MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST"

Transcriptie

1 MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 27 juni 2017 met nummer MHHC/M/1617/0105 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0051/M Verzoekende partijen 1. de heer Johan DE SMET 2. mevrouw Sabine HENNE vertegenwoordigd door de heer Francis CHARLIER en mevrouw Sofie BOEYKENS, met woonplaatskeuze op het kantoor te 8860 Lendelede, Langemuntelaan 1 Verwerende partij het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, ten verzoeke van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw vertegenwoordigd door advocaten Willem SLOSSE en Stijn BRUSSELMANS, met woonplaatskeuze op het kantoor te 2018 Antwerpen, Mechelsesteenweg 64 bus 201 I. BESTREDEN BESLISSING Verzoekende partijen vorderen met een aangetekende brief van 15 januari 2016 de vernietiging van de beslissing van de gewestelijke entiteit van 14 december 2015, gekend onder nummer 12/AMMC/1518-M/KO. De bestreden beslissing legt aan elk van verzoekende partijen een alternatieve bestuurlijke geldboete op van 678 euro (113 euro verhoogd met de opdeciemen overeenkomstig artikel , lid 2 DABM) wegens schending van de artikelen 13 en 14 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (hierna: Natuurbehoudsdecreet) en van artikel 7, lid 1, 3 van het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (hierna: Natuurbehoudsbesluit). Aan verzoekende partijen wordt verweten dat zij wederrechtelijk handelingen stelden waardoor een bron, die een klein landschapselement uitmaakt, en de bijhorende bronvegetatie ernstig werden beschadigd. II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING 1. Verwerende partij dient een antwoordnota en het administratief dossier in. Verzoekende partijen dienen een wederantwoordnota in. Verwerende partij dient een laatste nota in. 2. De kamervoorzitter behandelt de vordering tot vernietiging op de openbare zitting van 15 december

2 De heer Francis CHARLIER voert het woord voor verzoekende partijen. Advocaat Stijn BRUSSELMANS voert het woord voor verwerende partij. 3. Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast. III. FEITEN 1. Op 20 juni 2012 stelt een natuurinspecteur O.G.P. / gewestelijke toezichthouder voor het Agentschap voor Natuur en Bos te Sint-Pieters-Leeuw het volgend vast:... Ik stel vast dat er op de percelen gelegen te Dilbeek 1 e Afd. sectie E nrs. 68d, 68 e en 79c een bron - die duidelijk aangeduid staat op de stafkaart (zie fotodossier) - gedraineerd en in een buis is gelegd. De bron en bronvegetatie is hiermee ernstig beschadigd. Bronnen zijn volgens het natuurdecreet volledig beschermd en het beheer bestaat uit niets doen. Elke wijziging aan de bron en de vegetatie is verboden. De bomen die rond de bron en bronzone stonden, zijn eveneens verdwenen. Deze bomen waren overblijvers van een eerdere niet vergunde ontbossing in 2004 (zie proces-verbaal BR92.M2.142/042/01/04). De percelen zijn volgens het gewestplan gelegen in natuurgebied. Tijdens eerdere vaststellingen in 2010 (zie proces-verbaal BR.64J.H /10) werd er al gesproken van kalkrijk kwelwater en de biologisch zeer rijke vegetatie die toen met herbiciden behandeld werd. De volledige bronzone is nu drooggelegd door het inbuizen. De buis loopt onder een voetwegje door. Eens het water via een buis het terrein verlaat, is er langs een wandelwegje een gracht gegraven. De grond werd in het naastliggende bos gegooid (zie fotodossier). Dat het volledig gebied als een bronzone te aanzien is, kunnen we aan de graafwerken aan de gracht vaststellen. Hier zien we organisch materiaal dat omgeven is met een klakmantel (takjes die volledig met kalk bezet zijn). Dit is een verschijnsel waarbij het uittredende kalkrijke water uit de bodem (dus een bron) in contact komt met de zuurstof uit de lucht en de kalk neerslaagt op het omliggende natuurlijk materiaal. De beschrijving van de Habitattypes van Bijlage I van de Europese Habitatrichtlijn Kalktufbronnen met tufsteenformatie (Cratoneurion) (zie fotodossier) legt het belang uit van dit soort bronnen en de staat van bescherming. Overige inlichtingen: 2. De code van de goede natuurpraktijk beschrijft een bron als volgt en bepaalt welke ingrepen er mogen gebeuren, deze zijn zeer duidelijk namelijk niets doen. Bronnen Wat? Bronnen zijn natuurlijke uitvloeiingspunten van grondwater aan het bodemoppervlak. Meestal liggen bronnen in golvende landschappen waar ondoorlatende met meer doorlatende grondlagen afwisselen. Het water dat uit een bron komt heeft een constante temperatuur en een laag zuurstofgehalte. Karteringseenheden BWK De Biologische Waarderingskaart van België voorziet geen aparte karteringseenheid voor bronnen. Enkel de karteringseenheid Vc (elzen-essenbos van bronnen en bronbeken) 2

3 verwijst naar dit type klein landschapselement. Het normale onderhoud van bronnen bestaat uit niets doen. Men ziet hierbij ook af van : - de rechtstreekse of onrechtstreekse wijziging in de ongunstige zin van de waterhuishouding door de bron te dichten of door drainage of ontwatering; - de rechtstreekse of onrechtstreekse wijziging in de ongunstige zin van de waterkwaliteit door lozing van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, afvalstoffen, giftige stoffen, verontreinigd of voedselrijk water, gebieds- of systeemvreemd water. Deze vaststellingen worden opgenomen in het aanvankelijk proces-verbaal nr. BR.64J.H /12 van 20 juni 2012, dat op 2 juli 2012 wordt gesloten en per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs aan verzoekende partij evenals aan het parket wordt verzonden op 4 juli Op 7 december 2012 meldt de procureur des Konings aan de gewestelijke entiteit AMMC dat het milieumisdrijf niet strafrechtelijk zal worden behandeld. 3. Met een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs van 19 april 2013 brengt de gewestelijke entiteit verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om desgevallend een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. Verzoekende partij wordt daarbij tevens uitgenodigd om haar schriftelijk verweer mee te delen, eventueel vergezeld van een vraag tot hoorzitting, terwijl zij ook de mogelijkheid krijgt om inzage te vragen in het administratief dossier. Met een aangetekende brief van 15 mei 2013 bezorgen verzoekende partijen hun schriftelijk verweer, waarin het volgende wordt gesteld: Het proces-verbaal heeft betrekking op een buis die vertrekt vanuit een gracht (bronwater) op het terrein van dhr. en mevr. DE SMET - HENNE (Ketelheidestraat 41 te 1700 Dilbeek, afdeling 01, sectie E, nrs. 68c, 68d, 68e en 79c). Oorspronkelijk ging het om een stenen buis die reeds is aangebracht bij de bouw van de woning op het terrein (1927). Deze stenen buis was stuk, hetgeen aanleiding gaf tot wateroverlast ten aanzien van de buurtweg op het terrein. Daaromtrent werden een aantal klachten geuit. De drassige staat van de buurtweg kan inzichtelijk worden gemaakt middels hiernavolgend fotomateriaal Om die reden werd de stenen buis vervangen door een plastic buis. Het enige motief voor deze vervanging is de uitvloeiing van het water in de nabijgelegen beek in plaats van op de buurtweg, die anders abnormaal nat is en moeilijk begaanbaar wordt. Ten eerste. Artikel van het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid stelt Deze formulering accordeert met het algemeen beginsel dat de uitvoering van een wettelijk of reglementair beginsel geen aanleiding kan geven tot een jurisdictionele of administratieve sanctionering. Artikel 5 van het Provinciaal politiereglement op de buurtwegen luidt nu als volgt: Artikel 33, eerste lid van de Buurtwegenwet stelt in dat verband De belemmering van buurtwegenis - zoals in casu door het drassig laten worden van de wegzate - is aldus effectief een strafbaar feit. 3

4 Het is tevens van belang dat artikel 14 van het Decreet Natuurbehoud een zorgplicht omvat ten aanzien van het behoud van kleine landschapselementen. Daaronder moeten ook lijnvormige infrastructuren (al dan niet het resultaat van menselijk handelen) zoals de buurtweg in kwestie worden begrepen (artikel 2, 6, van het Decreet Natuurbehoud). De genomen passende maatregelen, die louter bestaan uit het vervangen van een bestaande buis, kunnen aldus geenszins aanleiding geven tot het opleggen van een bestuurlijke geldboete, nu zij uitvoering geven aan de aangehaalde regelgeving. Ten tweede. In het proces-verbaal wordt verwezen naar de artikelen 13 en 14 van het Decreet Natuurbehoud. Tevens wordt gesteld: "Bronnen zijn volgens het natuurdecreet volledig beschermd en het beheer bestaat uit 'niets doen ". Aldus wordt een strekking verleend aan de artikelen 13 en 14 dewelke niet uit de tekst van het Decreet Natuurbehoud blijkt: Artikel 13 machtigt de Vlaamse Regering om de nodige maatregelen te nemen voor het natuurbehoud. De bepaling omvat geen "direct werkende normen". Artikel 14 omvat een zorgplicht in hoofde van overheid en burgers om maatregelen te nemen om de vernietiging van habitats, ecosystemen, kleine landschapselementen e.d.m. tegen te gaan of schade te voorkomen, te beperken of indien mogelijk te herstellen. Deze zorgplicht heeft eerst en vooral ook betrekking op de buurtweg in kwestie (supra). Daarenboven omvat deze bepaling geen enkele verwijzing naar enig beginsel dat zou verplichten tot niets doen. Dergelijk beginsel kan wel worden teruggevonden in de code van goede natuurpraktijk: "Het normale onderhoud van bronnen bestaat uit 'niets doen'. Evenwel stelt artikel 14, 2, tweede lid, van het Decreet Natuurbehoud dat deze code "vrijwillig toe te passen" is, tenzij de nalevering ervan zou zijn opgelegd in bindende bepalingen zoals een natuurrichtplan, quod in casu non. Een en ander is aldus niet constitutief voor een inbreuk dewelke aanleiding zou kunnen geven tot een bestuurlijke geldboete. Dhr. en mevr. DE SMET - HENNE zijn zeker bereid om de buis weg te nemen doch zulks leidt tot o.i. onaanvaardbare gevolgen voor de betrokken buurtweg, die drassig en onbegaanbaar zou worden, zulks in strijd met de geciteerde normering inzake buurtwegen. Op 17 april 2015 organiseert de gewestelijke entiteit een hoorzitting in aanwezigheid van verzoekende partijen, in het kader waarvan zij onder meer stellen dat de buis in kwestie onder de buurtweg nr. 99 doorloopt, en het gegeven dat de buurtweg drassig werd door het feit dat de oorspronkelijke stenen buis (1927) stuk was staven met bijkomend fotomateriaal (maart 2010). 4. Per mail van 26 oktober 2015 doet de gewestelijke entiteit bij de verbalisant navraag omtrent de toestand ter plaatse, en verzoekt zij om alle mogelijke relevante informatie te bezorgen. In antwoord hierop maakt de verbalisant op 9 december 2015 een recente fotoreportage van het terrein over, waaruit blijkt dat de moeraszone plaats heeft gemaakt voor een klassieke gazon, waarbij wordt gesteld dat dit mogelijk wordt gemaakt door de kunstmatige ontwatering van de moeraszone zoals beschreven in het proces-verbaal. Voorts wordt gesteld dat bijkomend bewijs 4

5 van de aanwezigheid van die drassige zone te vinden is in het proces-verbaal BR.64J.H /10-01 in de antwoordnota van De Smet - Henne, en dat het verschil tussen de toenmalige vegetatie en de huidige gazon duidelijk is. 5. Op 14 december 2015 legt de gewestelijke entiteit de vermelde respectievelijke bestuurlijke geldboetes op, waarvan elk van verzoekende partijen met een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs van 21 december 2015 in kennis wordt gesteld. Deze beslissing wordt als volgt gemotiveerd: 3. BEOORDELING 3.1. Het milieumisdrijf en de toerekenbaarheid ervan aan de overtreders Overwegende dat artikel 2.6 van het Natuurdecreet bepaalt dat lijn- of puntvormige elementen met inbegrip van de bijhorende vegetaties waarvan het uitzicht, de structuur of de aard al dan niet resultaat zijn van menselijk handelen, en die deel uitmaken van de natuur, zoals: bermen, bomen, bronnen, dijken, graften, houtkanten, hagen, holle wegen, hoogstamboomgaarden, perceelrandbegroeiingen, sloten, struwelen, poelen, veedrinkputten en waterlopen kleine landschapselementen zijn; dat de bron in kwestie zonder twijfel een kleine landschapselement is. Overwegende dat artikel 13 4 van het Natuurdecreet het wijzigen van de vegetatie of het geheel of gedeeltelijk wijzigen van kleine landschapselementen of de vegetatie ervan, voor zover die wijzigingen niet verboden zijn, afhankelijk maakt van het verkrijgen van een vergunning indien gelegen in o.a. de groengebieden en de brongebieden. Overwegende dat conform artikel 7.3 van het Natuurbesluit het wijzigen van bronnen en hun vegetaties verboden is. Overwegende dat door verbalisant werd vastgesteld dat een bron, gelegen in natuurgebied, werd gedraineerd en in een buis werd gelegd, waardoor deze bron en de bronvegetatie ernstig werd beschadigd en de volledige bronzone werd drooggelegd. Overwegende dat noch het bestaan van de bron met bijhorende bronvegetatie, noch het uitvoeren van voormelde werkzaamheden door vermoedelijke overtreders wordt betwist. Overwegende dat in het schriftelijk verweer evenwel wordt opgeworpen dat louter een reeds bestaande kapotte stenen buis werd vervangen door een plastic buis, met de bedoeling om wateroverlast op de buurtweg, waarvan het statuut na de hoorzitting werd verduidelijkt, op het terrein te verhelpen; dat de drassigheid van de weg in het verweer inzichtelijk zou worden gemaakt met bijgevoegde foto's; dat door het adviesbureau eveneens wordt gesteld dat de buurtweg, in het proces-verbaal beschreven als "wandelwegje", eveneens een klein landschapselement betreft; Overwegende dat het eerder vernoemde artikel 7.3 van het Natuurbesluit het verboden stelt om een bron en zijn vegetatie te wijzigen; dat het niet te betwisten valt dat door het vervangen van de buis en het ruimen van de gracht de bron en 5

6 diens vegetatie gewijzigd werd, terwijl dit verboden is; dat zelfs al kan begrip opgebracht worden voor het verhelpen van de drassigheid van de buurtweg, men minstens een individuele afwijking van de verbodsbepalingen kon aanvragen conform artikel 10 Natuurbesluit. Overwegende dat, gelet op de definitie van kleine landschapselementen voorzien in voormeld artikel 2.6 Natuurdecreet en bij gebrek aan eenduidigheid, de stelling dat de buurtweg een klein landschapselement betreft in het voordeel van vermoedelijke overtreders gevolgd zou kunnen worden; dat dit evenwel betekent dat door het uitvoeren van de verboden werken en het droogleggen van de bron, de waterhuishouding in dat gebied wordt gewijzigd waardoor de vegetatie van de buurtweg/wandelpadje ingrijpend werd gewijzigd, zonder hiervoor over de nodige vergunning te beschikken; dat bijgevolg het argument van vermoedelijke overtreders hen niet kan ontslaan van het feit dat zij de natuurregelgeving hebben geschonden. Overwegende dat vermoedelijke overtreders niet beschikten over een afwijking op de verbodsbepalingen, noch over een vergunning voor het uitvoeren van de hoger beschreven werken, die volgens de redenering van vermoedelijke overtreders beschouwd zouden kunnen worden als een wijziging van de buurtweg als klein landschapselement en de vegetatie ervan. Overwegende dat het argument dat het drassig laten worden van de buurtweg eveneens een strafbaar feit is waarvoor een sanctie kan worden opgelegd op grond van het Provinciaal politiereglement, niets afdoet aan de vereiste afwijking op de verbodsbepaling om de bron en zijn vegetatie te wijzigen of vergunning voor het wijzigen van de buurtweg en zijn vegetatie, gezien dit twee verschillende feiten betreffen en men zich dan ook voor beiden in regel had moeten stellen. Overwegende dat artikel 14 van het Natuurdecreet een zorgplicht invoert voor iedereen; dat vermoedelijke overtreders als natuurlijke personen die manueel en met mechanische middelen ingrepen op de bron en bijhorende vegetatie, en die redelijkerwijze konden vermoeden dat het kleine landschapselement daardoor kon worden vernietigd of ernstig geschaad, verplicht waren om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijze van hen konden worden gevergd om de vernietiging of de schade te voorkomen, te beperken of indien mogelijk te herstellen. Overwegende dat in het schriftelijk verweer wordt opgeworpen dat net de zorgplicht werd nageleefd door het behoud van de buurtweg; dat deze bepaling omtrent de zorgplicht geen enkele verwijzing inhoudt naar een beginsel dat zou verplichten tot "niets doen". Overwegende dat bezwaarlijk kan gevolgd worden dat vermoedelijke overtreders zich in casu aan de ingevoerde zorgplicht zouden hebben gehouden, gezien de bron en -vegetatie beschadigd werden en de volledige bronzone werd drooggelegd; dat men deze gevolgen redelijkerwijs kon verwachten als gevolg van de handelingen die werden gesteld en dat vermoedelijke overtreders niets hebben ondernomen om deze schade te voorkomen of te beperken. Overwegende dat vermoedelijke overtreder correct aanhaalt dat de zorgplicht omschreven in artikel 14 Natuurdecreet geen enkele verwijzing omvat naar het beginsel tot "niets doen", en dat de code van goede natuurpraktijk niet is 6

7 opgenomen in bindende bepalingen; dat evenwel artikel 7 Natuurbesluit in niet mis te verstane bewoordingen stelt dat het verboden is om een bron en zijn vegetatie te wijzigen, en het "niets doen"-beginsel hierin vervat zit. Overwegende dat bovenvermelde feiten een schending uitmaken van artikels 13 en 14 van het Natuurdecreet en artikel 7.3 van het Natuurbesluit. Overwegende dat bovenvermelde feiten vallen onder de definitie van milieumisdrijf conform artikel DABM waarvoor een alternatieve bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. Overwegende dat het milieumisdrijf in hoofde van overtreders vaststaat De hoogte van de boete Overwegende dat bij de bepaling van de hoogte van de geldboete rekening wordt gehouden met de ernst van het milieumisdrijf, de frequentie en de omstandigheden waarin het milieumisdrijf is gepleegd of beëindigd De ernst van de feiten Overwegende dat de regelgeving inzake natuurbehoud en de vrijwaring van het natuurlijk milieu gericht is op de bescherming, de ontwikkeling, het beheer en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en op de handhaving of het herstel van de daartoe vereiste milieukwaliteit. Overwegende dat de bron met bijhorende vegetatie, gelet op de definitie bepaald in artikel 2.6 Natuurdecreet, een klein landschapselement uitmaakt. Overwegende dat kleine landschapselementen erg belangrijk zijn voor de migratie van dieren en planten; dat er een beleid gevoerd wordt, gericht op het bewaren en verbeteren van deze verbindingsfunctie; dat dit de biodiversiteit bevordert. Overwegende dat bronnen bovendien door bovenvermelde regelgeving volledig beschermd worden; dat het beheer ervan bestaat uit niets doen en dat elke wijziging aan een bron of de bijhorende vegetatie verboden is. Overwegende dat door verbalisant werd vastgesteld dat overtreders de bron in een buis hebben gelegd en hebben gedraineerd, waardoor de volledige bronzone werd drooggelegd en de bron en -vegetatie ernstig werd beschadigd; dat overtreders voor deze verboden werkzaamheden geen individuele afwijking van de verbodsbepalingen hebben aangevraagd om de wateroverlast op de buurtweg op een legale en een legale en voor de natuur verantwoorde manier op te lossen; Overwegende dat de bron volgens, het gewestplan gelegen is in natuurgebied; dat uit het dossier blijkt dat de activiteiten een negatieve impact hebben op de rijke bronvegetatie; Overwegende dat de feiten in casu voldoende ernstig zijn om te worden gesanctioneerd met een alternatieve bestuurlijke geldboete. Overwegende dat, wat de ernst van dit milieumisdrijf betreft, er in het gehele dossier (voor het overige) geen bijzondere elementen zijn die meegenomen worden bij het bepalen van de hoogte van de boete. 7

8 De frequentie Overwegende dat uit het dossier blijkt dat reeds eerder soortgelijke schendingen op hetzelfde perceel en in hoofde van overtreders werden vastgesteld; dat er echter enerzijds reeds meer dan 5 jaar is verstreken tussen de feiten uit het proces-verbaal BR92.M2.142/042/01/04 en de feiten ten laste gelegd in dit dossier; dat anderzijds het proces-verbaal BR.64J.H /10 door de procureur des Konings werd geseponeerd omwille van onvoldoende bewezen feiten; dat bijgevolg in casu de factor frequentie geen aanleiding geeft tot een hogere geldboete De omstandigheden Overwegende dat overtreders per schrijven van 19 april 2013 op de hoogte werden gebracht van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen; dat overeenkomstig artikel DABM AMMC een boetebeslissing neemt binnen een termijn van honderdtachtig dagen na deze kennisgeving; dat deze honderdtachtigdagentermijn een termijn van orde is, waarvan de overschrijding niet gesanctioneerd wordt. Overwegende dat deze beslissingstermijn inmiddels verstreken is; dat AMMC in casu van oordeel is dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen; dat het boetebedrag derhalve verlaagd wordt met één vijfde, rekening houdend met de termijn die verstreken is sedert de start van de bestuurlijke boeteprocedure. Overwegende dat, wat de omstandigheden van dit milieumisdrijf betreft, er (voor het overige) in het gehele dossier geen bijzondere elementen zijn die meegenomen worden bij het bepalen van de hoogte van de boete. Overwegende dat overtreders beiden verantwoordelijk zijn voor het milieumisdrijf; dat het dossier geen elementen bevat die toelaten te besluiten dat de ene overtreder meer verantwoordelijkheid zou dragen dan de andere; dat de geldboete bijgevolg gelijk verdeeld wordt opgelegd aan overtreders. Dit is de bestreden beslissing. IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING Uit het dossier blijkt dat de vordering tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden geen excepties opgeworpen. V. ONDERZOEK VAN DE MIDDELEN TOT VERNIETIGING A. Eerste middel Standpunt van de partijen 1. Verzoekende partijen roepen de schending in van de formele motiveringsplicht. Het middel wordt opgesplitst in twee onderdelen. 8

9 1.1. Het eerste onderdeel betreft de motivering in de bestreden beslissing inzake de verlaging van het boetebedrag ingevolge de overschrijding van de termijn om een boetebeslissing te nemen. Verzoekende partijen menen dat er een tegenstrijdigheid bestaat tussen de motieven en de daaruit getrokken conclusies, zodat er een schending voorligt van de formele motiveringsplicht. Zij merken op dat de flagrante termijnoverschrijding in casu i.p.v. 180 dagen tussen de kennisgevingsbrief nopens de opstart van de procedure en de bestreden beslissing - evident (aanleiding) diende te geven tot een aanzienlijke matiging van het vooropgestelde boetebedrag, gezien een ongerechtvaardigde en belangrijke termijnoverschrijding in zeer belangrijke mate de ernst van de feiten afzwakt, zodanig dat het niet meer dan behoorlijk is dat de opgelegde geldboete op zeer substantiële wijze wordt gematigd. Zij menen echter dat de verlaging van het boetebedrag met een factor 0,20 (1/5 of 20 %) noch numeriek noch proportioneel kan worden gelieerd met een overschrijding van de beslissingstermijn met een factor 5, dagen = 540 % van 180 dagen. In hun wederantwoordnota benadrukken verzoekende partijen dat de verplichting tot afdoende motivering met zich mee brengt dat ieder besluit dat tot het opleggen van een boete overgaat niet enkel de keuze voor beboeting maar ook het bedrag van de boete naar behoren moet motiveren, waarbij de motivering van het boetebedrag ook betrekking heeft op de gebezigde reductie bij termijnoverschrijdingen, terwijl in de bestreden beslissing op geen enkele wijze wordt aangegeven waarom de verlaging geschiedt met 1/5 en bv. niet met 1/3 of 3/4". Zij stellen dat wanneer er een kennelijke wanverhouding is tussen een termijnoverschrijding van 540% vs. een vermindering van het boetebedrag met 20%, een des te grondiger motivering voorhanden moet zijn voor het uiterst beperkt karakter van de reductie, terwijl het 'motief' dat 'derhalve' een reductie van 1/5 moet worden toegestaan, evident géén motief is Verwerende partij merkt in haar antwoordnota op dat de termijn van 180 dagen in artikel , lid 1 DABM een termijn van orde is, die niet is voorgeschreven op straffe van nietigheid, en waarvan de overschrijding geen bevoegdheidsverlies meebrengt voor de gewestelijke entiteit, zodat het enkele feit dat deze termijn werd overschreden (op zich) geen aanleiding geeft tot de vernietiging van de bestreden beslissing. Zij stelt dat het in het kader van de formele motiveringsverplichting in de eerste plaats is vereist dat in de bestreden beslissing afdoende wordt gemotiveerd waarom het opleggen van een geldboete gepast voorkomt, zoals dit in casu ook is gebeurd, terwijl de draagwijdte van deze motivering op zich niet in twijfel wordt getrokken. Zij stelt dat uit geen enkele wettelijke bepaling (zoals bijvoorbeeld de bepalingen uit de wet van 29 juli 1991 betreffende de formele motivering) of een beginsel van behoorlijk bestuur, voortvloeit dat wanneer er ondanks de overschrijding van de termijn van orde besloten wordt een geldboete op te leggen omdat de feiten afdoende ernstig zijn, de gewestelijke entiteit verplicht is om deze geldboete te verminderen. Tevens stelt zij dat de gewestelijke entiteit, wanneer deze toch beslist om de geldboete te verminderen gelet op de overschrijding van de termijn van orde, geenszins verplicht is om deze geldboete met een aandeel te verminderen dat procentueel gelijk is aan de overschrijding van de ordetermijn van 180 dagen, gezien het uitsluitend aan de gewestelijke entiteit toekomt om discretionair, doch in redelijkheid, te oordelen of de overschrijding van de termijn van orde aanleiding moet geven tot een vermindering van de administratieve geldboete. Zij meent dat de gewestelijke entiteit in casu in redelijkheid tot de vaststelling is gekomen dat de overschrijding een vermindering met zich diende mee te brengen, en verwijst naar de motivering hieromtrent in de bestreden beslissing. Zij stelt vast dat de verzoekende partijen op zich de redelijkheid van de vermindering niet in vraag stellen, maar enkel stellen dat er sprake zou zijn van een schending van de formele motiveringsverplichting 9

10 omdat er geen procentueel verband zou zijn tussen de vermindering en de overschrijding van de termijn van orde, terwijl dit niet is vereist. In de laatste nota benadrukt verwerende partij dat verzoekende partijen in hun wederantwoordnota als het ware bevestigen wat door verwerende partij al werd vastgesteld in de antwoordnota, met name dat zij op zich de redelijkheid van de toegestane vermindering van de geldboete niet in vraag stellen, doch dat zij enkel blijven vasthouden aan een beweerde schending van de formele motiveringsverplichting omdat er geen procentueel verband zou zijn tussen de vermindering en de overschrijding van de termijn van orde. Zij herhaalt dat uit geen enkele bepaling of uit geen enkel beginsel voortvloeit dat de vermindering procentueel gelijk dient te zijn aan de overschrijding van de termijn In een tweede onderdeel stellen verzoekende partijen dat de bestreden beslissing intern contradictoir en manifest onzorgvuldig is gemotiveerd, doordat enerzijds wordt overwogen dat er begrip kan worden opgebracht voor het verhelpen van de drassigheid van de buurtweg, maar anderzijds wordt gesteld dat, wat de omstandigheden van dit milieumisdrijf betreft, er in het gehele dossier geen bijzondere elementen zijn die meegenomen worden bij het bepalen van de hoogte van de boete (behoudens de termijnoverschrijding). Zij stellen dat zij inderdaad een erfdienstbaarheid van publieke doorgang hebben gevrijwaard, en menen dat dit diende te worden meegenomen als (boeteverlagende) omstandigheid. In hun wederantwoordnota stellen verzoekende partijen dat moet worden onderstreept dat er meer aan de hand is dan een loutere situatie waarvoor 'begrip' moet worden opgebracht, gezien de vrijwaring van de buurtweg noch min noch meer een wettelijk bevel is, in de rand waarvan zij verwijzen naar hun tweede middel. Zij menen dat het opvolgen van een wettelijk bevel - zo dit per impossible al aanleiding zou kunnen geven tot een sanctie - welzeker redelijkerwijs als een 'bijzonder element' voor sanctievermindering in aanmerking dient te moeten worden genomen Verwerende partij betwist in haar antwoordnota dat er sprake is van een contradictoire motivering. Zij merkt op dat het argument van de vermeende drassigheid van de buurtweg door de gewestelijke entiteit in het kader van haar motiveringsverplichting werd betrokken in de beoordeling van het dossier, omdat dit door verzoekende partijen in hun schriftelijk verweer was opgeworpen. Zij stelt dat uit de in de bestreden beslissing opgenomen motivering zeer duidelijk blijkt dat de gewestelijke entiteit tot de vaststelling kwam dat hoewel de handelingen volgens het verweer van verzoekende partijen werden uitgevoerd om de eventuele drassigheid van de buurtweg te verhelpen, dit op zich geen excuus kon uitmaken om geen individuele afwijking te vragen van de van toepassing zijnde bepalingen die de uitgevoerde handelingen verboden. Zij stelt dat uit de motivering dan ook blijkt dat de gewestelijke entiteit het gegeven dat de handelingen vermeend werden uitgevoerd om de drassigheid van de buurtweg te verhelpen, niet aanzien kon worden als een excuus, een verzachtende omstandigheid of een bijzonder element dat meegenomen moest worden bij het bepalen van de hoogte van de administratieve geldboete. Zij stelt dat verzoekende partijen de motivering beperkt lezen en verkeerd interpreteren, temeer ook verder in de bestreden beslissing omtrent de vermeende drassigheid van de buurtweg nog wordt gesteld dat dit niets afdoet aan de vereiste om een afwijking van de verbodsbepalingen te vragen en dat verzoekende partijen zich ter zake in regel moesten stellen. In de laatste nota herhaalt verwerende partij dat de vermeende verplichting uit het provinciaal politiereglement dat stelt dat het verboden is om belemmeringen aan te brengen op buurtwegen wel degelijk aan bod gekomen is bij de totstandkoming van de bestreden beslissing, waarin 10

11 uitdrukkelijk werd aangegeven dat het feit dat de buurtweg drassig werd niets afdoet aan de vereiste om een afwijking van de betreffende verbodsbepalingen te vragen en dat verzoekende partijen zich ter zake in regel moesten stellen. Zij meent dat uit deze motivering zeer duidelijk blijkt waarom dit gegeven geen aanleiding kon geven tot een vermindering van de bestuurlijke geldboete, en dat het louter feit dat verzoekende partijen het hier niet mee eens zijn, geen afbreuk doet aan de correctheid, de redelijkheid en de zorgvuldigheid waarmee de bestreden beslissing tot stand is gekomen. Beoordeling door het College 1. Het eerste onderdeel betreft de formele motivering van de herleiding van de boete ingevolge de overschrijding van de beslissingstermijn. Verzoekende partijen stellen in essentie dat er een tegenstrijdigheid bestaat tussen de toegepaste herleiding met 20%, en de concrete overschrijding van de beslissingstermijn met 540%, vermits beide percentages noch numeriek noch proportioneel kunnen worden gelieerd. De termijnen in artikel , lid 1 DABM betreffen termijnen van orde, waarvan de schending op zich (ingevolge de ontstentenis van enige sanctie) niet tot bevoegdheidsverlies in hoofde van de gewestelijke entiteit kan leiden, noch tot vernietiging van de bestreden beslissing. Wel heeft de gewestelijke entiteit, op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en inzonderheid de redelijke termijneis als onderdeel van het zorgvuldigheidsbeginsel, de plicht om binnen een redelijke termijn een beslissing te nemen. Onder het begrip kennelijk onredelijke termijn verstaat het College een termijn die zodanig laattijdig is dat het niet meer redelijk kan worden geacht om alsnog de normale voor het milieumisdrijf decretaal toepasselijke administratieve (punitieve) sanctie op te leggen. De redelijke termijnvereiste, die zich ten aanzien van de bestuurlijke overheid manifesteert als de verplichting om als een bonus pater familias te handelen, dient in concreto geëvalueerd te worden, waarbij in de regel zowel met het gedrag van de administratie als met de houding van de overtreder rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen tal van factoren een rol spelen, zoals de complexiteit van het dossier, de concrete omstandigheden waarin de feiten gepleegd of beëindigd zijn, de mate van medewerking betoond door de overtreder, de duur van mogelijke onderzoeksdaden en de ernst van de vastgestelde inbreuken. Het College stelt vast dat verzoekende partij op 19 april 2013 door de gewestelijke entiteit op de hoogte werd gebracht van het voornemen om desgevallend een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen. De bestreden beslissing werd vervolgens genomen op 14 december 2015 en aan verzoekende partij ter kennis gebracht op 21 december De ordetermijn in artikel , 1 DABM werd dan ook met ongeveer 26 maanden overschreden. Het College beschouwt voormeld tijdsverloop in casu als kennelijk onredelijk, terwijl de gewestelijke entiteit niet verantwoordt waarom de beboetingsprocedure zolang heeft aangesleept. Verwerende partij toont niet aan dat de beoordeling van de feiten dermate complex was dat de gewestelijke entiteit haar beslissing niet met kennis van zaken kon nemen binnen de ordetermijn in artikel , 1 DABM. Er wordt geen (aanvaardbare) verklaring gegeven voor het onredelijk lange tijdsverloop tussen de kennisgeving van het voornemen om desgevallend een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen en (de kennisgeving van) de bestreden beslissing, temeer er in de periode tot en met de hoorzitting op 17 april 2015 en vervolgens tot en met het opvragen van bijkomende informatie aan de verbalisant op 26 oktober 2015 geen nieuwe onderzoeksdaden zijn gebeurd noch (relevante) elementen aan het dossier zijn toegevoegd die een uitstel van de te nemen beslissing konden verantwoorden. 11

12 De vastgestelde schending van de redelijke termijn leidt op zich niet noodzakelijk (automatisch) tot de vernietiging van de bestreden beslissing. De gevolgen van de overschrijding van de redelijke termijn moeten in concreto worden beoordeeld, zowel uit het oogpunt van de bewijslevering als van de opportuniteit tot het opleggen van een sanctie en de omvang ervan. Het komt in eerste instantie aan de gewestelijke entiteit toe om binnen haar discretionaire bevoegdheid te oordelen over de (boeteverlagende) gevolgen van de termijnoverschrijding. Het College oefent hierop een wettigheidstoezicht uit, en gaat meer bepaald na of de beslissing op dat punt niet kennelijk onredelijk is. De gewestelijke entiteit stelt in de bestreden beslissing dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen, hoewel haar beslissingstermijn inmiddels is verstreken, maar dat het boetebedrag derhalve verlaagd wordt met één vijfde rekening houdend met de termijn die verstreken is sedert de start van de bestuurlijke boeteprocedure. De gewestelijke entiteit erkent derhalve dat de redelijke termijn waarbinnen de beboetingsprocedure in casu diende te worden afgehandeld dermate overschreden is dat dit gegeven moet leiden tot een boetevermindering van 20%. Het College oordeelt in navolging van de bestreden beslissing dat de redelijke termijn waarbinnen de beboetingsprocedure in casu diende te worden afgehandeld dermate overschreden is dat dit gegeven moet leiden tot een boetevermindering. Het College stelt vast dat verzoekende partijen niet betwisten dat de overschrijding van de redelijke termijn in casu geen gevolgen had uit het oogpunt van de bewijslevering. Zij stellen evenmin dat het oordeel van de gewestelijke entiteit dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen, hoewel haar beslissingstermijn inmiddels is verstreken, kennelijk onredelijk is, terwijl het College eveneens van oordeel is (zie ook beoordeling van het 2 e en 3 e middel) dat de overschrijding van de redelijke termijn geen afbreuk deed aan de opportuniteit om een boete op te leggen. Het College stelt tevens vast dat de gewestelijke entiteit bij de beoordeling van de hoogte van de boete effectief rekening hield met de overschrijding van haar beslissingstermijn, gezien zij de boete herleidde met 20%. Verzoekende partijen voeren in hun verzoekschrift op zich niet aan dat de door de gewestelijke entiteit doorgevoerde vermindering van de boete niet evenredig is met de concrete termijnoverschrijding, maar stellen enkel dat dit niet blijkt uit de formele motieven van de bestreden beslissing, gelet op de ontstentenis van een numeriek dan wel een proportioneel verband tussen het gehanteerde herleidingpercentage (20%) en het overschrijdingspercentage (540%). Het College meent dat er, gelet op de ruime discretionaire bevoegdheid van de gewestelijke entiteit inzake het bepalen van het boetebedrag, en de vaststelling dat er terzake in elk dossier rekening dient te worden gehouden met de concrete omstandigheden, niet noodzakelijk een numeriek dan wel proportioneel verband moet bestaan tussen de factor waarmee de boete (ingevolge de overschrijding van de beslissingstermijn) wordt herleid en de factor waarmee de beslissingstermijn werd overschreden. Wel dient de gewestelijke entiteit de door haar toegepaste boetemodulering in het licht van (de redelijkheid van) de termijn waarbinnen de procedure werd afgehandeld op concrete en meetbare wijze te motiveren, teneinde het College toe te laten om haar wettigheidstoezicht naar behoren uit te oefenen, en met name te oordelen of de boetevermindering evenredig is met de termijnoverschrijding. In dit kader stelt het College vast dat de bestreden beslissing geen enkel precies aanknopingspunt bevat als motivering waarom de gewestelijke entiteit heeft beslist om in voorliggend geval een verminderingspercentage te hanteren van één vijfde. Ongeacht deze vaststelling oordeelt het College evenwel dat de vermindering van het boetebedrag (met 20%), gelet op de concrete omstandigheden van de zaak, inzonderheid de ernst van de feiten, in casu evenredig is met de concrete termijnoverschrijding, zodat er geen reden bestaat om het boetebedrag bijkomend te verlagen. Verzoekende partijen, die in hun wederantwoordnota meer de nadruk leggen op de plicht van de gewestelijke entiteit om het boetebedrag naar behoren te motiveren (temeer wanneer er een procentuele wanverhouding bestaat tussen de vermindering 12

13 van het boetebedrag en de overschrijding van de beslissingstermijn), voeren terzake evenmin enige reden aan, en tonen niet aan dat zij welbepaalde nadelen hebben geleden ingevolge het overschrijden van de redelijke termijn, die moeten leiden tot een hoger herleidingpercentage dan 20%. Het middelonderdeel wordt verworpen. 2. Het tweede onderdeel betreft de formele motivering van de omstandigheden waarin het milieumisdrijf werd gepleegd, als waarderingscriterium bij de bepaling van de hoogte van de boete. Verzoekende partijen stellen in essentie dat er een tegenstrijdigheid bestaat tussen het feit dat de gewestelijke entiteit bij de beoordeling van het milieumisdrijf en de toerekenbaarheid ervan aan de overtreders begrip opbracht voor het verhelpen van de drassigheid van de buurtweg middels het vervangen van de buis en het ruimen van de gracht, maar dit gegeven vervolgens niet als (boeteverlagende) omstandigheid meenam bij het bepalen van de hoogte van de boete. Het College stelt vast dat verzoekende partijen in hun schriftelijk verweer benadrukten dat zij enkel een reeds bestaande kapotte stenen buis vervingen door een plastiek buis (en de gracht waarin deze buis uitkomt ruimden), om te vermijden dat de nabijgelegen buurtweg ingevolge wateroverlast abnormaal nat en moeilijk begaanbaar zou worden. Zij meenden dat zij hiermee tegemoetkwamen aan hun wettelijke plicht om belemmeringen van de buurtweg te vermijden, zoals ook wordt aangevoerd in het tweede middel van hun verzoekschrift (zie verder). Ook in hun wederantwoordnota benadrukken verzoekende partijen dat de vrijwaring van de buurtweg een wettelijk bevel is, dat zij dienden op te volgen, en waarmee door de gewestelijke entiteit rekening diende te worden gehouden bij de beoordeling van de omstandigheden waarin het milieumisdrijf werd gepleegd. Het College stelt tevens vast dat de gewestelijke entiteit in het kader van voormeld verweer, bij de beoordeling van het milieumisdrijf en de toerekenbaarheid ervan aan verzoekende partijen, overwoog dat artikel 7.3 van het Natuurbesluit het verboden stelt om een bron en zijn vegetatie te wijzigen, dat het niet te betwisten valt dat door het vervangen van de buis en het ruimen van de gracht de bron en diens vegetatie gewijzigd werd, terwijl dit verboden is, en dat zelfs al kan begrip opgebracht worden voor het verhelpen van de drassigheid van de buurtweg, men minstens een individuele afwijking van de verbodsbepalingen kon aanvragen conform artikel 10 Natuurbesluit. In dezelfde zin stelde zij dat het argument dat het drassig laten worden van de buurtweg eveneens een strafbaar feit is waarvoor een sanctie kan worden opgelegd op grond van het Provinciaal politiereglement, niets afdoet aan de vereiste afwijking op de verbodsbepaling om de bron en zijn vegetatie te wijzigen of vergunning voor het wijzigen van de buurtweg en zijn vegetatie, gezien dit twee verschillende feiten betreffen en men zich dan ook voor beiden in regel had moeten stellen. Zij besloot dat het milieumisdrijf in hoofde van verzoekende partijen vaststaat. Op basis van voormelde overwegingen blijkt duidelijk dat de gewestelijke entiteit meende dat het gebeurlijke oogmerk van verzoekende partijen om, in het kader van hun wettelijke plicht, de vlotte toegankelijkheid van de nabijgelegen buurtweg te vrijwaren, en met name te verhelpen aan de drassigheid van deze buurtweg, geen afbreuk deed aan hun wettelijke plicht uit hoofde van het Natuurbehoudsdecreet en het Natuurbehoudsbesluit om de bron en de bronvegetatie ongemoeid te laten. In die optiek oordeelde de gewestelijke entiteit dat er, zelfs in de hypothese dat er begrip zou kunnen worden opgebracht voor het verhelpen van de drassigheid van de buurtweg, nog steeds een milieumisdrijf voorligt, en hield zij derhalve geen rekening met de door verzoekende partijen aangevoerde specifieke omstandigheid waarin het milieumisdrijf werd gepleegd. Het College oordeelt dat er in het licht van de context en de omschrijving van de 13

14 betreffende overweging ( zelfs al kan begrip opgebracht worden ) bij de beoordeling van het milieumisdrijf en de toerekenbaarheid ervan aan de overtreders, geen contradictie bestaat met het (impliciet) oordeel van de gewestelijke entiteit dat de (door verzoekende partijen beweerde) omstandigheid waarin het milieumisdrijf werd gepleegd (naleving wettelijke plicht) niet relevant was bij de begroting van het boetebedrag. Het middelonderdeel wordt verworpen. B. Tweede middel Standpunt van de partijen 1. Verzoekende partijen roepen de schending in van artikel DABM en van het algemeen beginsel naar luid waarvan de uitvoering van een wettelijk voorschrift sensu lato geen aanleiding kan geven tot sanctionering. Zij stellen dat artikel DABM, op basis waarvan bestuurlijke geldboeten alleen kunnen worden opgelegd voor feiten die in strijd zijn met wettelijke voorschriften (die voorafgaandelijk aan die feiten zijn bepaald en in werking zijn getreden), accordeert met het algemeen beginsel, onder meer neergelegd in art. 70 Sw., dat de uitvoering van een wettelijk of reglementair beginsel geen aanleiding kan geven tot een jurisdictionele of administratieve sanctionering. Zij stellen, onder verwijzing naar artikel 5 Provinciaal politiereglement op de buurtwegen en artikel 33, lid 1 Buurtwegenwet, dat de belemmering van buurtwegenis - zoals in casu door het drassig laten worden van de wegzate door deze te laten 'overstromen' door niet gekanaliseerd bronwater - aldus effectief een strafbaar feit is. Zij wijzen tevens op het feit dat art. 14 van het Decreet Natuurbehoud een zorgplicht omvat ten aanzien van het behoud van kleine landschapselementen, en dat daaronder ook lijnvormige infrastructuren (al dan niet het resultaat van menselijk handelen) zoals de buurtweg in kwestie moeten worden begrepen (art. 2, 6, van het Decreet Natuurbehoud). In die optiek menen zij dat de genomen passende maatregel, meer bepaald het vervangen van een bestaande buis (en het ruimen van de gracht ), aldus geenszins aanleiding kon geven tot het opleggen van een bestuurlijke geldboete, nu zij uitvoering geeft aan de aangehaalde regelgeving. In hun wederantwoordnota stellen verzoekende partijen dat verwerende partij faalt wanneer zij meent dat voor de opvolging van een 'wettelijk bevel' een voorafgaande toestemming nodig is, gezien zulks de rechtstreekse uitvoerbaarheid van dergelijke 'wettelijke bevelen' onwerkzaam zou maken. Zij benadrukken dat zij eigenlijk effectief 'niets gedaan' hebben, gezien zij een sinds 1927 bestaande situatie hebben bestendigd door een bestaande stenen buis te vervangen waardoor geenszins een nieuwe situatie is gecreëerd. Zij wijzen op het verslag van de door hen aangestelde expert, waaruit blijkt dat de bron enkel ligt op het hoger gelegen perceel 68D en dus niet op de percelen waarover de buis loopt, zodat er dus geen sprake kan zijn van een wijziging van de bron. Zij wijzen tevens op de vaststelling van hun expert dat op het traject van de buis de grond evenzeer nat is als verderaf, en dat deze vaststelling samen met de test van het afsluiten van de buis, doet besluiten dat er geen drainerend effect is van de buis binnen het gebied, maar dat de buis de uitstroom van de bron, die eerst een open verloop kent, verder ondergronds kanaliseert tot voorbij het huidige traject van de voetweg", zodat er dus geen sprake is van een drainerend effect met invloed op de vegetatie. 2. Verwerende partij stelt in haar antwoordnota dat er in casu geen discussie kan bestaan omtrent het feit dat verzoekende partijen zich schuldig hebben gemaakt aan feiten die in strijd zijn met de wettelijke voorschriften, waarbij zij respectievelijk wijst op artikel 2.6. Natuurbehoudsdecreet, 14

15 artikel 7, 3 Natuurbehoudsbesluit en artikel 13, 4 Natuurbehoudsdecreet. Zij betwist de stelling van verzoekende partijen dat artikel 14 Natuurbehoudsdecreet een zorgplicht omvat ten aanzien van kleine landschapselementen, dat de buurtweg als een klein landschapselement aanzien moet worden, en dat de vervanging van de buis plaatsvond in het kader van deze zorgplicht nu zij in toepassing ervan verplicht waren om te voorkomen dat de buurtweg drassig werd. Zij stelt dat men zich niet kan beroepen op de zorgplicht om te pogen om uitdrukkelijke verbodsbepalingen zoals deze die vervat liggen in art. 7, 9 Natuurbesluit te overrulen, gezien deze verbodsbepalingen primeren. Zij merkt op dat het naleven van de zorgplicht wel zijn belang heeft bij de handelingen die de verzoekende partijen stelden, zoals het vervangen van de stenen buis door een plastieken buis, vermits de zorgplicht inhoudt dat eenieder die handelingen uitvoert op of in de onmiddellijke omgeving van kleine landschapselementen en die weet of redelijkerwijze kan vermoeden dat deze kleine landschapselementen daardoor kunnen worden vernietigd of ernstig worden geschaad, verplicht is om alle maatregelen te nemen om de vernietiging of de schade te voorkomen, te beperken of indien dit niet mogelijk is, te herstellen, terwijl voor bronnen als kleine landschapselementen het normaal onderhoud - zoals gesteld in het PV - bestaat uit niets doen, en terwijl het buiten kijf staat dat door de door verzoekende partijen uitgevoerde handeling (met name het vervangen van een bestaande buis) de bron en diens vegetatie hebben gewijzigd, zodat zij de zorgplicht niet hebben nageleefd. Zij stelt dat het in casu vast staat dat de handelingen die verzoekende partijen hebben ondernomen (met name het vervangen van een bestaande buis en het ruimen van de gracht) de bron en diens vegetatie hebben gewijzigd, dat dit ook zo wordt gemotiveerd in de bestreden beslissing, en dat deze vaststelling door verzoekende partijen niet wordt betwist, zodat de betreffende feiten aldus ontegensprekelijk in strijd zijn met de eerder aangehaalde wettelijke voorschriften (art en art. 13, 4 Natuurdecreet, art. 7, 3 Natuurbesluit) die stellen dat het verboden is een bron en diens vegetatie te wijzigen, en op basis daarvan in toepassing van artikel DABM een bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. Zij benadrukt dat verzoekende partijen op geen enkele manier aantonen hoe het gegeven dat zij een verplichting zouden gehad hebben om geen belemmeringen aan te brengen op de buurtweg hen zou ontslaan van de verplichting om een afwijking te vragen van de hoger aangehaalde verbodsbepalingen opdat zij de door hen gestelde handeling konden uitvoeren. Zij meent dat het opvallend is dat de verzoekende partijen deze vaststellingen, met name dat er een afwijking van de verbodsbepalingen gevraagd had kunnen worden, niet betwisten, en op geen enkele manier verduidelijken waarom zij niet eerst een afwijking van de verbodsbepalingen hebben gevraagd hoewel dit perfect mogelijk was. In haar laatste nota stelt verwerende partij vast dat verzoekende partijen zich in hun wederantwoordnota enkel beperken tot de stelling dat indien er eerst een afwijking gevraagd moet worden, dit de uitvoerbaarheid van dergelijke wettelijke bevelen onwerkzaam zou maken, en dat zij blijven weigeren om aan te duiden hoe het vragen van een afwijking de uitvoerbaarheid van wettelijke bevelen onwerkbaar zou maken, evenals om de vraag te beantwoorden waarom zij niet eerst een afwijking van de verbodsbepalingen hebben gevraagd hoewel dit perfect mogelijk was. Wat betreft de stelling van verzoekende partijen dat er geenszins sprake was van een nieuwe situatie, en dat op basis van het verslag van de door hen aangestelde expert blijkt dat geen sprake kon zijn van een wijziging van de bron en dat er ook geen sprake kon zijn van een drainerend effect met invloed op de bronvegetatie, merkt verwerende partij op dat verzoekende partijen in hun verzoekschrift in het door hen ontwikkelde tweede middel nooit de vaststelling in twijfel hebben getrokken dat de door hen uitgevoerde handelingen de bron en diens vegetatie hebben gewijzigd, en nooit hebben verwezen naar het door hen aangehaalde stuk nr. 8. Zij stelt dat verzoekende partijen zich in het verzoekschrift in het tweede middel uitsluitend hebben beperkt tot de kritiek dat de door hen gestelde handelingen geen aanleiding konden geven tot het opleggen van een bestuurlijke geldboete nu hiermee alleen maar uitvoering werd gegeven aan het wettelijk bevel, met name de verplichting die vervat zou liggen in het provinciaal politieregelment dat stelt dat het verboden is om belemmeringen aan te 15

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 16 mei 2017 met nummer MHHC/M/1617/0076 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0109/M Verzoekende partij de bvba JACQUES GHEYSENS vertegenwoordigd door advocaat Thomas BAILLEUL

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 13 juni 2017 met nummer MHHC/M/1617/0091 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0137/M Verzoekende partij Verwerende partij de heer Marc VAN DER SMISSEN, wonende te 1730

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0113 van 26 april 2016 in de zaak MHHC/1415/0065/M/0053 In zake: de nv AGROTECH BELGASIA, met zetel te 8870 Izegem, Gentse Heerweg 78 waar woonplaats wordt

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0149 van 12 juli 2016 in de zaak MHHC/1415/0070/M/0067 In zake: de heer Rik VERSTRAETE, wonende te 8792 Desselgem, Meelstraat 88 verzoekende partij tegen:

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0109 van 21 april 2016 in de zaak MHHC1415/0063/M/0051 In zake: de bvba GREENERGY bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaten Isabelle LARMUSEAU en Alison

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 3 oktober 2017 met nummer MHHC/M/1718/0014 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0034/M Verzoekende partij de heer Stijn VAN EYCK vertegenwoordigd door advocaat Robert

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 25 juli 2017 met nummer MHHC- M /1617/0114 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0147/M Verzoekende partij de bvba M.V.T. TRANS vertegenwoordigd door advocaat Noëlla VIAENE

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0085 van 31 maart 2016 in de zaak MHHC/1415/0022/M/0019 In zake: de gemeente WELLEN, vertegenwoordigd door het college van burgemeester en schepenen, met

Nadere informatie

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de Milieuhandhavingscollege Beslissing MHHC-10/4-VK van 15 december 2010 In de zaak van de heer [ ], wonendee te [ ], hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 17 oktober 2017 met nummer MHHC/M/1718/0022 in de zaak met rolnummer 1617-MHHC-0018-M Verzoekende partij Jeroen VAN BYLEN met woonplaatskeuze te 2250 Olen, Gerheiden

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 28 maart 2017 met nummer MHHC/M/1617/0045 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0097/M Verzoekende partij Verwerende partij Marc Broucke, met woonplaatskeuze te 8830 Hooglede,

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0042 van 14 januari 2016 in de zaak 14/MHHC/79-M In zake : de heer [ ] wonende te [ ] verzoekende partij tegen: het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 11 september 2018 met nummer RvVb/A/1819/0052 in de zaak met rolnummer 1718/RvVb/0029/A Verzoekende partij mevrouw Gerda BORREMANS vertegenwoordigd door advocaat

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 25 juni 2019 met nummer RvVb-A-1819-1144 in de zaak met rolnummer 1718-RvVb-0447-A Verzoekende partijen de gemeente SINT-KATELIJNE-WAVER, vertegenwoordigd door

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/100-VK van 5 december 2013 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 8 november 2016 met nummer RvVb/A/1617/0231 in de zaak met rolnummer 1314/0771/A/2/0738 Verzoekende partij 1. de heer Tom BELMANS 2. mevrouw Christ l MAES 3.

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 8 januari 2019 met nummer HHC-M-1819-0018 in de zaak met rolnummer 1718-HHC-0025-M Verzoekende partij de heer Jan TEUGHELS vertegenwoordigd door advocaat Chris DE NYN met

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 13 juni 2017 met nummer MHHC/M/1617/0090 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0136/M Verzoekende partij Verwerende partij mevrouw Diane REMMERIE, met woonplaatskeuze te

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC/M/1516/0030 van 26 november 2015 In de zaak van de bvba 10POND, met maatschappelijke zetel te 9770 Kruishoutem, Duifhuisstraat 21, voor en namens wie optreedt mr. Koen

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/14-K7 van 12 maart 2015 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0137 van 23 juni 2016 in de zaak 14/MHHC/100-M In zake:... verzoekende partij tegen: het VLAAMS GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, ten verzoeke

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/34-K7 van 31 augustus 2015 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 18 april 2017 met nummer MHHC/M/1617/0054 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0117/M Verzoekende partij de nv CORNEILLIE vertegenwoordigd door advocaten Tom MALFAIT en

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 28 maart 2017 met nummer MHHC/M/1617/0050 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0026/M Verzoekende partij mevrouw Negar MEHDIPOURYAN, wonende te 9250 Waasmunster, Wareslagestraat

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/35-VK van 18 april 2013 In de zaak van de BVBA [ ] met maatschappelijke zetel te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Albert COPPENS, advocaat, met kantoor te 9300

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0057 van 28 januari 2016 in de zaak 14/MHHC/102-M In zake:... verzoekende partij tegen: het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, ten

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 26 september 2017 met nummer RvVb/A/1718/0094 in de zaak met rolnummer 1617/RvVb/0579/SA Verzoekende partijen Verwerende partij 1. de heer William ROTTIERS

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 13 maart 2018 met nummer HHC/M/1718/0082 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0088/M Verzoekende partij de heer Julius DEMEDTS vertegenwoordigd door advocaat Dirk BAILLEUL met

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 16 augustus 2016 met nummer RvVb/S/1516/1447 in de zaak met rolnummer 1516/RvVb/0336/SA Verzoekende partijen 1. de heer Kristoffel VOSSEN 2. mevrouw Simonne

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 28 maart 2017 met nummer MHHC/M/1617/0047 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0099/M Verzoekende partij de bvba IMBRECHTS, met zetel te 1910 Kampenhout, Haachtsesteenweg

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. A/4.8.14/2015/0033 van 4 augustus 2015 in de zaak 1415/0262/A/2/0254 In zake: 1. de heer Marc DE SMET 2. de heer Marnix DECOCK beiden wonende te 8500 Kortrijk,

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 26 september 2017 met nummer RvVb/A/1718/0092 in de zaak met rolnummer 1617-RvVb-0521-A Verzoekende partij de nv ASPIRAVI vertegenwoordigd door advocaat Gregory

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 13 maart 2018 met nummer HHC/I/1718/0080 in de zaak met rolnummer 1617-MHHC-0086-I Verzoekende partij mevrouw Annemie ROEFS, wonende te 2340 Beerse, Bisschopslaan 46 de heer

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 12 september 2017 met nummer MHHC/M/1718/0002 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0103/M Verzoekende partij Verwerende partij de lv NELIS-CILLEN-CAYMAX vertegenwoordigd

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/49-VK van 29 mei 2013 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 26 september 2017 met nummer MHHC/M/1718/0012 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0006/M Verzoekende partij de heer Jacques DESAMBER, met woonplaatskeuze te 8531 Harelbeke,

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 21 maart 2017 met nummer MHHC/M/1617/0043 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0014/M Verzoekende partij de heer Bart VERVAEKE vertegenwoordigd door advocaat Vallery DECLERCQ,

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0123 van 12 mei 2016 in de zaak MHHC/1415/0078/M/0061 In zake: de heer Jean PAUL DE COCKER, wonende te 1641 Sint-Pieters-Kapelle, Philipskouterstraat 7,

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 19 juni 2018 met nummer RvVb/A/1718/1022 in de zaak met rolnummer 1516/RvVb/0396/A Verzoekende partij Verwerende partij mevrouw Marina VERPLANCKE, wonende te

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 12 december 2017 met nummer MHHC/M/1718/0049 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0043/M Verzoekende partij de heer Johannes Goossens vertegenwoordigd door advocaat Guy

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 4 juli 2017 met nummer RvVb/A/1617/1019 in de zaak met rolnummer 1516/RvVb/0083/A Verzoekende partij Verwerende partij de heer Jozef RUTTEN, met woonplaatskeuze

Nadere informatie

hierna de tegen voor wie hierna de

hierna de tegen voor wie hierna de Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/25-VK van 21 maart 2013 In de zaak van de heer [ ] wonendee te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0121 van 12 mei 2016 in de zaak MHHC/1415/0072/0061 In zake: de heer John DE GENDT, wonende te 1080 Sint-Agatha-Berchem, René Comhairelaan 1, bus 009, waar

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 20 augustus 2019 met nummer RvVb-S-1819-1323 in de zaak met rolnummer 1819-RvVb-0607-SA Verzoekende partijen 1. de heer Jules DHOOGHE 2. mevrouw Evelyne VAN

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/19-K6 van 2 april 2015 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] voor en namens wie optreedt de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 9 mei 2017 met nummer MHHC/M/1617/0073 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0041/M Verzoekende partij de bvba MARES GEBROEDERS vertegenwoordigd door advocaat Frederik

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/10-K7 van 19 februari 2015 In de zaak van de NV [ ] met maatschappelijke zetel te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Mario DEKETELAERE, advocaat, met kantoor te

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 26 september 2017 met nummer MHHC/M/1718/0011 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0005/M Verzoekende partij de bvba HEJA INVEST vertegenwoordigd door advocaat Bart VAN

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 4 juli 2017 met nummer MHHC/M/1617/0110 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0046/M Verzoekende partij de bvba I.V.A.-TEX vertegenwoordigd door advocaat Heidi MARIS, met

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. A/2014/0287 van 22 april 2014 in de zaak 1213/0576/A/1/0539 In zake: mevrouw Martine VAN BOCXLAER, wonende te 9940 Evergem, Langerbrugsestraat 36 verzoekende

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0157 van 23 augustus 2016 in de zaak MHHC/1415/0086/M/0076 In zake: de heer Paul WEEMAES, wonende te 9130 Kieldrecht, Kreek 88 verzoekende partij tegen:

Nadere informatie

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de Milieuhandhavingscollege Beslissing MHHC-10/3-VK van 15 december 2010 In de zaak van de heer [ ] wonendee te [ ], hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST van 9 oktober 2018 met nummer RvVb/A/1819/0155 in de zaak met rolnummer 1617/RvVb/0701/A Verzoekende partijen 1. de heer Johan VANDEVENNE 2. mevrouw Gerda

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 9 mei 2017 met nummer RvVb/A/1617/0839 in de zaak met rolnummer RvVb/1415/0697/SA/0682 Verzoekende partijen de heer Tjerk BOERSMA mevrouw Melina CRAEYBECKX

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 4 mei 2017 met nummer MHHC/M/1617/0065 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0100/M Verzoekende partij Francis BEETS vertegenwoordigd door advocaat Geoffry STEENBERGEN

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 18 september 2018 met nummer RvVb/A/1819/0078 in de zaak met rolnummer 1718/RvVb/0294/SA Verzoekende partijen 1. de heer Raoul DIRCKX 2. mevrouw Rose Marie

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/82-VK van 10 oktober 2013 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 13 maart 2018 met nummer HHC/M/1718/0072 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0076/M Verzoekende partij Verwerende partij de heer Stephan VANDENWIJNGAERT, met woonplaatskeuze

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/31-K6 van 13 augustus 2015 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 21 februari 2017 met nummer RvVb/A/1617/0580 in de zaak met rolnummer 1213/0519/A/2/0489 Verzoekende partijen 1. de heer August VAN PETEGHEM 2. de heer Peter

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 20 december 2016 met nummer MHHC/M/1617/0005 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0004/M Verzoekende partij Verwerende partij de heer Leo VLEUGELS, met woonplaatskeuze

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0041 van 14 januari 2016 in de zaak 14/MHHC/78-M In zake : mevrouw [ ] wonende te [ ] verzoekende partij tegen: het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-14/71-VK van 20 oktober 2014 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Luc RYCKAERT, advocaat, met kantoor te 9900 EEKLO, Koningin Astridplein

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 13 juni 2017 met nummer MHHC/M/1617/0093 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0140/M Verzoekende partij de heer Eddy TAMSIN vertegenwoordigd door advocaat Raoul KERSTENS

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. RvVb/A/1516/1294 van 28 juni 2016 in de zaak 1314/0440/A/4/0401 In zake: de heer Alain CHABEAU advocaat Dominique VERMER kantoor houdende te 1160 Brussel, Tedescolaan

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN VOORZITTER VAN DE TIENDE KAMER ARREST nr. UDN/2015/0005 van 19 maart 2015 in de zaak RvVb/1415/0006/UDN In zake: 1. de heer Yves VANNERUM 2. mevrouw Kathleen CRABBE advocaten

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 6 februari 2018 met nummer MHHC/M/1718/0058 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0062/M Verzoekende partij de heer Guy VAN DER SCHOOT, wonende te 2100 Deurne, Mattheus

Nadere informatie

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T. nr van 4 maart 2010 in de zaak A /XII-5232.

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T. nr van 4 maart 2010 in de zaak A /XII-5232. RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T nr. 201.488 van 4 maart 2010 in de zaak A. 185.318/XII-5232. In zake : Mario DE VILLA, die woonplaats kiest bij advocaat G. Vanhoucke, kantoor

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege 14_PS_ Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-14/85-VK van 2 december 2014 In de zaak van de BVBA [ ] met maatschappelijke zetel [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. RvVb/A/1516/0601 van 16 februari 2016 in de zaak RvVb/1415/0481/A/0466 In zake: de heer Theodoor GORISSEN bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Antoon

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 21 februari 2017 met nummer MHHC/M/1617/0027 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0087/M Verzoekende partij de nv DIRESCO vertegenwoordigd door advocaat Koen GEELEN, Bernard

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. A/4.8.14/2014/0038 van 24 juni 2014 in de zaak 1314/0216/A/4/0183 In zake: de heer Daniël VANDERVELPEN bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Geert DEMIN

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege 14_PS_ Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-14/50-VK van 25 augustus 2014 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 2 augustus 2016 met nummer RvVb/A/1516/1389 in de zaak met rolnummer 1516/RvVb/0046/SA Verzoekende partij mevrouw Pauline PENNE vertegenwoordigd door advocaat

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. RvVb/A/1516/1491 van 30 augustus 2016 in de zaak RvVb/1415/0506/A/0495 In zake: de bvba MONDY bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaten Jan FERLIN, Peter

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. A/2011/0162 van 9 november 2011 in de zaak 2010/0276/SA/3/0255 In zake: 1.... 2.... beiden wonende te... advocaat Gert BUELENS kantoor houdende te 2800 Mechelen,

Nadere informatie

Infosessies geluidsnormen muziek

Infosessies geluidsnormen muziek Infosessies geluidsnormen muziek Sigrid Raedschelders/ Anne Van Riet Afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer (AMMC) Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Overzicht 1. Regelgeving m.b.t.

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0033 van 22 december 2015 in de zaak 14/MHHC/60-M In zake: de nv [ ] bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Dominique VERMER met kantoor te 1160 Brussel,

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 20 februari 2018 met nummer MHHC/M/1718/0064 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0067/M Verzoekende partij de bv PEUTE PAPIERRECYCLING vertegenwoordigd door advocaten

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 9 oktober 2018 met nummer HHC/M/1819/0013 in de zaak met rolnummer 1718/HHC/0024/M Verzoekende partij Verwerende partij mevrouw Maria VAN HOVE wonende te 2270 Herenthout,

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 29 november 2016 met nummer RvVb/A/1617/0360 in de zaak met rolnummer RvVb/1415/0334/A/0323 Verzoekende partij de heer Walter SLACHMUYLDERS vertegenwoordigd

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0077 van 10 maart 2016 in de zaak MHHC/1415/0013/M/0009 In zake: de heer Dirk VANOVERSCHELDE, wonende te 8610 Kortemark, Vijfhuishoekstraat 8 waar woonplaats

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 27 november 2018 met nummer RvVb-A-1819-0351 in de zaak met rolnummer 1718-RvVb-0415-SA -Verzoekende partijen 1. de heer Willy WANTE 2. de heer Mohamed TABLA

Nadere informatie

401l10/N - Commissie van Beroep van 18 oktober 2010 (defmitieve beslissing)

401l10/N - Commissie van Beroep van 18 oktober 2010 (defmitieve beslissing) 401l10/N - Commissie van Beroep van 18 oktober 2010 (defmitieve beslissing) Beroep tegen een terechtwijzing. "(... ) verschijnt. In de zaak 0401l10/(... )/N van: de heer [X], bedrijfsrevisor, wonende (...

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/16-K6 van 2 april 2015 In de zaak van de STAD [ ] vertegenwoordigd door haar college van burgemeester en schepenen, met adres te [ ] hierna de verzoekende partij

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0093 van 14 april 2016 in de zaak MHHC/1415/0032/M/0024 In zake: de heer Ludwig VAN DE WEGHE, wonende te 9270 Kalken, Krimineelstraat 21a vertegenwoordigd

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0056 van 28 januari 2016 in de zaak 14/MHHC/96-M In zake:... bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Piet DE GROOTE met kantoor te 8300 Knokke-Heist,

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/56-VK van 13 juni 2013 In de zaak van de VZW [ ] met maatschappelijke zetel te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Bart D HAENE, advocaat, met kantoor te 2300 TURNHOUT,

Nadere informatie

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de Milieuhandhavingscollege Beslissing MHHC-10/2-VK van 15 december 2010 In de zaak van de heer [ ] wonendee te [ ], hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 16 mei 2017 met nummer MHHC/M/1617/0083 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0131/M Verzoekende partij de heer Jozef ROUGES, wonende te 9080 Zaffelaere, Dam 27 Verwerende

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege 14_PS_ Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-14/53-VK van 25 augustus 2014 In de zaak van de BVBA [ ] met maatschappelijke zetel te [ ] voor en namens wie optreedt de heer [ ], zaakvoerder, hierna de verzoekende

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 8 november 2016 met nummer RvVb/A/1617/0256 in de zaak met rolnummer 1415/0122/A/6/0092 Verzoekende partij Verwerende partij Tussenkomende partijen de heer

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0144 van 5 juli 2016 in de zaak MHHC/1415/0082/M/0063 In zake: de heer François LAMBREGTS bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Sofie MARTENS kantoor

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/18-K6 van 2 april 2015 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 20 februari 2018 met nummer MHHC/M/1718/0066 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0069/M Verzoekende partij de bvba AURO-TECH, met woonplaatskeuze te 9111 Sint-Niklaas,

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN VOORZITTER VAN DE DERDE KAMER TUSSENARREST nr. S/2013/0269 van 17 december 2013 in de zaak 1112/0485/SA/3/0437 In zake: 1. de heer..., wonende te... 2. mevrouw..., wonende

Nadere informatie

RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R E S T. nr van 8 juli 2004 in de zaak A /XII-662.

RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R E S T. nr van 8 juli 2004 in de zaak A /XII-662. RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R E S T nr. 133.653 van 8 juli 2004 in de zaak A. 74.255/XII-662. In zake : Daniël VAN LOOY, die woonplaats kiest bij advocaat K. Rommens, kantoor houdende te

Nadere informatie

Ontwerp van decreet houdende het terugkommoment in het kader van de rijopleiding categorie B

Ontwerp van decreet houdende het terugkommoment in het kader van de rijopleiding categorie B Ontwerp van decreet houdende het terugkommoment in het kader van de rijopleiding categorie B DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken, Vlaamse Rand, Toerisme

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST HANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST van 26 maart 2019 met nummer HHC-M-1819-0035 in de zaak met rolnummer 1718-HHC-0042-M Verzoekende partij de bvba R & N RABOUT vertegenwoordigd door advocaat Paul QUIRYNEN

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. RvVb/A/1516/1202 van 7 juni 2016 in de zaak 1213/0253/SA/8/0233 In zake: de heer David DE CORTE mevrouw Mia LEFEVRE 3. de heer Luc LEFEVRE 4. de heer Wouter

Nadere informatie