Polarisatie in de veiligheidsregio Rijnmond?

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Polarisatie in de veiligheidsregio Rijnmond?"

Transcriptie

1 Polarisatie in de veiligheidsregio Rijnmond? Een onderzoek naar polarisatie en naar hoe bevolkingsgroepen zich tot elkaar verhouden in de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Brielle, Dirksland, Goedereede, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Hellevoetsluis, Maassluis, Middelharnis, Oostflakkee, Rotterdam, Ridderkerk, Schiedam, Vlaardingen & Westvoorne. Rita Schriemer, Sara Grunenberg, Ilse Mink, en Shannah Spoelstra 2012

2 Colofon Onderzoek Rita Schriemer, Ilse Mink, Sara Grunenberg, Shannah Spoelstra & Stella Maravelias Tekst Rita Schriemer Tekstredactie Kiezel Communicatie Uitgave RADAR, voor gelijke behandeling tegen discriminatie Grotekerkplein GC Rotterdam t: e: info@radar.nl w: mei

3 Inhoud 1. INLEIDING Waarom dit rapport? Welke onderzoekvragen worden beantwoord? Polarisatie. Wat is het en hoe meet je het? Methode van onderzoek Kwantitatieve analyse Kwalitatieve analyse: diepte-interviews Validiteit, betrouwbaarheid en representativiteit Kwantitatief onderzoek Van het kwalitatieve onderzoek Tot slot Leeswijzer SFEERBEELD VAN DE REGIO Demografische gegevens over de regio Korte schets per gemeente THEORETISCHE VERKENNING RONDOM POLARISATIE Inleiding Tegenstellingen in het licht van conflicttheorieën en intergroepsrelaties De rol van beeldvorming, stereotyperingen en discriminatie in etnische tegenstellingen Acceptatie van vluchtelingen Radicalisme en (rechts)extremisme Relatie tussen polarisatie en radicalisering Interetnisch contact Sociale cohesie en sociaal vertrouwen Tot besluit GEREGISTREERDE INCIDENTEN GERELATEERD AAN POLARISATIE

4 4.1 Inleiding Incidentenoverzicht: omvang en aard van polarisatie Politiegegevens over de omvang en locatie van polarisatie RADAR-registraties over de omvang en locatie van polarisatie Politiegegevens over de wijze waarop polarisatie zich uit Radarregistraties over de wijze waarop polarisatie zich uit Overeenkomsten, verschillen en conclusies SIGNALEN VAN POLARISATIE: ERVAREN VERHOUDINGEN TUSSEN BEVOLKINGSGROEPEN EN MOGELIJKE INCIDENTEN Inleiding Reacties op en interacties met nieuwkomers in de wijk Verschil in leefstijl als bron van irritatie Stereotypen, vooroordelen en discriminatie Interetnisch contact en ervaren afstand tussen bevolkingsgroepen en gemeenschappen Uitingen van spanningen die voortvloeien uit cultureel bepaalde tegenstellingen Omstreden voorzieningen Groepsconfrontaties: interetnische rivaliteit en geweld Bedreiging, intimidatie en intolerantie tegen vluchtelingengezinnen Groepen die zich afzetten tegen de (multiculturele) samenleving FACTOREN VAN INVLOED OP POLARISATIE Woningtoewijzing, huisvesting en demografische verschuivingen Maatschappelijke ontwikkelingen die de lokale gemeenschap raken Overlast en gevoelens van vervreemding Leefbaarheid: sociaal vertrouwen en sociale cohesie De betrokkenheid van (groepen) burgers: vertegenwoordiging en participatie Ontvankelijkheid voor radicalisering ZORGEN VOOR DE TOEKOMST?

5 7.1 Inleiding Escalatiemodellen Ontwikkelingen en zorgen SAMENVATTING EN CONCLUSIES Onderwerp en onderzoeksmethode Conclusies gebaseerd op discriminatieregistraties Ervaringen van professionals en bewoners Lokale factoren Ernst en risico s, patronen en escalatie AANBEVELINGEN Inleiding Zicht op polarisatie Agendering in veiligheids- en sociale overlegstructuren Informatie verzamelen Deskundigheidsbevordering Polarisatieprocessen beheersen en bestrijden Weerbaarheid vergroten van kwetsbare groepen Beleid bij stedelijke herstructurering (Interetnisch) contact bevorderen FOLLOW-UP BRONVERMELDING BIJLAGE 1 VRAGENLIJST PROFESSIONALS BIJLAGE 2 VRAGENLIJST BEWONERS

6 Dankwoord Wij willen iedereen die meegewerkt heeft danken voor hun inbreng en betrokkenheid. We denken daarbij aan de begeleidingscommissie en alle respondenten, aan de verschillende diensten waar het onderzoek ondergebracht was en alle gemeenten. Maarten Rensen en Corry Wolfs van de dienst JOS verdienen een speciale vermelding, evenals Joyce Boetje van de Directie Veilig en Robert Haneveld van de politie Rotterdam-Rijnmond. Zonder hun inzet en feedback was het onderzoek niet geworden wat het nu is. 6

7 1. INLEIDING 1.1 Waarom dit rapport? Dit rapport is de weerslag van het verkennende onderzoek naar polarisatie bij zeventien (deel)gemeenten in de regio Rotterdam-Rijnmond. We schetsen een regionaal beeld door de bevindingen van het onderzoek in de deelnemende (deel)gemeenten in een breder perspectief te plaatsen. Het is de optelsom van alle opgedane kennis, wat een completer beeld geeft van de uitingen en ontwikkelingsstadia van polarisatie dan als je alleen naar de afzonderlijke gemeenten kijkt. Regiogemeenten kunnen dit rapport als benchmark gebruiken en als informatiebron over processen die zich aftekenen in de andere regiogemeenten. Omdat die processen ook buiten de gemeentegrenzen hun weerslag hebben, kunnen gemeenten zich ermee voorbereiden op mogelijke toekomstige ontwikkelingen. Dit polarisatieonderzoek is een initiatief van RADAR en de bestuursdienst van de Gemeente Rotterdam. Het is gefinancierd door de landelijke overheid via de subsidielijn die verbonden is aan het Nationaal Actieplan Polarisatie en Radicalisering. 1 Deze financiering bood de gemeenten uit de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond de gelegenheid om kosteloos onderzoek te laten verrichten naar mogelijke polarisatie in hun gemeente en beleidsadviezen te ontvangen ter voorkoming ervan. Zeventien (van de negentien) gemeenten uit de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond tekenden, via de Commissie Integrale Veiligheid 2 in op dit aanbod. Dat deden ze omdat ze meer wilden weten over polarisatie in de eigen gemeente. Daarnaast hadden ze de wens om de lokale situatie af te zetten tegen die in de regiogemeenten, behoefte aan zoals dat heet, benchmarking. Vanaf de zomer van 2010 tot het eind van dat jaar hebben we de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Lansingerland, Ridderkerk, Rotterdam en Schiedam onderzocht. In 2011 volgden de overige gemeenten: Brielle, Dirksland, Goedereede, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Maassluis, Middelharnis, Oostflakkee, Vlaardingen en Westvoorne. Alle zeventien deelnemende gemeenten ontvingen eerder een gemeentelijke rapportage, waarin we verslag deden van de specifieke onderzoeksbevindingen in die gemeente. De vier gemeenten van het eiland Goeree-Overflakkee ontvingen, omdat ze gaan fuseren, een gemeenschappelijke rapportage. Het onderzoek werd wel in alle vier de gemeenten afzonderlijk uitgevoerd. Ook de gemeente Rotterdam vormt vanwege de omvang van de stad een uitzondering in het geheel. Het onderzoek vond plaats in vier vooraf geselecteerde deelgemeenten: Centrum, Charlois, Delfshaven en Feijenoord. De uitkomsten zijn in één Rotterdams rapport gepresenteerd. 1 In de afgelopen jaren is de aandacht voor radicalisme en extremisme afgenomen. De aanname is dat latente processen van (etnische) tegenstellingen een (in omvang) steeds groter wordende dreiging zijn voor de samenleving. En dat deze processen op grotere schaal ontwrichtend kunnen werken in de samenleving. 2 De gemeenten Capelle aan den IJssel en Spijkenisse zagen af van deelname aan het onderzoek. 7

8 1.2 Welke onderzoekvragen worden beantwoord? In een divers samengestelde buurt, gemeente of samenleving kunnen tegengestelde opvattingen heersen over hoe die buurt, die gemeente of samenleving er idealiter hoort uit te zien en over hoe men met elkaar hoort om te gaan. Tussen bewoners- of bevolkingsgroepen kunnen zich (belangen)tegenstellingen of conflicten voordoen. Wat betekenen deze processen op lokaal niveau voor de onderlinge verhoudingen tussen bewoners? Deze vraag ligt ten grondslag aan het verkennend onderzoek naar mogelijke polarisatie in de regio Rijnmond. Het is een regio die zich kenmerkt door een grote mate van verstedelijking en multi-etniciteit en tegelijkertijd een groot ruraal gebied kent met hoofdzakelijk autochtone bevolking. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvragen: 1. Wat is de aard en de omvang van polarisatie in de gemeente(n)? 2. Zijn incidenten geïsoleerd of zijn er terugkerende patronen van tegenstellingen of voorvallen te herkennen? 3. Welke specifieke lokale of regionale elementen bevorderen dan wel remmen eventuele polarisatie in de gemeente(n)? 4. Wat is het risico op escalatie van tegenstellingen? En tenslotte: 5. Zijn er overeenkomsten en verschillen tussen de gemeenten wat betreft de aard en omvang van polarisatie? 1.3 Polarisatie. Wat is het en hoe meet je het? In het Nationaal Actieplan Polarisatie en Radicalisering wordt het volgende onder polarisatie verstaan: De verscherping van tegenstellingen tussen groepen in de samenleving die kan resulteren in spanningen tussen deze groepen, en de toename van segregatie van etnische en religieuze groepen. Wij scherpen die definitie nog iets aan op basis van ander onderzoek naar polarisatie en op theoretische inzichten in sociale processen die aan polarisatie verwant zijn. In dit onderzoek verstaan we daarom onder polarisatie: 8 Waargenomen tegenstellingen tussen burgers van verschillende (bevolkings)groepen, die tot uiting komen in wij-zijdenken, een harde toon ten opzichte van andere groepen, vermijding van contact, confrontaties en/of een gebrek aan vertrouwen. Verder wordt polarisatie vaak gedefinieerd als een tegenstelling tussen etnische of etnischreligieuze groepen. In dit onderzoek beschrijven we ook tegenstellingen tussen andere groepen, bijvoorbeeld tussen verschillende generaties, tussen inkomensgroepen of verschil in woonduur in de wijk of (deel)gemeente. We belichten ook tegenstellingen tussen jongeren en gemeente of de politie. Polarisatie laat zich lastig direct meten. Er is een tendens om sociaal vertrouwen onder burgers te meten. Sociaal vertrouwen zou de tegenhanger zijn van polarisatie: hoe meer sociaal vertrouwen, hoe minder polarisatie en vice versa (Boutellier, Van Wonderen, Tan, De Groot & Nieborg, 2007). Het sociaal vertrouwen wordt vastgesteld met surveys onder bewoners. In Nederland heeft met name het Verwey-Jonker Instituut ervaring met dit type onderzoek. In het voorjaar van 2012 is een grootschalig onderzoek in de gemeente Amsterdam afgerond (Broekhuizen & Van Wonderen, 2012). Ook buiten Amsterdam worden leefbaarheid, sociale spanningen en veiligheidsgevoelens gemeten. In de Integrale Veiligheidsmonitor kan iedere gemeente landelijke, regionale en lokale gegevens raadplegen over veiligheid, leefbaarheid en slachtofferschap inzien. Sommige gemeenten

9 verzamelen op lokaal niveau extra informatie via een leefbaarheidsmonitor. In de regio Rijnmond maken de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Lansingerland, Hellevoetsluis, Maassluis, Middelharnis, Schiedam en Vlaardingen daar gebruik van. De gemeente Rotterdam gebruikt al jarenlang de Sociale Index en een Veiligheidsindex. De Sociale Index meet (per deelgemeente) aan de hand van verschillende indicatoren onder andere discriminatie en sociale binding met de buurt. Zoals we in dit onderzoek aantonen, zijn ook metingen over ervaren overlast een indicator voor spanningen in een buurt. In dit onderzoek gebruiken we ook (ervaren) discriminatie als indicator voor polarisatie. In de literatuur wordt veelvuldig op de relatie tussen discriminatie en polarisatie gewezen, al is er geen uitsluitsel over de richting van dat verband. Leidt discriminatie tot spanningen tussen bevolkingsgroepen of is het andersom? Waar iedereen het over eens is, is dat discriminatie ervoor zorgt dat mensen een grotere afstand ervaren tot andere groepen en tot de maatschappij in zijn geheel (Moors, Balogh, Van Donselaar, De Graaff, 2009). Het onderzoek naar polarisatie in de 17 gemeenten van de regio Rijnmond bestond uit een kwantitatief en een kwalitatief gedeelte. Voor de kwantitatieve analyse maakten we gebruik van registraties van meldingen van (ervaren) discriminatie. Dit zijn ten eerste de meldingen die bij het meldpunt van RADAR zijn binnengekomen. Ten tweede heeft de politie Rotterdam-Rijnmond eenmalig de politieregistraties van discriminatiezaken over het jaar 2009 voor dit onderzoek beschikbaar gesteld. Voor het kwalitatieve deel van het onderzoek zijn in alle gemeenten diepte-interviews gehouden met professionals en bewoners. In die interviews werden ook andere onderwerpen besproken dan discriminatie, leefbaarheid en veiligheid. Aan de hand van vragen over de verhoudingen en het contact tussen groepen hebben we de onderlinge binding, sociale cohesie en vertrouwen gemeten. (Belangen)tegenstellingen zoals overlast, problematische (interetnische) contacten tussen inwonersgroepen en incidenten als gevolg van tegenstellingen bevorderen het wij-zijdenken en polarisatie. Overlast, pesten en intimidatie door (etnische) groepen op straat en op buurtniveau zijn bewezen risicofactoren voor polarisatie (Boutellier et al., 2007). In de gesprekken vroegen we naar knelpunten en succesfactoren die het samenleven positief beïnvloeden. 1.4 Methode van onderzoek De eerste tranche van het onderzoek is uitgevoerd door drie onderzoekers die bij RADAR werken, Stella Maravellias, Ilse Mink en Rita Schriemer. Voorafgaand aan de tweede tranche nam Shannah Spoelstra de werkzaamheden van Stella Maravellias over en kreeg het team versterking van een vierde onderzoeker, Sara Grunenberg. De coördinatie van het project lag bij Rita Schriemer. Het (voormalige) Informatie SchakelPunt Radicalisering van de bestuursdienst van de gemeente Rotterdam was betrokken bij de aanvraag en het ontwerp van het onderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd onder begeleiding van een commissie van experts, geleid door de gemeente Rotterdam Kwantitatieve analyse Als indicator voor uitingen van (interetnische of interreligieuze) tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen en voor een eerste indruk van de omvang en het voorkomen van polarisatie, is gebruikgemaakt van discriminatiemeldingen en mutaties. De onderzoekers beschikten over politiemeldingen van discriminatie voor het jaar 2009 en de meldingen bij RADAR. Deze mutaties en meldingen zijn in de beginfase gefilterd op een mogelijk verband met polarisatie. Ze werden meegenomen als het ging om zaken waarbij mensen discriminatie ervoeren vanwege hun geloof, huidskleur of afkomst, of wanneer sprake was van antisemitisme en homohaat. De incidenten 9

10 speelden op buurtniveau, in de openbare ruimte of in interacties tussen groepen. Een melding zegt pas iets over polarisatie als die melding iets zegt over de verhouding tussen groepen. Een discriminatie-ervaring mag zich afspelen tussen twee individuen, maar houdt altijd verband met een bredere, onderliggende tegenstelling op groepsniveau (bijvoorbeeld met denkbeelden over een etnische groep). Deze registraties geven daarom een indicatie van tegenstellingen langs etnischreligieuze scheidslijnen of leefstijlen. In het kader geven we een overzicht van de selectiecriteria. Zoals gezegd, hebben we gebruikgemaakt van geregistreerde discriminatievoorvallen bij politie en RADAR. Omdat niet alle discriminatiemeldingen te maken hebben met (potentiële) tegenstellingen (polarisatie), hebben we selectiecriteria opgesteld om de registraties op te beoordelen, gebaseerd op onze definitie van het begrip polarisatie: Waargenomen tegenstellingen tussen burgers van verschillende etnische of etnisch-religieuze (bevolkings)groepen, die tot uiting komen in wij-zij denken, een harde toon ten opzichte van andere groepen, vermijding van contact, confrontaties en/of een gebrek aan vertrouwen. De selectie omvat discriminatie-incidenten in het samenleven en conflicten tussen verschillende bevolkingsgroepen waarbij het verschil in etniciteit of religie een rol speelt. Ook omvat de selectie incidenten waarbij het verschil tussen dader(groep) en slachtoffer(groep) is aangezet of gelabeld op grond van etnische of etnisch religieuze kenmerken. Deze incidenten spelen zich af tussen personen of groepen of zijn gericht tegen een symbolische plek. Ook meldingen van mensen die in wij-zijtermen, met een harde of onverdraagzame toon bij RADAR of op openbare fora over de aanwezigheid van allochtone/islamitische/joodse Nederlanders klagen, of zich beklagen over (vermeend) cultureel bepaald gedrag, vallen binnen de selectie. In het kort zijn die discriminatie-incidenten geselecteerd die voldeden aan een van onderstaande omschrijvingen: 1. Uitingen van zowel rechts-radicale als islamitisch-radicale symboliek. Voorbeelden zijn symbolen (zoals hakenkruizen, WP-tekens), kleding (of uitingen op kleding), vlaggen, graffiti, stickers, maar ook websites met (rechts- of islamitisch-)radicale uitingen en flyers of posters. 2. Actief uitdragen van opvattingen die rechts-radicaal of radicaal islamitisch zijn, bijvoorbeeld tijdens demonstraties of bijeenkomsten. Het kan gaan om dreigementen of scheldpartijen (op straat of in de privésfeer) waarbij wordt teruggegrepen op rechts-radicaal of radicaal islamitisch gedachtegoed, maar ook op websites met (rechts- of islamitisch-)radicale uitingen of in flyers of posters. 3. Incidenten van antisemitisme en homohaat waarbij een verband met extremisme niet kan worden uitgesloten (verschillende extremistische groepen hebben overeenkomstige vijandbeelden en kanten zich in het bijzonder tegen de joodse bevolkingsgroep en tegen homoseksuelen). 4. Een conflict of confrontatie tussen bevolkingsgroepen waarbij verschil in etniciteit/religie een rol speelt en waarbij het verschil in etniciteit/religie tussen dader en slachtoffer is aangezet. Voorbeelden zijn burenruzies en incidenten in het amateurvoetbal, incidenten tussen groepen jongeren op straat of op school, of situaties waarin de melder (of het slachtoffer) zich bedreigd/gepest voelt en er een etnische of religieuze lading speelt. 5. Het uitsluiten van mensen op grond van herkomst, huidskleur of religie bij voorzieningen, overheid, scholen en dergelijke op grond van etniciteit of godsdienst waarbij een verband met polarisatie kan worden verondersteld en een weerslag op het samenleven en/of de veronderstelde positie in de maatschappij. 6. Registraties waarin personen hun grieven uiten over (aanwezigheid of gedrag) van allochtone Nederlanders en uiting geven aan harde toon (wij-zijdenken) op fora of gericht aan RADAR. De volgende meldingen hebben in een voorselectie uit het databestand verwijderd: 10

11 Meldingen waarbij 1. het gaat om discriminatie op grond van handicap, leeftijd of burgerlijke staat; 2. zowel de woonplaats van de melder als plaats voorval onbekend zijn of beide buiten de regio Rotterdam-Rijnmond gelegen zijn; 3. het voorval dusdanig onduidelijk of kort omschreven is dat de melding niet goed kan worden beoordeeld; 4. sprake is van antisemitisme en homohaat waarbij jood of homo is gebruikt als belediging van een ambtenaar in functie. Na de selectie zijn de gegevens in hun totaliteit en per gemeente geanalyseerd door overzichten te maken op basis van bepaalde kenmerken zoals aard, de plaats (terrein) en discriminatiegrond Kwalitatieve analyse: diepte-interviews Omdat discriminatieregistraties niet alles zeggen over verhoudingen tussen burgers, zijn er aanvullende interviews gehouden. Zo kregen we meer zicht op de (kwantificeerbare) uitingen van discriminatie. Wat hebben de respondenten waargenomen aan uitingen van intolerantie, spanningen en tegenstellingen, waar speelden die zich af en welke gevolgen hebben ze? Daarnaast konden we door de interviews het begrip polarisatie ruimer definiëren en daarmee een beter beeld krijgen van eventuele latente (niet kwantificeerbare of kwalitatieve) tegenstellingen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om overlast in de buurt, veranderingen in de (samenstelling) van de buurt, gevoelens van vervreemding. Ook aan factoren die remmend dan wel beschermend kunnen zijn op polarisatieprocessen besteedden we aandacht: aan binding, sociaal vertrouwen en sociale cohesie. Figuur 1 Factoren die van invloed zijn op de onderlinge verhoudingen en polarisatie Vooraf is besloten om per deelnemende gemeente ongeveer vijftien tot twintig interviews te houden, afhankelijk van de grootte van de gemeente. In de gemeente Rotterdam zijn ruim twintig interviews gehouden in de vier deelgemeenten. De interviews duurden minimaal drie kwartier, met een uitloop tot anderhalf uur. Soms schoof een collega, medevrijwilliger of buurtgenoot van de respondent aan bij een interview, waardoor er meerdere respondenten tegelijkertijd zijn bevraagd. Uiteindelijk zijn voor het onderzoek ongeveer 340 mensen geïnterviewd. 11

12 De respondenten zijn uitgekozen op basis van hun informatiepositie. Het zijn professionals uit verschillende beroepsgroepen die vanuit hun werk ervaring hebben met interacties tussen mensen of die in contact staan met kwetsbare groepen: politiemensen (wijkagenten), jongeren- en opbouwwerkers, medewerkers van VluchtelingenWerk, personeel van scholen en woningbouwcorporaties en gemeenteambtenaren die beleid uitvoeren voor (overlastgevende) jongerengroepen en nieuwkomers. Daarnaast hebben we buurtbewoners geïnterviewd over hun ervaringen, perceptie en waardering van het leven met verschillende inwonersgroepen, de veranderingen die zich hebben voorgedaan en de reacties op de komst van nieuwkomers in de gemeenschap. De bewoners die zijn geïnterviewd zijn actieve bewoners, wat wil zeggen dat zij op de een of andere manier actief betrokken zijn bij de buurt of gemeente waarin zij wonen, bijvoorbeeld als vrijwilliger van een bewonersorganisatie. Enkele van de geïnterviewde bewoners zijn zelf (relatief) nieuw in de gemeente, anderen wonen al langer in de gemeenschap. Natuurlijk woont ook een deel van de professionals in de gemeente, andere professionals wonen elders en hebben daarom soms een andere kijk op de gemeente. De verschillende perspectieven en ervaringen vullen elkaar aan. Ongeveer driekwart van de geïnterviewde respondenten is professional, een kwart actieve bewoner. De vragenlijst die is gebruikt voor de interviews valt grofweg uiteen in zes delen/hoofdvragen (zie bijlage 1 voor de volledige vragenlijst). De respondenten krijgen eerst de vraag de gemeente/woonomgeving te karakteriseren. Daarna vroegen we ze naar de verschillende groepen in de gemeenschap en het onderling samenleven (2). Vervolgens stelde de onderzoeker vragen over de aard en omvang van incidenten tussen groepen of uitingen van polarisatie of radicalisme (3) en over mogelijke recente veranderingen (4). Ook vroegen we de respondenten in te schatten of het om op zichzelf staande voorvallen ging of frequent terugkerende uitingen, spanningen of conflicten en wat volgens hen het risico is op escalatie (5). Vervolgens vroegen we hen naar ontwikkelingen of factoren die in hun ogen een remmende of bevorderende invloed hebben op polarisatie en naar hun visie op interventies die zij zinvol dan wel contraproductief achten in de bestrijding van polarisatie (6). De bewoners kregen iets andere vragen dan de professionals. Wat we vooral te weten wilden komen was: hoe zij de afstand beschouwen tussen henzelf, de lokale gemeenschap en de ander (gedefinieerd door de respondenten) en op welke manier zij dit uiten. Om hier achter te komen en het interview goed te laten verlopen hebben we een aparte vragenlijst ontwikkeld voor de interviews met bewoners (zie bijlage 2). Deze vragenlijst valt uiteen in vijf delen. Allereerst vroegen we de respondenten kort iets over zichzelf te vertellen, over hun geschiedenis in de gemeente, waardering van het woonplezier en hoe zij de gemeente zouden omschrijven (1). Vervolgens gingen we dieper in op het samenleven in de gemeente, de aanwezigheid van groepen en de mogelijke tegenstellingen of spanningen tussen die groepen (2). Daarna vroegen wij de respondenten naar de betekenis van die spanningen of tegenstellingen voor henzelf, voor leden van de groep of voor andere groepen en naar (persoonlijke) ervaringen met discriminatie binnen de gemeente (3). Als daar aanleiding voor was vroegen we vervolgens door naar de vertegenwoordiging van groepen in de gemeente en de machtsbalans (4). Tot slot vroegen wij de respondenten welke belangen de groepen delen en hoe die zich verhouden tot de tegenstellingen. We stelden de vraag welk advies de respondenten zouden geven aan nieuwkomers in de gemeente en of dit advies voor iedere nieuwkomer hetzelfde zou zijn, of dat daarin verschil zou zitten (5). Alle respondenten deden vrijwillig aan het onderzoek mee. We benaderden hen met de vraag of zij wilden deelnemen aan een onderzoek naar mogelijke polarisatie in hun gemeente. Gedurende het onderzoek bleek dat deze term voor veel mensen te beladen was of onvoldoende concreet. Om onnodige verwarring en weerstand te voorkomen vervingen de onderzoekers de term door de verhouding tussen verschillende groepen in hun gemeente. Uiteindelijk was er zelden sprake van non-respons. In de volgende paragraaf lichten we de werving van respondenten verder toe. 12

13 1.5 Validiteit, betrouwbaarheid en representativiteit Kwantitatief onderzoek Voor de kwantitatieve analyse is gebruikgemaakt van secundaire databestanden van de politie Rotterdam-Rijnmond en het meldpunt van RADAR. Beide organisaties beschikken over jarenlange expertise in het omgaan met discriminatiemeldingen en de registratie hiervan. De onderzoekers hebben voor dit onderzoek de meldingen gefilterd, zodat alleen relevante data overbleven. De vooraf opgestelde selectiecriteria zijn gebaseerd op inzichten uit literatuur en eerder onderzoek. De selectie werd uitgevoerd door twee onderzoekers die elkaar daarbij controleerden. Zoals we al vertelden, worden de discriminatiemeldingen en mutaties gezien als een van de indicatoren van polarisatie en zo zijn ze in dit onderzoek dan ook gebruikt. De kwantitatieve analyse kent daarbij een aantal beperkingen. In de eerste plaats is uit onderzoek bekend dat de registratieaantallen van discriminatie-ervaringen door onderrapportage achterblijven bij het aantal gebeurtenissen (Boog, Dinsbach, Van Donselaar & Rodrigues, 2010). Discriminatie wordt niet altijd herkend en de meldingsbereidheid is vaak laag. Dat komt bijvoorbeeld omdat mensen veronderstellen dat melden niet helpt, ze de ervaring liever snel vergeten of omdat ze bang zijn voor de gevolgen van het melden. Bij de politie speelt daarnaast, ondanks alertheid op het onderwerp, onderregistratie een rol; dan wordt bijvoorbeeld een mishandeling of belediging alleen als zodanig vastgelegd en het discriminatoire aspect niet. De kwantitatieve data zeggen dus wel iets, maar vertellen niet het hele verhaal. Ten tweede zijn voor het onderzoek slechts de gegevens van één jaar (het jaar 2009) gebruikt. De redenen hiervoor zijn praktisch van aard; de korpsbeheerders hadden slechts toestemming verleend voor het gebruik van de politieregistraties van dat jaar. Sowieso paste het niet binnen de tijd en scope van het onderzoek om het kwantitatieve deel uit te breiden. In hoofdstuk 4 is uit de tabellen en grafieken af te lezen dat het soms maar om kleine aantallen gaat, die mogelijk gevoelig zijn voor schommelingen. De meerwaarde van het kwantitatieve onderzoek is dat het heeft laten zien dat een dergelijke exercitie interessante en relevante gegevens oplevert over spanningen tussen bevolkingsgroepen in de regio. In combinatie met aanvullende data (waaronder andere kwantitatieve gegevens, zoals over sociaal vertrouwen, maar ook kwalitatieve data) vertellen de discriminatiemeldingen iets over polarisatie. Ze laten vooral zien op welke plaatsen er mogelijk meer aan de hand is dan een opzichzelfstaand incident en op welke manier spanningen zich uiten. Tot slot werd gedurende het onderzoek steeds duidelijker welke rol overlast speelt in buurtconflicten en hoe verschillen in leefstijl en cultuur tot botsingen kunnen leiden. Als onderzoekers willen we dan ook adviseren om spanningen rond overlast te meten, omdat ze die cijfers een indicator van polarisatie zijn en ze bruikbaar zijn voor vervolgonderzoek of monitoring. Dat kan door de overlastmeldingen te analyseren die bij de politie en (deel)gemeenten worden gedaan. In dit onderzoek kon dit helaas niet Van het kwalitatieve onderzoek Zoals we al beschreven, geeft een analyse die louter gebaseerd is op discriminatiecijfers die aan polarisatie zijn gerelateerd niet afdoende inzicht. Dat komt door onderregistratie en onderrapportage, omdat discriminatie maar een van de indicatoren is, én omdat we aannemen dat polarisatie zich vooral onder de oppervlakte afspeelt en daarmee buiten de registraties blijft. Om een vollediger beeld te krijgen, hebben we diepte-interviews gehouden met professionals die vanuit hun professie en buurtbewoners die vanuit hun persoonlijke ervaringen zicht hebben op de lokale verhoudingen. Interviews met dergelijke betrokkenen is een gebruikelijke methode in 13

14 polarisatieonderzoek (zie onder meer: Hogenstijn & van Middelkoop, 2008; Boutellier & Van Wonderen, 2007). De interviews zijn gehouden aan de hand van een vragenlijst die is opgesteld met in het achterhoofd een aantal indicatoren of items. Deze items hebben we op basis van literatuurstudie gekozen. In hoofdstuk 3 is meer te lezen over deze theoretische verkenning. Het team van onderzoekers en de begeleidingscommissie hebben de vragenlijsten in het begin van het onderzoek regelmatig besproken. De diepte-interviews gaven de onderzoekers de tijd om dóór te vragen en te controleren of er wederzijds begrip was: begreep de respondent waar de onderzoeker naar vroeg en was het antwoord voor de onderzoeker voldoende duidelijk? Vragen die onvoldoende duidelijk bleken, zijn in een vroeg stadium bijgesteld. Om de betrouwbaarheid van het kwalitatieve onderzoek te waarborgen, werkten de onderzoekers volgens een vast protocol. Zo maakten ze tijdens de interviews aantekeningen en werkten de interviews zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen 24 uur uit. Ook heeft het onderzoeksteam de nodige tijd besteed aan reflectie op de interviewtechniek en op het schrijven van de verslagen. Tot slot hebben de onderzoekers meerdere malen in duo s geïnterviewd. Zo verzekerden we ons ervan dat de interviews steeds op dezelfde juiste wijze werden aangepakt. Eerder schreven we al dat de gesprekspartners gericht en bewust gekozen zijn op basis van hun informatiepositie of betrokkenheid bij de gemeente. We verzamelden ze via de sneeuwbalmethode : respondenten droegen andere relevante gesprekspartners aan. Het onderzoek is hierdoor minder representatief in wetenschappelijke zin, dat is het namelijk alleen als respondenten steekproefsgewijs worden geworven. Het is overigens bijna altijd zo dat een dergelijk kwalitatief onderzoek aan die eis van steekproefsgewijze werving niet voldoet. Dat doet geen afbreuk aan de waarde van de bevindingen, zolang het onderzoek deugdelijk wordt uitgevoerd volgens de criteria van kwalitatief wetenschappelijk onderzoek. Dat was in dit onderzoek wel degelijk het geval. We hebben wel geprobeerd zo representatief mogelijk te zijn door bij de selectie van gesprekspartners rekening te houden met relevante achtergrondkenmerken zoals geslacht, herkomst, leeftijd, werkervaring en woonduur in de gemeente. Niet in alle gemeenten was het mogelijk om tot een evenredige verdeling te komen, vooral omdat het aandeel autochtone mannen onder de professionals oververtegenwoordigd is. Dat geldt ook voor de meeste bewonersorganisaties. We hebben ook gekeken of het aantal respondenten voldoende groot was om tot valide uitspraken te komen. In kwalitatief onderzoek is daarvan sprake als een verzadigingspunt is bereikt: het moment waarop nieuwe interviews geen nieuwe informatie meer opleveren. Dit punt is in alle (deel)gemeenten bereikt, en vaak al vóór het vooraf vastgestelde minimumaantal interviews. Desalniettemin hebben we niet aan dat aantal getornd Tot slot Vanwege de aanpak en de aard van het onderzoek doen we geen generaliserende uitspraken over polarisatie in de hele veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Het onderzoek geeft discriminatiemeldingen weer die aan polarisatie gerelateerd zijn en de manier waarop tegenstellingen of intolerantie zich uiten (bijvoorbeeld in graffiti of burenruzies). Daarnaast staan in het onderzoek meningen beschreven van relevante professionals en bewoners over de kwaliteit van het samenleven. De interviews geven gedetailleerde informatie over lokale tegenstellingen, conflicten en incidenten die met polarisatie in verband worden gebracht, ook voor gemeenten die op termijn met deze ontwikkelingen te maken krijgen. 14

15 1.6 Leeswijzer Na dit inleidende hoofdstuk volgt een hoofdstuk met een sfeerbeeld van de regiogemeenten. De zeventien onderzochte gemeenten verschillen in veel opzichten van elkaar qua omvang, bevolkingssamenstelling, de mate van stedelijkheid et cetera. Deze achtergrondinformatie over de gemeenten maakt het makkelijker om de specifieke bevindingen over gemeenten te duiden. Het derde hoofdstuk vormt het theoretisch kader dat inzicht geeft in de maatschappelijke processen die aan polarisatie verwant zijn. In het vierde hoofdstuk volgt een analyse van de discriminatiemeldingen bij de politie en RADAR die verband houden met polarisatie. Omdat we hiermee polarisatieprocessen slechts deels in kaart brengen, is het vijfde hoofdstuk gewijd aan de inzichten uit de interviews. Het is een beschouwing over de latente en manifeste uitingen van polarisatie waarover de respondenten hebben verteld. Daarna volgt in hoofdstuk zes een overzicht van factoren die polarisatieprocessen bevorderen dan wel remmen. In het zevende hoofdstuk beschrijven we op basis van escalatiemodellen hoe ernstig de polarisatie is en hoe groot het gevaar op escalatie. In hoofdstuk 8 geven we de belangrijkste bevindingen van het onderzoek beknopt weer. Het rapport eindigt met een aantal beleidsaanbevelingen die het zicht op polarisatieprocessen moeten verbeteren en aanbevolen maatregelen om polarisatieprocessen tegen te gaan (hoofdstuk 9). In het naschrift wijden we ten slotte een aantal pagina s aan de follow up en de opbrengsten van het onderzoek. 15

16 2. SFEERBEELD VAN DE REGIO 2.1 Demografische gegevens over de regio In dit hoofdstuk volgt een sfeerbeeld van de onderzochte gemeenten. Dit beeld is gebaseerd op beschikbare demografische en statistische gegevens, aangevuld met een kwalitatieve inkleuring op basis van de interviews in de betreffende gemeenten. De hoeveelheid, reikwijdte en het detailniveau waarover gerapporteerd wordt, verschilt per gemeente, afhankelijk van de beschikbaarheid van informatie. Iedere gemeente beschikt over enige statistische en demografische gegevens. In sommige gemeenten worden ook leefbaarheids- en veiligheidsonderzoeken gehouden. Deze geven inzicht in de ervaren sociale samenhang en veiligheid in de gemeenten die voor het onderzoek van belang zijn. Indien voorhanden, is deze informatie tevens verwerkt in het sfeerbeeld. Het hoofdstuk beoogt niet zozeer een zuivere vergelijking te maken maar is bedoeld om inzicht te geven in de variatie tussen gemeenten wat betreft hun bevolkingssamenstelling en signatuur. Figuur 2 De veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond in kaart Bron: Infopunt Veiligheid (2012) 16

17 De veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond bestaat uit 19 gemeenten 3, met aan de noordkant Vlaardingen, Maassluis, Schiedam, Lansingerland, Capelle aan den IJssel en Krimpen aan den IJssel en de noordelijke deelgemeenten van Rotterdam. Aan de zuidkant liggen de zuidelijke deelgemeenten van Rotterdam en de gemeenten Ridderkerk, Barendrecht, Albrandswaard, Spijkenisse, Brielle, Bernisse, Westvoorne, Hellevoetsluis en de vier gemeenten van Goeree- Overflakkee (Oostflakkee, Middelharnis, Dirksland en Goedereede). In de regio Rijnmond wonen maar liefst 1,2 miljoen inwoners 4. Het is daarmee een drukbevolkt gebied, ook al verschilt de bevolkingsdruk per gemeente. De gemeente Rotterdam is met ruim inwoners de grootste gemeente en de gemeente Dirksland met ruim de kleinste. Op de noordflank van de regio ligt de bevolkingsdruk dan ook hoger dan op de zuidflank; waar naast bebouwing ook verschillende landbouw- en natuurgebieden zijn. In de stadsregio Rotterdam-Rijnmond ligt het aantal mensen per vierkante kilometer het hoogst in Capelle aan den IJssel en Schiedam (4.636 resp ), Maassluis (3.763) en Krimpen aan den IJssel (3.670). De gemeenten Brielle, Westvoorne en Bernisse hebben de laagste bevolkingsdruk met respectievelijk 580, 263 en 216 inwoners per vierkante kilometer. Ter vergelijking; het Nederlands gemiddelde is 449 inwoners per vierkante kilometer. 5 De gemeenten van Goeree-Overflakkee hebben gemiddeld 184 inwoners per km 2. 3 Zoals in de inleiding is vermeld, is onderhavige onderzoek niet uitgevoerd in de gemeenten Capelle aan den IJssel en Spijkenisse. 5 Het gaat per 1 januari 2011 om inwoners van de stadsregio Rotterdam (bron: en nog eens op Goeree-Overflakkee (bron: CBS 2011). 5 Per 1 januari Bron: Kerncijfers 2012 Stadsregio Rotterdam, gevonden op 17

18 Figuur 3 Aantal inwoners per gemeente van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond Bron: CBS 2011 Het percentage allochtone inwoners varieert sterk per gemeente. 6 In Rotterdam is de verhouding autochtoon/allochtoon 52/48 procent. In Dirksland en Goedereede is het percentage allochtone bewoners slechts 4,1 procent. Maar ook binnen de migrantenpopulatie zijn er opvallende verschillen tussen de gemeenten. In de steden zijn er verhoudingsgewijs meer niet-westerse allochtonen, terwijl er relatief meer westerse allochtonen wonen in de gemeenten op Voorne- Putten en Goeree-Overflakkee. Deze verdeling hangt samen met de migratiegeschiedenis; de laatste generatie arbeidsmigranten komt doorgaans uit Europa, werkt in de Europoort en de Maasvlakte en woont in de nabijgelegen gemeenten. De migranten die in de vorige eeuw uit landen buiten Europa kwamen, maken voornamelijk deel uit van de stedelijke populatie waar ze eerder werk vonden in de haven en scheepvaart. Het gaat om voormalig arbeidsmigranten uit de landen rondom de Middellandse Zee, maar ook om voormalig Koninkrijksgenoten uit de Cariben. 6 Cijfers zijn afkomstig van het CBS (2011). Volgens de definitie van het CBS is een allochtoon een persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. 18

19 Figuur 4 Aantal allochtone en autochtone inwoners per gemeente van de Veiligheidsregio Rotterdam- Rijnmond Bron: CBS Korte schets per gemeente In de beeldvorming voert de gemeente Rotterdam vaak de slechte lijstjes aan. Zo ligt het onderwijsniveau van de Rotterdammers onder het landelijk gemiddelde en de werkloosheid hoger. Maar er zijn uiteraard ook goede dingen te melden over de stad en haar inwoners. De laatste jaren is er hard gewerkt aan de verbetering van de leefbaarheid in de stad en de participatie van de bewoners. De Veiligheidsindex (Gemeente Rotterdam, 2010) wordt gemeten door een combinatie van gegevens van de politie, van gemeentelijke diensten en de mening van Rotterdamse burgers. De Veiligheidsindex laat al enkele jaren een stijgende lijn zien. In 2009 was de score op stadsniveau 7,2 (tegenover 7,1 in 2008). Ook was er in 2009 geen enkele wijk meer onveilig, hoewel zes wijken werden aangeduid als probleemwijk. De situatie in de onderzochte deelgemeenten wijkt in negatief opzicht af van het stedelijk gemiddelde. Het Centrum scoort een krappe 5 (4,9); Charlois een 5,8; Feijenoord een 5,9 en Delfshaven een 6. Met behulp van de Sociale Index (COS, 2010) probeert de gemeente inzichtelijk te maken hoe de stad als geheel scoort op een aantal belangrijke sociaal-maatschappelijke indicatoren. De informatie wordt dusdanig verzameld en geanalyseerd dat eveneens een vergelijking met en tussen 19

20 deelgemeenten mogelijk is. In 2010 scoort Rotterdam als geheel een 5,8 op de Sociale Index, naar eigen zeggen net niet voldoende om de stad als sociaal voldoende te kwalificeren (COS, 2010, p. 7). Vergeleken met voorgaande jaren is de score na een lichte stijging met 0,2 procent in 2010 weer gelijk aan die in Wel zijn er verschuivingen zichtbaar in de deelgemeenten/wijken. Beleidsinspanningen en uitvoeringsprogramma s lijken - in elk geval tijdelijk een positief verschil te maken. Wat betreft de indicatoren die van belang zijn voor polarisatie, is er minder positief nieuws. Zo valt te lezen dat de ervaren binding is gedaald en daarmee kwetsbaar is geworden. Ook lijkt er minder vertrouwen in het bestuur en zijn mensen minder bereid om zich in te zetten voor de buurt. Discriminatie wordt ook vaker gesignaleerd en/of ervaren. De gemeente Schiedam heeft qua demografie en karakter overeenkomsten met Rotterdam. Al ligt het inwonersaantal met ruim een stuk lager. Vanwege het industriële karakter is het aandeel arbeidsmigranten altijd groot geweest. Door de teloorgang van de industrie is ook in Schiedam de werkloosheid toegenomen. De Schiedamse leefbaarheid- en veiligheidsmonitor stelde een lichte verbetering vast in 2009, maar de subjectieve veiligheidsbeleving bleef achter; 29 procent van de ondervraagden constateerde een achteruitgang in de eigen buurt. Maassluis is een tamelijk rustige gemeente met een gevarieerde bewonerspopulatie. Aanvankelijk werd het geld voornamelijk verdiend in de visserij, later kwam werkgelegenheid voort uit de sleepen scheepvaart. Rondom de historische haven en de binnenstad zijn in de jaren zestig en zeventig verschillende wijken gebouwd. Oorspronkelijk vestigden zich hier voornamelijk autochtone gezinnen die Rotterdam voor gezien hielden. Tegenwoordig wonen er ook veel migranten; vooral van Turkse en Marokkaanse komaf. Omdat de gemeente redelijk klein is, is het stadse karakter beperkt. De invloed en instroom uit de stad neemt volgens de respondenten de laatste jaren toe, als gevolg van de stedelijke herstructurering in de eigen gemeente en omliggende gemeenten en het openstellen van de sociale woningmarkt voor mensen buiten de gemeente. De gemeente Vlaardingen staat historisch gezien bekend om de haringvisserij. Na de Tweede Wereldoorlog was de stad een wederopbouwgemeente en werd daarmee flink uitgebreid. In de jaren zeventig van de vorige eeuw stagneerde de aanvankelijke groei en was Vlaardingen niet langer een groeikern. De afgelopen jaren vond er in verschillende wijken herstructurering plaats. Iets meer dan een kwart van de inwoners is van allochtone afkomst. Dit zijn voor het grootste deel niet-westerse allochtonen, maar de laatste jaren signaleren de respondenten ook een toestroom van westerse allochtonen. Deze komen voornamelijk uit de zogeheten MOE-landen. De gemeente Lansingerland is in 2007 ontstaan uit een fusie tussen de kernen Bergschenhoek, Bleiswijk en Berkel en Rodenrijs en de buurtschappen De Rotte en Kruisweg. In economisch opzicht draaide de gemeente voornamelijk op de glas- en tuinbouw. Dat verklaart ook de aanwezigheid van de voornamelijk Marokkaanse arbeidsmigranten in de gemeente. Uit de leefbaarheidsmonitor (Reneman & Den Herder, 2008) blijkt dat de gemeente wat betreft het veiligheidsgevoel ruim boven het landelijk gemiddelde scoort (met uitzondering van Berkel-Noord). De betrokkenheid bij de buurt is gelijk aan het landelijk gemiddelde. 7 In de gemeente zijn er de afgelopen jaren veel nieuwbouwwoningen bijgebouwd. Dit heeft geleid tot verhuisstromen binnen de gemeente en heeft veel nieuwe bewoners van omliggende (stedelijke) gemeenten aangetrokken. Dit heeft de 7 In 2011 is de leefbaarheid in Lansingerland opnieuw gemeten: de veiligheidsscore daalde van 7,6 naar 7,4 in 2011 wat nog altijd iets hoger is dan het landelijk gemiddelde (7,3). Op omgang tussen bewoners scoorde de gemeente een 7,2 en 6,8 op de sociale contacten. De betrokkenheid bij de eigen wijk bedroeg een score van 6. De scores op ervaren overlast en vervuiling waren in 2011 iets hoger dan voorheen en net boven het landelijk gemiddelde (RIGO, 2011). Leefbaarheidsonderzoek Lansingerland. Amsterdam: RIGO Research en Advies Bureau). 20

21 omgangsvormen beïnvloed ( stads vs dorps ) en demografische opbouw (meer jongeren en toename allochtonen). Grotere diversiteit in generaties en omgangsvormen uiten zich onder meer in botsende leefstijlen. Krimpen aan den IJssel is de broer in de Krimpenerwaard en tegelijkertijd het kleinere broertje van Capelle aan den IJssel. Voor de Krimpenerwaardgemeenten vervult het een centrumfunctie, met name wat betreft het aanbod van scholen. De gemeente heeft een sterk christelijke signatuur; er zijn verhoudingswijs veel kerkgenootschappen voor het aantal inwoners. Hoewel de kerken vrijwel allemaal protestants zijn, zijn er onderlinge verschillen in de opvattingen van leer, waaronder ook (zeer) orthodox. Er wonen weinig allochtone inwoners in Krimpen; slechts 12 procent. Het merendeel van de allochtonen is van westerse komaf. Wel heeft Krimpen een grote Molukse gemeenschap, die zich in sociaal opzicht steeds vaker buiten de Molukse wijk beweegt en daarmee opgaat in de plaatselijke gemeenschap. Na de roerige jaren zeventig zijn er wel kortere lijnen tussen het bestuur en de Molukse gemeenschap. Van spanningen is nauwelijks nog sprake. Barendrecht is het afgelopen decennium sterk veranderd. Het aantal bewoners nam sterk toe als gevolg van de bouw van de Vinex-locatie. Deze grote wijk had gevolgen voor de verhuisstromen binnen en buiten Barendrecht. Een deel van de gezinnen dat voorheen in Barendrecht Centrum woonde, verhuisde naar nieuwbouwwoningen, waardoor ruimte ontstond voor nieuwkomers in de gemeente. De vrijgekomen woningen werden aantrekkelijk voor Rotterdammers, mede door de betere ontsluiting met het openbaar vervoer. Ook de Vinex-locatie in Barendrecht is een aantrekkelijk alternatief voor Rotterdammers die de stad willen verlaten. De demografische veranderingen hebben invloed op de identiteit van de gemeente, die aanvankelijk voor een belangrijk deel bestond uit het christelijke en dorpse karakter van de gemeente. De Vinex-locatie van Barendrecht loopt aan de andere kant van de rijksweg over in die van de gemeente Albrandswaard. Ook hier is veel instroom van mensen van buiten de stad; zowel uit Rotterdam als elders uit de Randstad. De bevolkingsopbouw is behalve stadser ook multicultureler geworden. Naast de nieuwbouwlocatie bestaat de gemeente uit de kernen Rhoon en Poortugaal die aanvankelijk (tot 1985) zelfstandige gemeenten waren. Deze gemeenten hebben een dorps karakter en (het oude) Rhoon heeft de reputatie de chiquere kern te zijn van de gemeente. De gemeenten Barendrecht en Albrandswaard werken nauw samen met de gemeente Ridderkerk. Deze laatste gemeente is tevens opgebouwd uit kleinere (voormalige) kernen, waarin de dorpse identiteit zicht- en voelbaar is. Net als Barendrecht heeft de gemeente Ridderkerk een christelijke signatuur en zijn er kerkgenootschappen in verschillende kleuren en smaken variërend van zwaar tot licht. Sinds de jaren 50 van de vorige eeuw wonen er allochtone groepen in Ridderkerk. Als eerste arriveerden de Molukse Nederlanders, daarna volgden de arbeidsmigranten die aanvankelijk in de scheepvaart werkten. Deze groepen maken deel uit van de plaatselijke gemeenschap. Dat ligt (vooralsnog) anders met de instroom van (allochtone) Rotterdammers die vanuit het nabijgelegen Rotterdamse Beverwaard naar Ridderkerk verhuizen als gevolg van de stedelijke herstructurering aldaar. Bernisse is de bestuurlijke paraplu waartoe zes kernen worden gerekend; Zuidland, Heenvliet, Geervliet, Abbenbroek, Oudenhoorn en Simonshaven. Afhankelijk van de kern, varieert het aandeel allochtonen tussen de 1 en 4 procent. De gemeente heeft een sterk dorps/plattelandskarakter en is de sterkst vergrijzende gemeente in de stadsregio. De kerk speelt nog een rol in de kernen, al loopt het kerkbezoek af. Er vestigen zich weinig nieuwkomers in de gemeente, de woningmarkt zit er op slot. Er worden weinig nieuwe (starters)woningen gebouwd. De vestingstad Brielle en de dorpen Zwartewaal en Vierpolders vormen samen de gemeente Brielle. In de kleine kernen is er vergeleken met de vestingstad weinig verloop. In de vestingstad woont ook 21

22 import van onder meer Rotterdammers en voormalige inwoners van Spijkenisse. De woningen zijn er niet goedkoop en de daarmee is de sociaal-economische positie van de inwoners goed. De allochtonen in de gemeente Brielle bestaan voor een belangrijk deel uit hoogopgeleide expats die op de Maasvlakte werken. Daarnaast wonen er enkele vluchtelingengezinnen. In de laatste jaren is de groep arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa gegroeid. Deze arbeidsmigranten verblijven (net als de expats) meestal voor een kortere periode in de gemeente. Verschil met de expats is dat de MOE-landers niet per definitie hoogopgeleid zijn. Hellevoetsluis was tot de jaren zeventig een kleine gemeente. Ook nu zijn er nog kleine kernen binnen de gemeente, te weten Nieuw-Helvoet en Nieuwenhoorn. In de grootste kern Hellevoetsluis vervijfvoudigde het inwoneraantal als gevolg van grootschalige nieuwbouw in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw. Het percentage allochtone inwoners bedraagt 17 procent. De grootste gemeenschappen bestaan uit Turkse en Antilliaanse Nederlanders en recentelijk ook in toenemende mate uit arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa (MOE-landers). 8 Bewoners uit Hellevoetsluis voelen zich er prettig, zo blijkt uit onderzoeksgegevens. Zij zijn doorgaans (zeer) tevreden over hun woonomgeving (Oostveen, 2008). De combinatie van dorpse en stadse trekken maakt de gemeente volgens haar inwoners aantrekkelijk. De kernen Oostvoorne, Rockanje en Tinte vormen samen de gemeente Westvoorne. Ze hebben elk een eigen karakter. Sommige inwoners benadrukken verschillen die voor buitenstaanders klein lijken. Ook zouden kernen zich wel eens benadeeld voelen ten opzichte van elkaar als het om de verdeling van subsidies gaat. Dit laat onverlet dat het om een gemeente gaat van doorgaans welgestelden. De gemeente is aantrekkelijk voor bewoners en bezoekers vanwege de rust en het natuurgebied. Er wonen op enkele vluchtelingengezinnen na nauwelijks allochtonen in de gemeente. De vier gemeenten Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee zullen per 1 januari 2013 samengaan in de gemeente Goeree-Overflakkee. De vier gemeenten die elk weer uit een verzameling van verschillende dorpskernen bestaan hebben allemaal een eigen signatuur. De kerk en het geloof spelen nog een belangrijke rol op het eiland, al is dat in de gemeente Oostflakkee al minder voelbaar dan elders. De leefregels, zoals de zondagsrust, worden evenwel overal nageleefd. Middelharnis is de grootste kern en heeft een centrumfunctie op het eiland. Het heeft verschillende scholen voor het voortgezet onderwijs. Leerlingen die hoger onderwijs willen volgen, moeten daarvoor van het eiland af. Een deel kiest voor Rotterdam, anderen voor een Zeeuws alternatief. Het medisch centrum ligt in Dirksland waar het streekziekenhuis is gevestigd. Ook in Goeree- Overflakkee is het percentage allochtone bewoners beperkt. 8 Hoewel deze groep met name verblijft op de vakantie- en recreatieparken en niet in de Hellevoetse wijken. 22

23 3. THEORETISCHE VERKENNING RONDOM POLARISATIE 3.1 Inleiding Onder polarisatie verstaan we in het onderzoek de verscherping van tegenstellingen langs etnische of etnisch-religieuze lijnen. Het rapport belicht uiteenlopende sociale factoren en processen waarvan een verband met polarisatie wordt verondersteld. Naast de empirische bevindingen uit het rapport, kan de link met enkele theoretische concepten uit de sociale wetenschap niet ontbreken. Conflicttheorieën en de dynamiek tussen nieuwkomers en gevestigden geven inzicht in het concept tegenstellingen. Discriminatie, sociale cohesie en sociaal vertrouwen zijn - volgens onderzoek - eveneens van belang in het proces van polarisatie en houdt op zijn beurt weer verband met radicalisering en extremisme. Dat deze onderwerpen direct met elkaar te maken hebben, neemt de notie niet weg dat de richting tussen oorzaak en gevolg niet vaststaat. Dus of een gebrek aan sociale cohesie en de aanwezigheid van discriminatie oorzaak zijn van polarisatie of een gevolg, kan niet zonder meer worden vastgesteld. De hierboven beschreven onderwerpen en theorieën zijn van belang geweest in de opzet van het onderzoek en voor de toetsing van de bevindingen. Aanvankelijk werden tegenstellingen (conflicttheorieën), discriminatie (wij/zij denken en in- en uitsluiting) en sociale cohesie/vertrouwen in de interviewitems opgenomen als indicatoren van polarisatie. Gedurende het onderzoek keerden ook andere onderwerpen en processen met polarisatie in de gesprekken terug die de respondenten zelf met polarisatie in verband brachten. Deze hadden betrekking op overlast, machtsverhoudingen, interetnisch contact en de rol van beeldvorming en stigmatisering in tegenstellingen. Deze onderwerpen werden gedurende het onderzoek verkend en toegevoegd aan het toetsingskader. 3.2 Tegenstellingen in het licht van conflicttheorieën en intergroepsrelaties In het dagelijks leven leggen mensen vaak het verband tussen schaarste en tegenstellingen. Deze alledaagse veronderstelling komt deels overeen met de wetenschappelijke principes van de conflicttheorie. Volgens de realistische conflicttheorie (Campell 1965; Forsyth 1998) ontstaan conflicten tussen groepen omdat ze elkaars concurrent zijn op schaarse goederen. Het kan gaan om concrete schaarse goederen zoals werkplekken en woonruimte en om abstracte schaarse goederen zoals macht of status. Soms zijn goederen dusdanig schaars dat deze maar aan een groep toekomt en de ander het zonder moet stellen. Vrij vertaald naar de huidige context ervaren mensen bijvoorbeeld concurrentie van vluchtelingen bij huisvesting en van Midden- en Oost-Europese migranten op de arbeidsmarkt. De realistische conflicttheorie gaat ervan uit dat alle groepen deze goederen voor zichzelf proberen te houden en bij een ander trachten weg te houden. De theorie is onder meer gebaseerd op een experiment uit 1954 (Sherif, 1966). Tijdens het Robber s Cave Experiment werden 22 jongens van elf jaar, die deelnamen aan een vakantiekamp, verdeeld in twee groepen. De twee groepen reisden in verschillende bussen en verbleven op verschillende plaatsen van de camping. Tijdens de eerste week was er geen contact tussen de twee groepen. De activiteiten die ze deden, waren gericht op het vergroten van de verbondenheid binnen de groep. In de tweede week leerden de groepen elkaar kennen en werden er (sport)wedstrijden tussen de twee groepen georganiseerd. De groepen vertoonden vijandig gedrag: vernietigden elkaars vlaggen, overvielen de andere groep en vochten 23

24 met elkaar. Naast confrontaties tussen de groepen, nam de verbondenheid binnen de groep toe. De jongens hadden een sterke voorkeur voor leden van hun eigen groep en een afkeur van leden van de andere groep. De laatste fase van het experiment bestond uit het reduceren van de rivaliteiten en het reguleren van het conflict. Hiervoor werden in beginsel leuke en niet-competitieve activiteiten voor de twee groepen georganiseerd. Dit had echter geen effect. Daarom werden er doelen geïntroduceerd die alleen door onderlinge samenwerking bereikt konden worden. Een enkele taak alleen kon de rivaliteiten niet reduceren, maar door een verscheidenheid aan taken was het mogelijk om de groepen bij elkaar te brengen. De strekking van de realistische conflicttheorie is dat tegenstellingen beginnen rondom schaarste (bijvoorbeeld op de woningmarkt); dat ze kunnen worden gevoed door de verbondenheid binnen de groep te bevorderen, dat de afstand tussen de groep kan worden vergroot door concurrentie te vergroten en dat de afstand gereduceerd kan worden door doelen te stellen die uitsluitend door samenwerking tussen de groepen kunnen worden bereikt. De theorie van het minimale groepenparadigma (zie bijvoorbeeld Messick & Mackie, 1989) verklaart waarom mensen de eigen groep vervolgens bevoordelen ten koste van de ander. Ze streven naar een maximaal verschil tussen henzelf en de ander, ook al is het onderscheid triviaal. Op basis van deze theorie is schaarste tussen verschillende groepen niet eens nodig voor intergroepsdiscriminatie. Huidskleur, geloof of afkomst worden in de huidige context tot belangrijke onderscheidende kenmerken gerekend (zie bijvoorbeeld Van der Valk, 2012; Hogenstijn & Van Middelkoop, 2008). In een experimentsetting zijn de verschillende groepen duidelijk van elkaar te onderscheiden, maar hoe bepalen mensen in het dagelijks leven tot welke groep wij behoren (en wie we dus bevoordelen) en wie we onder zij verstaan (en wie dus benadeeld dienen te worden)? Enkele theorieën uit de sociale psychologie bieden aanknopingspunten voor de beantwoording van deze vraag. Het is mensen eigen om onderscheid aan te brengen tussen henzelf en de buitenwereld. Ons zelfbeeld bestaat uit een persoonlijke en uit een sociale identiteit. De sociale identiteittheorie van Tajfel en Turner (1979) gaat ervan uit dat mensen voor een positief zelfconcept de eigen groep vergelijken met een relevante vergelijkingsgroep. Als deze sociale vergelijking positief uitvalt dan krijgt het individu een positieve sociale identiteit en daarmee ook een meer positief zelfbeeld. Omdat mensen tot een groep willen behoren die zich positief onderscheidt, zullen zij desnoods met anderen verschillen creëren. Blokland-Potters (1998) stelt dat stereotype categorisering plaatsvindt wanneer de sociale identificatie van de ander gebaseerd wordt op uiterlijke kenmerken, incidentele gebeurtenissen of uit de media opgepikte algemeenheden, zonder daadwerkelijke interactie. In een beschouwing van intergroepsrelaties kan een referentie naar Elias (en Scotson) klassieke theorie van gevestigden en buitenstaanders niet ontbreken. In het befaamde onderzoek dat in 1965 werd gepubliceerd, zetten de auteurs uiteen hoe de instroom van nieuwe bewoners (arbeiders) door de gevestigde bewoners wordt gepercipieerd. De laatste groep, die wordt gekenmerkt door een hechte onderlinge verbondenheid, classificeert de nieuwkomers als mensen met een fundamenteel andere levenswijze. In de hechte netwerken van de gevestigden worden veel negatieve verhalen verspreid over het afwijkende gedrag van de nieuwkomers. De nieuwkomers ervaren op hun beurt afstandelijkheid van de gevestigde bewoners, waardoor de sociale afstand toeneemt. Elias zag het proces van uitsluiting dan ook als een wederzijds proces van uitsluiting en zelfuitsluiting. 24

25 Bovengenoemde onderzoeken zijn klassiekers uit de sociale wetenschappen. De theorieën en experimenten zijn meermaals tegen het licht gehouden en herhaald. Deze onderzoekstraditie leverde zowel materiaal op dat de theorieën ondersteunt, als materiaal dat de theorieën (deels) ontkracht. Daar het geen exacte wetenschap is zal de ultieme waarheid dan ook niet gevonden worden. Wel zijn de sociaal-wetenschappers het er over eens dat de bovengenoemde beginselen belangrijke uitgangspunten zijn in het duiden van sociale processen. Het onderzoek van Elias en Scotson heeft ook heden ten dage niet aan relevantie ingeboet, ook al speelde het onderzoek zich af in Groot-Brittannië en ging het in het onderzoek niet om interetnische verhoudingen. Dat hetzelfde principe ook nu in Nederland opgeld doet, blijkt uit enkele recente studies in eigen land. Zo zetten Hogenstijn en Van Middelkoop (2008) de principes van gevestigden, buitenstaanders en de machtbalans uiteen naar aanleiding van hun onderzoeken in de gemeenten Veenendaal en Amerongen. Zij hebben de klassieke theorie aangevuld met ruimtelijke en sociale kaders en hanteren het model voor Analyse van Dynamiek op de Machtbalans in Conflictsituaties (AMDC). Daarbij wijzen zij op het belang van het onderscheidend kenmerk tussen de groepen die bepaald kan worden door onveranderlijkheid van het kenmerk, de fysieke herkenbaarheid ervan, de beeldvorming rondom het kenmerk, de organisatiegraad rondom het kenmerk en het tijdsaspect. Om een concreet voorbeeld te nemen kan het gaan om etnische groepen die uiterlijk herkenbaar ( anders ) zijn, waarover negatieve beeldvorming bestaat en die zich als uniforme groep manifesteren of als zodanig gezien worden. Momenteel voldoen veel allochtone groepen aan deze vereisten. Regels en normen, en dan met name de kennis ervan, zijn een tweede belangrijke determinant in de onderlinge verhoudingen. Wie de (ongeschreven) regels kent, en zich eraan houdt, kan meer invloed aanwenden dan degene die de regels niet kent of overtreedt. Het kan gaan over uiteenlopende ongeschreven regels zoals hoe je met je buren omgaat, je woning verzorgt of al dan niet de auto wast op een zondag. Vervolgens is de positie van de groep op de machtbalans gebaseerd op het bezit van machtbronnen, bestaande uit bezit, leiderschapspositie, groepsgrootte, netwerk en historisch voordeel. Dat betekent in de praktijk dat mensen met een langere woonduur, ingangen en netwerken in besluitvormingsgremia, en die behoren tot een groep die er in omvang toe doet, in een gunstiger positie zitten dan zij die dat niet hebben. Het vierde element bestaat uit de keuze voor strategieën; op lokaal niveau inclusie versus uitsluiten het bovenlokaal mobiliseren van groepen en het herschalen van het conflict. Dit betekent in concreto de strategie die mensen aanwenden om hun invloed te vergroten door bijvoorbeeld in de gemeente meer draagvlak te krijgen, aan te sluiten bij mensen met een betere machtspositie, andere groepen proberen uit te sluiten of mensen te mobiliseren, eventueel van buiten de gemeente. Het conflict tussen buitenstaanders en gevestigden is het verwerven of vergroten van macht van de eerstgenoemde groep, en bestaat voor de tweede groep uit het behoud van de macht. Mocht de invloed van de buitenstaanders toenemen, dan signaleren Hogenstijn en Van Middelkoop (2008) een afname van de invloed onder de gevestigden - en soms zelfs zelfuitsluiting. Recent is er onderzoek verschenen naar autochtone achterblijvers in gemengde of veranderende wijken in relatie tot de conflicttheorie. Hier lijkt het conflict te gaan over het gebruik van de buitenruimte en de ervaren overlast. Onderzoeken van onder meer Boutellier en collega s (2007) en Van Wonderen en Boutellier (2007) gaan uit van een verband tussen de (ervaren) overlast en polarisatie tussen bevolkingsgroepen. Klachten over overlast kunnen duiden op polarisatie wanneer overlastgevend gedrag of botsende leefstijlen in verband worden gebracht met etnisch-culturele of etnisch-religieuze verschillen tussen de belanghebbenden. Onderzoek naar ervaringen van autochtone burgers met de multi-etnische samenleving wijst uit dat deze groep vooral 25

26 geluidsoverlast van (spelende) kinderen, verloedering en overlastgevend gedrag van jongeren bestempelen als cultureel bepaalde overlast (De Gruijter, Smits van Waesberghe & Boutellier, 2010). Op deze punten verschillen de onderlinge opvattingen van bevolkingsroepen. Autochtone burgers verwachten op deze punten aanpassing aan de Nederlandse norm en blijven teleurgesteld zolang dat niet gebeurt en hebben verschillende manieren om hier mee om te gaan. Een groot deel van de mensen mijdt vervolgens contact met allochtone buurtbewoners, anderen participeren volop in politieke of maatschappelijke organisaties en weer anderen dreigen met eigenrichting. Ook hier zijn dus aanknopingspunten met de klassieke theorieën waarbij conflicten worden ervaren als gevolg van (demografische) veranderingen en er een scheidslijn wordt aangebracht tussen de gevestigden en de nieuwkomers. In dergelijke conflicten waarbij er tevens etnische of etnischreligieuze verschillen bestaan tussen de groepen, krijgen tegenstellingen een etnisch-culturele lading. Veel mensen, waaronder respondenten uit het onderzoek, vinden het lastig in te schatten hoeveel gewicht ze moeten toekennen aan deze onderscheidende factor (etniciteit en/of religie). Volgens Witte (2010) wordt de rol van racisme vaak onderschat. Hij constateert dat interetnische conflicten en confrontaties al vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw spelen en dat ze in het eerste decennium van de 21ste eeuw op lokaal niveau nog altijd een rol spelen, hoewel het racistische karakter vaak wordt omzeild of nadrukkelijk ontkend. 3.3 De rol van beeldvorming, stereotyperingen en discriminatie in etnische tegenstellingen Het is mensen eigen om onszelf en anderen in te delen op basis van categorieën, grotendeels gebaseerd op groepslidmaatschap. Dit proces wordt in de sociale psychologie omschreven als sociale categorisatie. Sociale categorisatie helpt ons de wereld om ons heen te begrijpen en snel beslissingen te nemen, maar er zijn ook nadelen aan verbonden. Door de neiging om mensen in categorieën in te delen, ontstaan makkelijk stereotypen. Stereotypering duidt op het proces groepseigenschappen toe kennen aan alle individuele leden van de betreffende groep, ongeacht de persoonlijke eigenschappen van de individuele leden. Bovendien zijn stereotypen dikwijls overdreven en negatief. Eenmaal ontwikkelde stereotiepe denkbeelden beïnvloeden onze waarneming en ons geheugen zodat wij gebeurtenissen om ons heen zo interpreteren dat zij met onze stereotypen overeenkomen, waardoor stereotypen zich heel moeilijk (laten) veranderen (Forsyth 2006). Stigmatisering (Goffman, 1963) duidt op een hardnekkige negatieve beeldvorming over een groep, die voor het individuele groepslid de status verlaagt en sociale acceptatie diskwalificeert. Etniciteit en/of geloof is in de huidige Nederlandse samenleving een vaak toegepast onderscheidend kenmerk in die sociale categorisering. De beeldvorming over etnische minderheden is de afgelopen jaren aantoonbaar verslechterd. Dat geldt ook sterk voor de beeldvorming over moslims. Turkse en Marokkaanse Nederlanders zijn van mening dat het beeld in Nederland over de Islam (te) negatief is (Forum, 2008). Ook andere groepen, zoals MOE-landers (Teeffelen & Zweers, 2010) en Antillianen (Gijsberts & Vervoort, 2007), hebben te maken met negatieve beeldvorming als gevolg van stereotypen. Onderzoek van Höverman, Küpper en Zick (2011) wijst uit dat intolerantie en vooroordelen wijdverbreid zijn in Nederland. In het kader van een Europees onderzoek legden ze meer dan duizend Nederlandse respondenten xenofobe, racistische en islamofobe stellingen voor. Uit hun onderzoek blijkt dat bijna de helft van de respondenten van mening is dat er te veel allochtonen in Nederland wonen. 38 procent voelt zich soms een vreemde in eigen land. Bijna een derde van de 26

27 respondenten gelooft in het bestaan van een natuurlijke hiërarchie tussen zwarte en witte volken en meer dan de helft vindt dat de Nederlandse cultuur tegen de invloed van andere culturen beschermd zou moeten worden. Ook denkt bijna de helft van de respondenten dat de Islam een intolerante religie is. Stereotypen en negatieve beeldvorming over groepen kunnen de maatschappelijke kansen van de groep als geheel (negatief) beïnvloeden, maar ook de kansen van de individuele leden, ongeacht of hun profiel wel of niet aan het beeld voldoet. Als deze denkbeelden zich vertalen in achterstelling of benadeling, kunnen we spreken van discriminatie. De Trendanalyse Polarisatie (Moors et al., 2009) toont aan dat Nederland in Europees perspectief evenwel hoge aantallen (gepercipieerde) discriminatie kent. De auteurs wijzen de media aan als katalysator van interetnische spanningen. Sociaal-culturele vraagstukken raken in toenemende mate verbonden met sociaal-economische kwesties waardoor het debat dichter op de huid komt te zitten van grote groepen Nederlanders. Bepaalde etnische groepen worden stelselmatig in verband gebracht met problemen, wat stigmatisering in de hand werkt. Onderzoek naar de aard en omvang van rassendiscriminatie laat zien dat discriminatie vaker voorkomt dan we op grond van de meldingen bij antidiscriminatievoorzieningen kunnen vermoeden. In een onderzoek van Boog, Dinsbach, van Donselaar en Rodrigues uit 2009 gaf gemiddeld 41 procent van de ondervraagde Marokkaanse, Antilliaanse, Surinaamse en Turkse respondenten aan in de afgelopen 12 maanden discriminatie te hebben ervaren. De onderzoekers constateren dat vooral Marokkaanse respondenten aangeven in het afgelopen jaar op een of meerdere terreinen discriminatie te hebben ervaren. Op de tweede plaats volgen Turken en daarna Surinamers en Antillianen. De discriminatie-ervaringen spelen zich af op uiteenlopende terreinen, zoals de arbeidsmarkt, de woonomgeving of de vrije tijd, en hebben betrekking op uiteenlopende gedragingen. De gedragingen lopen uiteen van discriminerende opmerkingen, niet als gelijkwaardig behandelen, het vermijden van contacten, het treiteren, het vernielen van eigendom, bedreigingen, lichamelijk geweld of uiteenlopende andere vormen. Al deze vormen van discriminatie kunnen funeste consequenties voor het slachtoffer hebben. Ongeacht de aard van de discriminatie heeft onderzoek aangetoond dat ervaren discriminatie voor het slachtoffer vaak negatieve gevolgen heeft, onder andere een verlaagd psychologisch welzijn en een verlaagd gevoel van eigenwaarde (Verkuyten & Thijs, 2006). Ook wijst onderzoek uit dat al bij minimale uitsluiting, waarbij de proefpersonen op de computer via intranet met drie andere spelers een balspelletje spelen en nooit de bal krijgen toegeworpen, dezelfde delen van de hersenen actief worden als bij lichamelijke pijn (Williams, 2007). Het gevoel minder kansen te krijgen dan anderen, minder voor vol te worden aangezien en het ervaren van achterstelling en discriminatie vormen tevens een risico voor het sociaal vertrouwen (Evenblij, 2007; Van Wonderen et al., 2007). Dat geldt voor de relatie tussen kwetsbare groepen en de maatschappij en/of instituties, maar kan zich ook op buurtniveau uiten. Wanneer frustraties van de ene partij en ervaren overlast door de andere partij ervoor zorgen dat groepen langdurig tegenover elkaar komen te staan kan het samenleven op buurtniveau erdoor onder druk komen te staan (Van Wonderen & Magry, 2008). Zeker wanneer het gedrag van bepaalde groepen in de buurt overeenkomt met de stereotiepe en negatieve beeldvorming. 3.4 Acceptatie van vluchtelingen In 2009 deed onderzoeksbureau Gfk in opdracht van Stichting Vluchteling onderzoek naar het draagvlak in Nederland voor vluchtelingen en ontheemden (Claassen & Rahman, 2009). De onderzoekers concluderen dat de houding tegenover vluchtelingen in de laatste jaren negatiever is geworden. Een andere conclusie van het onderzoek is dat de kennis over vluchtelingen, hun 27

28 achtergronden en aantallen gering is en dat ideeën over hen vaak door vooroordelen gevoed worden. Ook Giuaux en collega s (2008) geven aan dat de beeldvorming over allochtonen en vluchtelingen de laatste jaren steeds negatiever is geworden en zij wijzen op de rol die discriminatie en sociale uitsluiting op de arbeidsmarkt spelen. Vluchtelingen krijgen daarbij niet alleen te maken met discriminatie en uitsluiting op de arbeidsmarkt. De negatieve houding leidt ook wel eens tot spanningen in de buurten waar vluchtelingen zich vestigen. Discriminatie en intolerantie worden door vluchtelingen in het onderzoek van VluchtelingenWerk Nederland (Klaver & Van der Welle, 2009) als een van de problematische kenmerken van het verblijf in Nederland genoemd. Respondenten van het onderzoek geven aan dat zij zich als allochtoon in de hoek gezet voelen; het politieke klimaat ervaren zij als onprettig. Hoe vaak komen spanningen in de buurt voor rond een vluchtelingengezin? Die vraag blijft vooralsnog onbeantwoord. In de media komen zo nu en dan verhalen naar boven. Een verhaal dat tot een uitgebreid onderzoek heeft geleid is dat van een Liberiaans gezin in Waspik (Van der Heijden, 2008). In 2007 kwam aan het licht dat dit vluchtelingengezin al anderhalf jaar lang gepest, geïntimideerd en bedreigd werd door een groep lokale jongeren, zonder dat daarop actie was ondernomen. Uit het onderzoek blijkt dat in Waspik, dat wordt omschreven als een klein, gesloten en tamelijk geïsoleerd dorp met een bloeiend verenigingsleven, vluchtelingen en asielzoekers al gedurende vele jaren te maken hadden met overlast en pesterijen zonder dat dit als patroon werd herkend of waartegen preventief of curatief werd opgetreden. Dat de structureel negatieve benadering van allochtonen ( of breder: van mensen die afwijken van het gangbare in Waspik ) niet werd gezien en overlast en pesterijen werden opgevat als incident en daarbij het racistische gedrag van de jongeren nooit op die manier werd benoemd, wordt door de onderzoekers als een van de redenen genoemd waardoor de situatie in Waspik kon escaleren. Het uitblijven van een concrete, eensluidende aanpak van de ketenpartners en het feit dat een deel van de jongeren buiten de gemeenschap was geplaatst waardoor sociale controle ontbrak waren andere ingrediënten. De onderzoekers beschouwen het rapport als een wijze les voor alle gemeenten in Nederland die mogelijk met dit soort incidenten en spanningen te maken hebben. 3.5 Radicalisme en (rechts)extremisme De laatste jaren zijn er verschillende onderzoeken gedaan naar xenofobe opvattingen onder jongeren op het platteland en hun visie op de multiculturele samenleving. Zo kregen Lonsdalejongeren enkele jaren geleden veel aandacht. Lonsdale was een jeugdstijl die zich kenmerkte door het dragen van kleding van het merk Lonsdale en een voorkeur voor gabbermuziek. Een aanzienlijk deel van de jongeren koesterde hiernaast nationalistische gevoelens. Over de ernst van deze gevoelens waren experts het niet eens. Sommige experts waarschuwden voor een mogelijke radicalisering van deze jongeren richting extreemrechts, terwijl anderen deze angsten ongegrond verklaarden. Deze uiteenlopende inschattingen zijn volgens van Donselaar (2005) onder andere te danken aan een verschil in de gehanteerde definitie van extreemrechts. De jeugdstijl is momenteel minder populair dan een paar jaar geleden, maar juist op Goeree-Overflakkee genoot de jeugdstijl een langer leven dan op veel andere plaatsen in Nederland (Balogh et al, 2010). Het overwaaien van het Lonsdaleverschijnsel neemt niet weg dat jongeren en dan vooral plattelandsjongeren nog steeds racistische of nationalistische gevoelens koesteren. Van den Bos, Loseman en Doosje (2009) keken naar de voedingsbodem voor rechtsextreme sentimenten onder 1210 autochtone jongeren. Elf procent van die jongeren had begrip voor rechtsextremen die geweld 28

29 gebruiken tegen anderen; Acht procent dacht positief over rechtsextremen. Opvallend is ook dat rechtsradicaal gedachtegoed zwakker is naarmate jongeren in een meer stedelijk gebied wonen. Recent onderzoek (Ambrosius, 2011) onder Brabantse plattelandsjongeren naar hun visie op de multiculturele samenleving en mogelijke rechtsradicale denkbeelden, laat zien dat deze plattelandsjongeren negatief over buitenlanders denken. Zij maken het verschil tussen de multiculturele stadse omgeving en de blanke dorpse omgeving. Hierdoor worden buitenlanders als outsiders gecategoriseerd die niet in het dorp thuishoren. De jongens maken wel onderscheid tussen drie verschillende groepen buitenlanders : gastarbeiders, zoals Polen, wonen tijdelijk op het platteland en worden gezien als hardwerkende mensen; profiteurs die niet werken en zich niet aanpassen aan de Nederlandse samenleving en de stadsbuitenlanders, waarmee de jongeren de allochtone stadsbevolking bedoelen. Zij kennen negatieve karaktereigenschappen toe aan deze groep en berichten over botsingen met deze groep tijdens hun bezoek aan de stad. De stadsbuitenlanders worden als bedreiging voor de eigen leefwereld van de jongeren ervaren. Ondanks de etnocentrische en xenofobe houding van de jongeren is er volgens Ambrosius geen sprake van extreemrechtse denkbeelden; processen van radicalisering richting extreemrechts kan zij echter niet uitsluiten. De factoren die leiden tot zo'n radicalisering zijn complex en veelvuldig. In de literatuur wordt radicalisering opgevat als een proces waarbij vertrouwen in de gevestigde orde steeds verder afneemt. Sommige experts beschrijven radicalisering als een trap die men opklimt. Sommige mensen beklimmen de trap niet tot aan de top en blijven op een eerdere trede staan; anderen bereiken trede voor trede wel de top. Over processen van radicalisering is vooral internationaal onderzoek beschikbaar. Maar ook in Nederland is de laatste twee jaar zowel kwalitatief als ook kwantitatief onderzoek gedaan naar extreemrechtse radicalisering. Diverse (internationale) wetenschappelijke studies laten zien dat verschillende factoren een rol spelen bij rechtsradicalisering: het zoeken van spanning, afzetten tegen ouders, behoefte aan vrienden of gemeenschap, zoektocht naar een (positieve) identiteit, nieuwsgierigheid, verbondenheid met vrienden die behoren tot extreemrechtse kringen, een waargenomen dreiging (door politieke tegenstanders of door interetnische concurrentie), gevoelens van onrechtvaardigheid (ook betreffende de positie van extreemrechts in de samenleving), problemen op school, onzekerheid, conflicten met allochtone leeftijdsgenoten, conflicten in het sociale leven en een heersende norm om vijandig te denken over andere sociale groepen (Balogh et al, 2010). Van der Valk en Wagenaar (2010) hebben in een onderzoek gesproken met diverse voormalige rechtsextremisten over hun beweegredenen om zich aan te sluiten bij een extreemrechtse beweging. Voor deze Nederlandse respondenten geldt, dat zij al voor hun radicalisering vooroordelen hadden over etnische minderheden. In veel gevallen kwam dit door eigen negatieve ervaringen met allochtonen. De respondenten gaven zelf aan dat deze ervaringen van invloed zijn geweest op hun keuze voor de aansluiting bij extreemrechts. Veel radicaliserende jongeren ervaren een gebrek aan goede vrienden en sociale binding en extreemrechtse groepen kunnen in deze behoefte voorzien. Ook bepaalde jeugdstijlen kunnen bijdragen aan een extreemrechtse radicalisering. De aanwezigheid van en tolerantie voor racistische en extreemrechtse ideeën binnen een jeugdstijl kan drempelverlagend werken voor verdere radicalisering. In dit opzicht noemen de respondenten van Van der Valk en Wagenaar (2010) onder andere Lonsdalegroepen. De respondenten berichten tevens over actieve werving van extreemrechtse groeperingen op gabberfeesten. Ook betreffende de jeugdstijlen geldt natuurlijk de eerder gebruikte metafoor van de trap: niet iedereen bereikt de top. Dus aansluiting bij zo'n jeugdstijl betekent niet automatisch radicalisering en niet iedere doorgeradicaliseerde neonazi was eerder lid van zo'n jongerengroep. 29

30 Xenofobe houdingen kunnen een rol spelen bij radicalisering. Van der Valk en Wagenaar (2010) lieten zien dat veel van hun respondenten voorafgaand aan hun radicalisering in enige mate bevooroordeeld waren ten opzichte van etnische minderheden. Vooroordelen over etnische minderheden zijn volgens Balogh en collega s (2010) alledaagse kost op Goeree-Overflakkee. Discriminatoire uitingen zouden zich er met enige regelmaat voordoen en hoewel de inwoners op het eiland gezien de bevolkingssamenstelling weinig met allochtonen in contact komen, zou de beeldvorming niettemin negatief zijn. Lokale professionals geven als verklaring dat jongeren die beeldvorming van huis uit meekrijgen, of dat er thuis niet veel correctie op die beeldvorming plaatsvindt. Ook op school zouden leerlingen zich negatief uitlaten over allochtonen, soms zou het zelfs gaan om racistische of neonazistische uitlatingen. Balogh en collega s (2010) komen tot de conclusie dat er in de regio Rotterdam-Rijnmond nauwelijks extreemrechtse organisaties gevestigd zijn. Wel vinden ze aanwijzingen voor het bestaan van enkele duurzame formaties waarbij sprake is van organisatorische of ideologische verwevenheid met extreemrechts en een vestiging van diverse personen die actief zijn voor extreemrechts. De aard van extreemrechtse uitingen loopt uiteen van (veelvuldig gesignaleerde) racistische bekladdingen tot aan mishandeling (nauwelijks gesignaleerd). Volgens de onderzoekers vallen aard en omvang van extreemrechts mee, maar wordt polarisatie veel vaker gesignaleerd. 3.6 Relatie tussen polarisatie en radicalisering Polarisatie en radicalisering kunnen elkaar wederzijds beïnvloeden. Polarisatie is een basisvoorwaarde voor radicalisering; het is de vruchtbare bodem die radicale denkbeelden voedt. Radicalisme voedt door extreme denkbeelden of acties op haar beurt polarisatie. Factoren die tot radicalisering leiden zijn complex en veelvuldig. Experts beschrijven radicalisering als een trapsgewijs (Moghaddam, 2005) of piramidaal traject (McCauly & Moskalenko, 2008). Elke tree kan als opstap dienen, maar vaker blijven mensen op de onderste lagen/treden. Slechts een enkeling doorloopt het gehele traject. In radicaliseringprocessen spelen persoonlijke kenmerken en sociale condities een rol. Achterstelling, gebrek aan binding en vertrouwen, zijn enkele relevante sociale condities. Voor rechtsextremisme worden polarisatie en xenofobie eveneens tot precondities gerekend (Balogh et al., 2010). Een schouw van enkele risicofactoren in relatie tot de regionale context levert de volgende ruwe schets op. Gevoelens van achterstelling worden in de regio Rijnmond door verschillende kwetsbare groepen ervaren en beperkt zich niet tot etnische groepen. Wel zijn er aanwijzingen dat allochtone jongeren zich minder welkom zouden voelen omdat er een wij-zijstemming zou zijn ontstaan. Behalve allochtone groepen worden ook laagopgeleiden en jongeren met achterstelling geconfronteerd. Al deze groepen zijn ruim vertegenwoordigd in de regio. Naast discriminatie ervaren veel inwoners van Rotterdam ook een verlies aan sociale binding. Wat de binding betreft wordt de stad als kwetsbaar aangemerkt (COS, 2010). Geringe binding wordt tevens als risicofactor voor radicalisering en polarisatie aangemerkt. Het onderzoek naar extreemrechts in Rotterdam-Rijnmond signaleert polarisatie in de regio. Er doen zich spanningen voor tussen verschillende groepen bewoners die langs etnische en/of culturele scheidslijnen lopen. Er wordt melding gemaakt van denigrerende of racistische opmerkingen tegen allochtone inwoners. De negatieve beeldvorming rust voor een belangrijk deel op reëel of verondersteld overlastgevend gedrag van allochtone jongeren. Allochtone jongeren trekken sterk naar elkaar toe. In gemeenten met kleine aantallen allochtone inwoners gaat de negatieve beeldvorming gepaard met wantrouwen en minimaal onderling contact (Balogh et al., 2010). 30

31 3.7 Interetnisch contact Het gezegde dat onbekend onbemind maakt, leidt vaak tot de veronderstelling dat bekend bemind kan maken. Dit is het uitgangspunt van de zogenoemde contacttheorie van Allport (1954) waarin gesteld wordt dat wederzijdse vooroordelen kunnen worden bestreden door contacten tussen individuen van verschillende, eventueel tegenover elkaar staande, etnische groepen. Aan dat contact verbindt hij een viertal voorwaarden. In eerste instantie moet het contact worden aangegaan tussen gelijkestatusgroepen. Dat betekent niet dat ze een vergelijkbare sociaaleconomische status moeten hebben, maar wel een gelijke status in het spelersveld (dus: contact tussen twee leerlingen en niet tussen een leerling en een leerkracht). Institutionele ondersteuning is een tweede voorwaarde. Het gaat hierbij om het vaststellen van normen die groepsgrenzen overstijgen. Gemeenschappelijke doelen en samenwerking vormen een derde voorwaarde. De vierde is die van een overkoepelende identiteit (bijvoorbeeld: Rotterdammer, ouder, mens). In een recente publicatie van het SCP (Gijsberts, Vervoort, Havekes & Dagevos, 2010) wordt nagegaan in hoeverre autochtone Nederlanders en migrantengroepen sociale contacten met elkaar onderhouden en welke opvattingen zij over elkaar hebben. Daarbij is de relatie tussen de samenstelling van de buurt en interetnisch contact en beeldvorming bestudeerd. De onderzoekers ontdekken onder meer dat ruim een derde van de Turkse Nederlanders in de vrije tijd nooit contact heeft met autochtone Nederlanders. Dit geldt ook voor bijna 30 procent van de Marokkaanse Nederlanders, 14 procent van de Surinaamse Nederlanders en 17 procent van de Antilliaanse Nederlanders. Van de autochtone Nederlanders gaat 52 procent in de vrije tijd nooit om met nietwesterse migranten. Turkse Nederlanders blijken het minst vaak contact te hebben met leden van andere allochtone groepen; het is van de onderzochte groepen de meest interngerichte. Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders gaan vaker met leden van andere niet-westerse groepen om. Marokkaanse Nederlanders bevinden zich hier tussenin. De studie (Gijsberts et al., 2010) laat tevens zien dat bij niet-westerse migranten de mate van interetnisch contact wordt geremd door de etnische concentratie van de buurt. Hoe gekleurder de wijk, hoe vaker zij contact hebben met allochtonen en hoe minder vaak met autochtonen. Daarbij komt dat migranten die in een buurt met veel herkomstgenoten wonen, zij minder vaak omgaan met leden van andere migrantengroepen, waarschijnlijk omdat zij vooral omgaan met de eigen herkomstgroep. In een concentratiewijk gaan autochtonen volgens de onderzoekers juist vaker om met nietwesterse migranten dan autochtonen die in een witte wijk wonen. De onderzoekers spreken van een buurteffect. Daarnaast speelt de ontmoetingskans in de buurt een rol bij het aangaan van interetnisch contact. Een andere bevinding van het onderzoek is dat migranten in sociaaleconomisch zwakkere buurten vaker omgaan met autochtone Nederlanders en leden van andere migrantengroepen dan in buurten die er in sociaal-economisch opzicht beter voor staan. De onderzoekers zoeken de verklaring hiervoor in de homogeniteitstheorie die ervan uitgaat dat mensen een voorkeur hebben voor mensen die op henzelf lijken. Naast etniciteit spelen daarbij ook opleidingsniveau en maatschappelijke positie een rol. Een laatste belangrijke constatering van de onderzoekers is dat voor het interetnisch contact individuele effecten belangrijker zijn dan het buurteffect. Opleidingsniveau, de beheersing van de Nederlandse taal en migratiegeneratie zijn dus belangrijkere voorspellers van interetnisch contact dan de mate van etnische concentratie van de buurt. De mate van etnische concentratie is op zijn beurt wel belangrijker dan andere buurtkenmerken, zoals de verhuismobiliteit en de criminaliteitscijfers. 31

32 3.8 Sociale cohesie en sociaal vertrouwen Tot slot aandacht voor de begrippen sociale cohesie en sociaal vertrouwen in relatie tot polarisatie; in hoeverre heeft heterogeniteit invloed op de sociale cohesie op buurtniveau? Volgens Boutellier en collega s (2007) neemt de neiging tot polarisatie af naarmate het sociaal vertrouwen hoger is. Ook het omgekeerde kan het geval zijn: processen van polarisatie ondermijnen het aanwezige sociale vertrouwen in de buurt. Investeringen in binding komen dan ten goede aan het bevorderen van sociaal vertrouwen. Sociaal vertrouwen wordt volgens Meurs (2008) niet alleen bevorderd door verbinden, maar ook door verheffen. Bij verbinden staat het versterken van verbanden tussen en binnen groepen centraal. Bij verheffen gaat het om het creëren van kansen voor achterblijvers. Bij het verbreden van de sociale verbanden is het bovendien onvoldoende als alleen wordt voldaan aan de voorwaarden van persoonlijk contact en dialoog. Een gemeenschappelijk doel hebben en de noodzaak tot samenwerken zijn daarbij tevens essentieel (Meurs, 2008). Volgens Meurs streven burgers tegenstrijdige doelen na en die tegenstrijdigheid zorgt voor veranderende verhoudingen. Niet alleen tussen burgers onderling, maar ook tussen burger en overheden. Dit beeld wordt bevestigd in een recent onderzoek onder autochtone burgers over nieuwe Nederlanders en de overheid (De Gruijter et al., 2010). Onder het begrip sociale cohesie worden uiteenlopende dingen verstaan. Er is dan ook kritiek op het gebruik van een dergelijk containerbegrip om sociale verbanden aan te duiden. Lupi (2008) legt bloot hoe sociale cohesie synoniem is komen te staan voor uiteenlopende sociale processen en dat de vooronderstelde onderlinge binding van weleer berust op een hardnekkige mythe. Het begrip sociaal vertrouwen zoals dat wordt beschreven door Fukuyama (1995, zoals geciteerd in De Gruijter et al., 2010), duidt op de onderlinge betrokkenheid van mensen. Dit vertrouwen staat onder druk. Komter, Burgers & Engbersen (2000) stellen dat mensen het gevoel hebben dat sociale verbanden in de huidige samenleving uit elkaar vallen en dat de samenleving gekenmerkt wordt door individualisering, globalisering, instroom van migranten en (economische) onzekerheid. Dit zorgt ervoor dat wat eens bekend en vertrouwd was nu vreemd en soms bedreigend overkomt. De toename van bestaansonzekerheid en het ongenoegen dat daarmee samenhangt, kan zich uiten in etnische spanningen. De toegenomen onoverzichtelijkheid van de hedendaagse samenleving draagt bij aan gevoelens van maatschappelijke desintegratie onder burgers, waardoor verschillen tussen groepen eerder de nadruk krijgen dan overeenkomsten. 3.9 Tot besluit Om polarisatie (verscherping van tegenstellingen langs etnisch of etnisch-religieuze lijnen) te kunnen meten of duiden, moeten verschillende sociale processen beschouwd worden. Theoretische beginselen van de sociale wetenschappen bieden daarvoor aanknopingspunten. Van een overkoepelende polarisatietheorie is geen sprake. Wel worden elementen uit de conflicttheorieën, de rol van beeldvorming, stereotyperingen en discriminatie in tegenstellingen, interetnisch contact en sociale cohesie als belangrijke elementen gezien. Deze theoretische beginselen zijn, ondanks dat zij geen afgerond geheel vormen, van belang voor de bepaling van de onderzoeksmethode en voor de interpretatie van de onderzoeksresultaten. In de conclusie van dit rapport zullen de empirische resultaten en de in dit hoofdstuk gepresenteerde theorieën met elkaar in verband worden gebracht. 32

33 4. GEREGISTREERDE INCIDENTEN GERELATEERD AAN POLARISATIE 4.1 Inleiding In tegenstelling tot extremisme, blijven bij polarisatie tegenstellingen dikwijls onder de oppervlakte. En als een tegenstelling zich manifesteert, dan is niet altijd duidelijk in hoeverre er sprake is van een op het oog neutrale tegenstelling of een waarbij etnische of etnisch-religieuze verschillen een rol spelen. Bepaalde incidenten zijn wel terug te voeren op polarisatie. Voor dit onderzoek analyseerden we discriminatiemeldingen die in 2009 bij RADAR en de politie binnenkwamen. Er is gekozen voor een analyse van discriminatiemeldingen omdat er tussen polarisatie en discriminatie een verband wordt verondersteld, ook al is de richting van dat verband niet bekend. Omdat niet alle discriminatie-incidenten gelijkgesteld kunnen worden aan een uiting van polarisatie, zijn alle zaken gescreend en gefilterd op een mogelijk verband (zie paragraaf 1.3). In dit hoofdstuk, waar de vraag centraal staat wat de aard en omvang is van de (geregistreerde) incidenten van polarisatie, worden deze gefilterde gegevens gepresenteerd. Vooraf was bepaald om discriminatiemeldingen als indicator te nemen voor het onderzoek. Om deze politiegegevens in te mogen zien en te analyseren moest formeel toestemming worden verleend door de korpsbeheerders. Gedurende het kwalitatieve onderzoek rees het vermoeden dat overlastgegevens eveneens een belangrijke indicatie zou kunnen geven voor de verhoudingen. Omdat geen toestemming was aangevraagd en verleend voor inzage in deze meldingen vallen ze buiten de scope van de analyse van kwantitatieve gegevens. In de kwalitatieve analyse kreeg overlast wel de benodigde aandacht. Hierover leest u meer verderop in deze publicatie, onder meer in hoofdstuk Incidentenoverzicht: omvang en aard van polarisatie Politiegegevens over de omvang en locatie van polarisatie Uit de politiegegevens over 2009 valt af te leiden dat er zich in de regio 243 unieke discriminatieincidenten voordeden waarvan een relatie wordt verondersteld met polarisatie. 9 De gemeente Rotterdam heeft 130 registraties, waarna Capelle aan den IJssel met 21 zaken op grote afstand volgt. Of het daarmee gaat om een omvangrijk probleem hangt samen met uiteenlopende opvattingen over wat veel of weinig is. We kunnen hoe dan ook stellen dat discriminatieincidenten die verband houden met polarisatie met een systematische frequentie voorkomen. De gemeente Oostflakkee bevindt zich in een uitzonderingspositie. Uit deze gemeente zijn geen registraties die mogelijke verband houden met polarisatie. Wanneer het aantal registraties wordt omgerekend naar het aantal registraties per inwoners, komt de verdeling er anders uit te zien. De gemeente Dirksland springt er in nu ongunstig opzicht uit. Capelle blijft in de top drie en Krimpen aan den IJssel stijgt ook in het lijstje terwijl Rotterdam naar de middenmoot opschuift. 9 Informatie over de selectiecriteria valt terug te lezen in hoofdstuk 1. Registraties zijn gebaseerd op plaats voorval. 33

34 Figuur 1 en 2 Het aantal bij de politie geregistreerde incidenten per gemeente (absoluut en per inwoners) Bron: Politieregistraties omtrent discriminatie-incidenten Politie Rotterdam Rijnmond in 2009, bewerking RADAR RADAR-registraties over de omvang en locatie van polarisatie In 2009 registreerde RADAR 535 meldingen van discriminatie van inwoners uit het gebied of die zich afspeelden in de regio. Van deze meldingen lijken er 76 discriminatiemeldingen verband te houden met een incident van polarisatie dat zich voordeed in de regio. 10 Dat aantal ligt aanzienlijk lager dan de meldingen die bij de politie zijn geregistreerd. In de RADAR-meldingen staan ook meer meldingen die niet plaatsgebonden zijn. Dit zijn veelal meldingen van burgers over maatschappelijke ontwikkelingen en het publieke debat die zij als polariserend of discriminerend ervaren. Het kunnen ook meldingen zijn van ongenoegens over de multiculturele samenleving. De gemeenten Barendrecht, Brielle, Goedereede, Hellevoetsluis, Oostflakkee en Westvoorne vinden we niet terug in het overzicht. Uit of over deze gemeenten zijn geen discriminatiemeldingen gedaan waarbij een verband met polarisatie kan worden verondersteld. 10 Ook hier zijn de meldingen gescreend en gefilterd naar aanleiding van een aantal criteria, zie paragraaf 1.3. Registraties zijn gebaseerd op plaats voorval. 34

35 Figuur 3 Het aantal bij RADAR geregistreerde incidenten per gemeente Bron: RADARregistraties, Politiegegevens over de wijze waarop polarisatie zich uit In het onderzoek wordt polarisatie geoperationaliseerd als een toename van tegenstellingen. Deze tegenstellingen kunnen langs verschillende scheidslijnen lopen, maar het accent ligt op etnische of etnisch-religieuze tegenstellingen. Het is dan ook niet opmerkelijk dat het gros van de geselecteerde incidenten hierop betrekking heeft. Het aantal zaken op grond van etniciteit/ras is aanzienlijk groter dan op andere gronden. Het aantal registraties over antisemitisme is tevens aanzienlijk. Religieuze tegenstellingen nemen slechts een derde plaats in. Incidenten op grond van tegenstellingen vanwege levensovertuiging, politieke overtuiging, geslacht en seksuele geaardheid maken een zeer beperkt deel uit van de geregistreerde incidenten. 35

36 Figuur 5 Het aantal bij de politie geregistreerde incidenten naar discriminatiegrond Bron: Politieregistraties omtrent discriminatie-incidenten Politie Rotterdam Rijnmond in 2009, bewerking RADAR. Over de wijze waarop polarisatie, de grond waarop de tegenstelling was gebaseerd en het domein waarbinnen het zich afspeelde kunnen we het volgende zeggen. De categorieën buurt/wijk en openbare ruimte zijn koplopers als het gaat om incidenten waarbij een relatie wordt verondersteld met polarisatie. Het gaat samen om ruim de helft van het aantal registraties (69 respectievelijk 62 incidenten). Nog eens 39 incidenten werden weggeschreven in de categorie privésfeer; daar waar de betrokkenen (schoon)familie van elkaar zijn of anderszins via een sociaal netwerk met elkaar verbonden zijn. Op het werk deden zich zestien incidenten voor die een verband houden met polarisatie. In de overige categorieën blijft het aantal incidenten op of onder de tien. Figuur 6 Het aantal geregistreerde incidenten bij de politie naar maatschappelijk terrein Bron: Politieregistraties omtrent discriminatie-incidenten Politie Rotterdam Rijnmond in 2009, bewerking RADAR. 36

37 De registraties geven aan dat polarisatie vooral tot uitdrukking komt in (vijandige) bejegening. Voor zeventien procent van de registraties is de uiting terug te voeren op omstreden/ongelijke behandeling van groepen of personen. Tegenstellingen leidden zelden tot bedreigingen of geweld. Figuur 7 Het aantal geregistreerde incidenten bij de politie naar aard Bron: Politieregistraties omtrent discriminatie-incidenten Politie Rotterdam Rijnmond in 2009, bewerking RADAR Radarregistraties over de wijze waarop polarisatie zich uit Het merendeel van de tegenstellingen speelt zich af langs etnische en (etnisch)religieuze lijnen. De etnische tegenstellingen zijn verhoudingsgewijs het grootst. Het onderscheid tussen etnische en etnisch-religieuze tegenstellingen is niet altijd zo eenvoudig te maken. Als mensen vijandig worden bejegend vanwege hun islamitische geloof of de islam als twistpunt centraal staat, dan wordt het conflict doorgaans religieus geïnterpreteerd. Toch kunnen veel van deze incidenten niet los gezien worden van de opvattingen omtrent de cultuur en etniciteit van de gelovigen. Het aantal RADARregistraties dat verwijst naar antisemitisme is ook lager dan het aantal dat bij de politie staat geregistreerd. Ook dit is waarschijnlijk een definitiekwestie; een hakenkruis wordt door RADAR geregistreerd onder de grond herkomst/ras en bij de politie als antisemitisme. RADAR meent dat het hakenkruis niet alleen symbool staat voor de intolerantie jegens joden, maar ook jegens mensen met een donkere huidskleur of niet-westerse komaf. Figuur 7 en 8 Aantal geregistreerde incidenten bij RADAR naar discriminatiegrond en aard 37

38 Bron: RADARregistraties 2009 De tabellen wijzen uit dat polarisatie zich vooral in vijandige bejegening uit. Discriminerende beledigingen zijn daar voorbeelden van, net als leuzen en bekladdingen. Van bedreiging en geweld is in een minderheid van de gevallen sprake. Ook uit de RADARregistraties blijkt dat tegenstellingen zich op de meest uiteenlopende domeinen kunnen manifesteren. Het openbare leven lijkt daarbij de uitgesproken plek. Daaronder vallen onder meer de incidenten die zich afspelen in de woonomgeving, of anoniemer elders in de openbare ruimte. Daarnaast worden tegenstellingen ervaren op het werk en in het onderwijs. Verder ervaren mensen (aangezette) tegenstellingen door beeldvorming en debatten in de media. In de dienstverlening, bejegening door de politie of als gevolg van de politieke overtuiging komen enkele incidenten voor. Figuur 9 Aantal geregistreerde incidenten bij RADAR naar maatschappelijk terrein Bron: RADARregistraties

39 4.3 Overeenkomsten, verschillen en conclusies Dit hoofdstuk geeft antwoord op de vragen over de absolute omvang en aard van geregistreerde incidenten waarvan een verband wordt verondersteld met polarisatie. Een analyse van discriminatiemeldingen bij RADAR en de politie wezen op 243 respectievelijk 76 van dit soort incidenten. De meeste incidenten wijzen op tegenstellingen langs etnische scheidslijnen. Het aantal incidenten op grond van religieuze tegenstellingen ligt relatief wat hoger bij RADAR dan bij de politie. Overigens is het onderscheid tussen etnisch of etnisch-religieuze tegenstellingen niet altijd eenvoudig te maken. In veel controverses omtrent de islam spelen opvattingen over de cultuur en etniciteit van de gelovigen net zo zeer een rol als de opvattingen over het geloof zelf. Antisemitisme is ook ruim vertegenwoordigd in de registraties. Deze categorie is groter bij de politie dan bij RADAR als gevolg van een verschil in registratie. Daar waar de politie hakenkruizen dikwijls als antisemitisme registreert, brengt RADAR ze onder in de categorie herkomst/kleur/ras. Uit de gegevens blijkt tevens dat polarisatie vooral tot uiting komt in het publieke leven; in de buurt, op straat, in het maatschappelijk debat en/of de media. Maar ook in de privéomgeving zijn mensen er niet van verschoond zolang ze door bekenden worden lastiggevallen vanwege hun afkomst of geloof. Of we op basis van deze aantallen nu moeten spreken van veel of weinig incidenten is een definitiekwestie. Zeker is wel dat polarisatie zich slechts deels laat vangen in dergelijke incidentregistraties, omdat het zich vaak onder de oppervlakte afspeelt of anders gelabeld wordt. Vandaar dat we in volgende hoofdstukken meer de diepte in duiken om aan de hand van ruim 300 interviews meer helderheid te verschaffen over de ervaren en gesignaleerde tegenstellingen in de regio. 39

40 5. SIGNALEN VAN POLARISATIE: ERVAREN VERHOUDINGEN TUSSEN BEVOLKINGSGROEPEN EN MOGELIJKE INCIDENTEN 5.1 Inleiding In het voorgaande hoofdstuk stonden de geregistreerde polarisatie-incidenten bij RADAR en politie centraal. Dit hoofdstuk is gebaseerd op signalen en processen die geïnterviewde sociale professionals en bewoners met polarisatie in verband brengen. Het gaat om uitingen van polarisatie zoals die in de definitie zijn verwoord, zoals wij-zijdenken, een harde toon ten opzichte van andere groepen, vermijding van contact, gebrek aan vertrouwen of confrontaties. Het gaat daarbij om verschillende soorten informatie. Zo beschrijven de ruim 300 respondenten enerzijds direct waarneembare (manifeste) signalen van polarisatie zoals conflicten, incidenten en symboliek die wordt geassocieerd met groepstegenstellingen, intolerantie en extremisme. Dergelijke signalen zijn in de minderheid. Vaker beschrijven ze subtielere (latente) processen en interacties tussen (bevolkings)groepen in het dagelijkse contact die verband lijken te houden met polarisatie omdat etnische of etnisch-religieuze verschillen medebepalend zijn voor de verhoudingen. In dit hoofdstuk komen eerst die latente signalen aan de orde, in paragraaf 5.3 volgen de manifeste signalen. 5.2 Reacties op en interacties met nieuwkomers in de wijk In de sociale interacties tussen groepen nemen respondenten verschillende processen waar die zij in verband brengen met polarisatie. Het gaat onder meer om de afstand tussen etnische groepen, het denken in termen van wij en zij en om stereotyperingen en generalisaties die van invloed zijn op het contact. Processen waarvan in hoofdstuk 3 de relatie met polarisatie werd beschreven Verschil in leefstijl als bron van irritatie Verscheidene gemeenten in de regio Rijnmond krijgen als gevolg van nieuwbouw, vergrijzing en het openstellen van het regionale woningtoewijzingssysteem te maken met een instroom van gewezen Rotterdammers met verschillende etnische en sociale achtergronden. Deze demografische veranderingen hebben voelbaar impact op de onderlinge verhoudingen in de ontvangende gemeente of wijk. In deze wijken en kernen bestaat er allereerst een generatieverschil tussen de nieuwe veelal jonge - en de oorspronkelijke doorgaans oudere - bewoners. Bovendien botsen de stadse omgangsvormen van de nieuwelingen met de dorpse mores van hen die er al lange tijd wonen. Het kan daarbij gaan om verschillende opvattingen en waardeoordelen over het al dan niet groeten van buurtgenoten, het wassen van de auto op zondag en de verzorging van huis en tuin. Ook hier zijn geluidsoverlast van (allochtone) spelende kinderen en jongeren die op straat hangen veelgehoorde grieven. Barendrecht, Lansingerland en Albrandswaard zijn als gevolg van de Vinex-locaties qua inwonersaantallen sterk gegroeid. De meeste nieuwe bewoners zijn volgens de respondenten aanvankelijk niet bekend met of verbonden aan de gemeente. In de Vinex-wijken moet daarnaast de onderlinge binding tussen bewoners nog groeien. Bewoners en professionals tonen zich tijdens de interviews bezorgd over de sociale cohesie in delen van deze wijken en over de gesignaleerde tegenstellingen en spanningen. Volgens respondenten zijn er in de nieuwbouwwijken veel spanningen tussen de verschillende bewonersgroepen die onder meer aan leefstijlen worden gekoppeld. Dit komt het meest duidelijk naar voren in klachten over jongerenoverlast; 40

41 geluidsoverlast (buitenspelen van kinderen, hangen van jongeren) en vernieling of vervuiling van het groen of andere publieke voorzieningen. Volgens respondenten is de aanwezigheid van bepaalde groepen al voldoende voor ergernissen. Tot frustratie van bewoners schatten de politie en gemeente de situatie minder ernstig in dan zij. Spanningen tussen bewoners doen zich ook voor in stedelijke gebieden. In Schiedam, Rotterdam, Maassluis en Vlaardingen worden vooral allochtone jongerengroepen verantwoordelijk gehouden voor overlast. Als gevolg van reële ervaringen en algemene negatieve beeldvorming wordt het overlastprobleem al vaak gedefinieerd als een etnisch, dan wel cultureel bepaald probleem. Mede door mediaberichtgeving worden bijvoorbeeld Marokkaanse (mediterrane) jongeren geassocieerd met intimidatie en Antilliaanse (donkere) jongeren met criminaliteit en geweld. Stigmatisering lijkt een belangrijke schakel in de relatie tussen overlast en polarisatie. Het zijn de negatieve beeldvorming en attitudes die het overlastprobleem reduceren tot een etnisch of cultureel probleem. Daarmee raakt het onderscheid tussen wij en zij langs etnische scheidslijnen steeds vaster omlijnd. Problemen met (overlast door) jongeren doen zich voor in alle gemeenten; van Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Brielle, Goeree-Overflakkee, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maasluis Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam tot Vlaardingen en Westvoorne. De gevolgen van de instroom van allochtone (jonge) gezinnen in woonwijken kan bij sommige oorspronkelijke autochtone bewoners leiden tot gevoelens van vervreemding, zo blijkt ook uit ander onderzoek (De Gruijter, Smits van Waesberghe & Boutellier, 2010). De interacties tussen de oorspronkelijke bewoners en nieuwkomers kunnen volgens de respondenten op twee manieren bijdragen aan polarisatie. Zo interpreteren bepaalde allochtonen alle klachten over (geluids)overlast als discriminatie en intolerantie. Deze veronderstelling en de moeizame communicatie maken dat autochtone bewoners zich onvoldoende serieus genomen voelen met betrekking tot de door hen ervaren problemen. Dit vergroot de onderlinge afstand. Bepaalde groepen worden met cultuurbepaalde overlast geassocieerd. We noemden al overlast door Marokkaanse jongeren in bepaalde gemeenten. In bepaalde wijken in Rotterdam, Ridderkerk, Vlaardingen, Maassluis en Hellevoetsluis zijn tevens spanningen tussen oorspronkelijke bewoners en Antilliaanse nieuwkomers. Volgens respondenten botsen hier leefstijlen, die door bewoners en respondenten gekoppeld worden aan culturele kenmerken. Antilliaanse buurtbewoners zouden zich in groepsverband op straat ophouden, luid muziek afspelen en dobbelen. Volgens de respondenten wordt hun aanwezigheid door omwonenden als intimiderend ervaren. Verschillen in leefstijl zijn in vrijwel alle gemeenten een bron van irritatie. Het kan gaan om mensen van verschillende statusgroepen (Westvoorne, Brielle) of tussen streng gelovigen en licht of niet gelovigen (Goeree-Overflakkee, Krimpen aan den IJssel, Ridderkerk). Tegenstellingen tussen generaties doen zich onder meer voor in Albrandswaard, Barendrecht en Maassluis. Tegenstellingen als gevolg van verschil in cultureel bepaalde leefstijlen worden vooral ervaren in de nabijheid van vluchtelingengezinnen in de kleinere gemeenten (Goeree-Overflakkee, Westvoorne, Bernisse, Brielle) en tussen grotere gemeenschappen in de gemeenten Ridderkerk en Lansingerland en in iets mindere mate in Hellevoetsluis, Barendrecht, Rotterdam en Schiedam. 41

42 Respondenten uit vrijwel alle gemeenten brengen de (recente) instroom van MOE-landers ter sprake in de interviews. De ervaren overlast per gemeente verschilt sterk. In Rotterdam en Schiedam is de verhouding tussen deze bewoners en de buurt volgens respondenten vooral het gevolg van de huisvestingssituatie. In de steden wonen de Midden- en Oost-Europese mannen vaak met (te)veel in een woning, wat de veiligheid in het geding brengt en de schaarse beschikbare parkeerplaatsen in de buurt onder druk zet. Ook wordt hen drankgebruik, luidruchtigheid en het verkeerd aanbieden van huisvuil verweten. De omwonenden die hierover klagen schrijven dit gedrag gedeeltelijk toe aan de cultuur; men zou onvoldoende op de hoogte zijn van de lokale omgangscodes en te weinig inspelen op de kleine, gehorige woningen. Ook het gebrek aan binding met de buurt wordt (wat betreft MOE-landers) aangewezen als verklaring voor onaangepast gedrag. In de onderzochte deelgemeenten van Rotterdam doet dit probleem zich voor in Charlois en (in mindere mate) in Feijenoord. In Schiedam concentreren de problemen zich in Oost. Respondenten in Lansingerland en Ridderkerk beschrijven dezelfde ervaringen met de MOE-landers, zij het in mindere mate vanwege de kleinere aantallen nieuwkomers. Veel MOE-landers vinden werkgelegenheid in de agrarische sector op de eilanden (Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee) of op de nabijgelegen Maasvlakte. In tegenstelling tot de situatie in de steden, waar ze gehuisvest worden in woningen die al langere tijd te koop staan of in ander particulier woningbezit, wonen de meeste Oost-Europese arbeidsmigranten in dit gebied in recreatiewoningen of op de campings en slechts sommigen in reguliere woningen. Klachten over overlast bestaan evengoed; op bepaalde campings en vakantieparken worden deze migranten al op voorhand geweigerd. Uit de interviews die in deze gemeenten zijn afgenomen, komt een zeer negatief beeld naar voren over deze groep. De negatieve beeldvorming beperkt zich niet alleen tot de bewoners van de gemeenten. Ook onder de geïnterviewde professionals overheersen stereotiepe beeldvorming, generalisaties en een gering besef van wederzijdse afhankelijkheid. In delen van Schiedam, Rotterdam, Maassluis en Vlaardingen doen zich spanningen voor tussen buurtbewoners en nieuwkomers uit de Antillen. In deze gemeenten doen zich ook spanningen voor tussen MOE-landers en overige bewoners. In Ridderkerk, Lansingerland, Brielle en Westvoorne zijn deze spanningen tussen de MOE-landers en overige bewoners ook gesignaleerd, maar in mindere mate omdat de groep MOE-landers daar kleiner is. In de gemeenten van Goeree-Overflakkee nemen de MOE-landers een bijzondere positie in omdat zij niet uitsluitend in particuliere woningen wonen, maar ook in vakantieen recreatieparken. Desalniettemin hebben zij in die gemeenten ook een negatief imago onder bewoners en bepaalde professionals Stereotypen, vooroordelen en discriminatie Vrijwel alle respondenten denken dat de algemene negatieve publiciteit over minderheidsgroepen effect heeft op de beeldvorming over deze groepen in de eigen gemeente. Ze rapporteren daarbij over de invloed van de media en de politiek. Daarnaast geven respondenten in bepaalde gemeenten ook aan dat deze algemene negatieve beeldvorming ook nog wel eens samenvalt met negatieve ervaringen die bewoners opdoen in de eigen woonomgeving. Een dergelijke ervaring bevestigt of versterkt negatieve beeldvorming. Zo wordt er in Maassluis, net als in Rotterdam Centrum en Delfshaven veel overlast gerapporteerd van Marokkaans-Nederlandse jeugd. In Vlaardingen en Hellevoetsluis zouden bewoners problemen ervaren met Turks-Nederlandse jongeren. In de laatstgenoemde gemeente en Maassluis speelt ook ervaren overlast door Antilliaans-Nederlandse bewoners. Daarnaast rapporteren vrijwel alle gemeenten over problemen met Poolse (en andere MOE-landers) bewoners. 42

43 Met behulp van financiële steun van de landelijke overheid werken 22 gemeenten aan de bestrijding van overlast, criminaliteit, schooluitval en werkloosheid onder Marokkaanse Nederlanders. Maassluis, Rotterdam en Schiedam zijn dergelijke Marokkanengemeenten. Rotterdam en Schiedam zijn naast Marokkanengemeente tevens Antillianengemeente. Middels deze projecten worden bovengenoemde problemen binnen deze gemeenschappen aangepakt. Hellevoetsluis en Spijkenisse zijn Antillianengemeenten. Hoewel dergelijke projecten het enerzijds mogelijk maken om bepaalde problemen tegen te gaan, draagt het volgens sommige respondenten anderzijds bij aan negatieve beeldvorming en stigmatisering van die bevolkingsgroepen in die gemeente. Om die reden staat een deel van de respondenten ambivalent tegenover de deelname aan deze projecten. De gemeente zou hiermee onbedoeld het beeld uitdragen dat het louter om een probleemgroep gaat. De meeste respondenten onderschrijven dat bepaalde etnische groepen aan discriminatie blootstaan als gevolg van negatieve beeldvorming. Zij vermoeden dat vooral Marokkaans- Nederlandse inwoners te maken hebben met discriminatie. Dit komt overeen met de gerapporteerde discriminatie-ervaringen onder verschillende etnische groepen in Nederland. Onderzoek wijst uit dat bijna de helft van de Marokkaanse Nederlanders discriminatie heeft ervaren; jongeren vaker dan ouderen (Boog et al., 2010). Ook ervaren moslims volgens dit onderzoek meer discriminatie op grond van geloof dan andere geloofsgemeenschappen in Nederland, waarbij het verband wordt gelegd met het stereotiepe en generaliserend discours omtrent moslims en de islam. Respondenten menen dat het hierdoor voor allochtone groepen en dan met name voor de Marokkaanse Nederlanders - lastiger is om een gelijkwaardige positie te verwerven in de maatschappij. Een deel van hen wijst op de integratieparadox; met name de hoogopgeleiden zouden zich ondanks goede kwalificaties vaker door discriminatie belemmerd weten. Dit kan ertoe bijdragen dat hun aanvankelijke veronderstelling van inclusie door middel van integratie een hernieuwde en sterkere identificatie met de etnische ingroup als gevolg heeft. Niet alle respondenten hebben inzicht in de gevolgen van vooroordelen, stigmatisering en eventuele discriminatie-ervaringen van minderheidsgroepen in hun gemeente. Het gebrek aan inzicht geldt wellicht het sterkst voor de groep MOE-landers. Als de groep ter sprake kwam, dan was dat doorgaans ingegeven door klachten en ervaringen van overlast. Een minderheid van de respondenten uit ook hun zorg over de positie van deze groep. Deze zorg betreft doorgaans de kwetsbaarheid van de groep voor uitbuiting in de huisvesting en op het werk en wordt niet onder discriminatie geschaard. Er worden door respondenten ook wel uitingen gedaan die zich bevonden in het schimmige gebied tussen constateringen en generalisaties/discriminatie. In de zuidelijke (en westelijke) kleine gemeenten wonen nauwelijks allochtonen. De allochtonen die er wonen zijn doorgaans vluchteling. Over de discriminatie-ervaringen van vluchtelingen kunnen we op basis van de interviews geen eenduidige uitspraken doen. Volgens sommige respondenten hebben vluchtelingen een preferente positie ten opzichte van allochtonen omdat zij anders zijn dan de andere grote minderheidsgroepen. Tegelijkertijd zijn er respondenten die (ook) een verharding waarnemen tegen vluchtelingen, die getypeerd worden als gelukszoekers. Ook geïnterviewde vluchtelingen geven een tweeledig beeld; enerzijds hebben ze heel goede ervaringen in het contact met hun plaatsgenoten, anderzijds hebben zij incidentele ervaringen met discriminatie. Dit beeld komt overeen met het rapport Integratiebarometer over de positie van vluchtelingen in Nederland. Vluchtelingen waarderen de gelijke kansen en rechten, maar vinden discriminatie, vooroordelen en het gevoel altijd een buitenlander te zijn minder prettig aan hun verblijf in Nederland (Klaver & van der Welle, 2009). Behalve de discriminatie van allochtone minderheidsgroepen, rapporteren respondenten ervaren discriminatie onder de autochtone bevolking. Deze groep zou zich steeds vaker benadeeld voelen door de overheid omdat speciale projecten en voorzieningen uitsluitend ten gunste komen van 43

44 specifieke etnische groepen, terwijl zich ook autochtone bewoners in een soortgelijke positie bevinden. De ervaren positieve of omgekeerde discriminatie draagt volgens de respondenten bij aan een grotere afstand tussen de groepen. Etnische minderheden lopen in hun gemeente aan tegen de algemene negatieve beeldvorming die kan bijdragen aan discriminatie(ervaringen). In gemeenten zoals Rotterdam, Schiedam en Barendrecht zal dit vooral opgaan voor de Marokkaanse Nederlanders, in andere gemeenten voor Turkse en/of Antilliaanse Nederlanders (Vlaardingen, Hellevoetsluis, Maassluis en Schiedam). In kleinere gemeenten waar weinig allochtonen wonen, kunnen vluchtelingen als gevolg van vooroordelen worden gediscrimineerd. Autochtone groepen weten zich tot slot gediscrimineerd door positieve actie, omgekeerde discriminatie of geven blijk van vervreemding van de woonomgeving Interetnisch contact en ervaren afstand tussen bevolkingsgroepen en gemeenschappen Op buurt- en wijkniveau is het dagelijks contact tussen de verschillende bevolkingsgroepen volgens de respondenten beperkt. Het is voor de allochtone inwoners in voornamelijk witte gemeenten lastig om aansluiting te vinden bij de plaatselijke bewoners, zo is de mening van veel respondenten. Ook hier geldt: de bestaande netwerken van de autochtone bevolking zijn hecht en (b)lijken gesloten voor nieuwkomers. Het zijn vooral vluchtelingen die hiervan hinder ondervinden. De taalbarrière en de ongeschreven codes spelen hier volgens de respondenten een belangrijke rol in. In kleinere gemeenten is dit nog belangrijker dan in de stedelijke omgeving. In de gemeenten met dorpse kenmerken is de sociale controle groter en hecht men in de regel meer aan het groeten van elkaar, het onderhoud van de tuin, en in de conservatieve (deels christelijke) gemeenten aan de zondagsrust. Aanvankelijk geven respondenten aan dat vluchtelingen of allochtonen in de regel neutraal worden ontvangen. Uit de praktijkvoorbeelden blijkt echter ook dat zo n gezin vaak onderworpen is aan sociale controle, gebaseerd op de lokale omgangscodes. Afwijkend gedrag valt als gevolg van die controle vooral in de minder stedelijke omgevingen al snel op. In het geval van vluchtelingen wordt door de buurt dikwijls geklaagd over lappen voor de ramen, gordijnen die overdag gesloten blijven, gebrekkig onderhoud aan de tuin, geluidsoverlast van kinderen of overlast als gevolg van etensgeuren. De uitzonderingspositie van de betreffende personen en de negatieve interpretatie van het afwijkende gedrag kan leiden tot sociale isolatie of afkeur van het betreffende huishouden. De aansluiting met de rest van de gemeenschap wordt door deze wisselwerking vaak gemist. Gezinnen met jonge kinderen kunnen zich aan de andere kant juist ook in een gunstige positie bevinden. Met name de contacten die via school ontstaan, kunnen de drempel slechten. Contact lijkt bij te dragen aan het verkleinen van de sociale afstand en ervaren scheidslijnen tussen wij en zij, zoals in de contacthypothese van Allport (1963) wordt verondersteld. In de steden en gemeenten met stadse kenmerken is de samenstelling van de wijken doorgaans gemêleerd. Het contact tussen de verschillende bevolkingsgroepen is hier echter evenmin vanzelfsprekend. Respondenten benadrukken dat interetnisch contact tussen kinderen nog redelijk vanzelfsprekend verloopt, maar vanaf de pubertijd neemt het contact binnen de eigen groep toe en het contact erbuiten navenant af. Groepen leven niet met, maar naast elkaar is een veelgehoorde uitspraak in het onderzoek. Met name onder volwassenen signaleren respondenten weinig interetnisch contact. Volgens respondenten is dat deels toe te schrijven aan de etnische concentratie; in sommige wijken zijn bepaalde etnische gemeenschappen dusdanig goed vertegenwoordigd en georganiseerd, dat de noodzaak om in contact te treden met anderen ontbreekt. Aan de andere kant speelt vrije keuze een rol: zo zouden mensen nu eenmaal 44

45 makkelijker omgaan met mensen van een gelijke achtergrond al was het maar vanwege de taal en (culturele) gebruiken. Tot slot benadrukt een deel van de respondenten dat bepaalde etnische groepen zich als gevolg van stigmatisering en ervaren marginalisering sterker zijn gaan richten op de eigen etnische groep dan op contacten met overige groepen in de samenleving. De keuze voor netwerken en interetnisch contact is niet uitsluitend van toepassing op de inwoners van de regio Rijnmond. Landelijk onderzoek van het SCP laat bijvoorbeeld zien dat mensen in gemengde wijken makkelijker in contact komen met mensen uit een andere etnische groep. Dat geldt met name voor autochtone Nederlanders. De mate waarin migranten contacten onderhouden met andere migranten lijkt niet beïnvloed door de etnische concentratie in de wijk. Opvallend is dat ook in gemengde wijken wel meer contact is tussen bevolkingsgroepen, maar dat die contacten nauwelijks doordringen in de privésfeer. Daarnaast valt op dat van de verschillende bevolkingsgroepen de Turkse Nederlanders het meest gericht zijn op de eigen groep (Gijsberts et al., 2010). Respondenten schetsen een overeenkomstig beeld in gemeenten als Schiedam en Maassluis en de deelgemeente Feijenoord. In conservatief christelijke gemeenten constateren respondenten dat het contact tussen de verschillende autochtone geloofsgemeenschappen minimaal is. Men leeft in gescheiden netwerken. Buiten de zondagen om lijkt er nog wel oppervlakkig contact te zijn tussen buurtgenoten, maar met name de leden van de orthodoxe kerken, spreken op zondag niet met anderen dan behorend tot hun kerkgenootschap. Afhankelijk van de zwaarte van de kerkgemeente waartoe ze behoren, worden school, vrijetijdsbesteding en zelfs de keuze voor middenstander/winkel bepaald door de geloofsovertuiging. In deze gemeenten is het naleven van de zondagsrust een belangrijke leefregel. Opvallend is dat ook de mensen die niet of minder streng gelovig zijn zich er doorgaans aan houden. De religie is ook bepalend voor bepaalde bestuurlijke beslissingen, zoals het evenementenbeleid en signatuur van vertegenwoordigde partijen. Dit kan niet los gezien worden van de ruime vertegenwoordiging van christelijke partijen in het gemeentebestuur. Niet-christelijke inwoners schikken zich doorgaans in de opstelling van de gemeente en de ongeschreven regels in de interactie met orthodoxchristelijken. Toch groeit in bepaalde gemeenten de onvrede over de strenge naleving van de zondagsrust en de mogelijke tegenstrijdige wensen en belangen van niet-(streng)christelijke inwoners. In enkele gemeenten wordt behalve leeftijd, religie en cultuur, status aangemerkt als onderscheidende factor. Dit heeft enerzijds betrekking op de sociaal-economische status; in gemiddeld genomen welvarende gemeenten als Westvoorne vallen inwoners met een smalle beurs buiten de sociale verbanden. Status kan anderzijds betrekking hebben op het maatschappelijk aanzien, zoals soms aan leraren, artsen of predikanten een belangrijke rol wordt toebedeeld. Op Goeree-Overflakkee is het feit dat je eilander (geboren op het eiland) bent of overkanter ook voor een groot deel bepalend. Er zijn verschillende onderscheidende factoren zoals leeftijd/generatie, geloof, status. Etniciteit is een onveranderlijke factor die dominanter is dan de bovenstaande. Wanneer allochtone gezinnen in de minderheid zijn, vinden zij nauwelijks aansluiting bij de sociale omgeving. In de wijken waar mensen opgaan in grotere gemeenschappen, blijft het contact grotendeels beperkt tot de eigen etnische groep. Mensen leven niet met maar naast elkaar, constateren respondenten uit vrijwel alle gemeenten. 45

46 5.3 Uitingen van spanningen die voortvloeien uit cultureel bepaalde tegenstellingen Uit voorgaande bevindingen blijkt dat bevolkingsgroepen meer naast dan met elkaar leven. De vraag die zich vervolgens opdringt is of het geen algemeen kenmerk is dat mensen bij voorkeur optrekken met anderen die zij rekenen tot ons soort mensen en in hoeverre het kwalijk is dat mensen in gescheiden werelden leven. Het lijkt verdedigbaar om te antwoorden dat het inderdaad een universeel verschijnsel is dat mensen neigen om te gaan met mensen die erg op henzelf lijken en dat dit op zich geen probleem is. Toch doen zich in een steeds verder differentiërende samenleving steeds vaker momenten voor dat groepen ook in contact komen met anderen en dat er sprake kan zijn van legitieme maar tegengestelde belangen en conflicten ten aanzien van de ervaren gelijkwaardigheid van groepen. Wij geven hieronder enkele voorbeelden van incidenten die respondenten aanbrachten waarbij tegenstellingen langs etnische scheidslijnen tot conflicten of confrontaties leiden Omstreden voorzieningen Verschillende gemeenten hebben controverses meegemaakt omtrent de vestiging, verplaatsing of opstelling van islamitische gebedshuizen. De vestiging van een dergelijke voorziening is in de ogen van omwonenden doorgaans ongewenst. We spreken in dit opzicht dan ook van een omstreden voorziening. Omstreden voorzieningen worden in het onderzoek naar voren gehaald door respondenten omdat deze (voorheen latente) pijnpunten in de verhoudingen tussen verschillende groepen in de gemeente aan het licht brengen. Daarmee leggen zij het verband met polarisatie. Het zet het proces van groepsvorming in gang, een wij en een zij die langs etnische of etnischreligieuze lijnen verloopt. Het verzet van omwonenden tegen omstreden voorzieningen is vaak een onaangename verrassing voor bestuurders, die moeten laveren tussen de belangen van beide partijen om te voorkomen dat ze als derde partij het conflict laten escaleren. In het geval van het gebedshuis zijn twee belangen in het geding; het belang van samenkomst voor een geloofsgemeenschap en het belang van omwonenden om de situatie bij het oude te houden. In het geval van een moskee worden door omwonenden dikwijls verschillende bezwaren aangevoerd; zowel praktische als morele. De praktische bezwaren worden volgens de respondenten het meest gecommuniceerd tussen de betrokken partijen. Deze bezwaren wekken de indruk waardeneutraal te zijn. Omwonenden wijzen op parkeeroverlast, onveilige situaties en afwijkingen van oorspronkelijke bestemmingsplannen. Respondenten herkennen ook argumenten die neigen naar minder waardevrije opvattingen; bijvoorbeeld de veronderstelling dat een woning in waarde daalt door de nabijheid van een moskee of het argument dat een dergelijke voorziening niet zou passen bij de samenstelling van de buurt. Volgens respondenten is het echter ook denkbaar (en soms voelbaar) dat mensen de islam afwijzen of een afkeer hebben van moslims. Dergelijke argumenten worden volgens de meeste respondenten slechts beperkt uitgesproken. Weerstand tegen een moskee of de oproep tot gebed wordt volgens de respondenten door een omvangrijk deel van de plaatselijke islamitische gemeenschap wel opgevat als islamofoob of xenofoob. Meningsverschillen hebben dientengevolge hun weerslag op de onderlinge verhoudingen en het vertrouwen tussen moslims en niet-moslims. De controverse wordt door de plaatselijke islamitische gemeenschap geïnterpreteerd als dat hen geen gelijke positie of eigen plek wordt gegund. Zij plaatsen de discussie in het verlengde van het huidige maatschappelijke klimaat waar ze in de media en politiek een wantrouwende houding waarnemen jegens de islam. In Maassluis zou er een moskee verrijzen op een nieuwe locatie. Omwonenden starten een collectieve actie en zetten massaal een bord in de tuin met te koop. Uiteindelijk komt de moskee er niet. Gelovigen voelen zich door het gemeentebestuur onvoldoende gesteund in hun belangen 46

47 ten opzichte van die van de omwonenden, wat hun vertrouwen in het gemeentebestuur volgens een deel van de respondenten heeft geschaad. In Vlaardingen uitten de omwonenden bezwaren na voornemens van twee moskeeën om voorafgaand aan het vrijdaggebed een oproep te doen. Met tussenkomst van de burgemeester is getracht te bemiddelen, nadat hij wel duidelijk had gemaakt dat de moskeeën, gelijk aan de kerken, het recht hebben tot oproep tot gebed. Beide moskeeën tonen vervolgens een andere opstelling; de ene moskee ziet na het horen van de bezwaren van omwonenden af van het voornemen. De andere moskee neemt het recht om oproep te doen als uitgangspunt en zet het voornemen om in actie. De voornamelijk autochtone omwonenden voelen zich volgens de respondenten door het gemeentebestuur in de kou gezet wat niet goed is voor de verhoudingen. Op Goeree-Overflakkee, waar überhaupt nog geen sprake is van een moskee, verschijnt, wellicht als provocatie, een pamflet met de tekst Moskee op Goeree? Nee!. In het verleden heeft de mogelijke komst van een asielzoekerscentrum (ook een omstreden voorziening ) tevens meermaals geleid tot protest van omwonenden op Goeree-Overflakkee en in de gemeente Westvoorne. In hun boek Omstreden voorzieningen schrijven Buijs en Rath (1999) dat het verzet tegen een nieuwe ruimtelijke voorziening van een bijzondere groep kan worden opgevat als een uitdrukking van een ongewenste ontwikkeling in de wijk. Het is ook vaak een moment waarop bewoners zich realiseren dat er in hun nabije omgeving een groep aanwezig is waarvan zij zich tot dan toe gevrijwaard meenden. In het verzet zouden de oorspronkelijke bewoners hun bezwaren deels baseren op vooroordelen over de groep. Tegelijkertijd waarschuwen de auteurs ervoor dat niet elk verzet weggezet mag worden als verhuld racisme. De komst van een moskee leidde tot onrust in Maassluis, Vlaardingen en Hellevoetsluis. Tegengestelde belangen van omwonenden en bezoekers/gebruikers van de voorziening vergrootten de onderlinge spanning. Een deel van de islamitische gemeenschap ervoer de bezwaren van omwonenden als uiting van intolerantie tegen moslims en de islam in het algemeen. De mogelijke komst van een moskee en een asielzoekerscentrum leidde tot verzet op Goeree-Overflakkee Groepsconfrontaties: interetnische rivaliteit en geweld In veel van de onderzochte gemeenten doet zich groepsvorming langs etnische scheidslijnen voor. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat dit een universeel kenmerk is en dat dit niet problematisch hoeft te zijn. Maar een sterke identificatie met de eigen ingroup, en afzetten tegen de outgroup kan ook leiden tot conflicten. Afhankelijk van het onderscheidende kenmerk van de in- en outgroups kunnen ook etnische of religieuze (ervaren) verschillen een belangrijke rol gaan spelen in ervaren tegenstellingen of conflicten. Onderlinge spanningen tussen bepaalde bevolkingsgroepen leiden in enkele gemeenten incidenteel tot geweld of rivaliteit. De voorbeelden van geweldszaken betroffen met name jongerengroepen. In veel gemeenten is het merendeel van de jongerengroepen in etnisch opzicht eenzijdig van samenstelling. Marokkaanse, Turkse, Antilliaanse en autochtone Nederlandse jongeren lijken hun vrije tijd vanaf een bepaalde leeftijd vooral door te brengen met jongeren van de eigen etnische achtergrond. De interactie tussen de groepen is doorgaans beperkt, maar zo nu en dan doen zich onderlinge spanningen voor wanneer er bepaalde belangen in het geding zijn. Deze conflicten gaan volgens de respondenten om territorium, eer, macht, criminaliteit of meisjes. Volgens de respondenten hebben dergelijke conflicten tussen de jongerengroepen ook invloed op de interetnische relaties tussen volwassen inwoners. Zo blijken conflicten tussen twee mensen of groepen uit te monden in een conflict tussen twee etnische gemeenschappen. Respondenten uit 47

48 Rotterdam-Zuid en Hellevoetsluis dragen voorbeelden aan van rivaliserende Turkse en Antilliaanse jongerengroepen. In Lansingerland, Barendrecht en Krimpen aan den IJssel doen zich conflicten voor tussen autochtone jongerengroepen en Marokkaanse respectievelijk Molukse jongeren. Hun ouders worden eveneens geconfronteerd met deze spanningen en conflicten. In verschillende gemeenten rapporteren respondenten tevens een gespannen verhouding tussen de politie en lokale jeugd. De jongeren zouden zich opgejaagd en onheus bejegend voelen door de politie. Dit komt deels door het feit dat jongeren worden aangesproken als gevolg van overlastklachten van omwonenden. Omwonenden praten volgens de geïnterviewden zelden met de jongeren, maar klagen betrekkelijk snel bij politie of gemeente. Als de politie jongeren op basis van deze klachten aanspreekt, dan ervaren de jongeren dat al dan niet terecht als partij kiezen voor de omwonenden, volgens de respondenten. Negatieve beeldvorming en stigmatisering spelen volgens hen ook een rol. Enerzijds omdat de omgeving de aanwezigheid of het gedrag van de (allochtone) jongeren als gevolg van die beeldvorming als intimiderend beschouwt terwijl er vanuit het oogpunt van de jongeren niets gaande is. Dit is onder meer aangedragen door respondenten uit de gemeenten Barendrecht en Hellevoetsluis. Anderzijds omdat jongeren zich in het algemeen vanwege hun leeftijd of afkomst (snel) gediscrimineerd menen, ook al is dat niet altijd terecht, aldus de respondenten. Enkele andere respondenten geven de jongeren deels gelijk omdat volgens hen de bepaalde politieagenten zelf ook niet vrij zijn van vooroordelen, met alle gevolgen van dien. De mogelijk discriminerende opstelling van de politie bij het tegengaan van jongerenoverlast wordt onder meer genoemd in Rotterdam, Hellevoetsluis en op Goeree-Overflakkee. In Hellevoetsluis is volgens de respondenten met name de verhouding tussen de Antilliaanse gemeenschap en de politie getroebleerd. Het politieoptreden tegen de Antilliaanse jongeren wordt door de gemeenschap als vooringenomenheid van de politie geïnterpreteerd. In de meeste gemeenten zijn jongerengroepen vooral etnisch homogeen. Groepsvorming en loyaliteiten lopen voor de jongeren langs etnische scheidslijnen. Een conflict tussen jongeren uit verschillende etnische groepen, beïnvloedt daarmee de interetnische verhouding. De spanningen reiken verder dan de jongerengroepen; het beïnvloedt ook de verhouding tussen volwassenen van de betrokken etnische gemeenschappen. Dit blijkt uit signalen uit de gemeenten Rotterdam, Hellevoetsluis, Barendrecht, Lansingerland en Krimpen aan den IJssel met betrekking tot de Turkse en Antilliaanse gemeenschap en respectievelijk de Marokkaanse en Molukse gemeenschap tegenover de autochtonen. In verschillende gemeenten wordt een mogelijk discriminerende opstelling van de politie genoemd, die de verhouding tussen de politie en een gemeenschap kan troebleren Bedreiging, intimidatie en intolerantie tegen vluchtelingengezinnen In het afgelopen jaar berichtten media meermaals over mensen die gepest, getreiterd, geïntimideerd en al dan niet met geweld- verdreven zijn uit hun woonomgeving. Het is bekend dat dit fenomeen zich niet alleen voordoet bij homoseksuele stellen maar ook bij allochtone en/of vluchtelingengezinnen, hoewel dit veel minder exposure krijgt. Tijdens dit onderzoek passeren echter talrijke voorbeelden de revue van (met name vluchtelingen)gezinnen die vanwege hun afkomst slachtoffer worden van dergelijke praktijken. In hoeverre vluchtelingen herkenbaar zijn in gemeenten is sterk afhankelijk van de bevolkingssamenstelling. In Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis zijn allochtone groepen talrijk en zeer divers samengesteld. Mensen gaan er bovendien meer op in de anonimiteit. Daar gaan vluchtelingen dus meer onzichtbaar op in het kleurrijke patchwork van de lokale gemeenschap. 48

49 In de plattelandsgemeenten en de minder verstedelijkte gemeenten vallen vluchtelingen daarentegen wel op. Soms vanwege hun huidskleur, soms door hun al dan niet religieuze- kleding of door een combinatie van de twee. Van tegenstellingen tussen twee gelijkwaardige groepen of groepen van gelijke omvang is dan ook geen sprake. De relatieve onbekendheid van de overige bewoners met andere culturen, gebruiken en geloven benadrukt het anders-zijn van vluchtelingen. De onbekendheid met andere culturen, de gebrekkige interesse en gebrek aan noodzaak tot contact zorgt voor een behoorlijk rigide beeld van wij en zij dat gelijkwaardig contact in de weg staat. De grote sociale afstand tussen de oorspronkelijke bewoners en allochtone nieuwkomers ervaren respondenten als uiting van polarisatie. Het feit dat vluchtelingen zichtbaar anders zijn en dat ze in de minderheid zijn, kan hen kwetsbaar maken voor pesterijen. Volgens de respondenten maken jongeren met name misbruik van deze positie. Het gedrag waarover wordt gerapporteerd varieert van het doorknippen van een kabel voor de schotelantenne, het gooien van sneeuwballen/eieren naar de ramen, tot aan brandstichting. De jongeren en hun acties zijn tot op zekere hoogte wel bekend bij instanties en autoriteiten volgens de respondenten, maar het verband tussen hun gedrag en de afkomst van de gedupeerde wordt vaak gebagatelliseerd. Vaak wordt racisme niet onderkend als (mogelijk) motief en worden andere factoren genoemd waaraan het zou kunnen liggen. Iemand zou niet goed in de gemeenschap passen, teveel of juist te weinig pikken, of ingeschat zijn als een willekeurig slachtoffer. De meeste respondenten benadrukken het incidentele karakter en dat dergelijke voorvallen zeker niet schering en inslag zijn. Maar zet je het aantal voorvallen waarover respondenten rapporteren tegenover de geringe instroom vluchtelingen in die gemeenten, dan ontstaat volgens de onderzoekers toch een zorgelijk beeld. Per gemeente bezien gaat het wellicht om enkele uitschieters, regionaal gezien lijkt zich een patroon af te tekenen waarbij zulke gebeurtenissen met een systematische frequentie voorkomen. Uit de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard, Bernisse, Brielle, Westvoorne en de gemeenten van Goeree-Overflakkee zijn de afgelopen jaren verschillende concrete incidenten gerapporteerd door de respondenten van vluchtelingenzinnen die (weg)gepest zijn. In andere gemeenten zijn dergelijke voorvallen niet bekend bij de respondenten. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat ze er niet zijn, maar dat ze wellicht minder opvallen tussen andere burenruzies waarbij ook verschillende etnische achtergronden een mogelijke rol spelen. In Barendrecht, Albrandswaard, Bernisse, Brielle en de gemeenten van Goeree-Overflakkee hebben zich volgens de respondenten in het verleden incidenten voorgedaan waarbij vluchtelingen zijn (weg)gepest. De frequentie is niet bijzonder hoog en verschilt per gemeente Groepen die zich afzetten tegen de (multiculturele) samenleving Respondenten uit verschillende gemeenten rapporteren over de aanwezigheid van jongerengroepen die zich negatief uitlaten over of actief afzetten tegen de (multiculturele) samenleving. De meeste gemeenten hadden naar eigen zeggen tot een paar jaar terug wel hun plaatselijke Lonsdale groepen, maar deze lijken zich conform het landelijke beeld (Van Donselaar, 2005) lokaal niet langer als zodanig te manifesteren. Xenofobe en/of nationalistische houdingen zijn onder bepaalde jongerengroepen echter niet op hun retour en worden door respondenten met name waargenomen in de gemeenten waar recent allochtone inwoners instromen en in dorpen waar nauwelijks allochtonen wonen. Vooral jongerenwerkers nemen dikwijls rechtse of racistische uitspraken waar onder jongeren. Ook wordt er hier relatief meer melding gedaan van racistische graffiti. Respondenten twijfelen of de afwerende houding ten opzichte van allochtonen een uiting is van oppervlakkige grootspraak die hoort bij de puberteit of van een dieper gewortelde afkeer. Hier 49

50 geldt hetzelfde als bij bovenstaande; de respondenten verschillen van mening, ook omdat het gevaar van bagatellisering op de loer ligt. Hoe eerlijk zijn jongeren over hun daadwerkelijke opvattingen over de gelijkwaardigheid van groepen? En in hoeverre is de kwalificatie dat velen er net zo over denken een maatstaf om (het ontbreken van) discriminatie of extremisme te meten? Volgens respondenten hebben sommige jongeren die zich negatief uitlaten over allochtonen (negatieve) interetnische contacten vanaf het moment dat ze naar het voortgezet onderwijs gaan. Maar de afkeer zit ook onder jongeren die zelden of nooit een allochtoon hebben gesproken. Deze groep heeft vaak een grote afstand tot de multiculturele samenleving. De jongeren baseren hun mening op (negatieve) mediabeeldvorming die bovendien onweersproken blijft in eigen kring. Landelijk onderzoek naar xenofobie en interetnisch contact tussen jongeren wijst uit dat niet de kwantiteit, maar de kwaliteit van interetnisch contact (op school) de houding van jongeren beïnvloedt (Bekhuis, Ruiter & Coenders, 2009). De aanwezigheid van etnische diversiteit in buurten en klassen van jongeren is niet van invloed op de ervaren etnische distantie. Leerlingen met positief interetnisch contact hebben een geringere etnische distantie dan zij met negatief interetnisch contact. Afgaand op de interviews, worden signalen van negatieve opvattingen over de multiculturele samenleving vooral waargenomen in de minder verstedelijkte gemeenten. Jongerengroepen zouden zich daar meer etaleren in (Lonsdale) kleding dan in bijvoorbeeld Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis. Veel van deze autochtone jongeren gaan echter wel naar school in die steden en doen daar mogelijk (ook) negatieve ervaringen op die bijdragen aan deze negatieve opvattingen. Of radicale en/of beter georganiseerde rechtsextreme groepen ook invloed hebben op de opvattingen of acties van de groep of enkele van hun leden is de respondenten niet bekend. Respondenten van Goeree-Overflakkee geven aan dat er in elk geval in het verleden plaatselijke jongerengroepen bestonden die er extreemrechtse sympathieën op nahielden en overgingen op gerichte acties tegen allochtonen op het eiland. Volgens de respondenten werden huizen van vluchtelingen bekogeld, mensen werden geïntimideerd en lastiggevallen, een familie kreeg een vuurwerkbom aan de deur en de dader zou later hebben verklaard dat hij de man zou hebben neergeschoten als hij een pistool zou hebben gehad. Dit speelde echter voorafgaand aan de onderzoeksperiode (het incident met de vuurwerkbom speelde eind jaren 90). Desalniettemin geven respondenten aan dat men destijds verrast was over het feit dat deze jongeren overgingen tot acties, terwijl hen de uiterlijke kenmerken van de groep niet waren ontgaan. Het was duidelijk waar hun sympathieën lagen, maar men had niet verwacht dat dit ook zou leiden tot concrete acties van de jongeren richting allochtone bewoners. In gemeenten als Barendrecht, Bernisse, Brielle, Westvoorne en die van Goeree-Overflakkee nemen respondenten tevens waar dat er algemene negatieve opvattingen heersen over allochtonen, juist ook onder volwassenen. Hoewel respondenten discriminerende opmerkingen en generalisaties in de regel afdoen als borrelpraat is duidelijk dat de opvattingen van de jongeren niet veraf liggen van de uitingen die normaal bevonden worden. In hoeverre zijn negatieve attitudes bepalend voor het gedrag van mensen? Met andere woorden: welke handelingen verbinden zij aan hun gedachten? Leiden negatieve attitudes ook tot discriminatoir gedrag? Uit de literatuur blijkt dat attitudes maar beperkt bepalend zijn voor het gedrag van mensen. Negatieve attitudes zijn wel een voedingsbodem voor discriminatie of afzetten tegen groepen (Balogh et al., 2010). Vooroordelen verhogen de kans op discriminatie, maar discriminatie kan ook optreden om andere redenen (van der Valk, 2012). 50

51 In de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Ridderkerk, Schiedam en de gemeenten van Goeree-Overflakkee hebben professionals aangegeven dat een deel van de jongeren zich xenofoob of nationalistisch uit. Zij vragen zich af of dit puberale grootspraak is of een uiting van dieper gewortelde afkeer. In elk geval is het volgens hen iets om in de gaten te houden. In Hellevoetsluis verzamelde zich tot voor kort een groep autochtone jongens die volgens respondenten vermoedelijk sympathieën hadden met nationalisme, maar hierop heeft men momenteel geen zicht meer. Datzelfde geldt voor een groep op Goeree-Overflakkee. Dergelijke groepen worden in de onderzochte deelgemeenten in Rotterdam niet gesignaleerd, maar wel in andere deelgemeenten blijkens een recent rapport over extreemrechts in de regio Rijnmond (Balogh et al., 2010). Islamitisch extremisme komt minder vaak ter sprake in de interviews. Toch spreken enkele respondenten zorgen uit over vatbaarheid voor extremisme onder Somalische jongeren in de regio. Dit komt vooral in Schiedam en in mindere mate Vlaardingen aan de orde, vanwege de informatie van een goed ingevoerde respondent aldaar. Hij en andere respondenten waarschuwen voor radicalisering onder Somalische jongeren die recent naar Nederland zijn gekomen (zie ook ISPR, 2007; Moors et al., 2009). Volgens hen is dat in Schiedam niet anders dan elders in de regio of Nederland. Binnen de groep Somalische nieuwkomers is er een groep die de aansluiting met de Nederlandse maatschappij mist, met mogelijke gevoeligheid voor radicalisering als gevolg. In een moskee in Rotterdam waar ook veel Schiedamse Somaliërs komen, zouden zij volgens enkele respondenten mogelijk in aanraking met de Jihad komen. Volgens een respondent zou er ook sprake zijn van rekrutering door Somaliërs uit Engeland. Overigens zijn het niet alleen de jonge nieuwkomers die gevoelig zijn voor radicalisering. Volgens een van de respondenten is deze gevoeligheid er ook onder andere groepen Somaliërs die de aansluiting met de maatschappij missen of kwijtraken, bijvoorbeeld door werkloosheid. De respondent kan niet zeggen om hoeveel mensen het gaat; de groep is klein, maar volgens de respondent is het belangrijk dat er binnen de gemeente oog voor is, zeker omdat onduidelijk is hoe dit zich in de toekomst zal ontwikkelen. Ondanks het feit dat het dus lastig in te schatten is om hoeveel mensen het gaat en hoe ernstig het probleem is, is het duidelijk dat er iets speelt. Dit wordt gestaafd door een recent verschenen rapport van Regioplan over Somaliërs in Nederland. In de Jaarrapportage integratie van het Sociaal en Cultureel Planbureau is aansluitend en aanvullend op deze bevindingen een en ander te lezen (Gijsberts & Dagevos, 2009; Klaver, Poel & Stouten, 2010). Eind 2010 werden verschillende Somaliërs uit de regio gearresteerd op verdenking van betrokkenheid bij terrorisme, waarvan het merendeel al snel niet langer als verdachte werd beschouwd. Vanwege de taakstelling bij het plaatsen van vluchtelingen, wonen er Somaliërs in de hele regio. Respondenten geven aan dat zij hen sowieso als een kwetsbare groep beschouwen die moeilijk integreert. In Rotterdam en Maassluis zijn enkele respondenten bezorgd over de denkbeelden van (moslim)jongeren. De slechte positie van moslimjongeren in Maassluis zou volgens hen een voedingsbodem kunnen vormen voor islamitische radicalisering. De zorgen van respondenten komen overeen met de analyse van het InformatieSchakelPunt Radicalisering in de trendanalyse van 2009 (ISPR, 2009). Ook zij benoemen relatieve deprivatie als voedingsbodem voor radicalisme. Respondenten uiten niet alleen zorgen over de kansarmere (Marokkaanse) jongeren, maar met name over de jongeren die een hogere opleiding hebben genoten. Als gevolg van de integratieparadox hebben zij het gevoel ondanks hun goede opleiding geen goede of gelijke kans te hebben op de arbeidsmarkt of in de maatschappij in het algemeen. De jongeren die langere tijd werkloos zijn, zouden volgens enkele respondenten makkelijker in handen vallen van verkeerde mensen. Respondenten kunnen evenwel geen voorbeelden aandragen van concrete personen die hiermee in aanraking zijn gekomen of van personen of organisaties die jongeren rekruteren. 51

52 Zorgen over islamitische radicalisme zijn geuit in de gemeenten Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis. De Somalische gemeenschap wordt in de eerste twee gemeenten aangewezen als vatbaar voor radicalisme, in Maassluis zijn enkele respondenten bezorgd over de (hoger opgeleide) Marokkaanse jongeren. 52

53 6. FACTOREN VAN INVLOED OP POLARISATIE 6.1 Woningtoewijzing, huisvesting en demografische verschuivingen Volgens respondenten zijn veranderingen in de bevolkingssamenstelling van grote invloed op de verhouding tussen de verschillende bevolkingsgroepen en de sociale samenhang in de woonomgeving. Uit de interviews blijkt dat in bepaalde gemeenten of wijken die samenstelling in de afgelopen jaren sterk is veranderd. In sommige gemeenten is dat proces nog in volle hevigheid gaande. Wijken waar goedkope woonruimte voorhanden is, trekken vooral (kwetsbare) nieuwkomers elders uit Nederland of rechtsreeks uit het buitenland. Respondenten nemen die instroom met name waar in de stedelijke gemeenten als Rotterdam, Schiedam, Maassluis en Vlaardingen. Daar komt bij dat respondenten uit gemeenten die aan Rotterdam grenzen een behoorlijke instroom waarnemen van voormalige bewoners die uit de Rotterdamse herstructureringswijken wegtrekken. Volgens hen betreft het vaak de sociaal kwetsbaren die in een al even kwetsbare wijk terechtkomen. Deze instroom trekt volgens de respondenten een wissel op het samenleven in de gemeente. De spankracht om veranderingen en problemen op te vangen is volgens de respondenten gering vanwege de broze sociale cohesie in de betreffende wijken. In bepaalde gemeenten zijn er ook interne verhuisstromen op gang gekomen door herstructurering. Dat geldt onder meer voor Rotterdam, Schiedam, Maassluis en Vlaardingen. Door de herstructurering is niet zozeer de samenstelling van de gemeente als zodanig gewijzigd, maar wel de samenstelling van de wijken. Ook hier rapporteren respondenten over spanningen tussen de nieuwkomers en de gevestigden. Respondenten zijn evenmin onverdeeld positief over de veelal autochtone hoogopgeleide nieuwkomers in herstructureringswijken. De veronderstelde gunstige invloed op het gemiddelde inkomen, de participatiegraad en het imago van de wijk lijkt wel opgeld te doen, maar volgens de respondenten blijft de veronderstelde binding van deze groep met de nieuwe woonomgeving uit. De signalen en zorgen van respondenten ten aanzien van de cohesie en betrokkenheid worden ondersteund door onderzoek naar de effecten van nieuwbouw in stedelijke gebieden (zie onder meer Planbureau voor de leefomgeving, 2010). Om de concentratie van problemen en het verzwakken van de cohesie te beperken, geven respondenten weer dat spreiding van nieuwkomers in verschillende gemeenten wordt betracht en aangemoedigd. De invloed die hierop kan worden uitgeoefend blijkt begrensd. Vraag en aanbod op de woningmarkt zorgen voor onevenwichtigheden in bepaalde wijken al is het maar door leegstand en/of vergrijzing. De respondenten veronderstellen dat het raadzaam is het absorptievermogen van de wijken niet al te zeer op de proef te stellen. Het is voor de oorspronkelijke bewoners van de kleinere gemeenten van belang dat het dorpse karakter en de eigen identiteit van de wijken behouden blijft. Vandaar dat veel respondenten de bezwaren delen die andere bewoners hebben tegen de komst van de tram of metro. Met de tramverbinding zou de stad te veel worden binnengehaald. Voor sommige gemeenten betekent de instroom uit de stad ook een grote wijziging in de bevolkingssamenstelling. Daar waar de gemeente voorheen voornamelijk bestond uit autochtone inwoners, komen er nu steeds meer allochtone inwoners bij. Volgens bepaalde respondenten zijn het bestuur en maatschappelijk middenveld nog niet geheel ingespeeld op deze veranderende samenstelling. Dit werd bijvoorbeeld opgemerkt in Ridderkerk, Barendrecht en Lansingerland. 53

54 Tot slot zijn bepaalde gemeenten qua omvang en samenstelling gewijzigd door de komst van Vinexlocaties. Ook hier signaleren respondenten een beperkte binding tussen de bewoners en de woonomgeving. Bovendien klagen bewoners in deze wijken vaak over overlast. Stadssociologe Lupi (2008) rapporteert in haar onderzoek in een Vinex-wijk over gelijksoortige problematiek. Volgens respondenten verhuizen veel bewoners naar Vinex-wijken in de veronderstelling afgeschermd te zijn van stadse problematiek. De realiteit is echter dat zij in hun nieuwe omgeving ook samenleven met een verscheidenheid aan groepen en leefstijlen. De acceptatie van dit feit is volgens de respondenten vooralsnog geen vanzelfsprekendheid. Vanwege de werkgelegenheid in en rond Rotterdam, zijn veel buitenlandse werknemers op zoek naar woonruimte. Het aanbod komt deels van particuliere huizenbezitters, die vanwege de ingezakte huizenmarkt hun onverkochte woningen verhuren aan MOE-landers. Dit proces doet zich volgens de interviews in vrijwel alle gemeenten in het Rijnmondgebied voor. Omwonenden klagen over overlast en de onderlinge communicatieproblemen bij het bespreekbaar maken van de ervaren overlast, zo geven de respondenten aan. Ook deze probleemanalyse wordt door onderzoeken elders in het land gestaafd (zie onder meer: Teefelen en Zweers, 2010). De gemeenten op Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee hebben weinig instroom van nieuwe bewoners. De huizenmarkt zit op slot en de vraag naar woningen van mensen buiten het gebied lijkt beperkter. De gemeente Brielle is daarop wellicht een uitzondering; hier is wel op grotere schaal nieuwbouw gekomen en dat heeft zowel mensen uit de steden getrokken als de hogeropgeleide en welgestelde (tijdelijke) arbeidsmigranten (ingenieurs). Voor de betreffende nieuwkomers staan de gemeente en haar inwoners betrekkelijk open. De overige gemeenten lijken minder in trek te zijn en ze hebben ook geen ambities om grootschalige nieuwbouwprojecten te starten. De eilanden Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee hebben evenwel aantrekkingskracht op de (laaggeschoolde) arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa. Zij vinden werk in de agrarische sector en op de nabijgelegen Maasvlakte. Volgens de respondenten uit deze gemeenten nemen zij een uitzonderingspositie in wat betreft de huisvestingssituatie. De recreatiesector biedt (betaalbaar) onderdak voor arbeidsmigranten. Hierdoor wonen de meeste MOE-landers hier op de vele recreatieparken en campings. Ook deze vorm van huisvesting blijkt volgens de respondenten problematisch; er worden spanningen gerapporteerd en er zijn meldingen van parken en campings die Polen weren. Tot slot aandacht voor de huisvesting van vluchtelingen. Iedere gemeente in Nederland krijgt vanuit de landelijke overheid een taakstelling voor de huisvesting van vluchtelingen met een verblijfsvergunning; de zogeheten statushouders. Afhankelijk van het aantal inwoners van de gemeente wordt de opvangcapaciteit bepaald. Vluchtelingen komen in daarvoor door de gemeente en woningbouwcorporatie beschikbaar gestelde woningen terecht. Gemeente en woningbouwcorporaties zijn doorgaans verantwoordelijk voor de huisvesting. Maatschappelijke begeleiding geschiedt meestal door vrijwilligers van VluchtelingenWerk. In enkele gevallen doet een andere (vrijwilligers)organisatie of de gemeente dit zelf. Uit de interviews blijkt dat gemeenten zeer verschillend betrokken zijn bij de vluchtelingen in hun gemeenten. De een heeft een smallere taakopvatting dan de ander. Respondenten geven echter aan dat vluchtelingen in vrijwel alle gemeenten in een kwetsbare positie verkeren. Als een van de weinige allochtonen vallen ze in het gunstigste geval alleen op. Er zijn echter ook voorbeelden van plaatsingen waarbij vluchtelingen werden gepest, getreiterd of zelfs bedreigd. De plaatsing van vluchtelingen in mono-etnische gemeenschappen kunnen dus leiden tot polarisatie of daaruit voortvloeiende radicalere acties. Onderzoeken wijzen uit dat deze problematische huisvesting niet uniek is voor de kleinere gemeenten in de Rijnmondregio, maar dat 54

55 vluchtelingen hier in andere delen van het land eveneens tegenaan lopen (zie onder meer Giuaux et al 2008; Heijden (red), 2008)). 6.2 Maatschappelijke ontwikkelingen die de lokale gemeenschap raken Veel respondenten wijzen op de invloed van maatschappelijke ontwikkelingen op (mogelijke) tegenstellingen. Politieke ontwikkelingen, onderlinge verhoudingen tussen allochtone en autochtone Nederlanders, het publieke debat en media en de effecten van de economische crisis worden naar voren gebracht als mogelijke triggers. Volgens de respondenten verschillen de onderlinge verhoudingen tussen inwoners van de regiogemeenten niet zo sterk van die van elders in Nederland. De samenleving is volgens hen harder geworden. De politiek wijst op de eigen verantwoordelijkheid van mensen. Ook burgers vragen om repressief op te treden tegen onwenselijke mensen en elementen. Wanneer de tolerantie tegenover anderen afneemt, wordt het verschil tussen groepen vaker benadrukt dan de overeenkomsten. Zo komen groepen met verschillende belangen eerder tegenover elkaar te staan. De negatieve beeldvorming over (bepaalde) etnische groepen in de media draagt volgens hen verder bij aan de psychologische afstand. De meeste respondenten merken op dat het onderlinge contact vaak niet vanzelfsprekend of ongedwongen is. Negatieve beeldvorming, stigmatisering, discriminatie en frustratie over de (achterblijvende) sociaaleconomische positie brengen vrijwel alle respondenten met polarisatie in verband. Vooral allochtone jongeren zouden hier hinder van ondervinden. Persoonlijke discriminatie-ervaringen en die van groepsgenoten worden vaak aaneengeregen. Dit leidt voor velen tot gevoelens van marginalisering en achterstelling. De sterke identificatie met de groep voedt tevens frustratie over hun rol en kansen in de maatschappij. Volgens de respondenten is de aanwezigheid van het gevoel van discriminatie hier vooral van belang. Ook al hebben mensen persoonlijk nog geen feitelijke discriminatie meegemaakt, ze plaatsen bepaalde gebeurtenissen en hun toekomstperspectief wel in dat kader. Volgens de respondenten hebben Marokkaanse en Turkse jongeren het meest last van negatieve beeldvorming over migranten en moslims. Maar ook de Antilliaanse gemeenschap heeft te maken met stigmatisering. Ook Somalische (en Poolse /Bulgaarse) jongeren zijn als kwetsbaar benoemd. Overheidsprogramma s om op lokaal niveau iets aan de positie van deze groepen te doen, dragen volgens bepaalde respondenten onbedoeld bij aan deze beeldvorming. Het imago van Marokkaans-Nederlandse en Antilliaans-Nederlandse inwoners is in de Marokkanen- en Antillianengemeenten negatief. Lucassen beschrijft in zijn essay in de publicatie Polarisatie; bedreigend of verrijkend (RMO, 2009) dat bepaalde groepen als gevolg van stigmatisering afstand nemen van de maatschappij en hoe het stigmatiserende vijandbeelden onder groepen versterkt. Sommige respondenten maken zich zorgen over de mogelijk terugtrekkende beweging die zij deze jongeren zien maken. Ze richten zich sterker op hun eigen etnische gemeenschap waardoor de aansluiting bij de samenleving verder weg lijkt. Ook zijn er die vrezen voor mogelijke radicalisering van moslimjongeren. Enerzijds als gevolg van de gevoelens van frustratie en marginalisering (de integratieparadox), en het aanbod van radicale groepen anderzijds. Onderzoeker Frank Buijs en zijn collega s legden tevens dit verband in zijn onderzoek Strijders van eigen bodem (2006). Tot slot leggen veel respondenten een verband tussen de economische crisis en polarisatie. In de eerste plaats omdat respondenten in het verlengde van bovenstaande - vrezen dat kwetsbare groepen mogelijk verder marginaliseren als gevolg van werkloosheid en gebrek aan kansen. Komter, Burgers & Engbersen (2000) stellen dat mensen het gevoel hebben dat sociale verbanden in de huidige samenleving uit elkaar vallen en dat de samenleving gekenmerkt wordt door individualisering, globalisering, instroom van migranten en (economische) onzekerheid. Dit zorgt ervoor dat wat eens bekend en vertrouwd was nu vreemd en soms bedreigend overkomt. De 55

56 toename van bestaansonzekerheid en het ongenoegen dat daarmee samenhangt, kan zich uiten in etnische spanningen. Daarnaast treft de economische crisis ook de gemeenten die als gevolg daarvan bezuinigingen doorvoeren. Er wordt gevreesd dat welzijnswerk, jongerenwerk, samenlevingsopbouw en initiatieven ter bevordering van de leefbaarheid verder onder druk komen te staan. Zij schatten dit in als een risicofactor. Het risico bestaat dat sociale verbanden uit elkaar vallen, kwetsbare groepen niet meer worden ondersteund, jongeren meer op straat gaan hangen en overlast uitsluitend repressief wordt aangepakt. Dit zou tegenstellingen tussen jongeren en omwonenden en jongeren en de politie negatief kunnen beïnvloeden. 6.3 Overlast en gevoelens van vervreemding Is overlast een uiting van polarisatie of een oorzaak ervan? Voor beiden valt wat te zeggen. Als groepen mensen zich aan elkaars gedrag storen werkt dit polarisatie in de hand. Het gedrag waar men zich aanvankelijk aan stoort komt symbool te staan voor een tegenstelling tussen groepen. Tegelijkertijd is het denkbaar dat alles in de negatieve beeldvorming als overlast wordt bestempeld. Dan staat de ervaren overlast symbool voor diepere tegenstellingen tussen groepen waarover men negatieve opvattingen koestert. Overlast is volgens de respondenten hoe dan ook een onderwerp dat bevorderend kan werken op tegenstellingen (polarisatie). De (ervaren) overlast van jeugd of spelende kinderen en de overlast van MOE-landers zijn daar de meest gerapporteerde voorbeelden van. Zolang er niets wordt gedaan aan de overlast broeien de gevoelens van ongenoegen en kunnen die volgens de respondenten uiteindelijk escaleren. Als dit vervolgens wordt geïnterpreteerd als groepstegenstelling, bestaat de kans dat de polarisatie duidelijker gestalte krijgt. Betekent dit dat polarisatie tegen te gaan is door overlast te bestrijden? Niet vanzelfsprekend. Respondenten geven aan dat het contact tussen groepen niet automatisch zal toenemen als de overlast is teruggedrongen; de afstand tussen groepen kan daarmee blijven bestaan. Andere respondenten zien in de aanpak van overlast wel een voorwaarde om polarisatie (en escalatie) te voorkomen. De preventieve aanpak van de gemeenten met betrekking tot de aanpak van jongerenoverlast wordt door de respondenten als positief ervaren. Zij verwachten er meer van dan van een te repressieve aanpak of een aanpak die alleen gericht is op handhaving. Desondanks is het volgens hen wel van belang dat streng wordt opgetreden tegen uitwassen. Respondenten wijzen op de noodzaak om het kaf van het koren te scheiden en te (blijven) voorzien in ontmoetingsplekken voor jongeren die geen hinderlijk, overlastgevend of crimineel gedrag vertonen, maar ook op de (strenge) repressieve aanpak van overlastgevende (en criminele) jongeren. De aanpak van een overlastgevende groep hoeft volgens hen niet te betekenen dat de hele wijk wordt aangepakt. Wel wijzen zij op het belang van buurtbemiddeling en buurtpreventieprojecten. Onderzoek wijst uit dat buurtbemiddeling een zeer positieve bijdrage kan leveren aan het verminderen van conflicten tussen autochtone en allochtone buurtbewoners (Ufkes, 2011). Voor de aanpak van overlast is het volgens de respondenten daarbij van belang om nieuwe inwoners van de kleinere gemeenten de gedragscodes van de lokale samenleving uit te leggen. Zij zien bijvoorbeeld een belangrijke taak weggelegd voor het VluchtelingenWerk wat betreft het wegwijs maken van vluchtelingengezinnen. De huidige begeleiding van nieuwkomers kan volgens de respondenten op enkele punten worden verbeterd en worden ondersteund door de gemeente (door een informatiepakket en door meer informatie op de website). Dan gaat het niet alleen om toe te lichten welke instanties er allemaal zijn, maar ook om hen uit te leggen hoe het vuilnis moet 56

57 worden weggegooid, dat het belangrijk is om de tuin of het balkon netjes te houden en dat buren het prettig vinden als overdag de gordijnen worden opgedaan en zij worden gegroet. Wat de beste aanpak is van de overlast door MOE-landers vinden de respondenten moeilijker te bepalen. Zij blijven vaak maar een aantal weken, waardoor de instroom steeds op gang blijft en de binding met de buurt niet ontstaat. Bij respondenten bestaat tevens de indruk dat gemeenten onvoldoende zicht op - of controle over de situatie hebben. Wellicht met uitzondering van de gemeente Vlaardingen waar naar tevredenheid met een convenant tussen de gemeente en werkgevers wordt gewerkt. De werkgevers in deze nemen ook verantwoordelijkheid voor de huisvestingssituatie van de arbeidsmigranten. 6.4 Leefbaarheid: sociaal vertrouwen en sociale cohesie Verschillende respondenten zijn bezorgd over de sociale cohesie in hun lokale gemeenschap. De inwoners van de meeste gemeenten zouden nogal op zichzelf zijn. Het gebrek aan sociale cohesie en sociaal vertrouwen heeft een negatief effect op de gewenste saamhorigheid en gedeelde verantwoordelijkheid ten aanzien van ervaren problemen in de wijken. De respondenten menen dat het gebrek aan cohesie eenzijdige negatieve beeldvorming in de hand werkt en daarbij het onderlinge vertrouwen ondermijnt. Vrijwel alle respondenten benadrukken het belang van sociale cohesie en/of vertrouwen als element dat een remmende werking heeft op polarisatie. Maar zij verschillen van mening over of en hoe je deze het best kan bevorderen als ook over de maakbaarheid van de samenleving. Respondenten denken dat de relatie tussen sociaal vertrouwen en polarisatie ongeveer als volgt werkt: als de sociale cohesie beperkt is vinden de mensen die ergernissen en overlast ervaren het lastiger om degene aan te spreken die daarvoor verantwoordelijk is. Anonimiteit en onbekendheid staan het contact dan in de weg. Mensen met weinig binding met de buurt zouden bovendien ook eerder overlast veroorzaken. Ook hierom is sociale cohesie belangrijk voor de leefbaarheid; het zorgt ervoor dat mensen zich om elkaar en om hun omgeving bekommeren. Bovendien zorgt het contact tussen mensen en tussen groepen (jongeren en ouderen, autochtonen en allochtonen) ervoor dat de onbekendheid met elkaar wordt weggenomen. Bekend maakt misschien niet direct bemind, maar het kan er in elk geval toe leiden dat wederzijdse beelden worden bijgesteld en dat mensen elkaar durven aanspreken als zij last hebben van elkaar. Wat het opkroppen van frustraties beperkt en ook weer polarisatieremmend kan werken. Veel respondenten benadrukken het belang van initiatieven die contact en ontmoeting stimuleren in de buurt. Het is daarbij van belang na te denken over de activiteiten en de doelgroep; bereik je (zoveel mogelijk) wie je wilt bereiken? Enkele voorbeelden zijn projecten als Opzoomeren en Bewoners groeten elkaar. Ook is een aantal respondenten van mening dat de wijkschouwen een positieve werking hebben. Volgens de respondenten is het belangrijk dat de initiatieven structureel en langdurig aanwezig zijn in de wijken. Een aantal wijst op de goede ideeën die vaak al in de buurten aanwezig zijn; de gemeente kan gebruik maken van deze kracht door het bijvoorbeeld eenvoudiger te maken deze ideeën ten uitvoer te brengen. Ter ondersteuning van de cohesie en de leefbaarheid in de kleine gemeenten is het volgens velen belangrijk dat het voorzieningenniveau en het verenigingsleven zoveel mogelijk behouden blijven. De kans bestaat dat de dorpen in slaapdorpen veranderen, waar mensen wel wonen, maar niet participeren. Juist doordat het sociale leven zich (deels) in de dorpen afspeelt leren mensen elkaar kennen, wat goed is voor de gemeenschapszin en het nabuurschap. Volgens een van de gesprekspartners vormen de activiteiten en verenigingen het cement van het dorp. In deze gemeenschappen is het verenigingsleven ook belangrijk voor de integratie en acceptatie van nieuwe inwoners (al dan niet allochtoon). Voor de acceptatie is het allereerst belangrijk om je 57

58 als nieuwkomer aan de dorpsmores te houden, en daarna de introductie in de gemeenschap middels de (sport)verenigingen. Eén van de respondenten vertelt uit eigen ervaring hoe het was om de eerste inwoner met een donkere huidskleur van een van de kernen te zijn; keken de mensen in het begin misschien een beetje raar van haar op, doordat zij in het dorp diverse sporten beoefende leerde zij al snel mensen kennen en dat contact zorgde ervoor dat zij in de buurt werd opgenomen en geaccepteerd. In de dorpen wordt vaak sociale cohesie verondersteld (Komter et al., 2000). Uit de interviews komt naar voren dat dit veel minder vanzelfsprekend is. In de gemeenten met een christelijke signatuur rapporteren respondenten ook strikte scheidingen tussen de inwoners gebaseerd op de signatuur van de kerk waartoe men behoort. In Ridderkerk, Krimpen aan den IJssel en de gemeenten op Goeree-Overflakkee kan het geloof en de geloofsgemeenschap waartoe mensen zich rekenen zeer bepalend zijn. Niet alleen op zondag, maar ook in het dagelijks leven. Zo kiezen mensen niet alleen zeer bewust voor een school of bepaalde sportvereniging (bijv. met wedstrijden op zaterdag of zondag) maar soms ook voor een specifieke bakker, slager of supermarkt. In deze gemeenten wordt er dus ook gescheiden geleefd; de verschillende groepen leven naast elkaar. De verzuiling is er nog stevig aanwezig. De aanwezigheid van die gescheiden voorzieningen, maakt dit ook mogelijk. Sommige respondenten zien geen enkel bezwaar in deze manier van samenleven. Anderen zijn van mening dat een groeiend aantal mensen buiten dergelijke structuren valt en er daarmee voor hen geen toegang is tot hulp, steun en sociale interactie. Bepaalde groepen zoals niet-kerkelijke inwoners of andersgelovigen dreigen buiten de boot te vallen. Ontzuiling biedt hen mogelijk betere en eerlijkere toegang tot middelen en netwerken. 6.5 De betrokkenheid van (groepen) burgers: vertegenwoordiging en participatie Evenredige vertegenwoordiging in onder meer inspraakorganen, de verenigingen en gelijke toegang tot het (openbaar) bestuur en de sociale voorzieningen noemen de respondenten als polarisatieremmend. Het betekent dat iedereen in de gemeente meetelt en mensen gebruik kunnen maken van de gelijke rechten. Volgens respondenten is die gelijke vertegenwoordiging tijdens inspraakmomenten op buurtniveau, zoals tijdens de wijkoverleggen, problematisch. Ondanks de gemengde etnische samenstelling in de stedelijke gemeenten, lijken autochtone inwoners oververtegenwoordigd in bijvoorbeeld de bewonersorganisaties. De kwesties die zij aankaarten zijn daardoor (mogelijk) niet representatief voor de hele wijk volgens bepaalde respondenten. Bovendien gaat een mogelijkheid tot contact en ontmoeting in de wijk op die manier verloren. Dit geldt overigens niet alleen voor allochtone en autochtone bewoners. Ook jongeren zijn ondervertegenwoordigd in de wijkoverleggen. Met de vertegenwoordiging van etnische groepen komen ook nieuwe vragen en belangen naar voren. Verschillende gemeenten, waaronder Maassluis en Hellevoetsluis, kregen de afgelopen jaren controverses voor hun kiezen omtrent de vestiging van islamitische gebedshuizen. In Vlaardingen speelde het voornemen van twee moskeeën om op te roepen tot het vrijdagsgebed. Ook hier was het voor het bestuur manoeuvreren tussen de belangen en rechten van gelovigen en omwonenden die bezwaren hadden tegen de vestiging en/of het oproepen tot gebed. Volgens de respondenten was het een lastige kwestie omdat de emoties tussen de twee belanghebbende partijen de gelovigen enerzijds en de (autochtone) omwonenden anderzijds - deels werden ingegeven door gevoelens van discriminatie bij moslims en van vervreemding bij autochtone wijkbewoners. Een aantal gemeenten ziet nieuwe kwesties rijzen nu de allochtone gemeenschap groeit. De communicatie tussen bestuur en etnische gemeenschap loopt daar nog niet vanzelf. Dit speelt bijvoorbeeld in de gemeente Lansingerland. De allochtone gemeenschap betreurt de afstand tussen 58

59 henzelf en de rest van de gemeenschap en het bestuur. Zij voelen zich geen gelijkwaardige partner. In Maassluis was er een intercultureel overleg tussen de gemeente en de etnische gemeenschappen, maar ook dit is ter ziele gegaan. In andere gemeenten worden bepaalde etnische groepen tot de eigen oorspronkelijke bewoners gerekend. In deze gemeenten hebben deze gemeenschappen hun eigen culturele verenigingen. In Ridderkerk geldt dat onder meer voor de Molukse, Turkse en Spaanse gemeenschap. De verenigingen waarin zij vertegenwoordigd zijn, kennen de weg naar andere organisaties en het (gemeente)bestuur en weten deze te benutten. Van uitsluiting of ondervertegenwoordiging lijkt bij hen geen sprake. Wel wordt opgemerkt dat de organisaties en hun achterban mogelijk wat in zichzelf gekeerd zijn. In de steden Rotterdam en Schiedam wordt ditzelfde opgemerkt. Bepaalde allochtone groepen zijn goed vertegenwoordigd in het maatschappelijk middenveld. Soms zijn zij dusdanig gezichtsbepalend dat andere groepen zich buitengesloten voelen. Bij sommigen ontstaat het gevoel dat zijzelf wel naar buiten treden, maar niet bij hen worden toegelaten. De wens voor evenredige vertegenwoordiging en participatie van alle groepen wordt door alle gemeenten nagestreefd, maar is lastig vorm te geven. De praktijk lijkt weerbarstig, wat blijkt uit het feit dat het contact met bepaalde groepen sneller en gemakkelijker verloopt dan met anderen. In de kleine gemeenten is volgens de respondenten helemaal geen vertegenwoordiging van allochtone groepen; niet in het middenveld, niet bij het bestuur. Dat wordt door de allochtone respondenten betreurd. Er is in hun beleving weinig kennis en sensitiviteit bij deze organisaties ten aanzien van interculturele kwesties. Daar staat tegenover dat in sommige van deze gemeenten volgens respondenten wel veel invloed wordt uitgeoefend door de conservatief christelijke inwoners. Deze partijen krijgen in de lokale verkiezingen veel stemmen en zij zitten dus op belangrijke posities in de gemeenteraad en het college van Burgemeester en Wethouders. Daarnaast zou er ook meer een cultuur heersen van een old boys network waarbij mensen met status zowel politiek als maatschappelijk op invloedrijke posities zitten. 6.6 Ontvankelijkheid voor radicalisering In hoofdstuk drie is de relatie tussen polarisatie en radicalisering kort aangestipt. Polarisatie en radicalisering kunnen elkaar wederzijds beïnvloeden. Hoewel polarisatie als voedingsbodem nodig is voor radicalisme, kan aan polarisatie alleen geen voorspellende waarde voor radicalisering worden toegekend. Polarisatie; denken in termen van wij en zij (in- of outgroup/polarisatie) en het afwaarderen dragen wel bij aan radicalisme (zie onder meer Van der Valk, 2012). Respondenten geven aan dat deze processen zich afspelen in het leven van alledag. Daarnaast signaleren ze andere risicofactoren zoals negatieve beeldvorming ten opzichte van (allochtone) groepen, die gebaseerd kan zijn op reële of veronderstelde overlast door allochtone groepen en xenofobe gedachten over minderheidsgroepen waarmee ze zelden in aanraking komen. In de gemeenten op Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee brachten respondenten signalen aan van xenofobe/extremistische uitingen als ook van groepen met veronderstelde rechts-extremistische opvattingen. Het is niet bekend of zij banden hebben met georganiseerd extreemrechts, maar dit kan evenmin uitgesloten worden. In het verleden waren er enkele groepen die racistische graffiti spoten en zich bedreigend uitlieten jegens vluchtelingen, tot brandstichting aan toe. In deze gemeenten blijft het aantal registraties van extremistische uitingen relatief hoog; waar het zicht erop beperkt is, is alertheid voor radicalisme geboden. Discriminatie is volgens sommige respondenten eveneens een risicofactor voor radicalisering. Zij veronderstellen dat met name Marokkaanse jongeren discriminatie ervaren en daardoor potentieel ontvankelijk zijn voor radicalisering. Concrete aanwijzingen zijn er niet dat deze jongeren er 59

60 daadwerkelijk extreme ideeën op na houden of zich inlaten met radicale groepen. Het meest concreet zijn de zorgen over Somalische jongeren in Rotterdam en Schiedam; daar zouden in een moskee jongeren worden aangesproken of geworven. Hoewel onvoldoende duidelijk is op welke schaal dit gebeurt en hoeveel jongeren dit raakt, schuilt hierin wel mogelijk een gevaar. Mochten deze jongeren gevoelens van marginalisatie ervaren, dan kan dit hen ontvankelijk maken voor radicalere ideeën. 60

61 7. ZORGEN VOOR DE TOEKOMST? 7.1 Inleiding Een beschrijving van de aard en omvang van polarisatie in de regio Rotterdam Rijnmond roept ook vragen op over hoe ernstig het probleem is en hoe groot de kans is dat deze polarisatie escaleert. Legitieme vragen, maar lastig te beantwoorden. Ernstig is een relatief begrip en hangt samen met wat gemeenten als maatstaf gebruiken. Is bedreiging van de openbare orde het criterium of gaat het om de leefbaarheid? Escalatie is op basis van de onderzoeksgegevens nauwelijks te voorspellen. Wel kunnen we inzicht geven in de spanningen die er nu zijn en in de escalatierisico s. Daarvoor verkennen we eerst kort enkele escalatiemodellen. Vervolgens zetten we de waargenomen spanningen naast de theoretische modellen, om daarmee in te schatten hoe hoog de spanning op dit moment is en hoe groot de kans op escalatie. 7.2 Escalatiemodellen Waar mensen samenleven of werken doen zich van tijd tot tijd spanningen, conflicten en tegenstellingen voor. Glasl (1997) onderscheidt drie hoofd- en negen subfasen in conflictsituaties. In de eerste rationele fase is er sprake van verharding, van debat en polemiek en vervolgens van strijd ( geen woorden maar daden ). In die fase groeien het wantrouwen en de concurrentie; tegelijkertijd vertonen mensen steeds minder inlevingsvermogen. In deze eerste fase zijn ze zich bewust van de spanningen en proberen daar rationeel en beheerst mee om te gaan. In de tweede emotionele fase staan subjectieve factoren centraal. In deze fase gaan mensen in stereotypen denken, wordt de onderlinge afstand groter en neemt het wantrouwen en de vijandigheid toe. In de derde fase, waarin de strijd centraal staat, vinden sterke botsingen plaats en brengen partijen elkaar schade toe. Er is geen weg terug en er ontstaat een verliesverliessituatie waarin het onderuithalen van de tegenpartij tot doel is verheven. 61

62 Figuur 1 Escalatiemodel van Glasl Bron: Glasl, Als interventies aansluiten bij de fase waarin een conflict zich bevindt, kun je escalaties voorkomen. In de eerste fase kunnen gespreksfacilitering en bemiddeling soelaas bieden, maar zodra de tweede fase begint of begonnen is, is er (professionele) mediation nodig. In de derde fase helpt alleen crisisinterventie nog. Horowitz (2001) stelt dat bij etnisch geweld vier variabalen samenkomen: een vijandige relatie tussen twee etnische groepen; verontwaardiging bij een van de groepen; het gevoel van rechtvaardiging van geweld; een inschatting van verminderd risico op geweld. Adang (2010) bouwt hierop voort en onderscheidt enkele karakteristieke stappen bij escalatie. Ten eerste is er een toenemende mate van tegenstellingen tussen twee of meer partijen, waarbij een duidelijk onderscheid wordt ervaren tussen wij (ingroup) en zij (outgroup). Er is sprake van een voorval dat de partijen verschillend beoordelen (2). De reactie op het incident gaat gepaard met geweld (3). De leden van een groep zijn onderling solidair en steunen elkaar (4). De partijen schatten het risico op repercussies laag in, waardoor de drempel om geweld te gebruiken lager wordt.(5). Het model van Horowitz laat zien welke variabelen een rol spelen bij geweld of conflicten, maar laat buiten beschouwing wat daaraan vooraf ging. In het model van Adang speelt dat wel een rol. Adangs model gaat bovendien uit van een zogeheten trigger event ; een voorval dat door beide partijen verschillend wordt beoordeeld. Voorbeelden van dergelijke events die tot maatschappelijke spanningen leiden zijn de komst van een moskee, de plaatsing van een vluchtelingengezin, huisvesting voor buitenlandse werknemers, (selectief) politieoptreden of een conflict tussen jongeren of buren zoals in Culemborg eind

63 7.3 Ontwikkelingen en zorgen Uit dit verkennende onderzoek naar polarisatie blijkt dat er in veel gemeenten spanningen zijn. Deze komen vooral voor in wijken waar de bevolkingssamenstelling snel verandert. Dit zet het onderling samenleven onder druk. In deze wijken heerst een bepaald basisniveau van spanningen. De bewoners ervaren onderling veel overlast, bijvoorbeeld van jongeren, of overlast als gevolg van generatie- of leefstijlverschillen of overlast die aan culturele groepen of gebruiken wordt toegeschreven. Je ziet er een zekere mate van wij-zijdenken, soms maar niet uitsluitend - langs etnische of etnisch-religieuze scheidslijnen. Incidenten tussen personen van twee verschillende etnische groepen beïnvloeden de onderlinge verhoudingen tussen de bevolkingsgroepen als geheel. Al deze spanningen vallen in de eerste stadia van de escalatiemodellen uit paragraaf 7.1. In termen van het model van Glasl (1997) is er sprake van verharding die past in het eerste stadium en lijkt over te vloeien in de tweede subjectieve fase waarin mensen in stereotypen over elkaar gaan denken en elkaar als concurrent beschouwen. Zo zijn er spanningen tussen (autochtone) bewoners en Marokkaanse of Antilliaanse medebewoners en tussen de MOE-landers en andere wijkbewoners. Dit zie je in onder meer Rotterdam-Zuid, Ridderkerk-Bolnes, Schiedam-Oost, Barendrecht-Centrum en de Vinex-locaties van Barendrecht en Albrandswaard en in wijken die grenzen aan herstructureringsgebieden in Maassluis en Vlaardingen. Ook zijn er spanningen (geweest) tussen Turkse en Antilliaanse bewoners in Rotterdam en Hellevoetsluis en tussen Marokkaanse respectievelijk Molukse en autochtone bewoners in Barendrecht, Lansingerland en Krimpen aan den IJssel. Als je kijkt naar de escalatiemodellen zijn de respondenten terecht bezorgd over de etnische segregatie en de spanningen tussen (etnische) jongerengroepen. In bepaalde gemeenten hebben die bovendien al met enige regelmaat tot groepsconfrontaties geleid. In bepaalde gemeenten zijn er in het verleden trigger events geweest die de tegenstellingen tussen groepen verscherpten. In Maassluis, Vlaardingen en Hellevoetsluis waren dat onder meer controverses rondom een moskee en/of culturele vereniging. Voor omwonenden was de komst van de moskee of het oproepen tot gebed een trigger event, wat in termen van Adang (2010) gevoelens van verontwaardiging opriep bij de bezoekers van de moskee. Beide partijen beoordelen de situatie anders: de omwonenden zien een ongewenste ontwikkeling, de bezoekers ervaren het protest als uiting van afwijzing van de (geloofs)gemeenschap. In termen van Glasl (1997) is er wel sprake van strijd omdat de partijen verharden in hun standpunten. Tot geweld kwam het gelukkig niet. In andere gemeenten bleken conflicten tussen jongeren een trigger event te zijn. In Hellevoetsluis en Rotterdam-Zuid bijvoorbeeld leidden de afgelopen jaren gebeurtenissen tussen Turkse en Antilliaanse inwoners tot spanningen. Dat had zeker ook te maken met onderlinge solidariteit en groepsdenken. Toch noemen respondenten deze spanningen liever niet etnisch. Ze wijten ze aan onenigheid over meisjes, territorium of wellicht drugs. De onderzoekers vinden echter dat de etnische component niet uitgevlakt kan worden. Bij een conflict blijkt ieders loyaliteit langs etnische scheidslijnen te lopen of zien de mensen afkomst of religie als oorzaak van de tegenstelling. Confrontaties tussen individuen blijken de verhoudingen tussen groepen in hun geheel te beïnvloeden. Dat bleek bijvoorbeeld de afgelopen jaren bij confrontaties tussen autochtone jongeren en Marokkaanse en Molukse groepen in Lansingerland en in Krimpen aan den IJssel, bij een schietincident in Rotterdam en spanningen tussen Turkse en Antilliaanse jongeren in Hellevoetsluis. Er deden zich tijdens de onderzoeksperiode weinig incidenten voor, maar onderzoekers en respondenten signaleerden wel enige mate van spanningen, vermijdingsgedrag en segregatie tussen groepen bewoners. 63

64 Er zijn ook gemeenten met heel weinig (allochtone) nieuwkomers en jongerengroepen die niet bijzonder gemengd zijn. Dat is het geval in Bernisse bijvoorbeeld, en in Brielle, Krimpen aan den IJssel, Westvoorne en de gemeenten op Goeree-Overflakkee. Dat het basisniveau van spanningen daar lager ligt, betekent niet dat het risico op problemen kleiner is. Zo heerst er in die gemeenten wel een negatieve grondhouding over MOE-landers en vluchtelingen, ook al worden de stereotiepe beeldvorming en generalisaties over allochtonen nog dikwijls afgedaan als borrelpraat. Polarisatie is hier meer latent aanwezig. Het wij-zijdenken en het denken in stereotypen gaat over groepen waarmee de inwoners in het dagelijks leven maar zeer beperkt contact hebben. In deze gemeenten komen behalve de negatieve grondhouding verhoudingsgewijs ook veel racistische graffiti en symbolen voor en zijn er relatief meer voorvallen rondom vluchtelingengezinnen die zijn lastiggevallen, geïntimideerd of (weg)gepest. Als (allochtone) nieuwkomers zich in deze gemeenten vestigen, vormt dit in potentie een trigger event. Zo ziet het ernaar uit op basis van contextuele en historische kennis. De onderlinge solidariteit en het lage risico op repercussies (al dan niet op basis van een foutieve inschatting) maken dat escalaties waarschijnlijk zijn en dat pesten overgaat in geweld. Omdat de meeste plaatsingen van vluchtelingen zonder noemenswaardige problemen of verzet verlopen, zijn gemeenten vaak (onaangenaam) verrast wanneer er toch een problematische situatie ontstaat. Maar op het moment dat er niet één maar vijf gezinnen in een wijk worden geplaatst, of wanneer een gezin niet uit drie maar uit tien personen bestaat, heeft de plaatsing de specifieke kenmerken van een trigger event. Om escalaties zo veel mogelijk te voorkomen, is het niet voldoende om te weten welke factoren polarisatie beïnvloeden, maar moet ook bekend zijn wat de mate van de huidige spanningen is, welke incidenten zich hebben voorgedaan en kunnen voordoen en wat mogelijke trigger events zijn. Er is geen allesomvattende lijst van trigger events, maar denk bijvoorbeeld aan de instroom van nieuwe bewoners uit andere gemeenten, uit nabijgelegen (herstructurerings)wijken of de komst van (arbeids)migranten die zich nog maar kort geleden in Nederland hebben gevestigd. Onbekendheid met de mores van de buurt en de komst van omstreden voorzieningen zijn eveneens voorbeelden van dergelijke events. Andere mogelijk triggers zijn ernstige overlastsituaties, geweldsdelicten waarbij een of meer specifieke groepen betrokken zijn, controversiële confrontaties met de politie, het bezoek van een controversieel persoon of lokale of (inter)nationale gebeurtenissen. Denk bij dat laatste aan de moord op Van Gogh, het busincident in Gouda, de ruzie in Culemborg en aan aanhoudingen in verband met dreiging van terrorisme. Om te bepalen hoe hoog de spanningen zijn opgelopen, kan aanvullend gebruik gemaakt worden van sociale, leefbaarheids- of veiligheidsmonitoren. Relevante indicatoren zijn onder meer de leefbaarheid in de buurt (sociale cohesie, oordeel over woonomgeving, leefbaarheid en veiligheid), buurtproblemen (verloedering, sociale overlast, dreiging), onveiligheidsbeleving (gevoelens van onveiligheid in het algemeen en in de buurt). Om de spanningen accuraat in te schatten is meer nodig dan dergelijke kwantitatieve indicatoren. Ook contact tussen het gemeentebestuur en de verschillende gemeenschappen is van groot belang. Dat geeft input over hoe de gemeenschappen de spanningen ervaren en informatie over eventuele voorvallen die (nog) niet officieel zijn gemeld. Bovendien kan het bestuur bij goed contact een bemiddelende rol spelen bij een dreigend conflict. Respondenten van het onderzoek die ervaring hebben met spanningen en tegenstellingen, vertellen dat dergelijke contacten tussen lokale gemeenschappen en het bestuur doorslaggevend waren in het al dan niet escaleren van gebeurtenissen. 64

65 Figuur 2 Mogelijke trigger events Komst van grote groepen nieuwkomers in de wijk Opvang van vluchtelingen (en gezinnen) Repressief optreden politie/bestuur ten opzichte van specifieke groep(en) Komst van controversieel persoon Vestiging van gebedshuis of categorale voorziening Conflict/geweldsincidenten waarbij specifieke groep is betrokken Excessieve overlastsituatie. 65

66 8. SAMENVATTING EN CONCLUSIES 8.1 Onderwerp en onderzoeksmethode In dit onderzoek staan drie vragen centraal: Doet polarisatie zich voor in de regio Rijnmond? Hoe uit polarisatie zich? Welke omvang heeft polarisatie? Naast deze drie vragen brengen we in kaart welke lokale factoren polarisatie bevorderen dan wel kunnen indammen en het eventuele escalatiegevaar. In het onderzoek is polarisatie als volgt gedefinieerd: waargenomen tegenstellingen tussen burgers van verschillende (bevolkings)groepen, die tot uiting komen in wij-zijdenken, een harde toon ten opzichte van andere groepen, vermijding van contact, confrontaties en/of een gebrek aan vertrouwen. Polarisatie kan zich voordoen tussen allerlei groepen, als gevolg van verschillen in leeftijd of generatie, leefstijlen, sociale status, etnische of etnisch-religieuze verschillen of religieuze of levensovertuiging. Aanvankelijk verwachtten we dat vooral etnische of etnisch-religieuze tegenstellingen zouden spelen, maar gedurende het onderzoek brachten de antwoorden van de respondenten de overige tegenstellingen onder onze aandacht. Ter beantwoording van de onderzoeksvragen hebben vier sociale wetenschappers in dienst van RADAR de verhoudingen onderzocht tussen bevolkingsgroepen in 17 van de 19 Rijnmondgemeenten. Zij verrichtten het onderzoek onder begeleiding van een commissie van experts. De opdracht is gegeven door de Commissie Integrale Veiligheid namens de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Brielle, Dirksland, Goedereede, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Middelharnis, Oostflakkee, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen en Westvoorne. Het antwoord op de onderzoeksvragen is gevonden door kwantitatieve en kwalitatieve dataverzamelingen te combineren. Voor het kwantitatieve deel hebben we een selectie van discriminatiemeldingen, geregistreerd door de politie en RADAR, geanalyseerd. Daarnaast zijn lokale leefbaarheids- en veiligheidsmonitoren geraadpleegd. Omdat deze meldingen polarisatie niet breed belichten, hebben we professionals en bewoners geïnterviewd het kwalitatieve onderzoek. Met andere woorden: het gaat om een combinatie van kwantificeerbare gegevens over uitingen van (interetnische of religieuze) tegenstellingen en een kwalitatieve inschatting van professionals en bewoners van de verhoudingen tussen bevolkingsgroepen. Vanaf de zomer van 2010 tot het eind van dat jaar werden de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Lansingerland, Ridderkerk, Rotterdam en Schiedam onderzocht. In 2011 volgden de overige gemeenten: Brielle, Dirksland, Goedereede, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Maassluis, Middelharnis, Oostflakkee, Vlaardingen en Westvoorne. Iedere gemeente ontving een eigen lokale rapportage. 11 Naar aanleiding daarvan ontstond ook behoefte aan benchmarking; 11 Vooruitlopend op de fusie tussen de gemeenten Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee is er voor deze gemeenten een gezamenlijk document gemaakt. 66

67 een antwoord op de vraag hoe de situatie zich in de afzonderlijke gemeente verhoudt tot die in (vergelijkbare) gemeenten. Dit rapport voorziet in die behoefte en biedt een vergelijkend perspectief, rekening houdend met de verschillen in omvang van de gemeentes, de samenstelling ervan en de mate van stedelijkheid per gemeente. Door de inzichten uit de verschillende gemeenten te combineren is een completer beeld ontstaan van de verschillende uitingen en ontwikkelingsstadia van polarisatie. Wie kennis neemt van de processen zoals die zich hebben afgetekend in omliggende gemeenten, kan beter anticiperen op toekomstige ontwikkelingen. 8.2 Conclusies gebaseerd op discriminatieregistraties Verschillende onderzoeken wijzen op het verband tussen polarisatie en discriminatie, maar wat oorzaak en wat gevolg is, is niet bekend: leidt polarisatie tot discriminatie of leidt discriminatie tot polarisatie? Bovendien zijn er naast discriminatie ook andere factoren die wijzen op of bijdragen aan polarisatie. In dit onderzoek is gekozen voor een analyse van discriminatieregistraties van de politie en RADAR. Deze registraties bevatten voor alle gemeenten vergelijkbare gegevens. Uit deze discriminatiemeldingen is vervolgens een selectie gemaakt van zaken die wijzen op tegenstellingen langs etnische of etnisch-religieuze richtlijnen (zie de methodische verantwoording voor het selectieproces in hoofdstuk 1). Afgaand op de registraties lijken de aantallen tegenstellingen en conflicten die met polarisatie verband houden, mee te vallen. Over de gemeenten Albrandswaard, Bernisse, Brielle, Dirksland, Goedereede, Maassluis, Middelharnis en Westvoorne zijn in 2009 maximaal vijf registraties aangemaakt. Barendrecht, Ridderkerk, Lansingerland, Schiedam en Vlaardingen tot maximaal tien. In Krimpen aan de IJssel, Hellevoetsluis, Spijkenisse en Capelle aan den IJssel werden tussen de 11 en 21 incidenten geregistreerd. In Rotterdam waren dat er 167. Omgerekend naar inwoneraantal gaat het gemiddeld om twee incidentregistraties per inwoners. Uitschieters naar boven zijn de gemeenten Capelle aan den IJssel, Dirksland en Krimpen aan den IJssel. De gemeente Albrandswaard zit aanzienlijk onder het gemiddelde, evenals Westvoorne. De registraties wijzen uit dat de tegenstellingen zich voornamelijk uiten in bekladdingen en beledigingen. De discriminatiemeldingen bij de politie en bij RADAR vertonen overeenkomsten en verschillen. Zo is het totale aantal meldingen bij de politie hoger. Dit komt waarschijnlijk door gevallen van vernieling, waar mensen vaker mee naar de politie gaan. Een aanzienlijk aandeel van de politieregistraties bestaat namelijk uit racistische en antisemitische bekladdingen. Burenruzies worden ook vaker bij de politie gemeld dan bij RADAR. Naar RADAR gaan mensen verhoudingsgewijs sneller als ze zich zorgen maken over beeldvorming en het samenleven in het algemeen. Discriminerende racistische beledigingen komen bij RADAR en de politie ongeveer even vaak voor. Gerapporteerde incidenten spelen zich vooral af op straat, in de woonomgeving, de media en het maatschappelijk-politiek discours. Het onderscheid tussen tegenstellingen langs etnische of etnisch-religieuze scheidslijnen is niet altijd te maken, bijvoorbeeld omdat Marokkanen zowel afkomst als geloof onderscheidend vinden. Niettemin lijken tegenstellingen langs etnische lijnen vaker voor te komen dan die langs religieuze lijnen. Een analyse die louter is gebaseerd op discriminatiecijfers gerelateerd aan polarisatie geeft om meerdere redenen niet afdoende inzicht. In de eerste plaats blijft het aantal registraties waarschijnlijk achter bij het aantal gebeurtenissen: onderrapportage, omdat mensen maar zeer beperkt melden en onderregistratie, zaken die dusdanig geregistreerd worden dat het discriminatieaspect onherkenbaar is. Ten tweede is de heersende opvatting dat polarisatie zich met name onder de oppervlakte afspeelt, polarisatie leidt niet tot incidentregistraties en moet dus op een andere manier inzichtelijk gemaakt worden. Tot slot is discriminatie maar een van de factoren 67

68 die verband houden met polarisatie. Spanningen tussen buurtgenoten kunnen zich ook uiten in klachten over overlast of in buurtconflicten. Om het beeld compleet te krijgen, hebben we diepte-interviews gehouden met professionals en bewoners die vanuit hun professie dan wel hun persoonlijke ervaringen in de buurt zicht hebben op de lokale verhoudingen. Inzicht verkrijgen in polarisatie door middel van interviews met dergelijke doelgroep(en) is een gebruikelijke methode bij polarisatieonderzoek (zie onder meer: Hogenstijn & van Middelkoop, 2008; Boutellier & Van Wonderen, 2007). 8.3 Ervaringen van professionals en bewoners Overlast door jongeren en de rol van beeldvorming Veel respondenten, zowel professionals als bewoners, benadrukken dat tegenstellingen tussen bewoners niet uitsluitend een etnisch-culturele of etnisch-religieuze lading hebben. De meeste respondenten interpreteren overlastklachten met betrekking tot de jeugd dikwijls als een tegenstelling tussen generaties en leefstijlen. Ze constateren dat volwassenen uit angst interactie met jongeren vermijden. Wel klagen zij over ervaren overlast bij gemeente en politie en vragen om (repressief) op te treden. Jongeren die door de gezagsdragers worden aangesproken op hun overlastgevend gedrag, voelen zich door deze indirecte benadering gediscrimineerd. Dit verscherpt veelal onbedoeld de tegenstelling tussen beide generaties. Tegenstellingen mogen dan op de eerste plaats een kwestie van generatieverschillen zijn, volgens sommige respondenten is een etnische component niet uit te vlakken. In gemeenten met voornamelijk autochtone jeugd wordt iets minder vaak en minder veroordelend geklaagd. In gemeenten met allochtone en autochtone jeugd wordt over de allochtonen meer geklaagd dan over de autochtonen. De respondenten zijn van mening dat overlast door allochtone jongeren in veel gemeenten anders wordt ervaren dan overlast door autochtone jeugd. Als gevolg van stereotiepe negatieve beeldvorming over allochtone jongeren (die intimideren, overlast geven en crimineel zijn) schatten omwonenden de situatie mogelijk dreigender in dan bij een vergelijkbare autochtone groep. Het zijn de gemeenten met een relatief plotselinge wijziging in de bevolkingssamenstelling waar door respondenten een dergelijke discrepantie het vaakst wordt gesignaleerd, zoals de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Hellevoetsluis en Lansingerland. Ook in stedelijke gemeenten waar omwonenden meer etnische diversiteit gewend zijn, kan de beeldvorming over jeugd mede gekleurd worden door het negatieve imago dat bepaalde groepen hebben. Soms zijn bepaalde groepen ook feitelijk betrokken geweest bij plaatselijke overlast en intimidatie, maar soms wordt die betrokkenheid alleen maar verondersteld als gevolg van landelijke beeldvorming. Zo voelt de Nederlands-Marokkaanse jeugd in Maassluis zich benadeeld door de negatieve beeldvorming die ontstaan is doordat een deel van de Marokkaanse Maasluizers betrokken was bij plaatselijke overlast en criminaliteit, wat past in het landelijke beeld over de groep. In Hellevoetsluis vertellen respondenten iets dergelijks over de Antilliaanse jongeren daar. De Antilliaanse gemeenschap maakt al enkele decennia deel uit van de Hellevoetse samenleving, maar zij houden volgens veel respondenten een aparte status. Ze worden in verband gebracht met achterstand en criminaliteit. Hierdoor zouden alle Antilliaanse jongeren als zodanig benaderd worden, zonder aanzien des persoons. Dit is in elk geval wat de gemeenschap zelf ervaart en het voorkomt dat inwoners van Antilliaanse afkomst zich op gelijkwaardig niveau kunnen aansluiten. Gebrekkige interetnische contacten en incidentele spanningen Volgens de respondenten vormen in veel gemeenten groepen zich lang etnische lijnen. Met name jongeren trekken steeds vaker op met leeftijdgenoten van dezelfde afkomst. Dat komt volgens de 68

69 respondenten deels door de etnische samenstelling van de gemeente of buurt, maar ook doordat jongeren zich makkelijker aansluiten bij jongeren uit de eigen gemeenschap. Respondenten zien het ook terug in de openbare ruimte. Verschillende etnische (jongeren)groepen domineren op bepaalde eigen pleinen en straathoeken. Ook in gemeenten als Albrandswaard, Lansingerland en Barendrecht zijn er etnische of Marokkaanse groepen naast de verder overwegend witte groepen. In Barendrecht en Krimpen aan den IJssel vertellen respondenten echter dat er ook enkele gemengde jongerengroepen zijn. Incidenteel zijn er conflicten en spanningen waar te nemen tussen al deze groepen. Volgens de respondenten houdt het gedrag van bepaalde groepen een direct en actief verband met de tegenstellingen binnen gemeenten. De zogenoemde Lonsdale -jongerengroepen zijn daar een voorbeeld van. Volgens respondenten in de gemeenten Albrandswaard, Lansingerland, Barendrecht, Krimpen aan den IJssel, Hellevoetsluis, Ridderkerk en Bernisse en de gemeenten op Goeree- Overflakkee hadden zij tot enkele jaren terug autochtone Lonsdalegroepen. Zij waren goed herkenbaar aan hun kleding. Weinig respondenten konden voorbeelden geven van gedrag van de jongens waaruit expliciet betrokkenheid met (georganiseerd) rechtsextremisme bleek. Wel deden zij volgens de respondenten nationalistische uitspraken. Veel respondenten interpreteerden dit overigens als uitingen van puberaal en confrontatiezoekend gedrag. Bovendien schatten zij de situatie niet zo ernstig in, omdat die uitingen volgens hen niet tot directe confrontaties tussen deze groep en andere (allochtone) groepen leidden. Deze analyse is overigens niet altijd terecht, omdat een dergelijke groep op Goeree-Overflakkee wel degelijk verantwoordelijk was voor een vuurwerkbom bij het huis van een vluchteling. In Lansingerland was er volgens enkele respondenten enkele jaren geleden wel sprake van rivaliteit tussen een lokale Lonsdalegroep en een Marokkaanse jongerengroep, wat incidenteel tot conflicten leidde. Na interventies van de gemeente verdwenen de onderlinge spanningen en de (zichtbaarheid van de) Lonsdalegroep. In Krimpen aan den IJssel waren er voorheen spanningen tussen de Lonsdalejongeren en lokale Molukse jongeren. Ook hier zijn de Lonsdalejongeren uit het straatbeeld verdwenen, wat aansluit bij de landelijke ontwikkelingen (Wagenaar, 2010). Respondenten verschillen van mening of er sprake is van racistisch gedachtegoed. In iedere gemeente zijn er respondenten die nog altijd uitingen waarnemen van intolerantie tegen allochtonen. In Rotterdam-Zuid en in Hellevoetsluis werd ook rivaliteit tussen etnische groepen gesignaleerd tussen Turkse en Antilliaanse bewoners. Met enige regelmaat kwam het onder meer in winkelcentra tot een treffen tussen jongeren. Als gevolg van hun rivaliteit liepen tijdens de onderzoeksperiode ( ) ook de spanningen onder de volwassenen uit deze bevolkingsgroepen op. Conflicten en geweld tussen individuen uit afzonderlijke groepen hadden impact op de onderlinge verhoudingen op groepsniveau. Gering interetnisch contact De groepsvorming langs etnische scheidslijnen heeft nog meer gevolgen. Volgens de respondenten in de onderzochte gemeenten bestaat er een grote afstand tussen de verschillende bevolkingsgroepen. In Hellevoetsluis, Maassluis, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen leidt de etnische concentratie er volgens hen toe dat mensen eerder naast dan met elkaar leven. In wijken met beperkte etnische diversiteit leeft men vooral binnen de eigen gemeenschap. In gemeenten met weinig allochtonen zien de respondenten dat allochtone bewoners moeilijk aansluiting vinden bij autochtone bewoners. Vrijwel nergens zijn alledaagse interetnische contacten vanzelfsprekend. Deze constatering klopt ook wel met het landelijke beeld over interetnisch contact dat uit ander onderzoek naar voren komt. In eenzijdig samengestelde buurten ( wit of zwart ) hebben mensen veel minder interetnische contacten dan in divers samengestelde buurten (Gijsberts et al., 2010). Bovendien verschilt de mate van interetnisch contact tussen groepen. Van de etnische groepen zijn 69

70 de Turkse Nederlanders het sterkst op de eigen gemeenschap gericht. In gemengde wijken hebben autochtone Nederlanders veel interetnisch contact, maar in witte wijken hebben zij dat het minst. Omdat autochtone bewoners van voornamelijk witte wijken nauwelijks interetnische contacten hebben, betekent dat dat die enkele allochtone gezinnen zelden deel uitmaken van het lokale sociale netwerk. Burenoverlast door culturele gebruiken en verschillen in leefstijl Eerder vertelden we al dat overlast als bron van tegenstellingen wordt ervaren. Uit de gesprekken met respondenten blijkt dat er over bepaalde groepen allochtone buren vaak geklaagd wordt. Tegenstellingen tussen buren als gevolg van overlast wordt volgens de respondenten versterkt wanneer de partijen een verschillende etnische afkomst of religie hebben. Mensen zouden onderling onvoldoende kennis hebben over (culturele) gebruiken en elkaar minder gemakkelijk begrijpen. Dit gebrek aan kennis kan sneller tot irritaties leiden, zeker als de communicatie lastig is als gevolg van een taalbarrière. In een minderheid van de gevallen wil iemand sowieso geen allochtone buren en worden overlastklachten aangewend om ervoor te zorgen dat ze moeten vertrekken. Bij burenruzies is intolerantie tegenover andere culturen lang niet altijd de oorzaak. Toch krijgt een overlastconflict tussen twee partijen die in etnisch religieus opzicht van elkaar verschillen vaak een etnische lading. Zo verklaart degene die overlast ervaart het gedrag van de overlastgever geregeld vanuit culturele verschillen. Respondenten zeggen dan bijvoorbeeld dat vluchtelingen niet gewend zijn om in een huis te wonen en daarom niet weten hoe om te gaan met huis en tuin; dat Marokkaanse kinderen op straat aan hun lot worden overgelaten en hun ouders geen verantwoordelijkheid op zich nemen voor wat daar gebeurt; dat Polen uit verveling en gewoonte teveel drinken en als gevolg daarvan overlast veroorzaken. Zulke generalisaties reduceren tegenstellingen tot cultureel bepaalde tekortkomingen. Anderzijds worden klachten van buren over overlast soms ook onterecht gediskwalificeerd als racisme en intolerantie. Tegenstellingen zijn volgens respondenten niet los te zien van recente demografische veranderingen. In de afgelopen jaren maakten verschillende gemeenten in de regio Rijnmond een transitie door van dorp naar een gemeente met stadse trekken. In Barendrecht, Lansingerland en Albrandswaard komt deze verandering grotendeels door de komst van Vinex-locaties, maar ook in de oude dorpskernen neemt de etnische diversiteit toe. Steeds vaker worden daar de woningen die als gevolg van de vergrijzing vrijkomen betrokken door Rotterdamse gezinnen. Volgens de respondenten ontstaan juist hier spanningen door botsende leefstijlen volgens de dorpse versus stadse mores en door generatieverschillen. Veel oudere bewoners die gesteld zijn op hun rust zien de instroom van jonge gezinnen met veel buitenspelende kinderen daarom met lede ogen aan. Veranderingen in de samenstelling van de wijk kunnen spanningen veroorzaken. Er is niet zozeer sprake van oorzaak en gevolg, maar van een wisselwerking tussen de volgende factoren. De wijksamenstelling verandert, er komt meer diversiteit in leefstijlen. Oorspronkelijke bewoners moeten wennen aan nieuwe bewonersgroepen met andere leefritmes en gewoonten. Die andere gewoonten en leefritmes geven in de ogen van sommige bewoners overlast. Sommige bewoners schrijven de overlast toe aan bepaalde culturele gebruiken en gewoonten. 70

71 De oorspronkelijke bewoners koppelen de overlast van nieuwe bewoners aan de algemene negatieve beeldvorming over de (etnische) groep waartoe de nieuwe bewoners worden gerekend. Algemene negatieve beeldvorming over enerzijds culturele gebruiken en gewoonten en overlast anderzijds versterken stigmatisering en generalisaties over deze groepen. Overlast of irritaties worden niet onderling besproken vanwege taalbarrières, angst voor represailles of ervaren culturele afstand. Gebrek aan interacties tussen de groepen of (positief) contact maakt dat wij-zijdenken en segregatie toenemen. Volgens de respondenten is de problematiek van de MOE-landers redelijk vergelijkbaar met die rondom recent gemigreerde Antilliaanse bewoners. Buurtgenoten vinden dat deze nieuwkomers niet voldoende op de hoogte zijn van wat er van hen verwacht wordt als het gaat over hoe ze met hun woning, de woonomgeving en buren omgaan, kortom, van de Nederlandse mores. De buurtgenoten zijn van mening dat de verloedering en overlast door Antilliaanse nieuwkomers het gevolg zijn van culturele verschillen en opvattingen. Wanneer Antillianen zich in groepsverband ophouden op straat voelen buurtbewoners zich volgens de respondenten geïntimideerd. Dit werd met name gesignaleerd in Rotterdam, Schiedam en Hellevoetsluis. Pesten van vluchtelingen Volgens respondenten worden vluchtelingen aanvankelijk neutraal ontvangen, maar verslechteren de verhoudingen tussen de gezinnen en omwonenden of lokale jeugd soms. Bijvoorbeeld omdat de leefstijl of culturele gebruiken van zo n gezin afwijken van die van de overige bewoners. Het gezin komt dan in een geïsoleerde positie. Respondenten vertelden over situaties waarin omwonenden niet optraden tegen (racistische) pesterijen van jongeren. Gezinnen vertrekken dan als ze daar de kans toe krijgen, al dan niet noodgedwongen. Hoewel niet iedere keer dat een vluchtelingengezin zich in een wijk vestigt zich uitwassen van isolement of ernstige pesterijen voordoen, gebeurt het in iedere gemeente om de zoveel tijd. Respondenten in onder meer de gemeenten Bernisse en de gemeenten op Goeree-Overflakkee maakten zich hier zorgen over. Overigens zien respondenten in andere (grotere) gemeenten dat vluchtelingen een teruggetrokken bestaan leiden. Over pesterijen rapporteren ze daar niet, de vluchtelingen gaan mogelijk anoniemer op in de kleurrijke mix van bewoners. Weerstand tegen culturele of religieuze voorzieningen In verschillende gemeenten is er geprotesteerd tegen de aanwezigheid, komst of verplaatsing van culturele of religieuze voorzieningen. In het verleden was er met name op de eilanden bezwaar tegen de komst van asielzoekerscentra, vertellen respondenten. Meer recent is er in de regio veel te doen geweest om gebouwen die een bestemming kregen als islamitisch gebedshuis. In Vlaardingen maakten omwonenden bezwaar vanwege de toenemende parkeerdruk en het voornemen op vrijdagmiddag op te roepen tot gebed. Het bestuur moest laveren tussen de rechten en belangen van de gelovigen en die van de omwonenden. De bezwaren van omwonenden waren volgens de respondenten gedeeltelijk waardevrij. Maar, en dat vonden de respondenten niet gewenst, niet helemaal. De beeldvorming en opvattingen over de plaats van de islam en moslims in de Nederlandse maatschappij spelen wel degelijk een rol. Maar hoe dan ook zag de moslimgemeenschap vrijwel alle argumenten als aanval op hun cultuur of religie, oordeelden de respondenten. Het verzet tegen de moskee droeg voor de moslims bij aan de tegenstelling en afstand die zij voelden tot de gemeente en haar inwoners. Ook in Hellevoetsluis, Maassluis en Ridderkerk deden zich soortgelijke processen voor. De gemeente beslist uiteindelijk of 71

72 het gebouw die specifieke bestemming krijgt. Hoe dan ook voelen óf de islamitische bewoners óf de bewoners met protesten zich in de kou gezet, wat leidt tot een vertrouwensbreuk die op zijn beurt sporen nalaat in de lokale samenleving. 8.4 Lokale factoren Zoals bekend is uit de literatuur, zijn veranderingen in de huisvesting en de systematiek van woningtoewijzing buitengewoon bepalend voor de (interetnische) verhoudingen op buurtniveau. Dat bevestigen de respondenten ook. We schreven er in voorgaande paragrafen ook al het een en ander over; de instroom van nieuwkomers, verhuizingen als gevolg van herstructurering en nieuwbouw en de verhuur van leegstaande (onverkochte) woningen van particuliere huizenbezitters aan MOElanders beïnvloeden de demografische samenstelling in de buurt. Dit speelt in bijna alle gemeenten, al kwam het minder expliciet naar voren in Goeree-Overflakkee, Bernisse, Krimpen aan den IJssel, Hellevoetsluis en Westvoorne. Om het sociale evenwicht te bewaren en tegenstellingen tegen te gaan, denken de respondenten dat het goed zou zijn in zijn algemeenheid nieuwe bewoners, hoog- en laagopgeleid, allochtoon en autochtoon, te spreiden. Dat gebeurt in bepaalde wijken ook. Maar de respondenten signaleren desondanks sociale onevenwichtigheden, al is het maar door leegstand of vergrijzing. Dit geldt voor alle gemeenten in het onderzoek. Als een (vluchtelingen)gezin na veel problemen uit een wijk is vertrokken, laten woningbouwcorporaties en gemeenten kwetsbare buurten tot rust komen. De vrijgekomen woningen gaan dan niet naar andere kwetsbare bewoners of blijven tijdelijk leeg of. Dit gebeurt volgens respondenten in onder meer Ridderkerk en Bernisse. In een kleine gemeente als Bernisse, Brielle en Westvoorne, waar betaalbare huisvesting schaars is, ontstaat soms wrijving als buitenstaanders met een bijzonder urgentie of indicatie voorrang krijgen boven de eigen (jongere) bevolking. Het gaat dan bijvoorbeeld om vluchtelingen of een recent gescheiden ouder met kinderen. Door snelle demografische veranderingen kunnen de sociale cohesie en het vertrouwen in de buurt afnemen (zie onder meer Boutellier et al., 2007). Ook ontstaan in zo n geval bij de oorspronkelijke bewoners vaak gevoelens van vervreemding (de Gruijter et al., 2010). Verschillende onderzoeken wijzen op de gevolgen voor de verhoudingen tussen de verschillende bewonersgroepen en de eventuele toegenomen spanningen tussen bewoners. Respondenten uit Rotterdam, Ridderkerk, Barendrecht, Schiedam, Maassluis en Vlaardingen zien dergelijke spanningen in wijken waar door herstructurering veel nieuwe bewoners instromen. Vaak bespreken de bewoners hun irritaties niet uit angst voor represailles of simpelweg vanwege een taalbarrière. Deze angst lijkt toe te nemen wanneer de verschillen in leefstijl, leeftijd, etniciteit of taal groter zijn. Bewoners kroppen onvrede op of doen een beroep op de politie of (deel)gemeente als ze overlast ervaren, zonder in gesprek te gaan met de ander. Contact vermijden met die onbekende ander waarvan men overlast ervaart, heeft ook een negatieve impact op ongedwongen of niet-problematisch contact tussen buurtgenoten met een andere achtergrond waarvan men géén overlast ervaart. In alle gemeenten maken respondenten zich zorgen over de sociale cohesie en het sociale vertrouwen. In gemeenten met Vinex-locaties zou de cohesie nog moeten groeien, en in de dorpskernen is dat gevoelsmatig afgenomen. Dit komt voort uit de toegenomen diversiteit door instroom van nieuwe bewoners uit andere gemeenten. Nieuwkomers zijn volgens de respondenten bijvoorbeeld vaker tweeverdieners, zijn meer op zichzelf, nemen minder deel aan het 72

73 verenigingsleven en bezoeken minder vaak de kerk dan de oorspronkelijke bewoners. Het zijn vooral de respondenten uit de gemeenten Ridderkerk, Barendrecht en Lansingerland die dit als relevante veranderingen signaleren. In kleinere gemeenten dragen bewoners-, culturele en sportverenigingen bij aan de sociale cohesie en de participatie van kwetsbare groepen (minderbedeelden, nieuwe bewoners en vluchtelingen). Verenigingen dragen bij aan sociale cohesie tussen de bewoners onderling. Nieuwkomers die deelnemen aan deze sociale verbanden lijken meer aansluiting te vinden met de overige (autochtone) bewoners. Het vormt vaak de sleutel tot een succesvolle opname in de gemeenschap en respondenten zien dit dan ook als een krachtig middel om polarisatie tegen te gaan. Dat geldt net zo goed voor de gemeenten waar de cohesie afnam door grootschalige uitbreiding of snelle wijziging van de bevolkingssamenstelling en in steden waar als gevolg van segregatie weinig contact is tussen de afzonderlijke bevolkingsgroepen. Contact verbindt, menen de respondenten. In het verlengde hiervan vrezen veel respondenten voor de gevolgen van bezuinigingen in de sociale sector. Er zijn minder middelen beschikbaar om de integratie en participatie van kwetsbare groepen te ondersteunen of kansen te creëren voor groepen die met sociaal isolement of marginalisatie worden bedreigd. Initiatieven die polarisatie kunnen remmen, zoals buurt- en ontmoetingsactiviteiten en dialoog komen onder druk te staan. Zoals eerder al werd aangestipt, schrijven bewoners bepaalde overlast toe aan culturele eigenschappen van etnische groepen. Overlast en negatieve ervaringen met allochtone jongeren of groepen bepalen ook de verdere interacties met andere leden van etnische of allochtone groepen. Naast persoonlijke ervaringen speelt negatieve beeldvorming in de media volgens de respondenten een belangrijke rol in de verhoudingen tussen de bevolkingsgroepen. Negatieve berichtgeving over jongeren, allochtonen en overlast versterkt de sociale afstand en het wij-zijdenken, zowel in neutrale als in conflictsituaties. Dit belemmert de interacties tussen allochtone groepen onderling en tussen allochtone en autochtone bewoners. Respondenten uit vrijwel alle gemeenten nemen dit waar, hoewel de bewoners uit veel wijken in Rotterdam en Schiedam beter gewend zijn aan diversiteit, waardoor de interactie soms gemakkelijker verloopt. Toch is interetnisch contact nergens vanzelfsprekend en leven etnische gemeenschappen juist ook in stedelijke gemeenten vaak op grote onderlinge afstand. Volgens respondenten beperken uitsluiting en discriminatie de kansen op gelijkwaardige maatschappelijke participatie van bepaalde etnische en etnisch-religieuze groepen, zowel in de buurt als daarbuiten. De maatschappelijke positie van jongeren en etnische groepen is volgens respondenten dan ook kwetsbaar. Het is, zo zeggen zij, denkbaar dat die groepen zich daardoor tegen de maatschappij keren of tegen de groepen die in hun optiek bevoordeeld worden. Volgens de respondenten voelen allochtone groepen zich vaak onvoldoende erkend. Zowel allochtone als autochtone respondenten denken dat het voor allochtonen lastiger is hun belangen over het voetlicht te brengen bij gevestigde bewoners en bestuurders. Ze zijn ook onevenredig vertegenwoordigd op besluitvormingsniveau. Overigens speelt dit laatste volgens de respondenten in Schiedam en Rotterdam veel minder een rol dan in de overige gemeenten. Daar maken deze groepen vaak geen deel uit van bijvoorbeeld inspraakorganen. Respondenten wijzen erop dat gevoelens van marginalisatie en discriminatie niet uitsluitend voorkomen onder allochtonen. Steeds meer voelen autochtone bewoners zich gedupeerd door positieve discriminatie. Ook ontstaan gevoelens van vervreemding onder autochtone bewoners bij verregaande veranderingen in de etnische samenstelling van de woonomgeving. 73

74 Figuur 1 Welke factoren vergroten het risico op polarisatie? En welke factoren werken juist beschermend? 8.5 Ernst en risico s, patronen en escalatie Geen enkele gemeente is geheel gevrijwaard van polarisatieprocessen, maar per gemeente zijn er wel verschillen in de aard, omvang en mate van spanningen. Polarisatie uit zich niet overal op dezelfde manier en bovendien varieert per gemeente of polarisatie ook daadwerkelijk tot spanningen of conflicten leidt. In sommige gemeenten zijn de kenmerken van polarisatie grotendeels latent aanwezig, in andere gemeenten zijn de spanningen vaker voel- en zichtbaar. In weer andere gemeenten zijn ze over het hoogtepunt heen en hebben de verhoudingen zich zo goed als gestabiliseerd. Dan rijst de vraag: hoe ernstig zijn de geconstateerde uitingen van polarisatie? In de gemeenten waar de signalen zich beperken tot sociaal isolement en uitsluiting vanwege sociaaleconomische kenmerken, culturele verschillen of religie is de dreiging van ontwrichting in principe gering, hoewel de impact voor de betrokkenen wel degelijk groot kan zijn. In andere gemeenten is er 74

Rotterdam in evenwicht?

Rotterdam in evenwicht? Rotterdam in evenwicht? Een onderzoek naar polarisatie en de verhouding tussen bevolkingsgroepen in de deelgemeenten Centrum, Charlois, Delfshaven en Feijenoord Rita Schriemer 2012 Colofon Onderzoek en

Nadere informatie

centrum voor onderzoek en statistiek

centrum voor onderzoek en statistiek centrum voor onderzoek en statistiek WONEN, LEVEN EN UITGAAN IN ROTTERDAM 1999 Resultaten uit de Vrijetijdsomnibus 1999 Projectnummer: 99-1412 drs. S.G. Rijpma, drs. P.A. de Graaf Centrum voor Onderzoek

Nadere informatie

WONEN EN LEREN VAN VOLWASSENEN IN DE REGIO REGIOVERKEER IN DE VOLWASSENENEDUCATIE

WONEN EN LEREN VAN VOLWASSENEN IN DE REGIO REGIOVERKEER IN DE VOLWASSENENEDUCATIE WONEN EN LEREN VAN VOLWASSENEN IN DE REGIO REGIOVERKEER IN DE VOLWASSENENEDUCATIE drs. J.M. Reijnen Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) 27 januari 2005 In opdracht van de Dienst Stedelijk Onderwijs

Nadere informatie

Zijn autochtonen en allochtonen tevreden met hun buurtbewoners?

Zijn autochtonen en allochtonen tevreden met hun buurtbewoners? Zijn autochtonen en allochtonen tevreden met hun? Martijn Souren en Harry Bierings Autochtonen voelen zich veel meer thuis bij de mensen in een autochtone buurt dan in een buurt met 5 procent of meer niet-westerse

Nadere informatie

5. CONCLUSIES. 5.1 Overlast

5. CONCLUSIES. 5.1 Overlast 5. CONCLUSIES In dit afsluitende hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies besproken. Achtereenvolgens komen de overlast, de criminaliteit en de veiligheidsbeleving aan bod. Aan de 56 buurtbewoners

Nadere informatie

Feitenkaart discriminatie 2008, RADAR Rotterdam-Rijnmond

Feitenkaart discriminatie 2008, RADAR Rotterdam-Rijnmond Feitenkaart discriminatie 2008, RADAR Rotterdam-Rijnmond RADAR is het bureau voor gelijke behandeling en tegen discriminatie, werkzaam in Rotterdam- Rijnmond, Zuid-Holland-Zuid en Midden- en West-Brabant.

Nadere informatie

Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder allochtone Nederlanders

Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder allochtone Nederlanders Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne Onderzoek onder allochtone Nederlanders Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne Onderzoek onder allochtonen 1) Integratiecampagne

Nadere informatie

Huiselijk Geweld in 's-hertogenbosch. Omvang, kenmerken en meldingen

Huiselijk Geweld in 's-hertogenbosch. Omvang, kenmerken en meldingen Huiselijk Geweld in 's-hertogenbosch Omvang, kenmerken en meldingen O&S oktober 2003 Inhoudsopgave Inhoudsopgave Samenvatting 1. Inleiding Plan Plan van van Aanpak Aanpak Huiselijk Geweld Geweld Inhoud

Nadere informatie

Notitie 2012-04 > Verhuringen 2007-2012 > via Woonnet Rijnmond

Notitie 2012-04 > Verhuringen 2007-2012 > via Woonnet Rijnmond Notitie -04 > Verhuringen - > via Woonnet Rijnmond Datum 4 juli 2013 Voor Maaskoepel Door Explica Explica > Beukelsdijk 106a > 3022 DK Rotterdam www.explica.nl > e. info@explica.nl > t. 010 2236820 01

Nadere informatie

Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam en regio 2005

Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam en regio 2005 Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam en regio 005 Begin 008 zijn de inkomensgegevens op gemeentelijk, deelgemeentelijk en buurtniveau uit het Regionaal Inkomens Onderzoek 005 van het CBS beschikbaar

Nadere informatie

Eindexamen vwo aardrijkskunde 2012 - I

Eindexamen vwo aardrijkskunde 2012 - I Leefomgeving Opgave 7 Proefproject Zandmotor langs de Delflandse kust Bestudeer de bronnen 1 tot en met 3 uit het bronnenboekje die bij deze opgave horen. 1p 25 Hoe wordt het type kustbeheer genoemd waarvan

Nadere informatie

Registratie discriminatieklachten 2011

Registratie discriminatieklachten 2011 Centraal Bureau voor de Statistiek- Registratie discriminatieklachten 2011 Methode en uitkomsten Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen, augustus 2012. Inhoud 1 INLEIDING... 2 2 METHODE...

Nadere informatie

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 4 e editie. Opzet en inhoud

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 4 e editie. Opzet en inhoud 4 e editie Economische monitor Voorne PutteN Opzet en inhoud In 2010 verscheen de eerste editie van de Economische Monitor Voorne-Putten, een gezamenlijk initiatief van de vijf gemeenten Bernisse, Brielle,

Nadere informatie

Allochtonen op de arbeidsmarkt 2009-2010

Allochtonen op de arbeidsmarkt 2009-2010 FORUM Maart Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt 9-8e monitor: effecten van de economische crisis In steeg de totale werkloosheid in Nederland met % naar 26 duizend personen. Het werkloosheidspercentage

Nadere informatie

Grafiek 26.1a Het vóórkomen van verschillende vormen van discriminatie in Leiden volgens Leidenaren, in procenten 50% 18% 19% 17% 29%

Grafiek 26.1a Het vóórkomen van verschillende vormen van discriminatie in Leiden volgens Leidenaren, in procenten 50% 18% 19% 17% 29% 26 DISCRIMINATIE In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het vóórkomen en melden van discriminatie in Leiden en de bekendheid van en het contact met het Bureau Discriminatiezaken. Daarnaast komt aan de orde

Nadere informatie

Woningmarktrapport 3e kwartaal 2015. Gemeente Rotterdam

Woningmarktrapport 3e kwartaal 2015. Gemeente Rotterdam Woningmarktrapport 3e kwartaal 215 Gemeente Rotterdam Aantal verkochte woningen naar type (NVM) 9 Aantal verkocht 8 7 6 5 4 3 2 1 Tussenwoning Hoekwoning Twee onder één kap Vrijstaand Appartement 4e kwartaal

Nadere informatie

Discriminatieklimaat Groningen

Discriminatieklimaat Groningen Discriminatieklimaat Groningen November 2009 Drs. Marion Holzmann Layla Leerschool MSc. Drs. Ankie Lempens Colofon Uitgave I&O Research BV Van Dedemstraat 6c 1624 NN Hoorn Tel.: 0229-282555 Rapportnummer

Nadere informatie

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011 Integrale Veiligheidsmonitor Buurtrapport Juli 202 Hoe leefbaar en veilig is de buurt? Integrale Veiligheidsmonitor. Inleiding In heeft gemeente voor de tweede keer deelgenomen aan de Integrale Veiligheidsmonitor.

Nadere informatie

Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder autochtone Nederlanders

Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder autochtone Nederlanders Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne Onderzoek onder autochtone Nederlanders Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne Onderzoek onder autochtonen 1) Integratiecampagne

Nadere informatie

Scholen in de Randstad sterk gekleurd

Scholen in de Randstad sterk gekleurd Scholen in de Randstad sterk gekleurd Marijke Hartgers Autochtone en niet-westers allochtone leerlingen zijn niet gelijk over de Nederlandse schoolvestigingen verdeeld. Dat komt vooral doordat niet-westerse

Nadere informatie

Fort van de Democratie

Fort van de Democratie Fort van de Democratie Stichting Vredeseducatie / peace education projects Het Fort van de Democratie WERKT! Samenvatting van een onderzoek door de Universiteit van Amsterdam naar de effecten van de interactieve

Nadere informatie

Flevomonitor Annemieke Benschop & Dirk J Korf. Kwetsbare Groepen en Huiselijk Geweld. Bonger Reeks

Flevomonitor Annemieke Benschop & Dirk J Korf. Kwetsbare Groepen en Huiselijk Geweld. Bonger Reeks Annemieke Benschop & Dirk J Korf Flevomonitor 2012 Kwetsbare Groepen en Huiselijk Geweld 26 Bonger Reeks FLEVOMONITOR 2012 Kwetsbare Groepen en Huiselijk Geweld Annemieke Benschop & Dirk J. Korf Dit onderzoek

Nadere informatie

RAPPORT OKTOBER Discriminatiemonitor. Midden-Drenthe TRENDBUREAU DRENTHE IS ONDERDEEL VAN CMO STAMM

RAPPORT OKTOBER Discriminatiemonitor. Midden-Drenthe TRENDBUREAU DRENTHE IS ONDERDEEL VAN CMO STAMM RAPPORT OKTOBER 2017 Discriminatiemonitor TRENDBUREAU DRENTHE IS ONDERDEEL VAN CMO STAMM Midden-Drenthe Colofon Titel Discriminatiemonitor Midden-Drenthe Datum Oktober 2017 Trendbureau Drenthe, onderdeel

Nadere informatie

monitor Marokkaanse Nederlanders in Maassluis bijlage(n)

monitor Marokkaanse Nederlanders in Maassluis bijlage(n) Raadsinformatiebrief (openbaar) gemeente Maassluis Aan de leden van de gemeenteraad in Maassluis Postbus 55 3140 AB Maassluis T 010-593 1931 E gemeente@maassluis.nl I www.maassluis.nl ons kenmerk 2010-4748

Nadere informatie

Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen sept-dec 2017

Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen sept-dec 2017 Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen sept-dec 7 Elke vier maanden verzamelen wij informatie over de stand van zaken op het gebied van veiligheid in de gemeente. Deze monitor bestaat uit drie onderdelen

Nadere informatie

Waardering van leefbaarheid en woonomgeving

Waardering van leefbaarheid en woonomgeving Waardering van leefbaarheid en woonomgeving Burgerpeiling Woon- en Leefbaarheidsmonitor Eemsdelta 2015 In de Eemsdelta zijn verschillende ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de leefbaarheid.

Nadere informatie

Burgerpeiling Discriminatie

Burgerpeiling Discriminatie Burgerpeiling Discriminatie Uitgave : Team Kennis en Verkenning Naam : Marije Hofland Telefoonnummer : 0570-69 3317 Mail : m.hofland@deventer.nl 1 Inleiding De Gemeente Deventer voert om de twee jaar een

Nadere informatie

Empel. Wijk- en buurtmonitor 2016

Empel. Wijk- en buurtmonitor 2016 Wijk- en buurtmonitor 2016 Empel Empel ligt ten noordoosten van s-hertogenbosch. De wijk bestaat uit een ouder en een nieuwer gedeelte. De eerste woningen zijn in 1946 gebouwd. Deze oorspronkelijke kern

Nadere informatie

Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam en regio 2006

Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam en regio 2006 Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam en regio 2006 Begin 2009 zijn de inkomensgegevens op gemeentelijk, deelgemeentelijk en buurtniveau uit het Regionaal Inkomens Onderzoek 2006 van het CBS beschikbaar

Nadere informatie

FLEVOMONITOR 2006 Kwetsbare Groepen en Huiselijk Geweld. Annemieke Benschop, Susan Place, Marije Wouters & Dirk J. Korf

FLEVOMONITOR 2006 Kwetsbare Groepen en Huiselijk Geweld. Annemieke Benschop, Susan Place, Marije Wouters & Dirk J. Korf FLEVOMONITOR 2006 Kwetsbare Groepen en Huiselijk Geweld Annemieke Benschop, Susan Place, Marije Wouters & Dirk J. Korf Dit onderzoek is uitgevoerd door het Bonger Instituut voor Criminologie van de Universiteit

Nadere informatie

B A S I S V O O R B E L E I D

B A S I S V O O R B E L E I D Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen januari-april 18 Elke vier maanden verzamelen wij informatie over de stand van zaken op het gebied van veiligheid in de gemeente. Deze monitor bestaat uit drie

Nadere informatie

Uit huis gaan van jongeren

Uit huis gaan van jongeren Arie de Graaf en Suzanne Loozen Jaarlijks verlaten bijna een kwart miljoen jongeren het ouderlijk huis. Een klein deel van hen is al vóór de achttiende verjaardag uit huis gegaan. De meeste jongeren gaan

Nadere informatie

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging Respons thuiszorgorganisaties en GGD en In deden er tien thuiszorgorganisaties mee aan het, verspreid over heel Nederland. Uit de

Nadere informatie

Monitor Veiligheidsbeleid Groningen januari tot april 2019

Monitor Veiligheidsbeleid Groningen januari tot april 2019 Monitor Veiligheidsbeleid Groningen januari tot april 19 JUNI 19 Elke vier maanden verzamelt de afdeling Onderzoek, Informatie en Statistiek informatie over de stand van zaken op het gebied van veiligheid

Nadere informatie

Notitie Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland 2008-2011

Notitie Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland 2008-2011 Notitie Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland 28-211 Deze notitie brengt op basis van de Amsterdamse Veiligheidsmonitor de leefbaarheid en veiligheid in de regio Amsterdam-Amstelland tussen 28 en 211

Nadere informatie

B A S I S V O O R B E L E I D

B A S I S V O O R B E L E I D Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen mei - augustus 18 Elke vier maanden verzamelt de afdeling Onderzoek, Informatie en Statistiek informatie over de stand van zaken op het gebied van veiligheid

Nadere informatie

Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen mei - augustus 2018

Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen mei - augustus 2018 Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen mei - augustus 18 OKTOBER 18 Elke vier maanden verzamelt de afdeling Onderzoek, Informatie en Statistiek informatie over de stand van zaken op het gebied van

Nadere informatie

Sociaal-economische schets van Leiden Zuidwest 2011

Sociaal-economische schets van Leiden Zuidwest 2011 Sociaal-economische schets van Zuidwest 2011 Zuidwest is onderdeel van het en bestaat uit de buurten Haagwegnoord en -zuid, Boshuizen, Fortuinwijk-noord en -zuid en de Gasthuiswijk. Zuidwest heeft een

Nadere informatie

Bijdrage gemeenten in ROC problematiek. B&A Consulting Peter van der Loos 20 oktober 2009

Bijdrage gemeenten in ROC problematiek. B&A Consulting Peter van der Loos 20 oktober 2009 Bijdrage gemeenten in ROC problematiek B&A Consulting Peter van der Loos 20 oktober 2009 Inhoudsopgave 1. Opdracht 2. Context 3. Relatie met eerdere onderzoeken 4. Opzet onderzoek 5. Resultaten 6. Conclusies

Nadere informatie

TOENAME SPANNINGEN TUSSEN BEVOLKINGSGROEPEN IN AMSTERDAMSE BUURTEN

TOENAME SPANNINGEN TUSSEN BEVOLKINGSGROEPEN IN AMSTERDAMSE BUURTEN TOENAME SPANNINGEN TUSSEN BEVOLKINGSGROEPEN IN AMSTERDAMSE BUURTEN 22 oktober Sinds 2011 meet Bureau O+S met een signaleringsinstrument de spanningen tussen bevolkingsgroepen in Amsterdamse buurten. De

Nadere informatie

Thuis voelen in Nederland: stedelijke verschillen bij allochtonen

Thuis voelen in Nederland: stedelijke verschillen bij allochtonen Thuis voelen in Nederland: stedelijke verschillen bij allochtonen Jeroen Nieuweboer Allochtonen in, en voelen zich minder thuis in Nederland dan allochtonen elders in Nederland. Marokkanen, Antillianen

Nadere informatie

trntrtrtr V td L O\'ERLASTMETINGEN IN DE GRAVII\TNESTEEG EN OMGEVING

trntrtrtr V td L O\'ERLASTMETINGEN IN DE GRAVII\TNESTEEG EN OMGEVING trntrtrtr V td L O\'ERLASTMETINGEN IN DE GRAVII\TNESTEEG EN OMGEVING : COLOFON St. INTRAVAL Postadres: Postbus 1781 9701 BT Groningen E-mail info@intraval.nl Kantoor Groningen: Kantoor Rotterdam: St. Jansstraat

Nadere informatie

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011 Integrale Veiligheidsmonitor Wijkrapport Juli 202 Hoe leefbaar en veilig is de? Integrale Veiligheidsmonitor. Inleiding In heeft gemeente voor de tweede keer deelgenomen aan de Integrale Veiligheidsmonitor.

Nadere informatie

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011 Integrale Veiligheidsmonitor Wijkrapport Juli 202 Integrale Veiligheidsmonitor Wijkrapport Hoe leefbaar en veilig is? Integrale Veiligheidsmonitor. Inleiding In heeft de gemeente voor de tweede keer deelgenomen

Nadere informatie

Draagvlakmonitor huisvesting vluchtelingen. Rapportage derde meting juni 2016

Draagvlakmonitor huisvesting vluchtelingen. Rapportage derde meting juni 2016 Draagvlakmonitor huisvesting vluchtelingen Rapportage derde meting juni 2016 Introductie Waarom dit onderzoek? Zijn Nederlanders de afgelopen maanden anders gaan denken over de opvang van vluchtelingen

Nadere informatie

BIJLAGEN. Dichter bij elkaar? De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland. Willem Huijnk Jaco Dagevos

BIJLAGEN. Dichter bij elkaar? De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland. Willem Huijnk Jaco Dagevos Dichter bij elkaar? De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland Willem Huijnk Jaco Dagevos BIJLAGEN Bijlagen hoofdstuk 2... 2 Bijlagen hoofdstuk 3... 3 Bijlagen hoofdstuk 4...

Nadere informatie

Discriminatie in Rotterdam: de resultaten van de Omnibusenquête 2014

Discriminatie in Rotterdam: de resultaten van de Omnibusenquête 2014 Discriminatie in Rotterdam: de resultaten van de Omnibusenquête 214 In het kort: de uitkomsten De Omnibusenquête 214 die jaarlijks door de gemeente Rotterdam wordt uitgevoerd, bevat een aantal vragen over

Nadere informatie

Woningmarktrapport 4e kwartaal 2015. Gemeente Amsterdam

Woningmarktrapport 4e kwartaal 2015. Gemeente Amsterdam Woningmarktrapport 4e kwartaal 215 Gemeente Amsterdam Aantal verkochte woningen naar type (NVM) 3 Aantal verkocht 25 2 15 1 5 Tussenwoning Hoekwoning Twee onder één kap Vrijstaand Appartement 1e kwartaal

Nadere informatie

Gemeente Breda. Subjectieve onveiligheid. Individuele en buurtkenmerken onderzocht. Juni 2015

Gemeente Breda. Subjectieve onveiligheid. Individuele en buurtkenmerken onderzocht. Juni 2015 Gemeente Breda Subjectieve onveiligheid Individuele en buurtkenmerken onderzocht Juni 2015 Uitgave: Gemeente Breda BBO/Onderzoek en Informatie e-mail: onderzoek@breda.nl www.kenjestadbreda.nl Publicatienummer:

Nadere informatie

Huishoudens met inkomen naar belangrijkste bron

Huishoudens met inkomen naar belangrijkste bron INKOMENSBRONNEN ROTTERDAM EN REGIO 2002 In de zomer van 2005 zijn de inkomensgegevens op gemeentelijk, deelgemeentelijk en buurtniveau uit het Regionaal Inkomens Onderzoek 2002 van het CBS beschikbaar

Nadere informatie

Rosmalen noord. Wijk- en buurtmonitor 2016

Rosmalen noord. Wijk- en buurtmonitor 2016 Wijk- en buurtmonitor 2016 Rosmalen noord Het stadsdeel Rosmalen ligt ten oosten van de rijksweg A2 en bestaat uit Rosmalen zuid en Rosmalen noord. Het oorspronkelijke zanddorp Rosmalen is vanaf eind jaren

Nadere informatie

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011 Integrale Veiligheidsmonitor Wijkrapport Es Juli 202 Integrale Veiligheidsmonitor Wijkrapport Es Hoe leefbaar en veilig is de Es? Integrale Veiligheidsmonitor. Inleiding In heeft gemeente voor de tweede

Nadere informatie

Resultaten gemeentebeleidsmonitor Veiligheid en leefbaarheid

Resultaten gemeentebeleidsmonitor Veiligheid en leefbaarheid Resultaten gemeentebeleidsmonitor 217 Veiligheid en leefbaarheid 1. Inleiding Om de twee jaar wordt er een onderzoek, de zogeheten gemeentebeleidsmonitor, uitgevoerd onder de inwoners naar verschillende

Nadere informatie

De ontwikkeling van geweld in de Nederlandse samenleving VEEL MONITOREN, WEINIG EENDUIDIGHEID

De ontwikkeling van geweld in de Nederlandse samenleving VEEL MONITOREN, WEINIG EENDUIDIGHEID SECONDANT #1 MAART 2011 53 De ontwikkeling van geweld in de Nederlandse samenleving VEEL MONITOREN, WEINIG EENDUIDIGHEID door Maartje Timmermans en Miranda Witvliet De auteurs werken als onderzoeker bij

Nadere informatie

FLEVOMONITOR 2010 Kwetsbare Groepen en Huiselijk Geweld. Annemieke Benschop & Dirk J. Korf m.m.v. Bobby Steiner

FLEVOMONITOR 2010 Kwetsbare Groepen en Huiselijk Geweld. Annemieke Benschop & Dirk J. Korf m.m.v. Bobby Steiner FLEVOMONITOR 2010 Kwetsbare Groepen en Huiselijk Geweld Annemieke Benschop & Dirk J. Korf m.m.v. Bobby Steiner Dit onderzoek is uitgevoerd door het Bonger Instituut voor Criminologie van de Universiteit

Nadere informatie

Persbericht. Criminaliteit nauwelijks gedaald. Centraal Bureau voor de Statistiek

Persbericht. Criminaliteit nauwelijks gedaald. Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB11018 1 maart 2011 9.30 uur Criminaliteit nauwelijks gedaald www.cbs.nl Lichte afname slachtoffers veel voorkomende criminaliteit Gevoelens van veiligheid

Nadere informatie

Monitor sociale woningvoorraad stadsregio Rotterdam

Monitor sociale woningvoorraad stadsregio Rotterdam Monitor sociale woningvoorraad stadsregio Rotterdam Monitor sociale woningvoorraad stadsregio Rotterdam G.H. van der Wilt en W.H.M. van der Zanden Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) April 2012

Nadere informatie

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009 FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 29 Groei van werkloosheid onder zet door! In het 2 e kwartaal van 29 groeide de werkloosheid onder (niet-westers)

Nadere informatie

Een aantal gegevens over de wijken is bijeengebracht in het onderliggende rapport. Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:

Een aantal gegevens over de wijken is bijeengebracht in het onderliggende rapport. Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen: Ruim zestien jaar is er ervaring met het bevorderen van leefbaarheid in de wijken in Dordrecht via wijkbeheer. Leefbaarheid in wijken heeft veel dimensies. Enkele trefwoorden zijn: schoon, heel, veilig,

Nadere informatie

IJsselland. Wijkgezondheidsprofiel Voorstad Deventer

IJsselland. Wijkgezondheidsprofiel Voorstad Deventer IJsselland Wijkgezondheidsprofiel Deventer Januari 2015 Wijkgezondheidsprofiel Dit wijkgezondheidsprofiel bestaat uit gegevens afkomstig van diverse bronnen, registraties en (bewoners)onderzoeken. Voor

Nadere informatie

Veiligheid kernthema: maatschappelijk evenwicht & veiligheid

Veiligheid kernthema: maatschappelijk evenwicht & veiligheid Veiligheid kernthema: De criminaliteitscijfers en de slachtoffercijfers laten over het algemeen een positief beeld zien voor Utrecht in. Ook de aangiftebereidheid van Utrechters is relatief hoog (29%).

Nadere informatie

Rosmalen zuid. Wijk- en buurtmonitor 2016

Rosmalen zuid. Wijk- en buurtmonitor 2016 Wijk- en buurtmonitor 2016 Rosmalen zuid Het stadsdeel Rosmalen ligt ten oosten van de rijksweg A2 en bestaat uit Rosmalen zuid en Rosmalen noord. Het oorspronkelijke zanddorp Rosmalen is vanaf eind jaren

Nadere informatie

Allochtonen, 2012 Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving (http://www.clo.nl)

Allochtonen, 2012 Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving (http://www.clo.nl) Indicator 13 februari 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2012 woonden er in Nederland

Nadere informatie

Straatintimidatie Amsterdam. Factsheet Onderzoek, Informatie en Statistiek

Straatintimidatie Amsterdam. Factsheet Onderzoek, Informatie en Statistiek Straatintimidatie Amsterdam Factsheet 201 Onderzoek, Informatie en Statistiek In opdracht van: Directie Openbare Orde en Veiligheid Projectnummer: 11 Beek, Eliza van der Smeets, Harry Bezoekadres: Oudezijds

Nadere informatie

Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen januari-april 2018

Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen januari-april 2018 Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen januari-april 18 Elke vier maanden verzamelen wij informatie over de stand van zaken op het gebied van veiligheid in de gemeente. Deze monitor bestaat uit drie

Nadere informatie

Veiligheid in Westerpark

Veiligheid in Westerpark Veiligheid in Westerpark Stadsdeel Westerpark wil meer inzicht in de veiligheidsgevoelens van de bewoners van Westerpark en heeft daarom in de derde meting aan de leden van het bewonerspanel een aantal

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE . > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat

Nadere informatie

Verhuisplannen en woonvoorkeuren

Verhuisplannen en woonvoorkeuren Verhuisplannen en woonvoorkeuren Burgerpeiling Woon- en Leefbaarheidsmonitor Eemsdelta 2015 Bevolkingsdaling ontstaat niet alleen door demografische ontwikkelingen, zoals ontgroening en vergrijzing of

Nadere informatie

34 secondant #1 februari 2010. Scherper zicht op Rotterdamse wijkveiligheid

34 secondant #1 februari 2010. Scherper zicht op Rotterdamse wijkveiligheid 34 secondant #1 februari 2010 Scherper zicht op Rotterdamse wijkveiligheid De werkelijkheid achter de cijfers secondant #1 februari 2010 35 De wijk Oud-Charlois heeft meer dan gemiddeld te maken met problemen

Nadere informatie

Empel. Wijk- en buurtmonitor 2018

Empel. Wijk- en buurtmonitor 2018 Wijk- en buurtmonitor 2018 Empel Empel ligt ten noordoosten van s-hertogenbosch. De wijk bestaat uit een ouder en een nieuwer gedeelte. De eerste woningen zijn in 1946 gebouwd. Deze oorspronkelijke kern

Nadere informatie

Fact sheet. Concentraties van allochtone ouderen en jongeren,

Fact sheet. Concentraties van allochtone ouderen en jongeren, Fact sheet nummer 1 maart 2004 Concentraties van allochtone ouderen en jongeren, 1994-2003 Waar in Amsterdam wonen allochtone jongeren en ouderen? Allochtonen wonen vaker dan autochtonen in gezinsverband

Nadere informatie

Bijna de helft van de geweldsmisdrijven wordt in de openbare ruimte gepleegd / foto: Inge van Mill.

Bijna de helft van de geweldsmisdrijven wordt in de openbare ruimte gepleegd / foto: Inge van Mill. Bijna de helft van de geweldsmisdrijven wordt in de openbare ruimte gepleegd / foto: Inge van Mill. secondant #2 april 2009 7 Geweldsdelicten tussen - Daling van geweld komt niet uit de verf Crimi-trends

Nadere informatie

Veiligheidsmonitor Hengelo Wijkrapport Woolde Augustus 2010

Veiligheidsmonitor Hengelo Wijkrapport Woolde Augustus 2010 Veiligheidsmonitor Wijkrapport Augustus 2010 Wijkrapport Augustus 2010 Hoe leefbaar en veilig is Integrale Veiligheidsmonitor Inleiding Eind heeft de gemeente voor het eerst deelgenomen aan de Integrale

Nadere informatie

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011 Integrale Veiligheidsmonitor Wijkrapport Juli 202 Hoe leefbaar en veilig is het? Integrale Veiligheidsmonitor. Inleiding In heeft de gemeente voor de tweede keer deelgenomen aan de Integrale Veiligheidsmonitor.

Nadere informatie

Persbericht. Gevoelens van onveiligheid iets verminderd. Centraal Bureau voor de Statistiek

Persbericht. Gevoelens van onveiligheid iets verminderd. Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB12-015 1 maart 2012 9.30 uur Gevoelens van onveiligheid iets verminderd Minder Nederlanders voelen zich onveilig Slachtofferschap veel voorkomende criminaliteit

Nadere informatie

Wijk- en buurtmonitor 2018 Muntel/Vliert

Wijk- en buurtmonitor 2018 Muntel/Vliert Wijk- en buurtmonitor 2018 Muntel/Vliert Ten noorden van de Binnenstad ligt de wijk Muntel/Vliert. Deze wijk bestaat uit drie verschillende buurten: de Muntel, de Vliert en Orthenpoort. De wijk telt bijna

Nadere informatie

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten Gemeente s-hertogenbosch, afdeling Onderzoek & Statistiek, februari 2019 Inhoudsopgave 1. Inleiding... 3 2. Vrijwilligerswerk... 4 3. Mantelzorg... 8

Nadere informatie

Gegevens over milieumeldingen per (deel)gemeenteb1

Gegevens over milieumeldingen per (deel)gemeenteb1 Gegevens over milieumeldingen per (deel)gemeenteb1 (Deel)gemeenten en aantal inwoners Lansingerland 47.927 Hoek van Holland 9.197 Overschie 15.916 Hillegersberg- Schiebroek 40.872 Prins Alexander 86.901

Nadere informatie

1 Opzet tabellenboek, onderzoeksopzet en respondentkenmerken

1 Opzet tabellenboek, onderzoeksopzet en respondentkenmerken 1 Opzet tabellenboek, onderzoeksopzet en respondentkenmerken 1.1 Opzet tabellenboek Dit tabellenboek geeft een uitgebreid overzicht van de uitkomsten van de Leefbaarheidsmonitor 2004. Het algemene rapport,

Nadere informatie

Samenvatting. Achtergrond van het onderzoek. Doel en vraagstelling van het onderzoek

Samenvatting. Achtergrond van het onderzoek. Doel en vraagstelling van het onderzoek Samenvatting Achtergrond van het onderzoek Tot op heden zijn er in Nederland geen cijfers beschikbaar over de omvang van kindermishandeling. Deze cijfers zijn hard nodig; kennis over de aard en omvang

Nadere informatie

Misdrijven en opsporing

Misdrijven en opsporing 4 Misdrijven en opsporing R.J. Kessels en W.T. Vissers In 2015 registreerde de politie 960.000 misdrijven, 4,6% minder dan in 2014. Sinds 2007 is de geregistreerde criminaliteit met ruim een kwart afgenomen.

Nadere informatie

Fact sheet. Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland Politie Eenheid Amsterdam. Veiligheidsbeleving buurt. nummer 4 februari 2013

Fact sheet. Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland Politie Eenheid Amsterdam. Veiligheidsbeleving buurt. nummer 4 februari 2013 Politie Eenheid Fact sheet nummer 4 februari 213 Veiligheidsmonitor -Amstelland 28-212 Deze fact sheet brengt de veiligheid in de regio -Amstelland tussen 28 en 212 in kaart. blijkt op verschillende indicatoren

Nadere informatie

Gegevensanalyse Schiedam-Oost. plaats hier uw foto: de guidelines helpen om de juiste afmeting te maken gebruik schaal en crop mogelijkheden

Gegevensanalyse Schiedam-Oost. plaats hier uw foto: de guidelines helpen om de juiste afmeting te maken gebruik schaal en crop mogelijkheden Gegevensanalyse Schiedam-Oost plaats hier uw foto: de guidelines helpen om de juiste afmeting te maken gebruik schaal en crop mogelijkheden Inwoners en woningen per 1-1-2014 Oost Schiedam inwoners 11.286

Nadere informatie

Wijk- en buurtmonitor 2018 Vinkel

Wijk- en buurtmonitor 2018 Vinkel Wijk- en buurtmonitor 2018 Vinkel Vinkel grenst in het noorden aan de rijksweg A59 tussen s-hertogenbosch en Oss. Na een herindeling in 1993 viel het grootste gedeelte onder de gemeente Maasdonk. Begin

Nadere informatie

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs 7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs Vergeleken met autochtonen is de participatie in het hoger onderwijs van niet-westerse allochtonen ruim twee keer zo laag. Tussen studiejaar 1995/ 96 en 21/

Nadere informatie

Slachtoffers van woninginbraak

Slachtoffers van woninginbraak 1 Slachtoffers van woninginbraak Fact sheet juli 2015 Woninginbraak behoort tot High Impact Crime, wat wil zeggen dat het een grote impact heeft en slachtoffers persoonlijk raakt. In de regio Amsterdam-Amstelland

Nadere informatie

Leefbaarheid en Veiligheid Afdeling Beleidsonderzoek en Geo Informatie November 2007

Leefbaarheid en Veiligheid Afdeling Beleidsonderzoek en Geo Informatie November 2007 Leefbaarheid en Veiligheid Hengelo 2007 Afdeling Beleidsonderzoek en Geo Informatie November 2007 COLOFON Uitgave Afdeling Beleidsonderzoek en Geo Informatie Gemeente Hengelo Hazenweg 121 Postbus 18,

Nadere informatie

B A S I S V O O R B E L E I D

B A S I S V O O R B E L E I D Monitor Veiligheidsbeleid Groningen september tot december 18 JANUARI 19 Elke vier maanden verzamelt de afdeling Onderzoek, Informatie en Statistiek informatie over de stand van zaken op het gebied van

Nadere informatie

De mening van de inwoners gepeild. Leefbaarheid 2015

De mening van de inwoners gepeild. Leefbaarheid 2015 LelyStadsGeLUIDEN De mening van de inwoners gepeild Leefbaarheid 2015 April 2016 Colofon Dit is een rapportage opgesteld door: Cluster Onderzoek en Statistiek team Staf, Beleid Te downloaden op www.lelystad.nl/onderzoek

Nadere informatie

Samenvatting. Achtergrond, doel en onderzoeksvragen

Samenvatting. Achtergrond, doel en onderzoeksvragen Samenvatting Achtergrond, doel en onderzoeksvragen Voor de tweede keer heeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) de situatie van (ex-)gedetineerden op de gebieden identiteitsbewijs,

Nadere informatie

Homoseksuelen in Amsterdam

Homoseksuelen in Amsterdam Homoseksuelen in Amsterdam Projectnummer 9150 In opdracht van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling Marlon Nieuwenhuis drs. Marcel Janssen dr. Willem Bosveld Oudezijds Voorburgwal 300 Postbus 658 1012

Nadere informatie

WEBDOSSIER Jaaroverzicht 2012 op hoofdlijnen

WEBDOSSIER Jaaroverzicht 2012 op hoofdlijnen WEBDOSSIER Jaaroverzicht 2012 op hoofdlijnen RADAR is het bureau voor gelijke behandeling en tegen werkzaam in de regio s Brabant-Noord (BN), Midden- en West-Brabant (MWB), Rotterdam-Rijnmond (RR) en Zuid-Holland-

Nadere informatie

WijkWijzer Deel 1: de problemen

WijkWijzer Deel 1: de problemen WijkWijzer Deel 1: de problemen Ondiep, Utrecht overlast dronken mensen overlast door drugsgebruik overlast jongeren vernieling openbare werken rommel op straat overlast van omwonenden auto-inbraak fietsendiefstal

Nadere informatie

- Buitengebied-Noord bestaat uit vier buurten met elk een laag inwonersaantal; Langenholte, Haerst, Bedrijventerrein Hessenpoort en Tolhuislanden.

- Buitengebied-Noord bestaat uit vier buurten met elk een laag inwonersaantal; Langenholte, Haerst, Bedrijventerrein Hessenpoort en Tolhuislanden. Stedelijke rapportage Algemeen stad De stedelijke rapportage begint met een vijftal vragen uit het buurt voor buurt onderzoek, die betrekking hebben op het oordeel over de stad Zwolle als geheel. De stad

Nadere informatie

Trots op Groningen. Voelen Groningers zich verbonden met de provincie?

Trots op Groningen. Voelen Groningers zich verbonden met de provincie? Trots op Groningen. Voelen Groningers zich verbonden met de provincie? In deze factsheet staat de binding met de provincie Groningen centraal. Het gaat dan om de persoonlijke gevoelens die Groningers hebben

Nadere informatie

Jaarrapport Integratie Bijlagen hoofdstuk 8 1

Jaarrapport Integratie Bijlagen hoofdstuk 8 1 Jaarrapport Integratie Sociaal en Cultureel Planbureau / Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum / Centraal Bureau voor de Statistiek september, 2005 Internetbijlagen bij hoofdstuk 8 Wonen,

Nadere informatie

Monitor. alcohol en middelen

Monitor. alcohol en middelen Gemeente Utrecht, Volksgezondheid Monitor www.utrecht.nl/gggd alcohol en middelen www.utrecht.nl/volksgezondheid Thema 3 Gebruik van de verslavingszorg in Utrecht - 2012 1 Colofon Uitgave Gemeente Utrecht,

Nadere informatie

Schoolconcentratie in het voortgezet onderwijs, een verkenning van ontwikkelingen in Rijnmond 1986-2010

Schoolconcentratie in het voortgezet onderwijs, een verkenning van ontwikkelingen in Rijnmond 1986-2010 Schoolconcentratie in het voortgezet onderwijs, een verkenning van ontwikkelingen in Rijnmond 1986-2010 Dr. Enne de Boer TU Delft, Faculteit CiTG, Afdeling Transport en Planning e.deboer@tudelft.nl Dirk-Jan

Nadere informatie

Discriminatieklimaat Gelderland Zuid April 2012

Discriminatieklimaat Gelderland Zuid April 2012 Discriminatieklimaat Gelderland Zuid April 2012 Colofon Uitgave : I&O Research BV Van Dedemstraat 6c 1624 NN Hoorn Tel. (0229) 282555 www.ioresearch.nl Rapportnummer : 2012-1835 Datum : April 2012 Opdrachtgever

Nadere informatie

Veiligheidsmonitor Hengelo Wijkrapport Buitengebied Augustus 2010

Veiligheidsmonitor Hengelo Wijkrapport Buitengebied Augustus 2010 Veiligheidsmonitor Wijkrapport Augustus 2010 Wijkrapport Augustus 2010 Hoe leefbaar en veilig is het Integrale Veiligheidsmonitor Inleiding Eind heeft de gemeente voor het eerst deelgenomen aan de Integrale

Nadere informatie