 3 Meer uitval van pabo studenten met mbo-achtergrond... 5 Steeds meer mannen vallen uit bij pabo... 7 Studenten met niet-westerse

Nadere informatie

Landelijke peiling Nijmegen 2000. Resultaten eindmeting, januari 2006

Landelijke peiling Nijmegen 2000. Resultaten eindmeting, januari 2006 Resultaten eindmeting, januari 2006 O&S Nijmegen januari 2006 Inhoudsopgave 1 Inleiding 3 2 Onderzoeksresultaten 5 2.1 Eerste gedachte bij de stad Nijmegen 5 2.2 Bekendheid met gegeven dat Nijmegen de

Nadere informatie

Doel van het onderzoek Inzicht bieden in de gevolgen van de Wet kinderopvang voor de verschillende gebruikersgroepen.

Doel van het onderzoek Inzicht bieden in de gevolgen van de Wet kinderopvang voor de verschillende gebruikersgroepen. SAMENVATTING 1. Doel en onderzoeksopzet De invoering van de Wet kinderopvang per 1 januari 2005 heeft veel veranderingen gebracht voor de gebruikers van formele kinderopvang in kinderdagverblijven (KDV),

Nadere informatie

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

Joost Meijer, Amsterdam, 2015 Deelrapport Kohnstamm Instituut over doorstroom vmbo-mbo t.b.v. NRO-project 405-14-580-002 Joost Meijer, Amsterdam, 2015 Inleiding De doorstroom van vmbo naar mbo in de groene sector is lager dan de doorstroom

Nadere informatie

Niet-reizigers over. en metro in Rotterdam

Niet-reizigers over. en metro in Rotterdam Niet-reizigers over veiligheid in e tram en metro in Rotterdam Een onderzoek uitgevoerd in het kader van de effectmeting 'personeelsprojecten sociale veiligheid RET' Amsterdam, februari 1995 Van Dijk,

Nadere informatie

HET APOLLO MODEL. Figuur 1: Ontwikkeling aantal studenten HBO en WO, Nederland, 2013-2030

HET APOLLO MODEL. Figuur 1: Ontwikkeling aantal studenten HBO en WO, Nederland, 2013-2030 Rotterdam HET APOLLO MODEL Het Apollo Model is tot stand gekomen op initiatief van Kences en de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Met dit model

Nadere informatie

HET APOLLO MODEL. Figuur 1: Ontwikkeling aantal studenten HBO en WO, Nederland, 2013-2030

HET APOLLO MODEL. Figuur 1: Ontwikkeling aantal studenten HBO en WO, Nederland, 2013-2030 Amersfoort HET APOLLO MODEL Het Apollo Model is tot stand gekomen op initiatief van Kences en de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Met dit model

Nadere informatie

De belangrijkste conclusies die op basis van de tellingen in 2018 (in vergelijking met 2016) kunnen worden getrokken zijn:

De belangrijkste conclusies die op basis van de tellingen in 2018 (in vergelijking met 2016) kunnen worden getrokken zijn: FACTSHEET Tellingen Coffeeshopbezoekers Roermond Resultaten metingen 2018: april en augustus In opdracht van de gemeente Roermond voert Breuer&Intraval jaarlijks (van 2018 tot en met 2021) tellingen uit

Nadere informatie

Monitoring gebruikerstevredenheid invoering 130 km/h

Monitoring gebruikerstevredenheid invoering 130 km/h TNS Nipo Grote Bickersstraat 74 1013 KS Amsterdam t 020 5225 444 e info@tns-nipo.com www.tns-nipo.com Rapport Monitoring gebruikerstevredenheid invoering 130 km/h Rick Heldoorn & Matthijs de Gier H1630

Nadere informatie

Milieubarometer 2010-2011

Milieubarometer 2010-2011 NOTITIE Nr. : A.2007.5221.01.N005 Versie : definitief Project : DGMR Duurzaam Betreft : Milieubarometer 2010-2011 Datum : 6 januari 2012 Milieubarometer 2010-2011 Inleiding De milieubarometer is een instrument,

Nadere informatie

Bereikbaarheidsindicator: hemelsbrede reissnelheid,

Bereikbaarheidsindicator: hemelsbrede reissnelheid, Bereikbaarheidsindicator: hemelsbrede reissnelheid, 2004-2009 Indicator 20 september 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens

Nadere informatie

Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen Statistiek

Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Divisie sociale en regionale statistieken (SRS) Sector statistische analyse voorburg (SAV) Postbus 24500 2490 HA Den Haag Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen

Nadere informatie

Evaluatie hinder bij wegwerkzaamheden

Evaluatie hinder bij wegwerkzaamheden Evaluatie hinder bij wegwerkzaamheden Projectnummer: 10203 In opdracht van: Dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer drs. Merijn Heijnen dr. Willem Bosveld Oudezijds Voorburgwal 300 Postbus 658 1012 GL

Nadere informatie

TEVREDEN WERKEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJS. Onderzoek naar de tevredenheid en werkbeleving van personeel in het primair onderwijs.

TEVREDEN WERKEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJS. Onderzoek naar de tevredenheid en werkbeleving van personeel in het primair onderwijs. ARBEIDSMARKTPLATFORM PO. Van en voor werkgevers en werknemers TEVREDEN WERKEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJS Onderzoek naar de tevredenheid en werkbeleving van personeel in het primair onderwijs april 2016 1

Nadere informatie

Resultaten Conjunctuurenquete 2014

Resultaten Conjunctuurenquete 2014 Willemstad, april 15 Inhoud Inleiding... 2 Methodologie... 2 Resultaten conjunctuurenquête... 3 Investeringsbelemmeringen en bevorderingen...3 Concurrentiepositie...5 Vertrouwen in de economie...5 Vertrouwen

Nadere informatie

Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen

Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen Aanmelding voor opleidingen tot vo docent steeds vroeger, pabo trekt steeds minder late aanmelders juni 2009 Inleiding Om de (toekomstige) leraartekorten

Nadere informatie

Aantal instromende studenten tussen 2010 2014 gedaald. Figuur 1: Ontwikkeling instroom lerarenopleidingen 2010 2014. 1

Aantal instromende studenten tussen 2010 2014 gedaald. Figuur 1: Ontwikkeling instroom lerarenopleidingen 2010 2014. 1 Het aantal studenten dat start met een opleiding tot leraar basisonderwijs, leraar speciaal onderwijs of leraar voortgezet onderwijs is tussen en afgenomen. Bij de tweedegraads en eerstegraads hbo-lerarenopleidingen

Nadere informatie

Elektrische fiets gebruik als gevolg van fietsstimuleringsprogramma B-Riders

Elektrische fiets gebruik als gevolg van fietsstimuleringsprogramma B-Riders Elektrische fiets gebruik als gevolg van fietsstimuleringsprogramma B-Riders Onderzoek naar verschuivingen in vervoerwijzenkeuze van deelnemers E-Bike Bonus als gevolg van B-Riders programma Auteurs Joost

Nadere informatie

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016 Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016 Werken er nu meer of minder huisartsen dan 10 jaar geleden en werken zij nu meer of minder FTE? LF.J. van der Velden & R.S. Batenburg,

Nadere informatie

Onderzoek naar vervoersarmoede: BEVINDINGEN STUDENTEN VAN HET MBO

Onderzoek naar vervoersarmoede: BEVINDINGEN STUDENTEN VAN HET MBO 1 Onderzoek naar vervoersarmoede: BEVINDINGEN STUDENTEN VAN HET MBO In opdracht van: Ruben de Cuyper December 2016 2 2 Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Vervoersarmoede: hoe groot is het probleem en wie hebben

Nadere informatie

Milieubarometer 2009-2010

Milieubarometer 2009-2010 NOTITIE Nr. : A.2007.5221.01.N004 Versie : definitief Project : DGMR Duurzaam Betreft : Milieubarometer 2009-2010 Datum : 26 juli 2011 Milieubarometer 2009-2010 Inleiding De milieubarometer is een instrument,

Nadere informatie

Aandeel meisjes in de bètatechniek VMBO

Aandeel meisjes in de bètatechniek VMBO Vrouwen in de bètatechniek Traditioneel kiezen veel meer mannen dan vrouwen voor een bètatechnische opleiding. Toch lijkt hier de afgelopen jaren langzaam verandering in te komen. Deze factsheet geeft

Nadere informatie

LANDELIJKE FACTSHEET. 1. Context voor reisgedrag. Beter Benutten. Gedragsmeting 2015

LANDELIJKE FACTSHEET. 1. Context voor reisgedrag. Beter Benutten. Gedragsmeting 2015 LANDELIJKE FACTSHEET Beter Benutten Gedragsmeting 2015 1. Context voor reisgedrag Het effect van maatregelen in het kader van Beter Benutten is niet alleen afhankelijk van de drivers die mensen hebben

Nadere informatie

Evaluatieonderzoek VOC-gemeenten Kosten, Opbrengsten en Kostendekkingsgraad

Evaluatieonderzoek VOC-gemeenten Kosten, Opbrengsten en Kostendekkingsgraad Evaluatieonderzoek Kosten, Opbrengsten en Kostendekkingsgraad Technisch rapport bij Ex-post onderzoek Datum 29 juni 2001 Kenmerk AVV043.503 MuConsult B. V. Postbus 2054 3800 CB Telefoon 033-465 50 54 Fax

Nadere informatie

Bijlagen hoofdstuk 8 Mobiliteit Lucas Harms

Bijlagen hoofdstuk 8 Mobiliteit Lucas Harms Thuis op het platteland. De leefsituatie van platteland en stad vergeleken. Anja Steenbekkers, Carola Simon, Vic Veldheer (red.). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, januari 2006 Bijlagen hoofdstuk

Nadere informatie

Eerste resultaten van de Monitor-enquête over de mobiliteit van de Belgen

Eerste resultaten van de Monitor-enquête over de mobiliteit van de Belgen Eerste resultaten van de Monitor-enquête over de mobiliteit van de Belgen Inleiding De FOD Mobiliteit en Vervoer en het Vias-instituut hebben een grote enquête georganiseerd om de mobiliteitsgewoonten

Nadere informatie

Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers

Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers Research Centre for Education and the Labour Market ROA Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers ROA Fact Sheet ROA-F-2014/1 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt

Nadere informatie

Persbericht. Gevoelens van onveiligheid iets verminderd. Centraal Bureau voor de Statistiek

Persbericht. Gevoelens van onveiligheid iets verminderd. Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB12-015 1 maart 2012 9.30 uur Gevoelens van onveiligheid iets verminderd Minder Nederlanders voelen zich onveilig Slachtofferschap veel voorkomende criminaliteit

Nadere informatie

Betty Boerman en Inge Huiskers, Regio Gooi en Vechtstreek. Sjoerd Zeelenberg en Elien Smeulders, RIGO Research en Advies

Betty Boerman en Inge Huiskers, Regio Gooi en Vechtstreek. Sjoerd Zeelenberg en Elien Smeulders, RIGO Research en Advies M e m o Aan: Van: Onderwerp: Project: Betty Boerman en Inge Huiskers, Regio Gooi en Vechtstreek Sjoerd Zeelenberg en Elien Smeulders, RIGO Research en Advies Nadere profilering doelgroepen P27770 Datum:

Nadere informatie

Een Vlaming maakt in 2000 gemiddeld 2,8 (2,76) verplaatsingen per dag en legt hierbij gemiddeld 33 (32,7) km af.

Een Vlaming maakt in 2000 gemiddeld 2,8 (2,76) verplaatsingen per dag en legt hierbij gemiddeld 33 (32,7) km af. 9 Samenvatting 9.1 Schets van de steekproef Van januari 2000 tot januari 2001 werd bij 3.028 Vlaamse gezinnen een onderzoek naar het verplaatsingsgedrag uitgevoerd. Hierbij werd gevraagd een huishoudenvragenlijst

Nadere informatie

Resultaten Conjuntuurenquête jaar 2015

Resultaten Conjuntuurenquête jaar 2015 Resultaten Conjuntuurenquête jaar 2015 Willemstad, Mei 2016 Inhoudsopgave Inleiding... 2 Methodologie... 3 Resultaten conjunctuurenquête... 3 Concluderende opmerkingen... 17 1 CBS Curaçao mei 2016 Inleiding

Nadere informatie

Aan de gemeenteraad van Nijmegen. Geachte leden van de raad,

Aan de gemeenteraad van Nijmegen. Geachte leden van de raad, Ingekomen stuk D5 (PA 2 juli 2008) Aan de gemeenteraad van Nijmegen Korte Nieuwstraat 6 6511 PP Nijmegen Telefoon (024) 329 91 11 Telefax (024) 323 93 34 E-mail gemeente@nijmegen.nl Postadres Postbus 9105

Nadere informatie

Monitor naleving rookvrije werkplek 2006

Monitor naleving rookvrije werkplek 2006 Monitor naleving rookvrije werkplek 2006 METINGEN 2004 EN 2006 B. Bieleman A. Kruize COLOFON St. INTRAVAL Postadres: Postbus 1781 9701 BT Groningen E-mail info@intraval.nl Kantoor Groningen: Kantoor Rotterdam:

Nadere informatie

Artikelen. Minder dynamiek binnen de werkzame beroepsbevolking in Ingrid Beckers en Birgit van Gils

Artikelen. Minder dynamiek binnen de werkzame beroepsbevolking in Ingrid Beckers en Birgit van Gils Minder dynamiek binnen de werkzame beroepsbevolking in 23 Ingrid Beckers en Birgit van Gils In 23 vonden ruim 9 duizend mensen een nieuwe baan. Dat is 13 procent van de werkzame beroepsbevolking. Het aandeel

Nadere informatie

Geslacht sexe Frequency mannelijk vrouwelijk

Geslacht sexe Frequency mannelijk vrouwelijk 3.2 Gaakpppd en socio-economische kenmerken Tabel 13: Gaakpppd volgens geslacht Geslacht sexe mannelijk 49.29611 vrouwelijk 34.28252 Opvallend is het grote verschil in de gemiddelde afgelegde afstand dag

Nadere informatie

De hyperspits biedt kansen voor een betere spreiding binnen de spits. Thijs van Daalen. Nederlandse Spoorwegen 1. Niels Janssen

De hyperspits biedt kansen voor een betere spreiding binnen de spits. Thijs van Daalen. Nederlandse Spoorwegen 1. Niels Janssen TVW Tijdschrift Vervoerswetenschap Jaargang 54, nummer 2 augustus 2018 pp. 27-31 ISSN: 1571-9227 www.vervoerswetenschap.nl De hyperspits biedt kansen voor een betere spreiding binnen de spits Thijs van

Nadere informatie

Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 2014

Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 2014 Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 214 Willemstad, Maart 214 Inleiding In juni 214 zijn in het kader van de conjunctuurenquête (CE) de bedrijven benaderd met vragenlijsten op Curaçao. Doel van deze

Nadere informatie

Kengetallen Mobiliteitsbranche 2003-2013

Kengetallen Mobiliteitsbranche 2003-2013 Kengetallen Mobiliteitsbranche 2003-2013 Kengetallen Mobiliteitsbranche 2003-2013 drs. W. van Ooij MarktMonitor Januari 2015 Kengetallen Mobiliteitsbranche 2003-2013 . Kengetallen Mobiliteitsbranche 2003-2013

Nadere informatie

Verplaatsingen in Rotterdam, Stadsregio en Nederland, 2004-2011

Verplaatsingen in Rotterdam, Stadsregio en Nederland, 2004-2011 Verplaatsingen in, Stadsregio en, 2004-2011 VERPLAATSINGEN IN ROTTERDAM, STADSREGIO EN NEDERLAND, 2004-2011 drs. C. de Vries Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) februari 2013 In opdracht van afdeling

Nadere informatie

Veranderen van opleiding

Veranderen van opleiding Totale switch na stijging weer op 20 procent... 3 Switchers pabo oorzaak stijging in 2012 en 2013... 4 Meer switch van mbo ers in sector Onderwijs in 2013... 5 Bij tweedegraads lerarenopleidingen meer

Nadere informatie

resultaten Vacature-enquête

resultaten Vacature-enquête resultaten Vacature-enquête voorjaar 2014 Inhoudsopgave 1. Inleiding 3 2. Vacatures maart 2014 4 3. Vacatures per sector 5 4. Conclusies 11 Bijlage 1 Tabellen 12 Kenmerk: Project: 81110 Juni 2014 1. Inleiding

Nadere informatie

10 SAMENVATTING 23. 10.1 Schets van de steekproef. 10.2 Kencijfers huishoudens. 10.3 Kencijfers personen

10 SAMENVATTING 23. 10.1 Schets van de steekproef. 10.2 Kencijfers huishoudens. 10.3 Kencijfers personen 10 SAMENVATTING 23 10.1 Schets van de steekproef Van december 2000 tot december 2001 werd er in Vlaams-Brabant een onderzoek naar het verplaatsingsgedrag uitgevoerd. Het onderzoeksgebied Vlaams-Brabant

Nadere informatie

Onderzoeksverantwoording Panel Fryslân

Onderzoeksverantwoording Panel Fryslân Onderzoeksverantwoording Panel Fryslân Steekproef en werving van een representatief internetpanel Fries Sociaal Planbureau 2017 Versie 1.0 Datum: Juni 2017 Auteur: Miranda Visser en Henk Fernee Voor aanvullende

Nadere informatie

Evaluatieonderzoek parkeerregeling Scheveningen Hellingweg

Evaluatieonderzoek parkeerregeling Scheveningen Hellingweg Evaluatieonderzoek parkeerregeling Scheveningen Hellingweg DRAAGVLAKONDERZOEK PARKEERREGELING SCHEVENINGEN HELLINGWEG Alex Feijt The Research Company BV Maart 2019 In opdracht van: Gemeente Den Haag The

Nadere informatie

Voorburg, 21 januari 197~ Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid SWOV

Voorburg, 21 januari 197~ Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid SWOV CONSULT aan Rijkswaterstaat MOGELIJKE VERMINDERING VAN HET BENZINEVERBRUIK DOOR DE INSTELLING VAN SNELHEIDSBEPERKINGEN R-7~-3 Voorburg, 21 januari 197~ Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid

Nadere informatie

Overlast park Lepelenburg

Overlast park Lepelenburg Overlast park Lepelenburg 1-meting oktober 2014 www.onderzoek.utrecht.nl Colofon Uitgave Afdeling Onderzoek Gemeente Utrecht Postbus 16200 3500 CE Utrecht 030 286 1350 onderzoek@utrecht.nl in opdracht

Nadere informatie

Figuur 1: onderverdeling spitsmijdingen per gebied. Figuur 2 bekendheid Ga 3.0 acties.

Figuur 1: onderverdeling spitsmijdingen per gebied. Figuur 2 bekendheid Ga 3.0 acties. Enquête Bereikbaar Haaglanden Hoe gaan mensen naar het werk? En waarom reizen ze zoals ze reizen? In de regio Haaglanden wordt door overheden en werkgevers samengewerkt om de regio zo optimaal mogelijk

Nadere informatie

Tabel 7. Gewichten die aan de dagen en maanden zijn toegekend om de steekproef representatiever te maken

Tabel 7. Gewichten die aan de dagen en maanden zijn toegekend om de steekproef representatiever te maken 3.3 Effectief gebruikte gewichten verplaatsingen Tabel 7. Gewichten die aan de dagen en maanden zijn toegekend om de steekproef representatiever te maken Dag fi Maand fl maandag dinsdag woensdag donderdag

Nadere informatie

Hoofdstuk 21. Mobiliteit

Hoofdstuk 21. Mobiliteit Hoofdstuk 21. Mobiliteit Samenvatting Om meer inzicht te krijgen in de mobiliteit van Leidenaren is dit jaar in de Stadsenquête voor het eerst gevraagd om voor één dag alle verplaatsingen van die dag aan

Nadere informatie

Studentenhuisvesting Feiten en trends 2010

Studentenhuisvesting Feiten en trends 2010 Studentenhuisvesting Feiten en trends 2010 Studentenhuisvesting - Feiten en trends 2010-1- Studenten Aantal ingeschreven voltijd studenten in bekostigde HBO- en WO-instellingen in Nederland 2009-2010 2008-2009

Nadere informatie

Analyse van de instroom van allochtone studenten op de pabo 1

Analyse van de instroom van allochtone studenten op de pabo 1 Analyse van de instroom van allochtone studenten op de pabo 1 Inleiding Hoeveel en welke studenten (autochtoon/allochtoon) schrijven zich in voor de pabo (lerarenopleiding basisonderwijs) en blijven na

Nadere informatie

Effecten van Mobility Mixx voor de BV Nederland

Effecten van Mobility Mixx voor de BV Nederland Effecten van Mobility Mixx voor de BV Nederland Indicatie van het potentieel van Mobility Mixx wanneer toegepast op het gehele Nederlandse bedrijfsleven Notitie Delft, november 2010 Opgesteld door: A.

Nadere informatie

Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen Statistiek 2009 Versie 2

Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen Statistiek 2009 Versie 2 Centraal Bureau voor de Statistiek Divisie sociale en regionale statistieken (SRS) Sector statistische analyse voorburg (SAV) Postbus 24500 2490 HA Den Haag Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen

Nadere informatie

M Na regen komt? De MKB-ondernemer als weerman van het economische klimaat. A. Ruis

M Na regen komt? De MKB-ondernemer als weerman van het economische klimaat. A. Ruis M200814 Na regen komt? De MKB-ondernemer als weerman van het economische klimaat A. Ruis Zoetermeer, december 2008 Prognoses vanuit het MKB Ondernemers in het MKB zijn over het algemeen goed in staat

Nadere informatie

Openingstijden Stadswinkels 2008

Openingstijden Stadswinkels 2008 Openingstijden Stadswinkels 2008 Openingstijden Stadswinkels 2008 René van Duin & Maaike Dujardin Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) december 2008 In opdracht van Publiekszaken afdeling Beleid

Nadere informatie

Internetpanel over de proef met de gratis bus

Internetpanel over de proef met de gratis bus Internetpanel over de proef met de gratis bus Internetpanel over de proef met de gratis bus In opdracht van: Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling Rapportage door: Team Beleidsonderzoek & Informatiemanagement

Nadere informatie

Trends Cijfers &Werken in de overheid- en onderwijssectoren

Trends Cijfers &Werken in de overheid- en onderwijssectoren Trends Cijfers 2018 &Werken in de overheid- en onderwijssectoren 20 85 45 45% % 30 48% 100 24 95 82% 20 52% 70 85% 80 50% 76% 46% 88 61% 52 90 70 88% 30 22% 48% 40 46% 92% 82 30% 63% 50 % 23 45% 8 0% 88

Nadere informatie

Werktijden van de werkzame beroepsbevolking

Werktijden van de werkzame beroepsbevolking Werktijden van de werkzame beroepsbevolking Ingrid Beckers Ruim de helft van de werkzame beroepsbevolking werkte in 22 op onregelmatige tijden. Werken in de avonduren en op zaterdag komt het meeste voor.

Nadere informatie

Rapportage BPV-plaatsen RBB 2011/2012

Rapportage BPV-plaatsen RBB 2011/2012 Rapportage BPV-plaatsen RBB Samenvatting In het schooljaar zijn in de regio ruim 2.100 BPV-plaatsen (BeroepsPraktijkVorming/stages) gematcht in de zorgsector door het RBB. Het gaat hier om de opleidingen

Nadere informatie

x Verandering t.o.v. voorgaand jaar Totaal

x Verandering t.o.v. voorgaand jaar Totaal Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in 22 Cees Maas De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in 22 laten geen gunstig beeld zien. De werkgelegenheid nam nog wel toe, maar de groei was veel kleiner dan in voorafgaande

Nadere informatie

Pilot alternatief vervoer West, tussentijdse evaluatie. De leden van de raad van de gemeente Groningen te GRONINGEN

Pilot alternatief vervoer West, tussentijdse evaluatie. De leden van de raad van de gemeente Groningen te GRONINGEN Pilot alternatief vervoer West, tussentijdse evaluatie T. Klompmaker De leden van de raad van de gemeente Groningen te GRONINGEN 8426 2 6791288 Geachte heer, mevrouw, Met deze brief informeren wij u over

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4

Nadere informatie

Onderzoek naar vervoersarmoede: BEVINDINGEN - VROUWEN VAN 60 JAAR EN OUDER

Onderzoek naar vervoersarmoede: BEVINDINGEN - VROUWEN VAN 60 JAAR EN OUDER 1 Onderzoek naar vervoersarmoede: BEVINDINGEN - VROUWEN VAN 60 JAAR EN OUDER In opdracht van: Ruben de Cuyper December 2016 2 2 Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Vervoersarmoede: hoe groot is het probleem

Nadere informatie

5.6 Het Nederlands hoger onderwijs in internationaal perspectief

5.6 Het Nederlands hoger onderwijs in internationaal perspectief 5.6 Het s hoger onderwijs in internationaal perspectief In de meeste landen van de is de vraag naar hoger onderwijs tussen 1995 en 2002 fors gegroeid. Ook in gaat een steeds groter deel van de bevolking

Nadere informatie

Eindrapportage Tariefactie Amersfoort Connexxion Openbaar Vervoer

Eindrapportage Tariefactie Amersfoort Connexxion Openbaar Vervoer Eindrapportage Tariefactie Amersfoort Connexxion Openbaar Vervoer Mare Veltman Donderdag 3 Maart 2011 10663 Inhoudsopgave 1. Management Summary 2. Onderzoeksopzet 3. Uitgebreide Resultaten Reisgedrag Naamsbekendheid

Nadere informatie

Resultaten Conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2018

Resultaten Conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2018 Resultaten Conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2018 Chris M. Jager Inleiding In juni en juli 2018 zijn in het kader van de conjunctuurenquête (CE) bijna 360 bedrijven benaderd. Doel van deze enquête is om

Nadere informatie

Factsheet Toelatingstoets PABO

Factsheet Toelatingstoets PABO Pabo-opleidingen zitten in de lift De pabo s hebben de afgelopen jaren veel stappen gezet om de kwaliteit verder te versterken, onder meer door de invoering van de toelatingstoetsen. Deze maatregelen betalen

Nadere informatie

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar Alcoholgebruik Psychosociale gezondheid Genotmiddelen Voeding, bewegen en gewicht Seksueel gedrag Samenvatting en aanbevelingen Monitor jongeren 12 tot 24 jaar Jongerenmonitor In 2011 is in de regio IJsselland

Nadere informatie

2 Aflossing studieschuld bij leenstelsel

2 Aflossing studieschuld bij leenstelsel CPB Notitie Aan: Ministerie OCW Centraal Planbureau Van Stolkweg 14 Postbus 80510 2508 GM Den Haag T (070)3383 380 I www.cpb.nl Contactpersoon Marcel Lever Datum: 7 juni 2013 Betreft: Aflossing studieschuld

Nadere informatie

Waarom jongvolwassenen de auto minder gebruiken

Waarom jongvolwassenen de auto minder gebruiken Waarom jongvolwassenen de auto minder gebruiken Peter Jorritsma Maak kennis met de generatie Y David Karp geboren 1987 woonplaats: New York maker site Tumblr verkocht Tumblr in 2013 voor $ 1,1 miljard

Nadere informatie

Werkloosheid Redenen om niet actief te

Werkloosheid Redenen om niet actief te Sociaal Economische Trends 2013 Sociaaleconomische trends Werkloosheid Redenen 2004-2011 om niet actief te zijn Stromen op en duren de arbeidsmarkt Werkloosheidsduren op basis van de Enquête beroepsbevolking

Nadere informatie

StudentenBureau Stagemonitor

StudentenBureau Stagemonitor StudentenBureau Stagemonitor Rapportage Mei 2011 1 SAMENVATTING... 3 ERVARINGEN... 3 INLEIDING... 4 ONDERZOEKSMETHODE... 5 RESPONDENTEN... 5 PROCEDURE... 5 METING... 5 DEEL I ANALYSE... 6 1. STAGE EN ZOEKGEDRAG...

Nadere informatie

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016 1 Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 20 Fact sheet april 20 De totale werkloosheid onder Amsterdamse jongeren is het afgelopen jaar vrijwel gelijk gebleven aan 2015. Van de 14.000 Amsterdamse jongeren

Nadere informatie

Ontwikkeling R&D-uitgaven industrie 2009 en 2010

Ontwikkeling R&D-uitgaven industrie 2009 en 2010 Centraal Bureau voor de Statistiek Divisie Bedrijfseconomische Statistieken Statistische analyse Den Haag Postbus 24500 2490 HA Den Haag Ontwikkeling R&D-uitgaven industrie 2009 en 2010 Gert Buiten, Andries

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 31 322 Kinderopvang Nr. 274 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den

Nadere informatie

Aflossing studieschuld bij sociaal leenstelsel Uitgevoerd op verzoek van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Aflossing studieschuld bij sociaal leenstelsel Uitgevoerd op verzoek van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap CPB Notitie 7 juni 2013 Aflossing studieschuld bij sociaal leenstelsel Uitgevoerd op verzoek van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. CPB Notitie Aan: Ministerie OCW Centraal Planbureau

Nadere informatie