Richtinggevende lijst examenvragen Instructeur B Module 1

Transcriptie

1 Richtinggevende lijst examenvragen Instructeur B Module 1 (versie 01/01/2018)

2 Opgelet In dit document worden vragen opgelijst zoals ze ook tijdens het examen zullen gesteld worden. Dit kunnen identieke vragen zijn, maar ook gelijkaardige vragen (waarbij b.v. knie door heup of uithouding door kracht wordt vervangen). De multiple choice vragen en vragen om een begrip uit te leggen (b.v. kalenderleeftijd) vallen ook onder de noemer gelijkaardige vragen. 2 Richtinggevende lijst examenvragen versie 1/1/2018

3 Ontwikkelingsleer 1. Leg uit: Peak height velocity (PHV) en leg kort uit wat het verschil is tussen vroeg-matuur en laat-matuur en dit zowel bij jongens als meisjes? 2. Bespreek de richtlijnen bij kracht, van kind tot volwassene vanuit een model met 4 fasen (voor PHV, tijdens PHV, vlak na PHV en volwassene) en geef aan welke de gevolgen zijn (positief en negatief) van krachttraining in elke fase? Bespreek ook de gevoelige fase voor kracht. 3. Bespreek hoe de ontwikkeling van het hart, in de ontwikkeling van een kind, een gunstig effect heeft voor het leveren van aerobe inspanningen, zonder invloed van training? 4. Wat bedoelen we met maturiteit? Welke 2 parameters kunnen ons een indicatie geven van de maturiteit van een individu? 5. Volgens welk patroon ontwikkelt de gestalte? 6. Geef een schematische grafiek waaruit je gemakkelijk Peak Height Velocity (PHV) kan opmaken. Teken de curve voor zowel jongens als voor meisjes. Wat staat op de horizontale as (X-as) en wat staat op de verticale as (Y-as)? 7. Hoe bepaal je aan de hand van PHV of een individu vroeg, laat of gemiddeld matuur is. 8. Geef voor de 4 conditionele eigenschappen de gevoelige periode. Wat zijn voor elk van deze eigenschappen de belangrijkste richtlijnen in die gevoelige periode? 9. In de cursus kwamen een aantal manieren aan bod om de maturiteitsstatus van een individu te bepalen. Geef er Waarom is biologische leeftijd belangrijk voor talentdetectie aan de hand van sportprestaties van kinderen en adolescenten? 11. Leg de termen mesomorf, endomorf en ectomorf uit. Teken waar een gymnast en sumoworstelaar zich volgens deze lichaamstypering bevinden op onderstaande figuur: Extreem Extreem endomorf Extreem ectmorf 12. Hoe pak je krachttraining aan bij een jongen van 9 jaar? Waarop let je? Wat zijn de mogelijke risico s? Welk soort oefeningen gebruik je? 13. Wat is het verschil tussen natuurlijke, normale en verstoorde ontwikkeling? 14. Bespreek de veranderingen in spiermassa tijdens de ontwikkeling. 3 Richtinggevende lijst examenvragen versie 1/1/2018

4 15. De warmteregeling gebeurt anders bij kinderen dan bij volwassenen. Leg kort uit. 16. Verklaar kort: - groeischijven - Peak Height Velocity - Mesomorfie - kalenderleeftijd 17. Bespreek de ontwikkeling van de lengtegroei van 0 tot 20 jaar, individuele verschillen en verschillen tussen jongens en meisjes en de relevantie hiervan mbt de eigen sporttak. 18. Wat zijn de belangrijkste botstructuren, hoe ontwikkelt het bot en wat is de relevantie ervan voor de trainingspraktijk? 19. Leg het geboortemaandeffect uit. Speelt het een rol in jouw sporttak? 20. Geef aan hoe in jouw sporttak rekening gehouden wordt/ kan worden met maturiteitsverschillen ifv talentdetectie/selectie tijdens de adolescentie. (vermeld duidelijk welke sport je dit bespreekt) 21. Welke rol spelen de hormonen in de lichamelijke ontwikkeling? 4 Richtinggevende lijst examenvragen versie 1/1/2018

5 Anatomie Let op Het examen anatomie bestaat uit twee delen : een open boek examen voor de kennisvragen en een gesloten boek examen voor de toepassingsvragen. Gesloten boek 1. Geef een omschrijving/definitie voor onderstaande begrippen. Omschrijf in jouw eigen woorden, staaf desnoods met een (sport)voorbeeld. - Kraakbeen - Plantaire flexie - Isometrische contractie - Draaigewricht 2. Geef de vier typische (natuurlijke) krommingen van de wervelkolom. 3. Vul aan met concentrisch excentrisch isometrisch: Antwoord Plankoefening: m. rectus abdominis (rechte buikspier) Push up (opwaarts): m. pectoralis major (grote borstspier) Squat (opwaarts): m. quadriceps (4-hoofdige dijspier) Biceps curl (neerwaarts): m. brachioradialis (opperarm-spaakbeenspier) 4. Geef van onderstaande spieren de bewegingsmogelijkheid in de knie: Antwoord m. sartorius (kleermakersspier) m. soleus (scholspier) m. gastrocnemius (kuitspier) m. biceps femoris (tweehoofdige dijspier) 5. Geef aan rond welke as en in welk vlak onderstaande bewegingen plaatsvinden. Vlak As 5 Richtinggevende lijst examenvragen versie 1/1/2018

6 Uppercut in boksen Ab crunch / sit up Heupbeweging bij schoolslag Push up 6. Geef vier mogelijke bewegingen in het schoudergewricht (glenohumeraal) en geef telkens één spier die deze beweging mogelijk maakt. 7. Schets het verloop van onderstaande spieren op onderstaande tekening en duid aan. Werk duidelijk en/of met kleur. - m. trapezius (monnikskapsspier) - m. biceps femoris (2-hoofdige dijspier) - m. latissimus dorsi (brede rugspier) - m. sartorius (kleermakersspier) 8. Benoem onderstaande botstukken op onderstaande figuur van het skelet. Duid duidelijk aan of werk met kleur. - Spaakbeen/radius - Ellepijp/ulna - Sleutelbeen/clavicula - Sternum (borstbeen) 9. Geef de namen van alle botstukken die deel uitmaken van onderstaande gewrichten. - Enkelgewricht - Polsgewricht - Heupgewricht 10. Geef 2 voorbeelden van een sportbeweging (of deelbeweging) uit je eigen sporttak en bepaal het gewricht waarin de beweging wordt uitgevoerd, alsook de vlakken waarin en de assen waarrond deze beweging gebeurt. 6 Richtinggevende lijst examenvragen versie 1/1/2018

7 11. Geef de spierwerking schoudergewricht flexie of extensie (omcirkel het juiste antwoord) adductie of abductie (omcirkel het juiste antwoord) horizontale adductie of horizontale abductie (omcirkel het juiste antwoord) interne rotatie of externe rotatie (omcirkel het juiste antwoord) naam v spier : Romp (omcirkel het juiste antwoord) lateroflexie (zijwaarts buigen) rotatie ventraalflexie dorsaalflexie naam v spier : schoudergewricht flexie of extensie (omcirkel het juiste antwoord) adductie of abductie (omcirkel het juiste antwoord) horizontale adductie of horizontale abductie (omcirkel het juiste antwoord) interne rotatie of externe rotatie (omcirkel het juiste antwoord) bekken heffen of doen dalen (omcirkel het juiste antwoord) naam v spier : 7 Richtinggevende lijst examenvragen versie 1/1/2018

8 12. Geef telkens één antagonist: - 2-hoofdige armspier (m. biceps brachii): - 4-hoofdige dijspier (m.quadriceps femoris): - Grote dijaanvoerder (m.adductor magnus): - Monnikskapspier (m. trapezius) 13. Geef telkens één synergist - Halfpezige spier (m.semitendinosus): - Scholspier (m. soleus): - Brede rugspier (m. latissimus dorsi): - 2-hoofdige armspier (m. biceps brachii) 14. Beschrijf een excentrische beweging met een voorbeeld uit de sport 15. Meerkeuze (geen punten aftrek indien fout). Omcirkel het juiste antwoord. Welke van de volgende criteria moeten voldaan zijn om te spreken van een juiste anatomische positie A) Handen in supinatie B) Handen in pronatie C) Hoofd horizontaal D) zowel A en B E) zowel A en C Een atleet die zijn/haar grote borstspier (m. pectoralis major) te veel heeft opgetraind vertoont in de schouder (in anatomische positie). A) te veel exorotatie B) te veel endorotatie C) te veel adductie D) zowel A en B E) zowel B en C Bij een smash beweging in volleybal beweegt het schoudergewricht: A) rond de breedte as in het dieptevlak B) rond de diepte as in het breedte vlak C) rond de breedte as in het breedte vlak D) rond de lengte as in het diepte vlak De flexoren van de onderarm liggen A) Lateraal op de voorarm 8 Richtinggevende lijst examenvragen versie 1/1/2018

9 B) Dorsaal op de voorarm C) Mediaal op de voorarm D) Ventraal op de voorarm Open boek examen Welke spieren worden hier geactiveerd? Welke spieren worden hier geactiveerd? Welke spieren worden hier geactiveerd? Welke spieren worden hier geactiveerd? 9 Richtinggevende lijst examenvragen versie 1/1/2018

10 Welke spieren werken hier actief? Grote bilspier (m gluteus maximus) of Inwendige heupspier (m. iliopsoas) (omcirkel het juiste antwoord) De helper duwt de benen weg de uitvoerder tracht te buigen maar verliest Concentrische of excentrische of isometrische contractie? (omcirkel het juiste antwoord) Oefening voor de hamstrings of voor de vierhoofdige dijspier (m. quadriceps femoris)? (omcirkel het juiste antwoord) De bal wordt tussen de gebogen benen opgespannen. Concentrische of excentrische of isometrische contractie? (omcirkel het juiste antwoord) Welke spieren werken hier actief? 10 Richtinggevende lijst examenvragen versie 1/1/2018

11 Welke beenspieren worden gerekt? Adductoren of abductoren? (omcirkel het juiste antwoord) Welke spieren worden geactiveerd? Grote bilspier (m gluteus maximus) of Inwendige heupspier (m. iliopsoas) (omcirkel het juiste antwoord) Rugspieren of buikspieren? (omcirkel het juiste antwoord) ski Recht naar beneden..en volhouden.. Welke spiergroep(en) worden het meest belast? Adductoren of abductoren? (omcirkel het juiste antwoord) Grote bilspier (m gluteus maximus) of Inwendige heupspier (m. iliopsoas) (omcirkel het juiste antwoord) 11 Richtinggevende lijst examenvragen versie 1/1/2018

12 Linkerbeen Welke beenspieren worden gerekt? Adductoren of abductoren? (omcirkel het juiste antwoord) Grote bilspier (m gluteus maximus) of Inwendige heupspier (m. iliopsoas) (omcirkel het juiste antwoord) 12 Richtinggevende lijst examenvragen versie 1/1/2018

13 Motorisch leren 1. Leg het verband uit tussen volgende 3 begrippen : differentiatievermogen (één van de zeven componenten van coördinatie), flexibiliteit ( kernbegrip uit de definitie van vaardig bewegen) en parameters (één van de twee elementen van een motorisch programma). 2. Ervaren spelers lijken in complexe spelsituaties steeds tijd over te hebben in tegenstelling tot minder ervaren spelers. Tijdens het proces van informatie-verwerking kan dit op 2 verschillende manieren gerealiseerd worden, namelijk door anticipatie in de stimulus identificatie fase en door automatisatie in de respons programmatie fase. Leg beide begrippen uit en geef aan hoe het verschil in informatieverwerkingssnelheid ontstaat tussen ervaren en minder ervaren spelers. 3. Onderstaande oefening van het werpen van een tennisbal tijdens de zweeffase met behulp van een minitrampoline én het aanleren van de smash in volleybal is een mooi voorbeeld van analogieleren en variabel oefenen. Leg het voordeel van variabel oefenen uit aan de hand van volgende begrippen : gegeneraliseerd motorisch programma, transfer, expliciete kennis. Foto 1 : op een mini trampoline springen en een tennisbal over het verlaagde net gooien om te leren smashen in volleybal 4. Leg het verband tussen bewegingsbeeld, bewust onbekwame fase in het leerproces en kennis van resultaat (= productfeedback). 5. Verklaar de frustratie van het afleren van fouten aan de hand van de uitdrukking : what feels right is wrong and what is right feels wrong 6. Vaardig bewegen wordt gekenmerkt doordat het resultaat van een doelgerichte handeling enerzijds een hoge consistentie en anderzijds een grote flexibiliteit vertoont. Dit lijkt paradoxaal. Verklaar de begrippen consistentie en flexibiliteit aan de hand van de 2 elementen van een Motorisch Programma : Parameters en Invariante Karakteristieken. 13 Richtinggevende lijst examenvragen versie 1/1/2018

14 7. Coördinatie ligt aan de basis van techniektraining. Leg de 7 componenten van coördinatie met eigen woorden uit en geef telkens een voorbeeld uit je eigen sporttak. 8. Beschrijf de 3 stadia van het motorisch leerproces (model van Fitts & Posner). Geef de belangrijkste kenmerken van elk stadium weer. 9. Verklaar de begrippen RETENTIE en TRANSFER aan de hand van een voorbeeld uit de trainingspraktijk. 10. Verklaar de frustratie van het afleren van fouten aan de hand van de begrippen IMAGE of ACTING en IMAGE of ACTION. 11. Ervaren spelers lijken in complexe spelsituaties steeds tijd over te hebben in tegenstelling tot minder ervaren spelers. Tijdens het proces van informatieverwerking kan dit op 2 verschillende manieren gerealiseerd worden, namelijk door anticipatie in de Stimulus Identificatie Fase en door automatisatie in de Respons Selectie Fase. Leg beide begrippen uit en geef aan hoe het verschil in informatieverwerkingssnelheid ontstaat tussen ervaren en minder ervaren spelers? 12. Leg het voordeel van variabel oefenen uit aan de hand van volgende begrippen : Gegeneraliseerd Motorisch Programma, transfer, expliciete kennis? 13. Leg de volgende stelling uit: Als je 2 konijnen tegelijk achterna zit, kom je met lege handen thuis. 14. Bespreek het Flessenhalsprincipe. 15. Juist of fout? (verbeter indien nodig) a. In de eerste fase van het motorisch leerproces is vooral procesfeedback belangrijk. b. De trainingsgevoelige periode voor techniek ligt algemeen genomen VOOR de pubertijd. 16. Wat is motorisch leren? 17. Waarom is het zo moeilijk om fouten af te leren? 18. Verklaar: Een beginner en een expert hebben dit gemeen: geen van beide weet wat hij aan het doen is. 19. Leg kort uit: - continue vaardigheid - transfer - openlusmodel - proprioceptie - procesfeedback 20. Niet alleen het aandeel van techniek, maar ook de functie van de techniek van sporttak tot sporttak sterk verschillen. Geef een opsomming van de vijf verschillende functies van techniek. 14 Richtinggevende lijst examenvragen versie 1/1/2018

15 21. Classificaties van vaardigheden: verklaar gesloten en open vaardigheden. En classificeer jouw sport binnen één van deze twee. 22. Een succesvolle uitvoering is alleen mogelijk als vooraf relevante info wordt gedetecteerd en gebruikt. Een manier om info te detecteren is via de zintuigen. Hierbij onderscheiden we twee soorten: exteroceptieve en proprioceptieve. Verklaar deze twee en geef een voorbeeld binnen jouw sport voor beide. 23. Binnen het verwerkingsproces van prikkels naar actie onderscheiden we drie fases: SI RP RS. Plaats deze drie fases in de juiste volgorde en geef een korte verklaring waarvoor deze fases (afkortingen) voor staan. De afkorting (per fase) verklaren is voldoende, een uitgebreide uitleg per fase is niet nodig. Duidt het belang (of de rol) van aandacht aan per fase met: + (belangrijk of absoluut nodig) / 0 (soms nodig) / - (niet nodig of min. rol) 24. Vul de ontbrekende onderdelen van onderstaande schema verder aan. En geef aan om welk lusmodel het hier gaat binnen het programmeren en bijsturen van een handeling. 25. In het leerproces van onbewust onbekwaam naar onbewust bekwaam onderscheiden we 5 verschillende fases i.f.v. de bewegingsuitvoering. Geef deze 5 fases, opsommen is voldoende en koppel 4 van deze fases aan één van de momenten in het leerproces (onbewust onbekwaam, ). Er is één speciale fase, namelijk de vijfde. Welke is deze en verklaar waarom deze toch wel een speciaal karakter heeft. 26. Verklaar RUSH binnen het vastleggen van doelstellingen. Opsommen is voldoende. 27. Geef het verschil tussen prescriptieve en descriptieve bijsturing. Geef voor beide een voorbeeld uit jouw sport. 28. Het vernieuwende manier van leren is impliciet leren. Wat betekent impliciet leren en geef drie kenmerken van deze manier van leren. 29. Het vormen van een correct bewegingsidee is een belangrijke fase in het begin van het leerproces. Als trainer heb je dan een cruciale rol. Verklaar deze cruciale rol a.d.h.v. volgende begrippen te gebruiken in jouw uitleg: resultaatfeedback demonstratie self-talk eenvoudig key-moments. 15 Richtinggevende lijst examenvragen versie 1/1/2018

16 30. Geef 4 verschillende vormen van feedback. Leg ze kort uit aan de hand van een voorbeeld en geef aan in welke fase van het leerproces deze vorm van feedback gebruikt wordt door een coach. 31. Multiple Choice. Proprioceptieve informatie is - Geen zintuiglijke informatie - Geeft informatie over positie, snelheid en versnelling van lichaamsdelen - Informatie uit verschillende neurofysiologische systemen - Informatie van buiten het lichaam In de Respons Programmering Fase wordt de beweging - Effectief uitgevoerd. - Geselecteerd die het beste antwoord kan bieden. - Als een motorisch antwoord klaargezet in de hersenen. - Volledig geanalyseerd. Welke bewering is NIET juist over de image of acting: - Programma met details van de bewegingsuitvoering. - Wat moet ik precies doen om tot een goede uitvoering te komen? - Coach kan weinig bijsturen op de basiskenmerken van de beweging. - De atleet heeft een beeld van hoe de beweging moet aanvoelen. Welke bewering is NIET juist over de automatische controle van de beweging: - De atleet kan, op aanwijzen van de coach, onmiddellijk een detail aanpassen. - De bewegingsuitvoering blijft correct wanneer de situatie complexer wordt. - De uitvoering blijft correct wanneer de oefensituaties gevarieerd worden. - Trainer richt de aandacht naar het image of action. Wat is geen kenmerk van het leerproces? - Gaandeweg minder fysieke inspanning - Het leerproces verloopt geleidelijk met soms sprongen - Einddoel is automatisatie - Gaandeweg minder cognitieve inspanning 32. Stelling: techniektraining in vermoeide toestand is uit den boze en onverantwoord! Klopt dit? Uw visie hierover. 33. Stelling: Als coach moet je ervan bewust zijn dat de feedback die je geeft aan je atleet soms overbodig is. Klopt dit? Uw visie hierover. 34. Heeft imaginair oefenen zonder echte bewegingsuitvoering nut? Argumenteer. 16 Richtinggevende lijst examenvragen versie 1/1/2018

17 Communicatie 1. Situatie: Sarah is een hockeyspeelster die op het einde van vorig seizoen haar rechtse kruisband gescheurd heeft op training. Sarah heeft enorm hard gewerkt in het tussenseizoen om terug op niveau te komen en voldoende fit te zijn. Nu de competitie herstart moet je keuzes maken over wie je in de basisploeg plaatst. Op dit moment weet je dat Sarah nog niet speelklaar is en je besluit haar dan ook mee te delen dat je het nog te vroeg vindt om terug in competitie te starten. Sarah is duidelijk teleurgesteld bij dit nieuws. Leg het verschil uit tussen een gevoelsreflectie en een parafrasering Geef een gevoelsreflectie die je aan Sarah kan uiten nadat je haar teleurgestelde reactie opmerkt (geen uitleg dus maar letterlijk wat je zou zeggen: ). 2. Geef twee valkuilen die kunnen plaatsvinden bij een teamoverleg en leg uit. 3. Situatie: Stijn is een ervaren speler in de basketbalclub. Hij speelt al 5 jaar met veel overgave voor de club en hij is een sociale leider in het team die sterk bijdraagt tot een goede sfeer. Stijn heeft echter besloten er op het einde van het seizoen mee te stoppen omdat hij net vader is geworden. Je vreest een beetje dat hij dit seizoen rustig zal willen afbouwen, terwijl je hem net hard nodig hebt op zijn best om met het hele team voor de kampioenstitel te gaan. Geef aan hoe je Stijn zou overreden zich ten volle in te zetten voor de club in dit laatste seizoen. Leg uit waarom dit overreden is. Geef aan hoe je Stijn zou overtuigen zich ten volle in te zetten voor de club in dit laatste seizoen. Leg uit waarom dit overtuigen is 4. Situatie: Renaat is al jaren de vaste hoofdtrainer van volleybalclub Leukevoc. Hij heeft vele atleten zien toetreden tot de club als kind en hen kunnen observeren van hun eerste baltoetsen tot mooie prestaties op nationale en internationale toernooien. Sommigen van zijn ex-atleten zijn intussen zelf trainer of jonge ouders. Hij is nu 67 jaar en besluit een stap achteruit te zetten om meer tijd door te brengen met zijn vrouw, kleinkinderen en andere hobby s. Tobias is 27 jaar en kapitein van de eerste ploeg. Hij is tot deze positie kunnen opklimmen dankzij de goede begeleiding van Renaat en vindt het dan ook ontzettend jammer om hem te zien vertrekken. Op het afscheidsfeestje ter ere van Renaat wil Tobias dan ook namens alle atleten een woord van dank formuleren. Tijdens het feest neemt Tobias het woord op het podium met achter hem meer dan 20 andere spelers van alle ploegen als blijk van respect voor Renaat. Tobias richt zich tot het publiek en Renaat in het bijzonder. 17 Richtinggevende lijst examenvragen versie 1/1/2018

18 Bespreek het drievoudige effect van de communicatiestructuren met betrekking tot de intrapersoonlijke, interpersoonlijke en intergroepscommunicatie vanuit het oogpunt van Tobias. Geef ter verduidelijking van je uitleg zelf wat gedachten of woorden van Tobias (wat hij zou kunnen denken of zeggen). 5. Je atleet vertelt je dat ze vooraf sterk bezig was met de minder gunstige wind. Wat zou je je atleet aanraden om haar zelfspraak vooraf bij te sturen? (Hier dus wel een bondige uitleg over wat een goede vervanggedachte zou zijn en waarom) 6. Waarom is het van belang tijdens een groepsoverleg een slingerbeweging te hebben tussen taakgerichte en sociaal-emotionele tussenkomsten? 7. Leg uit wat we bedoelen met actief of gericht luisteren naar een sporter. Wat is het verschil met cosmetisch luisteren? 8. Voor welke problemen kunnen overgeëngageerde ouders zorgen? Welke maatregelen kan je nemen zodat ze toch hun kinderen en de club blijven steunen, zonder dat ze een extra belasting vormen voor de coach en andere begeleiders? 9. Bespreek hoe in jouw concrete situatie als trainer in de club of federatie de voornaamste communicatiestromen verlopen? Leg uit hoe de communicatie zou kunnen verbeteren door bv. meer horizontale/verticale of informele/formele of diagonale communicatie te plannen. 10. Leg uit wat we bedoelen wanneer we zeggen dat in teamoverleg de effectiviteit van een beslissing gelijk is aan de kwaliteit van die beslissing X de aanvaarding van de beslissing. 11. Wat zijn de risico s van eenzijdige negatieve feedback door de coach bij sporters? Wat zijn de voordelen van positieve feedback? 12. Beschrijf kort volgende valkuilen bij teamoverleg : bad timing / sceptische trainer /Groupthink 13. Verklaar de volgende termen : Formele communicatie / Informele communicatie / horizontale communicatie / Verticale communicatie 14. Luisteren is een belangrijke communicatieve vaardigheid voor de trainer. Wat kan men zoal doen om op een goede manier te kunnen luisteren naar sporters? 15. Beschrijf twee types van ouders in de sport. Geef kort aan hoe zij mogelijks een negatieve rol kunnen spelen in de clubwerking. 16. Illustreer aan de hand van een eigen voorbeeld dat je begrijpt dat de toepassing van de RETfilosofie een meerwaarde biedt in de coaching. 17. Geef aan welke communicatiestroom bij je eigen club (meest) problematisch is en op welke wijze je hierin verandering wil brengen als je die verantwoordelijkheid draagt? 18. Welke 4 aspecten van de stemkwaliteit zijn medebepalend in de communicatie naar derden? 19. Met welk type ouders heb je zelf in de omgang het meest lastig en geef aan hoe jij je communicatie aanpast bij dit type? 18 Richtinggevende lijst examenvragen versie 1/1/2018

19 20. Beschrijf aan de hand van een eigen voorbeeld het gebruik van stilte als een non-verbale communicatievorm 21. Wat is het verschil tussen een groep en een team? 22. Noem één valkuil die er kan zijn bij communicatie tussen een individu of bij teamoverleg of bij het geven van feedback. (kort) 23. Vul in met "Juist of fout" : a) Spreken met jezelf is een vorm van interpersonele communicatie : b) Horizontale communicatie is communicatie van medewerkers op een verschillend niveau : c) Connotatie is datgene wat de trainer letterlijk bedoelt : d) Verbale communicatie is de belangrijkste vorm van communicatie : e) Parafraseren is op het einde van het gesprek alles nog eens samenvatten : f) Vocalisaties gaan over het toonhoogtebereik en het tempo van het spreken : 24. Vanuit welke standpunten wordt intrapersonele communicatie gestuurd? (Leg kort uit) 25. Welke communicatiestromen zijn er bij intergroepscommunicatie? (Licht kort toe) 26. Waar let je op, om de communicatie met een individu te bevorderen als je informatie en advies geeft? 27. Verklaar: - Informele communicatiestroom - Persoonlijke ruimte en rol in communicatie - Verschil tussen parafraseren en samenvatten - Feedback: weg naar verbetering 19 Richtinggevende lijst examenvragen versie 1/1/2018