WAT IS GELD? Charta = wet Het is een wettelijk betaalmiddel!

Vergelijkbare documenten
Economie. Boekje Geldzaken Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

2) sparen -> oppotten: chartaal of giraal geld op een betaalrekening. Direct kunnen gebruiken (=liquide). Geen rendement

5,7. Samenvatting door een scholier 2810 woorden 11 juni keer beoordeeld

H2 Te veel geld maakt ongelukkig

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 4: monetaire zaken

H2 HET ONTSTAAN VAN GELD

p1 = 20 euro p2 =10 euro Budget = 100 euro Stel budgetvergelijking op en teken budgetlijn Budgetvergelijking: B = 20q q 2 Budgetlijn.

7,4. Samenvatting door een scholier 1838 woorden 5 december keer beoordeeld

UIT geld en banken

Vroeger: directe ruil goederen tegen goederen, nadeel: moeilijk waardeverhouding / ruilverhouding te schatten.

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Vervangende les 2 Wat is geld waard?

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

De wensen van mensen zijn onbegrensd. Hoe noemen we in de economie deze wensen? BEHOEFTEN. Categorie Vraag & Antwoord

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Inkomen

Begrippenlijst Economie H10 geld en geldschepping

6.7. Boekverslag door E woorden 31 oktober keer beoordeeld

UIT VWO geld en banken

Samenvatting Economie H1 t/m H3

Ruilen over de tijd (havo)

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6: Geld en geldtheorie

Economie module 1. Hoofdstuk 1: Voor niks gaat de zon op.

De koopkracht van je inkomen bepaald hoeveel goederen of diensten je kunt kopen, de koopkracht hangt af van je inkomen en van de prijzen.


Samenvatting Hoofdstuk 9 Betalen in binnen- en buitenland

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

6,3. Samenvatting door een scholier 2386 woorden 25 juni keer beoordeeld. Economie in context

6.5. Boekverslag door X woorden 24 maart keer beoordeeld. Module 5 Geld en bankwezen. Hoofdstuk 1: Geld

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 (Lesbrief Inkomen)

Antwoorden Economie Checklists 27 tot en met 29 Pincode deel 3

Vwo 4. Module 1: Schaarste,geld en handel Domein: Ruil en schaarste

6,6. Samenvatting door een scholier 768 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Hoofdstuk Bruto- en nettoloon

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen, Hoofdstuk 1 t/m 6

De spanning tussen de beperkte middelen (tijd en geld) en de oneindige behoeften van de mens = keuzestress.

17.1 Veranderingen van de geldhoeveelheid

Economie. Boekje Crisis Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

ALGEMENE ECONOMIE /03

CPI = 122,5 Wat zegt dit? Hoe bereken je dit? Categorieën Aandeel Prijsstijging Optelling. Voeding 40% 10% Kleding 35% -5% Overig 0 CPI 102,25

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

- Alle nuttige economielinks bij elkaar!

Samenvatting Economie Module 1 + 2

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later

Begrippenlijst Economie Hoofdstuk 7 en 8

M * V = P * T (T kan ook Y (reëel inkomen zijn)

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-I

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

ECONOMIE. Begrippenlijst H1 VMBO-T2. PINCODE 5 e editie vmbo-kgt onderbouw. Bewerkt door D.R. Hendriks. Sint Ursula Scholengemeenschap, Horn

Waarom houden gezinnen chartaal (kas)geld aan (i.p.v. giraal op de bank)? 1) Transactiemotief Gezinnen hebben contant geld nodig voor L1 = actieve kas

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

Samenvatting Economie hoofdstuk 1 & 2

Katern 4 Waarde van de munt

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen

1.5 Consumeren of sparen. Bij hun afweging speelt een rol of ze het geld later nodig denken te hebben of niet.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1, 4, 6 en 9 (Transactie)

UIT theorie Fisher

Rendement = investeringsopbrengst/ investering *100% Reëel rendement = Nominaal rendement / CPI * Als %

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen

Het gevoel van welvaart neemt toe naarmate de schaarste wordt teruggedrongen

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

bruto inkomen (per persoon)

Katern De waarde van de munt

Samenvatting Economie MODULE 1 (H1,H2,H3)

Hoofdstuk 2: Kom je ermee uit?

Antwoorden Lesbrief Waar voor je geld

Verboden woord Lesvoorbereiding kaartjes kaartjes achterkant Spelregels Afronding

Boekverslag door M woorden 21 februari keer beoordeeld

Module 6: Geld; met klinkende munt

Samenvatting Management & Organisatie Hoofdstuk 4, 5 en 6

Economie Samenvatting M4

Kleurpagina vraagkaartjes beginner Ruilen over de tijd Quiz. Deze pagina 2 keer printen daarna op de achterkant de vraagkaartjes Ruilen over de tijd

Economie module 4 Ruilen in de tijd. goederen kopen

Samenvatting Economie Inkomen en groei

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE WOENSDAG 9 MAART UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

Wat kun je verwachten?

H1: Economie gaat over..

HOOFDSTUK 17: OEFENINGEN

8,2. Begrippen. Theorie. Samenvatting door een scholier 1293 woorden 26 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De vorming van inkomen

5, Ruilmiddelen en specialisatie De functies van geld. Samenvatting door een scholier 5489 woorden 7 september 2005.

Lezing prof. dr. W.W. Boonstra op 3 juni 2014: Geld speelt (g)een rol

TENTAMEN. HvA-HES ALGEMENE ECONOMIE

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen

7.4. Boekverslag door K woorden 8 november keer beoordeeld. H1; Inkomen en welvaart. 1.1 Bruto- en nettoloon

Eindexamen economie 1 havo 2001-II

6,7. Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober keer beoordeeld. De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden.

Maak bij de beantwoording van de volgende vraag gebruik van onderstaande grafiek.

Examenopgaven VMBO-KB 2004

Samenvatting Economie Inkomen, H. 1-4, 6, 7

Examen HAVO. Economie 1

Transcriptie:

GELDZAKEN havo 4

WAT IS GELD? Een betaalmiddel Chartaal geld: alle bankbiljetten en munten Charta = wet Het is een wettelijk betaalmiddel! Giraal geld: digitaal geld = onstoffelijk (niet tastbaar) Giraal geld staat op een bankrekening (ook wel rekening courant, betaalrekening of lopende rekening genoemd) Giraal geld kun je beheren met behulp van een: Pinpas Overschrijvingskaart creditkaart Deze betaalmiddelen zijn zelf geen geld!

Maken 1.1 t/m 1.3 FUNCTIES VAN GELD Spaarfunctie of spaarmiddel of oppotfunctie Het sparen van geld (ruilen over tijd) Rekenmiddel of rekenfunctie Ruilmiddel of ruilfunctie Het aangeven van de waarde van iets Het betalen met geld (indirecte ruil)

Maken 1.4 MAATSCHAPPELIJKE GELDHOEVEELHEID Al het geld dat wordt gebruikt als ruilmiddel én in handen is van het publiek behoort tot de maatschappelijke geldhoeveelheid (M) Het publiek zijn alle ingezetenen van Nederland + bedrijven Geldscheppende banken zoals de Rabobank, ABN/AMRO, ING, Triodos behoren niet tot het publiek. Het chartale geld Maatschappelijke geldhoeveelheid is dus al het giraal en chartaal geld in handen van het publiek dat direct voor ruil kan worden ingezet SPAARGELD hoort NIET tot de maatschappelijke geldhoeveelheid

DIRECTE & INDIRECTE RUIL DIRECTE RUIL Ruil van goed voor goed Ontstaat wanneer mensen meer gaan produceren dan ze zelf nodig hebben Er ontstaat arbeidsdeling: opdelen van het arbeidsproces. Er komen jagers, boeren, smid etc. Ook wel ruil in natura genoemd Bij directe ruil moet je een partner vinden die heeft wat jij wilt en zoekt wat jij aanbiedt. Dit kost veel tijd, energie en onderhandeling. De transactiekosten zijn hoog Ruil van goed voor geld voor goed Bij het invoeren van een algemeen geaccepteerd ruilmiddel dat iedereen wilt hebben. geld ontstaat INDIRECTE RUIL Geld functioneert als smeermiddel. Ruilen kost nu minder tijd en energie (je kan aan iedereen verkopen) en de transactiekosten dalen Er kan een verdere arbeidsdeling en specialisatie plaatsvinden Productie stijgt (arbeidsproductiviteit kan toenemen

ONTSTAAN VAN MUNTEN JULIAS CAESAR Betalen met de zout Salaris voor de soldaten Sal = zout Salaris = zoutvoorraad Nadeel: zout is niet overal veel waard Aan zee is genoeg zout te vinden, en in het binnenland is het schaars. Een soldaat kan dus daar meer krijgen voor zijn zout!

Maken 2.1 t/m 2.2 ONTSTAAN VAN MUNTEN JULIAS CAESAR Betalen met de kaurischelp Klein, handzaam, mooi glanzend, sterk en makkelijk mee te nemen Deze schelpen worden in het Latijns moneta genoemd Onze woord munt en het Engelse woord money zijn hiervan afgeleid Niet alles is geschikt om als geld te functioneren: Geld moet: Goed houdbaar zijn Makkelijk deelbaar Handzaam (niet te groot of te zwaar) Kleine hoeveelheden hebben een grote waarde Algemeen geaccepteerd

ONTSTAAN VAN MUNTEN DE EERSTE MUNTEN 660 BC Lydië (west Turkije) Electrum (natuurlijk mengsel van goud en zilver) Probleem: de waarde verschilde vna munt tot munt omdat je de goud-zilver verhouding niet wist 550 BC Steeds meer munten o.a. de Romeinen maken munten van goud, zilver en brons. De nominale waarde (getal op de munt) was gelijk aan de intrinsieke waarde (materiaal waarde) Eind 13 e eeuw AD Republiek Venetië Eerste gouden dukaat, die 600 jaar lang de norm voor munten in Europa is Naast gouden munten ontstaan er zilveren munten. Probleem: dubbele standaard. Er is geen vaste verhouding tussen zilver en goud. Als de gouden munten meer waard worden, kun je beter met zilver betalen Voor internationale handel ontstaan de florijn, nobel, escudo, zloty. Deze hebben een vaste ruilverhouding

Maken 2.3 t/m 2.5 STANDAARDMUNT VS. TEKENMUNT Standaardmunt: Intrinsiek volwaardig De nominale waarde is gelijk aan de intrinsieke waarde Tekenmunt: huidige munten Intrinsiek onvolwaardig De nominale waarde is hoger dan de intrinsieke waarde

GESCHIEDENIS VAN HET BANKBILJET Ontwikkeling van geld wordt gestimuleerd door de wens het ruilen makkelijker te maken & transactiekosten te verminderen Iemand met veel munten was makkelijk doelwit Een goudsmid heeft een kluis en kan deze munten in bewaring nemen voor kooplieden. De kooplieden / handelaren krijgen een ontvangstbewijs met naam en waarde van het edelmetaal dat je in bewaring hebt gegeven. Het is een bewijs van vordering op de goudsmid Snel blijkt dat het handiger is om de naam op het ontvangstbewijs weg te laten: namelijk dan kunnen de ontvangstbewijzen onderling verruild worden. Het wordt een ontvangstbewijs aan toonder à een bankbiljet!

DE BALANS VAN EEN GOUDSMID Toelichting: Activa: alle eigendommen van de goudsmid. Zoals goud, woning, materiaal, machines et. Passiva: alle middelen om de activa te kopen. Eigen vermogen + geleend geld/van geldschieters. De schuld aan de eigenaren van het bewaarde goud staat uitgedrukt bij de ontvangstbewijzen Eigen vermogen: bezit-schuld Activa (bezit) Balans goudsmid per 1-1-1650 Passiva (vermogen) Gouden munten in bewaring 100 Ontvangstbewijzen 100 Overige bezittingen 50 Eigen Vermogen 50 Totaal 150 Totaal 150 In het begin worden de ontvangstbewijzen voor 100% gedekt door de aanwezige gouden munten. Al snel ontdekken ze dat niet alle gouden munten worden opgevraagd. De goudsmid kon meer ontvangstbewijzen verstekken (rentedragende leningen / krediet verlenen) dan hij aan goud in de kluis had.

VAN GOUDSMID TOT BANKIER Stel: de goudsmid van de vorige balans besluit 25 gouden munten uit te lenen. Wat wordt de nieuwe balans? Activa (bezit) Balans goudsmid per 1-1- 1650 Gouden munten in bewaring 100 Ontvangstbewijzen 100 Overige bezittingen 50 Eigen Vermogen 50 Totaal 150 Totaal 150 Passiva (vermoge n) Activa (bezit) Balans goudsmid per 1-1-1650 Passiva (vermogen) Gouden munten in bewaring Overige bezittingen Verleend krediet Totaal 75 50 25 150 Ontvangstbewijzen Eigen Vermogen Totaal 100 50 150 Dekkingsgraad: 75/100*100 = 75%

VAN GOUDSMID TOT BANKIER Stel: de goudsmid van de oorspronkelijke balans besluit 25 ontvangstbewijzen als krediet uit te lenen. Wat wordt de nieuwe balans? Activa (bezit) Balans goudsmid per 1-1- 1650 Gouden munten in bewaring 100 Ontvangstbewijzen 100 Overige bezittingen 50 Eigen Vermogen 50 Totaal 150 Totaal 150 Passiva (vermoge n) Activa (bezit) Balans goudsmid per 1-1-1650 Passiva (vermogen) Gouden munten in bewaring Overige bezittingen Verleend krediet Totaal 100 50 25 175 Ontvangstbewijzen Eigen Vermogen Totaal 125 50 175 Dekkingsgraad: 100/125*100 = 80%

Maken 3.1 t/m 3.5 EEN WILDGROEI AAN BANKBILJETTEN 1814 grijpt de overheid in De DNB wordt opgericht Vanaf 1863 heeft de DNB de monopolie op het drukken van bankbiljetten en maken van munten Sinds 1-1-2002 is de ECB verantwoordelijk voor het maken van eurobankbiljetten en munten. De DNB voert voor Nederland dit uit. Tot 1936 hadden we de Gouden Standaard. Je kon de biljetten inruilen voor een vaste hoeveelheid goud. Sinds 1936 is geld Fiduciair: geld gebaseerd op vertrouwen.

GIRAAL GELD Door de komst van digitaal geld (giraal geld) blijven banken bestaan. Mensen open een betaalrekening waar zij hun digitale geld bewaren en ook betalingen vanaf doen. We zien een herhaling van het verlenen van geld dat ook bij de ontvangstbewijzen gebeurd: Banken ontdekken dat mensen niet al het digitale geld omzetten in chartaal geld. Ze hoeven dus maar een klein deel als kastegoed aan te houden. (dekkingsmiddel) Liquiditeitspercentage/dekkingspercentage =!"# (&'()*(+,-.&'()*(+ /0.) 2(!(343)56*788"3' '()*(+(3 x 100%

Maken 4.1 t/m 4.4 BEREKEN HET LIQUIDITEITSPERCENTAGE Activa De Hof Bank 1-3-17 Passiva Kas 145.000 Rekening-courant 500.000 Tegoed ECB 5.000 Eigen vermogen 30.000 Overig bezit 10.000 Liquiditeitspercentage/dekkingspercentage =!"# (&'()*(+,-.&'()*(+ /0.) 2(!(343)56*788"3' '()*(+(3 x 100% Liquiditeitspercentage = =>?.??? >??.??? x100% Liquiditeitspercentage = 30%

GELDSCHEPPING & GELDVERNIETIGING Maatschappelijke geldhoeveelheid neemt toe = geldschepping Als er een lening wordt afgesloten Als er rente betaald wordt Als spaargeld wordt gebruikt om te consumeren Maatschappelijke geldhoeveelheid neemt af = geldvernietiging Terugbetalen van een lening Sparen van inkomen

Liquiditeitspercentage/dekkingspercentage =!"# (&'()*(+,-.&'()*(+ /0.) 2(!(343)56*788"3' '()*(+(3 x 100% DE BANK EN GELDSCHEPPING TOELICHTING: Rekening-courant: giraal geld in handen van het publiek. Vreemd vermogen voor de bank Spaartegoeden: spaargeld van het publiek. Vreemd vermogen voor de bank Kas: munten + biljetten van de bank. Dekkingsmiddelen Tegoed DNB/ECB: bedrag dat de bank op haar rekening bij de centrale bank heeft staan. Debiteuren: Uitgeleend geld aan gezinnen en bedrijven. Een vordering dus bezit v.d. bank Activa De Hof Bank 1-3-17 Passiva Kas 80 Rekening-courant 400 Tegoed DNB 10 Spaartegoeden 410 Debiteuren 500 Eigen Vermogen 150 Vreemd valuta 110 Aandelen 120 Gebouwen 140 Totaal 960 Totaal 960 Maatschappelijke geldhoeveelheid = De Rekening-courant tegoeden (400)

Maken 5.1 t/m 5.4 Liquiditeitspercentage/dekkingspercentage =!"# (&'()*(+,-.&'()*(+ /0.) 2(!(343)56*788"3' '()*(+(3 x 100% DE BANK EN GELDSCHEPPING Bekijk steeds de balans. Analyseer wat er steeds gebeurd met M bij de onderstaande veranderingen en welke balansposten wijzigen: a) Lula neemt 100.000 op van haar spaarrekening en stort dit op haar rekening-courant bij de Hof Bank b) Melih koopt voor 2000 aan dollars en schrijft dit af van haar rekening courant tegoed. c) Klanten nemen in totaal 10.000.000 op van hun rekening courrang a) Welke balansposten veranderen b) Neemt de chartale geldhoeveelheid toe/af/blijft gelijk? c) Neemt de girale geldhoeveelheid toe/af/blijft gelijk d) Neemt M toe/af/blijft gelijk? Activa De Hof Bank 1-3-17 Passiva Kas 80 Rekening-courant 400 Tegoed DNB 10 Spaartegoeden 410 Debiteuren 500 Eigen Vermogen 150 Vreemd valuta 110 Aandelen 120 Gebouwen 140 Totaal 960 Totaal 960 a) Spaartegoed daalt met 100.000, RC neemt met 100.00 toe. M stijgt met 100.000 b) Vreemd valuta daalt met 2000, RC daalt met 2000, M daalt met 2000 c) Kas + RC nemen af met 10 mil. C neemt toe met 10 mil, G neemt af met 10 mil. M blijft gelijk

GIRALE KREDIETVERLENING Het aangaan van een lening is een wederzijdse schuldaanvaarding: De lener is een debiteur van de bank De bank heeft een vordering op de lener De bank heft rente als vergoeding Heeft een bank altijd een dekkingspercentage van 100% nodig? Nee! In de praktijk vragen klanten niet al het RC op in chartaal geld.

Maken 5.5 t/m 5.7 Liquiditeitspercentage/dekkingspercentage =!"# (&'()*(+,-.&'()*(+ /0.) 2(!(343)56*788"3' '()*(+(3 x 100% GIRALE KREDIETVERLENING Bereken het liquiditeitspercentage van De Hof bank. 22,5 % = A?&=? B?? x 100% Stel de bank hoeft maar een liquiditeitspercentage van 20% te hebben. Hoeveel GIRAAL geld mogen ze verlenen? 20 % = A?&=?? x 100% Activa De Hof Bank 1-3-17 Passiva Kas 80 Rekening-courant 400 Tegoed DNB 10 Spaartegoeden 410 Debiteuren 500 Eigen Vermogen 150 Vreemd valuta 110 Aandelen 120 Gebouwen 140 Totaal 960 Totaal 960 DUS: 90 : 20 x 100 = 450. RC is nu 400, dat mag maximaal 450 zijn. Ze mogen nog 50 aan leningen verstrekken

Maken 5.8 t/m 5.10 Liquiditeitspercentage/dekkingspercentage =!"# (&'()*(+,-.&'()*(+ /0.) 2(!(343)56*788"3' '()*(+(3 x 100% CHARTALE KREDIETVERLENING Bereken het liquiditeitspercentage van De Hof bank. 25 % = D?&=? B?? x 100% Stel de bank hoeft maar een liquiditeitspercentage van 20% te hebben. Hoeveel chartaal geld mogen ze verlenen? 20 % =? x 100% B?? Activa De Hof Bank 1-3-17 Passiva Kas 90 Rekening-courant 400 Tegoed DNB 10 Spaartegoeden 410 Debiteuren 500 Eigen Vermogen 150 Vreemd valuta 110 Aandelen 120 Gebouwen 140 Totaal 960 Totaal 960 DUS: 400 x 20 : 100 = 80. Dekkingsmiddelen zijn nu 100, dat mag minimaal 80zijn. Ze mogen nog 20 aan chartale leningen verstrekken

GELD EN INFLATIE Inflatie = stijging van het algemeen prijspeil. Inflatie wordt elke maand door het CBS berekend in de vorm van het CPI CPI = consumenten prijs index Berekening CPI = Berekening prijsindexcijfer = Berekening inkomensindex = Berekening reëel inkomen = )(E*)(3 F84G#43+(H64GI(8 '*'""J E()43) F84G# 43 G""8 K F84G# 43 L"#4#G""8 x 100 43!*M(3 43 G""8 K 43!*M(3 L"#4#G""8 x 100 43!*M(3#43+(H64GI(8 6*3#7M(3'(3 F84G#43+(H64GI(8 x 100

GEVOLGEN VAN INFLATIE Doordat er sprake is van inflatie wordt het geld reëel minder waard. Met andere woorden: Het reëel inkomen daalt. Je kunt van het zelfde geld minder kopen

Maken 6.1 t/m 6.4 GEVOLGEN VAN INFLATIE Inflatie heeft gevolgen voor de koopkracht Hoe verder in de toekomst het inkomen vast ligt: hoe groter het effect van de inflatie op de koopkracht. Om koopkrachtverlies tegen te gaan wordt bijvoorbeeld bij pensioenen het pensioen geïndexeerd: ze worden waardevast Hoe kun je last van inflatie hebben? Pensioen stijgt niet mee met de inflatie en is later minder waard dan gedacht Loon stijgt onvoldoende mee met de inflatie omdat het cao voor meerder jaren vast staat, koopkracht daalt Winst kan onder druk staan, omdat ondernemers te maken krijgen met gestegen (grondstof)prijzen die ze niet kunnen doorberekenen aan de klant Geldbeleggingen worden minder waard doordat de inflatie hoger is dan de ontvangen intrest

DEFLATIE Een daling van het algemeen prijspeil Door deflatie stijgt het reëel inkomen en dus de koopkracht Gevaar van deflatie: Consumenten stellen consumptie uit (over een week kan het immers goedkoper zijn) Productie daalt Werkgelegenheid daalt Werkloosheid neemt toe

Maken 6.5 HYPERINFLATIE Inflatie van een paar procent per jaar is gebruikelijk Een beetje inflatie is zelfs wenselijker dan deflatie Extreme inflatie noemen we ook wel hyperinflatie Prijsstijgingen van 100% of meer Probleem van hyperinflatie Het geld wordt in rap tempo minder waard Mensen proberen het zo snel mogelijk te besteden Liever waarde vaste goederen (bv. Goud) dan geld Ruilhandel Overstap op buitenlandse valuta

Maken 6.6 t/m 7.5 OORZAAK VAN INFLATIE Bestedingsinflatie (vraagfactoren) Bestedingen (vraag) stijgt boven de productiecapaciteit uit Er is een vraagoverschot Prijzen stijgen tot een nieuw marktevenwicht Noemen we ook wel overbesteding Kosteninflatie (aanbodfactoren Ondernemers rekenen hogere productiekosten door in de prijzen Bijvoorbeeld: toegenomen grondstofprijzen, lonen. Inflatie veroorzaakt door de overheid: hogere kosten voor paspoort, belastingen en accijns Inflatie veroorzaakt door een hogere winstmarge

KIJK VERDER: Geld & Banken: http://schooltv.nl/video/dossier-economie-geld-en-banken/ Hyperinflatie Duitsland: https://www.youtube.com/watch?v=wi1i5yhwoz8

ANTWOORDEN Geldzaken