APOCALYPS EN ESCHATOLOGIE IN DE VEERTIENDE EEUW

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "APOCALYPS EN ESCHATOLOGIE IN DE VEERTIENDE EEUW"

Transcriptie

1 Academiejaar APOCALYPS EN ESCHATOLOGIE IN DE VEERTIENDE EEUW EEN GECOMMENTARIEERDE EDITIE VAN HET VIERDE BOEK VAN DER LEKEN SPIEGEL VAN JAN VAN BOENDALE DEEL I Promotor: prof. dr. Joris Reynaert Co-promotor: dr. Youri Desplenter Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van licentiaat in de taal- en letterkunde: Germaanse talen door Kathleen J. Leemans

2 Apocalyps en eschatologie in de veertiende eeuw Een gecommentarieerde editie van het vierde boek van Der leken spiegel van Jan van Boendale: Deel I 1 Verantwoording van de teksteditie Der leken spiegel werd tussen 1844 en 1848 uitgegeven door Matthias De Vries. De Vries maakte voor zijn uitgave gebruik van het Haagse handschrift, bekend onder het signatuur hs. s-gravenhage, KB: 75 E Vandaag wordt die versie nog altijd bewaard in de Koninklijke Bibliotheek in s-gravenhage. Een tweede afschrift zoals dat te vinden is op de cd-rom Middelnederlands, wordt ons bezorgd door J.J. Mak en H.A.C. Lambermont. Zij maakten een diplomatische editie van het handschrift Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I, Het is een uitgave die de tekst tot in de details weergeeft zoals hij in het origineel voorkomt. Ludo Jongen en Miriam Piters baseerden zich op dit diplomatisch afschrift om Der leken spiegel te vertalen in een vlot doorlopende tekst in hedendaags Nederlands. 2 Binnen Der leken spiegel werd het onderzoeksdomein verder afgebakend tot Boek vier. Het boek behandelt de eindtijd en is totnogtoe weinig het onderzocht in het vakgebied van de mediëvistiek. De voorliggende teksteditie is de aanleiding voor een uitgebreid onderzoek naar Jan van Boendales visie op de Apocalyps. Het was in de eerste plaats belangrijk de tekst te voorzien van een wetenschappelijk verantwoorde leeseditie. Om twee redenen heb ik geopteerd voor een heruitgave van de versie van De Vries. Ten eerste is zijn teksteditie verouderd en het afschrift van het Haagse handschrift werd sinds nog niet gereviseerd. De toegevoegde woordverklaringen beantwoorden bovendien niet meer aan de noden van de hedendaagse lezer. Ten tweede staat een leeseditie de lezer toe de literaire tekst te interpreteren aan de hand van de woordverklaringen en annotaties. 1 Zie cd-rom Middelnederlands. Woordenboek en teksten. Den Haag, 1998: Teksten op Rijm > Der leken spieghel > informatie over tekst, bron en editie. De handschriften van Der Leken Spiegel zijn ook opgenomen in de digitale database van de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta. Deze database is terug te vinden op volgend internetadres: 2 Jongen, L. & M. Piters (ed.). Jan van Boendale, Lekenspiegel. Een leerdicht uit Antwerpen. Amsterdam, Athanaeum: 2003.

3 De voorliggende uitgave geeft de transcriptie van De Vries weer. Om de tekst toegankelijker te maken voor de lezer, is het hoofdlettergebruik aan de huidige normen aangepast, evenals de spelling van u/v/w en i/j. De tekst is bovendien voorzien van een hedendaagse interpunctie. Middelnederlandse afkortingen werden door De Vries al opgelost en zijn in deze editie niet meer gemarkeerd. De brontekst bevat lombarden, letters van twee regels hoogte. Deze tekstgeleding werd evenals in de editie van De Vries, niet geëxpliciteerd. De Romeinse cijfers zijn aangepast en als Arabische cijfers weergegeven. Van Der leken spiegel zijn zowel volledige handschriften als kleinere puzzelstukken overgeleverd en tussen bepaalde passages zijn tekstuele verschillen ontstaan. 3 Door het herhaaldelijk kopiëren van het middeleeuwse handschrift zijn er varianten in de tekst geslopen. Die afwijkingen aangebracht door de middeleeuwse scribenten, zijn vaak verbeteringen die berusten op Hineininterpretierung. Als de scribent zijn interpretatie niet toetste aan de objectieve gegevens binnen de tekst kon hij er een andere betekenis in lezen. De Vries heeft in zijn editie aandacht besteed aan de verschillen ten opzichte van twee andere handschriften en in voetnoten emendaties aangebracht. Deze emendaties zijn niet overgenomen. 2 Methodologie van de teksteditie en bronverantwoording De editie van het vierde Boek van Der leken spiegel is hierbij heruitgegeven als een leeseditie. De leeseditie is een belangrijk hulpmiddel om de lezer in staat te stellen het werk te interpreteren. In overeenstemming met de doelstelling, namelijk de interpretatie van de brontekst, is de editie voorzien van een ruime woordverklaring, opgenomen in het notenapparaat. In deel I van deze scriptie, bestaat de methode uit een teksteditie. Deel I beoogt het bezorgen van een wetenschappelijk verantwoorde uitgave van het vierde Boek van Der leken spiegel. 4 Het vierde Boek werd voorzien van woordverklaring en annotaties. De tekst dateert uit de 14 de eeuw en dankzij de opdracht waarmee Jan van Boendale zijn werk besluit, kunnen we zijn lekenethiek bovendien precies dateren: de Antwerpse stadsklerk heeft het leerdicht op 6 augustus 1330 beëindigd. Om een Middelnederlandse tekst van woordverklaring te voorzien, 3 Zie cd-rom Middelnederlands. Woordenboek en teksten. Den Haag, 1998: Teksten op Rijm > Der leken spieghel > informatie over tekst, bron en editie. 4 teksteditie : Van Gorp, H., D. Delabastita & R. Ghesquiere. Lexicon van literaire termen. Deurne, Wolters Plantyn: 1998.

4 is het bronnenonderzoek van primair belang. De woordenboeken en lexicons die voor de teksteditie geraadpleegd werden, vormen de hoeksteen voor de methode van het onderzoek. Het Middelnederlands Woordenboek van Verwijs en Verdam was de primaire bron om de teksteditie wetenschappelijk te ondersteunen. In 1998 verscheen de digitale versie van het woordenboek waar ik gebruik van maakte. De cd-rom is een letterlijke weergave van de lemma s in de papieren uitgave van het woordenboek. Het enige verschil is dat de boekband en het kolomnummer waarin de betekenis voorkomt in de papieren versie niet zijn opgenomen in de woordverklaring. Wanneer ik de betekenis terugvond op de cd-rom Middelnederlands Woordenboek wordt de bron vermeld via de afkorting MNW. Nadien wordt aangegeven onder welk lemma het woord uit de tekst op de cd-rom Middelnederlands terug te vinden is. Dit lemma staat cursief gedrukt. In geval van meerdere lemma s, werd specifiek aangegeven onder het hoeveelste lemma de lezer de betekenis kan opsporen. De verklaring die van toepassing is binnen de context wordt bij complexe lemma s verder verklaard. Ik heb daarbij de nummering op de cd-rom gevolgd: Romeinse cijfers, Arabische cijfers, Romeinse letters en Griekse letters werden overgenomen. De nummering wordt vaak kort toegelicht omdat ze in het woordenboek niet altijd consequent blijkt te zijn. Romeins cijfer I kan bij het ene lemma transitief aanduiden en bij een ander werkwoordslemma intransitief. Om verwarring te vermijden staat daarom telkens aangegeven over welk soort werkwoord het gaat. Hoe specifieker de informatie en hoe meer uitbreidingen en nuances het woordenboek bevat, des te meer informatie in de lijst met woordverklaringen en annotaties is opgenomen. Zo kan de lezer op een vlotte manier de woordverklaringen met behulp van de cd-rom Middelnederlands nagaan. Bij de lemma s waar ik de versregel uit het vierde Boek van Der leken spiegel letterlijk heb teruggevonden, wordt dit in de verklaring aangeduid als citaat Lsp. De citaten in het MNW zijn immers een rechtstreekse weergave van de editie van Der leken spiegel door Matthias De Vries. Wanneer het gaat over bijbelnamen werd de Lijst van bijbelse namen geraadpleegd, die als aanhangsel III in het derde deel van Van Dale is opgenomen. 5 De lijst verklaart alle bijbelse namen die in het vierde boek van Der leken spiegel voorkomen en in Van Dale zijn deze bijbelse namen voorzien van een vermelding waar de naam voor het eerst in de bijbel voorkomt. De annotaties die teruggaan op deze bron zijn aangeduid door middel van de afkorting VD. 5 Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. 13 de uitgave. Antwerpen, Van Dale Lexicografie: 1999.

5 Een belangrijke bron voor alle geografische aanduidingen was het Lexicon für Theologie und Kirche. 6 Het werk heb ik geraadpleegd via het toegevoegde Grundregister. Daarin wordt verwezen naar het deel en de kolom waarin het lemma terug te vinden is. In de teksteditie heb ik eveneens de boekband en het kolomnummer aangegeven. Dit staat niet in de weg dat er voor bepaalde toponiemen nog andere vindplaatsen zijn in het Lexicon für Theologie und Kirche. Ik heb enkel die betekenis geselecteerd die van toepassing in de context van het vierde Boek van Der leken spiegel. Specifieke titels en auteurs zoals de Disticha Catonis, Sidrac en Pseudo-Methodius, zijn helder verklaard in de toelichting bij de hedendaagse vertaling van Ludo Jongen en Miriam Piters. 7 Opnieuw wordt naar de bron duidelijk vermeld wanneer de annotaties hierop teruggaan. In plaats van door te verwijzen naar een namenregister werd geopteerd om de bijbelse namen en topografische aanduidingen meteen te verklaren in de lijst met woordverklaringen en annotaties die op de tekst volgt. Zo kan de lezer de tekst zonder omwegen lezen. De woorden worden per regel verklaard. Het regelnummer vindt u in de marge en correspondeert met de nummering in de teksteditie, die voorzien is van een nummering per kapittel. De woordverklaring werd in een apart boekdeel uitgegeven zodat de lezer de annotaties naast de tekst kan leggen. U vindt de woordverklaring in hoofdstuk 9 bij deel II van de voorliggende scriptie. 8 Tot slot wil ik de lezer veel plezier toewensen bij het lezen van het vierde Boek van Der leken spiegel, dat vrijwel onontgonnen gebied is in de mediëvistiek. Die vierde boec volghet hier ane, Die u sal doen te verstane Hoe aertrike sal inden. [IV,1-3] 6 Buchberger, M. Lexikon für Theologie und Kirche Jongen, L. & M. Piters. Jan van Boendale, Lekenspiegel. Een leerdicht uit Antwerpen. Amsterdam, Athanaeum: Deel II, hoofdstuk 9, p

6 3 Vierde boek van Der leken spiegel HIER BEGHINT DIE VIERDE BOEC Die vierde boec volghet hier ane, Die u sal doen te verstane Hoe aertrike sal inden. Int eerste suldi vinden 5 Hoe die kerstene van Noort Sullen winnen, weder ende voort, Jherusalem, die heilighe stede, Ende Orienten algader mede, Daer groot wonder sal gheschien; 10 Daer na so suldi sien Hoe der Joden grote conroot, Die wilen Alexander sloot, Uut sulen comen dan Ende verslaen wijf ende man 15 Ende jammer werken sonder ghetal, Ende hoe dit volc einden sal; Daer na so moghedi sien Vijftien tekene die gheschien Sullen voor dien doemsdach, 20 Dien elc mensche duchten mach; Daer na so suldi horen Hoe Antekerst sal sijn gheboren Ende dat volc sal verleiden Met sijnre groter subtijlheiden, 25 Hoe Enoc ende Helyas Al sullen maken ghedwas Dathi gheseit heeft ende ghedaen; Daer na sal volghen zaen Dat sterke oordeel, sonder waen, 30 Dies niement en mach ontgaen,

7 Daer God elken sal loon gheven Na sine verdiente in dit leven, Ende hoe aertrike dan sal inden: Also wijt bescreven vinden 35 In vraeyen boeken, sonder ghilen, Alse ons bescreven wilen Heylighe zanten diet wel wisten Uut des heilichs gheests listen. HIER BEGHINT DIE TAFLE VANDEN VIERDEN BOEKE Een prophecie hoet gaen sal mitten heilighen lande van over zee... I. Hoe die paeus ende keyser sullen trecken over zee, ende wat daer gheschien sal.. II. Hoe die paeus misse doen sal onder den droghen boem, ende wat wonder daer gheschien sal III. Hoe die kerstene heren sullen trecken in Jherusalem ende enen coninc daer setten mids den vonnesse Gods.... IIII. 5 Hoe die besloten Joden uut comen sullen ende die kerstine destrueren..v. Van Antekersts gheboorte...vi. Hoe ende in wat manieren hi tfolc bedrieghen sal... VII. Hoe dat Enoch ende Helyas jeghen hem disputeren sullen ende hise doden sal.... VIII. 10 Van vijftien tekene des doemsdaechs.. IX. Hoe onse here comen sal ten oordele.. X. Vanden anxste des oordels, ende hoe die quade ghewijst sullen worden ter hellen... XI. Hoe die gherechte mit Gode sullen varen te hemelrike.... XII. DAT PROHEMIUM VANDEN VIERDEN BOEKE Inden souter seit haer Davijt, Dat noit stille en stoet die tijt Noch gheen dinc datter werelt hoort, Het naect al sinen einde voort. 5 Job die maect ons ooc cont, Dattie mensche onlanghe stont

8 Op dese werelt mach beiden Vol alre onsalicheiden, Die alse een bloem beghin ontfaet 10 Ende alse een scade over gaet. Sinte Pouwels seit ons ooc dat Wi en hebben hier en ghene stat Die durende is op aertrike, Onse ewighe stat is hemelrike. 15 Aristoteles maect ooc vroet: So wie dat dat einde heeft goet, Hi is goet altemale. Cathoen scrijft ons ooc wale, Dat na een cranc beghintsel 20 Dicke coomt een goet intsel. Na dien dan dat wi vinden, Dat wi alle moeten inden Met sterven in jammerheden, Ende wi en weten in wat steden 25 Noch waer dat wi sullen varen, So laet ons dan also bewaren, Dat onse here te sinen oordele Metten salighen ons bevele. Also alse die menschen scheiden 30 Van aertrike mit jammerheiden, Weet dat aertrike also sal Met jammerheden enden al Ende met tormente herde zwaer, Als u dese boec seit hier naer, 35 Die anders en ghewaghet niet Dan tormente ende zwaer verdriet. Dese boec hevet ooc in Twalef capittele, meer noch min.

9 DIT ES DIE PROLOGE VANDEN VIERDEN BOUC DES SPIEGELS HYSTO[RIAELS]. Die vierde bouck sal u lyen Van eenre scoenre prophecien, Hoe een zeevaert comen sal, Dat dat kerstine heere al 5 Versamen sal te gader Metten paeus, sinen vader, Ende metten keyser, die alle te waren Toten droghen boem selen varen; Hoe die boem sal dan groyen, 10 Loeveren draghen ende bloeyen; Ende hoe hem Orienten dlant Al gader sal gaen in hant; Hoe sij daer na met groter eeren In Jherusalem zelen keeren, 15 Ende eenen coninc maken die al Eerderike onder hem hebben sal, Ende dan sal sijn een accoort In eerderike, weder ende vort: Het sal al gheloeven scone 20 An Jhesum Christum, den Gods zone. Maer dat sal onlanghe staen: Antkerst zal comen saen Ende twist zayen meer Onder tvolc dant was eer; 25 Dan salmen u ghewagen das Hoe Enoch ende Helyas Jeghen hem zelen disputeren, Daer sine mede selen onteeren; Doemsdach sal volgen daer naer 30 Ende dan dat ordeel zwaer, Daer eerderike sal eynde ontfaen

10 Ende alle meinschen zelen gaen In die vruechde van hemelrike Ofte in die helle eeuwelike. 35 Dat wij dan in dier stonden Claer ende zuver werden vonden Moet ons God jonnen, onse heere, Wies rijke duert emmermeere! Explicit prologus. 1. Een Prophecie hoet gaen sal metten heilighen lande van over zee. Een coninc, een groot heere, Die so vraechde willenneere Enen clerc, was heydijn Ende so groten astronijm 5 Dat hi vele propheteerde Ende den volke wijsheit leerde, Die hi hem screef ende ooc sprac, Ende die meester hiet Sydrac. Sinen boec hebbic ghelesen, 10 Daer vele wondre in wesen Van prophecien ende mede Van uutnemender wijshede. Die coninc vraechde den clerc Menigherhande vraghe sterc, 15 Die hi hem berechte wale. Ooc vraechde hi ten selven male Mede onder andre vraghen hem Om tlant van Jherusalem, Hoet daer mede soude gaen voort 20 (Dit was voor Gods gheboort Vele meer dan dusent jaer). Die clerc seide openbaer, Dat Jherusalem sekerlike

11 Thooft ware van al aertrike, 25 Ende dat noch te menighen tiden Vele liede souden aen striden Om te regneren daer binnen, Die die stat zouden winnen Ende ooc verliesen, alst God woude; 30 Ende datter gheboren sijn zoude Een kint van eenre maghet fijn, Dat God ende mensche soude sijn, Die dat volc soude bekeren Ende gherecht ghelove leren, 35 Ende met sijnre doot of dwaen Dat Adaem hadde misdaen, Die helle storen moghentlike Ende ontsluten hemelrike; Ende dat comen soude van desen 40 Van ghelove een nuwe wesen, Ende dat aertrike mit allen Aen hem bina soude vallen, Ende die souden, meerre ende minder, Heten des Gods zoon kinder; 45 Ende dat dese souden poghen Hoe si winnen souden moghen Van Jherusalem dat lant scone, Daer haer here, die Gods zone, Gheboren wort ende ooc sterf. 50 Ooc seide hi ter selver werf, Hoe Mamet in sinen daghen Gods soons kindre zoude verjaghen; Hoe van Bulioen die vrome man Tlant weder soude winnen dan; 55 Hoe Salladijn, alsic versta, Tlant weder soude winnen daer na Ende die kerstine daer uut verdriven.

12 Nu willic u voort scriven Hoe dattet int einde sal vergaen, 60 Alse ons Sydrac doet verstaen. Int einde seit Sydrac alsoe, Dat noch comen sal daer toe Dat Noort volc met groten ghere Trecken sal over dat meere, 65 Om te winnen dat heylighe lant; Maer het sal hem so gaen in hant, Datsi sullen discorderen Ende onghedaen weder keren, Ende hem en sal na dat 70 Bliven mar ene stat In al dat lant van over zee. Voort spreect aldus Sydrac mee, Dat dat Noortsche volc noch comen sal Ende passen die zee zonder ghetal, 75 Ende sullen winnen al dat lant Ende besetten van haerre hant; Maer si sullen hebben viande, Die al vaste bi haren lande Sitten sullen aen den cant, 80 Die hem dicke sullen doen pant Daer sise moghen belopen; Maer tusschen hem sal lopen Een riviere diep ende niet smal, Die dat coude water heten sal; 85 Dese riviere salmen dan Bevelen enen stouten man Te behoedene ende enen vromen Jeghen der viande over comen; Dan sal die man een vrouwe minnen 90 Daer int lant, die hi ghewinnen Ghaerne zoude tenen wive,

13 Rike ende ooc scone van live; Maer sijn here die dan dat lant Daer sal hebben al in hant, 95 En sals niet willen ghedoghen; Daer omme sal die man gaen poghen Hoe hi tlant mach verraden; Den vianden sal hi ghestaden Datsi comen sullen schiere 100 Heymelijc over die riviere, Ende sullen tlant destrueren dan Ende hem ofslaen menighen man, Ende tlant winnen al ghemene Sonder Babylone allene; 105 Want die van Babylone, Die hem aen den vraeyen Gods zone Houden sullen stille ende luut, Sullen jeghen hem comen uut Ende sullen dandre sconfieren 110 Ende jaghen over der rivieren Tusschen tgheberchte danen si quamen, Beide met scande ende met blamen; Hem diese verriet sullen si vaen Ende vele sullen sire verslaen; 115 Ende over enen tijt daer na, Als ic in die prophecie versta, Sullen Tarteren ende Grieken mede Maken een eendrachtichede, Die gheviande waren te voren, 120 Ende sullen vellen allen toren Ende maken een groot ghespan Op Gods zoons kindre dan; Die riviere sullen si passen, Hare hulpe die sal wassen, 125 Si sullen tlant winnen al,

14 So dat nietmeer bliven en sal Den kerstenen thaerre pertyen Dan allene Alexandrien; Si sullen winnen mede 130 Jherusalem, die heilighe stede, Ende grote rijcheit winnen daer: Dit sal sijn Gods kindren zwaer; Die viande sullen dat lant Langhe tijt houden in hant, 135 Want Gods kindre met scanden Sullen trecken te haren landen, Alse die ghene die sijn verwonnen Ende hem niet verweren en connen. Hier na, so seit die prophecie, 140 So sal echt die Noordsche pertie (Dat sijn die ghene, wildijt weten, Die van Romen sijn gheseten Nederwaert also voort, Oost, Noortoost ende Noort 145 Ende Noortwest, dat ghijt wet. Si heten ooc Latine met, Om datsi houden die wet Die de Roomsche kerke set. Also verre ooc alsmen doet 150 Die misse, des sijt vroet, Ende die ghetiden in Latijn, Weet datsi Latine sijn Na der ouder boeken zede. Occidenten heten si ooc mede: 155 Dit is tgherechte kerstenheit. Nu hoort wat die prophecie seit:) Van desen sal een groot deel Over tmeer trecken gheheel, Ende sullen dan alte hant

15 160 Den vianden of winnen tlant, Ende hem na volghen na dat Tote Baldach der groter stat; Ende dan so sullen si daer Ligghende bliven twee jaer. 165 Hier en binnen so sal dan Den vianden wassen an So grote hulpe van allen ziden, Datsi dan sullen bestriden Sterkelijc des Gods zoons kinder; 170 Maer die viande sullen ghinder Ghesconfiert worden mit ghewelt, Ende Gods zoons kindre zullen tfelt Dien nacht behouden daer; Ende des anders daghes daer naer 175 Sullen die viande recoevereren Ende tes Gods zoons kindre keren Met so groten moede dat Sise sullen optie stat Sconfieren daer scandelike 180 Ende jaghense uten rike, Vele doden ende verminken Ende vele salre verdrincken In die riviere van dien Daer si over wanen vlien; 185 Tlant sullen si ter vaert Rumen ende trecken thuus waert In Occidenten danen si quamen, Met groten jammer ende blamen. Dan sullen dese trecken schiere 190 Anderwerf over die riviere, Ende winnen altehant Dat heilighe Gods zoons lant, Jherusalem ende Babylone

16 Ende ander steden groot ende scone, 195 So dat Gods zoons kindere en sal Niemeer daer bliven int ghetal Dan Alexandrien allene Ende noch een vestkijn clene, Is in dat gheberchte ghestaen. 200 Dus zwaerlijc selt daer vergaen Gods zoons kindren, als ghi hoort: Nu hoort hoet varen sal voort. 2. Hoe Paeus ende keyser sullen trecken over zee, ende wat daer ghevallen sal. Nu alse dese jammerlike mare Cont wort ende openbare In Occidenten met rouwen groot (Want omme der goeder liede doot 5 Ende omme tferlies vanden lande Sal daer rouwe sijn menigherhande), Nu sal dat volc al ontsteken Om dese overdaet te wreken, Ende sullen thant alle haer vaert 10 Setten torienten waert Met moede sterc ende heet, Ende sullen dan alle zijn ghereet Binnen vijf maenden ende drie jaren, So datsi dan sullen varen 15 Met groter macht over zee, Alse te keren nemmermee Si en hebben die viande versleghen Ende tlant weder ghecreghen, Ofte si sterven allegader. 20 Die paeus, haer overste vader, Ende haer overste prinche der wet

17 Dese sullen beide met, Ende vele coninghen ende landsheren Dese sullen met groter eren 25 Den vianden op rinnen Ende sullen hem tlant of winnen, Ende vele salre sijn verslaghen. Dus sullen sise jaghen Tote Baldach ongheviert, 30 Daer si voren waren ghesconfiert; Ende alsi drie maende ende een dach Gheleghen hebben te Baldach, Sullen die viande recoevereren Op enen Zondach ende keren 35 Op Gods zoons volc fellike Ende versamenen ghemeenlike Om te verslane algader. Dan sal die overste vader Van Gods zoons huse zaen 40 Tote sinen volke gaen Ende sal hem troostelijc spreken ane Ende ooc ghebieden te slane In die viande met eren, Inden name Gods zoons haers heren. 45 Daer sullen si met prighe Vergadren te wighe, Ende dat zal zijn die felste strijt Die hem gheviel in haren tijt; Maer Gods zoons kindren zelen 50 Hem haren God bevelen, Ende zeghe vechten met eren groot Ende so vele viande slaen doot Datmens ewelijc sal ghewaghen; Ende van daer sal mense jaghen 55 Vermoit, gram ende erre,

18 Sevenendedertich dachvaerden verre Toten droghen boom, ende daer Sullen si bliven daer naer Ligghende omtrent twintich weken; 60 Ende hem en sal ghebreken Vitaelge noch ander goet, Want si sullen mitter spoet Alle die lande winnen daer, Ende tfolc sal al claer 65 Vallen an tghelove ende an die wet, Die de Gods zone sal hebben gheset; Ende die dat niet en willen ontfaen, Sullen alle ten zwaerde gaen. Mochten spreken crude ende stene, 70 Si souden alle zegghen ghemene: Hi is wel zot ende verdooft, Die anden Gods zone niet en ghelooft! Ende hier na over twintich weken (Alse die prophecien spreken) 75 Sullen die viande recoevereren Ende op Gods zoons kindre keren Met moede ende met machte groot, Alse alle te blivene doot Ofte verwinnen metter hant, 80 Om te behouden wijf ende lant. Daer sullen die viande echt Leellijc verliesen tghevecht; Want van twintich cume een Salre ontgaen int ghemeen 85 Sine sullen bliven verslaghen; Hem so sullen dandre jaghen Toten groten droghen boome: Dat is, alsict gome, Een ander droghe boom

19 90 Dan ic te voren nam goom. Daer sullen die viande scheiden Ende niet meer dorren verbeiden. Trecken so sal deene partie In dat lant van Torkie, 95 Ende dander in Grieken lant, Alse die ghene die sijn ghescant; Want uut dien tween landen, seit tlatijn, Sullen si meest gheboren sijn. 3. Hoe die paeus misse doen sal ten droghen bome, ende wat wonder daer gheschien sal. Alse dese liede dan van Noort, Diemen Latine noemen hoort, Met deser eren, met deser vromen, Tote desen droghen bome zijn comen, 5 Sullen si twee maende bliven daer; Ende alle daghe daer naer Sal hem comen vitaelgie Van allen ziden, zonder faelgie; Want al tfolc ghemeenlijc dan 10 Sal hem met herten vallen an, Om die miraclen die si sien Sullen daghelijcs daer gheschien. Ende rechte opten Paeschdach (Also alsic ghescreven sach) 15 So sal haer overste vader, Vader der vadre algader, Sacrificie doen onder dien boem, Daer menich toe sal nemen goem. Ende optie ure, sijts ghewes, 20 Dat tsacrament volmaect es, Daer si alle vallen op hare knien,

20 Salmen dien droghen boom zien Groeyen, bloeyen ende loof draghen. Ic en conste u niet ghewaghen 25 Wat vruechde dan daer sijn sal; Want dat heidene volc al, Dat noch niet en gheloofde claer, Sal nu weten openbaer Dat Gods zoons ghelove si 30 Seker ende salich daer bi. Lude sullen si doen ghewach: Dit is die salighe dach, Dattie vraeye Gods zone Verrees vander doot scone, 35 Die dus ghedane wonder doet: Die hem dienen, si sijn vroet! Dan sal hem allen sijn becant, Dat hem die Gods zone heeft ghesant Sine gracie, om datsi hare ande 40 Ghewroken hebben op sine viande. Dese boom, onder wien Dese wondre sullen ghescien, Is zo groot, dat weet wale, Datten cume teen en male 45 Si zeven omme vessemen moghen Met armen uut ghetoghen; Ooc so is hi hol binnen. Te desen bome so sal beghinnen Die wilde woestine voort an, 50 Daer voort en woont wijf noch man. Van daer zullen si varen soeken Hare viande tallen hoeken; Ende als si niemene en vinden, So sullen si met gheninde 55 Die lande daer besetten

21 Ende weder keren, zonder letten, In Gods soons stat Jherusalem, Daer men wilen cruuste hem. Ende daer na, also wijt vinden, 60 Sullen comen die felle Inden Ende sullen stichten roof ende brant Inder Nubiene lant: Dats een volc, sijts ghewes, Dat aen Gode ghelovich es. 65 Dan so sullen dese te handen Aen Gods volc om hulpe zanden, Dat hem te hant sal gheschien. Daer so sullen die Inden vlien Ende ghesconfiert sijn ghemene. 70 Daer omme sullen die Nubiene Onderdaen bliven voort Gods zoons volke van Noort, Om dat sorcoers datsi hem zinden Jeghen die felle Inden. 75 Ende over enen tijt hier na (Alsic inden boec versta), Alse die Tarteren ende die Grieken Dat vernemen ende verrieken, Dat God so groten voorspoet 80 Aen dit salighe volc doet, Sullen si dan met allen Aen dat goede ghelove vallen, Dats aen dese van Noort; Ende van dan sullen si voort 85 Gods zoons kindre bistaen Ende hem altoos sijn onderdaen.

22 4. Hoe die kerstene heren sullen trecken in Jherusalem ende enen coninc daer setten mids den vonnesse ons heren. Over enen tijt na dese sake, Alse leven wanen met ghemake Gods zoons kindre van Occident, So sal comen van Orient 5 Ombekent volc sonder ghetal, Dat aen afgode gheloven sal. Dese sullen die[n] Latinen Vele scaden doen ende pinen, Ende tlant meest winnen schiere 10 Tote optie voorseide riviere, Die dat coude water is ghenant; Ende op dier rivieren cant Sullen si worden wederstaen Van drien husen, hebbic verstaen, 15 Die, als ic hebbe ghelesen, Van oordenen sullen wesen. Dese met ghenindighen zinnen Sullen dat volc daer verwinnen Ende dat meerre deel ontliven; 20 Ende si die te live bliven, Sullen hem bekeren scone Toten vrayen Gods zone Ende sire wet sijn onderdaen: Dus selt hem al in hant gaen. 25 Nu als sijt al hebben verwonnen Ende niemeer vernemen en connen Erghent viande in aertrike, Sullen die heren ghemeenlike Weder achter nemen hare vaert 30 Tes Gods zoons stat waert, Die Jherusalem is ghenant,

23 Ende sullen besetten dat lant Met drien husen daer ic u Hier voren of seide nu; 35 Ende so sal sijn voort Onder die heren groot accoort, Alle vrienscap ende minne, Met trouwen, met gansen sinne. Dan so sullen die heren 40 Vergadren ende tracteren Om enen here die al Aertrike regeren sal. Ende om die trouwe die dan sal sijn Onder die heren sterc ende fijn, 45 Sal elc theerscap weder zegghen Ende selt opten andren legghen Ende spreken: Ghi sijts bat waert, Bidien ghi hebt meer vertaert In Gods dienste dan ic doe, 50 Ende ooc meer ghedaen daer toe, So dat ghijs vele bat waert sijt. Ende alse dit dus enen tijt Gheduert heeft, so sullen si Enen dach legghen daer bi, 55 Daer si alle vergadren zelen Ende Gode die dinc bevelen Ende hem bidden met zinne, Dathi hem gheven wille te kinne Openbare, niet stille, 60 Wien men theerscap bevelen wille. Dan sal vertoghen onse here, Wien hi wille dattie ere Ontfa van dierre heerscapien. Dan sullen si benedien 65 Gode van desen saken,

24 Ende sullen dien here make[n] Ende coninc van al aertrike. Ende dan so sal sekerlike Ene vrienscap sijn ende een accoort 70 In al die werelt, weder ende voort, So dat oorloghe groot noch smal In al die werelt wesen en sal. Aldus, als ghi hebt vernomen, Sal aertrijcs heerscapie comen 75 Op dat volc Van Occident: Dat sijn die Latine bekent, Die uten Noorden sijn gheboren, Alse ghi hier voren moghet horen. Dese tijt sal sijn, seit die lesse, 80 Omtrent die quade gheboornesse Antekersts des valschs propheten, Die des duvels zone sal heeten. Na desen tijt salmen sien Vele groter wondre gheschien: 85 Lant ende stede sullen versinken, Vele volcs so sal verdrincken, Vele berghe ende ooc dale Sullen worden altemale Slecht, ende vele zwaerre brande 90 Sullen ghevallen inden lande, Ende menich ander wonder met Dat hier niet en is gheset. Dese wondre sullen gheschien al Om dat Antekerst comen sal, 95 Die mids des duvels werken Vele vernoys sal doen der heiligher kerken, Als ghi hier na horen selt Daert u sal worden vertelt.

25 5. Hoe die besloten Joden uut comen sullen ende die kerstene destrueren. Mechodosius, die heilighe man, Die martelie om Gods ghewan Ende bisscop in Grieken was, Maecte een boec daer ic in las 5 Der werelt beghin ende haer inde, Int welke ic bescreven vinde, Ghelijc dat luden Sydracs woort, Dattie Latine (dats die van Noort ) Winnen sullen herde scone 10 Jherusalem ende Babylone Ende al Orienten lant. Ende als zijt al hebben in hant Ende ooc brocht ten kerstijnhede Ende nerghent en hebben onvrede, 15 Ende haren tijt dan gaen leiden In weeldigher ledicheiden, In eten, in drincken ende in feesteren, In bruloften ende in hoveren Ende om te stichtene grote palayse, 20 Daer si hem in maken ayse, Ende uut alre vresen sijn gheset Ende uut alre enicheden met, Dan sullen, hebbic verstaen, Die poorten worden ontdaen 25 Daer Alexander in sloot Vanden Joden een groot conroot, Om dat quade onmenschelijc leven Daer si hem toe hadden ghegheven, Alse Scolastica wel zegghen can. 30 Dese sullen uut comen dan So vreselike zonder ghetal, Dat aertrike al beven sal

26 Ende niement en sal dorren Jeghen dit volc hem porren, 35 Om den groten ducht van dien. Die liede zullen vlien Op berghe, in hole, in wouden, Om hem daer in tonthouden, Ende sullen van honghere sterven daer, 40 Om groten sonderlinghen vaer. Leellijc sal sijn des volcs vorme; Menschen, beesten ende worme Sullen si eten, des sijt vroet, Ende mede drincken haer bloet, 45 Si sullen eten [ten] selven tiden Kindre die si sullen sniden Uut der moeder lichamen: Dies en sullen si hem niet scamen! Si sullen destrueren menich rike 50 Ende besmetten jammerlike. Ende niement, alsic hebbe verstaen, En salse dorren wederstaen; Maer dat jammer ende dat leit Datsi dan der kerstenheit 55 Doen zullen al over al, Dat sal sijn al zonder ghetal. Hier op so verlaten hin Die Joden noch in haren zin, Ende willen segghen overluut, 60 So wanneer dese comen uut, Datsi al aertrike zullen winnen Ende an haer ghelove [doen] rinnen; Maer si dolen sere in desen: Het en mach also niet wesen; 65 Want over enen corten tijt na dat, Als si ghewonnen hebben die stat

27 Int heilighe lant die heet Joppem, Sal onse here jeghen hem Senden enen vromen man 70 Met enen cleinen here nochtan, Die op ene ure sal Dat quade volc verslaen al. Hier na sal, twaren, Die Roomsche coninc varen 75 Wonen in Jherusalem, Ende daer sal hi houden hem Tien jaer ende een half met, Ende dan sal, dat ghijt wet, Antekerst openbare wesen, 80 Daer ic u voort of sal lesen. Dese woort oft ghelijc aldus So scrivet Mechodosius. 6. Van Antekersts gheboort. In Sydracs boec so lesen wi dat Te Babylonien in die stat Antekerst sal sijn gheboren. Mechodosius brinct ons voren, 5 Dat het sijn sal in Chorozaym, Ende datmen op sal voeden hym In die stede van Bethsayda, Ende dathi regneren sal daer na In Capharnaum die stede. 10 Sydrac die seit ons mede, Dat Antekerst sal sijn ghewonnen dan Van enen wive ende van enen man, Ende dat sijn moeder, alse wi lesen, Des duvels al vol sal wesen 15 Vander uren, in waerre dinc,

28 Datsi eerst haer lijf ontfinc Van Dans gheslachte, hebbic vernomen, Daer luttel goets of is comen, Van wies gheslachte Judas was 20 Die Gode verriet, alsic las. Als Antekerst wort openbaer Ende wonder werct hier ende daer, Ende die Roomsche coninc siet Dat meest tfolc an hem tiet 25 Ende hijt niet en can wederstaen, So sal hi optien berch gaen Ter stede die Galgatha heet, Daer onse here sinen doot leet, Ende sal sine crone nemen van 30 Sinen hoofde ende settense dan Op dat cruce mitter vaert, Ende heffen sine hande te hemele waert, Ende sal dat kerstenrike algader Opdraghen Gode den vader: 35 Ende dan sal dat cruce zaen Inden hemel worden ontfaen Met des conincs crone daer. Dat sal teken sijn voorwaer, Dat ende neemt dat Roomsche rike 40 Ende alle macht op aertrike. Ende als dat cruce wort ontfaen Inden hemel alzo zaen; Sal die coninc einden sijn leven Ende den gheest te Gode gheven, 45 Ende dan sal alle aerdsche ghewelt Mids Antekerst sijn ghevelt; Want God sal hem ghehinghen Dat hi wonder toe sal bringhen Blinde sullen sien ontfaen,

29 50 Crepele sullen rechte gaen, Dove sullen horende wesen, Besetene zullen ghenesen, Die zonne sal hi doncker maken, Die mane root alse scarlaken. 55 In desen valschen teekenen so sal Hi tfolc meest bedrieghen al; Want al dunct den lieden des Dat elc teeken aldus es, En sal nochtan niet sijn alsoe, 60 Maer die duvel salt bringhen toe Met sinen subtilen dinghen, Mids dats hem God [sal] ghehinghen. Inden tempel sal hi sitten mede, Alse onse here Jhesus Cristus dede, 65 Ende den volke subtijlheit leren, Daer hijt mede sal verkeren. Dese woorde scrijft ons aldus Die heilighe Mechodosius. Nu willic u dan meer lyen 70 Van meester Sydracs prophecien. 7. Hoe ende in wat manieren hi tfolc bedrieghen sal. Sydrac seit dathi al Vander werelt here sijn sal Ende al tfolc sal onderbringhen Sonderlinghe met vier dinghen: 5 Die hoghe entie edele liede Sal hi bedrieghen met miede Ende met ghelovene grote dinghen, Daer hise tonder mede sal bringhen. Dander maniere daer hi mede sal 10 Dat mate volc aen hem trecken al,

30 Dat sal met anxte wesen, Met pinen ende met groter vresen, Met tormenten ende groot ontsien, So datsi aen hem sullen tien 15 Mids vrese vander doot: Dit sal wesen jammer groot! Die derde maniere is dathi So goeden clerc sijn sal daer bi, Dathi sal connen harde wale 20 Die zeven arten liberale, So dathi in allen zinnen Die goede clerke sal verwinnen; Want die scrifture sal hi ontbinden Met scalcheden die hi vinden 25 Sal in sire behendicheiden, Daer bi tfolc mede sal verleiden. Ten vierden male met zinen doene: Sal hi die liede van religioene Aen hem wel trecken connen, 30 Alse monicke sijn ofte nonnen, Minder broeders ende predicaren: Dit mach elken noch meer daren. Dese sal hi bedrieghen al Met tekene die hi doen sal; 35 Want hi sal, hebbic vernomen, Van boven een vier doen comen, So dat schinen sal met allen Oft uten hemele quaem ghevallen, Dat doden sal sine weder saken 40 Ende alt volc vervaert sal maken. Hi sal die dode op doen staen. Datsi spreken sullen ende gaen Ghelijc liede die leven, Die orconde sullen gheven

31 45 Vanden wondren die hi doet Datsi sijn vraey ende goet. Nu en verstaet groot noch smal Dattie dode leven sal, Maer die duvel sal, twaren, 50 Inder doder lichame varen Die ter hellen sijn ghewaghen, Ende dien so sal hi draghen Dathi spreken ende gaen sal schinen Ende ooc arbeden ende pinen, 55 Oft God onse here selve dade Met sijnre godliker ghenade. Ende Jherusalem die stat Sal hi stichten ende maken bat; Sijn name sal worden mare 60 In al aertrike hier ende daere, So dat tfolc van over al In sijn ghelove vallen sal. 8. Hoe dat Enoc ende Helyas jeghen hem disputeren sellen, ende hoe hise doden sal. Nu als onse here ziet dat al Sijn hant ghewerc bederven sal, Daer hi om storte sijn heylich bloet, Sal hire jeghen senden mitter spoet 5 Sijn twee knechte, alsic las, Dat sijn Enoch ende Helyas, Die levens lijfs, alsmen leest, Int paradijs hebben gheweest Meer dan dusent jaer daer te voren, 10 Om datsi daer toe sijn vercoren. Dese sullen openbare Antekerst sijn contrare,

32 Ende hem ooc segghen dathi Een quaet valsch prophete si 15 Ende al dathi doet ende seit Loghene is ende valscheit Ende dat hijt mitten duvel doet. Ende alse tfolc des wart vroet Ende si die dinc wel verstaen, 20 Sullen sijs Antekerst of gaen Ende vlien ende scuwen sire leren Ende te Gods twee knechte keren. Ende alse Antekerst dan siet Dat hem tfolc algader vliet 25 Ende sine lere after steken, Sal hi so worden ontsteken Van onwaerde ende toorne groot, Dathi sal doen slaen doot Dese twee heylighe Gods knechte, 30 Dan so sullen wel te rechte Gods yngle ter selver uren Die zielen te hemele vuren. Dan sal Antekerst daer na poghen Hoe hi sal bedrieghen moghen 35 Die gherechte zonder waen, Die noch sijn al volstaen. Dan sal onse here ter selver stonde Metten gheeste van sinen monde Antekerste, met haesten groot, 40 Doden mitter gadoot. Dan so sullen thant, te waren, Teekene des oordels baren, Daer Jhesus Cristus comen sal Doemen dese werelt al.

33 9. Van vijftien teekene des doemdachs. Vijftien tekene, als wi lesen, Sullen voor den doemsdach wesen, Teen voren ende tander na, Op vijftien daghe, als ic versta. 5 Opten eersten dach so sal Haer die zee op heffen al Twintich cubitus wale Boven berch ende boven dale, Ende stille staen also mede 10 Als een muer in haer stede. Des andren daghes sal si met allen Neder inden gront vallen Ende so neder, des wilt ghetrouwen, Datmen twater cume sal scouwen. 15 Opten derden dach, twaren, Sullen hem die vissche baren Op dat water vander zee, Ofte si hadden herde wee, Ende meerminnen ende beluwiten, 20 Ende sullen so briesschen ende criten, Dat dat anxtelike ghescal Toten hemele clincken sal. Ten vierden daghe, alsict gome, Sullen beide crude ende bome 25 Sweeten met dropelen groot, Gheverwet alse bloet root. Des vijften daghes, hebbic vernomen, Sullen beesten ende voglen comen Op die velde ghemeenlike 30 Elc staen bi sinen ghelike, Ende sullen met groten scaren staen Met droefheden zere bevaen,

34 Sonder drincken ende ooc eten. Des sesten daghes, wildijt weten, 35 So sullen ter neder vallen Ghestichten ende huse met allen. Ooc maect ons sulc des vroet, Dat comen sal een vierighe vloet Uten Westen metter vaert 40 Ende sal lopen ten Oosten waert. Des zevenden daghes sullen ghemeen Te gader lopen alle die steen Ende so hortten ende steken Datsi in stucken sullen breken, 45 Ende elc stuc daer toe mee Sal tander steken al ontwee. Des achtenden daghes sal Aerdbevinghe sijn al over al, Also groot, hebbic verstaen, 50 Dat menschen noch beesten en sullen staen Moghen, mar vallen ghereet, Wedert hem si lief ofte leet. Des neghenden daghes sal aertrike Effen worden ende ghelike, 55 So dat berch ende dal Slecht sullen sijn al over al. Des tienden daghes, hebbic verstaen, So sullen die menschen gaen Uten holen, daer si waren 60 In ghecropen, ende hem baren, So cranc van herten ende verdaert Datsi niet spreken en sullen een waert. Des elfsten daghes sullen te zamen Verrisen der doder lichamen 65 Ende sullen op hare grave staen; Want die grave sullen opgaen

35 Van zonne[n] opganghe, dat verstaet, Tote dat die zonne ondergaet, So dattie dode, wijf ende man, 70 Uut sullen moghen comen dan. Des twalefsten daghes met allen Sullen die sterren schinen vallen, Want si sullen uut hem spraeyen Eenrehande vierighe raeyen. 75 Des dertienden daghes, vintmen bescreven, Sullen sterven si die leven, Om datsi na Gods bevelen Metten doden verrisen zelen. Des viertienden daghes, zonder merren, 80 Sullen hemele ende aerde berren. Des vijftienden daghes, seit dat Latijn, Sullen nuwe hemele ende aerde sijn, Ende alle menschen, zonder waen, Sullen vander doot opstaen, 85 Ende voor dien rechter comen zaen Ende haer oordeel daer ontfaen Voor al die werelt openbare, Daer niement en sal sijn zonder vare. Aldus en sal waerlike 90 Niet sijn in aertrike, Boven noch beneden, ten sal Maniere van rouwe tonen al Jeghen den eyseliken doemsdach, Dien al die werelt duchten mach 95 Na dien dan dat dat firmament, Bome, crude ende elc element, Stene, vogle ende diere Dus sullen tonen maniere Van zericheden toter doot 100 Jeghen dat anxtelike oordel groot,

36 Wat moghen wi arme menschen doen dan, Die redenlijc verstaen hebben an Ende dat vonnesse ende dat oordeel Ontfaen moeten al gheheel, 105 Dies niement ontflien en mach? Ay! dat sal sijn die dach, Dien wi wel ontsien moghen Ende wel trecken voor onse oghen! 10. Hoe onse here comen sal ten oordele. Die heilighen segghen ons aldus, Dattie Gods zone Jhesus Cristus Alle menschen doemen sal Te Josaphat in dat dal; 5 Want die vader gaf hem gheheel Macht te doene dat oordeel Na sinen wisen bescheide, Alse Cristus selve seide: Omne judicium dedit filio, 10 Dit Latijn luudt also. - Dattie vader den zone gaf Alle vonnesse, dits daer af Dat Dietsch, des seker weest, Also men in die ewangelie leest. 15 Jeghen dat dat oordel sal wesen, Sullen blasen, hebbic ghelesen, Gods bosinen na sijn bevelen, Daer mede dat ontwecken zelen Alle menschen te samen, 20 Ende met ziele ende met lichamen Opstaen dan, te waren Inden pointe van dertich jaren: Hier en twivele niemant an:

37 Dies niet en gheloofde, waer inden ban. 25 Ay! zotte menschen ende rude! Wat vreseliker ghelude Sullen die bosinen gheven! Wi mochten te hant wel beven Jeghen dien eyseliken luut, 30 Daer niement en mach sijn uut. Wi moeten alle openbaer Voor sijn aenschijn comen daer; Want daer en sal nerghen Sculen sijn noch berghen; 35 Subtijlheit noch argument En sullen daer helpen twent; Wenen, gheven noch smeken En sullen den rechter moghen weken, Noch wi ooc in boeten staen; 40 Want die tijt is dan voldaen, Dien ons God hadde ghegheven Om te betren onse leven. Cristus sal daer op een wolke Hem vertonen sinen volke 45 Ende die tekenen van zinen wonden Hem vertonen daer tien stonden; Cruce, crone, nagle mede, Ende dat spere ooc daer ter stede Salmen ooc daer scouwen an. 50 Sydrac seit, die wise man: En houdt dat niet voorwaer, Dat dat cruce sal wesen daer Daer onse here aen was gheset, Crone, spere, nagle met, 55 Maer daer sal des ghelike zijn, Claerre dan dat zonnen schijn: Hem te scanden diene wouden

38 Voor enen pueren mensche houden, Die nu sullen sijn ghewes 60 Dat hi coninc der glorien es; Ende hem te trooste diene hilden Over God ende mede wilden Hem dienen, vrooch ende spade, In wien dat is alle ghenade. 65 Themelsche here sal mede Daer sijn ter selver stede Ende al dat ya, zonder waen, Ontfinc redelijc verstaen. Nu moghedi vraghen hoet al 70 Ghestaen sal in dat dal; Want elc mach merken dat Vele te cleine is die stat So vele menschen daer tontfane. Meestre doen ons te verstane, 75 Dattie menschen na Gods bevelen In die lucht ooc wesen zelen, Boven, beziden ende onder: Dies en derf niement wonder Hebben, des sijt ghewes, 80 Want God alles machtich es, Onse here die sal daer kinnen Elcs menschen herte binnen Ende al dathi ye ghedede, Waest goet ofte quaet mede; 85 Ende elken mensche sal voorwaer Sine consciencie wroeghen daer. God sal selve die zonden wroeghen, Ende ooc al na sijn ghevoeghen Sal hi wisen ende rechten met: 90 Dit en is niet ghelijc onser wet. Den verdoemden sal dincken des

39 Dat sijn vonnesse gherecht es Ende dathi ooc, hoe dat vaert, Der helscher pinen wel is waert. 11. Vanden anxte des oordeels, ende hoe die quade ghewijst sullen werden ter hellen. Die anxt sal daer so groot sijn Voor des rechters gram aenschijn, Daer hi dat oordel sal gheven, Dattie yngle sullen beven. 5 Maria, sijn moeder, sal daer Ende die heylighen hebben vaer Ende Sinte Jan Baptiste, Die van zonden noit en wiste: So moghen wi arme zondaren 10 Ons met rechte wel vervaren, Die binnen alle onse jaren Cume ye sonder zonde waren. Daer sullen die yngle na desen Die goede uten quaden lesen, 15 Ende die goede, zonder letten Tons heren rechter zide zetten, Entie quade ter slincker hant. Dan sal spreken onse here te hant Toten ghenen, zonder waen, 20 Die te sijnre slincker ziden staen, Met woorden die sullen sniden Ghelijc den zwaerde in beiden ziden: Ic was hongherich, ende ghi En gaeft niet tetene mi; 25 Dorstich, ghine hebt mi niet ghelaeft; Naect, dat ghi mi niet aen en gaeft; Inden kerker was ic daer toe,

40 Ghine visiteerdet mi niet doe; Ziec so was ic ooc mede, 30 Ghine vraghet mi niet wat ic dede. Gaet, vermaledide! schiere In dat ewelike viere, Daer ghi altoos in bliven selt Inder duvele ghewelt! 35 Dat vonnesse sal sijn zwaer Dattie rechtre sal gheven daer; Want en sal niement moghen keren, Noch ooc moghen appelleren Voor enighen rechter, sijts ghewes, 40 Want niement boven hem en es. Ay! wat jammer sal daer sijn, Om datsi haers Gods aenschijn Nemmermeer en sullen moghen Aenscouwen met haren oghen, 45 Gheset uut allen verlooste Ende uut allen hope van trooste, Daer hem anders niet volghen en sal Dan die bitter helsche wal, Die dueren sal zonder enden; 50 Want Gods woort en mach niet wenden. Dan sullen die duvele wreet Daer te hant sijn ghereet Ende jaghent al ter hellen, Daer si ewelijc zullen quellen, 55 Duvele ende menschen, hebbic vernomen Ende nemmermeer daer uut comen.

41 12. Hoe die gherechte met Gode zullen varen te hemelrike. Nu sal hem Cristus omme keren, Die here is alre heren, Ende tonen een lieflijc aenschijn Hem die ter rechter ziden zijn. 5 Hi sal spreken: Lieve vriende, Want mi van u elc wel diende Doe ghi waert op aertrike, Ende mi hilt waerlike Over uwen warighen God, 10 Ende ooc wel hilt mijn ghebod Ende die werke der ontfermichede Aen die arme vervollet mede, So coomt met mi allegader In dat rike mijns vader, 15 Dat u bereet heeft gheweest dan Van dat aertrike eerst began. Nu en mochtic niet ghelesen Wat vruechde dan daer sal wesen, Daer die coninc dus vriendelike zal 20 Sine vriende lieflijc noden al Te sire glorien met sulker eren, Daer si nemmermeer uut en keren. Daer sal die coninc, twaren, Selve alre voorst varen, 25 Sijn moeder bi hem, alsic versta, Sijn ynglen ende sijn heilighen na Ende alle sine vriende ghemeenlike, In die vruechde van hemelrike, Met glorien, met sanghe hooch. 30 Niement daer toe en dooch Dathi hier of yet vele sprake, Want si is te hoghe die sake.

42 Nu sal, also wi lesen, Die stede vervolt wesen, 35 Daer Lucifer ende Sine ghesellen Uut vielen inder hellen: Dats die tiende choer, alsic las. Onse here jonne ons allen das, Dat wi daer alle moeten comen te zamen! 40 Nu segt allegader Amen! - Amen! Nu es dit werc gheïndt, Daer ghi viere boeke in vindt: Dierste vander werelt beghinne, Dander heeft dat middel inne, 5 Dat derde van sconen zeden, Van hoefscheiden, van wijsheden, Dfierde der werelt inde, Alsic bescreven vinde. Dese boec was volmaect al, 10 Doe dcarnatioen was int ghetal Dertien hondert ende dertich mede Al tantwerpen in die stede, Recht opten sesten dach Die in doeghstmaent ghelach. 15 Edel here, machtech ende hoghe, Lottrijcs, Brabants, Lymborchs hertoghe, Van Valkenborch daertoe mere, Van Hoesdeine ende van Breda here, Wien God noch heeft ghegheven 20 Voerspoet in al sijn leven, Ende sal oec al uwen tijt, Des ghi hem sculdech te dankene sijt, Here, desen boec ende dit werc Soe gheeft u Jan, u arme clerc. 25 Uwer heerleker ghewelt nu

43 Ontfanclijc moet hi sijn u. Doet hier af vore u lesen, Alse ghi ledech soudt wesen. Ghine vinter in ghene dinghe, 30 En si algader leringhe Ons gheloefs ende daertoe mede Hoefscheit, doeght ende wijshede, Vore ende achter, meerre ende minder. Doedt oec lesen vore uwe kinder, 35 Alsi soe verre sijn ghedeghen Datsi lerens moghen pleghen: Si selens emmer onthouden iet; Want al datmer in siet, Es al orboere int bedrijf, 40 Beide an siele ende ane lijf. God die gheve u, lieve here, Lanc lijf, ghesonde ende ere, Goeden raet ende victorie, Ende na dit lijf sine glorie! - Amen!

44 Academiejaar APOCALYPS EN ESCHATOLOGIE IN DE VEERTIENDE EEUW EEN GECOMMENTARIEERDE EDITIE VAN HET VIERDE BOEK VAN DER LEKEN SPIEGEL VAN JAN VAN BOENDALE DEEL II Promotor: prof. dr. Joris Reynaert Co-promotor: dr. Youri Desplenter Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van licentiaat in de taal- en letterkunde: Germaanse talen door Kathleen J. Leemans 9 Lochner, Stephan. (+1451) Das Weltgericht. Köln, Wallraf-Richartz-Museum. Internetadres 7.

45 Apocalyps en eschatologie in de veertiende eeuw Een gecommentarieerde editie van het vierde boek van Der leken spiegel van Jan van Boendale Woord vooraf E erst en vooral wil ik mijn promotor bedanken, prof. dr. Joris Reynaert die mij heeft binnengeleid in de boeiende wereld van Jan van Boendale. Hij gaf ook de aanzet voor een interessante literatuurstudie. Bovendien liet hij mij kennis maken met de digitale wereld van het Middelnederlandse woordenboek, een belangrijke bron voor deze scriptie. Op het moment dat de werkzaamheden wat dreigden stil te vallen, kwam mijn copromotor, dr. Youri Desplenter, als een deus ex machina op het toneel tevoorschijn. Hem wil ik in het bijzonder bedanken voor de vruchtbare gesprekken en de uitstekende begeleiding om dit werk tot stand te brengen. Dankzij zijn kritische opmerkingen en stilistische tips is het schrijven van deze scriptie een leerrijke ervaring geweest. Lode Pletinckx, auteur van het Woordenboek van het Asses, leende mij in vertrouwen zijn lijvige papieren uitgave van het Middelnederlands Woordenboek uit, waarvoor dank. Magda Troch en Victor Minne wil ik bedanken voor de onvoorwaardelijke steun en alle vriendschap. Zij leven als familie met mij mee. Veel dank gaat ook uit naar Raymond Rottiers die met zorg en toewijding de scriptie over Der leken spiegel heeft willen nalezen. Ik wil van ganser harte mijn groottante Maria Van Nieuwenhuysen bedanken, die op 92-jarige leeftijd met evenveel spanning als ik naar het resultaat heeft uitgekeken. Ook zou ik Yves De Meyer willen bedanken voor het nalezen van mijn scriptie en voor alle hulp bij de lay-out. Ten slotte verdienen twee mensen nog een bijzondere plaats. Niet alleen voor de steun wanneer ik aan de scriptie werkte, maar voor de motivatie, het begrip en de steun tijdens de voorbije vier jaren. Aan mijn beide ouders: bedankt. Kathleen Leemans 21 mei 2007

46 Inhoudstafel Deel II 1 Inleiding Probleemstelling Literatuurverantwoording Methode van het onderzoek Terminologie Jan van Boendale Leven en werk Tijdskader en invloed op zijn werk Sociaal-economische crisis Ideologische crisis De plaats van het vierde boek binnen Der leken spiegel Tussentijdse conclusie Bronnen voor het vierde boek van Der leken spiegel De bijbel De symboliek voorbij Het problematische karakter van bijbelvertalingen Tussentijdse conclusie Historia Scholastica van Petrus Comestor Pseudo-Methodius De Sidrac Legenda Aurea Tussentijdse conclusie Voorgeschiedenis en voortekens Eschatologisch tussenrijk Antisemitisme Vijftien voortekenen Wonderen bij de droge boom Tussentijdse conclusie Christus en de Antichrist in het vierde boek van Der leken spiegel Godsbeeld Het Laatste Oordeel Beeld van de Antichrist in het vierde boek van Der leken spiegel Tussentijdse conclusie Het leven na Der leken spiegel: receptie en intertekstualiteit Literair genre van de Apocalyps Receptie van het vierde boek van Der leken spiegel Intertekstualiteit: de eindtijd in Jans Teesteye Tussentijdse conclusie Conclusie: visie van Jan van Boendale op de eindtijd Bibliografie Woordverklaring en annotaties bij het vierde boek van Der leken spiegel Bibliografie bij de woordverklaring en annotaties

47 Apocalyps en eschatologie in de veertiende eeuw Een gecommentarieerde editie van het vierde boek van Der leken spiegel van Jan van Boendale: Deel II 1 Inleiding Job die maect ons ooc cont, Dattie mensche onlanghe stont Op dese werelt mach beiden Vol alre onsalicheiden, Die alse een bloem beghin ontfaet Ende alse een scade over gaet. [Lsp. IV, Prohemium, 5-10] I n de inleiding van het vierde boek van Der leken spiegel, in 1330 door Jan van Boendale voltooid, citeert de Antwerpse stadsklerk meteen uit één van de meest dichterlijke boeken van het Oude Testament: het boek Job. Job leert ons dat de mens slechts een korte tijd op deze wereld vol zedelijke verdorvenheid kan vertoeven. De mens bloeit in het begin als een bloem, maar schielijk als een schaduw gaat zijn leven voorbij. In metaforische zin is het ook zo gegaan met de overlevering van Der leken spiegel. De drie eerste delen werden in de mediëvistiek grondig bestudeerd. Het derde boek, waarin Jan van Boendale zijn zedenlessen gestructureerd uiteenzet, kreeg daarbij totnogtoe de meeste aandacht. In het vierde boek besluit Boendale zijn werk met een vooruitzicht op wat de toekomst te bieden heeft voor de rechtvaardigen en de verdoemden. In de secundaire literatuur heeft dat deel van Der leken spiegel ten onrechte in de schaduw gestaan van de drie eerste boeken. Het werd enkel beschouwd als het sluitstuk van het middeleeuwse heilshistorische perspectief. Toch verdient ook dit boek evenveel aandacht als de andere drie delen. Het verenigt de gecanoniseerde Apocalyps met de apocriefe apocalyptische literatuur en een studie van deze interessante kruisbestuiving kan de lezer inzicht bieden in het levensgevoel van de

48 middeleeuwer als de hemel zich verduistert. 10 Het vierde boek behandelt de Apocalyps en biedt een interessant religieus toekomstperspectief zoals dat in de veertiende eeuw opgang maakte. Religieuze vorming was één van Boendales centrale doelstellingen en daarbij speelt het boek over de eindtijd een belangrijke rol. 11 De Antwerpse stadsklerk is aan het begin van de veertiende eeuw doordrongen van het geloof in een christelijke heilsgeschiedenis, de geschiedenis van de Schepping tot het Laatste Oordeel. Die teleologische geschiedopvatting blijkt al uit de opbouw van Der leken spiegel: Boek I behandelt het begin van de wereld, boek II vertelt over het leven van Jezus en de geschiedenis van de Kerk, boek III leert de leken hoe men volgens de regels dient te leven en het werk wordt afgesloten met een beschouwing over de Apocalyps en het Laatste Oordeel in boek IV. 12 De zoektocht naar de motieven van Jan van Boendale en het literaire genre waarbinnen we het vierde boek moeten plaatsen, begint bij een grondige tekststudie. De voorliggende uitgave, aansluitend bij de inleiding, voorziet de tekst van nieuwe woordverklaringen en annotaties, via welke de lezer dit vergeten boek kan herontdekken. De scriptie biedt een studie over de Apocalyps en de eschatologie in de veertiende eeuw, meer bepaald in het tijdsbestek waarin Jan Van Boendale Der leken spiegel schreef, tussen 1325 en Het vierde boek, dat voorzien werd van een gecommentarieerde teksteditie, vormt het uitgangspunt. Het onderzoeksdomein bevat naast het leven en de tijdsomstandigheden van Jan van Boendale, duiding bij de visie van de Antwerpse stadsklerk op de eindtijd Probleemstelling Wat is de visie van Jan van Boendale op de eindtijd? In een artikel uit 1960 wordt deze centrale vraag naar de positie van Boendale binnen het apocalyptische denken al gesteld: De vraag rijst, of de Antwerpenaar persoonlijk of als kind van zijn tijd en omgeving een zeer bijzondere, ja mogelijk exclusieve belangstelling heeft gehad voor het begin, het midden en het einde van de wereld, m.a.w. voor schepping, verlossing en voleinding. 13 Deze probleemstelling en het bestuderen van de secundaire literatuur heeft tot nieuwe vragen geleid. Welke positie neemt de Antwerpse stadsklerk in binnen het apocalyptische literaire 10 Fumagalli Kinable 1997, Van Anrooij 2002, Mak 1960, 230.

49 genre? Welke genrekenmerken zijn aanwezig in het vierde boek van Der leken spiegel? In welke mate verschilt zijn beschrijving van één van de bronteksten, de Openbaring van Johannes? Heeft hij enkel gebruik gemaakt van de gecanoniseerde Apocalyps of deed hij ook een beroep op apocriefe apocalyptische geschriften? In welke mate kan dit werk in verband worden gebracht met de dominerende tijdsgeest en de gebeurtenissen in het leven van Jan van Boendale? Hoe worden Christus en de Antichrist gepresenteerd? De centrale vraag betreffende de verwachtingen van het einde snijdt Eligh aan in Leven in de eindtijd. Ondergangsstemmingen in de middeleeuwen: Het leven was hard en werd maar al te vaak door onrecht en wrede willekeur beheerst. Volgens Jacques Le Goff komt uit de ideeën die men had over het hiernamaals niet zozeer het verlangen naar geluk, als wel dat naar rechtvaardigheid naar voren. Wellicht roept de gestelde vraag nu een tweede op: werd die rechtvaardigheid niet te zeer beklemtoond? Als in de veertiende eeuw Jan van Boendale schrijft dat het gelaat van God op de oordeelsdag zo toornig zal zijn, dat de engelen zullen beven en Maria, Johannes de Doper en alle heiligen van angst vervuld zullen zijn, mogen zijn lezers zich afvragen hoe het hun op de dies irae zal vergaan. Ook de exempelen, echte volkslectuur, munten vaak niet uit door barmhartigheid. Gods straffende rechtvaardigheid wordt voorgesteld op een manier die er meer op gericht schijnt de mensen vrees in te boezemen dan gelovig te vertrouwen. 14 De scriptie tracht op deze vragen, vertrekkende vanuit de leeseditie, een antwoord te bieden Literatuurverantwoording Het commentaar en de interpretatie van de tekst zijn gebaseerd op een uitgebreide literatuurstudie. Die studie vertrekt van een status quaestionis in het onderzoek naar de historische en literaire duiding van Jan van Boendales oeuvre. Een overzicht van zijn werk en een goede inleiding op zijn leven als schrijver biedt Te Winkel in een artikel uit Een vijftigtal jaar geleden beschreef J. Mak de bronnen die Jan van Boendale gebruikte om Der leken spiegel te schrijven. Zijn onderzoek naar de bijbel als bron is voor deze studie verrijkend geweest. Het vierde boek van Der leken spiegel is immers gedeeltelijk geïnspireerd op de verhaalstof uit de Openbaring van Johannes. De bijbel is over het algemeen één van de belangrijkste bronnen in het oeuvre van Jan van Boendale. Middeleeuwse auteurs waren bijzonder vertrouwd met deze referentie. 14 Eligh 1996, 17.

50 Omvangrijke werken over Jan van Boendale verschenen recent in 1998 en Dirk Kinable weidde een dissertatie aan Facetten van Boendale. Literair-historische verkenningen van Jans Teesteye en de Lekenspiegel. In 2002 verscheen in de reeks Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen het vierentwintigste deel, Al tantwerpen in die stad. Jan van Boendale en de literaire cultuur van zijn tijd, in een redactie van Wim van Anrooij. Het werk bevat bijdragen waarin teksten uit het Antwerpse stadsmilieu in samenspel worden gezien met hun historische en maatschappelijke omgeving. Om het vierde boek van Der leken spiegel dat in 1330 voltooid werd te interpreteren, is het noodzakelijk een ruimer beeld te schetsen van de cultuur van die tijd. De cultuur van middeleeuws Europa uit 1987 van Jacques Le Goff is een belangrijk referentiewerk. Over de levensomstandigheden en de cultuurhistorische stroming van Boendales tijd lezen we meer in een recent werk van Raoul Bauer uit 2004: Tussen rampspoed en vernieuwing. Een Europese cultuurgeschiedenis. Om dit onderzoek van de eindtijd beschreven door de ogen van Jan van Boendale specifiek te kaderen, was Pieter Elighs boek Leven in de eindtijd. Ondergangsstemmingen in de middeleeuwen uit 1996 bijzonder verhelderend. Vooraleer de lezer de bevindingen van dit onderzoek nagaat, wil ik de resultaten in perspectief plaatsen. Deze studie mag in geen geval de illusie wekken dat de ondergangsstemming in de middeleeuwen domineerde. Hoewel de nadruk in deze scriptie op een boek over de eindtijd ligt, wil het voorliggende geen aanleiding zijn om het cliché van de donkere middeleeuwen of the dark ages te bevestigen. De voortekenen en de kenmerken van de eindtijd worden dan wel geaccentueerd, deze studie wil geen eenzijdig beeld van de late middeleeuwen scheppen. De eindtijd maakt zonder twijfel deel uit van de middeleeuwse cultuur. Desalniettemin moeten de mogelijke conclusies enigszins genuanceerd worden. De middeleeuwen zijn niet alleen een periode van angst, er is ook ruimte voor dromen en fantasieën. Een omvangrijke studie van Herman Pleij, Dromen van Cocagne, middeleeuwse fantasieën over het volmaakte leven uit 1997, zet die nuance kracht bij. Bovendien boezemde de eindtijd de middeleeuwers niet alleen angst in. Ze vertrouwden erop dat de Antichrist verslagen zou worden en de strijd tegen Christus zou verliezen Eligh 1996.

51 1.3. Methode van het onderzoek Vooraleer de resultaten van dit onderzoek bekend worden gemaakt, volgt eerst een uiteenzetting van de methode die gebruikt werd bij de totstandkoming van die resultaten. Twee methodes domineren in deze scriptie: enerzijds de teksteditie, anderzijds een onderzoek naar de context waarin de tekst tot stand kwam. In de eerste plaats bestaat deze scriptie dus uit een teksteditie, een wetenschappelijk verantwoorde uitgave van het vierde boek van Der leken spiegel. De tekstverantwoording vindt u in Deel I bij deze scriptie. De methodologie wordt vóór de tekst in paragraaf 1.2. besproken. De literatuurbenadering die in Deel II wordt gehanteerd, is sociologisch van aard. De literatuursociologie is een subdiscipline binnen de literatuurwetenschap die het literaire werk verklaart vanuit de maatschappelijke context. 16 Van het vierde boek van Der leken spiegel wordt in het bijzonder de context beschouwd. De lekenethiek van Jan van Boendale kan van de dominerende socio-culturele, politieke en religieuze opvattingen van zijn tijd niet los worden gezien. De literatuursociologie besteedt zowel aandacht aan de auteur, het productieproces en de lezer, als aan de tekst. Daarnaast onderzoekt de sociologie van de literaire communicatie de positie van de auteur in de maatschappij. De invloed van Boendales status en ideologie op Der leken spiegel zal ik daarom in het bijzonder bespreken. Het receptieonderzoek, waarin het publiek van zijn tijd centraal staat, is recent al uitgebreid onderzocht. 17 Waar het publiek en de receptie van zijn werk op het vierde boek mogelijk een invloed hebben gehad, wordt ook dit ter sprake gebracht. Na de inleiding wordt het wereldbeeld geschetst waarin Boendale functioneerde. Die studie van de context vormt het uitgangspunt om het vierde boek van Der leken spiegel te situeren. Op die manier moet duidelijk worden hoe hij de tekst over de eindtijd afgestemd heeft op zijn eigen tijd. Vervolgens wordt het brongebruik van de tekst bestudeerd. Boendale is zeer nauwkeurig wat zijn bronvermelding betreft en het laat ons toe zijn visie op de eindtijd stap voor stap te ontdekken. De selectie die hij maakt is immers bepalend voor zijn resultaat. In hoofdstuk vier staat de eindstrijd centraal en ook de tekenen die vooraf gaan aan het Laatste Oordeel worden besproken. In hoofdstuk vijf wordt de rol van Christus en de Antichrist in het vierde boek nader onderzocht. Tenslotte wordt receptie en intertekstualiteit beschouwd in het laatste hoofdstuk. Bij de bibliografie is een lijst opgenomen waarin de afkortingen van de in de verhandeling veel geciteerde werken vermeld zijn. 16 Van Gorp 1998, Kinable 1998.

52 1.4. Terminologie Enkele begrippen verdienen hier al enige toelichting. Termen zoals Apocalyps, Antichrist, eschatologie, chiliasme en millenarisme komen frequent voor in deze scriptie. Apocalyps is wellicht de moeilijkste term om te duiden binnen dit onderzoek, omdat het woord vele ladingen dekt. In deze scriptie wordt met Apocalyps gedoeld op de gecanoniseerde Openbaring van Johannes. De Apocalyps mag niet alleen als een duistere voorafspiegeling van de eindtijd begrepen worden, want het boek was in feite bedoeld als een hoopvol gedicht over het aankomende Duizendjarige Rijk waarin eeuwigdurend geluk zou zegevieren. Apocalyps, afgeleid van het Griekse woord apokaluptein, betekent letterlijk onthulling, openbaring. Het visioen van de profeet Johannes wordt met andere woorden in de bijbelcanon geopenbaard. De openbaring die de ziener Johannes zich eigen maakt door een boek op te eten op bevel van een engel, smaakt tegelijk zoet en bitter. Deze beeldspraak wijst erop dat het verhaal zowel genade als straf verkondigt. 18 De middeleeuwers hadden echter meer oog voor de rampen die erin worden beschreven. 19 Niet de hoop die eruit spreekt, maar wel de angst werd centraal geplaatst. Naast de Openbaring van Johannes bestaan nog andere vroegchristelijke apocalyptische geschriften, maar die behoren tot de apocriefen. Ook daar wordt in deze studie naar verwezen. De ondergang van de wereld en de afdaling van het hemelse Jeruzalem op aarde kenmerken het genre van de apocalyptische literatuur. 20 Collins beschrijft de Apocalyps als a genre of revelatory literature with a narrative framework, in which a revelation is mediated by an otherworldly being to a human recipient, disclosing a transcendental reality which is both temporal, insofar as it envisages eschatological salvation, and spatial insofar as it involves another, supernatural world. 21 De hemelse of goddelijke boodschapper, de eschatologische verlossing en een andere bovennatuurlijke wereld zijn kenmerkend voor het genre. Apocalyptische literatuur kent vooral een bloeiperiode in tijden van teloorgang. De dreiging van de wereld die weldra vergaat, wordt vaak gerelateerd aan het contemporaine zedenverval. Deze tendens klaagt Boendale aan in het derde boek. Hij geeft de leek de raad om zijn leven zo in te richten dat het toekomstperspectief hoopvol is. De Antichrist is eveneens een term die vaak terugkeert. Het gaat om een figuur uit de Apocalyps die de rampspoed in de eindtijd dirigeert. Zijn naam duikt op in 18 Willibrord 1995, Le Goff 1987, Le Goff 1987, Collins 1979, 9.

53 vroegmiddeleeuwse geschriften. In de tiende eeuw schreef Adso, abt van het klooster Montier-en-Dèr, De Ortu et tempore antichristi, of Over de geboorte en het leven van de Antichrist. 22 Het traktaat is in de middeleeuwen gezaghebbend geweest voor beschouwingen over de goddeloze. In het jaar 200 schreef Hyppolitus De Antichristo, Over de Antichrist. 23 Sindsdien benoemden auteurs de verderfelijke geest in de Openbaring van Johannes met de term Antichrist. Eschatologie is een begrip dat we moeten onderscheiden van de leer over de eindtijd: Eschatology is any form of belief about the nature of history that interprets historical process in the light of the final events (Greek ta eschata). [ ] Apocalyptic eschatology goes a step further in emphasizing a deterministic view of history. In apocalyptic eschatology the last things are viewed in a triple pattern of crisis-judgment-reward, and their imminence can be discerned in the events of the present through the revealed message found in the sacred book. 24 Het is naast de leer van de laatste dingen dus de leer van het lot van de mens na de dood en van het Laatste Oordeel. De laatste dingen worden geïnterpreteerd volgens een drievoudig patroon van crisis, oordeel en beloning. Vanuit eschatologisch perspectief behandelde ook Jan van Boendale interessante aspecten in het vierde boek van Der leken spiegel. Hij reikte zijn publiek een toekomstperspectief aan over wat ons na dit leven te wachten staat. Chiliasme of millenarisme is het geloof in de komst van een periode van vrede en voorspoed op aarde. In de bijbel wordt deze periode aangekondigd als het Duizendjarige Rijk. Het rijk kent een symbolische duur van duizend jaar. Vandaar de term millenarisme, afgeleid van het Latijnse woord millennium, en chiliasme, afgeleid van het Griekse woord chiliai dat eveneens duizend betekent. In de bijbel wordt uitdrukkelijk verwezen naar dit Duizendjarige Rijk in de vorm van het neerdalen van het Hemelse Jeruzalem op aarde. Het millenaristische geloof stimuleerde rechtstreeks en onrechtstreeks ketterse bewegingen in de middeleeuwen. Dit zijn de voornaamste termen die aan bod komen in het onderzoek. Andere termen die dienen te worden toegelicht, worden verklaard in het notenapparaat. Verder wil het onderzoek geen sluitende definitie bieden voor bepaalde termen, maar wenst het enkel het perspectief van Jan van Boendale op de eindtijd nader toe te lichten. 22 Eligh 1996, Eligh 1996, McGinn 1994, 13.

54 2 Jan van Boendale 2.1. Leven en werk Dankzij onderzoek van de Antwerpse stadsrekeningen en het overgeleverde werk beschikken we over relatief veel informatie uit het leven van Jan van Boendale. Voor zijn tijd en voor een middeleeuwse scribent is dat opmerkelijk. In Jans Teesteye, dat geschreven is om bepaalde passages in Der leken spiegel toe te lichten, verneemt de lezer meer over zijn naam, zijn ambt, zijn geboorte- en woonplaats: Alle die ghene die dit werc Sien, lesen ende horen Die gruetic, Jan, gheheten Clerc, Vander Vueren gheboren, Boendale heetmen mi daer, Ende wone te Andwerpen nu, Daer ic ghescreven hebbe menech jaer Der scepenen brieve. 25 Boendale is genoemd naar een dorp nabij Tervuren. Zijn vader zou hem die bijnaam gegeven hebben. Zijn beroep oefende Jan van Boendale echter niet uit in of nabij zijn geboortedorp. Al vrij vroeg moet hij uitgeweken zijn naar Antwerpen waar hij als stadsklerk werkzaam was. 26 In 1312 duikt zijn naam voor het eerst op in de hoedanigheid van schepenklerk in de Annales Antverpienses en in 1324 komt hij in de stadsrekeningen herhaaldelijk voor. 27 Boendale stond sinds het begin van de veertiende eeuw in dienst van het Antwerpse stadsbestuur en legde zich in de marge van zijn professionele werkzaamheid toe op het schrijven van literatuur Snellaert 1869, Jans Teesteye Hij is vrij vroeg naar Antwerpen verhuisd wanneer we zoals te Winkel aannemen dat Jan van Boendale het levenslicht zag tussen 1280 en Te Winkel 1922, Van Anrooij 2002, 12.

55 Zijn professionele bezigheden hebben hoe dan ook een stempel gedrukt op zijn literaire werk. Dat maakt van zijn geschriften die ons zijn overgeleverd literatuur van onschatbare waarde. Voor de literatuursociologie is het in ieder geval een bron van informatie over de positie van de stad binnen de lekenethiek. Boendale draagt Der leken spiegel immers niet alleen op aan Jan III die op dat moment hertog van Brabant was, maar ook aan een vooraanstaand burger en belangrijk raadsman aan het hof, Rogier van Leefdaal en diens vrouw Agnes van Cleef. 29 Onder het mecenaat van de Brabantse hertog schreef Boendale naast Der leken spiegel de Melibeus in 1342, de Dietsche Doctrinale in 1345 en ten slotte het Boec van der wraken in Deze vier boeken kwamen in Antwerpen tot stand en niet binnen de muren van het Brabantse hof, zoals dat gewoonlijk gebeurde. 31 Naast het hof als belangrijk receptiemilieu moeten we de stad tot het publiek van Boendale rekenen: De Lekenspiegel van Jan van Boendale is [ ] gericht op een breed lekenpubliek en afgaande op de aangesneden onderwerpen lijkt de dichter vooral aan een stedelijk publiek te hebben gedacht. Hoewel sommige passages inderdaad interessant kunnen zijn voor een landsheer, vertoont de tekst onmiskenbaar een stedelijke oriëntatie. 32 De laatmiddeleeuwse stad was vruchtbare grond voor de didactisch-moraliserende literatuur. De Vries typeert al midden in de negentiende eeuw de nieuwe stroming waarin Der leken spiegel is ingebed: Met het verval van den ridderstand zonk ook de epische poëzij te niet; met het opkomen der steden verrees ook eene dichtschool, berekend om aan de behoeften der stedelingen te voldoen. Op het laatst der vorige eeuw was Maerlant als kampvechter opgetreden tegen de ijdele verdichtselen der ridderlijke phantasie [ ]. Van toen af voegde zich de letterkunde naar de eischen en belangen van den derden stand; het flikkerende spel der dichterlijke verbeelding maakte plaats voor degelijke en nuttige leering, de epische school werd verdrongen door de didactische. Van deze nieuwe rigting, die gedurende de geheele 14 de eeuw hare heerschappij handhaafde, is, naar mijn oordeel, de Lekenspieghel de hoogste uitdrukking Sleiderink 2003, In de Melibeus richt een anonieme Antwerpse stadsdichter zich tot hertog Jan III. Zowel de Melibeus als de Dietsche Doctrinale worden in de medioneerlandistiek sinds kort aan Jan van Boendale toegeschreven. Zie Reynaert 2002, Sleiderink 2003, Sleiderink 2003, De Vries , deel I, VII-VIII.

56 Pleij is overtuigd van de waarde die de tekst moet gehad hebben binnen de stad. 34 Zoals Reynaert wijst hij op de affiniteit die er bestaat tussen tekst en stad. Het hof blijft nog altijd de opdrachtgever en vervult een mecenaatsfunctie, maar literatuur komt daar niet altijd meer tot stand. De opdracht wordt nu uitbesteed, bijvoorbeeld aan een stadsklerk. 35 Met zijn lekenethiek is Jan van Boendale ingebed in een literaire traditie. Hij is overigens in de Lage Landen niet de eerste schrijver die begaan is met de eindtijd. Ook zijn geestelijke vader Jacob van Maerlant vertolkt de toekomstvoorspellingen uit de bijbel. In Sinte Franciscus Leven verbindt hij de zedenverloedering die hij om zich heen waarneemt, met de naderende eindtijd. 36 Zijn hagiografie begint met de volgende versregels: Dese werelt trect ten ende, Als mi dinct, met groter scende. 37 De wereld loopt volgens Jacob van Maerlant met veel schande op haar einde. Wanneer Jan van Boendale het einde van de wereld nabij acht, is zijn ideeëngoed allicht beïnvloed door zijn leermeester, maar ook door de heersende tijdsgeest die beide schrijvers evenzeer trof. Het eerste werk waarmee Jan van Boendale uit de schaduw treedt van zijn grote voorbeeld, zijn de Brabantsche Yeesten. Hij heeft dit geschiedwerk grotendeels aan de Spiegel Historiael van Jacob van Maerlant ontleend, maar op vraag van Willem Bornecolve, schout en schepen van Antwerpen, heeft hij de belangrijkste gebeurtenissen in Brabant samengebracht in de Brabantsche Yeesten. De Brabantsche Yeesten zijn naast een samenvatting van ook een vervolg op de Spiegel Historiael, want Jan van Boendale heeft er menig ooggetuigenis aan toegevoegd. Hij vervolledigde het werk tot en met het jaar In het vijfde en laatste boek vermeldt Boendale immers een plaag die begon in de maand mei van het jaar 1315 en vanaf dan een jaar heeft gewoed. 38 Jacob van Maerlant had Boendale duidelijk ingepeperd hoe belangrijk het is naar waarheid historia neer te schrijven. Jan van Boendale verfoeit leugens en verlangt dat de geschiedschrijver in overeenstemming met historia dicht. Hij deelt in de Brabantsche Yeesten mee wat hij zelf heeft meegemaakt of wat hij van ooggetuigen heeft vernomen. Niets kan de eigenzinnige stadsklerk van zijn doel afbrengen: 34 Pleij Reynaert 1994, Pleij 1997, Maximilianus 1956, Te Winkel 1922, 5-7.

57 Die historiën dichten, En selen om vrientscap noch om gichten Lieghen in haer maken. 39 Hij zal de waargebeurde verhalen neerpennen en zal noch om vriendschap, noch om giften, leugens vertellen. Net als voor Jacob van Maerlant was waarheid het criterium bij uitstek om zich als auteur te presenteren. Omdat Boendale onder andere in het derde boek van Der leken spiegel benadrukt dat het de taak is van een schrijver en in het bijzonder van een kroniekschrijver om de waarheid te vertellen, zijn de Brabantsche Yeesten een waarheidsgetrouwe bron Tijdskader en invloed op zijn werk De veertiende eeuw staat bekend als een woelige periode. 40 De ontgonnen gronden raakten stilaan uitgeput, de prijs van het graan steeg en slechte weersomstandigheden leidden tot hongersnood. De diepgaande crisis was vooral het gevolg van overbevolking. Toen de oorlog losbrak tussen de jonge West-Europese staten escaleerde de toestand. 41 De crisis tekende zich zowel op sociaal-economisch als op ideologisch vlak, pijnlijk af Sociaal-economische crisis In functie van de studie over het vierde boek van Der leken spiegel is het interessant Boendales leven, voor zover dat mogelijk is, te reconstrueren. De vraag rijst vanuit welke motivatie hij het werk over de eindtijd heeft geschreven. In 1330, het jaar waarin hij Der leken spiegel blijkens zijn epiloog afrondde, had de pest in Europa nog niet gewoed. De Zwarte Dood zou nog een kleine twintig jaar op zich laten wachten. Toch vinden we in de Brabantsche Yeesten, waarin Boendale de geschiedenis van Brabant te boek stelt, een aantal persoonlijke getuigenissen van wrede levensomstandigheden die hij had overleefd. Bij het begin van de veertiende eeuw verkeerde West-Europa in een staat van relatieve welvaart, maar die veelbelovende start werd abrupt onderbroken door de afschuwelijkste hongersnood van de Middeleeuwen Brabantsche Yeesten V, Blockmans 2002, Blockmans 2002, Pleij 1997, 129.

58 De grillen van de natuur, zoals aanhoudende droogte, hadden ijzingwekkende gevolgen. 43 De voedselcrisis bereikte haar hoogtepunt in de misoogsten van 1315 tot 1317, die het gevolg waren van slechte weersomstandigheden, omschreven als natuurrampen 44. Ook kometen en aardbevingen die tekenen van onheil waren, zouden verwachtingen van het einde scheppen. 45 Jan van Boendale licht deze natuurverschijnselen toe in Der leken spiegel: 60 Voort so suldi weten, Datmen eenrehande cometen Sulcstont an die lucht ziet; Die en staen an tfirmament niet, Ende is ghedaen alse een sterre, 65 Ende gaet uut herde verre Een staert, dicke ende groot, Die bediet princhen doot, Dier tijt, ofte ander plaghen, Die daer na comen in corten daghen 70 Gherne pleghen te ghesciene, Maer men pleechse onlanghe te ziene: Si bercht haer weder zaen Alsi enen tijt heeft ghestaen. [Lsp. I, 10, 60-73] De middeleeuwers die vertrouwd waren met de bijbel, zullen hierin de voortekenen van de Apocalyps herkend hebben. Jan van Boendale, die zelf de bijbel bestudeerde, zal de rampen vanuit een christelijk kader geïnterpreteerd hebben. Hij getuigt in de Brabantsche Yeesten blijk van de afschuwelijke levensomstandigheden die de hongersnood teweegbracht: 46 Want dat ghecarm ende dat gheween, Dat men hoerde van de armen, Mochte enen steene ontfermen. 47 Oogsten mislukten en de groeiende economie had nog geen antwoord op een terugval zoals die de bevolking in 1315 en 1317 te beurt viel. De hongersnood waar Jan van Boendale naar verwijst, was een ware uitputtingsslag. De middeleeuwse agricultuur had nog niet de 43 Le Goff 1987, Pleij 1997, Eligh 1996, Pleij 1997, Willems 1839, V, 10,

59 mogelijkheden om de catastrofe in te perken. Volgens Boendales geschiedschrijving stierf een derde van de bevolking en dit gaf aanleiding tot de meest ontberende levensomstandigheden. Mensen deden alles om niet van honger om te komen: Bewijsgrond vormden vooral de biechtboeken, die al in het begin van de Middeleeuwen vroegen naar schuldbelijdenissen met betrekking tot het eten van muizen, insecten en zelfs het halfverrotte vlees van opgegraven mensenlijken. Dat moest dus wel waar zijn. En ten slotte vreesde men in alle eenzaamheid te moeten sterven en dan onbegraven te liggen als prooi voor aasdieren. De angst daarvoor was ongemeen groot, niet in de laatste plaats omdat men meende in de vergane conditie niet meer te kunnen deelnemen aan de Opstanding en het Laatste Oordeel. 48 De Opstanding van God, het Duizendjarige Rijk dat weldra in voege zou gaan en het Laatste Oordeel, vormden het ultieme eschatologische doel van de middeleeuwer. Als dat niet meer bewerkstelligd kon worden doordat het lichaam na de dood werd verwaarloosd aangezien ze niet konden genieten van de sacramenten en een religieus begrafenisritueel, was dat rampzalig. Het paradijs waar men na een vroom leven misschien kans op maakte, was de middeleeuwer veel meer genegen dan het korte bestaan hier op aarde. Jans Teesteye eindigt zoals het vierde boek met een herinnering aan het Laatste Oordeel. 49 Boendale wijst in dit discours in dialoogvorm op de bitterheyt der hellen en die zuetecheyt des hemelrijcs. 50 In de ondervoeding smeulde de kiem voor de pestepidemie die vanaf 1348 Europa zou teisteren. 51 Er kan een oorzakelijk verband gelegd worden tussen de ondervoeding in 1315 en de pestepidemieën rond het midden van de veertiende eeuw. Opvallend is dat Jan van Boendale het Boec van der wraken dat hij in 1346 eveneens opdroeg aan de Brabantse hertog Jan III, ongeveer dezelfde thema s als die in het derde en vierde boek van Der leken spiegel behandelde. De auteur bewijst aan de hand van voorbeelden dat God in de loop van de geschiedenis de mensen voor hun zonden heeft gestraft. Interessant is dat hij die versie vijf jaar later, in 1351, vervolledigde met een kleine duizend verzen waarin hij de pest beschrijft die ook in Brabant vanaf 1349 uitbrak. De pestepidemie diende als bewijsmateriaal voor wat hij in het Boec van der wraken eerder had beweerd. Hertog Jan III kon eruit leren om het onheil af te wenden: 52 Dit boecsken wil ic hem laten, 48 Pleij 1997, Te Winkel 1922, Te Winkel 1922, Le Goff 1987, Sleiderink 2003, 116.

60 Op dat hi hem te bat mach saten Te comen ten ewighen rike hier boven Daer dinghele altoes Gode loven. Daer wi moeten comen tsamen. 53 Jan van Boendale droeg het boek op aan hertog Jan III zodat hij ernaar zou streven in het eeuwige hemelrijk te komen. In de laatste versregel schrijft Jan van Boendale dat wij daar samen moeten komen. Hij uit de hoop dat wij, met andere woorden zowel hij als zijn publiek, het eeuwigdurende rijk mogen bereiken. Een goed bestuurder probeert samen met zijn medemens het heil te verwerven. De gedachte dat Boendales primaire zorg een succesvol leven hier op aarde zou zijn, is niet gerechtvaardigd aangezien hij in elk werk wel eens verwijst naar het eschatologische vooruitzicht op het leven na de dood en in het bijzonder het Laatste Oordeel. Niet alleen zijn eigen heil, maar het heil van het gehele corpus christianum staat centraal Ideologische crisis De crisis op sociaal-economisch vlak en de hongersnood leidde tot de meest uiteenlopende droomwerelden. 54 De verdere christianisering van West-Europa kanaliseerde deze droomwerelden in een christelijk toekomstperspectief. 55 De heilstaat die de bijbel aankondigt in de vorm van het Duizendjarige Rijk werd in de middeleeuwen weldra verwacht. Hoewel de heilige Augustinus ( ), een van de vier grote leraren van de westerse Kerk, al veel vroeger in zijn geschriften had verklaard dat het hier om een allegorie gaat, geloofden de middeleeuwers stellig in de komst van het beloofde Duizendjarige Rijk. 56 Armen verenigden zich in allerlei ketterse bewegingen om te helpen bij de vestiging van dat Rijk. 57 De belangrijkste nieuwe ketterijen in de veertiende eeuw zijn die van John Wycliff en Johannes Hus. Zij kantten zich tegen ritueel en hiërarchie van de Kerk. Hus leidde in Bohemen een nationale en sociale ketterse beweging. 58 In de Brabantsche Yeesten verwijst Boendale naar een ander boek dat hij geschreven had en hij vatte de geschiedenis van dat verhaal in 218 verzen beknopt samen: Van den derden Edewaert, coninc van Ingelant, hoe hi van over die zee is comen in meininge Vrancrijc 53 Snellaert 1869, 488, vs Pleij 1997, Reynaert 1994, 27 en AABG 44 en Le Goff 1987, 545 en Pleij 1997, Pleij 1997, Le Goff 1987, 610.

61 te winnen, ende hoe hi Doernig belach. Boendale blijkt bijzonder begaan te zijn met de zondigheid van de mens en de gevolgen daarvan: Toch voelt hij diep alle ellende, die de oorlog ook over zijn land brengt, en die hij toeschrijft aan Gods toorn over der mensen zonden, zoodat hij in Eduard het werktuig ziet, waarvan God zich bedient om die zonden te straffen, zooals God dat ook in vroeger tijd reeds zoo dikwijls had gedaan. 59 De twist tussen de Franse kroon en het graafschap Vlaanderen woedde op het moment waarop hij de Brabantsche Yeesten voltooide al twintig jaar. De oorlog was een voorbeeld bij uitstek van Gods straffende toorn. De christenheid trad omsreeks 1300 een periode van crisis binnen. Een concrete aanleiding in de Nederlanden vormden daarbij de stedelijke revoltes in de laatste drie decennia van de dertiende eeuw. In 1302 liepen deze gebeurtenissen uit op een massale opstand in de steden van het huidige België. 60 Wanneer we aannemen dat Jan van Boendale geboren is tussen 1280 en 1290, 61 moet de stadsklerk van deze opstanden op de hoogte zijn geweest. Door allerlei oorlogen en revoltes die de crisis kracht bijzetten, veranderde stilaan maar zeker de geloofsbeleving van de middeleeuwer. De oorzaak van die zondige wereld vond de middeleeuwer in de erfzonde. Hierin lag de oorsprong van alle menselijke ellende op aarde en de verdoemenis van de Schepping. De zonden waarvan iedereen getuige was, manifesteerden zich op elk vlak. Wanneer zelfs de Kerk van de zedenverloedering niet gespaard bleef, vreesde men voor de toekomst: Alle kaarten kunnen alleen gezet worden op een weinig zeker hiernamaals, dat doorlopend door de duivel aan het zicht onttrokken wordt. En de hopeloosheid dreigt een nieuw dieptepunt te bereiken als men gelooft wat zovelen in de loop van de vijftiende eeuw met zekerheid weten te vertellen. Als straf voor het sinds 1378 almaar voortdurende schisma binnen de Kerk, met een paus in Rome en een in Avignon, zou niemand meer na de dood toegelaten worden in het hemelse paradijs. Zelfs de wachtkamer voor de brave overledenen in de vorm van het aardse paradijs zou sindsdien gesloten blijven, waardoor elke ziel wanhopig ronddoolde in afwachting van het Laatste Oordeel. 62 Ook in de veertiende eeuw heerste binnen de Kerk en de hogere geestelijkheid allesbehalve een periode van orde en rust. De strijd tussen de wereldlijke en kerkelijke macht brak los en bereikte een hoogtepunt in de twist tussen Filips de Schone van Frankrijk en paus Bonifatius 59 Te Winkel 1922, Le Goff 1987, Te Winkel 1922, Pleij 1997, 15.

62 VIII en de daaropvolgende ballingschap van de pausen in Avignon van 1305 tot De huidige keizer van het Heilig Roomse Rijk, Lodewijk van Beieren, werd onder paus Johannes XXII (+1334) in 1324 geëxcommuniceerd. 64 In die periode kwam het oeuvre van Jan van Boendale tot stand en de twist heeft een stempel gedrukt op zijn werk. Dit motief zou bovendien een belangrijke beweegreden kunnen zijn voor zijn schrijverschap. 65 Zijn kritiek op de hogere geestelijkheid komt ook in het vierde boek van Der leken spiegel aan bod. De Antwerpse stadsklerk is bijzonder actueel wanneer hij een standpunt inneemt in deze machtsstrijd. Naast zijn problemen met de paus is ook zijn standpunt ten opzichte van bedelorden en de transsubstantiatieleer aan de orde in het vierde boek van Der leken spiegel. 66 Het pontificaat van Innocentius III lag aan de oorsprong van bedelorden en de transsubstantiatieleer. Innocentius III stond aan het hoofd van de Westerse Kerk in het Lateraan, het paleis in Rome, in In dit vierde concilie van Lateranen bereikte de Kerk zijn definitieve vorm. 67 De vijf geboden van de Kerk werden ingevoerd. 68 John Wycliff, een ketterse theoloog uit Oxford, verwierp in 1329 deze ideeën in een traktaat, omdat ze te ver verwijderd waren van de Heilige Schrift. 69 De opkomst van de staten, het Westerse Schisma en intellectuele onenigheid waren symptomatisch voor de erosie van de voormalige unie tussen Kerk en gemeenschap. 70 Blijkbaar leefde Jan van Boendale nog in de geest van dat belangwekkende en invloedrijke pontificaat van Innocentius III, aangezien zowel bedelorden als de transsubstantiatie een rol spelen in het vierde boek van Der leken spiegel. De maatschappelijk geëngageerde stadsklerk had niet alleen oog voor de sociaaleconomische, maar ook voor de ideologische crisis binnen het christendom. Dat hij zo vaak verwijst naar het Laatse Oordeel, bewijst hoe dit toekomstperspectief hem bezighield: De enkele authentieke bijbelcitaten wijzen hoe kan het ook anders bij geheugenkennis op een bepaalde belangstellingssfeer. Die uit het Oude Testament, d.i. uit de Psalmen, lagen op ethisch-sociaal terrein (arbeid als deugd), die uit het Nieuwe hadden betrekking op de eschatologie en in mindere mate het leven uit de geest. Blijkens Lek. IV en Het Boec Vander Wraken was Boendale hevig geïnteresseerd 63 Le Goff 1987, Reynaert 2002, Reynaert 2002, Reynaert 2002, Caspers 1995, Tanner 1990, Bauer 2006, 306. Eligh 1996, Caspers 1995, 84.

63 bij het wereldeinde, dat hij op zijn oude dag blijkens Wraken zeer nabij achtte. Met de val en de verlossing hield de voleinding naar het schijnt de dichter levenslang in de ban. 71 Hij kon het vooruitzicht op de voleinding niet van zich afzetten en dat weerspiegelt zich in zijn oeuvre. Mediëvisten plaatsen Jan van Boendale traditioneel tegenover zijn tijdgenoot, de mysticus Jan van Ruusbroec. De geloofsopvatting van Boendale spreekt echter levendig uit zijn geschriften en het zou Boendale in een verkeerd daglicht stellen wanneer hij als de tegenpool van Jan van Ruusbroec wordt beschouwd. In dit opzicht zijn de twee tijdgenoten eerder een dubbelster. 72 De stadsklerk hechtte belang aan zijn geloof en aan de Kerk. Dat blijkt vooral uit een inventarisering van de thema s in Der leken spiegel: Wie alleen al de onderwerpen uit Der leken spiegel inventariseert, zal tamelijk snel tot de conclusie komen dat, als Boendale werkelijk een voorvechter van een burgermoraal geweest is, hij zich daarom toch zeker niet minder als zoon van de Kerk presenteerde. 73 De scheidingslijn tussen de maatschappelijk ingestelde schepenklerk en de spiritueel geëngageerde kapelaan werd fel getrokken in de wetenschappelijke literatuur van de voorbije decennia. Ook het vierde boek reikt argumenten aan om aan deze stelling een bijdrage te leveren De plaats van het vierde boek binnen Der leken spiegel De middeleeuwer was doordrongen van het geloof in de christelijke heilsgeschiedenis die vanaf de schepping tot het Laatste Oordeel liep. Der leken spiegel bestaat uit vier boeken en behandelt de bijbelse geschiedenis vanaf het begin van de wereld in het eerste boek, en vervolgens Jezus jeugd, Jezus lijden, hemelvaart en verrijzenis in het tweede boek. 74 In het derde boek onderbreekt Boendale zijn verhaal om het publiek een aantal morele lessen mee te geven. De universele wetten die hij aan zijn publiek voorstelt, helpen de leek verder in het leven en vooral in de doelen die hij zichzelf na dit aardse leven stelt. Het vierde boek is echter niet enkel het slot van een didactisch werk. De zedenlessen in het derde hoofdstuk krijgen pas hun betekenis in het licht van de toekomst die onthuld wordt in het vierde boek. De lessen hebben als bedoeling de leek een hulpmiddel aan te reiken om zijn leven zo in te richten dat het zielenheil binnen handbereik ligt. De eschatologische 71 Mak 1960, Van Anrooij 2003, Warnar 2002, Te Winkel 1922, 12.

64 doelstelling speelt een belangrijke rol. De eerste drie boeken staan in functie van het Laatste Oordeel waar elke leek zich zo goed mogelijk probeert op voor te bereiden. De toekomst is de drijfveer om zich tijdens het beperkte aardse leven aan de zedenlessen te houden. Dit eschatologische verhaal contrasteert de korte duur van het aardse leven met het eeuwigdurende hemelrijk. Om het dreigende Laatste Oordeel en de verontrustende voortekens bespreekbaar te maken, heeft men in de vorm van eschatologische verhalen een nieuw type van vertellen ontworpen. Eschatologische verhalen verzoenen immers de twee types tijd [ ]: het universeel-noodzakelijke (de tijdloze regelmaat van het gesloten systeem) en het particulier-contingente (de tijd van de mens, de tijd waarvan de mens de maat vormt). 75 Het universele Oordeel dat onafwendbaar is en waaraan niemand kan ontsnappen, primeert op de beperkte tijd die de mens op aarde heeft. Zoals Jan van Boendale reeds in zijn eerste twee boeken van Der leken spiegel aangaf, toont hij ook in het vierde boek interesse voor de historia, de bijbelse geschiedenis die aan het Laatste Oordeel voorafgaat. Hij besteedt niet minder dan tien van de twaalf kapittels aan het geschiedverhaal. De gebeurtenissen in de gemeenschap van het Noordse volk liggen aan de oorsprong van zijn verhaal. Het verschil met andere verhalen die zich in het verleden afspelen, is dat hier ruimte is voor toekomstprojecties. De historische gebeurtenissen worden gepresenteerd als profetieën en het verleden wordt geherinterpreteerd als de toekomst. Deze manier van representeren heet vaticinia ex eventu. 76 Een mooi voorbeeld daarvan biedt zich al in de proloog aan: Ende dan sal sijn een accoort In eerderike weder ende vort: Het sal al gheloeven scone An Jhesum Christum, den Gods zone. 77 Iedereen zal in Jezus Christus geloven, en deze toekomstige wijs geeft de indruk dat Jan van Boendale over de toekomst schrijft. In feite spreekt hij hier over de gevolgen van een oorlog die in het verleden bevochten is, en beschreven staat in het Oude Testament. Jan van Boendale wil niet in zuiver chronologische zin een einde aan zijn tekst breien. In plaats van een chronologische indeling van de wereldgeschiedenis acht Boendale het onderscheid tussen de aere ante legem, sub lege en sub gratia veel belangrijker: 75 Keunen 2007, Mc Ginn 1994, Lsp. IV proloog, vs

65 Een nieuw tijdperk begint, de aere sub lege, een tijdperk, dat overigens alleen betekenis heeft als aankondiging van het heil in Christus, als voorafschaduwing, maar dat op zichzelf beschouwd, naar eigen historisch verloop, de dichter weinig of niet interesseert. Meer belangstelling dan voor de aere sub lege legt Boendale aan de dag voor het daaraan voorafgaande tijdperk, de aere ante legem, geïdentificeerd met de oer- of natuurstaat.. 78 Na de aere ante legem heeft Boendale vooral interesse getoond voor de aere sub gratia. Hij was geïnteresseerd in de genade van de heer, met andere woorden in het heil van hemzelf en van de Christenheid. 79 Deze interesse biedt een verklaring voor de lijn die van Adam over Seth, Abraham, Juda en David naar Christus loopt en van Christus naar de eigen tijd, naar Christus geestelijke kinderen. 80 Boendale rekent zich samen met zijn publiek tot deze geestelijke kinderen. Hij is vooral bekommerd om het eeuwige heil dat in het vierde boek van Der leken spiegel centraal staat. De klerk is nog geen Gotische individualist, aangezien hij in het derde boek zoveel mogelijk goede raad aan zijn medemens geeft. Boendale probeert het eeuwige heil in solidariteit met het gehele corpus christianum na te streven. 81 Jan van Boendale heeft in zijn werk in navolging van het middeleeuwse, teleologische gedachtegoed, een stelselmatige opbouw betracht. De Apocalyps kan niet begrepen worden zonder een goed inzicht in Gods schepping en de bijbelse geschiedenis. Te Winkel bejubelt in zijn beschrijving van het leven en werk van Jan van Boendale dat Der leken spiegel de kwaliteiten van de Antwerpse stadsklerk en schrijver toont: Zoo is de korte inhoud van Der Leken spiegel, die zowel om het stelselmatige, de beknoptheid en zaakrijkheid der behandeling, om duidelijkheid van den stijl en de zuiverheid van de taal, als om de juistheid der vergelijkingen en de levendigheid der ingelaschte verhalen en zedengispingen het beste van al onze middeleeuwse leerdichten mag worden genoemd. 82 Zijn lekendicht is wellicht eerder bedoeld als een ethisch discours. We mogen Jan van Boendale niet ijken op de hedendaagse as van wat we als literatuur ervaren. Volgens zijn eigen esthetica was Jan van Boendale een goed schrijver. Hij hechtte immers belang aan de kennis van grammatica en aan vertelkunst, en in dat opzicht is Der leken spiegel geslaagd. 78 Mak 1960, Mak 1960, Mak 1960, Mak 1960, Te Winkel 1922, 15.

66 Bovendien waren de schoonheid van het werk en de poëtische kenmerken ondergeschikt aan het doel van zijn tekst: de lezer een ware historie brengen. Zuivere discursiviteit is in Der leken spiegel niet aan de orde. Wanneer we een typologische indeling voor de moralistisch-didactische literatuur volgen, hoort Der leken spiegel grotendeels thuis onder de noemer van geschiedschrijving. 83 De ethische wijsheid is thematisch geordend. Boeken I en II zijn historisch en dus verhalend van aard, in boek III voert discursiviteit de boventoon, aldus Anrooij. Wat boek IV betreft blijven mediëvisten aan de oppervlakte. Daarin wordt de eindtijd ter sprake gebracht. Het is tot nu toe nog niet onderzocht tot welk literair genre het vierde boek van Der leken spiegel kan gerekend worden Tussentijdse conclusie De veertiende eeuw wordt beschreven als een periode van angst en pijn waarin men geen hoop op een zekere toekomst meer koesterde. 85 De periode was een tijdperk van geweld, kwelling, verbijstering, leed en verbrokkeling en, naar veel mensen dachten, een tijd van een triomferende Satan. 86 In de eeuw van onzekerheden zochten alle mensen, zowel geestelijken als leken, een houvast in het geloof. Dat beloofde de komst van een Duizendjarig Rijk dat door de middeleeuwers nabij werd geacht. De rampzalige veertiende eeuw kan de opkomst van de geestelijke literatuur verklaren en de teloorgang van het kerkelijk gezag heeft de religieuze ontwikkeling van de leek in de hand gewerkt. 87 In de secundaire literatuur werd tot nu toe nog geen rechtstreeks verband gelegd tussen de concrete en pijnlijke voorvallen waarvan Jan van Boendale getuigenis aflegt in de Brabantsche Yeesten enerzijds, en anderzijds zijn toekomstperspectief in het vierde boek van Der leken spiegel. Uit de gegevens over de Antwerpse stadsklerk en de context waarin hij vertoefde, blijkt dat hij getekend was door de veertiende-eeuwse crisis. Dit zou een mogelijke verklaring kunnen zijn voor de diepgaande interesse die hij voor het wereldeinde toonde. Mak suggereert dat Boendale naast de geschiedsfilosofische, ook de theologische voorkeur van zijn tijd deelt. 88 Blijkbaar heeft de auteur interesse gekoesterd voor de eindtijd en het Laatste Oordeel, aangezien de thematiek in veel van zijn geschriften terugkeert. Hij is 83 Reynaert 1994, Van Anrooij 2002, Tuchman 1980, Tuchman 1980, Warnar 1993, Mak 1960, 232.

67 bijzonder actueel in zijn kritiek op de geestelijkheid en zijn toekomstperspectief is gemarkeerd door de veertiende-eeuwse tijdsgeest. Dat allerlei sociaal-economische en christelijke factoren hun stempel hebben gedrukt op zijn werk, blijkt ook uit deze bijdrage die gewijd is aan de toekomstvisie van de Antwerpse stadsklerk. Hij neemt immers in de huidige debatten een standpunt in. Het Westerse Schisma en de twist tussen keizer en paus hebben een diepe indruk nagelaten.

68 3 Bronnen voor het vierde boek van Der leken spiegel Om te achterhalen wat de visie van Jan van Boendale op de eindtijd was, moeten we de bronnen onderzoeken die hij gebruikt heeft om het vierde boek van Der leken spiegel te schrijven. De selectie die hij maakte, kan ons inzicht bieden in de invalshoek van waaruit Boendale de eindtijd bekijkt. Totnogtoe werd het bronnenonderzoek met betrekking tot het vierde boek nog niet gevoerd. Het voordeel bij het bestuderen van Der leken spiegel is dat Jan van Boendale zijn bronnen naar waarheid vermeldt. Hij acht het zijn taak om op een wetenschappelijke manier de lezer in te lichten over de geraadpleegde geschriften. Dat bevordert de vlotheid en de leesbaarheid van de tekst niet, maar het versterkt des te meer de waarheidsgetrouwheid en dat was ten slotte zijn doel. We weten welke bronnen Jan van Boendale voor zijn tekst ter hand heeft genomen. Degene die hij noemt zijn onder andere de Pseudo-Methodius, de Sidrac, de bijbel, het Boec van Catone en de Scolastica. Jan van Boendale leert ons in Der leken spiegel dat een schrijver absoluut geen leugens mag vertellen. Van alle ijdele woorden zullen we bij het Laatste Oordeel rekenschap moeten afleggen. 89 In de Apocalyps of Openbaring van Johannes worden leugenaars zonder omwegen naar de hel verwezen: Maar de lafhartigen, de trouwelozen, de verdorvenen, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars, hun deel is in de poel die brandt van vuur en zwavel. [Apocalyps 21:8] Jan van Boendale veroordeelt in het derde boek van Der leken spiegel leugenaars, zondaars, ongelovigen. Hij waarschuwt ervoor dergelijke mensen op een afstand te houden. Hoogstwaarschijnlijk baseert Jan van Boendale zich hier eveneens op de bijbel, meer bepaald op de tweede brief van de apostel Paulus aan Timoteus: Houd rekening met het feit dat er moeilijke tijden voor de deur staan, zoals te verwachten is in dit laatste beslissende tijdperk. De mensen zullen zelfzuchtig zijn en geldzuchtig, arrogant en hovaardig, lasteraars, ongehoorzaam aan hun ouders, ondankbaar, onverschillig, liefdeloos, onverzoenlijk, kwaadsprekend, onmatig, onhandelbaar, afkerig van het goede, verraderlijk, vermetel, verwaand, meer aan genot dan aan God gehecht; de schijn van vroomheid zullen zij ophouden, maar haar wezen 89 Jongen 2003,

69 verloochenen. Houd zulke mensen op een afstand. [eigen cursivering] [ ] zo verzetten deze mannen zich tegen de waarheid; hun geest is verward, hun geloof is van slechte kwaliteit. Maar zij zullen weinig succes hebben, want iedereen zal hun dwaasheid doorzien, gelijk dat ook bij die twee het geval was. [2 Timoteus 3, 1-9] Het derde boek van Der leken spiegel is een echo van de boodschap die de apostel Paulus geeft. Als mensen hun leven inrichten zoals Jan van Boendale daartoe in zijn lekenethiek de middelen aanreikt, zullen ze opgenomen worden in het eeuwigdurende paradijs van God. Wat er zal gebeuren en wat de Apocalyps precies inhoudt, beschrijft Jan van Boendale in het vierde boek van Der leken spiegel. Net die zondaars probeert hij goede raad te geven in het derde deel, omdat hij in solidariteit met alle christenen, en samen met het gehele corpus christianum in de hemel wil geraken. Zelf wil Jan van Boendale de aere sub gratia bereiken en daarom houdt hij zich aan de morele regels die hij zelf heeft opgesteld. Hij dicht daarom altijd naar waarheid. Aan het einde van de inhoudsopgave licht hij de lezer in dat hij zal verhalen over het einde van de wereld zoals wij het beschreven vinden in waarachtige boeken: Also wijt bescreven vinden In vraeyen boeken, sonder ghilen, Alse ons bescreven wilen Heylighe zanten diet wel wisten Uut des heilichs gheests listen. [Lsp. IV, 34-38] Heiligen kenden Gods ondoorgrondbare wegen het best en uit de geschriften van die heiligen haalt Jan van Boendale zijn informatie. Hoewel Jan van Boendale uit secundaire werken citeert, is Der leken spiegel geen samenvatting van wat hij elders vond. Thema s uit gezaghebbende bronnen maken plaats voor onderwerpen uit de apocriefen. Zijn moraliserend-didactische werk is dus allesbehalve een vertaling: Wij zeiden reeds boven, dat zijn arbeid met regt oorspronkelijk mag heeten, ofschoon hij hier en daar vertaalde stukken heeft ingelascht en natuurlijk zijne stof, vooral het historische gedeelte, uit verschillende auteurs moest bijeenbrengen. Dat hij daarbij echter geheel zelfstandig bleef, en, zonder eenig bepaald schrijver te volgen, het resultaat van eigen onderzoek telkens in die mate en in dien vorm mededeelde, als met het plan van zijn werk het best scheen te strooken, daarvan levert het geheele

70 gedicht doorslaande bewijzen op. Ook zijn eigene beschouwingen en opmerkingen, die hij schier bij elke gelegenheid invlecht, zijn zoovele getuigen van de oorspronkelijkheid van zijnen arbeid. 90 Jan van Boendale is de auteur die aan de oorsprong van Der leken spiegel staat. Het is geen bewerking of vertaling van een reeds bestaand werk, ofschoon Boendale hier en daar vertaalde stukken inlast en voor historische gedeelten uit het werk van andere auteurs citeert. In het vierde boek heeft Jan van Boendale zelfstandig gewerkt en een compilatie gemaakt, waarvoor hij de stof uit secundaire geschriften gebruikte. Achtereenvolgens worden de bijbel, de Scholastica, de Pseudo-Methodius, de Sidrac, en de Legenda Aurea als voornaamste bronnen van Der leken spiegel besproken De bijbel Zonder twijfel is Boendales omgang met de bijbel het interessantste onderzoeksdomein. De Heilige Schrift was in de middeleeuwen de referentie bij uitstek, dus het is boeiend om na te gaan wat Jan van Boendale er precies mee heeft gedaan. Bovendien is de Apocalyps volledig opgenomen in één boek uit het Nieuwe Testament, de Apocalyps of Openbaring van Johannes. De moderne lezer zou van deze middeleeuwse schrijver misschien verwachten dat hij het apocalyptische verhaal uit de Heilige Schrift zou overnemen. Niets is minder waar. De heilige geschiedenis die hierin stond opgetekend, kende hij nagenoeg uit het hoofd. Hoewel de bijbel voor Jan van Boendale een gezaghebbende referentie is, heeft hij de Openbaring van Johannes niet vertaald. Die omgang met zijn bron doet vragen rijzen. Beschikte hij niet over de Vulgaatvertaling van deze tekst? Of werd de Openbaring van Johannes niet behandeld binnen de didactische school van Antwerpen? Hechtte Jan van Boendale geen geloof aan de symbolische en allegorische weergave van de eindtijd die in de Openbaring van Johannes een centrale rol speelt en die tot dan toe in de middeleeuwen populair was geweest? 91 Deze vragen kunnen we proberen te beantwoorden wanneer we eerst en vooral nagaan welke passages hij voor het vierde boek van Der leken spiegel selecteerde en welke hij vermeed. Wat hij niet heeft verwerkt, blijkt een veel interessanter onderzoeksdomein en vertelt veel meer over Boendales houding ten opzichte van de Apocalyps. De bijbelplaatsen die Jan van Boendale aanhaalt, zijn gering. Jan van Boendale citeert in het vierde boek van Der leken spiegel bijna niets letterlijk uit de bijbel. Mak, die zijn 90 De Vries 1848, XXVII-XXIX. 91 Le Goff 1987, 446.

71 leerdicht uitvoerig onderzocht, kwam tot de constatatie dat Boendale in boek IV slechts 22 van de circa 1000 verzen rechtstreeks uit de bijbel haalde. 92 Amper 2% van het geheel is met andere woorden rechtstreeks aan deze bron ontleend. Alle andere passages waar hij de bijbel als brontekst gebruikte, zijn op de één of andere manier aangepast of vervlochten met de kennis die hij aan apocriefe bronnen en legenden ontleende. Op slechts een klein aantal plaatsen heeft Jan van Boendale rechtstreeks uit de bijbel geciteerd. Hij heeft die bron hoogstwaarschijnlijk nooit bij de hand genomen wanneer hij Der leken spiegel schreef. Als hij al naar de bijbel verwees, deed hij dat bijna altijd uit het hoofd. De Vries verwijst in zijn teksteditie naar de uitstekende bijbelkennis die de geschoolde en geleerde stadsklerk moet hebben gehad: Wat het eigenlijke geschiedverhaal aangaat, de geheele kleur en trant daarvan strekt duidelijk ten bewijze, dat hij ook hier geen voorbeeld van iemand anders volgde, maar de hem welbekende geschiedenis, voor zoover het plan van zijn gedicht medebragt, geheel uit het hoofd opschreef. Bijzonder geldt dit van de heilige geschiedenis, bij welke hij alleen op den bijbel het oog had. 93 Desalniettemin weten we uit het derde deel van Der leken spiegel hoe belangrijk Jan van Boendale zijn bronverantwoording en zijn omgang met heilige bronnen acht. Ook Mak bevestigt het vermoeden dat Jan van Boendale uit het hoofd bepaalde passages uit de bijbel toelicht: Op grond van deze beginselen zou iedere moderne lezer natuurlijk verwachten, dat Boendale telkens wanneer hij het heilige gaat beschrijven, de Schrift zelf ter hand zal nemen, hetzij om naar die bron zelf verder te dichten, hetzij om het geschrevene te verifiëren. Toch schijnt hij dit niet te hebben gedaan. 94 Hij heeft niet altijd geverifieerd uit welk bijbelboek zijn kennis was afgeleid. Het gevolg van zijn omgang met de brontekst is dat Jan van Boendale niet exact het bijbelboek kan noemen waaruit hij de inhoud citeert. Wanneer hij verwijst naar het Evangelie van Johannes, doet hij dat in het vierde boek nooit door letterlijk zijn bron te vermelden. Dit resulteert in vage aanduidingen zoals Christus (seit). 95 Zo schrijft hij in kapittel tien Alse Cristus selve 92 Mak 1960, De Vries 1848, XXXI. 94 Mak 1960, Mak 1960, 237.

72 seide. 96 Het feit dat hij niet gedetailleerd citeert, is een argument om aan te nemen dat hij de bron niet rechtstreeks geraadpleegd heeft om Der leken spiegel te schrijven: Tenslotte wijzen ook bronvermeldingen als een heylich man, schriftuere, dat latijn en als men vint en zelfs die van het type Sinte Jan niet op rechtstreeks citeren [...]. 97 Op vier plaatsen in Der leken spiegel gebruikt Jan van Boendale de vage aanduiding God, Onse Here of Hi. Twee voorbeelden daarvan zijn terug te vinden in het vierde boek en de versregels gaan in beide gevallen terug op het Evangelie van Matteüs. Dan sal spreken onse here te hant [eigen cursivering] Toten ghenen, zonder waen, 20 Die te sijnre slincker ziden staen, Met woorden die sullen sniden Ghelijc den zwaerde in beiden ziden: Ic was hongherich, ende ghi En gaeft niet tetene mi; 25 Dorstich, ghine hebt mi niet ghelaeft; Naect, dat ghi mi niet aen en gaeft; Inden kerker was ic daer toe, Ghine visiteerdet mi niet doe; Ziec so was ic ooc mede, 30 Ghine vraghet mi niet wat ic dede. Gaet, vermaledide! schiere In dat ewelike viere, Daer ghi altoos in bliven selt Inder duvele ghewelt! [Lsp. IV, 11, 18-34] Ook in het Matteüsevangelie wordt de eindtijd beschreven. De apostel Matteüs nam dit vooruitzicht op in zijn evangelie. De kapittels waar Jan van Boendale zijn informatie haalde, kunnen we bijna letterlijk terugvinden. Hij citeert ook hier uit het hoofd, zoals blijkt uit de kleine afwijkingen ten opzichte van de brontekst: tunc dicet et his qui a sinistris erunt discedite a me maledicti in ignem aeternum qui paratus est diabolo et angelis eius / esurivi enim et non dedistis mihi manducare sitivi et non dedistis mihi potum / hospes 96 Lsp. IV, 10, In de Willibrordvertaling lezen we in het Evangelie van Jezus Christus volgens Johannes het volgende: De Vader oordeelt niemand, maar heeft het oordeel geheel en al in handen van de Zoon gelegd. [Joh.5:22] 97 Mak 1960, 238.

73 eram et non collexistis me nudus et non operuistis me infirmus et in carcere et non visitastis me / tunc respondebunt et ipsi dicentes Domine quando te vidimus esurientem aut sitientem aut hospitem aut nudum aut infirmum vel in carcere et non ministravimus tibi. [Matt. 25:41-3] 98 Dat het herbergen van de vreemdeling ontbreekt, kan wijzen op het feit dat Boendale het vergeet aangezien hij uit het hoofd citeert. De afwijkingen kunnen ook te maken hebben met een defecte bijbelvertaling. Het kan ook bewijsgrond zijn om aan te nemen dat Boendale deze citaten indirect ontleent. Deze aanhaling uit het Matteüsevangelie komt immers ook voor in de Legenda Aurea, waarvan we met zekerheid weten dat Boendale uit deze bron geput heeft. 99 Of misschien heeft Jan van Boendale het herbergen van de vreemdeling bewust weggelaten, omdat die toevoeging hem niet opportuun leek. Misschien zag hij de vreemdeling als een gevaar voor de stad. Hij kon stedelingen besmetten, zowel wat gedachtengoed betreft als wat het lichamelijke betreft. Infectie was een reëele dreiging aan het begin van de veertiende eeuw. Een angstvallige houding blijkt ook uit zijn gedrag ten opzichte van de joden. Dat hij het herbergen van de vreemdeling heeft weggelaten, kan dus een bewuste keuze geweest zijn. Deze redenering is op basis van het vierde boek echter moeilijk aan te tonen. Een ander voorbeeld waar Boendale niet precies meedeelt uit welk evangelie hij de stof ontleende, vinden we in het twaalfde kapittel. Daar verwijst Jan van Boendale opnieuw naar het Evangelie van Matteüs met de vage aanduiding Hi : 5 Hi sal spreken: Lieve vriende, [eigen cursivering] Want mi van u elc wel diende Doe ghi waert op aertrike, Ende mi hilt waerlike Over uwen warighen God, 10 Ende ooc wel bilt mijn ghebod Ende die werke der ontfermichede Aen die arme vervollet mede, So coomt met mi allegader In dat rike mijns vader, 98 En tot die aan zijn linkerhand zal Hij dan zeggen: Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten. Want Ik had honger en gij hebt Mij niet te eten gegeven, Ik had dorst en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij niet opgenomen, naakt en hebt Mij niet gekleed; Ik was ziek en in de gevangenis en gij zijt Mij niet komen bezoeken. [Matt. 25:41-3] Waar naar de Bijbel verwezen wordt, is de Vulgaatvertaling van Hiëronymus uit 405 na Christus de primaire bron. Voor de Nederlandse vertaling werd een beroep gedaan op de Willibrordvertaling uit Of Boendale al dan niet beschikte over een Nederlandse versie van de bijbel weten we niet zeker, maar de Vulgaatvertaling, de bijbel in het Latijn, behoorde hoogstwaarschijnlijk tot zijn bronnen. 99 Mak 1960, 238.

74 15 Dat u bereet heeft gheweest dan Van dat aertrike eerst began. [Lsp. IV, 12, 5-16] Hier baseerde Jan van Boendale zich op het Laatste Oordeel zoals het beschreven wordt in het Matteüsevangelie: tunc dicet rex his qui a dextris eius erunt venite benedicti Patris mei possidete paratum vobis regnum a constitutione mundi. 100 [Matt.25:34] Naast het Matteüsevangelie verwijst Jan van Boendale in het vierde boek van Der leken spiegel naar De brief aan de Hebreeën, geschreven door de apostel Paulus. Jan van Boendale verwijst expliciet naar de heilige die de moraliserende boodschap meegaf: Sint Pouwels seit ons ooc dat Wi en hebben hier en ghene stat Die durende is op aertrike, Onse ewighe stat is hemelrike. [Lsp. IV, Prohemium, 11-14] In deze passage wordt beschreven hoe Jezus het verblijf van God binnengaat en zich neerzet aan de rechterhand van God. De gelovigen op de vergankelijke aarde houden de aandacht gevestigd op hun Heer, die hen is voorgegaan in de hemel, de eeuwige stad, als waarborg van hun eigen verlossing en voleinding. 101 De passage is een duidelijke echo van Hebreeën: non enim habemus hic manentem civitatem sed futuram inquirimus 102 Opvallend is dat Boendale het woord toekomst niet letterlijk vertaalt uit de Vulgaatteksten waarmee hij hoogstwaarschijnlijk in de kapittelschool had kennis gemaakt. 103 Hij heeft het over de eeuwige stad, een tijdsdimensie die de toekomst overstijgt. De eeuwigheid die Boendale hier benadrukt, kan enerzijds een indicatie zijn van zijn verlangen naar het hemelrijk, anderzijds kan het zijn visie uiten dat hij de eindtijd niet in de toekomst plaatst, maar integendeel zeer nabij acht. 100 Dan zal de Koning tot die aan zijn rechterhand zeggen: Komt gezegenden van mijn Vader, en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is vanaf de grondvesting der wereld. 101 Bijbel 1995, want wij hebben hier geen blijvende stad, maar zijn op zoek naar de stad van de toekomst. [Hebr. 13:14] 103 Middeleeuwse scribenten beschikten wellicht niet over complete Middelnederlandse bijbelvertalingen en enkel over de Latijnse vertaling die wij kennen onder de naam Vulgaat, wat algemeen verbreid betekent. Zie Mertens 2000, 275.

75 De voorbeelden die tot hiertoe aan bod kwamen, zijn allemaal ontleend aan het Nieuwe Testament. Jan van Boendale legde evenwel een voorliefde aan de dag voor het Oude Testament. 104 Het vierde boek van Der leken spiegel geeft ons een indruk van zijn interesse. De vijf eerste kapittels van zijn verhaal besteedt hij aan de geschiedenis die aan de eindtijd voorafgaat. Een en ander wordt in het Oude Testament beschreven en daarop heeft hij zich mogelijk gebaseerd. In het vierde boek verwijst Jan van Boendale al naar de tekst van Job: Job die maect ons ooc cont, Dattie mensche onlanghe stont Op dese werelt mach beiden Vol alre onsalicheiden, Die alse een bloem beghin ontfaet Ende als een scade overgaet. [Lsp. IV, Prohemium, 5-10] Dit is geen letterlijk citaat. Mak stelt vast dat deze versregels getuigen van een goed geheugen, maar stellig niet van wat wij citeren plegen te noemen. 105 Misschien moeten we deze stelling enigszins nuanceren, omdat we rekening moeten houden met het feit dat Boendale zijn kennis integreert in een berijmde tekst. Boendale is er mogelijk niet in geslaagd nauwkeurig te citeren, aangezien het resultaat een tekst op rijm was: Indien men de Latijnse theologie recht wil doen in vertaling of bewerking, blijkt de rijmvorm minder geschikt. In de loop van de veertiende eeuw zien we dan ook de overgang van rijm naar proza. 106 Boendale heeft het waarschijnlijk vrij vertaald om in het rijm te passen. Trouw blijven aan de autoriteit van de bron, was niet houdbaar gezien de vorm van zijn verhaal. De rijmtekst kan een mogelijke verklaring bieden om de kleine afwijkingen ten opzichte van de brontekst te rechtvaardigen. Het primaire boek van Job waarop Jan van Boendale varieerde, luidt als volgt: Homo natus de mulieri brevi vivens tempore repletus multis miseriis Quasi flos egreditur et conteritur et fugit velut umbra et numquam in eodem statu permanet Mak 1960, Mak 1960, Warnar 1993, Voor een mens, kind van een vrouw, Beperkt van dagen, overstelpt met zorgen, Een bloem die bloeit en verwelkt Vluchtig als een schaduw, onbestendig. [Job, 14:1-2]

76 Dat Jan van Boendale precies uit dit boek van het Oude Testament passages toelicht, verwonderde de middeleeuwse lezer wellicht niet. Het is één van de meest dichterlijke boeken van het Oude Testament, waarin Job het lijden van de mens probeert te verzoenen met de rechtvaardigheid van God en belangrijker nog, waarin Job het lijden van de mens een plaats in het leven probeert te geven. 108 Precies die doelstelling houdt ook Jan van Boendale voor ogen. Hij kent de passie van Christus en bijgevolg het lijden van de mens een plaats toe in Der leken spiegel. Uit de Psalmen heeft Boendale eveneens passages direct of indirect aangehaald. Een voorbeeld daarvan vinden we terug in het vierde boek: Inden souter seit haer Davijt, Dat noit en stille en stoet die tijt Noch gheen dinc datter werelt hoort, Het naect al sinen einde voort [Lsp. IV, Prohemium, 1-4] Mak suggereert dat deze passage zou zinspelen op de Psalmen van David. 109 De precieze passage waarop Boendale zich hier baseert, is niet meteen terug te vinden in de Psalmen. Hoewel Jan van Boendale hier expliciet naar souter of psalter verwijst, heeft hij hier hoogstwaarschijnlijk de bron niet geraadpleegd. Mogelijk duidt deze vage verwijzing op zijn eigen visie, die hij omfloerst weergeeft door te laten uitschijnen dat hij dit citaat aan Heer David heeft ontleend. De tijd staat niet stil en alles op deze wereld nadert het einde. De woelige omstandigheden die het begin van de veertiende eeuw kenmerkten en de hongersnood die hij meemaakte, kunnen dit toekomstperspectief aangewakkerd hebben. In totaal verwijst Boendale twaalf keer naar de auteur David in Der leken spiegel. Het enige werk dat ons van David is overgeleverd, is het boek der Psalmen. De Psalmen hebben van oudsher een zeer bijzondere functie vervuld in het godsdienstig leven in en buiten de kerk. 110 Menig Psalmvers bleef wellicht aanwezig in de herinnering van de middeleeuwer. De souter was een belangrijke mijlpaal in het onderwijs. Veel Psalmen werden bovendien opgenomen in de Disticha Catonis of de Middelnederlandse vertaling Boec van Catone: Cathoen scrijft ons ooc wale, Dat na een cranc beghintsel 20 Dicke coomt een goet intsel. [Lsp. IV, Prohemium, 18-20] 108 Bijbel 1995, Mak 1960, Mak 1960, 225.

77 De versregels zijn een intertekstuele allusie op Lsp. III, 3, 295: Hets menich scone beghinsel, daerna volghet een cranc insel. Een veelbelovende start met veel glorie kent vaak een slecht einde. Maar Cato schrijft ons dat na een slecht begin dikwijls een goed einde komt. Deze aanhaling getuigt opnieuw niet van pessimisme dat aan Jan van Boendale hier en daar wordt toegeschreven. Zoals bij Cato is het nut - de utilitas - van zijn werk dat Boendales publiek door inzicht terug zou keren naar een eerzaam leven om het eeuwig leven te bereiken De symboliek voorbij Tot nu toe werden die passages belicht die hun oorsprong vinden in de bijbel. Het is minstens even interessant te kijken wat Jan van Boendale niet uit de bijbel heeft gehaald. Het resultaat is verrassend. Boendale heeft amper gebruik gemaakt van de Openbaring van Johannes. Het volgt geenszins slaafs de Apocalyps. Het boek was nochtans populair in de middeleeuwen en dan vooral in de theologie en de scholastiek vanwege de symbolische waarde ervan. 112 Aangezien het aan Boendales uitstekende bijbelkennis niet kan liggen, moet het een bewuste keuze geweest zijn. De overgrote meerderheid van het verhaal in het vierde boek van Der leken spiegel komt uit het Oude Testament. Boendale was vooral geïnteresseerd in de aere sub gratia. De genade die Christus toont ten aanzien van zijn gelovigen heeft Boendale altijd geïnspireerd, vooral bij het schrijven van het vierde boek van Der leken spiegel: Wanneer het dan gaat om de eigentijdse Christenheid en het eeuwige heil, dat hij nog niet als een moderne, Gothische individualist met vrezen en beven voor zichzelf alleen tracht te bewerken, maar nog levend in de oude sacramenteel-symbolische wereld in solidariteit met het gehele corpus christianum nastreeft, dan verstaan we zijn voorliefde voor de Oudtestamentische figuren en symbolen met typologische betekenis. 113 De interesse voor het eeuwige heil zou de oorzaak zijn van zijn liefde voor oudtestamentische figuren en symbolen. Die interesse moet op zijn minst genuanceerd worden na het lezen van het vierde boek van Der leken spiegel. De enige oudtestamentische figuren die een rol spelen zijn Henoch en Elia in kapittel 8, Hoe dat Enoc ende Helyas jeghen hem disputeren sellen, ende hoe hise doden sal. Henoch doet in de bijbel zijn intrede in Genesis als één van de 111 Buuren, McGinn 1992, Mak 1960,

78 voorvaderen en zoon van Kaïn. 114 In het vierde boek treedt hij samen met Elia op als een getuige in de eindtijd die tegen de Antichrist zal protesteren. Elia komt in de bijbel voor in het tweede boek van Koningen. 115 Hij was profeet in de dagen van Achab, die koning en volk kapittelde voor hun afgoderij. Ook in het vierde boek probeert hij het misleidde volk te redden van de ondergang. De Heer wordt in zijn strijd tegen de Antichrist bijgestaan door deze twee getuigen. Sijn twee knechte, alsic las, dat sijn Enoch ende Helyas, 116 schreef Jan van Boendale. Dit zijn de enige twee figuren die hun oorsprong vinden in het Oude Testament. Naast deze twee bijbelse figuren, krijgen ook Saladin en Godfried van Bouillon, twee profane heersers een vermelding in het werk: Hoe van Bulioen die vrome man Tlant weder soude winnen dan; Hoe Salladijn, alsic versta, Tlant weder soude winnen daer na Ende die kerstine daer uut verdriven. [Lsp. IV, 1, 53-57] Saladin was een Egyptische sultan die in een kruistocht het heilige land van Jeruzalem in 1187 voor de Moslims veroverde. 117 Hij sprak lang daarna nog tot de verbeelding en in de Lage Landen werd Saladin zelfs het hoofdpersonage in een ridderroman op rijm, Van den coninc Saladijn ende van Hughen van Tabaryen, overgeleverd op naam van Hein van Aken. 118 Dit werk dateert van 1299 dus het is niet uitgesloten dat Jan van Boendale het ooit gelezen had. Saladin en Godfried van Bouillon zijn voor Boendale waarheidsgetrouwe historische figuren die zijn aandacht krijgen. Een uitgesproken voorkeur voor oudtestamentische personages en de symbolische waarde ervan, spreekt dus niet uit het vierde boek van Der leken spiegel. De Openbaring van Johannes is een voortzetting van de oudtestamentische profetie en het is het meest symbolische boek uit het Nieuwe Testament. 119 Als zijn voorliefde voor symbolen en oudtestamentische figuren gegrond zou zijn, zou Jan van Boendale dit boek dat de Apocalyps als centrale thema huldigt, niet aan zich voorbij hebben laten gaan. De visioenen die door een verklarende engel worden vertolkt, de symboliek van de vier Ruiters 114 VD III Bijbelse namen, Henoch. [Gen. 4:17] [Gen. 5:18] [Gen. 46:9] 115 VD III Bijbelse namen, Elia. [2 Kon. 2:11] 116 Lsp. IV, 8, Medieval Sourcebook. 118 DBNL. 119 Bijbel 1995, 1569.

79 die tot ver in de vijftiende eeuw tot de verbeelding spraken, de getallensymboliek en alle andere verwijzingen die voor ons niet meer geheel doorzichtig zijn, komen niet voor in het verhaal van Jan van Boendale. Dürer was nog op het einde van de vijftiende eeuw geïnspireerd door de vier Ruiters uit de eindtijd, 120 maar Jan van Boendale toonde al vanaf het begin van de veertiende eeuw, in 1330, geen interesse meer voor een dergelijk zinnebeeld. Wanneer hij uit het Oude Testament citeerde, was dat enkel en alleen om de geschiedenis uit de doeken te doen die aan de Apocalyps voorafgaat. De symbolen die zich in de bijbel rijkelijk aanbieden, benutte hij niet. Voor de middeleeuwers die zo gepassioneerd waren door symboliek, 121 was dit verhaal over de Apocalyps uitzonderlijk. De hang naar symbolen die de middeleeuwen kenmerkte, is in Der leken spiegel evenwel grotendeels afwezig. Boendale gebruikt verbazingwekkend weinig symbolen als we het vergelijken met het aanbod in de bijbel en hoeveel hij daaruit had kunnen verwerken in zijn boek over de eindtijd. Dat hij het Duizendjarige Rijk helemaal niet vermeldt, maakt van dit werk opnieuw een uitzondering op andere apocalyptische geschriften. Het vooruitzicht op het Duizendjarige Rijk leefde onder de mensen aan het begin van de veertiende eeuw. Het was een actueel thema en toch opteert Boendale om het eschatologische tussenrijk niet te bespreken. 122 Om die keuze te verklaren, is het nodig het millenarisme of het chiliamse te schetsen. In feite omvat het millenarisme, de leer van het Duizendjarige Rijk, twee wederkomsten van Christus. De leer onderscheidt het tussenrijk en het eeuwigdurende rijk. Jan van Boendale koestert enkel het vooruitzicht op het eeuwigdurende rijk. Hij gaat na de voorgeschiedenis, de geschiedenis van de Antichrist en de voortekens, over naar het Laatste Oordeel. Na de opstanding kunnen de rechtvaardigen samen met God het eeuwigdurende rijk betreden. Boendale is voorzichtig. Hij snijdt het thema van het duizendjarige tussenrijk niet aan omdat ook de Kerk zich hiertegen verzette. De Kerk heeft altijd geprobeerd het millenarisme dat zijn gezag aan de oudtestamentische profetieën en aan de Apocalyps ontleende, te beperken. 123 Het Duizendjarige Rijk bedreigt immers de sociale orde waarvoor de Kerk zo hard vocht. Het eschatologische tussenrijk komt in het vierde boek niet aan bod. Dit kan te maken hebben met het imago dat het millenarisme in de hogere, stedelijke en adellijke kringen had. Ten gevolge van religieuze onvrede ontstonden vanaf de dertiende eeuw allerlei ketterse 120 Goosen 1994, Le Goff 1987, Eligh 1996, Schmitt 2000, 15.

80 bewegingen die geloof hechtten aan de komst van het Duizendjarige Rijk. 124 Boendale moet zich temidden van dergelijke groeperingen bevonden hebben, omdat het vooral ging om arme stedelingen en omdat rond het begin van de veertiende eeuw geleidelijk de mening opkwam dat de komst van het duizendjarig rijk niet in lijdzaamheid diende te worden afgewacht, maar met wapengeweld gevestigd, waarna Christus zou nederdalen en het in bezit nemen. 125 Jan van Boendale verwijdert zich van de voor zijn tijd traditionele symboliek. Zou het kunnen dat hij, gezien de crisissituatie die zich zowel op sociaal-economisch als op christelijk vlak manifesteerde en gezien zijn vooraanstaande positie binnen de stad, een progressieve burger was die stilaan het realisme en het naturalisme boven het symbolisme verkoos? Stilaan maakt de voorkeur voor symbolen in de hogere, stedelijke kringen plaats voor een nieuwe stroming: Naast deze magische mentaliteit en voorstellingswereld begonnen zich ook andere structuren te ontwikkelen. Vooral in de steden verliep de evolutie bijzonder snel. [...] Hoewel er sprake was van wederzijdse beïnvloeding werd het oude systeem toch geleidelijk door het nieuwe gesloopt. 126 De symbolische denkwijze van de religieuze expressie ging vanaf de twaalfde eeuw tot het verleden behoren. 127 Vanuit de studie in verband met het vierde boek kunnen we deze vaststelling staven. Het is niet onmogelijk want vanaf ongeveer 1350 begon dit humanisme overal de kop op te steken, in alle landen, in alle ontwikkelde kringen, hier wat eerder, daar wat later. 128 Het kan een argument zijn om Jan van Boendale als een vroege humanist te kwalificeren. In het vierde boek geeft Boendale alleszins de aanzet om een dergelijke hypothese te bekrachtigen. Het stadsmilieu waarin hij vertoefde en de zogenaamde didactische school waarbij hij aansluit, 129 vergroten de kans dat Jan van Boendale inderdaad een vroege humanist is. Hij is in de late middeleeuwen een vroege voorloper van de rationalisering van de 15de eeuw, heeft een voorliefde voor realisme en naturalisme en keert stilaan de rug naar het tot dan toe populaire symbolisme. De traditionele symbolen maken plaats voor een nieuwe visie. Jan van Boendale kiest voor vernieuwing. Van de symboliek die nog tot laat in de vijftiende eeuw populair was, zoals onder andere blijkt uit de etsen die Dürer van de Vier Ruiters uit de eindtijd maakte, vinden we hier in het werk dat voltooid werd in 124 Eligh 1996, Eligh 1996, Le Goff 1987, Le Goff 1987, Le Goff 1987, Mak 1985.

81 1330, weinig terug. Dürers etsen worden de laatste van de middeleeuwen genoemd, en de eerste van de weinige die gemaakt werden tijdens de Nieuwe Tijd. 130 In dit opzicht is Boendale modern Het problematische karakter van bijbelvertalingen Jan van Boendale verklaart, parafraseert en vertaalt de bijbel op een enkele plaats in het vierde boek van Der leken spiegel. Voor de hedendaagse lezer kan dit onproblematisch lijken, maar dat was de interpretatie en vertaling van de bijbel aan het begin van de veertiende eeuw allerminst. De schrijver dekt zich daarom van tevoren in en hij anticipeert op de kritiek die hij zou kunnen krijgen wanneer zijn publiek het werk over de eindtijd beluistert. Aan het einde van het vierde boek, net voor de epiloog, waarschuwde Boendale de toehoorder: Niement daer toe en dooch Dathi hier of yet vele sprake, Want si is te hoghe die sake. [Lsp. IV, 12, 30-32] Niemand mag over de thema s in het vierde boek te veel spreken, want deze zaken zijn te verheven. Het is gevaarlijk terrein en Boendale wil zeker niet de pretentie hebben van die zaken zomaar een gespreksonderwerp te maken. Ook al was het werk opgedragen aan vooraanstaande, edele lieden, zelfs zij hadden niet het recht over God en hoge zaken te spreken. Dat recht was aan de Kerk voorbehouden. Boendale wou zich aan het einde van het vierde boek met nadruk verantwoorden voor de voorbije duizend verzen. Hij wist dat hij zich op gevaarlijk terrein bevond. Aan het begin van de veertiende eeuw was de bijbel nog niet consequent vertaald in het Diets. De Middelnederlandse bijbelvertaling bestaat niet. 131 Als de leek, die het Latijn niet beheerste, al kennis kon nemen van de bijbel, was dat nooit in zijn geheel. De selectie die Jan van Boendale maakte, is dus van niet te onderschatten belang. De stadsklerk waagde zich aan een weergave van bepaalde bijbelpassages in de volkstaal. Op één plaats in het vierde boek haalde hij zelfs het Latijn aan, waarna hij de regel in het Diets vertaalde. Hij wees het publiek uitdrukkelijk op zijn vertaling: Omne judicium dedit filio, 10 Dit Latijn luudt also. 130 Goosen 1994, Mertens 2000, Dattie vader den zone gaf

82 Alle vonnesse, dits daer af Dat Dietsch, des seker weest, Also men in die ewangelie leest. [Lsp. IV, 10, 9-14] Versregel 9 uit kapittel 10 in het vierde boek van Der leken spiegel is de enige plaats waar Boendale de bijbel letterlijk en rechtstreeks uit het Latijn citeerde. Hij geeft de indruk een bijbelvertaling te presenteren door op een paar plaatsen woordelijk naar de bijbel te vertalen. Zo lijkt het gehele werk rechtstreeks uit de bijbel te komen. In het kader van zijn visie op de toekomst heeft hij echter die passages geselecteerd die hij zelf interessant vond. Het nut en het doel van zijn werk bleef de voornaamste beweegreden voor zijn bewerking: Er was niet zozeer behoefte aan de bijbel in zijn geheel, maar eerder aan vormen van bijbelvertaling die aangepast waren aan het doel waarvoor ze gebruikt werden, bijvoorbeeld om de bijbelse geschiedenis te leren kennen of om de Latijnse liturgie van de kerk te volgen. 132 Met zijn doel voor ogen interpreteerde Jan van Boendale de bijbel, in plaats van de leek een letterlijke vertaling te presenteren. Hij liet zijn publiek met de Apocalyps kennis maken, zij het dat dit verhaal sterk gekleurd is door de persoonlijke visie van de schrijver. Jan van Boendale geeft in het vierde boek van Der leken spiegel allesbehalve een vertaling van de Apocalyps of Openbaring van Johannes. Dit zou onder andere het gevolg kunnen zijn van het feit dat bijbelvertalingen geenszins de gangbare norm waren. Hij gebruikte daarentegen een amalgaam van bronnen. Zijn bronnen waren altijd het werk van uitstekende en geprezen geleerden, zoals de Franse astronoom Sidrac, Pseudo-Methodius en Jacob van Maerlant. Hij citeerde dus bij voorbaat niet rechtstreeks uit de bijbel omdat hij zich op glad ijs begaf. De Kerk had het niet begrepen op bijbelvertalingen, omwille van de foute interpretaties die het volk en meer bepaald sekten hieruit konden afleiden. Binnen het genre van de Middelnederlandse bijbelteksten onderscheidt Warnar twee stromingen: enerzijds verhalende bewerkingen als de Rijmbijbel van Maerlant en de anonieme Bijbelvertaling van 1360 en anderzijds Vulgaatvertalingen in psalters, lectionaria en epistolaria. 133 Warnar bestudeerde deze tweedeling met betrekking tot de Evangeliënharmonie. De tweedeling van tekst en verhaal blijkt problematisch te zijn, aangezien het leven van Jezus gecomponeerd is uit de teksten van de evangeliën, maar de 132 Mertens 2000, Warnar 1995, 115.

83 uiteindelijke slotsom is een historie. 134 Ook in het vierde boek van Der leken spiegel is de lijn moeilijk te trekken. Hoewel Jan van Boendale zich baseert op gecanoniseerde en apocriefe geschriften, is het resultaat van zijn compositie een eigen verhaal. Ondanks het feit dat hij zeer voorzichtig omspringt met zijn bronnen en zich voldoende verantwoordt ten opzichte van het geïntendeerde publiek, geeft hij via zijn selectie een bepaalde richting aan het verhaal over het wereldeinde. Precies uit die samenstelling kunnen we achterhalen wat de opvatting van Jan van Boendale was. Het bijbelverhaal wordt op unieke wijze geïntegreerd in deze lekenencyclopedie: In het overgangsgebied tussen wetenschap en volkstaal verschenen vanaf het einde van de dertiende eeuw tal van Middelnederlandse traktaten over natuurkunde, geschiedenis, geloof, moraal en ethiek. Het Bijbelverhaal of dat nu in de vorm van historiënbijbel of evangeliënharmonie was maakte onvervreemdbaar deel uit van deze kennisliteratuur. Beste Middelnederlandse bewijs daarvoor vinden we in de Lekenspiegel van Jan van Boendale, een lekenencyclopedie over de schepping, de wereldgeschiedenis, gedrag en moraal en de afloop van de wereld. 135 Bij het lezen van de Openbaring van Johannes valt op dat Jan van Boendale weinig gebruik maakte van de tekst om het vierde boek van Der leken spiegel te schrijven. De apocriefen en de legenden hebben de bijbel als brontekst verdrongen. 136 Die keuze kan op twee beweegredenen wijzen. In de eerste plaats is het mogelijk dat Boendale de apocriefe bronnen en de legenden interessanter achtte. Een tweede motivatie die aan de basis van de keuze voor de apocriefen kan liggen, is even boeiend. Misschien waren de secundaire bronnen een voorzichtige omweg om zoveel mogelijk letterlijke bijbelvertaling te vermijden, aangezien dit een gevaarlijke onderneming was in zijn tijd. Het terrein van de bijbelvertalingen was aan het begin van de 14de eeuw een heet hangijzer. Niet iedereen had het recht de bijbel zomaar te vertalen naar de volkstaal. Jan van Boendale heeft zich daarom ingedekt tegen eventuele kritiek op zijn werk. De auteur zegt nergens iets waarvoor hij geen rechtvaardiging vond in zijn bronnen. Alles vindt zijn oorsprong bij andere auteurs. We mogen niet vergeten dat Boendale zich temidden van een crisissituatie bevond die ook in de Kerk woedde. Die had het niet begrepen op leken die zomaar de bijbel zouden lezen. Het lezen en interpreteren van de Heilige Schrift was voorbehouden aan de hogere geestelijkheid. 137 Jan van Boendale waagde zich op gevaarlijk gebied wanneer zijn publiek 134 Bergsma , Warnar 1999, 122 en zie Reynaert Mak 1960, Mertens 2000, 276.

84 van de bijbelse geschiedenis kennis gaf en dit voornamelijk om twee redenen. In de eerste plaats verhaalt hij in het vierde boek niet zomaar de bijbelse geschiedenis, maar het omstreden boek van de Apocalyps gestoffeerd met bijbelse geschiedenis uit het Oude Testament: Leken mochten kennis nemen van de letterlijke betekenis van de bijbel, dat wil zeggen van de bijbelse geschiedenis. Er waren [...] strengere geestelijken die de leken eigenlijk alleen het evangelie in handen wilden geven. Het Oude Testament met zijn merkwaardige verhalen en de Apocalyps met zijn visionaire beelden vonden ze toch minder geschikt voor zomaar iedereen. 138 Boendale maakt met andere woorden geen alledaagse keuze, die mogelijk niet door iedereen met open armen ontvangen werd. Ten tweede interpreteert Boendale door middel van de selectie die hij maakt. Ook dit zou door de hogere geestelijkheid niet gewaardeerd zijn. Leken mochten enkel kennis nemen van de letterlijke betekenis van de bijbel. Dat de bijbel vertalen geen sinecure was, blijkt in elk geval ook uit de commentaar die de Bijbelvertaler van 1360 aan zijn prologen toevoegt. Hij richtte zich tot zijn opdrachtgever Jan Taye, een burger uit Brussel, en argumenteerde dat leken zich moesten houden bij de bijbelse geschiedenis in plaats van zich te verdiepen in meer duistere bijbelteksten. 139 Afzonderlijke bijbelboeken werden niettemin wel in het Middelnederlands vertaald. Vooral het boek der Psalmen werd in vertaling vaak gekopieerd. Dat Jan van Boendale in het vierde boek van Der leken spiegel de Apocalyps belicht, geeft het boek nog meer allure. Onverwacht is ook de betrekkelijk grote populariteit van de Apocalyps in het Middelnederlands. Er is al een vroege Westvlaamse vertaling, die minstens uit de eerste helft van de veertiende eeuw stamt. Het is vooralsnog niet duidelijk welke bijzonder waarde men aan de bijbeltekst hechtte. In de mystiek speelde de Apocalyps een rol, bijvoorbeeld in de visioenen van Hadewijch, maar een specifieke band van deze vertaling met de mystiek kan niet aangewezen worden. En ook de rampzalige veertiende eeuw mist als algemene verklaringsgrond voorlopig voldoende concreetheid. Het raadsel van deze vertaling wordt nog eens vergroot door het feit dat zij onder meer is overgeleverd in een van de fraaiste handschriften die de Middelnederlandse literatuur rijk is (Parijs, Bibliothèque Nationale, ms. Néerl.3). 140 Dat de rampzalige veertiende eeuw geen verklaringsgrond biedt, is misschien te sterk uitgedrukt. Uit het vierde boek blijkt immers hoe het onheil aan het begin van de veertiende eeuw een plaats krijgt. Het gevaar van besmetting, de Kerk die stilaan haar macht verliest en 138 Mertens 2000, Mertens 2000, Mertens 2000, 279.

85 het Westers Schisma hebben blijkens Boendales oeuvre een diepe indruk nagelaten op de stadsklerk. Volgens Geert Warnar beheerste Boendale de kennis van de bijbel niet tot in de toppen van zijn vingers zoals de theologen van zijn tijd. 141 Warnar besluit dit uit het feit dat Boendale de theologie rekent tot de artes liberales, hoewel hij aan de theologie binnen die vrije kunsten meer gewicht toekent: Die theologie coomt int leste Dats die heilichste ende beste Van dien ghi mi horet ruren Want si ontbint die scrifturen Daer alle onse salicheit Ende onse ghelove mede in leit Ende leert ons daer toe salichlike Den rechten weg ten hemelrike. [Lsp. III, 14, ] Volgens Warnar heeft Boendale de godgeleerdheid niet op een wetenschappelijke manier ontdekt. Zijn schoolmeester in de kapittelschool zou zelf de aanzet gegeven hebben om de theologie tot de vrije kunsten te rekenen. Dat wijst er voor Warnar op dat Boendale die wetenschap niet grondig heeft bestudeerd. Die visie moeten we in zekere mate nuanceren. Uit het vierde boek van Der leken spiegel blijkt dat Jan van Boendale de bijbel uit zijn hoofd kende. Hij citeert geen passages uit de Apocalyps expliciet en hier en daar wijkt zijn verhaal af van de bron. Dit zou in de eerste plaats een argument kunnen zijn om zoals Warnar te concluderen dat hij inderdaad de theologie niet tot in de toppen van zijn vingers beheerste. Boendale gebruikt evenwel informatie die hij afgeleid heeft uit andere apocalyptische boeken die tot de apocriefe geschriften behoren. Hij is dus op zijn minst verdiept in de geestelijk geïnspireerde geschriften van zijn tijd. Wat zijn gebruik van de bijbel betreft, zijn er in de bewerking van zijn brontekst gevallen van dogmatische verdietsing herkenbaar. 142 De vervanging van de slang door die viant is een typisch voorbeeld van dogmatische verdietsing, waarbij men een theologischleerstellige interpretatie voor de bijbelse waarheid wil doen doorgaan. 143 Ook in het vierde boek van Der Leken Spiegel kunnen we voorbeelden van dogmatische verdietsing 141 Warnar 2002, Mak 1960, Mak 1960, 229.

86 terugvinden. De vijftien voortekenen bijvoorbeeld zijn een typisch geval van theologischleerstellige interpretatie. Hij biedt de voortekenen van de eindtijd aan alsof het woordelijk uit de bijbel is overgenomen. Net dit soort interpretatie wou de Kerk binnen lekenkringen zoveel mogelijk vermijden Tussentijdse conclusie Het besluit van het onderzoek van Mak luidt als volgt: [...] toen de Antwerpse schepenklerk op rijpe leeftijd het plan opvatte alles te boek te stellen, wat een leek z.i. nodig had te weten voor zijn heil naar lichaam en ziel, de Bijbel niet op zijn werktafel heeft gelegen. Vervolgens dat het aandeel van de Schrift, wat de stof betreft, in een encyclopedie van ca versregels minimaal is geweest, maar dat zelfs voor dit weinige nog niet de moeite is genomen, de bron zelf te raadplegen en de geheugenkennis aan de hand van de authentieke tekst te verifiëren. En tenslotte, dat deze leek voor bijbels laat doorgaan, wat het niet is, m.a.w. dat de kirchliche Lehrverkündigung ons wordt gepresenteerd als hebraica veritas. 144 Aan dit besluit kunnen we toevoegen dat we na het lezen van boek vier niet met zekerheid kunnen zeggen of Jan van Boendale beschikte over de Openbaring van Johannes. Als hij er over beschikte, heeft hij er alleszins weinig gebruik van gemaakt. Boendale is niet meer geïnspireerd door symbolen, wellicht omdat deze te complex waren voor het lekenpubliek. Hij presenteert het wereldeinde realistischer. Voor de hedendaagse lezer kan het vierde boek symbolisch lijken, maar we mogen de hedendaagse normen voor dit werk dat voltooid werd in 1330 niet als meetinstrument nemen. Jan van Boendale is tijdens het schrijven van het vierde boek van Der leken spiegel met symboliek zeer zuinig geweest. Als we het rijke aanbod in de bijbel beschouwen, blijkt dat hij de symbolische mogelijkheden niet ten volle heeft benut. Boendale nam een risico wanneer hij de kennis uit de bijbel aan de leken presenteerde, want aan het begin van de veertiende eeuw was dit een omstreden aangelegenheid. De Kerk ging er niet mee akkoord dat leken de bijbel interpreteerden. Boendale gaat hier dus tegenin, maar beschermt zich tegen eventuele kritiek door de inhoud van zijn werk grotendeels te ontlenen aan secundaire bronnen Historia Scholastica van Petrus Comestor 144 Mak 1960, 249.

87 De Historia Scholastica was in de middeleeuwen wijdverspreid en behandelde de geschiedenis van het Oude en Nieuwe Testament. Het werd samengesteld door Petrus Comestor ( ). 145 Wanneer in de tekst van Jan van Boendale duidelijk aantoonbaar is dat hij citeert uit de Historia Scholastica, moeten we ons de vraag stellen of de Antwerpse stadsklerk rechtstreeks citeerde of de Rijmbijbel gebruikte: De tekst is een bewerking van Petrus Comestors Historia scolastica, die als een compendium voor de Bijbelse geschiedenis tot de meest gebruikte studieboeken uit de Middeleeuwen behoorde. Dat maakt de Rijmbijbel in dubbele zin een schoolvoorbeeld van een ontwikkeling die vanaf het derde kwart van de dertiende eeuw steeds meer de Middelnederlandse literatuur ging bepalen: het binnenhalen in de volkstaal van Latijnse geleerdheid. Men moet zich hierbij geen ontsluiting van hoogacademische filosofie voorstellen, maar een vorm van toegepaste wetenschap op het niveau van schoolkennis en ethiek. De Rijmbijbel moet vermaard zijn geweest binnen de zogenaamde didactische school, want binnen deze denkrichting was Jacob van Maerlant een belangrijk leermeester. Boendale zal daar kennis gemaakt hebben met de geschiedenis van de Historia Scholastica. In de Rijmbijbel werd de hele bijbelse geschiedenis, met inbegrip van het Oude Testament, in het Middelnederlands te boek gesteld. Op 25 maart 1271 had Maerlant dit werk beëindigd. Een kleine vijftig jaar later, wanneer Jan van Boendale Der leken spiegel schrijft, heeft de Rijmbijbel nog niets van zijn kracht verloren. De auteur refereerde ernaar in het vierde boek: Dan sullen, hebbic verstaen, Die poorten worden ontdaen 25 Daer Alexander in sloot Vanden Joden een groot conroot, Om dat quade onmenschelijc leven Daer si hem toe hadden ghegheven, Alse Scolastica wel zegghen can. [eigen cursivering] [Lsp. IV, 5, 23-29] Jan van Boendale verwees naar de Scolastica. De naam die hij hier voor het werk aanhaalde, is een argument om aan te nemen dat Jan van Boendale de bewerkte versie van zijn leermeester Jacob van Maerlant gebruikt heeft en niet de oorspronkelijke Historia Scholastica van Petrus Comestor. Jacob van Maerlant gaf zijn werk immers de titel Scolastica, en niet Rijmbijbel waaronder het sinds de vorige eeuw bekend staat. Die titel is misleidend omdat het 145 Piters 2003, 224.

88 laat uitschijnen dat het om een vertaling van de bijbel gaat. In feite heeft Jacob van Maerlant een vertaling gemaakt van de Historia Scholastica. Petrus Comestor stelde rond 1170 dit schoolboek met bijbelse geschiedenis samen. 146 De bijbel wordt in zijn bewerking allerminst trouw gevolgd: Er komt nog bij dat dit werk meer en tegelijk minder dan de bijbel biedt. Maerlant heeft slechts de verhalende boeken van het Oude en het Nieuwe Testament opgenomen, tot en met de Pinkstergebeurtenis. Daarbij heeft hij de verhaallijn naar voren gehaald, ten koste van beschrijvingen. Ook heeft hij gebeurtenissen in het Oude Testament geprofileerd als voorafschaduwingen van de nieuwtestamentische gebeurtenissen. Verder heeft hij verhalen toegevoegd die niet in de bijbel staan, zoals het leven van Alexander de Grote en het verhaal van de verwoesting van Jeruzalem, in zijn ogen de straf voor de dood van Christus. 147 Jan van Boendale heeft zich zonder twijfel laten inspireren door dit invloedrijke werk van zijn leermeester. Hij nam de geschiedenis die aan de eindtijd voorafgaat, over. In het vierde boek van Der leken spiegel kondigde hij het rijk van Alexander de Grote, de laatste keizer, de naderende eindtijd aan. Jacob van Maerlant was niet de enige en eerste middeleeuwse schrijver die dit tijdperk van een Last World Emperor in de bijbelse geschiedenis integreerde. 148 De legende van Alexander de Grote is niet origineel bedacht door Maerlant. Hij heeft zich hoogstwaarschijnlijk geïnspireerd op de wijdverspreide Pseudo-Methodius, waar Jan van Boendale ook afzonderlijk naar verwees. De teksten waarop Boendale zich baseerde voor de beschrijving van de eindtijd, heeft hij mogelijk leren kennen via zijn leermeester Jacob van Maerlant. Maerlant had immers dezelfde bronnen nodig wanneer hij de Scolastica schreef, aangezien hij een gelijkaardig publiek voor ogen had: Met dit geheel bood Maerlant bijbelkennis aan, vooral jonge, edellieden. Bovendien konden de bijbelse geschiedenissen als waaier van (on)voorbeeldig gedrag hen tevens de christelijke moraal bijbrengen. Tot ver in de vijftiende eeuw werd Maerlants Scolastica gelezen. 149 Met Der leken spiegel trad Jan van Boendale in de voetsporen van Jacob van Maerlant. Ze hadden allebei hetzelfde doel, zij het dat Jan van Boendale mogelijk eigenzinniger was en zijn eigen perspectief aanbood op de bijbelse geschiedenis en in het bijzonder op de eindtijd. Jan 146 Mertens 2000, Mertens 2000, Mc Ginn 1994, Mertens 2000, 277.

89 van Boendale erkende de invloed die Maerlant op hem heeft gehad, en vermeldde hem expliciet in Der leken spiegel, bij wijze van eerbetoon. Hij beschreef hem als de vader / [...] der Dietsche dichtren algader. 150 Mak maakte over de bronverantwoording van Jan van Boendale een interessante opmerking in zijn artikel: Boendale heeft zich niet kunnen verheffen boven de in zijn tijd geldende geschiedsfilosofische en theologische grondbeginselen. Hij heeft de ban van het onderricht, dat hij in zijn jeugd ontving, feitelijk nooit kunnen verbreken. Tot zijn jaren gekomen heeft hij in plaats van distantie te nemen, te toetsen en in de strijd der meningen bewust te kiezen, zich veeleer laten leiden door wat hij bij toeval onder ogen kreeg. Zo moet men het verklaren, dat we in Lek. naast de meest verbreide, aan elk schoolkind bekende voorstellingen soms ook zeer zeldzame aantreffen, zonder dat de dichter zich van die zeldzaamheid bewust is geweest. 151 Als we zijn brongebruik nagaan blijkt dat Boendale origineel geweest is in de selectie die hij maakte, maar dat was hij geenszins wat betreft de verhaalstof. Het onderricht dat hij kreeg en de werken die hij al dan niet toevallig onder ogen kreeg, zijn de bouwstenen waarop hij het vierde boek van Der leken spiegel baseerde Pseudo-Methodius Met Pseudo-Methodius zijn we aanbeland bij de apocriefe bronnen. Het grote verschil met andere auteurs die het bijbelverhaal vertaalden voor de leek, was dat Jan van Boendale zich niet angstvallig vasthield aan de canonieke tekst. 152 Aangezien hij de apocriefe geschriften gebruikte voor de opbouw van zijn verhaal, achtte hij ook deze kennis geschikt voor de leek. 153 Anonieme teksten die niet in de canon zijn opgenomen, worden door de Kerk niet als de waarheid aanvaard. Toch meent Jan van Boendale dat deze apocriefe geschriften niet tegen het geloof in gaan [Lsp. II, 10, 25-38]. Dit standpunt stemt overeen met de criteria die de dominicaan Vincentius van Beauvais onderscheidt in zijn Apologia de Apocyphis voorafgaand aan zijn Speculum maius: Van Anrooij 1994, 152 en Van Oostrom 1991, Mak 1960, Warnar 1999, Kinable 1998, Kinable 1998, 178.

90 Vincentius onderscheidt drie soorten van apocriefen, nl. 1) werken strijdig met de waarheid (zoals ketterse), in de (impliciete) optiek van Boendale dus werken waaraan men wel kwaad doet omdat ze tegen het geloof ingaan (v.37-38); 2) werken die de zuivere waarheid bevatten maar anoniem zijn, de groep dus die de Kerk volgens Boendale niet als canoniek aanvaardt omdat men niet zeker weet wie ze schreef (v.25-28); 3) werken waarvan de waarheid niet vaststaat maar die door christenen zonder gevaar voor geloof en ziel gelezen én geloofd mogen worden en die voor Boendale onder de categorie vallen die hij in vzn aangeeft. 155 De werken die Boendale citeert zijn niet anoniem. Ze behoren dus tot de derde groep en de inhoud ervan mag geloofd worden. Het gecanoniseerde verhaal volstond voor Jan van Boendale niet om het vierde boek van Der leken spiegel te schrijven. Zijn kennis van de canonieke geschriften heeft hij aangevuld met het bestuderen van andere apocalyptische teksten. Hieruit kunnen we echter niet afleiden dat Jan van Boendale een autodidact was. Hoogstwaarschijnlijk had Boendale in de kapittelschool kennis kunnen maken met Aristoteles, Cato, Pseudo-Methodius en de Legenda Aurea van Jacobus de Voragine. Dat Jan van Boendale zijn verhaal stoffeert met apocriefe geschriften is niet uitzonderlijk. Wanneer bepaalde delen van de bijbel ingang vonden in de volkstaal, ging het vaak om bewerkingen. Volgens de definitie in de Duitse vakliteratuur zijn historiebijbels, waarop Jan van Boendale zich onder meer baseerde, prozateksten die een vrije bewerking van de bijbelse verhalende stof bevatten, aangevuld met apocriefe bijbelse verhalen en verhalen uit de wereldlijke geschiedenis. 156 Jan van Boendale die binnen de Antwerpse school een wegbereider is geweest, 157 had een diepgaande kennis van de Latijnse bronnen. 158 Waarschijnlijk heeft Jan van Boendale zich voor de legende van de laatste Keizer gebaseerd op de Scolastica van Jacob van Maerlant. Jacob van Maerlant was op zijn beurt te rade gegaan in een profetische Syrische tekst uit de zevende eeuw. 159 In 691 voltooide bisschop en martelaar Methodius zijn Revelationes waarin de legende van de laatste keizer werd verspreid. 160 De tekst van Pseudo-Methodius die omstreeks 691 na Christus tot stand kwam, is de belangrijkste christelijke apocalyptische tekst na de Openbaring van Johannes Kinable 1998, 178 en vgl. Voorbij 1991, Mertens 2000, Van Anrooij 1994, Mak 1957, 254, n Eligh 1996, Reinink 1988, McGinn 1994,

91 Het christelijke Roomse Rijk krijgt daarin een positieve rol toebedeeld. Ook dit standpunt neemt Boendale in zijn werk aangaande het wereldgericht over De Sidrac De Sidrac is een tekst met een eenvoudig verhaalkader en is opgebouwd volgens een vraagantwoordstructuur. 162 Het verhaal sluit aan op het thema van het vierde boek. Het behandelt eveneens de eindtijd, de Opstanding van het Duizendjarige Rijk en het Laatste Oordeel. Oorspronkelijk is de Sidrac een Franse tekst. Het verhaal is in het vierde boek vervlochten met andere bronnen waaronder de apocriefe geschriften, Revelationes van Pseudo-Methodius en legenden. Als stadsklerk was Boendale een zeer nauwgezet man en dat blijkt ook uit Der Leken Spiegel. Hij gaf op een wetenschappelijke manier zijn voornaamste bronnen aan. In het vierde boek verwees hij uitdrukkelijk naar het belang van de Sidrac. Hij had ontzag voor deze Franse astronoom: Een coninc, een groot heere, Die so vraechde wilenneere Enen clerc, was heydijn Ende so groten astronomijn Dat hi vele propheteerde Ende den volke wijsheit leerde, Die hi hem screef ende ooc sprac, Ende die meester hiet Sydrac. Sinen boec hebbic ghelesen, Daer vele wondre in wesen Van prophecien ende mede Van uutnemender wijshede. Die coninc vraechde den clerc Menigherhande vraghe sterc, Die hi hem berechte wale. [Lsp. IV, 1, 1-15] De Sidrac bevat wonderen, profetieën en geeft blijk van uitnemenende wijsheid. De koning stelt uiteenlopende en telkens gedurfde vragen die de klerk zonder omwegen en naar waarheid 162 Van Anrooij 2002, 71.

92 beantwoordt. Uit dit boek haalde Boendale de voornaamste informatie aan en hij herhaalde de bronvermelding nog zeven keer. 163 Eén van de wonderen die Sidrac beschreef en die Jan van Boendale overnam, is het wonder bij de droge boom. Sidrac kondigde deze wonderboom als volgt aan: dair soe selen twee drooghe boome sijn ende sij selen trecken toet den verresten de welke soe groot sal sijn datten VII manne niet en souden connen omvessemen ende hy sal bynnen hol sijn 164 Vraag 400 in de Sidrac, Wat sal daer na ghescien?, stemt overeen met het overgrote deel van kapittel 3 uit het vierde boek van Der leken spiegel. Ik heb deze versregels geselecteerd om te kijken of de passages corresponderen. De gelijkenis is treffend: Dese boom, onder wien Dese wondre sullen ghescien, Is zo groot, dat weet wale, Datten cume teen en male 45 Si zeven omme vessemen moghen Met armen uut ghetoghen; Ooc so is hi hol binnen. [Lsp. IV, 3, 41-47] Boendale spreekt eveens over de zeven mensen die hem kunnen omarmen en beschrijft de boom ook als hol vanbinnen. De voorliggende passages zijn representatief voor de andere gelijkenissen tussen vraag 400 van Sidrac waarbij de koning van een lang antwoord wordt gediend, en de voorgeschiedenis van de eindtijd die beschreven wordt in het vierde boek. De volledige Sidrac is naar een diplomatische uitgave van J.F.J. van Tol digitaal raadpleegbaar op de DBNL-site. Boendale citeert rechtstreeks uit het werk van deze Franse astronoom, en uit de vele vermeldingen van Meester Sidrac in Der leken spiegel spreekt de eerbied die hij voor deze Franse astronoom moet hebben gehad. Matthias De Vries stelt vast dat het niet onmogelijk is dat Jan van Boendale gebruik maakte van de Nederlandse vertaling van de Sidrac, die omstreeks de verschijning van Der leken spiegel in onze contreien bekend was: 163 De zeven vindplaatsen zijn achtereenvolgens: Lsp. IV, 1,58; IV,1,72; IV,6,1; IV,6,10; IV,6,69; IV,7,1; IV,10, url 3 DBNL vraag 400,

93 Wanneer men bedenkt, dat dit gedeelte van den Lekenspieghel in 1330 te Antwerpen geschreven werd, en dat de Dietsche vertaling van den Sydrach naar het Franse voorbeeld, in dezelfde stad ten jare 1329 voltooid is, dan mag men met grond besluiten, dat onze dichter het oog had op deze Nederlandsche vertaling, waarvan nog heden verschillende hss. bekend zijn. De vertaler van den Sydrach zal natuurlijk met zijn stad en kunstgenoot, den geleerden Schepenklerk, van nabij bekend geweest zijn, en welligt was deze de eerste, aan wien hij zijn overzetting van de beroemde Fontein van alle kennis mededeelde. 165 Fontein van alle kennis was de metafoor die aan de Franse astronoom werd toegekend. Onder de naam Fontaine de toutes sciences was Sidrac bekend. 166 Jan van Boendale volgt zijn bron niet slaafs op en hij bracht het prozawerk niet enkel op rijm. Hij kende de tekst van de Sidrac tot in de puntjes en brengt het verhaal naar de lezer in zijn eigen woorden. 167 Tot de Antwerpse school worden tien teksten gerekend: Brabantsche yeesten (van 1316 tot ca. 1351), Sidrac (1318), Korte kroniek van Brabant ( /33), Der leken spiegel (ca ), Jans Teesteye (tussen 1330 en 1334), Van den derden Eduwaert (kort na 1340), Melibeus (1342), Dietsche Doctrinale (1345), Boec van der wraken ( ) en Hoemen ene stat regeren sal (voor ca. 1350). 168 Uit deze lijst werden tot voor kort enkel de Melibeus, de Dietsche Doctrinale en de Sidrac niet aan Jan van Boendale toegekend. Hedendaagse mediëvisten achten het niet onmogelijk dat Jan van Boendale ook Melibeus en de Dietsche Doctrinale schreef. 169 Wat de Sidrac betreft, is er nog geen compromis bereikt aan wie deze bewerking is toe te schrijven. Jan van Boendale was vertrouwd met deze tekst, aangezien hij de inhoud goed beheerste. Misschien is Boendale zelf de vertaler geweest van dit Franse werk. Mediëvisten zijn lange tijd terughoudend geweest om de vertaling toe te schrijven aan Jan van Boendale, maar volgens Jongen en Piters mogen we die mogelijkheid geenszins uitsluiten. De sterke gelijkenis tussen passages in de Sidrac en het vierde boek zouden deze verkaring kunnen bevestigen. Een specifiek onderzoek zou deze probleemstelling evenwel moeten onderzoeken Legenda Aurea In het vierde boek van Der leken spiegel kunnen we met zekerheid één kapittel aanwijzen waarin Jan van Boendale de Legenda Aurea bijna op de voet vertaalde. Kapittel 9, waarin de 165 De Vries 1848, LVIII. 166 Frocheur 1842, De Vries 1848, LIX. 168 Anrooij 1994, Reynaert 2002, 127.

94 vijftien voortekenen ter sprake komen, volgt bijna woordelijk de brontekst. 170 Hier heeft Jan van Boendale wel degelijk een passage letterlijk overgenomen en naar het Diets vertaald. Jan van Boendale heeft ook de lokalisering van het Laatse Oordeel uitgebreid besproken. Naast de vijftien voortekenen is het mogelijk dat Jan van Boendale bepaalde toponiemen ontleend heeft aan de Legenda Aurea: Die heilighen segghen ons aldus, Dattie Gods zone Jhesus Cristus Alle minschen doemen sal Te Josaphat in dat dal [Lsp. IV, 10, 1-4] In het oudtestamentische boek van Joël wordt het dal van Josafat gedefinieerd als de plaats waar de Heer alle volkeren zal verzamelen. [Joël 3:2] Het duurt vrij lang voor deze plaats algemeen bekend is. Tot 1100 was het dal vooral bekend als begraafplaats van Maria. Honorius van Autun zou rond 1100 als eerste het Dal van Josafat als oordeelsplaats betitteld hebben. Jacobus de Voragine heeft Josafat als eerste als plaatsnaam voor de lokalisering van het Laatste Oordeel opgenomen. Ook de Beatrijslegende, ontstaan in de dertiende eeuw, besluit met een verwijzing naar het dal. Hier is sprake van het soete dal : 171 Nu bidden wi alle, cleine ende groet, Die dese miracle horen lesen, Dat Maria moet wesen Ons vorsprake int soete dal, Daer God die werelt doemen sal. [Beatrijs, ] Het dal van Josafat is de plaats waar het Jongste Gericht gelokaliseerd wordt. Het Dal van Josafat komt letterlijk voor in de Legenda aurea van Jacobus de Voragine naast Petrus Lombardus en Hugo van Langenstein die eveneens het Laatste Oordeel in het Dal van Josafat plaatsen. 172 De Legenda Aurea zou bijgevolg de bron kunnen zijn waar Jan van Boendale zijn informatie haalde. Het is niet onwaarschijnlijk dat Jan van Boendale deze situering heeft overgenomen van Jacobus de Voragine, aangezien we uit onderzoek van Mak weten hoe belangrijk hij de Legenda aurea als bron achtte. 170 Mak Eligh 1996, Eligh 1996, 121.

95 Het zal wellicht ook de betekenis dragen van Koning Josafat, onder wiens bewind Jahwe de vijanden van Israël vernietigde in ballingschap. Het dal is in feite het Kidrondal en werd pas vanaf de 4de eeuw na Christus algemeen als dal van Josafat aangeduid. Het bevindt zich tussen Jeruzalem en de Olijfberg. 173 Jan van Boendale geeft zijn publiek een vrij nauwkeurige beschrijving van de plaats waar het Laatste Oordeel zal worden voltrokken: Want daer en sal nerghen Sculen sijn noch berghen [Lsp. IV, 10, 33-34] In het dal zal nergens nog een schuilplaats zijn of een berg. In de vlakte zal niemand nog kunnen wegvluchten. Boendale anticipeert zoveel mogelijk op de vragen die het lekenpubliek zich bij zijn leerdicht kan stellen. Hij geeft daarom meteen antwoord op de vraag hoe het er in het dal aan toe zal gaan: Nu moghedi vraghen hoet al Ghestaen sal in dat dal; Want elc mach merken dat Vele te cleine is die stat So vele menschen daer tontfane. Meestre doen ons te verstane, Dattie menschen na Gods bevelen In die lucht ooc wesen zelen, Boven, beziden ende onder: Dies en derf niement wonder Hebben, des sijt ghewes, Want God alles machtich es [Lsp. IV, 10, 69-80] Jan van Boendale stelt zich op in de plaats van zijn publiek, en beseft dat de luisteraar zich zal afvragen hoe zoveel mensen in dat dal kunnen worden ontvangen. Opnieuw beroept hij zich op de kennis van geleerden en schrijft dat meesters ons leren dat de mensen op Gods bevel in de lucht zullen zweven. Waarschijnlijk baseert Boendale zich voor deze interpretatie nogmaals op de Legenda Aurea van Jacobus de Voragine. Deze auteur fundeerde zich op zijn beurt op de eerste brief van Paulus aan de Thessalonicenzen: hoc enim vobis dicimus in verbo Domini quia nos qui vivimus qui residui sumus in adventum Domini non praeveniemus eos qui dormierunt / quoniam ipse Dominus in iussu et in voce archangeli et in tuba 173 LThK, Josafat.

96 Dei descendet de caelo et mortui qui in Christo sunt resurgent primi / deinde nos qui vivimus qui relinquimur simul rapiemur cum illis in nubibus obviam Domino in aera et sic semper cum Domino erimus. 174 Uit deze passage leidde men af dat mensen volgens de wil van de Heer in de lucht konden zweven. Deze passage verklaart hoe iedereen in het dal van Josafat kon samenkomen Tussentijdse conclusie De bijbel was niet de primaire bron voor Jan van Boendale. Het bronnenonderzoek zal eerder beperkt geweest zijn, aangezien hij met alle werken die hij citeerde vertrouwd was, mogelijk dankzij zijn leermeester Jacob van Maerlant. De Openbaring van Johannes heeft hij alles behalve gevolgd en symbolen werden zo zuinig mogelijk behandeld. Hierbij hield hij nauwlettend zijn publiek in het oog, een publiek dat niet vertrouwd was met de symboliek. Hij wou het werelddrama op verklaarbare wijze voorstellen. Boendale illustreert de kern van het vierde boek rijkelijk met verhalen en voorbeelden die hij hier en daar heeft gevonden. De passages uit canonieke en apocriefe geschriften die hij samenbrengt, getuigen van een interessante kruisbestuiving. Hij brengt de scheiding tussen bijbelse stof en apocriefe gegevens wel duidelijk aan via een gedetailleerde bronvermelding. Wanneer hij verwijst naar de Sidrac, Cato of naar Methodius, maakt hij het publiek daarop attent. Zijn selectie en compositie maken van het vierde boek van Der leken spiegel een uniek geheel. Uit het resultaat kunnen we afleiden dat Jan van Boendale niet zweert bij de bijbel en de apocriefe bronnen evenwaardig acht. Hij gaat ervan uit dat ook deze geschriften waarheid bevatten. In de middeleeuwen genoten de apocriefe bronnen een bijzonder gezag. 174 En dit kunnen wij u meedelen volgens een woord van de Heer: wij die in leven blijven tot de komst van de Heer, wij zullen de doden in geen geval voorgaan. Want wanneer het bevel gegeven wordt, als de stem van de aartsengel weerklinkt en de bazuin van God, dan zal de Heer zelf van de hemel neerdalen, en eerst zullen de doden die in Christus zijn verrijzen; daarna zullen wij dien nog in leven zijn tegelijk met hen in een oogwenk op de wolken in de lucht worden weggevoerd, de Heer tegemoet. En zo zullen wij voor altijd samen zijn met de Heer. [1 Thess. 4:15-17]

97 4 Voorgeschiedenis en voortekens 4.1. Eschatologisch tussenrijk Het Duizendjarige Rijk, een belangrijk thema in de Openbaring van Johannes, wordt in het vierde boek van Der leken spiegel vervangen door een eschatologisch tussenrijk. Boendale behandelt in het vierde boek nauwgezet hoe de eindtijd verloopt en waar de finale strijd tussen heidenen en christenen wordt bevochten. In kapittel 1, Een Prophecie hoet gaen sal metten heilighen lande van over zee, beschrijft hij zorgvuldig de veldslag die om de heilige grond van Jeruzalem wordt gevoerd. Oorspronkelijk is Jeruzalem in handen van Gods geestelijke kinderen, maar Mohammed, die door de Christenen als een valse profeet wordt beschouwd, zal hen verslaan. Nadien zal Jeruzalem weer aan de rechtmatige eigenaars toekomen wanneer Godfried van Bouillon tijdens de eerste kruistocht het land terugwint. Daarna zal het kwaad opnieuw zegevieren wanneer het land in handen van Saladin, sultan van Egypte, valt. De Tartaren en Grieken, die voordien elkaars vijanden waren geweest, bundelen in de eindstrijd hun krachten om Gods geestelijke kinderen te verslaan. Enkel Alexandrië zal nog in handen van de christenen zijn. Die stad werd door Alexander de Grote gesticht in het Hellenistische tijdperk in de vierde eeuw voor Christus. 175 De christenen worden overwonnen omdat de vijand haar onderlinge geschillen kon bijleggen. Door de verzoening van Tartaren en Grieken, konden die volkeren de christenen overwinnen. Boendale licht in het laatste boek met andere woorden nogmaals zijn visie op een goed bestuur toe. Door eendracht te bewerkstelligen kan men de zege behalen. 175 AABG 23. Wanneer naar de Atlas van Algemene en Belgische Geschiedenis verwezen wordt, wordt de plaats aangeduid met het kaartnummer en niet met het paginanummer.

98 De middeleeuwers, die langzaamaan de wereld ontdekten, toonden belangstelling voor de ruimtelijke aspecten van de eindtijd. De geografische situering van Boendale sluit naadloos aan op het middeleeuwse wereldbeeld. De belangrijkste plaats die in het vierde boek zowel concrete als mythische vormen aanneemt, is Jeruzalem. Die stad is dan ook de hoofdstad van het aardse rijk: Die clerc seide openbaer, Dat Jherusalem sekerlike Thooft ware van al aertrike, 25 Ende dat noch te menighen tiden Vele lieden souden aen striden Om te regneren daer binnen [Lsp. IV, 1, 22-27] Hiervan getuigt ook de middeleeuwse cartografie: Jeruzalem wordt letterlijk als het middelpunt van de aarde gepresenteerd. De Londense Psalteriumkaart is daarvan een sprekend voorbeeld. 176 De belangrijkste steden die in het vierde boek een rol vervullen zijn Jeruzalem en Babylon. Die twee doen dienst als ruimtelijke symbolen. Jeruzalem is de verwerkelijking van het goddelijke koninkrijk op aarde. 177 Het staat niet alleen symbool voor de finale overwinning van God, daarenboven is het de concrete plaats waar die overwinning zal plaatsvinden: 178 Hier na sal, twaren, Die Roomsche coninc varen 75 Wonen in Jherusalem, Ende daer sal hi houden hem Tien jaer ende een half met, Ende dan sal, dat ghijt wet, Antekerst openbare wesen, 80 Daer ic u voort of sal lesen. [Lsp. IV, 5, 73-80] De keizer van het Heilig Roomse Rijk zal Jeruzalem betrekken en hij zal er tien jaar en een half heersen. Daarna zal de Antichrist zich openbaren. Uiteindelijk zal die de eindtijd definitief ontketenen wanneer hij de Heilige Stad inneemt: 176 Voor de Londense Psalteriumkaart, zie pagina McGinn 1994, Emmerson 1992, 316.

99 Ende Jherusalem die stat Sal hi stichten ende maken bat [Lsp. IV, 7, 57-58] Het bedrog van de Antichrist culmineert op het moment waarop hij Jeruzalem bezit. Hij zal de stad stichten en inrichten naar zijn normen. Dat precies Jeruzalem het slagveld was, is niet verbazingwekkend. Jeruzalem bezitten komt immers overeen met de wereld bezitten. Het doet dienst als een ruimtelijke pars pro toto, want wanneer de goddeloze die stad bestuurt, zal het volk in hem geloven. Goed en kwaad werden in de middeleeuwen gelokaliseerd. Jeruzalem, dat het goede herbergt, is op symbolische wijze de opponent van Babylon, waar het kwade overheerst. 179 Jeruzalem is de heilige plaats waar de Heer, Gods zoon, geboren is en ook sterft: Van Jherusalem dat lant scone, Daer haer here, die Gods zone, Gheboren wort ende ooc sterf. [Lsp. IV, 1, 47-49] Babylon staat daartegenover als het koninkrijk van het kwaad in de eindstrijd: In Sydracs boec so lesen wi dat Te Babylonien in die stat Antekerst sal sijn gheboren. [Lsp. VI, 6, 1-3] Dit dualistische wereldbeeld vindt zijn neerslag in het vierde boek van Der leken spiegel. Christus ontvangt het leven in Jeruzalem terwijl zijn tegenstander in Babylon geboren wordt. Dat Babylon symbool staat voor demonische en duivelse krachten bereikt een hoogtepunt bij de geboorte van de Antichrist, zoals Adso in het standaardwerk over het leven van deze verderver ons mededeelt. 180 Babylon is die Hauptstadt des antichristlichen Weltherrschers. 181 Babylon speelt in Der leken spiegel echter niet altijd de rol van verdorven stad. Ook die plaats is heilig zolang ze in handen is van de christenen: Dat heilighe Gods zoons lant, 179 Le Goff 1987, 546 en Emmerson 1992, LThK IV, Babylon.

100 Jherusalem ende Babylone Ende ander steden groot ende scone. [Lsp. IV, 1, ] De status van een land hangt dus volledig af van zijn heerser. Als het in het bezit is van Gods zoon en zijn geestelijke kinderen, is het heilig gebied. Deze versregels weerspiegelen de lessen die in het derde boek werden beschreven. Hoe men een stad dient te besturen is in het derde deel een onderdeel van kapittel 123, zeven eigenschappen die heersers moeten bezitten. 182 Boendale verliest zijn doelpubliek geen moment uit het oog. Hij wil met zijn leerdicht immers jonge bestuurders bereiken en een aantal fundamentele lessen meegeven. Hoe men een stad moet besturen, is er één van. De competentie en de know-how van die landsheren is voor Boendale van primair belang. 183 Die impliciete boodschap integreert hij op subtiele wijze ook in het vierde boek en dit zal de aandachtige luisteraar mogelijk zijn opgevallen. Naast Jeruzalem en Babylon, die in de bijbel een symbolische rol vervullen, kreeg Boendales publiek een nog meer gedetailleerde geografische situering van de eindtijd. Sidrac heeft mogelijk van Adso overgenomen dat de Antichrist in Babylon geboren wordt. 184 Boendale treft een aanvulling op deze informatie in zijn bronnenmateriaal aan: Mechodosius brinct ons voren, 5 Dat het sijn sal in Chorozaym, Ende datmen op sal voeden hym In die stede van Bethsayda, Ende dathi regneren sal daer na In Capharnaum die stede. [Lsp. IV, 6, 4-9] Pseudo-Methodius lokaliseert de geboorte, de opvoeding en het verdere levensverloop van de Antichrist elders. In navolging van deze martelaar spelen de steden Korazin, Bethsaïda en Kafarnaüm ook bij Boendale een rol in het leven van de Antichrist. Chorasan of Khorasan, ten zuiden van het Aralmeer, 185 is een bergachtig gebied in het noordoosten van Iran. Daar zou de Antichrist volgens Pseudo-Methodius geboren zijn. Die bisschop uit de zevende eeuw lokaliseert zijn opvoeding vervolgens in Bethsaïda. Die plaats waar de Antichrist opgroeit, is 182 Jongen 2003, Reynaert 1994, Eligh 1996, AABG 18.

101 mit Kapharnaum und Korazin verflucht. 186 Kafarnaüm was een nederzetting aan de oever van het meer van Galilea. Jezus verweet de inwoners van die stad dat ze ondanks de wonderen die hij er tot stand had gebracht, niet tot bekering waren gekomen [Matteüs 11:23 en Lucas 10:15]. Naar Chorazim wordt samen met Bethsaïda verwezen als de stad die Jezus afkeurde [Matteüs 11:21 en Lucas 10:13]. In het Matteüs-evangelie waarschuwt Christus de onboetvaardige steden als volgt: Toen begon Hij de steden waarin de meeste van zijn wonderen waren gebeurd te verwijten, dat zij zich niet bekeerd hadden. Wee u, Chorazin: wee u, Bethsaïda! Tyrus en Sidon zouden reeds lang, in zak en as, zich bekeerd hebben, indien bij hen de wonderen waren gebeurd, die bij u hebben plaatsgevonden. Ja, ik zeg u: Het lot van Tyrus en Sidon zal beter te dragen zijn op de oordeelsdag dan dat van u. En gij, Kafarnaüm, zult ge soms tot de hemel toe verheven worden? Tot in de onderwereld zult ge nederzinken. [Matteüs 11:30-23; zie ook Lucas 10:13-16] 186 LThK Bethsaida.

102 187 Joppem is een andere stad die een rol speelt in de eindtijd. In het vijfde kapittel, Hoe die besloten Joden uut comen sullen ende die kerstene destrueren, vermeldt Jan van Boendale dat de joden het christendom veel leed zullen berokkenen. Ze zullen de stad in het heilige land dat Joppem heet, overwinnen [Lsp. IV, 5, 67]. Hoogstwaarschijnlijk haalde Jan van Boendale deze plaatsnaam uit de Historia Scholastica [Lsp. IV, 5, 29]. Joppe is een stad aan de grens van het koninkrijk Israël. 188 Uit een kaart van Jeruzalem in de tijd voor Christus blijkt dat de Heilige Stad een Joppepoort had waarvandaan een weg liep rechtstreeks naar de stad Joppe aan de kust van de Middellandse Zee. 189 Joppe ligt 100 kilometer ten noorden van Gaza en is 187 Bijbel 1995, De steden Betsaïda, Kafarnaüm, Chorazin, Joppe en Jeruzalem komen aan bod in het vierde boek van Der leken spiegel. 188 AABG AABG 17a.

103 nu bekend als de stad Jaffa in Israël. 190 Volgens Boendale ligt Jeruzalem Int heilighe lant die heet Joppem [Lsp. IV, 5, 67]. Jeruzalem heeft echter nooit in het land van Joppem gelegen. Er zijn altijd grenzen geweest tussen Joppe en Jeruzalem. Jeruzalem lag eerst in het koninkrijk Juda, terwijl Joppe in het land van de Filistijnen lag op de grens met het koninkrijk Israël. Vandaag liggen Jeruzalem en Jaffa wel allebei in Israël. Waarschijnlijk baseerde Boendale zich naar waarheid op de bestaande kennisbronnen. Wellicht heeft Jan van Boendale de naam Joppe niet uit de Rijmbijbel. Het toponiem werd in de digitale versie van de tekst op de cd-rom Middelnederlands niet teruggevonden. Dit kan een argument zijn om aan te nemen dat Jan van Boendale vertrouwd was met de Historia Scholastica van Petrus Comestor die Joppem wel vermeld. Het zou ook verklaren waarom Jan van Boendale spreekt van Joppem en niet van het meer gangbare Joppe. Joppem is in het Latijn immers de verbogen vorm onder invloed van in. Verder verwijst Boendale ook naar Nubiene Lant : Ende daer na, also wijt vinden, 60 Sullen comen die felle Inden Ende sullen stichten roof ende brant Inder Nubiene lant: Dats een volc, sijts ghewes, Dat aen Gode ghelovich es. [Lsp. IV, 3, 59-64] Dit land komt ook voor in de Sidrac, in het antwoord op vraag 400 van koning Boctus aan de klerk. Een Indisch volk zal roven en brand stichten in Nubiene Lant : Dair na selen comen die van Indien ende selen winnen een deel des lants dat eenderande volc sijn sal dat in Gode gheloovet, Nubiene, ende die selen ontbieden soucoirs. 191 J.F.J. van Tol, die voor zijn proefschrift een editie van de Middelnederlandse vertaling van de Sidrac bezorgde, voegt in zijn notenapparaat het volgende toe over Nubiene Lant : Onder de afschrijvers der Franse hss. waren er verscheidene die meenden te weten, op welke volken en personen Sidrac zinspeelde; zij schreven (de een op meer, de ander op minder plaatsen) dan de namen 190 AABG DBNL 400,

104 met rode inkt vaak zonder enig syntactisch verband tussen de tekst. Als een dergelijke interpolatie is hier het woord Nubiene te beschouwen. 192 De bronnen over Nubiene Lant zijn schaars. Op welk volk Sidrac hier zinspeelt, is met andere woorden niet meteen duidelijk. Eventueel zou Nubiene Lant kunnen verwijzen naar Nubië, een gebied in Sudan ten zuiden van Egypte. 193 Eén toponiem verdient een bijzondere beschouwing, namelijk Golgotha. Golgotha is de heuvel waarop Christus gekruisigd werd. 194 Niet toevallig speelt de Golgotha een ruimtelijke rol in de eindtijd: Als Antekerst wort openbaer Ende wonder werct hier ende daer, Ende die Roomsche coninc siet Dat meest tfolc an hem tiet 25 Ende hijt niet en can wederstaen, So sal hi optien berch gaen Ter stede die Galgatha heet, Daer onse here sinen doot leet, Ende sal sine crone nemen van 30 Sinen hoofde ende settense dan Op dat cruce mitter vaert, Ende heffen sine hande te hemele waert, Ende sal dat kerstenrike algader Opdraghen Gode den vader [Lsp. IV, 6, 21-34] Wanneer de Antichrist openbaar wordt en hier en daar wonderen verricht en wanneer de Roomse keizer ziet dat de meerderheid van het volk de goddeloze aanbidt, zal de keizer op de berg gaan waar onze Heer zijn dood leed. Hij zal zijn kroon van zijn hoofd nemen en op het kruis zetten. Daarna zal hij zijn handen hemelwaarts richten en het christelijke rijk overdragen aan God de Vader. Het kruis zal weldra samen met de kroon in de hemel ontvangen worden. Dit is een voorteken dat het Roomse Rijk een einde neemt. De koning beneemt zichzelf het leven en dan zal alle aardse macht de Antichrist toekomen. De verderver heerst vervolgens oppermachtig, totdat Christus hem met zijn adem doodt : DBNL 400, 30-32, n AABG LThK Golgotha: Zur Kreuzigung führte man Jesus an den Ort Golgotha, was übersetzt heisst Ort des Schädels. 195 Eligh 1996, 193.

105 Dan sal onse here ter selver stonde Metten gheeste van sinen monde Antekerste, met haesten groot, 40 Doden mitter gadoot. [Lsp. IV, 8, 37-40] De bijbel bericht weinig over de Antichrist, maar de straf die hem treft wordt in Jesaja 11:4 wel beschreven: Hij kastijdt de verdrukkers met de roede van zijn mond en de bozen doodt hij met de adem van zijn lippen. Deze scène speelt zich af op de Golgotha en de naam van de berg heeft zoals de meeste andere toponiemen een symbolische betekenis. Golgotha betekent letterlijk schedelplaats. 196 Van rondom liggende schedels is de naam niet afgeleid, want ook terechtgestelden moesten worden begraven. 197 De betekenis van Golgotha werd in de christelijke iconografie geherinterpreteerd. Schedelplaats herinnert aan de schedel van Adam die in de iconografie van de middeleeuwen vaak onderaan het kruis wordt afgebeeld: Origenes ( ) hört von der Schädelstätte, dass hier Adam begraben sei (zu Mt 27, 32 [...]). Nach Epiphanios von Salamis ( ) benetzte Jesus bei der Kreizigung die Gebeine des Urvaters mit seinem Blut [...]. 198 De eerste mens wordt in herinnering gebracht aan de voet van het kruis waaraan de Messias stierf. Christus is de verpersoonlijking van de Mensenzoon die het leven geeft om de staat van onschuld van voor de zondeval te herstellen: Ende met sijnre doot of dwaen / Dat Adaem hadde misdaen [Lsp. IV, 1, 35-36]. Christus wil met zijn dood bij zijn Vader vergiffenis vragen voor de erfzonde. Hij wast de vlekken van de Adams zonde weg. Het Laatste Oordeel wordt in het vierde boek door de Roomse keizer definitief aangekondigd wanneer zijn kroon samen met het kruis in de hemel wordt opgenomen. De zondige mensheid gaat het laatste tijdperk in. Stilaan nemen alle toponiemen in het wereldbeeld van het publiek hun plaats in. Voor sommigen kan het reeds gekende stof opgefrist hebben, voor jongere luisteraars zal het hier misschien nieuwe kennis geweest zijn. De geografie en de verschillende steden waar de eindstrijd wordt bevochten, krijgen een bevoorrechte plaats in Der leken spiegel. Jan van 196 VD III Golgotha. 197 LThK IV, Golgotha: Von herumliegenden Schädeln rührte der Name nicht her, denn auch die Hingerichteten mussten begraben werden. 198 LThK IV, Golgotha.

106 Boendale geeft liever ruimte aan historische figuren en bestaande steden die hij op aarde kon situeren, dan aan symbolen. Boendale acht het imago van een stad bovendien bepalend. De plaats waar Antichrist geboren wordt, opgroeit of regeert, deugt niet. Het stedelijke decor speelt in het vierde boek van Der leken spiegel duidelijk een voorname rol. Zeker wanneer hij zich zou toeleggen op het schetsen van de strikken en lagen die de duivel op aarde gespannen heeft, ligt een stedelijke beeldspraak voor de hand. Immers, de stad vertegenwoordigt in de allegorieën omtrent de menselijke pelgrimstocht naar het hemelse Jeruzalem bij uitstek een oord van verderf, gelegen aan de brede weg die naar het onheil voert. 199 Boendale gebruikt een aantal steden om zijn verhaal met metaforische kracht te staven. Niet alleen de steden spelen trouwens een rol tijdens de eindtijd, ook het bestuur wordt in kapittel 4, Hoe die kerstene heren sullen trecken in Jherusalem ende enen coninc daer setten mids den vonnesse ons heren, uitgebreid beschouwd. Hij geeft ter herinnering aan zijn lessen in het derde boek nog een mooi voorbeeld van hoe het er tussen heren aan toe moet gaan: 40 Dan so sullen die heren Vergadren ende tracteren Om enen here die al Aertrike regeren sal. Ende om die trouwe die dan sal sijn 45 Onder die heren sterc ende fijn, Sal elc theerscap weder zegghen Ende selt opten andren legghen Ende spreken: Ghi sijts bat waert, Bidien ghi hebt meer vertaert 50 In Gods dienste dan ic doe, Ende ooc meer ghedaen daer toe, So dat ghijs vele bat waert sijt. [Lsp., IV, 4, 43-52] De heren zijn nederig en willen telkens iemand anders bekleden met de eer van soevereniteit. Hun bestuur berust op vergaderingen en wederzijdse inspraak. Boendale wil met zijn leerdicht binnen het bestuur van de stad eendracht bewerkstelligen: Die ene stat willen regeren Selen dese poenten hanteren 199 Pleij 2003, 23.

107 Eendrachtech sijn met trouwen Ghemene orbore anscouwen Hoer vriheit niet laten breken Om ghemeen dinc dicke spreken [Lsp. III, 123, 1-6] Eendrachtig zijn, het algemeen belang nastreven, vrijheid behouden en dikwijls over gemeenschappelijke zaken spreken, zijn de vier eerste van elf regels die Boendale voorschrijft om een stad naar behoren te besturen: Het vrede-stichten is de absolute voorwaarde voor elke vorm van samenleven. In het bijzonder de stedelijke gemeenschap zou hierdoor geobsedeerd zijn, om verschillende redenen. Om te beginnen bracht zij zeer uiteenlopende leefstijlen bij elkaar in één overkoepelend verband, waardoor afgnust en ongelijkheid als het ware van nature ingegeven waren. Dat is het waar Boendale steeds op wijst (en niet alleen hij), wanneer hij over de stad gaat spreken. Tweedracht treedt vrijwel automatisch op, en men moet onmiddellijk en permanent maatregelen nemen om deze splijtzwam onder de duim te houden. 200 Tweedracht kan een stad en bij uitbreiding een land vernietigen. Daarom geeft Boendale tot in het laatste hoofdstuk de boodschap mee dat men boven alles eendracht moet proberen te bereiken. Ook in het vierde boek trekt hij de lijn van zijn werk door en wil hij zijn publiek confronteren met de invloed van een stad op zijn bewoners en met de invloed die een goed of slecht bestuur kan uitoefenen. Boendales eindtijd speelt zich met andere woorden niet af in een fantastische wereld, maar binnen de stadsmuren aan het begin van de veertiende eeuw. Traditioneel is de eindtijd zowel temporeel, aangezien het eschatologische verlossing in het vooruitzicht stelt, als ruimtelijk, omdat het een andere, bovennatuurlijke wereld impliceert. 201 Die bovennatuurlijke wereld situeert Boendale in realistische, wereldse steden. Niet alleen de stedelijke situering is van belang wanneer we Jan van Boendales eindtijd beschouwen. De personages die er in optreden, zijn minstens even interessant. Aan het hoofd van het eschatologische tussenrijk staat Alexander de Grote. Waarschijnlijk heeft Jan van Boendale zich voor die verhaalstof gebaseerd op de Rijmbijbel van Jacob van Maerlant. Die was niet de enige en eerste middeleeuwse schrijver die dit tijdperk van een Last World Emperor integreerde. 202 De legende van Alexander de Grote vindt meer bepaald zijn oorsprong in de Revelationes van Pseudo-Methodius, waarnaar Jan van Boendale ook 200 Pleij 2003, Collins 1979, McGinn 1994, 89.

108 verwijst. Het rijk van Alexander de Grote, de laatste heerser, kondigt de naderende eindtijd aan Antisemitisme Christenen moeten veel tegenstanders trotseren. Wanneer de rust uiteindelijk terugkeert, kondigt de vreselijkste catastrofe zich aan: de joden die Alexander de Grote ooit achter een hoge poort in een gebergte opsloot, worden vrijgelaten. Joden werden van oudsher gehaat op basis van religieuze motieven. 203 Dit volk had Jezus gekruisigd. In de christelijke samenleving werden ze bestreden omwille van die collectieve misstap: In the Middle Ages the Jew was hated because he was a Jew, a representative of the people who crucified Jesus. 204 Die bevolkingsgroep was in de middeleeuwen het slachtoffer van religieus racisme. 205 De jood en het jodendom nemen er een belangrijke plaats in, ook in het oeuvre van Jan van Boendale. In het onderzoek naar het optreden van de joden in Middelnederlandse literatuur werd totnogtoe weinig verwezen naar het vierde boek. 206 Nochtans heeft dit volk een groot aandeel in het verloop van de heilsgeschiedenis. Ze zijn de voorbode van het onheil, omdat ze niet in de waarachtige God zullen geloven. Boendale vermeldt een onbekend volk uit het Oosten dat afgoden zal vereren: So sal comen van Orient Ombekent volc sonder ghetal, Dat aen afgode gheloven sal. Dese sullen die[n] Latinen Vele scaden doen ende pinen [Lsp. IV, 4, 5-9] 203 Gerven 1988, Brooke 1964, Delumeau 1978, Gerven Hij maakt vooral gebruik van deel I, deel II en deel III en verwijst slechts in een voetnoet naar het optreden van de joden in boek IV.

109 Dit kan verwijzen naar de volkeren van Gog en Magog die Alexander de Grote opsloot. Zij kwamen ook uit het oosten en zullen volgens Ezechiël 1:3 Israël binnenvallen. Deze menigte, afkomstig uit het oosten, zal het christendom veel schade toebrengen. Aangezien ook de joden tot afgodendienst waren vervallen, 207 baarde die verspreiding de mensen zorgen. Het ware geloof kon door deze volkeren uit het oosten en door de joden immers ondermijnd worden. De wijdverspreide Revelationes van Pseudo-Methodius beschrijven het volk van Gog en Magog als levend vuil. 208 Alexander de Grote zou volkeren ontdekt hebben die zich zelfs voedden met mensenvlees. 209 Jan van Boendale verwijst eveneens naar de gruwelijke daden die ze schaamteloos zullen uitvoeren. Ze eten zelfs kinderen die ze levend uit de moeder snijden: Leellijc sal sijn des volcs vorme; Menschen, beesten ende worme Sullen si eten, des sijt vroet, Ende mede drincken haer bloet, Si sullen eten [ten] selven tiden Kindre die si sullen sniden Uut der moeder lichamen: Dies en sullen si hem niet scamen! [Lsp. IV, 5, 41-48] Het gedrag van dit volk zal weerzinwekkend zijn. Wanneer die mensen de foetussen en alle andere mensen, dieren en wormen verorberen, bereikt de gruwel een hoogtepunt in het vierde boek van Der leken spiegel. Ze zullen bovendien het bloed van hun slachtoffers drinken. Deze beschrijving keert terug in het Boec van der Wrake, een ander boek van Boendale, met toevoeging van schorpioenen, slangen en ander ongedierte. 210 Gerven schrijft dat Jan van Boendale over de rituele moord van joden op christelijke kinderen het stilzwijgen bewaart. 211 Deze stelling is aan herziening toe, want de foetussen worden in het vierde boek op angstaanjagende wijze uit het lichaam verwijderd en opgegeten. Het gerucht dat joden christelijke kinderen op rituele wijze zouden vermoorden, 212 komt dus ook in het vierde boek van Der leken spiegel aan bod. 207 Gerven 1988, Smoller 2000, Pfister Gerven 1988, Gerven 1988, LThK V, 1160, Juden, Judentum.

110 Het tweede aspect dat Jan van Boendale volgens Gerven buiten beschouwing laat, is de ontvreemding en ontheiliging van hosties. 213 Dat Jan van Boendale dat vooroordeel bewust negeert, kan echter een andere oorzaak hebben dan dat hij de joden wil ontzien. Hosties waren heilig en Boendale vermijdt aan het einde van zijn leerdicht heiligschennis te illustreren. We zouden een en ander ook kunnen interpreteren als we aannemen dat Boendale blasfemie in het geheel niet ter sprake wou brengen, zelfs niet in naam van de joden. Wat de hostie betreft, houdt Boendale het bij de beschrijving van de wonderlijke krachten die het Heilige Sacrament herbergt. Aan de joden is in Der leken spiegel een apart kapittel gewijd. Hoe die besloten Joden uut comen sullen ende die kerstine destrueren is in het vierde boek het vijfde hoofdstuk dat als laatste voorafgaat aan de geboorte van de Antichrist. De joden zijn met andere woorden het finale voorteken voor de komst van deze afgod die zelf ook, als afstammeling van het geslacht van Dan, een jood was. De Antichrist is een zoon van de stam van Israëlieten die in het noorden van Palestina woonde [Gen. 49:16]. 214 Gerven argumenteert dat de joden in Boendales oeuvre niet algemeen bij de zonde betrokken werden, 215 maar in het vierde boek treedt het volk wel op als de ultieme tegenstander van de christenen. De joden worden in dit geval als gemeenschap geband. In het vierde boek spreidt Boendale zijn kennis tentoon over hoe het er tijdens de eindtijd aan toe zal gaan: het joodse volk zal in die periode een gruwelijke rol spelen. Boendale alludeert hier op de traditionele legende van de verloren stammen van Israël. 216 Het antisemitisme van de late middeleeuwen werd ook in verband gebracht met de apocalyptische speculaties over de opgesloten volkeren van Gog en Magog. 217 Die gaan in de Apocalyps of Openbaring van Johannes samen met Satan ten onder. Hun namen komen eerder al voor in Genesis en Ezechiël. 218 De middeleeuwers waren in de ban van het geheimzinnige land van Gog en Magog. 219 Op de Londense Psalteriumkaart bevindt het zich linksboven, achter een hoge muur en geïsoleerd van de wereld. 220 Volgens de overlevering sloot Alexander de Grote de volkeren van Gog en Magog in dit gebergte op. Op de kaart is duidelijk zichtbaar hoe deze bevolkingsgroep zich letterlijk aan de rand van de wereld bevond. Deze marginalen zouden hun onheil pas in de eindtijd over de aarde verspreiden, 213 Gerven 1988, VD III, Dan. 215 Gerven 1988, Gerven 1988, 8 en Boec van der Wrake en Bynum 2000, Eligh 1996, Eligh 1996, Eligh 1996, 203.

111 omdat de vermaarde heerser de doorgang met ijzeren poorten had afgesloten. 221 Jan van Boendale gaat minutieus te werk wanneer hij de eindtijd en de voorgeschiedenis lokaliseert. Het is zelfs akelig welke voorspellende dimensies het vierde boek van Der leken spiegel aanneemt. De oost-westelijke beweging die de pest een kleine twintig jaar later zal afleggen, wordt immers voorspeld doordat hij de initiële focus van de haard van bacteriën in het oosten lokaliseert Op het moment van de eerste kruistocht herkende de middeleeuwse samenleving eschatologische voortekenen in de joodse gemeenschap. Niet alleen werden de joden gepresenteerd als onhygiënisch, bovendien uit het religieus racisme zich in het hen toekennen van nog meer gruweldaden: Si sullen destrueren menich rike 50 Ende besmetten jammerlike. Ende niement, alsic hebbe verstaen, 221 Eligh 1996, Smoller 2000, Londense Psalteriumkaart. Het land van Gog en Magog bevindt zich linksboven achter een hoge muur. Jeruzalem bevindt zich in het centrum van de aarde. Zie internetadres 9.

Wat die mensche es, ende vander bitterheyt der hellen, ende vander zuetecheyt des hemelrijcs. Cap. 43.

Wat die mensche es, ende vander bitterheyt der hellen, ende vander zuetecheyt des hemelrijcs. Cap. 43. Jan van Boendale eindigt zijn tussen 1330 en 1340 geschreven Jans teesteye (zie Wereld in woorden p. 158 e.v.) met heel fraaie verzen over de nietigheid van al het aardse, in schril contrast met de hemelse

Nadere informatie

V- ^ f i I I I i i C Vier Maria Legenden 5* Vier Maria Legenden De Ivoren Toren Apeldoorn J Van een heilich vader / Daer was een heilich vader in eenre vergaderinghe ende dese was coster ende diende

Nadere informatie

[C5v] Hoe Floris metten korve vol bloemen opten toren ghedraghen wert. [6]

[C5v] Hoe Floris metten korve vol bloemen opten toren ghedraghen wert. [6] [C5v] Hoe Floris metten korve vol bloemen opten toren ghedraghen wert. [6] Nu is ghecomen den meydach, ende doen quam Floris in root purper gecleed[t], om dat hi den rooden roose gelijken soude, ende dat

Nadere informatie

Die coninc vraecht: Hoe comt dat men wint gevoelt ende niene sien en mach?

Die coninc vraecht: Hoe comt dat men wint gevoelt ende niene sien en mach? Hieronder volgen uit de Sidrac alle eenentwintig vragen die op pagina 110 van Wereld in woorden opgesomd worden, inclusief de complete antwoorden. Sidrac blijkt inderdaad een allesweter. Die coninc vraecht:

Nadere informatie

Diplomatische editie bezorgd door Mike Kestemont en Willem Kuiper

Diplomatische editie bezorgd door Mike Kestemont en Willem Kuiper Brussel KBR, IV 1107 Diplomatische editie bezorgd door Mike Kestemont en Willem Kuiper Beschrijving van het handschrift Twee op elkaar aansluitende horizontale stroken uit hetzelfde perkamenten dubbelblad,

Nadere informatie

Die legende des heileghen bisscops Sinte Nyclaes

Die legende des heileghen bisscops Sinte Nyclaes Die legende des heileghen bisscops Sinte Nyclaes Nycholaus was portere 1 der stat van Patera. Ende hi was gheboren van heyleghen ende rike lieden. Sijn vader hiet Epyphanius ende sijn moeder hiet Johanna.

Nadere informatie

Vanden sacramente van Aemsterdam.

Vanden sacramente van Aemsterdam. Het wonder dat Willem van Hildegaersberch in deze sproke verhaalt, voltrok zich in maart 1345 in een woning aan de Kalverstraat. Nog ieder jaar vindt in die maand in Amsterdam de Stille Omgang plaats,

Nadere informatie

Fragment III. UniversiteitsBibliotheekAmsterdam, Fragment I A 24-c. Een fragment van Die Rose van Heinric bestaande uit twee hele stroken.

Fragment III. UniversiteitsBibliotheekAmsterdam, Fragment I A 24-c. Een fragment van Die Rose van Heinric bestaande uit twee hele stroken. Fragment III UniversiteitsBibliotheekAmsterdam, Fragment I A 24-c Een fragment van Die Rose van Heinric bestaande uit twee hele stroken. De regelnummering is gebaseerd op het Amsterdamse handschrift. achterzijde-recto

Nadere informatie

Wat de name bediet. Donnosel 1

Wat de name bediet. Donnosel 1 Wat de name bediet Donnosel 1 kinderkinne heet men also bi drien reidenen: omme donnoselheit van leivenne, van reidenen ende van der pinen, ende omme donnoselheit die si behilden. Men heetse onnosel van

Nadere informatie

3,2. Boekverslag door P woorden 25 juni keer beoordeeld. Toneelstuk, Middeleeuws verhaal Eerste uitgave 1500 Nederlands.

3,2. Boekverslag door P woorden 25 juni keer beoordeeld. Toneelstuk, Middeleeuws verhaal Eerste uitgave 1500 Nederlands. Boekverslag door P. 2326 woorden 25 juni 2013 3,2 8 keer beoordeeld Auteur Onbekend Genre Toneelstuk, Middeleeuws verhaal Eerste uitgave 1500 Vak Nederlands Methode Dautzenberg Boekverslag: Esmoreit Inhoudsopgave

Nadere informatie

De jeeste van Walewein

De jeeste van Walewein Veel meer over Walewein en ettelijke andere Arturromans is te vinden in het grote derde hoofstuk van Frits van Oostrom, Stemmen op schrift. Amsterdam 2007. De jeeste van Walewein Vanden coninc Arture Es

Nadere informatie

Pelgrimagie der menscherliker natueren

Pelgrimagie der menscherliker natueren editie Ingrid Biesheuvel bron, (handschrift ms. germ. fol. 624 van de Staatsbibliothek Preussischer Kulturbesitz te Berlijn.) Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_pel003pelg01_01/colofon.htm

Nadere informatie

Gloriant. editie P. Leendertz jr.

Gloriant. editie P. Leendertz jr. editie P. Leendertz jr. bron, Abele spelen In: Instituut voor Nederlandse Lexicologie (samenstelling en redactie), Cd-rom Middelnederlands. Sdu Uitgevers/Standaard Uitgeverij, Den Haag/Antwerpen 1998.

Nadere informatie

tekst: Mariken van Nieumeghen fragment: Hoe Emmeken haer sondich leven een luttel beclaecht

tekst: Mariken van Nieumeghen fragment: Hoe Emmeken haer sondich leven een luttel beclaecht tekst: Mariken van Nieumeghen fragment: Hoe Emmeken haer sondich leven een luttel beclaecht r. 590 O memorie, verstandenisse, waerdii dinckende Op dleven, daer ick mi nu int ontdraghe, Het soude u duncken

Nadere informatie

Vanden winter ende vanden somer

Vanden winter ende vanden somer editie P. Leendertz jr. bron, Abele spelen In: Instituut voor Nederlandse Lexicologie (samenstelling en redactie), Cd-rom Middelnederlands. Sdu Uitgevers/Standaard Uitgeverij, Den Haag/Antwerpen 1998.

Nadere informatie

Esmoreit. editie P. Leendertz Jr.

Esmoreit. editie P. Leendertz Jr. editie P. Leendertz Jr. bron, Abele spelen In: Instituut voor Nederlandse Lexicologie (samenstelling en redactie), Cd-rom Middelnederlands. Sdu Uitgevers/Standaard Uitgeverij, Den Haag/Antwerpen 1998.

Nadere informatie

hertaling Albert Verwey (soms iets herschikt) [of een eigen variante] Hadewijch s 7e visioen

hertaling Albert Verwey (soms iets herschikt) [of een eigen variante] Hadewijch s 7e visioen Hadewijch s 7e visioen te enen cinxendage wart mi vertoont in de dageraat, ende men sanc mettenen in de kerke ende ic was daar; ende mijn herte ende mijn aderen ende alle mine leden schudden ende beveden

Nadere informatie

Het oudste het oudste Hofje binnen Leiden.

Het oudste het oudste Hofje binnen Leiden. Het oudste het oudste Hofje binnen Leiden. Reglement voor de Conventualen van het Jeruzalem%Hof op de Cellebroersgracht (thans Kaiserstraat), gesticht door Wouter Comans in den 1467. Item dit syn die ordinacien

Nadere informatie

N u volghede Charloot met sporen [101] den herte na, dat emmer voren 4985 wel was ene boghescote. Dat verdroot seere Charlote. Hi verhaeste 1 sijn pert meer dant ghelede. 2 Hets dicke gheseit te menegher

Nadere informatie

oe Namels van Bavier hoorde [162] Karels redene ende sine woorde wart hi van herten seere gram.

oe Namels van Bavier hoorde [162] Karels redene ende sine woorde wart hi van herten seere gram. A lse doe 1 saghen die Sarrasine [161] doot haren heere, ginghen si hem pinen 2 dapperleke 3 te vliene. Daer en was gheen so coene, hi en wilde te dien stonden wel hebben geweest sijnre verde. 11130 Die

Nadere informatie

Het was een maged uitverkoren

Het was een maged uitverkoren Het was een maged uitverkoren Documentatie bij het koorarrangement, dat gepubliceerd is op http://www.willibrordhuisman.nl/composities/hetwaseenmaged/ Willibrord Huisman, november 2018 Ontwerpnotities

Nadere informatie

Amsterdams lectionarium

Amsterdams lectionarium editie C.C. de Bruin bron. In: Instituut voor Nederlandse Lexicologie (samenstelling en redactie), Cd-rom Middelnederlands. Sdu Uitgevers/Standaard Uitgeverij, Den Haag/Antwerpen 1998. Zie voor verantwoording:

Nadere informatie

Ende hoer hier al dat hercomen Over de oogmerken en functies van de proloog

Ende hoer hier al dat hercomen Over de oogmerken en functies van de proloog Caroline De Witte Academiejaar 2008-2009 3 e bachelor Nederlands- Engels Nederlandse Letterkunde V Remco Sleiderink Geschiedschrijving tijdens de Grote Hongersnood Ende hoer hier al dat hercomen Over de

Nadere informatie

Dander Martijn. De tweede Martijn.

Dander Martijn. De tweede Martijn. Dit is een van de zogenoemde strofische gedichten van Jacob van Maerlant (zie Stemmen op Schrift pag. 544 en, voor de Eerste Martijn, pag. 521-2, 535 en 543). De gesprekspartners, de vrienden Jacob en

Nadere informatie

A lso nam Ogier vele sciere [241] vanden spere dat baniere ende scoerdet vore Broyiers oghen. Dat en conste Broyier niet ghedoghen. Hi quam daerbi uten keere ende vinc ghereet te sinen spere 16950 ende

Nadere informatie

Der vrouwen heimelijcheit

Der vrouwen heimelijcheit editie Ph. Blommaert bron Ph. Blommaert (ed.), Der vrouwen heimelykheid, dichtwerk der XIVe eeuw. (Maetschappy der Vlaemsche Bibliophilen. Serie 2; no. 3) C. Annoot-Braeckman, Gent [zonder jaartal, circa

Nadere informatie

Hs. Stockholm KB A 159 (26vb-28ra) Hs. Amsterdam Universiteitsbibliotheek VI B 14 (40rb-42rb) Vanden onnoselen kinderen. Wat de name bediet

Hs. Stockholm KB A 159 (26vb-28ra) Hs. Amsterdam Universiteitsbibliotheek VI B 14 (40rb-42rb) Vanden onnoselen kinderen. Wat de name bediet Hs. Stockholm KB A 159 (26vb-28ra) Hs. Amsterdam Universiteitsbibliotheek VI B 14 (40rb-42rb) Vanden onnoselen kinderen Wat de name bediet Donnosel 1 kinderkinne heet men also bi drien reidenen: omme donnoselheit

Nadere informatie

I n den salighen name Marie, [90]

I n den salighen name Marie, [90] Deel 2 Ogiers outheit (versregels 4137-23731) I n den salighen name Marie, [90] die moeder es ende maghet vrie willic nu beghinnen dichten. Ende dat ic mi niet en moete ontvruchten, 1 4140 des moghe mi

Nadere informatie

Niclaes Peeters. Editie J.G.R. Acquoy

Niclaes Peeters. Editie J.G.R. Acquoy Hier beghinnen de sermonen oft wtlegghingen op alle de evangelien vander vasten, metter passien, alsomen die inder kercken houdt zeer costelijck wtgeleyt Niclaes Peeters Editie J.G.R. Acquoy bron Niclaes

Nadere informatie

J. van Mierlo Jr., S. J. Strophische Gedichten

J. van Mierlo Jr., S. J. Strophische Gedichten LEUVENSE TEKSTUITGAVEN 446 J. van Mierlo Jr., S. J. lihad EWIJCH Strophische Gedichten Keurboekerij, Grote Markt, 17, Leuven. 1910. Ritmata haywigis I I y, al es nu die winter cout vn Cort die daghe

Nadere informatie

Bijlage I: Parafrase en analyse van relevante passages uit boek VI van Van den proprieteyten der dinghen (VDPDD)

Bijlage I: Parafrase en analyse van relevante passages uit boek VI van Van den proprieteyten der dinghen (VDPDD) Bijlage I: Parafrase en analyse van relevante passages uit boek VI van Van den proprieteyten der dinghen (VDPDD) Van den proprieteyten der dinghen (VDPDD) Infant/Kindertijd (0 7 jaar) Informatie over leeftijdsfase

Nadere informatie

In het volgende fragment lezen wij hoe de boerenzoon Ferguut op weg gaat naar het hof van koning Artur, aangezien hij zo graag ridder van de Ronde Tafel wil worden. Nadat de koning hem tot ridder heeft

Nadere informatie

Tien tiden dat si waren daer, ghenas die maghet sonder vaer ende sonder wonde ende sonder pine van haren oudsten cnapeline. Niet dat soe enech h

Tien tiden dat si waren daer, ghenas die maghet sonder vaer ende sonder wonde ende sonder pine van haren oudsten cnapeline. Niet dat soe enech h Het kerstverhaal uit Maerlants Rijmbijbel. Duidelijk is te zien dat Maerlant niet puur één evangelie of een combinatie van meerdere evangeliën volgt, maar ook veel andere informatie inlast. Meer over dit

Nadere informatie

O Mdat het verhaal vergeten is

O Mdat het verhaal vergeten is O crux lignum triumphale [1r] O Kruis, zegevierend Hout Hier vintmen bescreuen hoe dat they lighe cruys quam tot BREDA É O Mme dat die reden es uergheten, Ende luttel liede sijn, diet weten, Hoe theylighe

Nadere informatie

Ponthus ende die schoone Sydonie

Ponthus ende die schoone Sydonie Een schoone ende amoruese historie van Ponthus ende die schoone Sydonie welcke waren beyde van coninclijker afcoemsten: Ponthus des conincx Tybours sone, coninck van Galissiën ende Sidonie des conincx

Nadere informatie

Van Sente Paula der weduwen van Roemen

Van Sente Paula der weduwen van Roemen Van Sente Paula der weduwen van Roemen Paula was een edel vrouwe van Roemen. Haer leven bescreef Ieronimus in desen woerden: Waert dat al mijn leden worden verwandelt in tongen ende alle mijn lede spraeken,

Nadere informatie

Het Gruuthuse Manuscript. Middeleeuwse liedjes. Het Gruuthuse Manuscript Adellijke cultuur Hoofse literatuur

Het Gruuthuse Manuscript. Middeleeuwse liedjes. Het Gruuthuse Manuscript Adellijke cultuur Hoofse literatuur Het Gruuthuse Manuscript Middeleeuwse liedjes Adellijke cultuur Hoofse literatuur Dirk Bouts, Het laatste avondmaal (1464) Het Gruuthuse Manuscript www.kb.nl à Gruuthuse handschri: Hans Memling, dhr. en

Nadere informatie

De oudste preken in het Nederlands

De oudste preken in het Nederlands De oudste preken in het Nederlands Limburgse sermoenen in het begaardenconvent 3 hss.: Brussel, KB, II 112 (Servaaskopiist); Brussel, KB, IV 138; Weert, Minderbroeders, 10 (Johannes Test) Relatie met

Nadere informatie

Ic wille gherne met u varen. Ic en beghere gheene langhere bide Laet ons varen, hets tide. 2

Ic wille gherne met u varen. Ic en beghere gheene langhere bide Laet ons varen, hets tide. 2 D us lach ende sliep Ogier [181] al onghewapint, die rudder fier. Hi wiste lettel van sinen ome. 1 Hi soude wel sijn gheweest in swaren drome, haddi hem bewaent 2 der comste 3 sijn. So langhe voer die

Nadere informatie

Na hoirre vulre onnutter zede. Doe Troeyen ghewonnen wart, Waren die Griecken dandre hart, Om dat him tvolck vander stede Menighen groten schade

Na hoirre vulre onnutter zede. Doe Troeyen ghewonnen wart, Waren die Griecken dandre hart, Om dat him tvolck vander stede Menighen groten schade In het vierde boek van Der minnen loep illustreert Dirc Potter zijn beschouwing over mannelijk en vrouwelijk overspel (zie Wereld in woorden pag. 475) met de liefdesgeschiedenis van Clytemnestra, Agamemnon

Nadere informatie

Een nieuw lied, op de wonderlijke lotgevallen van een Haarlemsch weesmeisje in de Oost-Indiën.

Een nieuw lied, op de wonderlijke lotgevallen van een Haarlemsch weesmeisje in de Oost-Indiën. Een nieuw lied, op de wonderlijke lotgevallen van een Haarlemsch weesmeisje in de Oost-Indiën bron. T. C. Hoffers, Rotterdam 1826-1837 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_nie118nieu01_01/colofon.php

Nadere informatie

waren si utermaten blide. Si riepen vort ter selver tide Tulpijn, daer hi stont in den sale ende seeden hem des conincs tale.

waren si utermaten blide. Si riepen vort ter selver tide Tulpijn, daer hi stont in den sale ende seeden hem des conincs tale. D oe Karel so verbolghen sach [191] Willem, ic weet, hi hem ontsach ende dorst cume spreken een wort. 13725 Namels van Bavier riep hi vort ende den coninc Gwindeloen ende ooc den coninc Buevoen, dien men

Nadere informatie

(uit: Der Nature Bloeme - Jacob van Maerlant (ca. 1270), vertaling Peter Burger) Afbeeldingen uit het originele werk:

(uit: Der Nature Bloeme - Jacob van Maerlant (ca. 1270), vertaling Peter Burger) Afbeeldingen uit het originele werk: DE AAP Apen zijn schrandere beesten. Ze doen alles na wat hun wordt voorgedaan en kunnen daardoor ook worden gevangen. Op plaatsen waar apen zich in bomen of bergen ophouden, trekken de jagers schoenen

Nadere informatie

Göttingen, theol. 160 proloog, Cant. 1,1-615 -

Göttingen, theol. 160 proloog, Cant. 1,1-615 - Göttingen, theol. 160 proloog, Cant. 1,1-615 - Göttingen theol. 160 varianten proloog basishs.: * H1: Gö, Göttingen, NStUB, theol. 160 collatiehss.: * O: De, Deventer, SAB, 101 F F2 Ha2, Den Haag, KB,

Nadere informatie

Een nieuw lied op de zeven hooftzonden: en op ieder zonden haar exempel, zeer stigtig voor de

Een nieuw lied op de zeven hooftzonden: en op ieder zonden haar exempel, zeer stigtig voor de en op ieder zonden haar exempel, zeer stigtig voor de jonkheid om te lezen, zynde een spiegel om de zouden te vlieden bron : en op ieder zonden haar exempel, zeer stigtig voor de jonkheid om te lezen,

Nadere informatie

HET OVERSTIJGEN VAN TEGENSTELLINGEN. Jubileren

HET OVERSTIJGEN VAN TEGENSTELLINGEN. Jubileren HET OVERSTIJGEN VN TEGENSTELLINGEN Jubileren God, Hij (---) Hierom die de klare Minne die onbekend was, verklaarde door zijn leven, waardoor Hij alle leven verlichtte met de klaarheid der Minne, moge u

Nadere informatie

Boekverslag Nederlands Esmoreit door Onbekend

Boekverslag Nederlands Esmoreit door Onbekend Boekverslag Nederlands Esmoreit door Onbekend Boekverslag door een scholier 5395 woorden 23 maart 2004 7,4 128 keer beoordeeld Auteur Genre Onbekend Toneelstuk, Middeleeuws verhaal Eerste uitgave 1500

Nadere informatie

750 jaar Nederlandse Bijbelvertalingen. Van het Luikse Leven van Jezus tot de Bijbel in Gewone Taal. Hofrustkapel, 30 april 2017

750 jaar Nederlandse Bijbelvertalingen. Van het Luikse Leven van Jezus tot de Bijbel in Gewone Taal. Hofrustkapel, 30 april 2017 750 jaar Nederlandse Bijbelvertalingen. Van het Luikse Leven van Jezus tot de Bijbel in Gewone Taal. Hofrustkapel, 30 april 2017 1267 2017 1267 2017 Het Luikse Leven van Jezus In den beghinne

Nadere informatie

.vij xiiij A iij b c xi d PETRONILLE virgine.vij

.vij xiiij A iij b c xi d PETRONILLE virgine.vij [schutblad] Tsomer stic vander GULDEN LEGENDE [B].ij. [-4r] d Van pinxteren..i. vij e VRBANI pape.vij vi f g BEDE presbiteri.vij xiiij A iij b c xi d PETRONILLE virgine.vij KL Iunius heuet dies.xxx. luna.xxviij.

Nadere informatie

STILTE, TOON, ZANG, GERUCHT. Spreken en zwijgen over, tot en in het Onzegbare

STILTE, TOON, ZANG, GERUCHT. Spreken en zwijgen over, tot en in het Onzegbare STILTE, TOON, ZANG, GERUCHT Spreken en zwijgen over, tot en in het Onzegbare ZWIJGEN Spontane stilte bewust zwijgen onbegrip van vreemden onmacht van Hadewijch om het leerproces te voltooien om de eenwording

Nadere informatie

Archief van de Graven van Blois Nationaal Archief, Den Haag, nummer toegang

Archief van de Graven van Blois Nationaal Archief, Den Haag, nummer toegang Archief van de Graven van Blois Nationaal Archief, Den Haag, nummer toegang 3.19.10 Inv.nr. 217: 11 november 1369 tot 11 november 1370 transcriptie door H.A. Verhoef Rekening van Dirk van der Goude, schout

Nadere informatie

Boekverslag Nederlands Elckerlijc door Onbekend

Boekverslag Nederlands Elckerlijc door Onbekend Boekverslag Nederlands Elckerlijc door Onbekend Boekverslag door een scholier 2239 woorden 7 oktober 2002 6,9 149 keer beoordeeld Auteur Genre Onbekend Middeleeuws verhaal Eerste uitgave 1400 Vak Nederlands

Nadere informatie

WACHTEN OP DE KOMST DES HEREN

WACHTEN OP DE KOMST DES HEREN WACHTEN OP DE KOMST DES HEREN 11 december 2016 8:30 / 10:30 uur ANDREASKERK PUTTEN Voorganger: ds. Werner Gugler Ouderling: Ed van Steendelaar / Heinz Lieven Organist: Wieger Jan Schaap Lector: Thea Bos

Nadere informatie

Van Pylatus. Hoe Pylatus doot sloeg des conincs soen van Vrancrijck. 1. Doesborch 1528: spelden

Van Pylatus. Hoe Pylatus doot sloeg des conincs soen van Vrancrijck. 1. Doesborch 1528: spelden Van Pylatus Pylatus Pontius, een rechter ghestelt over dat Joetsche volcke, is mede gherekent van den.ix. quaetsten, omdat hi dat alderbeste goet dat in den hemel ende in der eerden is, so deerlijc, so

Nadere informatie

Alfa. literaire teksten uit de nederlanden. Lanseloet. van Denemerken. een abel spel. bezorgd door. Hans van Dijk. Amsterdam University Press

Alfa. literaire teksten uit de nederlanden. Lanseloet. van Denemerken. een abel spel. bezorgd door. Hans van Dijk. Amsterdam University Press Alfa literaire teksten uit de nederlanden Lanseloet van Denemerken een abel spel bezorgd door Hans van Dijk Amsterdam University Press LANSELüET VAN DENEMERKEN Alfa Literaire teksten uit de Nederlanden

Nadere informatie

JSÊËL LANSELOET VAN DENEMERKEN DIE HEXE NA VOLGHENDE

JSÊËL LANSELOET VAN DENEMERKEN DIE HEXE NA VOLGHENDE ' JSÊËL LANSELOET VAN DENEMERKEN DIE HEXE NA VOLGHENDE TJEENK WILLINK-NOORDUIJN LANSELOET VAN DENEMERKEN DIE HEXE LANSELOET VAN DENEMERKEN DIE HEXE LANSELOET VAN DENEMERKEN DIE HEXE HET ABEL SPEL Lanseloet

Nadere informatie

Boekverslag Nederlands Karel ende Elegast door Onbekend

Boekverslag Nederlands Karel ende Elegast door Onbekend Boekverslag Nederlands Karel ende Elegast door Onbekend Boekverslag door een scholier 3199 woorden 21 september 2002 7,2 326 keer beoordeeld Auteur Genre Onbekend Middeleeuws verhaal Eerste uitgave 1250

Nadere informatie

Vander Opvaert onser Vrouwen

Vander Opvaert onser Vrouwen Vander opvaert onser Vrouwen [113] Hoe dat onse Vrouwe, de maghet sinte Marie, op ghevoert was, dats bescreven in een boecsken, datmen seit dat sinte Jan Ewangeliste maecte. Doe de apostolen al de werelt

Nadere informatie

Het verhaal van de Visser van Parijs, besproken in Wereld in Woorden pagina 422 e.v., volgt hier in zijn geheel.

Het verhaal van de Visser van Parijs, besproken in Wereld in Woorden pagina 422 e.v., volgt hier in zijn geheel. Het verhaal van de Visser van Parijs, besproken in Wereld in Woorden pagina 422 e.v., volgt hier in zijn geheel. Dits vanden vesscher van Parijs Ende van sinen wive, sijts wijs Vraye rime ende scone woert

Nadere informatie

Spiegel historiael. Vierde partie

Spiegel historiael. Vierde partie Spiegel historiael. Vierde partie Jacob van Maerlant editie M. de Vries en E. Verwijs bron Jacob van Maerlant, Spiegel historiael, vierde partie (naar de editie van M. de Vries en E. Verwijs uit 1863).

Nadere informatie

3. Ende wie dair porter wesen sal, die sal dair wesen met alre woenste, uutghenomen zes weken lenten ende zes weken oechste, sonder argheliste.

3. Ende wie dair porter wesen sal, die sal dair wesen met alre woenste, uutghenomen zes weken lenten ende zes weken oechste, sonder argheliste. STADSRECHT ROTTERDAM (7 JUNI 1340) (originele tekst cursief) In die name des Vaders, des Zoons ende des Heylighees.. Willem grave van Heynnegouwen, van Holland, van Zelant ende here van Vriesland, maken

Nadere informatie

Roman van Antiochië (fragmenten Wenen, Brussel/Gent en Leuven)

Roman van Antiochië (fragmenten Wenen, Brussel/Gent en Leuven) Roman van Antiochië (fragmenten Wenen, Brussel/Gent en Leuven) editie G.H.M. Claassens bron. In: Instituut voor Nederlandse Lexicologie (samenstelling en redactie), Cd-rom Middelnederlands. Sdu Uitgevers/Standaard

Nadere informatie

Bedi ghebiedic di, sonder waen: 95 kere te Grieken met onneren! Haddic mi willen daertoe keren, ic hadt ghewonnen wilen eer. Maer daer en es min no me

Bedi ghebiedic di, sonder waen: 95 kere te Grieken met onneren! Haddic mi willen daertoe keren, ic hadt ghewonnen wilen eer. Maer daer en es min no me Het negende bouc (groot hoofdstuk) van Maerlants Alexanders geesten vertelt over de voorbereidingen tot en de strijd tussen Alexander de Grote en de reusachtige koning Porus van India. Zie ook Stemmen

Nadere informatie

33054 vogel sijn vlucht gedaen heeft also dat. 33055 men daer gheen teyken en siet daer die. 33056 vogelen gheulogen hebben ende het wer-

33054 vogel sijn vlucht gedaen heeft also dat. 33055 men daer gheen teyken en siet daer die. 33056 vogelen gheulogen hebben ende het wer- Folio 217r 33017 Hier beghint het xij. boeck ende spreect 33018 vande vogelen int ghemeen ende int spe- 33019 ciael 33020 Dat i. capitel vande vogelen int gemeen 1 33021 ENde want nv die trac- 33022 taet

Nadere informatie

Liedteksten groep 3 en De genoemde weken zijn de weken waarin de psalm of het lied overhoord wordt.

Liedteksten groep 3 en De genoemde weken zijn de weken waarin de psalm of het lied overhoord wordt. Liedteksten groep 3 en 4 2019-2020 De genoemde weken zijn de weken waarin de psalm of het lied overhoord wordt. Week 36-03/09 : Eerste schoolweek Week 37-10/09 : Psalm 75: 1 U alleen, U loven wij; Ja wij

Nadere informatie

editie J.G. Heymans 2012 dbnl Zie voor verantwoording: i.s.m.

editie J.G. Heymans 2012 dbnl Zie voor verantwoording:  i.s.m. editie J.G. Heymans bron. In: Instituut voor Nederlandse Lexicologie (samenstelling en redactie), Cd-rom Middelnederlands. Sdu Uitgevers/Standaard Uitgeverij, Den Haag/Antwerpen 1998. Zie voor verantwoording:

Nadere informatie

De reis van Sente Brandane

De reis van Sente Brandane De reis van Sente Brandane (Middle Dutch) Transcribed by Dr. Thomas F. Shannon See: Sources 179r [V]a [n] [S]e [nt]e Brandane NV verneemt, hoe ouer lanc Een heere was in Yerlant, Die sach menich Gods teekijn.

Nadere informatie

VERWIJS. Bloemlezing uit de Middelnederlandse Dichtkunst

VERWIJS. Bloemlezing uit de Middelnederlandse Dichtkunst VERWIJS Bloemlezing uit de Middelnederlandse Dichtkunst 1 N.V W. J. X V8 W, i TH1EME & cm CIE - Z ZTTPPREN FN 7BMM dt VERWIJS' Bloemlezing uit de Middelnederlancise Dichtkunst HERZIEN DOOR Dr. C. C.

Nadere informatie

Boekverslag Nederlands Het Roelantslied door Betty Sluyzer

Boekverslag Nederlands Het Roelantslied door Betty Sluyzer Boekverslag Nederlands Het Roelantslied door Betty Sluyzer Boekverslag door een scholier 3535 woorden 12 november 2002 6,9 39 keer beoordeeld Auteur Genre Betty Sluyzer Geschiedenis, Jeugdboek Eerste uitgave

Nadere informatie

Refrein. Refrein. Tot aan die dag, wil ik weten wie U bent,

Refrein. Refrein. Tot aan die dag, wil ik weten wie U bent, Eens, als de bazuinen klinken, uit de hoogte, links en rechts, duizend stemmen ons omringen, ja en amen wordt gezegd, rest er niets meer dan te zingen, Heer, dan is Uw pleit beslecht. Scheurt het voorhang

Nadere informatie

1. Van enen brueder in welkes hande die kroemen verwandelt weren in peerlen

1. Van enen brueder in welkes hande die kroemen verwandelt weren in peerlen Tien korte exempelen, over gewone mensen, arm en rijk, jong en oud, allemaal bedoeld om er een godsdienstige waarheid mee te verduidelijken. Zie over exempelen en mirakels Wereld in woorden pag. 302 e.v.

Nadere informatie

Valentijn ende Oursson,

Valentijn ende Oursson, Een schone ende wonderlijcke historie van Valentijn ende Oursson, de twee edele vrome ridders, sonen vanden mogenden keyser van Griecken ende neven vanden edelen koningh Pepijn, doen ter tijt koningh van

Nadere informatie

Welkom in de Hoeksteen. Voorganger: ds. Tonny Nap

Welkom in de Hoeksteen. Voorganger: ds. Tonny Nap Welkom in de Hoeksteen Voorganger: ds. Tonny Nap Lezen : 1 Timoteüs 3 : 14-4 : 5 Tekst : 1 Timoteüs 3 : 16 Gezang 70 Gezang 68 Gezang 100 : 2, 3 en 4 Lied 317 Lied 235 In de hemel is de Heer Welkom en

Nadere informatie

BIBLIOTHEEK VAN. 111,1133WE Ell ONDER REDACTIE VAN. Dr. H. E. MOLTZER. Hoogleeraar te Groningen, Dr. JAN TE WINKEL

BIBLIOTHEEK VAN. 111,1133WE Ell ONDER REDACTIE VAN. Dr. H. E. MOLTZER. Hoogleeraar te Groningen, Dr. JAN TE WINKEL BIBLIOTHEEK VAN 111,1133WE Ell ONDER REDACTIE VAN Dr. H. E. MOLTZER Hoogleeraar te Groningen, EN Dr. JAN TE WINKEL Praeceptor aan het Gymnasium te Groningen. MET MEDEWERKING VAN Prof. W. G. BRILL, Prof.

Nadere informatie

Editie W.J.A. Jonckbloet

Editie W.J.A. Jonckbloet Editie W.J.A. Jonckbloet bron W.J.A. Jonckbloet (ed.),. P.N. van Kampen, Amsterdam 1859 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bea001beat10_01/colofon.php 2011 dbnl III Aan Dr. M. de Vries,

Nadere informatie

Overzicht van de zeven brieven van Openbaring 2 en 3

Overzicht van de zeven brieven van Openbaring 2 en 3 Overzicht van de zeven brieven van Openbaring 2 en 3 door: Hugo Bouter DE BRIEF AAN EFEZE Opschrift (2:1a). Dit zegt Hij, die de zeven sterren in Zijn rechterhand houdt, die tussen de zeven gouden kandelaren

Nadere informatie

1) zingen aanvangslied - Evangelische Liedbundel 161:1,2,3 = Komt laat ons vrolijk zingen

1) zingen aanvangslied - Evangelische Liedbundel 161:1,2,3 = Komt laat ons vrolijk zingen ORDE VAN DIENST 'REGENBOOGKERK' - ZONDAGMORGEN 08-04-2018 Thema: De wereld als schat welkom & mededelingen 1) zingen aanvangslied - Evangelische Liedbundel 161:1,2,3 = Komt laat ons vrolijk zingen 1 Komt,

Nadere informatie

Welkom in deze dienst Voorganger is ds. M.J. Schuurman (Oldebroek)

Welkom in deze dienst Voorganger is ds. M.J. Schuurman (Oldebroek) Welkom in deze dienst Voorganger is ds. M.J. Schuurman (Oldebroek) Schriftlezing: Romeinen 8 vers 28 t/m 39 Psalm 56 vers 5 en 6 Psalm 86 vers 6 (Schoolpsalm) Psalm 91 vers 1 en 5 Psalm 119 vers 13, 14

Nadere informatie

Liturgie in de dankdienst voor het leven van. Martinus Huistra. 3 augustus augustus 2015

Liturgie in de dankdienst voor het leven van. Martinus Huistra. 3 augustus augustus 2015 Liturgie in de dankdienst voor het leven van Martinus Huistra 3 augustus 1931 5 augustus 2015 Op maandag 10 augustus 2015 om 13.30 uur in de Gereformeerde kerk te Leek Voorganger: ds. L.G. van der Heide

Nadere informatie

T&T KLASSIEKEN / VERTAALDE TEKSTUITGAVEN

T&T KLASSIEKEN / VERTAALDE TEKSTUITGAVEN T&T KLASSIEKEN / VERTAALDE TEKSTUITGAVEN Middeleeuwen Karel en Elegast Beatrijs Lanseloet van Denemarken (gevolgd door die Hexe) Mariken van Nieumeghen Lanceloet en het hert met de witte voet Elckerlijc

Nadere informatie

Omme dat die mensche na der scrifturen coninc es der creaturen, es dus van hem mijn beghin.

Omme dat die mensche na der scrifturen coninc es der creaturen, es dus van hem mijn beghin. Uit de talloze beschrijvingen die Maerlants Der naturen bloeme telt, volgen hier de fragmenten over de mens en diens zeven levenstijdperken, over de valk en de uitgebreide vogelgeneeskunde die erop volgt,

Nadere informatie

Spel van de Antichrist

Spel van de Antichrist editie J. Gessler bron. In: Instituut voor Nederlandse Lexicologie (samenstelling en redactie), Cd-rom Middelnederlands. Sdu Uitgevers/Standaard Uitgeverij, Den Haag/Antwerpen 1998. Zie voor verantwoording:

Nadere informatie

Welkom in de Hoeksteen. Voorganger: ds. Tonny Nap

Welkom in de Hoeksteen. Voorganger: ds. Tonny Nap Welkom in de Hoeksteen Voorganger: ds. Tonny Nap Lezen : Galaten 5 Tekst : Galaten 5 : 1 en 13 Psalm 72 : 1, 4 en 7 Psalm 1 : 1 Lied 473 : 1, 2, 3, 4 en 5 Gezang 179a : 1 Lied 435 : 4 en 5 Votum en groet

Nadere informatie

Boekverslag Nederlands Elckerlijc door Onbekend

Boekverslag Nederlands Elckerlijc door Onbekend Boekverslag Nederlands Elckerlijc door Onbekend Boekverslag door C. 1869 woorden 2 juli 2014 6,7 22 keer beoordeeld Auteur Genre Onbekend Middeleeuws verhaal Eerste uitgave 1400 Vak Nederlands Boekverslag

Nadere informatie

Ende quam my tegen te gemoete, Al lesende sijn gebede. My docht recht aen sijn zede Off hi al goet tot my woude. Ende recht als ic hem liden soude In

Ende quam my tegen te gemoete, Al lesende sijn gebede. My docht recht aen sijn zede Off hi al goet tot my woude. Ende recht als ic hem liden soude In Het vervolg van Vanden vos Reynaerde (zie Stemmen op schrift) begint met de verlengde hofdag, waarop opnieuw veel dieren klachten uiten aan het adres van Reynaert de vos. Zie voor Reynaert II Wereld in

Nadere informatie

Paasviering. Sing-in 2017

Paasviering. Sing-in 2017 Paasviering Sing-in 2017 Welkom en gebed Psalm 100:1 Juich, aarde, juich alom den HEER; Dient God met blijdschap, geeft Hem eer; Komt, nadert voor Zijn aangezicht; Zingt Hem een vrolijk lofgedicht. Wij

Nadere informatie

D ie payiene vochten ooc seere. [301] Helpe God, hoe wide die heere Karahen sochte in den stride den sterken Danoys tallen tide ende den goeden Bavier

D ie payiene vochten ooc seere. [301] Helpe God, hoe wide die heere Karahen sochte in den stride den sterken Danoys tallen tide ende den goeden Bavier D ie payiene vochten ooc seere. [301] Helpe God, hoe wide die heere Karahen sochte in den stride den sterken Danoys tallen tide ende den goeden Bavier. Gherne wilde hi den Danoys Ogier 20760 an hem wreken

Nadere informatie

Transponeringstabel LB2013-LB1973

Transponeringstabel LB2013-LB1973 Transponeringstabel LB2013-LB1973 LB2013 LB1973 Titel 330 415 Komt nu met zang van zoete tonen 901 397 O God, die droeg ons voorgeslacht 902 323 God is tegenwoordig 1033 460 Loof de Koning, heel mijn wezen

Nadere informatie

Beatrijs. Editie Karel Jonckheere. bron Karel Jonckheere (ed.), Beatrijs. Elsevier Manteau, Antwerpen / Amsterdam 1980

Beatrijs. Editie Karel Jonckheere. bron Karel Jonckheere (ed.), Beatrijs. Elsevier Manteau, Antwerpen / Amsterdam 1980 Editie Karel Jonckheere bron Karel Jonckheere (ed.),. Elsevier Manteau, Antwerpen / Amsterdam 1980 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bea001beat36_01/colofon.php 2012 dbnl / erven Karel

Nadere informatie

Onze Vader. Amen. www.bisdomdenbosch.nl

Onze Vader. Amen. www.bisdomdenbosch.nl Onze Vader Onze Vader Onze Vader, die in de hemel zijt, Uw Naam worde geheiligd, Uw Rijk kome, Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel, Geef ons heden ons dagelijks brood, en vergeef ons onze schuld,

Nadere informatie

Welkom in deze dienst Voorganger is ds. L. Plug

Welkom in deze dienst Voorganger is ds. L. Plug Welkom in deze dienst Voorganger is ds. L. Plug Schriftlezing: Markus 15 vers 16 t/m 26 Lied 112 vers 1, 2, 3 en 4 (Op Toonhoogte) Psalm 65 vers 1 (Schoolpsalm) Psalm 34 vers 1 en 5 (Nieuwe Berijming)

Nadere informatie

VIER MIDDELEEUWSE SPELEN

VIER MIDDELEEUWSE SPELEN VIER MIDDELEEUWSE SPELEN * E SM O R E I T z b:l~ GLORIANT* z 0 ^ 1C NU NOel-lie ~ BUSKENBI,ASER n J. M. MEULENHOFF * AMSTERDAM VIER MIDDELEEUWSE SPELEN OPVOERING VAN EEN KLUCHT Fragment van De Dorpskermis

Nadere informatie

Ogier van Denemerken

Ogier van Denemerken G od lone u, heere, sprac Ogier. [51] Over dwater keerde hi scier. Hi knielde vore den coninc goet 2290 ende custe daer sinen voet. Ooc gaf hi hem daer in waerre dinc den helm, dien hi den coninc Buterame

Nadere informatie

n de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. AMEN

n de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. AMEN GEBEDEN n de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. AMEN nze Vader, die in de hemelen zijt, geheiligd zij Uw naam. Uw Rijk Kome, Uw wil geschiede op aarde als in de hemel. Geef ons heden

Nadere informatie

[miniatuur 1: het beleg van Jherusalem]

[miniatuur 1: het beleg van Jherusalem] [miniatuur 1: het beleg van Jherusalem] L iete mi mijn goede vrient, die[s] 1 dicke wile heft verdient, so waer t mi wel rustens tijt. Mar ic wille, ghij s seker sijt: 27085 5 en ware hoves no recht, ontseid

Nadere informatie

Beatrijs. Tekst en vertaling

Beatrijs. Tekst en vertaling Editie H. Adema bron H. Adema (ed.),. Taal & Teken, Leeuwarden 1988 (derde druk) Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bea001beat38_01/colofon.php 2012 dbnl / H. Adema t.o. 3 Eerste handschrift

Nadere informatie

I - Het eerste hoofdstuk heeft geen titel, daar gewoonlijk de kroniektitel daarvoor in de plaats staat.

I - Het eerste hoofdstuk heeft geen titel, daar gewoonlijk de kroniektitel daarvoor in de plaats staat. 1 I. Dit sijn die croniken van den Stichte van Utrecht ende van Hollant. Eersamen gheduchten vaderen, edelen princen ende heren haren Johanne, bisscop der heiliger kerken tot Utrecht, ende Willame, hertoghe

Nadere informatie

VAN DEN LEVENE ONS H EREN

VAN DEN LEVENE ONS H EREN NEDERLANDSCHE SCI-IOOLBIBLIOTI-IEEK VAN DEN LEVENE ONS H EREN (FRAGMENTEN) L. C.G. MALMBERG -'S-HERTOGENBOSCH MALMBERG'S NEDERLANDSCHE SCHOOLBIBLIOTHEEK onder redactie van E. F. van de Bilt en H. C. M.

Nadere informatie

Protestantse wijkgemeente 'Open Hof' te Kampen Morgengebed op nieuwjaarsdag, zondag 1 januari 2017 om uur. Orgelspel - Woord van welkom - Stilte

Protestantse wijkgemeente 'Open Hof' te Kampen Morgengebed op nieuwjaarsdag, zondag 1 januari 2017 om uur. Orgelspel - Woord van welkom - Stilte Protestantse wijkgemeente 'Open Hof' te Kampen Morgengebed op nieuwjaarsdag, zondag 1 januari 2017 om 10.30 uur Orgelspel - Woord van welkom - Stilte Openingsvers O HEER, open mijn lippen. Mijn mond zal

Nadere informatie