HISTORISCH MAANDBLAD NATUURHISTORISCH GENOOTSCHAP IN LIMBURG KOETEN GRAFTEN EN HET EROSIE PROBLEEM LIMBURG ANSICHTEN 2

Vergelijkbare documenten
Onderzoek naar het effect van actief randenbeheer op akker- en weidevogels in West-Brabant

Bijlage 3: Budgetbrief. Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant. Postbus AW Eindhoven. t.a.v. mevrouw H.F. van Breugel. Bergen op Zoom, 25 juni 2014

Rietorchis & daslook bij het Zonnehuis

Eenparige cirkelbeweging

collectieformules zorgt ervoor

SCHUITEMAN ACCOUNTANTS & ADVISEURS

Centraal Bureau voor de Statistiek

Onderzoek naar de ecologische achteruitgang en het herstel van Zuid- Limburgse hellingschraallandcomplexen

Uitvoeringsprogramma IHP

Overeenkomst. Periodieke gift in geld. Belastingdienst. IStichting het Limburgs Landschap. 1 l Verklaring gift. Looptijd van de gift

Het Informatieportaal voor Financiële Veiligheid. De 4 bedreigingen voor je spaargeld vandaag

Onderzoek naar de ecologische achteruitgang en het herstel van Zuid- Limburgse hellingschraallandcomplexen

Een nieuw model voor de CBS huishoudensprognose

Visualisatie van het Objectgeoriënteerde Paradigma. Arend Rensink Faculteit der Informatica, Universiteit Twente

Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ

Westergracht 71 - Haarlem

Examen VWO. wiskunde B (pilot) tijdvak 1 maandag 15 mei uur

SCHUITEMAN ACCOUNTANTS & ADVISEURS

TECHNISCHE VRAGEN RAAD bij JAARVERSLAG EN JAARREKENING 2015

Inclusie en Exclusie groep 2

Westergracht 71 - Haarlem

9. Matrices en vectoren

Inclusie en Exclusie groep 1

nr. 37 van JOS DE MEYER datum: 20 oktober 2015 aan HILDE CREVITS Onderwijspersoneel - Afwezigheden wegens ziekte

P&O ISD. ssc. Hieronder vindt u kort de conclusies en resterende vragen weergegeven. In de bijlage vindt u een toelichting hierop.

- gezonde dieren, gezonde mensen

Standaarden Verpleeghuiszorg

1. Langere vraag over de theorie

landschapskrant Noord-Hageland. Dag van de biodiversiteit Werchter zondag 22 mei in dit nummer

Advies: Het college gaat akkoord met verzending van bijgaande RIB naar de gemeenteraad.

Centraal Bureau voor de Statistiek

Pieter Oosterhout Buro voor Architektuur BNA BV

In hoofdstuk 1 zijn algemene beschouwingen en de visie van ENECO Net- Beheer op de verdere ontwikkeling van het beheerde net opgenomen.

Op verzoek van Patrick Fey, voorzitter CNV Overheid & Publieke Diensten stuur ik u deze brief met de bijbehorende bijlage toe.

Hardmetalen stiftfrezen voor ruw gebruik speciaal in gieterijen, werven en in de staalbouw

plannen HUISWERKTOOLS 5 TOOLS direct aan de slag! Your future is created by what you do today not tomorrow! SKUR Angelique Gerretsen & Petra Daemen

Gemeente Delft 0 8 DEC Doc./bijlage

Damoclesbeleid gemeente Texel 2018

Factsheet Indicatoren Heupprothese

Het woonplan in Oostende voor (2)

Alternatieve evenwichten -Alledaags of niet?-

Kids-Gea! Maak een beverburcht kijk op pagina 4. Alles over bevers op pagina 2. Kijk op pagina 6 en 7 voor leuke activiteiten

Een eenparige cirkelbeweging is een cirkelbeweging, waarbij de grootte van de snelheid niet verandert.

Voor de warmteoverdracht Q van punt A naar punt B geldt de formule:

Gemeenteraad gemeente Hardenberg Commissie Ruimte Gemeenteraad Hardenberg Gemeenteraad gemeente Ommen Commissie Ruimte Gemeenteraad Ommen

Voor een stad om van te houden. Amsterdam Nieuw-West Osdorpplein kamer appartement op de eerste verdieping. Netto huurprijs 819 Per maand

Schooljaarplan (SJP)

HOEKCONTACT KOGELLAGERS

JOINT ARCHITECTURAL NETWORK FOR URBAN SYNERGY Betere Buurt Biotoop

- 1 - UITVOERINGSPLAN WMO BELEIDSPLAN RONDOM BURGERS

1. Procedure. Tabel 1: vergunde situatie. Ammoniakemissie Geuremissie Fijn stofemissie Ammoniakemissiefactor. Geur- Emissiefacto r OU/sec/dier

Tilburg University. Reclame-uitgaven in Nederland de Blok, J. Document version: Publisher final version (usually the publisher pdf)

Uitwerkingen bij de opgaven van. De Ster van de dag gaat op en onder

TENTAMEN ELEKTROMAGNETISME (8N010)

wiskunde B pilot vwo 2017-I

landschapskrant Noord-Hageland. Opening. wandelnetwerk Hagelandse Heuvels. Kasteel van Horst zondag 17 juni.

- 1 - Vaststelling van de methodiek voor de rentetermijnstructuur

Afleiding Kepler s eerste wet, op basis van Newton s wetten

De raadsfracties zijn zodanig geïnformeerd dat zij goed toegerust hun standpunt kunnen bepalen bij de besluitvorming

Ter info. a m/s² a = Δv/Δt Toetsvraag 1. v m/s v = 2πr/T Toetsvraag 4

Casuariestraat 5, Postbus 370 NL-2501 C J Den Haag T +31 (0) F +31 (0)

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

De Creatieve Computer

Beantwoord de vragen bij Verkennen. Denk aan de goniometrische verhoudingen sinus en cosinus!

Veel kleuren, hoogwaardige materialen en jaren 30 stijlelementen. Parkeren op eigen. 4 karaktervolle twee-onder-een-kapwoningen

Handleiding leginstructies

Het is voorjaar en nieuwe samenwerkingen bloeien op. Het samenwerken met

si o n al V tie - t i e Co Uw persoonlijk dossier raadplegen bij het Fonds sluiting onderneming

Psychometrische kwaliteiten van de Recidive Inschattingsschalen (RISc)

VR DOC.1538/1BIS

Voor een stad om van te houden. Amsterdam Nieuw-West Dr. H. Colijnstraat kamerappartement op de tiende en elfde verdieping

SCHUITEMAN. Stichting JMetgezel. gevestigd te Voorthuizen. Accountantsrapport Voorthuizen, 15 juni 2018 INAA ACCOUNTANTS & ADVISEURS

Geachte College en Raadsleden,

Milieukwaliteit in Noord-Hollamd 2000

ZA5881. Flash Eurobarometer 369 (Investing in Intangibles: Economic Assets and Innovation Drivers for Growth) Country Questionnaire Belgium (Flemish)

landschapskrant Noord-Hageland. Dag van het Park Domein Bosquet zondag 31 mei. gratis. in dit nummer

landschapskrant Noord-Hageland. Natuur en cultuur, hand in hand Assent, zondag 19 augustus. in dit nummer

INSTALLATIE EN TECHNOLOGIE

L Garantievoorwaarden/Gebruikershandleiding DUCOTWIN/ DUCOSCREEN

Aanvraagnummer Uw referentiecode Ingediend op Gefaseerd. Blokkerende onderdelen weglaten. Kosten openbaar maken

Wij stellen het erg op prijs, dat u onze tandartsenpraktijk heeft gekozen voor uw tandheelkundige verzorging.

Gevoeligheidsanalyse transportparameters

Eindexamen vwo natuurkunde pilot 2013-I

besluit hogere grenswaarden

Fase 2-11 vrij kavels. Startebos. plezierig wonen in Meijel

huren in afrikaanderwijk. The nieuwste wijk in Town. nieuwzuid.nl 97 appartementen, maisonnettes en woon-werkwoningen

Directoraat -Generaal Rijkswaterstaat

- > e en uitgave van de. Studiegroep voor Postmechanisatie. Nummer127 december Il NEDERLAND Il. 1 1 Il. Inhoud:

r-- Sociaal Plan CWZ C 'i lz ~:~teon ~T_;!J ziekenhuis CYV ZORG R. WELZIJN werkt voor DE ZORG

'2o. Cofl ,... ~... EK/

Het Westerholt. III. Resultaten van beheersexperimenten op de vegetatie na vier jaren

Dit is geen toeval 6 Over waarom je dit boek leest en hoe je ermee aan de slag kunt gaan. Lees dit eerst. 9 Stap 1: Vind je passie 96

83 december 2012 Nr. verslag het Groot Jan Wolter Bloem volgt Gerard Korse op Eerste bewoners

Datastructuren college 9

Veel verschillende variëteiten. De transformatie in frietjes, puree of chips. D e a a. e r d a p p

Aanvraag van een vergunning voor het exploiteren van een taxidienst

zicht vanaf de baan (Z-O) 2014 allard architecture amsterdam filtratie en opvang regenwater grijswatersysteem caddymasters secretariaat

Quest for growth Privak, beleggingsvennootschap met vast kapitaal naar Belgisch Recht

pietersma & spoelstra ruimtelijke ordening en milieu pbovinsje fryslan Doe. nr : Class, nr. Ingek.; 2 2 DEC 2015 Afde' I Cell. door. i Afd.

5 Algemene oplossing baanvergelijking, r = ξ/(1 + e cos f)

Transcriptie:

2 FEBRUARI 1988 JAARGANG 77 HISTORISCH MAANDBLAD NATUURHISTORISCH GENOOTSCHAP IN LIMBURG KOETEN GRAFTEN EN HET EROSIE PROBLEEM RINGSLANG IN LIMBURG BELGISCH UIT DE FLORA VAN LIMBURG LICHTENBERG IN ANSICHTEN 2 OUDE CUSCUTA CAMPESTRIS TUSSEN UBACHSBERG EN BENZENRADE ff NIEUWE POELEN AMFIBIEËN VOOR

NATUURHISTORISCH MAANDBLAD BIJ DE VOORPLAAT: Ogaan van het Natuuhistoisch Genootschap in Limbug HOOFDREDACTIE: Ds. D.Th. de Gaaf, Ds. B.G. Gaatsma REDACTIE: Mev. Ds. F.N. Dingemans-Bakels, J.A.M. Heekens Thijssen, Ds. H.P.M. Hilleges, Ds. A.W.F. Meije REDACTIE-ASSISTENTE: E. Offinga REDACTIE-ADRES: De Bosquetplein 6-7, 621 1 KJ Maasticht (tel. tussen 14.30 en 16.30 uu: 043-213671) Havikskuid (Hieaàum spec), een faaie houtsnede uit Pieandea Mattioli's "Commentaies on the Six Books of Dioscoides" (Paag, 1563; Venetië, 1565). Het beteft hie een vij complex geslacht waabinnen zich nogal wat bastaaden kunnen vomen (zie blz. 29-30). COPYRIGHT: Auteusecht voobehouden. Ovename slechts toegestaan na vooafgaande schiftelijke toestemming van de edactie. Doo het inzenden van kopij veklaat de auteu dat hij het uitsluitend echt tot uitgeven aan het Natuuhistoisch Maandblad ovedaagt; bij afwijzing vallen de echten teug aan de auteu en wodt hem de kopij teuggezonden. Naast het Natuuhistoisch Maandblad, dat aan alle leden gatis wodt toegezonden, veschijnen egelmatig afleveingen van de eeks Publicaties van het Natuuhistoisch Genootschap in Limbug. Ongeegeld veschijnen daanaast nog de zg. Uitgaven. Op aanvaag is een lijst van uitgaven van het Natuuhistoisch Genootschap met pijsopgave beschikbaa BASIS-ONTWERP TYPOGRAFIE: Stefan Gaatsma, Maasticht LITHO'S EN DRUK: Steeo+Gafia, Maasticht ISSN 0028-1107 INHOUD: NATUURHISTORISCH GENOOTSCHAP IN LIMBURG VOORZITTER: F.S. van Westeenen, Eckeladeweg 1, 6247 NE Gonsveld SECRETARIS: Ds. D.Th. de Gaaf, Satunushof 45, 6215XB Maasticht. Tel.: 043-478083 (tot 21.00 uu) PENNINGMEESTER: Mev. C. Adams - Kaasta, H. van Rodenboeckstaat 43, 6413 AN Heelen. Tel.: 045-723169 ADMINISTRATIE: A.G.M. Koomen. Adeswijzigingen, opgave nieuwe leden, inlichtingen ove studiegoepen, enz. ichten aan: Administatie Natuuhistoisch Genootschap in Limbug, De Bosquetplein 6-7, 621 1 KJ Maasticht (tel. 043-213671 's ochtends). Postgio: 1036366 BESTELLINGEN van Publikaties, oude Maandbladen en andee uitgaven: uitsluitend schiftelijk bij het Publicatiebueau Natuuhistoisch Genootschap, Goenstaat 1 06, 6074 EL Melick of doo ovemaking van de kosten van het gewenste (inclusief poto) op postgio 429851, onde vemelding van het gewenste LIDMAATSCHAP: f 37,50 pe jaa,- jeugdleden t/m 1 7 jaa f 20, ; gezinslidmaatschap: I 55, ; veenigingen, instellingen e.d. f 105, LOSSE NUMMERS: f 5,- ; leden f 4,- WENKEN VOOR KOPIJ-INZENDING Diegenen die kopij willen inzenden voo het Natuuhistoisch Maandblad woden dingend vezocht zich zoveel mogelijk aan ondestaande ichtlijnen te houden. De edactie ontvangt indien mogelijk naast het oiginele manuscipt gaane een kopie. INHOUD: in het Natuuhistoisch Maandblad veschijnen in de egel atikelen ove de Biologie en/of de Geologie van Limbug waa enigelei vom van ondezoek aan ten gondslag heeft gelegen. TAAL: Nedelands, in uitzondeingsgevallen Engels, Fans of Duits. SAMENVATTING: alle atikelen woden besloten met een Engelstalige samenvatting, niet- Nedelands-talige atikelen bovendien met een Nedelandstalige. TEKST: getypt met egelafstand 1 W en uime linkemage. Maximaal ca. 5000 wooden. LATIJNSE NAMEN van planten en dieen woden gecusiveed. In het manuscipt aan te geven doo e een slangelijn onde te plaatsen. FIGUREN: alleen zwat-wit figuen woden opgenomen. In de tekst naa de figuen vewijzen. Figuuondeschiften op een apat vel papie. LITERATUURVERWIJZINGEN in de tekst: alleen auteu en jaatal noemen. Bij twee auteus beiden vemelden vebonden doo '&', bij mee dan twee auteus alleen de eeste gevolgd doo 'et al.'. LITERATUURLIJST: bij elk atikel behoot een lijst van geciteede liteatuu. Hiein wodt telkens begonnen met auteu(s), jaatal en titel van het geschift. Voobeelden: BROUWER, A., 1959. Algemene paleontologie. Zeist; W. de Haan N.V. DRESSCHER, T.G.N. & H. ENGEL, 1946. De Medicinale bloedzuige. Natuuhist.Maandbl. 35 (7/8): 47-49. VLIEGER, T.A. DE, 1978. Het centale zenuwstelsel. In: S. DIJKGRAAF & D.I. ZANDEE. Vegelijkende diefysiologie, 2e d. Utecht; Bohn, Scheltema en Holkema: 431-450. OVERDRUKKEN: 25 ovedukken woden gatis te beschikking gesteld. Mee exemplaen volgens afspaak en tegen vegoeding. VERANTWOORDELIJKHEID: voo de inhoud van getekende bijdagen zijn de auteus veantwoodelijk. KOETEN 21 DELIJKSE BIJEENKOMSTEN TE HEERLEN OP 14 DECEMBER 21 NIEUWE LEDEN IN 1987 22 ACTE DE PRÉSENCE 22 PIERRE GROOTEN BEHEERSWERKZAAMHEDEN AAN GRAFTEN EN DE VERMINDERING VAN HET EROSIEPROBLEEM 23 J. BURNY & G. HANEKAMP RECENTE VONDST VAN EEN RINGSLANG (NATRIX NATRIX L.) TUSSEN HECHTEL EN HELCHTEREN (PROV. LIMBURG, BELGIË) EN COMMENTAAR OP VERSPREIDINGSGEGEVENS 26 J. CORTENRAAD UIT DE FLORA VAN LIMBURG 29 28 B.G. GRAATSMA OUDE DE PRENTBRIEFKAARTEN: SINT-PIETERSBERG XI. LICHTENBERG (2) 31 E. SAVELSBERGH CUSCUTA CAMPESTRIS YUNCKER ZWISCHEN BERG UND BENZENRADE VERSLAGEN VAN DE MAAN UBACHS IN SÜD-LIMBURG 33 R.M. LAAN & B. VERBOOM NIEUWE POELEN VOOR AMFIBIEËN IN ZUID-LIMBURG 34 KORTE MEDEDELINGEN 39 BOEKBESPREKINGEN 40 Als bijlage teft u midden in dit numme (makkelijk los te maken) de inhoudsopgave van de voogaande jaagang (76; 1987) aan, die u van ons nog te goed had.

KOETEN Sommige diesooten genieten bij tijd en wijle exta aandacht van de media. Doogaans is e dan wat aan de hand. En meestal zijn het geen pettige beichten. Koeten bijvoobeeld, tekken alleen de aandacht van de media als e "ampen" zijn gebeud. Ik wil dit illusteen aan de hand van twee heel veschillende sooten koeten die in Limbug gezien zijn. De Meekoet (Fulica ata; Rallidae) kent iedeeen wel. Gedongen, zwat, met een opvallende witte "bles". Tot in de eeste helft van deze eeuw waen Meekoeten nog betekkelijk zeldzame veschijningen in onze povincie, zeke in Zuid- Limbug buiten het Maasdal. In Midden- en Nood-Limbug konden, vooal 's wintes wat vake Meekoeten woden waagenomen; goepen van mee dan honded bij elkaa waen echte zeldzaam. Met het goeien van de gindgaten goeide ook het aantal in onze povincie dootekkende of ovewinteende Meekoeten. In de winte van 1 9 6 2- J 9 6 3 vebleven bij Tegelen bijvoobeeld al zo'n 1500 exemplaen. Tegenwoodig kunnen in Limbug in een beetje winte wel ond de 15000 Meekoeten geteld woden. Deze toename is echte geen nieuws in die zin dat Meekoeten e "de voopagina mee halen". Dat gebeut alleen in echt stenge wintes als acties voo het bijvoeen woden gestat a/s gevolg van een soot landelijke ongeustheid ove het vootbestaan van watevogels in het algemeen. Deze winte ziet het e echte niet naa uit dat Meekoeten op aandacht in de media mogen ekenen. Hoe andes is het dit jaa met een geheel veschillende soot koet: de Zeekoef (Uia aalge,- Alcidae), momenteel volop aanwezig in de vogelopvangcenta langs de Zeeuwse en Zuidhollandse kust. In Limbug zijn Zeekoeten altijd zeldzame veschijningen geweest. Ik ken slechts die vondsten. De eeste beteft de noodelijke ondesoot, subsp. aalge. In novembe 1901 wed een "ves" exemplaa aangetoffen op de makt in Maasticht. Aangezien in die tijd nog geen spake was van aanvoe van wild en gevogelte van buiten de povincies, mag haast wel geconcludeed woden dat het die op de Maas is gevangen of geschoten. De twee andee waanemingen van Zeekoeien in onze povincie hebben betekking op de zuidelijke ondesoot, subsp. albionis. In 1947 wed een levend exemplaa aangetoffen in een beeput van het slachthuis te Sittad. De op de vondst volgende einigingsbeut met benzine heeft de vogel niet oveleefd. Hel stoffelijk oveschot is echte bewaad en is nu onde numme NHMM 99 / 305 opgenomen in de Collectie van het Natuuhistoisch Museum Maasticht. Op 7 septembe 1 96 1 tenslotte veloo een Zeekoet het leven bij een confontatie met een auto op de Maasbug in Venlo. Vemoedelijk was het die tijdens een hevige stom in de nacht van 6 op 7 septembe vedwaald. Zeekoeten zijn in Limbug "dwaalgasten" gebleven. Meekoeten daaentegen zijn "gepomoveed" tot "vij schaase boedvogel" of tot "dootekke en wintegast in zee goot aantal". VERSLAGEN VAN DE MAANDELIJKSE BIJEENKOMSTEN TE HEERLEN OP 14 DECEMBER De hee Bult heette de aanwezigen van hate welkom op de laatste bijeenkomst in "A gene Bek", waa de king negen jaa te gast is geweest. Hij spak de hoop uit, dat allen de weg naa " 't Leiehoes", aan de Limbugiastaat in het Schaesbegeveld te Heelen ook wee zouden weten te vinden. Na de melding van de waaneming van 12 Gote bamsijzen (Caduelis flammea flammea) op 12-1 2-87 in een goepje beken te Schaesbeg doo de hee Speuwenbeg, keeg de hee F. Schepes het wood voo diens voodacht ove: "De vogels in het Pembokeshie Coast National Pak te Wales (G.B.)" Speke deed veslag van een in 1984 ongevee die maanden duend veblijf in dit gebied, dat vooal bekend is vanwege zijn otsachtige kusten, otseilanden en de daa vookomende zeevogels. Het Pembokeshie Coast National Pak is gelegen in County Dyfed in het uiteste westen van Wales aan de Iese Zee en heeft een oppevlak van ca. 68.000 ha. Met ongevee 20.000 inwones is het het dichtstbevolkte National Pak in Goot-Bittannië. Het pak - geen staatsbezit, maa gotendeels in paticuliee handen - is vooal geologisch, geomofologisch, geschiedkundig en onithologisch inteessant. Met het landschap als ingang schetste de hee Schepes een beeld van het ondezochte gebied. Achteeenvolgens kwamen het binnenland met zijn oude gebegten en diep uitgesneden dalen (Peseli Hills, Gwaun Valley) en de kusten aan bod. In het binnenland waen vooal de hellingbossen, de moeassige valleien en de beekmilieu's inteessant. In dit cultuuland komen Roodbosttapuit (Saxico/a toquataj, Paapje (Saxicola ubeta), Spinkhaanietzange (Locustella naevia), Tapuit (Oenanfhe oenanhe) en Rouwkwikstaat (Motacilla alba yaellii) vij algemeen voo. Langs de beken weden Gote gele kwikstaat (Motacila cineia) en Watespeeuw (Cinclus cinclus) egelmatig waagenomen. De kust is eg uw van vom en vaieet stek als gevolg van de veschillen in expositie. Ondezoek naa de elatie tussen de vespeiding van de boedvogels en de vegetatiestuctuu leede, dat e een steeds teugkeend, kaakteistiek vespeidingspatoon langs de kustzone aanwezig is: naamate men vede van de kust vewijded is, neemt zowel het aantal sooten als het aantal boedvogels pe soot stek toe als gevolg van de vemindede invloed van de zee (dynamiek) en de daamee gepaad gaande toename van de vaiatie in biotopen. Typische kustvogelsooten als Slechtvalk (Fa/co peeginus), Raaf (Covus DOUWE TH. DE GRAAF coax), Alpenkaai (Pyhocoax pyhocoaxj en Noodse stomvogel (Fulmaus glacialis) boeden op kliffen en in holen en nissen op otskusten. Aan de hand van het vespeidingspatoon en de boedbiologie ging de speke daana diepe in op de veschillende sooten zeevogels. Het Pembokeshie Coast National Pak heeft voo deze laatste een belangijke functie, omdat bijna alle in Goot-Bittannië vookomende zeevogels e boeden en dat vaak in gote aantallen: Noodse stomvogel, Dieteenmeeuw (R/ssa tidactyla), Gote en Kleine mantelmeeuw (Laus mainus en L. fuscus), Aalscholve (Phalacocoax cabo), Kuifaalscholve (P. aistoteles), Papegaaiduike (Fatecu/a acfoaj, Zeekoet (Uia aalge), (Alca toda), Stomvogeltje (Hydobates pelagicus), Alk Noodse pijlstomvogel (Puffinus puffinus) en Jan van Gent (Sula bassana). Sooten, die hie in aantallen toenemen, zijn Noodse stomvogel, Dieteenmeeuw, Kleine mantelmeeuw, Kuifaalscholve en Jan van Gent. Zeekoet, Alk, Papegaaiduike, Gote mantelmeeuw en Zilvemeeuw (Laus agentatus) gaan daaentegen achteuit. Vooal de voo de kust gelegen eilanden Skome, Skokholm en Gassholm zijn beoemd vanwege hun gote zeevogelkolonies. Op Skome boede bijvoobeeld ca. 100.000 paen Noodse pijlstomvogels, 3000 paen Zeekoeten, 7500 paen Papegaaiduikes,

6000 paen Dieteenmeeuwen en 14.000 paen Kleine mantelmeeuwen. Ondanks de enome aantallen boeden deze sooten toch steeds op hun eigen kaakteistieke plekken: Papegaaiduikes in konijneholen, Zeekoeten op ichels, Kuifaalscholves in holen, Alken in kleine nissen, enz., zodat e in beginsel weinig nestplaatsconcuentie kan opteden. Van eilanden, waa ooit gondpedatoen zijn teecht gekomen zoals bijvoobeeld atten na een schipbeuk op het eiland Ramsey zijn alle zeevogels vedwenen. De echte zeevogels komen alleen tijdens de boedtijd aan land en veblijven de est van het jaa op zee. Men noemt deze pelagische sooten. Op het eiland Gassholm is sinds 1820 een kolonie Jan van Genten gevestigd, die in de tussenliggende peiode is uitgegoeid van enkele hondeden paen tot ongevee 25.000 paen! Het bezichtigen van zo'n kolonie is een fantastische evaing. Veel zeevogels hebben gepofiteed van de visveweking op zee (Noodse stomvogel, Kleine mantelmeeuw), van veandede visvookomens als gevolg van wijzigingen van de zeestomingen (de toename van de Makeel kwam de Jan van Gent ten goede) en van de afgenomen vevolging voo de menselijke consumptie (Dieteenmeeuw, Papegaaiduike). Doo hun vookomen in kolonies, hun betekkelijke tamheid en hun vele faaie gedagingen zijn zeevogels zee dankbae dieen om te fotogafeen, hetgeen dan ook in de mooie opnamen tot uiting kwam. Een boeiende voodacht, die een goed beeld gaf van het landschap en de vogelweeld van het Pembokeshie Coast National Pak! NIEUWE LEDEN IN 1987 Zoals gebuikelijk, stelde de hee Koomen ook ove het afgelopen jaa wee een ovezicht samen van de nieuwe leden. Wij hopen dat zij nog lang plezie beleven aan het wek van het Genootschap, aan de vele aktiviteiten en aan het Natuuhistoisch Maandblad. Amoy H.F.M., Const. Huygensst. 9, 6181 BH Elsloo AgelooMac, Boansingel 1 18, 1 81 3 ZD Alkmaa Ats J.H.M., Limbugestaat 67, 6267 CB Cadie en Kee Asseldonk Enest v., Oanjelaan 6, 6043 GL Roemond Beautot W.H.J, de, Gaeteweg 13, 6071 ND Swalmen Bekke J.P., Zwanenlaan 10, 4351 RX Veee Bigelen Macel v., J. v. Vondelst. 27, 6416 AN Heelen Bogaets J., Bemweg 174, 5915 GP Venlo Boon M.F.E., Stallestaat 32, 6261 VD Mhee Dauphin S.J., Papenweg 66, 621 2 CH Maasticht Dupae F., Kommandeijst. 26, 3800 St. Tuiden Dijk Macel v., Suinameplein 22, 6371 BC Landgaaf Eve F.J.H. v., Mg. Sweensst. 6, 5076 NZ Haaen Feyse A.M., Dillegaad 206, 6417 HM Heelen Giesen T., Postweg 182, 5915 AD Venlo Heylen Fans, Koolmijnlaan 310, 3540 Heusden Zolde Hofmans Kut, Roche Madoux 4, 6383 Vieves-su-Vioin Janssen Fan. G., P. Mauitsst. 22, 5923 AZ Venlo Jong Th.H. de, Pijssestaat 19, 4101 CM Culembog Kieken H. v., Tezieteweg 7, 6285 ND Epen Labey W., Klokkestaat 8, 6245 KL Eijsden Lammes Th.W., Baendzstaat 13, 5554 PN Valkenswaad Langboek E.K., Zuidekuisweg 2, 8938 AP Leeuwaden Leendes F., A. Schweitzest. 21, 6235 CS Ulestaten Libaian The, Black Mountain, 2601 Cabea Au Magnée E., Haspengouw 26, 6227 RN Maasticht Meestes E., Busselsest. 129B, 621 1 PD Maasticht Milieudienst, Postbus 106, 7500 AC Enschede Munckhof M. v.d., Geldesebaan 49, 5931 JN Tegelen Nieuwelink M.A., Kuisstaat 33, 6041 BC Roemond Offemans L.J.J., Gavenweg 37, 6381 BA Ubach o Woms Peetes J.M., Moeskampstaat 7, 5921 VD Bleick Poolen Calo, Bandenbugeweg 4, 6214 AK Maasticht Raedts Helena, Zwaluwstaat 23, 6325 AS Vilt Rang M.C., Statenstaat 2B, 621 1 TB Maasticht Schouten C.J., Badofstaat 19, 3962 CB Wijk bij Duustede Smits Piee, Op den Akke 100, 5925 CC Venlo Snellings H., Dennest. 101-25, 6543 JR Nijmegen Stamans Paul, Mesweg 7, 6336 VS Hulsbeg Stoks-v.d. Schoo G., Helling 2, 5991 BE Baalo Stolwijk P.F., Enkeshost 1, 7531 LA Enschede Veheesen S.M.M.P., Putstaat 5, 6131 HH Sittad Wetjens A.M.T., Benhadstaat 48, 5941 GL Velden Willenbog L., Egstaat 149, 6418 JA Heelen ACTE DE PRÉSENCE.. Fankijk, 2 novembe 1987. Een zomese hefstdag in de Quecy blanc. Makant en zee stategisch, bovenop een heuvel, ligt het uim acht eeuwen oude dop Lauzete. Vlak daabij moet het zijn, la Pleine Basse. Ton Beuls en ik bestudeen het kaatje waaop Tees Blankevoot heeft aangegeven hoe we haa huis kunnen vinden. Ze is al jaenlang lid van ons Genootschap en zeke binnen de King Heelen geen onbekende. Enkele maanden gelegen had ik een bief van haa ontvangen. E moest opuiming woden gehouden. Stapels tijdschiften, of daavoo nog belangstelling bestond. En die belangstelling was e dus. Maa e was ook nog iets andes. Het feit dat iemand zo ve vewijded (uim 1000 km) en tegelijketijd zo dichtbij het Genootschap kon staan. E was eden genoeg om eens een eis zuidwaats te ondenemen. Wat paten en een fose papieen bagage inladen. We vetellen onze eis tevens te benutten om enkele ondeaadse kalksteengoeven te bezoeken. Laat nu vlakbij huize Blankevoot vij ecent een ondeaadse goeve zijn ontdekt. Eén telefoontje en welda zijn we met ons dieën op weg, op vekenning. Zowel de goeve als de eigenaa vebazen ons. De duistenis van de avond doet onze toch beëindigen. Op een donke landweggetje nemen we afscheid van Tees Blankevoot. Vol vewondeing en goede heinneingen wod de eis vootgezet. Wat nu met de stapels papie gaat gebeuen? Die zullen via het Publicatiebueau van ons Genootschap beslist op een goede plaats teechtkomen en zo wee ten dienste zijn van onze veeniging. En wat het ondeaadse beteft, Ton en ik zullen in de eeks Mededelingen van de Studiegoep Ondeaadse Kalksteengoeven de belangstellenden nade in kennis stellen met onze evaingen. Dit alles met veel dank aan de familie Blankevoot. FREEK VAN WESTREENEN

BEHEERSWERKZAAMHEDEN AAN GRAFTEN EN DE VERMINDERING VAN HET EROSIEPROBLEEM PIERRE GROOTEN, Retesbeek 1 5, Klimmen Reeds geduende tientallen jaen stoomt e jaalijks hondeden m 3 vuchtbae landbouwgond naa de Maas toe. Doo het Zuid- Limbugse eliëf en de samenstelling van de toplaag van de bodem, is onze gond bij een stek gemechaniseede agaische bedijfsvoeing plaatselijk eosiegevoelig. De bovenlaag van onze löss-bodem speelt bij iedee egen- en sneeuwbui en bij afgaande vost steeds vake en in gotee hoeveelheden dalwaats. In vegelijking met de voegee landbouwkundige situatie, waabij een gotee samenhang bestond tussen de agaische- en de beheesaspecten van de wekzaamheden die plaatsvonden, zijn de landbouwkundige ingepen tegenwoodig veel mee in stijd met elkaa (SCHOUTEN et al., 1985, VAN ElJSDEN & IMESON, 1985). (Wageningen, 1 985) oveduidelijk. Zij constateen onde andee dat het aantal sooten loopkeves in houtsingels afneemt naamate e minde vaiatie in de stuctuu van deze beplantingselementen gehandhaafd blijft, doo het niet plegen van egulie (= cyclisch teugkeend) ondehoud (NELEMANS, 1 979). Vegelijkende ondezoeken met eensluidende esultaten zijn ook uitgevoed voo dassen, vogels en landslakken (GELDERBLOM et a/., 1985). BEHEERSTECHNISCHE INGREEP ALS EROSIEBESTRIJDINGSMIDDEL De voege bij de landbouwes in gebuik zijnde landschapselementen als hagen, houtwallen, hakhoutgaften, sloten, bosjes en poelen woden nu vaak alleen nog evaen als "sta in de weg" voo een doelmatige agaische bedijfsvoeing. De ovelast die eetijds niet in degelijk gote mate evaen wed, wodt heden ten dage als zodanig steeds vake als agument gehood om deze landschapselementen op te uimen. Dat de gebuiksmogelijkheden van deze elementen niet eg mee mee tellen (bandhout, geiefhout, schaduwbomen voo het vee), komt doo het feit dat al deze behoeften op andee manieen (meestal doo goedkopee of minde abeidstijd kostende zaken) vevangen woden. Doo deze ovelastsituatie zijn in de akke- en weidegebieden ten aanzien van deze elementen vaak keuzes gemaakt, die zowel de uitelijke veschijningsvom als de innelijke stuctuu evan, niet ten goede komen. Die vegetatieopnamen van een veuigde gaft, die een ondedeel vomt van de holle weg, het Klein Weegske (gemeente Voeendaal fig. 1), staan vemeld in tabel I. Het gaat hie om 3 opnamen van pemanente quadaten waabij alleen de bedekkingsgaden volgens de methode Baun-Blanquet zijn vemeld. Met name in de akkebouwgebieden heeft een enome daling van het aantal typen plantengemeenschappen die op bijvoobeeld gaften vookomen, plaatsgevonden (WESTHOFF & WEEDA, 1984). In dit atikel woden pecentages genoemd van 15% van het oosponkelijke aantal typen. Met name de plantengezelschappen kenmekend voo mesoofe en oligotofe milieus komen nog maa spoadisch voo. Dat tengevolge hievan ook het aantal diesooten is teuggelopen, maken veschillende ondezoeken gememoeed in het appot "Ecologische Infastuctuu en Landinichting" van GELDERBLOM, KUIJSTERS en MEIJSSEN Figuu 1. Situatietekening bolle weg "Klein Weegske" (gemeente Voeendaal). Ligging van de pemanente quadaten: 1 - halvewege helling 2 - in het dal 3 - nog hoge in de helling begin- en eindpunt (pakeeplaats) picknickplaats ustbank kasteel pemanent quadaten 1, 2 en 3 monumentale boedeij wegkuis / -kapel kek uitzichtpunt In figuu 2 en 3 wodt getacht wee te geven hoe doo een andee inichting en gebuik, waabij maa een klein pecentage landbouwgond zowel aan de bovenzijde als aan de ondezijde van een gaft veloen gaat, e enezijds een veelvoud van de huidige ovelastsituaties opgeheven kunnen woden, en andezijds een aantekkelijke oplossing in het spanningsveld landbouwnatuu gevonden kan woden. Tevens zou doo een diecte inko-

^ ^ oute waalangs afspoeling van het oppevlaktewate gotendeels plaatsvindt oute waalangs vemoedelijk oppevlaktewate inspoelt en uitteedt bij een kalkijke ondegond (Megelland-situatie) Figuu 2. Dwasdoosnede van een gaft die onde diecte invloed staat van de bovenliggende akke, vóó de in dit atikel bescheven ingeep. De plantengoei bestaat vanwege de in- en afspoeling voonamelijk uit stikstofminnende sooten als o.a. gote bandnetel, kleefkuid, witte dovenetel en gewone beeklauw. Figuu 3. Dwasdoosnede van eenzelfde gaft nà de uitvoeing van de hie voogestelde natuutechnische ingeep. Op de gens van de helling met het plateau wodt een topkam aangebacht in de vom van een vebede genswal. Te vewachten valt dat hiemee zowel een goot deel van het afspoelend oppevlaktewate uit de gaft geweed wodt. Tevens zal doo de veplaatsing van het inzijgingsgebied vemoedelijk alleen nog uitteding van dit wate plaatsvinden op de lage in de gaft gelegen delen (zie ondeboken lijnen). Als gevolg hievan zal in de loop de tijd ook de floistische samenstelling van deze gaften kunnen veandeen. menstoeslag, zoals die ook eeds gepaktiseed wodt in de Duitse situatie, een edelijke vegoeding (+ f 10, pe ae) betaald kunnen woden aan de landbouwes die vijwillig een ondehoudsoveeenkomst aangaan (MÖL LER, 1984). Hiebij wodt de and ove een beedte vaiëend van 1 tot 5 mete niet mee als poduktieve akke of weiland gebuikt, maa woden milieubelastende maategelen als bemesten met kunstmest en het vespuiten van bestijdingsmiddelen achtewege gelaten. Deze anden doen dan dienst als buffe tussen het kleine landschapselement en het cultuuland. Dit "and"effect heeft tot gevolg dat veel planten (klapoos, koenbloem) en diesooten (zweefvliegen, vlindes) zich opnieuw in deze gadiëntzone kunnen vestigen. Omdat veel kleinee en middelgote landbouwbedijven in vehouding tot de gotee bedijven veel mee "and" in hun aeaal hebben, zou hiedoo ook nog eens diect bijgedagen kunnen woden aan het instandhouden van een stuk wekgelegenheid in deze bedijfstak. Een globaal ovezicht van de bedoelingen van dit plan staan weegegeven in figuu 2 en 3. Het plan gaat evan uit dat e aan de bovenand van een gaft wee een wal, in de vom van een vehoogde en vebede andzone ontstaat. Dit kan beeikt woden doo jaalijks ove een minimale beedte van 2 mete naa de gaft toe te ploegen, tewijl het andee gedeelte van de akke van de gaft af geploegd wodt. Al naa gelang de flauwte van de helling zal dit een aantal jaen hehaald moeten woden, gezien de eindsituatie (figuu 3) waabij de hoogte van de top van de wal boven de geul ligt die ontstaat doo deze handelwijze. Eenzelfde effect, maa dan op kote temijn, kan beeikt woden doo een gaafmachine het eindesultaat zoals vemeld, te laten vewezenlijken. Deze eindsituatie waabij de bovenand van de wal minimaal 40 cm boven de ondeand van de geul ligt dient in alle navolgende jaen gehandhaafd te blijven. De inkomenstoeslag dient dan beekend te woden aan de hand van de oppevlakte gond die zich bevindt tussen de gaft en de geul en die dan uiteaad niet mee voo landbouwkundige doeleinden in aanmeking komt. Het voodeel naa de gaft toe is dat zowel de inspoeling via het gondwate en de afspoeling van het oppevlaktewate in de loop de tijd zal afnemen. Hiebij is het echte ook noodzakelijk dat op het bovenliggende peceel doo een aantal landbouwkundige bewekingen het eosiegevaa zoveel mogelijk wodt ingedamd. Hiebij kan gedacht woden aan het inzaaien van een goenbemeste (in de baakpeiode) en het telen van een hakvuchtgewas (ook maïs) en een gaangewas naast elkaa tijdens de veldpeiode. Om in de toekomst evoo te zogen dat geen ovelast vanuit de belendende gaft doo bijvoobeeld uitbeiding van het stuweel zal plaatsvinden, zou het één- of tweejaalijks ondehoud van deze stoken doo de landbouwes zelf of doo een beheende instantie uitgevoed kunnen woden.* De doelstelling van het behoud van deze gaften wodt op deze wijze tweeledig gediend. * De Stichting Instandhouding Kleine Landschapselementen (IKL) is een beheende instantie die thans in een 30-tal gemeenten in de povincie wekzaamheden uitvoet aan achtestallig ondehoud van kleine landschapselementen jgaften, holle wegen, knotbomen, dinkpoelen, bosjes kleine dan 5 ha) (ANONYMUS, 1985). In het kade van deze wekzaamheden wodt voo de toekomst ovewogen in hoevee het uitvoeen van egulie ondehoud aan de elementen waaaan in het veleden eeds gewekt is, tot de toekomstige wekzaamheden zal gaan behoen. De Stichting is gevestigd te Roemond, Swalmestaat 65a, 6040 AD.

In de eeste plaats wodt de gaft niet vede in gootte aangetast. Op de tweede plaats wodt doo deze wallen een vedegaande afspoeling van gond ove de totale lengte van de steiland heen vookomen. Zeke als dit uitgevoed zou woden in combinatie met de teeltmaategelen zoals voogesteld in het vooontwep van het nieuwe Steekplan Zuid- Limbug (ANONYMUS, 1986). De innelijke kwaliteit van de gaften kan doo het achtewege blijven van de vedegaande eutofiëing in waade toenemen. Dit betekent dat van oudshe kaakteistieke floa- en faunaelementen wee een kans kijgen (NOOREN, 1982). Een zelfde weg zou gevolgd kunnen woden voo de landschapselementen die gehandhaafd c.q. ontstaan bij de op til zijnde heinichtingen (Megelland-Oost, Centaal Plateau, Ransdaleveld?). CONCLUSIE De in Zuid-Limbug aanwezige gaften, maa ook de kalkgaslanden, taluds van (holle) wegen en de bosanden zouden pofiteen van voonoemde beheesmethode waabij de anden ontzien woden. Vegoedingen die nu eeds in Relatienotagebieden en in het kade van de R.O.L. (Regeling Ondehoudsoveeenkomsten Landschapselementen) woden betaald, zouden uitgebeid kunnen woden. De E.E.G.- landbouwpolitiek, die geicht is op het bepeken van de landbouwpoductie, zou gelden beschikbaa kunnen stellen om deze beheesmaategelen, die helemaal passen binnen hun beleid van de Begboeenegeling, daadwekelijk uit te voeen. Zowel de natuu, als de landbouwes, zouden bij een degelijke ecologische benadeing van het eosiepobleem van de akkes met de toepassing van deze natuutechnische beheesmaategelen binnen de landschapselementen, gebaat zijn. SUMMARY Tabel I. Klein Weegske (Holle weg) gemeente Voeendaal Opname 1-10-1985 Methode Baun-Blanquet Opname plaatsen 1, 2 en 3 (figuu 1), Km-hok 62-14-51 In deze weg is in seizoen 1984/1985 achtestallig ondehoud weggewekt doo het IKL. (alleen aan de zuid/oost geëxponeede zijde). Expositie Totale bedekking Bedekking boomlaag Bedekking stuiklaag Bedekking kuidlaag Bedekking moslaag Oppevlakte p.q. Aan bovenzijde begensd doo Sootnaam* Quecus obu - Zomeeik Quecus petaea - Winteeik Faxinus excelsio - Gewone Es Salix spec. - Wilg Sobus aucupaia - Wilde lijstebes Rubus spec. - Baam Cataegus monogyna - Eenstijlige meidoom Rosa spec. - Roos Sombucus niga - Gewone Vlie Geanium obetianum - Robetskuid Heacleum spbondylium - Gewone beeklauw Osium avense - Akkedistel Equisetum avense - Heemoes Salueja vulgais - Bostelkans Dactylis glomeala - Kopaa Vicia cacca - Vogelwikke Sfachys sylvatica - Bosandoom Glechoma hedeocea - Hondsdaf Sonchus avensis - Akkemelkdistel Taaxacum spec. - Paadebloem Ahenatheum elatio - Gewone glanshave Geum ubanum - Geel nagelkuid Poa nemoalis - Schaduwgas Bachypodium pinnalum - Gevinde kotsteel Bomus stenlis - IJle davik Utica dioica - Gote bandnetel Ranunculus acis - Schepe botebloem Galium apaine - Kleefkuid Vio/o hita - Ruig viooltje Ceastium spec. - Hoonbloem Plantago lanceolata - Smalle weegbee Lamium album - Witte dovenetel Anthiscus sylvestis - Fluitekuid 1 2 3 nood/west zuid/oost zuid/oost 100% 85% 95% 10% 5% 5% 50% 5% 5% 80% 80% 90% 10% 20 m 3 - m 25 - m 2 2 2 weiland akke met akke + topkam kantand + 2a + + 2a + + + bedekking * Wetenschappeliike nomenclatuu volgens HCUKELS/VAN DER MbuutN, 1983. Floa van Nedeland, 20e duk, Goningen. Nedelandse naamgeving voigens VAN DtR MEUDÊN & VANHECKE, 1986. Naamlijst van de floa van Nedeland en België. Goteia 13(5/6): 87-170. + + 2a 1 1 5 1 + + 4 MANAGEMENT ON LYNCHETS AND THE DECREASING EXTENT OF THE EROSION PROBLEM The changed agicultual land use and the disappeaing of many small-scale landscape elements (hedges, lynchets, standad tees, sunken oads, pools) in the hills of South Limbug have, among othe things, inceased the possibility of eosion. Next to taking agicultual measues (geen manuing, stip-copping, peseving o esowing gassland on steep slopes, keeping the content of the oganic substances of the loessial/loam soil on the same level) it is necessay to maintain the small-scale landscape elements mentioned above, in ode to fight In this aticle a poposal is made to oganize lynchets in such a way that the eosion poblem will be fighted in a much stonge way. DANKWOORD Bij deze bedankt de auteu de hee Henk Schmitz, medeweke bij de Stichting Instandhouding Kleine Landschapselementen (IKL), voo de waadevolle opmekingen bij het manuscipt en mev. Lea Boymans voo het vevaadigen van de tekeningen.

LITERATUUR ANONYMUS, 1985. IKL Jaaveslag / voolichtingsfolde. Roemond. ANONYMUS, 1986. Vooontwep Steekplan Zuid- Limbug. Hoofdgoep R.O.V., Povincie Limbug. Maasticht. GELDERBLOM, L., R. KUIJSTERS & L. MENSEN, 1985. Ecologische Infastuctuu en Landinichting. Mededeling 78, vakgoep Cultuutechniek. Wageningen. MÖLLER, D., 1984. Beücksichtigung ökologischen Belange in Flubeeinigungsvefahen, Heft 74. Münste. NELEMANS, M., 1979. De biologische betekenis van houtsingels in het Z.W.K., in het bijzonde voo loopkeves. Rijksunivesiteit Goningen. NOOREN, M.J., 1982. Vegetatiekundige inventaisatie van houtwallen, heggen en andee beplantingsstoken in Nedeland. RIN-appot 82/7. Anhem. SCHOUTEN, C.J., M.C. RANG en P.M.J. HUIGEN, 1 985. De omvang en gevolgen van de eosie en wateovelast in Zuid-Limbug. Utecht. VANEIJSDEN, G.G. & A.C. IMESON, 1985. De elatie tussen eosie en enkele landbouwgewassen in het Ransdaleveld, Zuid-Limbug, Landschap 2: 133-142. WESTHOFF, V. & E. WEEDA, 1984. De achteuitgang van de Nedelandse floa sinds het begin van deze eeuw. Natuu en Milieu 8, (7-8): 8-17. RECENTE VONDST VAN EEN RINGSLANG (NATRIX NATRIX L.) TUSSEN HECHTEL EN HELCHTEREN (PROV. LIMBURG, BELGIË) EN COMMENTAAR OP VERSPREIDINGSGEGEVENS J. BURNY, B.P. 188, Makokou, Gabon G. HANEKAMP, Rijksinstituut voo Natuubehee. Postbus 46, 3956 ZR Leesum Op 18 juni 1985 vond de tweede auteu op de westzijde van de ijksweg NI5 Hasselt-Eindhoven ca. 4 km ten zuiden van Hechtel een dode volwassen Ringslang (Natix natix). Het die was kennelijk doo het vekee gedood, vijwel zeke hoogstens een dag voo de vinddatum. Het gaat hie niet om de eeste melding van de aanwezigheid van de Ringslang in de Kempen en aangenzende gebieden, maa het beteft wel de enige ons bekende ecente betouwbae waaneming. Hoewel het lichaam gotendeels was vemozeld, kon de totale lichaamslengte op ca. 80 cm woden bepaald. Belangijke kenmeken zoals de geelwitte vlekken achte de kop waen duidelijk te zien. Gezien de staat waain het lichaam vekeede en het feit dat de vakantieeis net was begonnen, zijn de esten niet vezameld. De vindplaats ligt in het gebied van de bovenloop van de vallei van de Zwate Beek. DE VROEGERE MELDINGEN IN DE BELGISCHE KEMPEN EN IN DE BELGISCHE PROVINCIE LIMBURG De aangestipte uuhokken in de ecentste Belgische hepetologische atlas (PARENT, 1985: p. 168) en de inmiddels aan het licht gekomen gegevens: A IN HET SCHELDEBEKKEN 1. B4-27: Kalmthout - De Nol (HAVER- MANS, 1942); 2. B6-41: Oud-Tunhout - De Lieeman (ANONYMUS, 1983 en mond. B meded. G. Luyts, dec. 1985): intoductie omsteeks 1975; geen ecente waanemingen); C5-27, C5-37en C5-38: Lichtaat (SCHREITMÜLLER, 1935) en ecente intoductie in het natuuesevaat De Zegge; D6-48: Bokijk (BAMPS, 1894); D6-58: Diepenbeek (BAMPS, 1894); D7-41 : Genk - natuuesevaat De Maten (waaneming van G.H. Paent in 1954 of 1955); E6-15: Wije (BAMPS, 1894); E6-25: Kotenbos (BAMPS, 1894); E6-56: Hees (ANONYMUS, 1934); E6-46: Bogloon (BAMPS, 1894); IN HET MAASBEKKEN 1 1. D7-26: Dilsen (mededeling van Mev. H. Bondes-Lefeve aan Paent in 1969); 12. E7-44: Eben-Emael (veschillende goed gedocumenteede ecente waanemingen van C. Tihon; pes. mededelingen aan Buny). Voo het Scheldebekken is bovendien een niet exact te localiseen melding voo de omgeving van Leuven te vinden in de Sélys Longchamps, 1 842: p. 175. Op de kaat in PARENT (1985) zijn bovendien ook de hokken 07-57 en E7-14 aangestipt. Ze slaan espectievelijk op een gegeven uit Echt en uit Maasticht. Beide zijn ovegenomen van de vespeidingskaat in de voolaatste Nedelandse hepetologische atlas (BERGMANS, PARENT en DE FONSE- CA, 1981 ). In dat wek en in de inmiddels veschenen nieuwe atlas van de Nedelandse amfibieën en eptielen (BERGMANS en ZUIDERWUK, 1986) zijn voode aan Belgisch Limbug genzende gebieden in Nood-Babant en Zuid-Limbug veschillende vespeide Ringslangmeldingen opgenomen (zie ook VAN BUGGENUM en HERMANS, 1986). C NIET-GEKARTEERDE MELDINGEN Aan het hieboven opgesomde lijstje van 12 gegevens kunnen voo de Limbugse Kempen en voode Demevallei enkele niet-bevestigde meldingen woden toegevoegd. Het gaat om de hadnekkige beichten als zouden e af en toe Ringslangen zijn gezien in het vijvegebied te Zonhoven, Kuingen en Zolde, waavan de eeste auteu eeds eede melding maakte (BuRNY, 1984); ove een jeugdwaaneming van J. Bijnens (Gellik) in de benedenloop van de Ziepbeek te Rekem; om een tweedehandse, mondelinge mededeling ove een mogelijke, ecente waaneming van een Ringslang in de benedenloop van de Bosbeek te Neeoeteen; om de vemelding van de aanwe-

zigheid van 'addes' in een voo de Ringslang geschikt gebied te Zichem (D5-38) in een - weliswaa liteai - wek van ERNEST CLAES (1951) en om een onzekee waaneming in de middenloop van de Zwate Beek te Koesel in de winte van 1980-1981. Twee in het esevaat wekende abeides hebben toen in de wotelkluit van een nabij de Zwate Beek goeiende Zwate els (Alnus glutinosa) een ovewinteende 'slang' gevonden. Het gekwetste die is meegenomen naa een vewamde keet en dus goed geobseveed. Tijdens een hepetologische inventaisatie in de vallei van de Zwate Beek (BURNY, 1986; eatum in Natuuhist. Maandbl., 75 (10): 163) zijn de beide mannen in de zome van 1985 onafhankelijk van elkaa ondevaagd. Het plaatje met de ingslangen in de gids van ARNOLD, BURTON en OVENDEN (1978) is hun voogelegd. Een van de betokkenen wees zonde aazelen de - stek op de Ringslang lijkende - Addeingslang (Natix maua) aan; de andee wist geen enkel plaatje aan te wijzen, ook niet dat van de Hazelwom (Anguis fagilis). Het gebied in de vallei van de Zwate Beek waa deze waaneming plaatsvond (de Oveslag), vomt ongetwijfeld een geschikt biotoop voo de Ringslang. Tegen het einde van de jaen 1970 zijn in het natuuesevaat Het Hageven te Neepelt twee of die uit de Agonne (Fankijk) afkomstige Ringslangen uitgezet. E is sindsdien niets mee van gemekt (mond. meded. G. Jannis; men kent de veantwoodelijke, het is niet onze infomant). DISCUSSIE Het is niet geheel uitgesloten dat e in de onde A en B opgesomde gegevens enkele niet geheel betouwbae meldingen opgenomen zijn (die van SCHREITMÜLLER bijvoobeeld). Voo zove bekend zijn ze ecologisch aanvaadbaa. Het vespeidingsbeeld van de Ringslang in het bestudeede gebied valt uiteen in die goepen vindplaatsen: a. de vespeide gegevens in de Ant wepse Kempen en op de Hoge Kempen (A.l, A.3 en de nieuwe vondst); b. een concentatie van vondsten in een gebied dat zowel vochtig Haspengouw omvat als de wateijke en elatief voedselijke Diepenbeek (A.4 t/m A.8) en vede stoomopwaats in het stoomgebied van de Hek (A.9 en A.10); Figuu 1. Juveniele Ringslang. Foto-. G. Hanekamp c. de gegevens uit de valleien van de Maas en van de Jeke (B). De gelijkenis van dit vespeidingsbeeld met de situatie in de aangenzende gebieden in Nedeland is opvallend. De vespeidingskaat van de Ringslang in BERGMANS en ZUIDERWIJK ( 1986: 1 36) vetoont een zelfde beeld: vespeide vondsten op de zandgonden van Nood-Babant en veschillende gegevens uit Midden- en Zuid- Limbug. De dichtheid van de waanemingen in Limbug zou doen vemoeden dat het hie om het vookomen van populaties gaat. In wekelijkheid gaat het echte om een geing aantal vondsten en beteft het zeke ten dele uitgezette exemplaen (VAN BUGGE- NUM en HERMANS, 1986). De die tot nu toe uit de Belgische Kempen zonde haa zuidand (Kalmthout, Lichtaat en de bovenloop van de Zwate Beek) vezamelde gegevens vomen op zichzelf maa een zwakke basis voo de veondestelling, als zou deze slang daa inheems zijn. Andes is het gesteld wannee ook de gegevens uit de omliggende gote valleien woden betokken: de Jeke, maa ook de Maas en de zijivieen van de Deme. De soot lijkt goed vetegenwoodigd te zijn geweest in vochtig Haspengouw en op de aansluitende zuidand van het Kempisch Plateau; ze was zeke nog tot voo de gote 'saneingsweken' in het begin van de jaen 1980 een algemene veschijning in de benedenloop van de Jeke te Eben-Emael en Wonck. Vede dient e ekening gehouden te woden met een mogelijk spontaan - zij het spoadisch - vookomen in de valleien van de Maas en haa zijivieen ten nooden van Maasticht. In Belgisch Limbug zijn e vemoedelijk nog aanvullende gegevens uit dit gebied te vezamelen mits men in vetouwelijk contact kan komen met plaatselijke, oudee natuukennes. Voo een exacte evaluatie van de vondsten in de hiebij aansluitende landschappen van Nedelands Zuid-Limbug (VAN BUGGE- NUMen HERMANS, 1986) moeto.i. ook ekening gehouden woden met de Jekepopulatie en met de mogelijkheid dat vandaauit - voege mee dan nu - via de ivie vespeide dieen veantwoodelijk zijn voo de geïsoleede waanemingen in de uuhokken ondom en ten nooden van Maasticht. Indien zich in de Kempen of in de aangenzende gebieden nieuwe waanemingen zouden voodoen, is het dingend gewenst dat het betokken die al dan niet tijdelijk vezameld wodt om aan een gondig systematisch ondezoek te woden ondewopen. Het is immes niet uitgesloten dat zich in Belgisch Limbug - zoals het geval lijkt te zijn op de Bunssummeheide - op basis van uitgezette dieen een nieuwe mengpopulatie van veschillende ondesooten Ringslangen ontwikkelt. Een juiste evaluatie van deze vondsten is van essentieel belang voo de uitbouw van een gefundeed natuubehoud dat bete gediend is met het bekend maken dan met het vezwijgen van degelijke waanemingen. DANKWOORD De auteus danken D. G.H. Paent (Alon) voo de veleende inzage in zijn hepetogeogafische databank.

RÉSUMÉ UNE COULEVRE À COLLIER (NATRIX NA TRIX) TROUVÉE ENTRE HECHTEL ET HELCH- TEREN, EN CAMPINE LIMBOURGEOISE. Le 18 juin 1985 le second auteu a touvé un exemplaie de Natix natix écasé su la N 15 à hauteu du cous supéieu du uisseau dit 'Zwate Beek'. Une détemination subspécifique n'était plus possible. Cette donnée est confontée à l'ensemble des obsevations du nod-est de la Belgique antéieuement publiées ou jugées fiables ayant sevi à la confection de la cate de épatition dessée pa Paent. Une liste d'indications nettement moins fiables est également donnée. A l'heue actuelle on ne dispose pas de données suffisamment nombeuses ou suffisamment documentées pou pouvoi se pononce en ce qui concene l'indigénat de Natix natix helvetica en Campine, homis le eplat au pied du Plateau de Haute-Campine dans la povince de Limboug. L'espèce a peuplé la Hesbaye humide et les teains humides au pied du Plateau de Haute-Campine. Elle semble y avoi dispau. Jusqu'au début des années 1 980 elle était encoe commune dans la vallée du Bas-Gee. Cetaines données et indications font coie à la possibilité d'une (an- cienne?) pésence occasionnella spontanée dans la vallée de la Meuse et des ses affluents au nod de Maasticht. Une évaluations des données épases pou le Zuid-Limbug hollandais devait teni compte de la pésence d'une population dans la vallée du Gee en amont de Maasticht. LITERATUUR ANONYMUS, 1934. Une vipèe de taille. Le Soi (dagblad), 15 augustus 1934. ANONYMUS, 1983. Wielewaalnatuuesevaten. Uitgave Koninklijke Veeniging voo Vogel- en Natuustudie 'De Wielewaal', Tunhout, 71 blzn. ARNOLD, E.N., J.A. BURTON en D.W. OVENDEN, 1978. Elsevies Reptielen- en Amtibieëngids. Alle in Euopa vookomende sooten met 250 afbeeldingen in kleu. Amstedam, Bussel, Elsevie, 272 blzn. BAMPS, C, 1984. Faune des Reptiles et des Bataciens de la Povince de Limboug. Bull. Sect. Scientit. et Litté. Soc. Mélophiles Hasselt, 30: 195-220. BERGMANS, W., G.H. PARENT en PH, DE FONSECA, 1981. Vespeidingskaaten (blzn. 234-259), in: SPARREBOOM, M. (ed.). De Amfibieën en Reptielen van Nedeland, België en Luxembug. Rottedam, A.A. Balkema. BERGMANS, W. en A. ZUIDERWIJK, 1986. Atlas van de Nedelandse Amfibieën en Reptielen en hun Bedeiging. Vijfde Hepetogeogatisch Veslag. Hoogwoud, K.N.N.V. en Laceta, 1986, 177 blzn. BUGGENUM, H.J.M. VAN en J.T. HERMANS, 1986. De Ringslang in Limbug: een kitische beschouwing. Natuuhist. Maandbl., 75 (10): 164-166. BURNY, J., 1984. Hoofdtekken van vespeiding en ecologie van de hepetofauna op en ondom de Hoge Kempen, Limbug, België. Natuuhist. Maandbl., 73 (3): 57-65. BURNY, J., 1986. Hepetofauna van de vallei van de Zwate Beek en omliggende heidegebieden te Koesel, Hechtel en Helchteen (pov. Limbug, België). Natuuhist. Maandbl., 75 (6/7): 1 13-118; (8): 124-134; (10): 163. CLAES, E., 1951. Floee het Fluwijn, in: Claes Omnibus Een, 1977 (15de uitgave), blz. 9-35. Zele, D.A.P. Reinaet Uitg. HAVERMANS, A., 1942. Monogafie ove het complex 'De Nol', tweede deel. Gedenkschiften beteffende de Aloude Heelijkheid Esschen- Calmphout-Huybegen, 9: 89-151; Jaaboek 1941-1942. PARENT, G.H., 1985. Atlas des Bataciens et Reptiles de Belgique (et du Gand-Duché de Luxemboug). Cahies d'ethologie Appliquée, 4 (3), Collect. Enquêtes et Dossies, n. 7, 198 blzn. SÉLYS LONGCHAMPS, E. DE, 1842. Faune belge. Pemièe patie: Indication méthodique des Mammifèes, Oiseaux, Reptiles et Poissons obsevés jusqu'ici en Belgique. Liège, H. Dessain; Buxelles, C. Muquadt; XII + 310 blzn. SCHREITMUUER, W., 1935. Ein Beitag zu Fauna Ost-Belgien. Das Aquaium, Belin, 1935: 161-164. UIT DE FLORA VAN LIMBURG AFLEVERING 29 samengesteld doo J. CORTENRAAD, Heedeweg 86H, Maasticht Zoals altijd kunt u uw waanemingen doogeven aan de samenstelle van deze ubiek. Ades: Heedeweg 86H, 6224 LH Maasticht. Waanemingskaatjes zijn vekijgbaa bij D.Th. de Gaaf, Bosquetplein 7, 6211 KJ Maasticht, tel.: 043-293064. Polei (Pulegium vulgae). Linne, Linneweed, op de vlakke oeve van een klein klei/gindgat, ettelijke viekante metes bedekkend (58-53-33, zome '85, W. de Veen). Opnieuw een vondst van deze thans zee zeldzame soot. De goeiplaats bij Gevenbicht (zie CORTENRAAD, 1985a) is veloen gegaan doo scheuen en opnieuw inzaaien van het gasland. In de Linneweed komt de Polei samen met Aabeiklave (Tifolium fagifeum) voo, een volgens DE WEVER (z.j.) in zijn tijd veel vookomende combinatie op de toenmalige Limbugse goeiplaatsen. Kleine dakekop (Dacocephalum pavifloum). Linne, langs het spoo, een ex. (58-53-45, juni '87, J. Geaedts & J. Cotenaad). Deze uit Nood- Ameika afkomstige soot is in Nedeland een zeldzame adventief. Wolfskes (Atopa bella-donna). Maasticht, op baakliggend teein in de binnenstad, vij veel (61-28-13, '85-'87, J. Cotenaad). De Wolfskes kwam vooheen in Nedeland voonamelijk in het Kijtdistict en daanaast in het Subcenteuoop distict voo. In het aan Zuid-Limbug genzende buitenland is de plant niet zeldzaam op kapvlakten en langs bosanden. Ook de Wolfskes is een plant die zich in Limbug alleen kan handhaven bij een hakhout- of kapbehee. Ook is de Wolfskes in Nedeland egelmatig adventief of vewilded gevonden, onde mee in 1955 in Maasticht. Op bovenstaande goeiplaats is de Wolfskes volledig ingebuged. Handjeseepijs (Veonica tiphyllos). Roemond, enkele tientallen exemplaen in akkeand (58-54-14, mei '86 en '87, J. Geaedts). Opnieuw een vondst in oostelijk Midden-Limbug van deze stek bedeigde soot, die hie en in het IJsseldal haa laatste goeiplaatsen in Nedeland heeft. De gootste populatie van de Handjeseepijs in ons land, bij Linne, is thans niet mee op deze plaats voohanden doo een veandeing en intensiveing van het gondgebuik in het desbeteffende peceel. Stijve ogentoost (Euphasia sticta subsp. sticta). Baexem, in gazige bem tussen bosje en spoolijn samen met Blauwe knoop (Succisa patensis) en Echte guldenoede (Solidago vigauea), een twintigtal exemplaen (58-33-51, juli '87, J. Geaedts). In de Floa van Nedeland wodt deze plant nog als vij algemeen betiteld (VAN DER MEUDEN et ai, 1983). Uit gegevens van het Rijkshebaium blijkt echte dat de Stijve ogentoost sinds 1950 in Nood- en Midden-Limbug nog in slechts vie uuhokken gevonden is. Daamee behoot deze plant tot de gote zeldzaamheden in het gebied. In

Zuid-Limbug komt ze nu bijna alleen nog voo in esevaten (Kundebeg, Bemelebeg e.a.) en op station Eijsden. De Stijve ogentoost kwam voege in Nood- en Midden-Limbug niet zeldzaam voo in heischale gaslanden. Ook andee sooten die in dit vegetatietype vookwamen zijn inmiddels op de zandgonden van Zuidoost- Nedeland (zee) zeldzaam gewoden, tewijl zij zich op de zandgonden in Noodoost-Nedeland bete hebben kunnen handhaven. Slijkgoen (Limosella aquatica). Thon, op dooggevallen eilandjes in gindplas, (58-52-43, J. Rutten, sept. '87). De tweede vondst sinds 1950 in Limbug van deze plant die in het Maasgebied veel zeldzame was en is dan in het Rijngebied. De eeste vondst sinds 1950 wed in 1985 bij Gevenbicht gedaan in de Elba, (60-21-22, J. Pinckaes). Kleine kaadebol (Dipsacus pilosus). In and van bosje tussen Melick en Roemond, 2 exemplaen, (58-54-24, juli '87, E. Petes); Aastebeg, op hoge Maasoeve, 2 ex. (60-12-52, juli '87, R. van Ham). De eeste vondsten van de Kleine kaadebol in Midden-Limbug. Klaablijkelijk beidt hij zijn aeaal in Limbug nog steeds vede uit. De meest noodelijke goeiplaats was tot 1987 gelegen in het Gasboek bij Guttecoven (DE GRAAF & VAN DER COE- LEN, 1980). Oveigens is de Kleine kaadebol op de doo deze auteus genoemde vindplaats op de steenbeg van de voomalige mijn Wilhelmina bij Schaesbeg ingezaaid in de jaen veetig doo tuinies van de botanische tuin te Tewinselen (VlDELER, 1968). Kluwenklokje (Campanula glomeata). In glanshavegaslandje bij station Spaubeek, enkele tientallen, (60-52-23, juli '85, J. Cotenaad). Volgens J. Koelink (mond. med.) goeit het Kluwenklokje hie al jaen en woden e zelfs wel eens exemplaen uitgestoken. Als de plant teplaatse oosponkelijk vewilded is dan is ze hie nu in elk geval ingebuged. Maiëtteklokje (Campanula medium), 't Rooth, in de Nekamigoeve, hondeden exemplaen, al sinds minstens vijf jaen aanwezig, zich uitbeidend, (62-21-43, mei '87, Plantenstudiegoep). Deze uit Zuid-Fankijk, Noodwest- en Midden-ltalië afkomstige tweejaige plant wodt egelmatig in tuinen gekweekt. In onde mee Spanje, Oostenijk en Engeland is ze in- Figuu I. Maiëtteklokje (Campanula medium). Let op de typische vom van de kelkaanhangsels. gebuged op doge open plaatsen; in laatstgenoemd land vooal langs spoowegen. (FEDOROV, 1976). Deze standplaats komt oveeen met die bij 't Rooth. Bleekgele doogbloem (Gnaphalium luteo-album). Meynweg, Steenstotven, 25 ex. (58-56-14, 25-1 1 -'84, R. van Ham). De Bleekgele doogbloem is in het pleistocene deel van Nedeland inmiddels een gote zeldzaamheid. In Limbug waen ecent nog twee vondsten gedaan (VAN DER HAM, 1983). Opmekelijk is het late tijdstip waaop de plant op de Meynweg bloeiend wed aangetoffen. In de jaen daana is de plant niet mee gevonden, wat waaschijnlijk samenhangt met het dichtgoeien van de goeiplaats. Tweejaige alsem (Atemisia biennis). Gevenbicht, Elba, een twintigtal planten langs gindgat (60-31-22, sept. '86, J. Pinckaes). Ook in '85 was de plant hie waagenomen. De Tweejaige alsem, afkomstig uit Ameika en Nood-Azië wodt langs de Rijntakken vake gevonden op doogvallende plaatsen. Mogelijk zal de plant in de komende jaen in Nedeland inbugeen. In Duitsland is dit plaatselijk eeds het geval. Wilde aveuit (Atemisia campestis) Simpelveld, twee exemplaen op stationsemplacement (62-25-52, '85-'87 T. Mulde & J. Cotenaad). De Wilde aveuit is in Limbug ecent een plant van spoowegemplacementen. Behalve te Simpelveld komt ze nog voo op emplacementen te Gennep en Tienay. Langs de Rijntakken komt de plant ook in doge gaslanden voo. Senecio bicolo subsp. cineaia. Bunde, NS-station, enkele tientallen, zich uitbeidend, op oud gedeelte peon (61-18-35, zome '86, A. Koste); Valkenbug, NS-station, enkele exemplaen (62-12-52, idem). Dit Kuiskuid komt van natue voo op otsige en zandige plaatsen in het westelijke en centale deel van het mediteane gebied. In West-Euopa is het plaatselijk ingebuged, bijvoobeeld in Betagne (CHATER & WALTERS, 1976). Deze plant wodt vij veel gekweekt als bodeplant vanwege de siewaade van haa vooal in jonge toestand witviltige bladen. Vewat u haa niet met de kameplanten die onde de naam "Cineaia" gekweekt woden. Deze planten behoen tot S. cuentus of tot bastaaden van deze soot met vewante sooten. Smalle wateweegbee (Alisma gamineum). Ohé en Laak, langs plas in de Echteweed, vij veel (60-12-33, zome '83, P. Vebeek); Oost-Maaland, enkele exemplaen samen met Slanke wateweegbee (A. lanceolatum) aan piasoeve (61-38-42, sept. '86, T. Mulde & J. Cotenaad). De Smalle wateweegbee is in Limbug zee zeldzaam. Daanaast zal de plant ook wel ove het hoofd woden gezien of vewisseld woden met de Slanke wateweegbee. Figuu 2. Senecio bicolo subsp. cineaia.

Figuu 3. Kuifhyacinth (Muscai comosum). Kuifhyacinth (Muscai comosum). Deze plant kwam voege in Zuid-Limbug in gaanakkes op löss voo. Uit de gaanakkes is ze nu vedwenen. E esteen in Zuid-Limbug nog slechts twee vij dicht bijeen gelegen goeiplaatsen in gazige wegbemen bij Bon en Obbicht (CuPEDO, 1984). Daanaast komt de plant in de Hollandse duinen voo waa ze ingebuged is na met fazantenvoe te zijn aangevoed. Gezien de achteuitgang van de soot in Limbug is de vondst in 1987 bij Hon des te opmekelijke. Hie weden twee exemplaen aangetoffen in een doo schapen beweid gasland op de dam bij de sluizen in de Weed (58-44-22, R. van Ham & J. Cotenaad). Deze vindplaats ligt ongevee twintig kilomete noodelijke dan oude vindplaatsen bij Sittad. Waaschijnlijk is de Kuifhyacinth hie ooit aangevoed doo de Maas. Gezien de afwezigheid van diecte bedeigingen zal de plant zich e wel handhaven. Bastaadhavikskuid (Hieacium x bachiatum). Onde deze naam woden hie, evenals bij VAN DER MEÜDEN et al. (1983), de bastaaden samengevat van Muizeoo (H. pilosella) met zowel Floentijns havikskuid (H. paealtum subsp. paealtum) als Hongaas havikskuid (H. paealtum subsp. bauhinii). HEUKELS (1980), die het mateiaal van H. x bachiatum op het Rijkshebaium heeft ondezocht komt tot de conclusie dat e binnen het mateiaal kleine vomveschillen waaneembaa zijn welke mogelijk samenhangen met de aad van de stamoudes; het ondescheid zou echte niet met zekeheid vast te stellen zijn. H. x bachiatum is in Nedeland afgezien van de eeste vondst in 1944 in Nood-Babant, alleen in Limbug gevonden. Dat is waaschijnlijk te veklaen uit het feit dat zowel Floentijns als Hongaas havikskuid in Nedeland vooal in Limbug te vinden zijn. Sinds 1950 is het Bastaadhavikskuid alleen nog bij Te Linden ( 1950), Tegelen (1954) en Boekhuizen (1977) gevonden. In 1986 zijn opnieuw exemplaen van deze hybide gevonden en wel op een industieteein te Roemond (58-54-15, J. Geaedts) en op spoowegteeinen te Spekholzeheide (62-24-25, J. Cotenaad) en Simpelveld (62-24-52, idem). Te Roemond en Simpelveld komt de bastaad met Floentijns, te Spekholzeheide die met Hongaas havikskuid voo. Op de die vindplaatsen goeien oudesooten en bastaaden in eikaas onmiddellijke nabijheid. Te Roemond komen waaschijnlijk ook teugkuisingen voo. De bastaaden waavan het Floentijns havikskuid een de oudes is zijn op eenvoudige wijze te ondescheiden van de bastaad waavan het Hongaas havikskuid een de oudes is doo de aanwezigheid van hoofdjesdagende zijstengels en de afwezigheid van uitlopes bij eestgenoemde bastaad, tewijl de andee bastaad juist wel uitlopes vomt. Deze kenmeken zijn tevens belangijke veschillen tussen Floentijns en Hongaas havikskuid. Oveigens wodt het al of niet vookomen van hoofdjesdagende zijstengels doo VAN DER MEÜDEN et al. (I.e.) niet genoemd. Het vemoeden dat H. x bachiatum ove het hoofd gezien wodt (HEUKELS, I.e.) is doo deze vondsten wel zekeheid gewoden. De kans is vij goot dat men op een teein waaop Muizeoo met een de beide andeen vookomt, de bastaad kan vinden. Paadebloemsteepzaad (Cepis vesicaia subsp. haenselei) Roemond, op divese plaatsen op industieteein Heide (58-54-15, juni '86, G. Geaedts). De eeste vondst van deze plant in Midden-Limbug volgend op de steke uitbeiding in Zuid-Limbug (zie CORTENRAAD, 1985b). Paase mogenste (Tagopogon poifolius). Retesbeek, divese exemplaen in wegbem ingebuged (62-13-33, juli '86, J. Koelink). Deze uit Zuid-Euopa afkomstige plant wed voege als goente gekweekt. In de zeekleigebieden van Nedeland (bijv. Goningen en Zeeland) is ze egelmatig ingebuged gevonden (HEUKELS, 1985). In Limbug is de Paase mogenste zee zeldzaam. Figuu 4. Paase mogenste (Tagopogon poifolius). LITERATUUR CHATER, A.O. & S.M. WALTERS, 1976. Senecio. In: T.G. TUTIN et al., Floa Euopaea 4. Cambidge. CORTENRAAD, J., 1985a. De Polei wee in Limbug gevonden. Natuuh. Maandbl. 74 (8): 87-89. CORTENRAAD, J., 1985b. Ove de uitbeiding van het Paadebloemsteepzand. Natuuh. Maandbl. 74 (6/7), p. 11 2 CUPEDO, F., 1984. Kuifhyacinth nog steeds in Zuid-Limbug. Natuuh. Maandbl. 73(3) p. 65. FEDOROV, A.A., 1976. Campanula (species 1-104). In: T.G. Tutin el a/., Floa Euopaea 4. Cambidge. GRAAF, D.Th. & W. DER VAN COELEN, 1980. Kleine kaadebol, Dipsocus pi/osus L., nieuwe vondsten en een opoep. Natuuh. Maandbl. 69 (10), p. 188. HAM, R.W.J.M. VAN DER, 1983. Een opmekelijke goeiplaats van de Bleekgele doogbloem [Gnaphalium luleo-album) in Limbug. Natuuh. Maandbl. 72(9) p. 1 73. HEUKELS, P., 1980. Hieacium x bachiatum. In: J. Mennema et al., Atlas van de Nedelandse Floa 1. Amstedam. HEUKELS, P., 1985. Tagopogon poilolius. In: J. Mennema et al., Atlas van de Nedelandse Floa 2. Utecht. MEIJDEN, R. VAN DER, F.A.C.B. ADEMA, G.J. DEJON- CHEERE& E.J. WEEDA, 1983. Floa van Nedeland. 20 ed. Goningen. VIDEEER, J., 1968. Vegetaties op de puinhellingen van enige steenkoolmijnen in Zuid-Limbug. Doctoaalveslag Hugo de Vies-laboatoium Amstedam. WEVER, A. DE, zonde jaa. Aantekeningen. Manuscipt. Natuuh. Museum Maasticht. ERRATA In afleveing 28 van deze ubiek zijn enkele fouten geslopen. Zo is bij de vondst van Faai duizendguldenkuid bij Eys het hoknumme 62-23-55 en in het vespeidingskaatje van Kleine steentijm de stip in hok 62-21-33 (Bemelen-Hoefijze) weggevallen.

OUDE PRENTBRIEFKAARTEN: DE SINT-PIETERSBERG XI. LICHTENBERG (2) B.G. GRAATSMA, Koningsplein 9, Maasticht In aansluiting op de voige afleveing nogmaals een dietal "ansichten" van de schildeachtige, eliëfijke Maasdalhelling tussen het chalet en hoeve Lichtenbeg. Ook hie diemaal dezelfde situatie, ditmaal echte weegegeven doo die veschillende afbeeldingen, alle van nó 1903. De in de voige afleveing eeds geconstateede gote vaiatie aan pentbiefkaaten welke tussen ca. 1895 en 1920 van dit deel van de St.-Pietesbeg veschenen èn bewaad zijn, geeft aan dat we hie te maken hebben met een toentetijd (zee) duk bezocht deel van de beg (vgl. de voige afleveing). De eeste en tevens oudste "ansicht" is nooit vestuud (ongedateed) en is afkomstig uit een oud pentbiefkaatenalbum waa zij vemoedelijk al vanaf het begin in heeft gezeten. De kaat moet vlak na de openstelling van de Wilhelminaweg (1903) in omloop zijn gebacht, getuige onde mee het nog elatief "kaal" aandoende teein op de voogond alsmede het ontbeken van een buitenteas en de na 1905 aangeplante bomen (vgl. de dede ansicht en afleveing VII). De afbeelding geeft een faai panoamisch zicht op het zuiden vanaf het balkon van het toen net voltooide "Chalet Lichtenbeg" (vgl. afleveing VIII). Uit deze afbeelding blijkt duidelijk dat we hie te doen hadden met een plateau-gedeelte halvewege de - ove het algemeen vij steile - oostflank. Ook het kanaal en de Maas met daatussen de Hoge Kanaaldijk, zijn hie goed zichtbaa. Op de echtezijde zijn een tweetal paden te ondescheiden: het meest echtse is het tweede deel van de Wilhelminaweg vanaf het chalet naa de hoeve Lichtenbeg op het plateau. Op het andee pad is de in afleveing VII eeds genoemde en t.b.v. megelvevoe aangelegde tanspotails hekenbaa. Zoals uit deze ansicht blijkt, wed in de goeve "Lichtenbeg" behalve losse megel ook kalksteen in blokvom gewonnen: in de linke benedenhoek is een stapel pas gezaagde megelblokken duidelijk hekenbaa. Een goot deel van het hie zichtbae teein kende destijds nog een vij kote (schale?) vegetatie met vooal op de vlakkee delen vijwel geen houtopslag. De steilee delen ondom de hoeve en oude toenuïne weden daaentegen toen al gekenmekt doo een uigee en ook houtige vegetatie (vgl. de voige afleveing). De tweede "ansicht" is afgestempeld op 22 novembe 1906 en bevat eveneens een zicht op het zuiden vanaf het chalet in de zome. De wandelaa bevindt zich op de tanspotails naa de ingang van goeve "Lichtenbeg" (vgl. afleveing V). De ingang van die goeve moet ongevee te hoogte van de tussen het stuikgewas zichtbae onbegoeide kalkotswand gelegen hebben. Rechts van de wandelaa is op de voogond het begin zichtbaa van het

6cu uit miasticitï. 6e3Îèt op 6e Ruine. am.... pad (tweede deel Wilhelminaweg) dat echtsteeks naa het plateau en Lichtenbeg voede (vgl. de voige ansicht). Indien men deze afbeelding vegelijkt met die uit de voige afleveing, dan blijken bepaalde delen van de helling in de tussenliggende 8 jaa doo houtgewas nagenoeg geheel ovegoeid te zijn geaakt. De bovenaan de helling (diekt ondom Lichtenbeg) gelegen minde steile delen vetonen daaentegen nog steeds een open, gazige vegetatie (doo (schapen)beweiding opengehouden?). De dede "ansicht", afgestempeld op 1 8 juli 1912, geeft exakt dezelfde situatie wee als de voige, maa dan 6 jaa late. Ook de voo deze kaat gebuikte foto is genomen in de zome vanaf het chalet. De tekst op zowel deze als de eeste kaat vemeldt de officiële openingsdatum van de Wilhelminaweg (vgl. afleveing VI). De afbeelding illusteet dat deze weg (tot aan het chalet) zelfs geschikt was voo gemotoiseede viewieles. Het "automobiel" bevindt zich op het deel dat inmiddels (vgl. de voige afbeelding) doo Platanen omzoomd was. In de echte benedenhoek is een buitenteas van "Chalet Lichtenbeg" zichtbaa en links van de tanspotails blijkt nog een pad te zijn aangelegd. Met name ond de Wilhelminaweg heeft zich de op de voige ansicht eeds zichtbae houtopslag doogezet. St. Pietesbeg bij Maasticht Koni»

CUSCUTA CAMPESTRIS YUNCKER ZWISCHEN UBACHSBERG UND BENZENRADE IN SÜD-LIMBURG E. SAVELSBERGH, WeißhausstaDe 22, D-5100 Aachen An einem Feldweg außehalb eine Viehweide westlich de Autobahn Aachen - Heelen nahe de Untefühung zwischen den Otschaften Ubachsbeg und Benzenade konnten am 26. August 1986 wenige Exemplae de aus dem südöstlichen Nodameika stammenden Cuscuta campestis Yuncke (Ameikanische Seide, Veldwakuid) aufgefunden weden. HEUKELS & VAN DER MEUDEN (1983) vemeken diese Adventivpflanze fü die Niedelande ohne Häufungsangabe und kennzeichnen die Möglichkeit de Einbügeung mit einem Fagezeichen. Wie selten und unbeständig de Neophyt Cuscuta campestis Yuncke seit etwa 1898 in Mitteleuopa auftitt, geht deutlich aus einschlägigen Floenweken hevo (u.a. BINZ/HEITZ, 1986; DE LANGHE et ai, 1983; HEGI, 1927; OBERDORFER, 1983,- ROTHMALER, 1986. Die Pflanze schmaotzt nach Liteatuaussagen wohl mit Voliebe auf Luzene und Kleeaten, geht abe auch bisweilen auf andee heimische Pflanzen übe. Bei Benzenade z.b. "umganten" die Pflanzen mit ihen fadenfömig windenden und gelb- bis oangegefäbten Stengeln vo allem Plantago majo L. und Sinap/s avensis L.. Die Nachsuche an gleiche Fundstelle blieb im Jah 1987 efolglos, vielleicht ein deutliche Hinweis auf die Unbeständigkeit und Seltenheit de einjähigen At außehalb des eigentlichen Vebeitungsschwepunktes in Nodameika. Folgende Begleitpflanzen konnten bei Benzenade zusammen mit de in Figu 1 dagestellten At notiet weden: Ahenatheum elatius (L.) J. & K. Pesl, Atemisia vulgais L., Cépis capillas (L.) Wall., Dactylis glomeata L., Daucus caota L., Echinochloa cus-galli (L.) PB., Galium apaine L., Lapsana communis L., Linum usitatissimum L., Lolium multifloum Lam., Medicago sativa L., Picis echioides L., Pimpinella majo (L.) Huds., Plantago majo L., Poa annua L., Polygonum aviculae agg., Polygonum pesicaia L., Sinapis avensis L., Taaxacum officinale agg., Tifolium incanatum L. und Tifolium LITERATUUR patense L.. BINZ, A. & C. HEITZ, 1986. Schul- und Exkusionsfloa fü die Schweiz, 18. Auflage, Basel. EHRENDORFER, F., 1973. Liste de Gefäßpflanzen Mitteleuopas, 2., eweitete Auflage, Stuttgat. HEGI, G., 1927. Illustiete Floa von Mittel- Euopa, V. Band, 3. Teil, I. Auflage, München. HEUKELS, H. & R. VAN DER MENDEN, 1983. Floa van Nedeland, Twintigste duk, Goningen. LANGHE, J.E. DE et ai, Floa van België, het Goothetogdom Luxembug, Nood-Fankijk en de aangenzende gebieden fpteidofyten en Spemotofyten), Meise. OBERDORFER, E., 1983. Pflanzensoziologische Exkusionsfloa, 5., übeob. u. eg. Auflage, Stuttgat. REED, CF., 1971. Common Weeds of the United States. Pepaed by the Agicultual Reseach Sevice of the United States Depatment of Agicultue. Dove Publications, Inc., New Yok. ROTHMALER, W., 1986. Exkusionsfloa fü die Gebiete de DDR und de BRD, Kitische Band 4, 6., duchgesehene Auflage, Belin. Taxonomisch uneinheitlich und fast vewiend ist die Behandlung de Sippe in de Liteatu. Nach EHRENDORFER (1973) ist Cuscuta campestis Yuncke mit Cuscuta avensis auct. identisch. HEGI (1927) spicht damals noch von meheen Vaietäten von Cuscuta avens/s Beyich, wähend BINZ/HEITZ ( 1 986) Cuscuta campestis Yuncke außedem mit Cuscuta pentagona Engelm. incl. va. calyäna Engelm. gleichsetzen. Diese letztgenannten Angaben stimmen wiedeum mit REED (1971) übeein. SAMENVATTING CUSCUTA CAMPESTRIS TUSSEN UBACHS BERG EN BENZENRADE Op 26 augustus 1986 weden langs een veldweg tussen Ubachsbeg en Benzenade enkele exemplaen gevonden van het Veldwakuid (Cuscuta campestis Yunke). In 1987 wed deze oosponkelijk uit het zuidoosten van Nood-Ameika komende soot niet mee teuggevonden. Figuu I. Cuscuta campestis Yuncke (= Cuscuta avensis auct.). a) Habitus de blühenden Pflanze, b) Blüte, c) Kone aufgeschnitten, d) Fuchtknoten, e) Fucht, f) Same (aus HEGI, 1927).

NIEUWE POELEN VOOR AMFIBIEËN IN ZUID-LIMBURG R.M. LAAN en B. VERBOOM Afdeling dieoecologie Katholieke Univesiteit Nijmegen Vanaf 1982 zijn e, in het kade van een actieplan "tot behoud en hestel van de Zuidlimbugse amfibieën" (BOSSENBROEK et al., 1982), jaalijks tientallen poelen vo amfibieën aangelegd. In 1985 wed een aantal van deze "nieuwe" poelen, gelegen in het poefgebied Nationaal Landschap Megelland, zesmaal bemonsted op amfibieën. Te vegelijking wed ook een aantal eeds lang bestaande ("oude") poelen op dezelfde wijze ondezocht. Van zowel de oude als de nieuwe poelen wed een goot aantal eigenschappen beteffende de vom en vegetatie en hun diekte omgeving genoteed. De waaden hievan weden vegeleken met het aantal aangetoffen sooten amfibieën. Daanaast weden de esultaten van deze inventaisatie vegeleken met die van een inventaisatie in 1984, waabij in de meeste gevallen éénmaal wed bemonsted (BLEZER & LENDERS, 1986). noteed: het aantal oude poelen binnen een staal van 500 mete en de afstanden tot de dichtstbijzijnde oude poel, akke, heg, boomgaad, bos, bebouwing en helling. Van al deze elementen weden divese eigenschappen genoteed b.v. bij bos: de samenstelling (naald-, gemengd of loofbos), het aantal sooten bomen en de bedekkingspecentages van kuiden en stuiken. RESULTATEN EN CONCLUSIES METHODE De poelen weden geselecteed op de volgende kenmeken: - Ze hadden in het vooafgaande jaa niet doog gestaan. - De bodem en de wanden van de oude poelen bestonden niet uit beton; dit in veband met de mogelijkheid van vegelijking met de nieuwe poelen, waabij dit mateiaal niet is gebuikt. Om dezelfde eden lagen de oude poelen niet in akkes. - De oude poelen bevatten in 1984 amfibieën ofwel ze hadden geen gemakkelijk aanwijsbae oozaak voo het ontbeken evan. Om uitspaken mogelijk te maken ove de elatief zeldzame sooten, zoals Voedmeestepad, Geelbuikvuupad, Kamsalamande en Vinpootsalamande, zijn bij de oude poelen veel vindplaatsen van deze sooten opgenomen. Van de uiteindelijk geselecteede 86 poelen waen e 41 oud, 39 nieuw (2, 3 of 4 jaa oud) en 6 opgeschoond. Opgeschoonde poelen zijn poelen die ontstaan zijn doo het uitgaven en watedicht maken van een dassige plek of een in veval geaakte poel. De peiodes waain elke poel éénmaal wed bemonsted waen: (1)2-17 apil, (2) 22 apil - 7 mei, (3) 9-28 mei, (4) 30 mei - 1 8 juni, (5) 26 juni - 1 1 juli, (6) 16 juli - 6 augustus. Tijdens de monstenames wed gebuik gemaakt van schepnetten met een diamete van 30 cm. Voo geluidswaanemingen aan adulte (volwassen) Voedmeestepadden wed elke poel tenminste éénmaal 's avonds bezocht. Van elke poel wed tijdens 1 of mee monstenames een goot aantal eigenschappen genoteed, zoals de diepte, de oppevlakte, de bezonning, de mate van ondewate-, oppevlakte- en oevevegetatie, het aantal sooten evetebaten, de chloo- en calciumionenconcentaties, de zuugaad, het electisch geleidingsvemogen etc. Van de landschapselementen weden ge ALGEMEEN In 95% van de oude poelen weden I of mee sooten amfibieën aangetoffen. Voo de opgeschoonde poelen was dit 100% en voo de nieuwe poelen 90% (alleen in 4 tweedejaas poelen weden geen amfibieën waagenomen). In tabel I zijn deze pecentages voo de divese sooten weegegeven. In tabel II zijn de nieuwe poelen weegegeven, uitgesplitst naa leeftijd. Tabel I. Het pecentage poelen waain de soot is aangetoffen, tussen haakjes het pecentage van de poelen met de soot, waain eieen en/of laven zijn gevonden. * = wijkt significant af van oude poelen. Bk = Buine kikke, Aws = Alpen watesalamande, Kws = Kleine watesalamande, Ks = Kamsalamande, Vps = Vinpootsalamande, Gp = Gewone pad, Vmp = Voedmeestepad en Gvp = Geelbuikvuupad. type poel pecentage aanwezigheid pe soot Bk Aws Kws Ks Vps Gp Vmp Gvp oud(n = 41) 85 ( 94) 78(72) 68 ( 50) 17(57) 7 ( 67) 10(75) 29(75) 2(0) opgeschoond (n = 6) 67(100) 67(75) 67(100) 17(0) - - 33(100)17(0) nieuw (n = 39) 77 ( 87) 56(91) 28* (55) 3 ( 0) 3 ( 0) 8(33) 15(67) 3(0) totaal (n = 86) 80 ( 91) 67(79) 50 ( 56) 10(44) 5 ( 50) 8(63) 20(75) 3(0) Tabel II. Het pecentage nieuwe poelen waain de soot is aangetoffen, tussen haakjes het pecentage van de poelen met de soot, waain ook vootplanting is geconstateed. * = wijkt significant af van tweedejaas poelen. Zie voo de veklaing van Bk, Aws etc. tabel I. Pecentage aanwezigheid pe soot Leeftijd van nieuwe poel Bk Aws Kws Ks Vps Gp Vmp Gvp 2 jaa (n = 25) 72(89) 40(100) 12(100) 4(0) 4(0) 12(0) 4 ( 0) - 3 of 4 jaa (n = 14) 86(83) 86* ( 83) 57'(38) - - - 36'(80) 7(0)

Uit tabel I blijkt dat in de 3 typen poelen de Buine kikke, de Alpenwatesalamande en de Kleine watesalamande het meest weden aangetoffen. Ook de Voedmeestepad (waaop bij de oude poelen geselecteed was), wed in een edelijk aantal poelen gevonden. Daaentegen was het aantal poelen met de Kamsalamande, de Vinpootsalamande en de Geelbuikvuupad zee geing. De Gewone pad was slecht vetegenwoodigd en de "Goene kikke" ontbak geheel. De veschillende sooten amfibieën hebben zich in de oude en de nieuwe poelen elatief even goed vootgeplant. Bij vegelijking tussen de sooten was het opvallend dat de vootplanting van de Kleine watesalamande in zowel de nieuwe als alle poelen significant slechte was dan die van de Alpenwatesalamande. Uit tabel II blijkt dat de Alpenwatesalamande, de Kleine watesalamande en de Voedmeestepad in de dede- en viedejaas poelen significant mee zijn gevonden dan in de tweedejaas poelen (tabel II). De Kleine watesalamande kwam in de tweedejaas poelen zelfs zo weinig voo dat het totale vookomen in de nieuwe poelen significant afwijkt van het vookomen in oude de poelen (tabel I). De Voedmeestepad koloniseede echte alleen die poelen die minde dan 500 mete vewijded lagen van de bekende vindplaatsen. Indien alleen deze potentieel beeikbae poelen beschouwd weden, bleek het veschil tussen de tweedejaas en de dede- en viedejaas poelen niet mee significant te zijn. Als dezelfde gens wed aangehouden voo de Alpenwatesalamande, was het veschil ook hie niet mee significant. Bij de Kleine watesalamande bleef het veschil wel bestaan. Deze soot koloniseede de nieuwe poelen waaschijnlijk minde snel dan de 2 andee sooten. Van de Kamsalamande, de Vinpootsalamande en de Gewone pad kan alleen vemeld woden dat ze in een enkel geval zee snel (binnen twee jaa) een nieuwe poel bevolkten. In ons geval lagen deze minde dan 1 kilomete vewijded van een bekende vindplaats van de beteffende soot. WAT WERD ER AANGETROFFEN PER PERIODE Tabel III geeft pe peiode wee in hoeveel poelen een bepaald amfibieënstadium is aangetoffen, uitgedukt in pocenten van het totaal aantal poelen waain de soot is aangetoffen. Adulte Buine kikkes en hun eiklompen zijn voonamelijk in monstepeiode 1 gevonden. De laven kwamen in de peiodes 2, 3 en 4 het meest fequent voo. Adulten van de Alpenwatesalamande en de Kleine watesalamande zijn het meest in de peiodes 2, 3 en 4 aangetoffen, de eieen in de peiodes 3 en 4, en de laven in de peiodes 5 en 6. Voo beide sooten geldt dat ze in peiode 5 het meest konden woden aangetoond. Adulte Kamsalamandes zijn tijdens alle peiodes ongevee even vaak aangetoffen. Het esultaat van de laven lijkt op dat van beide eestgenoemde salamandesooten. De eestejaas laven van de Voedmeestepad zijn bijna uitsluitend in de peiodes 5 en 6 gevonden. Adulte Voedmeestepadden zijn bijna uitsluitend 's nachts via hun geluid "geklungel" opgespood en zijn hie dan ook buiten beschouwing gelaten. De oveige sooten zijn, vanwege het geinge aantal poelen waain ze weden aangetoffen, niet in de tabel opgenomen. De gegevens van de Vinpootsalamande lijken enige oveeenkomst te vetonen met die van de oveige salamandesooten. De gegevens van de Gewone pad gelijken op die van de Buine kikke. De Geelbuikvuupad is alleen in de peiodes 5 en 6 aangetoffen. 3 Maal monsteen had in 1985 een goed beeld kunnen opleveen van de (d.m.v. 6 maal monsteen) aangetoffen amfibieënfauna, indien gemonsted was in peiode 1, 3 en 6. Deze 3 monstenames zouden in 1985 tesamen goed geweest zijn voo: 96% van alle vindplaatsen van de Buine kikke, uim 90% van de vindplaatsen van de Alpenwate- en de Kleine watesalamande, 8 van de 9 poelen waain de Kamsalamande is aangetoffen en 94% van alle poelen waain laven van de Voedmeestepad zijn gevonden. BELANGRIJKE FACTOREN VOOR HET AANTAL SOORTEN AMFIBIEËN Om te ondezoeken welke factoen belangijk waen voo het aantal aangetoffen sooten amfibieën pe poel, is gebuik gemaakt van een multiple egessie-analyse. Deze analyse kiest het kleinste aantal factoen, dat met het gootste gedeelte van de vaiatie van de afhankelijke vaiabele (b.v. vaiatie in het aantal sooten amfibieën dat in een poel is aangetoffen: 0 t/m 6) samenhangt. De analyse stelt veel eisen aan de te gebuiken factoen. De in het hoofdstuk "methode" genoemde factoen konden in de meeste gevallen gebuikt woden. De egessie-analyses leveden het volgende op: - Factoen die in afnemende mate belangijk bleken voo "het aantal sooten amfibieën", waen in oude poelen: een gote diepte, een kleine afstand tot bos, een geinge afstand tot de dichtstbijzijnde oude poel, een gote oppevlakte, een gote afstand tot akke en veel oevevegetatie. Indien gekeken wed naa de afhankelijke vaiabele "het aantal sooten amfibieën dat zich vootplant", bleken de factoen "een gote afstand tot akke" en "veel oevevegetatie" af te vallen.

De volgode van factoen voo "het aantal amfibieën", was in nieuwe poelen: een hogee leeftijd, een kleine afstand tot bos, veel oevevegetatie en veel ondewatevegetatie. Voo "het aantal sooten amfibieën dat zich vootplant" was alleen de volgode andes: de facto "veel oevevegetatie" veschoof naa de eeste plaats. Bij zowel de oude als de nieuwe poelen was de afstand tot bos belangijk voo het aantal sooten amfibieën. Bos lijkt dus een goed landbiotoop voo een aantal sooten te zijn. Dat de diepte en de oppevlakte bij nieuwe poelen niet belangijk bleken te zijn, wed vijwel zeke veoozaakt doo de geinge speiding in waaden van deze factoen, vegeleken met die bij oude poelen. Nieuwe poelen waen vijwel steeds ondiep en hadden een kleine oppevlakte. Zowel een gotee diepte als oppevlakte geeft de mogelijkheid tot een gote vaiatie aan habitats en in dat geval kunnen e mee sooten amfibieën naast elkaa vookomen. Onde de oude poelen bevond zich een goep dicht bij elkaa liggende poelen met veel sooten amfibieën pe poel. Hiedoo is de afstand tot de dichtstbijzijnde oude poel belangijk gewoden. Dat bij nieuwe poelen de mate van oevevegetatie zo belangijk was, kwam voot uit het feit dat de oevevegetatie veelal de eeste vegetatie in deze poelen was. Deze vegetatie biedt schuilmogelijkheden en is ook een goede afzetplaats voo eieen van salamandes (mogelijk veklaat dit de veandeing in volgode bij de egessie-analyse). Na de oevevegetatie ontwikkelde zich in de nieuwe poelen soms ook ondewatevegetatie. In bijna alle oude poelen was al veel ondewate-, oppevlakte- en oevevegetatie aanwezig. Vandaa dat de oevevegetatie daa niet als één van de belangijkste factoen naa voen kwam. AANWEZIGHEID VAN LARVEN Bij een nadee uitweking van de chemische factoen bleek, dat in poelen met chloideconcentaties hoge dan 20 mg pe lite significant minde sooten laven van amfibieën weden aangetoffen dan in poelen met een lagee Tabel lil. Aantal poelen pe monstepeiode waain een bepaald stadium van een soot is aangetoffen, uitgedukt in pocenten van het totaal aantal vindplaatsen van die soot. monste peiodes ad : (sub)adulten 1 2-17 apil ei : eieen 2 22 apil 7 mei la : laven (eeste jaas) 3 9-28 mei Ia2 : laven (oveiaig) 4 30 mei - 18 juni ju : juvenielen 5 26 juni - 11 juli A : soot aangetoffen 6 16 juli - 6 augustus T. spec. : salamande (soot onbekend) Monstepeiode 1 2 3 4 5 6 1 t/m 6 Buine kikke (n = 69) ad 30 10 23 21 27 14 64 ei 67 12 " 77 la 32 57 62 57 32 7 77 ju 1 10 30 20 46 - - A 86 67 71 59 52 30 100 Alpenwatesalomande (n - 58) ad 48 62 71 64 50 16 97 la 2 24 52 64 71 A 48 62 71 71 81 72 100 Kleine watesalamande (n = 43) ad 42 63 65 63 56 21 95 la 2 49 49 56 - - A 42 63 65 63 74 56 100 Komsalamande (n = 9) ad 56 56 67 56 56 78 100 la 44 33 44 T. spec, (n = 66) ei - - - - - A 56 56 67 56 78 78 100 2 48 45 20 6 71 Voedmeestepad (n = 16)* la _ 19 63 81 88 Ia2 19 25 19 13 13 50 A 19 25 19 25 63 81 100 poelen waabij alleen odulten zijn aangetoffen zijn weggelaten. concentatie. Voo adulten en eieen was dit niet het geval. Deze hoge chloideconcentaties weden veelal veoozaakt doodat e mest in de poel was gekomen. DISCUSSIE ALGEMEEN Het pecentage poelen waain amfibieën zijn aangetoffen, was zee hoog indien men dit vegelijkt met de inventaisatie in 1984, waabij in 47% van de oude poelen en 28% van de nieuwe poelen amfibieën weden gevonden (BLEZER & LENDERS, 1986). Hievoo kunnen de volgende oozaken genoemd woden: - De in deze studie gebuikte selectieciteia leveden poelen op die gunstig waen voo amfibieën. Voo deze geselecteede poelen zou in 1984 het pecentage 84% en 60% zijn geweest, espectievelijk voo de oude en de nieuwe poelen. De zee intensieve inventaisatie (zesmaal in 1985 ten opzichte van éénmaal in 1984). Het gemiddeld aantal sooten amfibieën in de geselecteede oude poelen was in 1984 en 1985 espectievelijk 2,2 en 3,4. Pe nieuwe poel was dit 0,8 en 2, 1. Hoewel de absolute veschillen niet goot lijken te zijn (in beide gevallen uim 1 soot mee pe poel), zijn ze dit elatief wel (een toename van espectievelijk 55% en 163%). Dit veschil tussen 1984 en 1 985 wed in de oude poelen vijwel geheel veoozaakt doo de intensievee wijze van inventaiseen, tewijl in de nieuwe poelen een gedeelte van de toename in gevonden sooten veoozaakt zal zijn doo de gemiddelde leeftijdstoename (zie egessie-analyse). Voo de diemalige monstename zou het gemiddeld aantal sooten in oude en nieuwe poelen espectievelijk 3,2 en 2,0 geweest zijn. Het is inteessant om te weten in hoevee in zowel kleine als gote poelen alle aanwezige sooten amfibieën weden vastgesteld. Een nette methode zou die zijn geweest waabij pe monstepeiode nagegaan was of mee "netten" (dit is een haal van 2 mete met een net) ook mee sooten zou opleveen. Helaas is dit niet gedaan. Voo kleine poelen (tot 25 m, 2 gemiddeld 13 m ) was het aantal netten pe oppevlakte eenheid eg hoog 2 (gemiddeld 3,6 net pe m ). Bij een minimale dichtheid zal de vangkans toch 2 nog goot zijn geweest. Als de dichtheid van de divese sooten in de oe-

vezone van gote poelen (vanaf 25 m, gemiddeld 121 m ) gelijk was aan 2 2 die in kleine poelen, zou de kans om een soot aan te teffen in de gote poelen gote zijn geweest doodat daa mee netten zijn genomen. In iede geval waen e na de zes monstenames pe gote poel veelal zoveel sooten aangetoffen, dat de vangst van een nieuwe soot onwaaschijnlijk leek. In de egessieanalyse van oude poelen was de facto "oppevlakte van de poel" dan ook belangijk voo het aantal sooten amfibieën. Als eindconclusie mag woden gesteld dat het geschetste beeld de ealiteit goed zal hebben benaded voo gote poelen, tewijl dit waaschijnlijk ook voo kleine poelen opgaat. HET EFFECT VAN DE NIEUWE POELEN De invloed van de nieuwe poelen op de situatie van de divese sooten in het poefgebied Nationaal Landschap Megelland t/m 1985 staat hieonde weegegeven. Voo de buine kikke, de Alpenwatesalamande en de Kleine watesalamande zullen de nieuwe poelen, waain zij zich in veel gevallen vestigden, de dichtheden doen vehogen. Hiedoo wodt de kans op lokaal uitsteven kleine. Van de Voedmeestepad weden tijdens het ondezoek in 6 nieuwe poelen laven gevonden. In het Geendal weden zelfs voo het eest laven van deze soot aangetoffen. Uit eigen waanemingen, gegevens van Natuu, Milieu en Faunabehee en de Hepetologische Studiegoep alsmede enkele mondelinge mededelingen (P. FRANS- SEN & PH. BOSSENBROEK), bleken ook eldes nieuwe poelen te zijn bevolkt. Buiten 2 zee gote populaties, waa enkele poelen aangelegd weden maa het meendeel evan toevalligewijze ontstond (b.v. kaespoen) en waa deze zee snel bevolkt aakten, kunnen ook genoemd woden een poel te Hülset en tenminste nog 4 andee poelen. Aangezien op veel bekende vindplaatsen poelen zijn gegaven en deze in bijna alle gevallen de vootplantingsmogelijkheden stek hebben vebeted, mag veondesteld woden dat de invloed van deze nieuwe poelen op de totale populatie van de Voedmeestepad goot is. Geelbuikvuupadden zweven veel en vestigen zich dan ook snel in nieuwe poelen (BERGMANS & ZUIDERWIJK, 1983; LAAN & VERBOOM, 1986a). Waa deze soot wed aangetoffen kwamen de dieen alleen in de nieuwe poelen voo, alwaa zij zich in enkele gevallen hebben vootgeplant. Vanaf het moment dat e poelen in het Geendal zijn aangelegd, zijn daa wee Geelbuikvuupadden gezien. Toch zijn de aantallen van deze soot zeke nog niet gestegen. Dit wodt veoozaakt doo het geinge aantal dieen en doodat het (tot eind 1 986) niet mogelijk was om poelen aan te leggen bij de gootste vindplaats. Eind 1986 zijn daa 3 poelen aangelegd en omsteeks dezelfde tijd is het beteffende gebied aangewezen tot beschemd natuumonument. Deze aanwijzing biedt betee mogelijkheden om de soot effectief te beschemen o.a doo het opstellen van een beheesplan waabij maategelen ten gunste van het biotoop voo de beteffende soot kunnen woden vastgelegd. Deze laatstgenoemde ontwikkelingen geven eden tot een zekee mate van optimisme. De vespeiding van de Gewone pad is geing. De invloed van de nieuwe poelen lijkt nog niet goot te zijn, waaschijnlijk doodat deze niet in de nabijheid van gote populaties liggen: de dalen van de Geul en de Gulp. Het totaal aantal poelen waain de Kamsalamande in 1985 is aangetoffen bedaagt 15. De opmeking die SMIT (1981) al maakte kan doo ons bevestigd woden: "de Kamsalamande is in dit gebied een zeldzame soot". Dat deze soot slechts in enkele nieuwe poelen vookwam, kan veoozaakt zijn doo zijn vookeu voo diepe poelen met een goed ontwikkelde watevegetatie en veel schuilmogelijkheden (ZUIDERWIJK, 1984). Dit zijn eigenschappen die (nog) bij veel nieuwe poelen ontbeken. Daanaast zijn e nog weinig poelen in de omgeving van de vindplaatsen van deze soot aangelegd. De Vinpootsalamande kwam in 1 985 in nog maa 4 (mogelijk 5) poelen voo, waavan e 2 slecht aan toe waen: 1 stond doog en de ande slibde in een snel tempo dicht). In slechts 1 poel wed een goot aantal laven gevonden. De invloed van de nieuwe poelen was, o.a. doo het ontbeken van deze poelen in de nabijheid van de vindplaatsen, zee geing: in slechts 1 nieuwe poel weden 2 exemplaen aangetoffen. AANBEVELINGEN VOOR DE AANLEG VAN POELEN Figuu 2. Een nieuw aangelegde weilandpoel. De afasteing is geplaatst om voegtijdige beteding doo vee te vookomen (foto: A. Lendes). De nu volgende aanbevelingen zijn met name gebaseed op de esultaten van de egessie-analyses. Dat daabij ook de bevindingen van de egessieanalyse op de oude poelen zijn vewekt komt voot uit de gedachte dat de nieuwe poelen ook oude woden. Daanaast waen sommige factoen, zoals b.v. de diepte en de oppevlakte, doo hun geinge speiding in waaden bij nieuwe poelen, niet goed toetsbaa. E zijn concete maatstaven gegeven ten einde de aanbevelingen bete toepasbaa te maken. Deze waaden zijn gebaseed op de uiteste waade van de beteffende facto bij 1 3 poelen met 4, 5 of 6 sooten. Deze poelen bevatten, naast de 3 meest algemene soo-

een akke op kote afstand van een poel het aantal sooten amfibieën geing was. Indien e mest op enigelei wijze in de poel teecht kan komen is dit gauw te veel. Het aantal sooten laven van amfibieën in poelen met hoge chloideconcentaties (mee dan 20 mg pe lite) was gemiddeld lage dan in die met lagee concentaties. DANKWOORD Wijwillen D. Jan J. van Geldevan de Katholieke Univesiteit Nijmegen hatelijk bedanken voo zijn kitische beschouwing van het manuscipt en zijn waadevolle suggesties. Figuu 3. Voobeeld van een ideale vootplantingsplaats voo Geelbuikvuupadden (foto: A. Lendes). ten (Buine kikke, Alpenwatesalamande en Kleine watesalamande), tenminste nog 1 zeldzame soot. De volgende aanbevelingen voo de aanleg van poelen in Zuid-Limbug ten behoeve van amfibieën kunnen genoemd woden: De poelen moeten diep zijn (tenminste 50 cm, liefst diepe). Dit is belangijk voo het aantal sooten amfibieën. Sooten die een vookeu voo diepe wate hebben zijn de Alpenwatesalamande (LAAN & VER BOOM, 1986b), de Kamsalamande (ZuiDERWUK, 1984) en mogelijk ook de Gewone pad. Een bijkomend voodeel van diepee poelen is een kleine isico om uit te dogen. Dat dit niet te vewaalozen is bleek uit het feit dat in 1984 19% van de nieuwe poelen uitdoogde (BLEZER & LENDERS, 1986). De poelen moeten een gote oppevlakte hebben (tenminste 25 m 2, bete is 150 m 2 ). Dit is ook van belang voo het aantal sooten. De Kleine watesalamande en de Kamsalamande vetonen, mogelijk indiekt, een vookeu voo gotee poelen (COOKE & ERAZER, 1976; Zui DERWUK, 1984; LAAN & VERBOOM, 1986b). Bij een oppevlakte van mee dan 100 m 2 zal het aantal sooten amfibieën niet vede stijgen. Omdat e in dit ondezoek geen aandacht is besteed aan de aantallen dieen pe soot, dient benadukt te woden dat bij gotee poelen de aantallen pe soot zee waaschijnlijk wel gote zullen zijn, wat de kans op "uitsteven" pe poel vekleind. De poelen dienen dicht bij bos te liggen (minde dan 25 mete). De poelen die dicht bij bos gelegen zijn bevatten mee sooten. De Alpenwatesalamande en de Voedmeestepad vetonen een vookeu voo deze poelen (LAAN & VERBOOM, 1986b). Alleen pecelen met een oppevlakte van tenminste 100 m 2 zijn als bos geekend. De nieuwe poelen moeten minde dan 500 mete vewijded zijn van bekende vindplaatsen. Alleen poelen die dichtbij deze vindplaatsen lagen weden gekoloniseed doo deze sooten. Vooal bij de Geelbuikvuupad en de Vinpootsalamande, waavan de situaties kitiek zijn, zal dit moeten gebeuen. De nieuwe poelen dienen op kote afstand van elkaa alsmede van oude poelen te liggen (minde dan 275 mete). In een goep poelen kunnen zee waaschijnlijk gemiddeld mee sooten amfibieën pe poel woden vewacht dan in een solitaie poel, doodat hekolonisatie de kans op definitief uitsteven pe poel stek vekleind. Deze facto was bij oude poelen van belang voo het vookomen van de Voedmeestepad en voo de Kamsalamande VERBOOM, 1986b). BERGMANS & (LAAN & ZUIDER- WIJK (1983) beschouwen een hoge poelendichtheid als een belangijke facto voo het vookomen van de Geelbuikvuupad. De afstand tot akke dient goot te zijn (teminste 100 mete). Uit een egessie-analyse bleek dat bij LITERATUUR BERGMANS, W. en A. ZUIDERWUK, 1983. Ove het vootbestaan van de Geelbuikvuupad in ons land. Inten W.A.R.N.-appot. BLEZER, F. en A.J.W. LENDERS, 1986. Eeste esultaten van het Actiepion tot behoud en hestel van de Zuidlimbugse amfibieën. Natuuhist. Maandblad 75 (5) : 96-99. BOSSENBROEK, PH., G. HANEKAMP, A.J.W. LENDERS en A.H.P. STUMPEI, 1982. Een actieplan tot behoud en hestel von de Zuid-Limbugse amfibieën. Rappot Oveleggoep Poelenbehee, Staatsbosbehee, Roemond. COOKE, A.S. en J.F.D. FRAZER, 1976. Chaacteistics of newt beeding sites. J. Zool., Lond., 1 78: 223-236. LAAN, R. en B. VERBOOM, 1986a. de Geelbuikvuupad (ßombino vanëgafaj in Zuid Limbug. Het kan nog! Rappot afd. Dieoecologie Katholieke Univesiteit Nijmegen (n. 259); Rijksunivesiteit voo Natuubehee, Anhem; Staatsbosbehee, Roemond. LAAN, R. en B. VERBOOM, 1 986b. Nieuwe poelen voo amfibieën. Aanbevelingen voo aanleg en ondehoud. Rappot afd. Dieoecologie Katholieke Univesiteit Nijmegen (n. 269); Rijksinstituut voo Natuubehee, Anhem,- Staatsbosbehee, Roemond. SMIT, R.C.J., 1981. Vespeiding en biotopen van amfibieën in Zuid Limbug en omsteken. Instituut voo Taxonomische Zoölogie, Univesiteit van Amstedam en Rijksunivesiteit voo Natuubehee, Leesum. ZUIDERWUK, A., 1984. Hoe edden we de Kamsalamande? De Levende Natuu 85 (3) : 67-71. SUMMARY NEW POOLS FOR AMPHIBIANS IN SOUTH LIMBURG (THE NETHERLANDS). An investigation of the pesence of amphibians in 41 old, 39 ecently constucted and 6 cleaned pools in South Limbug (The Nethelands) was caied out between Apil and August 1985. The esults of this inventoy ae used fo an analysis of a numbe chaacteistics of pools and thei suoundings, favouable fo the pesence of amphibians. These esults led to chaacteistics about the location and constuction of pools to be used by amphibians. These chaacteistics ae: suface about 100 m 2, depth moe than 0.50 m, within 25 m the pesence of a wood, within 500 m the pecence of known locations of amphibians, within 275 m the pesence of anothe pool, within 100 m no aable land and less o no dung may each the pool.

KORTE MEDEDELINGEN ONDERZOEK MOSSEN IN TRILVENEN In veband met een ondezoek naa de moslaag in tilvenen als indikato voo inteakties tussen gond-, oppevlakteen egenwatestelsels is het Rijksinstituut voo Natuubehee (RIN) te Anhem op zoek naa veenteeintjes waavan uit voogaande jaen inventaisaties beschikbaa zijn (i.e. teeintjes waain het vookomen van "tilveenmossen" zoals Scopidium scopioides, Depanocladus evo/vens (inlemedius), D. lycopodioides, Campylium stellatum, Byum pseudotiquetum, Sphagnum contotum en S. subnifens vóó ca. 1975 bekend en gedocumenteed is). De samenstelling van gondwate, oppevlaktewate en egenwate en de wisselweking hietussen beïnvloeden de beschikbaaheid van voedingsstoffen voo de plantengoei in venen. Tilvenen, sootenijke vegetaties met een dijvende wotelmat, zijn bij uitstek geschikt om deze wisselweking neeslag en de oveige watebonnen te ondezoeken. tussen aanwezige Aldus kan mee inzicht vekegen woden in de elaties tussen bodem, wate en lucht, waadoo een nieuwe stap gezet kan woden in de ichting van een bete milieubehee. Mossen vomen doo de goeiwijze in een vaak aaneengesloten tapijt een belangijk ondedeel van de vegetatie in tilvenen en een beeld van de ecohydologische situatie kan in de sootensamenstelling tot uiting komen. In de laatste tientallen jaen is deze ecohydologische situatie doo lucht-, oppevlaktewate- en gondwateveonteiniging stek veanded hetgeen de sootensamenstelling en de poduktie van de moslaag en daamee van de kuidlaag kan beïnvloeden. De teeininventaisaties woden zoveel mogelijk vóó augustus 1 988 afgeond en aangezien de peiode tot juni zich hievoo het beste leent, stelt het RIN het bijzonde op pijs eventuele eakties zo spoedig mogelijk te ontvangen op ondestaand ades. Voo nadee infomatie kunt u teecht bij mev. A.M. Kooijman via het RIN te Anhem (tel. 085-452991 ) of de Rijksunivesiteit van Utecht (tel. 030-394399). RIJKSINSTITUUT VOOR NATUURBEHEER t.a.v. G. VAN WIRDUM Postbus 9201 6800 HB ARNHEM NOGMAALS ZALMVISSERIJ In tabel 1 van het atikel ove de zalmvisseij in Limbug en Geldeland (N.H.M. 77 (1) : 4-9) moet staan onde Waal: 900 snepen i.p.v. 200 snepen. Volgens d. J.C. Philippat van de Luikse univesiteit liep de zalmstand in de Belgische Maas na 1 840 teug. Uit negentiende eeuwse liteatuu kan men opmaken dat hievoo twee hoofdoozaken zijn aan te wijzen: de aanleg van schutsluizen en stuwen in de Belgische Maas en haa zijtakken, waadoo de zalm gehinded wed de paaigebieden te beeiken en de watevevuiling. (bon: PHIUPPART, J.C, 1986. Het uitsteven en de poblematiek van het hestel van de tekkende Salmoniden in de Maas. In: De zalm wee teug in de Maas?, Combinatie Juliana 1946-1986: 25-30). BIJEENKOMST SOVON- MEDEWERKERS DISTRICT ZUID-LIMBURG E. PELZERS Op vijdag 26 febuai a.s. wodt in het Oanjehotel te Sittad (tegenove de Stadsschouwbug, ca. 5 minuten lopen van het NS-station) een bijeenkomst geoganiseed doo SOVON (Samenwekende Oganisaties Vogelondezoek Nedeland). Deze bijeenkomst begint om 20.00 uu en is bedoeld voo mensen die aan de SOVON-pojecten meedoen of mee willen doen. Vooal het Bijzondee Sooten Poject (BSP) staat deze avond centaal. Op deze avond zullen onde andee de esultaten van 1986 en 1987 woden bespoken en woden voostellen gedaan voo het ondezoek in 1988. Vede wodt doo veschillende mensen in het kot op het ondezoek naa bepaalde sooten ingegaan (onde andee Roek, Gote gele kwikstaat, Kamsvogel, Oevezwaluw, Gauwe gos). Tenslotte zal Rob Vogel, SOVONcoödinato van de Zuidoost-Veluwe, een inteessante uiteenzetting geven ove de aanpak en de esultaten van het BSP op de Veluwe. Alle geïnteesseeden zijn van hate welkom. Mee inlichtingen bij F. Schepes, Einde Coolhoff 41, 6155 JE Puth-Schinnen, telefoon 04493-2943. OUDE PUBLICATIES In de tweede afleveing van deze ubiek aandacht voo atikelen die de geologie en aanvewante wetenschappen beteffen. E zijn van iede atikel slechts één of twee oiginele ovedukken beschikbaa. De aanbieding geldt uiteaad wee zolang de vooaad stekt. Indien u binnen één week de bestelling niet ontvangen hebt, mag u aannemen dat het beteffende is uitvekocht. RUMMELEN, E.H. VAN (1931). Zijn de het hoog- en middenteas, en soms oudee fomaties, bedekkende oppevlaktegesteenten in Zuid-Limbug van glacialen oospong? Natuuhist. Maandbl. 20 ns. 6, 7, 8, 9, 10, 1 1 en 12. f 20,-. RUMMELEN, F.H. VAN (1932). Kan de tem "Lossoïden" in de Nedelandsche taal aanvaad woden? Natuuhist. Maandbl. 21: 13-15. I I,. RUMMELEN, F.H. VAN (1941 ). De geologische kateing van Zuid-Limbug in de laatste vijf en tachtig jaen (1856-1941). Natuuhist. Maandbl. 30, ns. 7, 8 en 9. f 4,-. RUMMEIEN, F.H. VAN (1937). Toelichting bij een geologische ovezichtskaat van Limbug en aangenzend Nedelandsch gebied. Natuuhist. Maandbl. 26: 123-129. I 5,-. ERDBRINK, D.P. (1964). A fossil faunale with homo fom a pehistoic site along the meuse in the Nethelands. Natuuhist. Maandbl. 53: 107-114. I 2,-. KRUYTZER, E.M. (1938). Pof. D. Eug. Dubois ove den Pithecanthopus eectus. Natuuhist. Maandbl. 27: 92-95. I 3,-. KRUYTZER, E.M. (1964). Niels Stenzen, Anatoom en geoloog 1638-1686 (with a summay) Natuuhist. Maandbl. 53: 173-188. I 5,-. SCHAIK, D.C. VAN (1940). Het ontstaan van "duppen" in de Z.-Limbugsche megelgotten. Natuuhist. Maandbl. 29: 18-22. f 3,-. BOEKSCHOTEN, G.J. (1961). De vezameling van Riemsdijk. Natuuhist. Maandbl. 50: 57-60. I I,. BECKERS, H.J. (1945). Bliksembuizen. Natuuhist. Maandbl. 34: 47-48. f 1,-. KRUYTZER, E.M. (1961). Een nieuwe mosasauie voo ons land, Globidens belgicus (Woodwad 1891). Natuuhist. Maandbl. 50: 72-73. I I,. KRUYTZER, E.M. & M. MEIJER (1958). On the occuence of Cania hallenbugica (V. Schlotheim 1820) in the egion of Maasticht (Nethelands). (Bachiopoda, inaliculala). Natuuhist. Maandbl. 47 135-141. I 1,50. KRUIZINGA, P. (1957). Een bekkenfagment van Cevus sp. uit de klei van Tegelen. Natuuhist. Maandbl. 46: 8-13.! 1,50. KORTENBOUT VAN DER SLUYS, G. (1960-1961). The fossil Tapi of Maalbeek, Nethelands. Publ. Natuuhist. Gen. Limbug XII: 12-18. i 2,. HUSSON, A.M. & G. KORTENBOUT VAN DER SlUYS (1954). De eeste vondst van Mamofa mamola pimigenia (Kaup 1839), de Alpenmamot, in het Laat-Pleistoceen van Nedeland. Natuuhist. Maandbl. 43: 51-64. I A,-. De pijzen zijn exclusief potokosten. De ovedukken kunnen alleen schiftelijk besteld woden bij het Publicatiebueau NHG. p/a Goenstaat 106, 6074 EL Melick. M. LENDERS

NOTES FAUNIQUES DE GEMBLOUX Van de Faculté des Sciences Agonomiques de l'etat, Zoologie généale et faunistique, Gembloux (B.) ontvingen wij de volgende publikaties uit de seie 'Notes fauniques de Gembloux': - 12. WAHIS, R. Catalogue systématique et codage des Hyménoptèes pompilides de la égion Ouest-Euopeenne. 1986.91 p. - 13. CHARDEZ, D. Catalogue des Thécamobiens de Belgique (Potozoa Rhizopoda Testacea). 1987. 20 p. - 1 4. CHARDEZ, D. Catalogue des Potozoaies Ciliés de Belgique (Potozoa, Ciliophoa). 1987. 16 p. Deze publikaties woden opgenomen in de bibliotheek van het Natuuhistoisch Museum Maasticht. BOEKBESPREKINGEN BOTANISCH BASISREGISTER DE WERELD VAN DE VOGELS THIEME'S NATUURGIDSEN CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK, AFDE LING NATUURLIJK MILIEU. Voobug/Heelen, CBS, 1987. 121 blz. eg. tab. lit.opg. ISBN 90-6786-083-2. Pijs: I 26,-. Vekijgbaa bij CBS, Pinses Beatixlaan 428, Postbus 959, 2270 AZ Voobug (070-694341). In deze publikatie van het Centaal Bueau voo de Statistiek (CBS) zijn van alle plantesooten die vookomen in de Floa van Nedeland (Heukels/Van de Meijden, 1983) een goot aantal gegevens in gecodeede vom ove de taxonomische, plantengeogafische, mofologische, fenologische, vegetatiekundige en de aut-oecologische kenmeken bijeengebacht. Tevens bevat deze uitgave een uitgebeide toelichting op het egiste alsmede enkele aanvullende egistes met codenummes, families en genea. Het Botanisch Basisegiste is een geautomatiseed bestond, doo het CBS samengesteld als nuttig hulpmiddel bij de analyse en statistische veweking van floistische en vegetatiekundige gegevens. Bovendien wodt daamee standaadisatie van namen en codeingen bevoded. Het egiste is daanaast in iets uitgebeidee vom ook op magneetband of floppy-disk bij het CBS vekijgbaa. Al met al een gedegen naslagwek dat in zee gecompimeede (gotendeels gecodeede) vom een gote hoeveelheid infomatie van uiteenlopende aad pe plantesoot bevat. Met name op floppy-disk zal dit egiste goede diensten kunnen bewijzen, temee daa in die vom wijzigingen en/of aanvullingen (uitbeidingen) snel ingevoegd kunnen woden. Zo vescheen e vlak na de publikatie (in gedukte vom) van dit Botanisch Basisegiste al een belangijke uitbeiding: een geheel nieuwe (complexee) indeling in oecologische goepen binnen de Nedelandse floa (zie Goteia 13 (11/12): 277-359; dec. 1987). I.C.S. GALBRAITH & PHILIP WHITFIELD (Nedel. vet. DICK VISSER en L.M.J. VAN DEN BERGH). Utecht, Het Spectum, 1986. 224 blz., afb., eg. Pijs: f 39,90. In zijn inleiding betoogt de auteu dat onde de goepen van de gewevelde dieen die hij vegelijkt met de meest volmaakte ingewikkelde machientjes - die van de vogels e uitspingen als zijnde de alleingewikkeldste en allefijnste wezens. De leze van dit boek zal dit zeke beamen als hij de enome vescheidenheid in aanzien en gedag bestudeet van de in dit wek bespoken vogels. Uiteaad heeft de schijve uit de ongevee 8600 sooten die vespeid ove de hele weeld leven, een keuze moeten maken en het boek afgestemd op het niveau van de families waadoo het mogelijk wed de hele diegoep te omvatten. In het systematisch ovezicht woden de ode- en familienamen (ook van een paa gote ondefamilies) gegeven van de bespoken vogels. Van elke behandelde soot is een goede beschijving gegeven ove vespeiding, milieu en afmeting benevens een faai uitgevoede afbeelding in kleuen. Een volledig egiste hievan is achtein opgenomen. Echt een boek voo een enthousiaste vogelliefhebbe die iets mee wil weten van vewante vogels uit gebieden waa hij zelden of nooit zal komen, maa die toch wel zó inteessant zijn om daa wat mee ove te weten. Dat de auteu daain geslaagd is behoeft nauwelijks nog betoog. De uitvoeing van dit boekwek is ook zee smaakvol en de pijs kan voo de geïnteesseede geen bezwaa zijn. BLOEMEN IN BOS EN VELD AICHELE, SCHWEGLER, 1987. eg. Pijs: I 24,90. ALPENBLOEMEN AICHELE, SCHWEGLER, 1987. eg. Pijs: f 24,90. 192 blz., ill., 192 blz., ill., ZANGVOGELS DETLEF SINGER, 1987. 128 blz., ill., eg. Pijs: f 19,90. UILEN VAN EUROPA THEODOR MEBS, 1987. Pijs: 19,90. 128 blz., ill., eg. Uitgeveij Thieme te Zutphen heeft een nieuwe seie natuugidsen uitgegeven, waavan naast de hie genoemde ook nog het boekje "Welke keve is dat?" is veschenen. Goed vezogde boekjes in jaszakfomaat met een stevige plastic omslag die doet vemoeden dat ze voo gebuik in het veld bedoeld zijn. Het zijn boekjes met veel kleuenfoto's die bij beide plantenboekjes tot het "detemineen-op-kleu" leiden; de suggesties achteop beide gidsen dat de ein behandelde sooten gemakkelijk en met zekeheid te detemineen zijn, lijkt mij niet juist, zeke waa naamvewante niet-afgebeelde sooten ook niet genoemd woden. "Zangvogels" petendeet "alle (zang-)vogels in Midden-Euopa zoals de natuuviend ze in de vije natuu te zien kijgt" te tonen. Gootte en silhouet vomen de sleutel tot deteminatie. "Uilen van Euopa" vind ik het aadigste boekje in deze eeks, vooal omdat het geen detemineewekje petendeet te zijn. Leuke infomatie en aadige foto's. B.G. GRAATSMA H.TH. DOUWE TH. DE GRAAF

ZEEËGELS UIT HET KRIJT EN TERTIAIR VAN MAASTRICHT, LUIK EN AKEN EEN ATLAS VAN DE ZEEËGELS UIT HET CAMPANIËN, MAASTRICHTIËN EN DANIËN VAN ZUID-LIMBURG EN AANGRENZENDE DELEN VAN BELGIË EN DUITSLAND RAYMOND VAN DER HAM, WALTER DE WIT, GARMT ZUIDEMA & MARCEL VAN BIRGELEN In heel Noodwest-Euopa, en ook nog ve daabuiten, staat de omgeving van Maasticht bekend als een doado voo vezamelaas van fossielen. Ook wetenschappelijk gezien kent het gebied een ijke taditie: al enkele eeuwen woden e Zuidlimbugse fossielen bescheven. Nog steeds woden e nieuwe sooten ontdekt, zelfs in een zo opvallende goep als de zeeëgels. Sinds het laatste ovezicht ( 1965) is hun aantal bijna vedubbeld. Omdat de liteatuu ove Zuidlimbugse zeeëgels voo een goot deel slecht toegankelijk is, valt het veel vezamelaas moeilijk hun vondsten op naam te bengen. Bovendien weden de meeste van de ecente ontdekkingen tot nu toe niet gepubliceed zodat maa weinigen nog een ovezicht hebben van hetgeen ze in het gebied kunnen vewachten. De nu veschenen atlas wil pobeen een leemte te vullen doo een gotendeels geïllusteed ovezicht te bieden van wat e tot op heden uit het Kijt en Tetiai van Zuid-Limbug en aangenzende delen van België en Duitsland bekend is. In de vom van een histoisch ovezicht wodt een opsomming van de belangijkste liteatuu ove Zuidlimbugse zeeëgels gegeven. De auteus van deze atlas hebben de afgelopen jaen intensief ondezoek gedaan naa de zeeëgelfauna van Zuid-Limbug en omgeving. Met hulp van museum- en pivécollecties hebben ze zich een vij compleet beeld kunnen vomen van deze fossielgoep. Gebleken is evenwel dat e nog veel poblemen op een oplossing wachten. Deze atlas is dan ook niet alleen bedoeld als een deteminee- en naslagwek, maa ook als een stimulans voo vedee studie. Dat amateuvezamelaas hiein een belangijke ol kunnen en zullen hebben is de stellige ovetuiging van de auteus. Zeeëgels uit het Kijt en Tetiai van Maasticht, Luik en Aken een atlas van de zeeëgels uit het Campanlën, Maastichtiën en Oaniën van Zuid-Limbug en aangenzende delen van m België en Duitsland Publicaties van het Natuuhistoisch Genootschap in Limbug Heeks XXXVI, 1987. De "zeeëgel-atlas" vescheen als Reeks 36 van de Publicaties van het Natuuhistoisch Genootschap in Limbug en telt 92 bladzijden inclusief 24 platen met gedetailleede afbeeldingen van vijwel alle behandelde sooten. Omdat het ook een deteminatiewek beteft, is de omslag exta stevig uitgevoed en is het binnenwek ingenaaid. Deze uitgave is te bestellen doo het ovemaken van f 14,50 (leden) of f 19,50 (niet-leden) op postgio 429851 t.n.v. Publicatiebueau Natuuhistoisch Genootschap, Goenstaat 106, 6074 EL Melick onde vemelding van "zeeëgelatlas". De uitgave is ook te koop bij het Natuuhistoisch Museum Maasticht; potokosten hoeven dan niet te woden betaald waadoo de kosten dan f 10, (leden) of f 15, (niet-leden) bedagen.

AKTIVSEITEN VAN HET NATUURHISTORISCH GENOOTSCHAP IN LIMBURG Aankondigingen voo deze ubiek dienen uitelijk de 15e van de maand vooafgaande aan die waain de aktiviteiten plaatsvinden schiftelijk bij de edactie bekend te zijn. VRIJDAG 5 FEBRUARI (en niet de eeste dondedag van de maand!) wodt doo King Maasticht samen met de Vogelwacht Limbug een bijeenkomst geoganiseed waaop de hee P. Woutes een inleiding zal vezogen ove vogels in de Camaque en de Cau. De Camaque is gedeeltelijk moeassig waa veschillende eigesooten vookomen zoals Pupe-, Kleine zilve-, Ral- en Koeeige en ook watevogels als Steltkluut, Witwang- en Lachsten. Boven de ijstvelden zijn egelmatig fouageende Bijenetes te zien. De Cau is een doge steenachtige vlakte waa in het voojaa gote kuddes schapen gazen. In de zome is het een doe vlakte met veel insecten en vogelsooten als Giel, Kleine tap, Witbuikzandhoen, Rode patijs, Hop en Schaelaa. Bovendien zijn e veel stoovogels waa te nemen als Kiekendieven, Zwate- en Rode wouw en Aasgie. De hee Woutes bezocht beide gebieden in 1986 en 1987 en zal een geep laten zien uit zijn indukwekkende diacollectie van de vogels uit beide gebieden, ledeeen is welkom. De bijeenkomst begint om 20 uu. ZONDAG 7 FEBRUARI oganiseet de excusiecommissie van King Maasticht een excusie naa de gindgaten bij Eijsden, waabij vooal op watevogels zal woden gelet. Een veekijke is wel handig maa niet stikt noodzakelijk. Vetek om 13.30 uu vanaf de pakeeplaats aan de Meesseneweg achte het station te Maasticht of om 13.45 uu vanaf de pakeeplaats bij de jachthaven Oost-Maaland. WOENSDAG 10 FEBRUARI houdt de Vlindestudiegoep een bijeenkomst in het Natuuhistoisch Museum Maasticht, aanvang 20 uu. Enkele leden zullen op deze avond in hun bezit zijnde video-opnamen op het wekteein van de studiegoep vetonen. MAANDAG 22 FEBRUARI is de maandelijkse bijeenkomst voo leden uit de King Heelen. Deze avond zal de hee R. Bobbink speken ove "De Gevinde kotsteel, een toenemend pobleem in kalkgaslanden". In opdacht van het Genootschap en daatoe financieel in staat gesteld doo het Anje- en het Pins Benhad Fonds, veichte speke een ondezoek naa de oozaken die tot de "vegassing" van de kalkgaslanden leidden. Vooal de invloed van de "zue egen" zal in dit veband nade woden belicht. Deze bijeenkomst, waabij iedeeen welkom is, wodt gehouden in Multifunctioneel centum 't Leiehoes, Limbugiastaat 36 te Heelen (Schaesbegeveld), aanvang 20 uu. HERPETOLOGISCHE STUDIEGROEP Secetais: H.J.M. van Buggenum Kantstaat M10, 611 1 AH St. Joost PLANTENSTUDIEGROEP Secetais: D. Th. de Gaaf Satunushof 45, 6215 XB Maasticht SPINNENWERKGROEP LIMBURG Secetais: P. Poot Pallashof 9, 6215 XK Maasticht STUDIEGROEP ONDERAARDSE KALKSTEENGROEVEN Secetais: T. Beuls Bovenstaat 1 16, 3778 Kanne, België VLINDERSTUDIEGROEP Secetais: E. Veheijen Havenweg 74, 6122 EK Buchten ZOOGDIERENWERKGROEP Secetais: J. Knoos Raadhuisstaat 3, 6061 EA Posteholt KEVERSTUDIEGROEP Secetais: G.J.M. van Buen Handvom 9, 6372 DK Schaesbeg PADDESTOELENSTUDIEGROEP Inlichtingen: P.H. Keldeman Hekenboekeweg 3, 6301 EG Valkenbug DINSDAG 23 FEBRUARI is e een bijeenkomst voo leden van de Spinnenwekgoep Limbug. Deze bijeenkomst begint om 19.00 uu en wodt zoals gebuikelijk gehouden in het Natuuhistoisch Museum Maasticht. Nadee infomatie bij de secetais van de wekgoep. WOENSDAG 24 FEBRUARI begint om 20 uu in het Natuuhistoisch Museum Maasticht een bijeenkomst voo leden van de Plantenstudiegoep, aanvang 20 uu. Naast het paktisch bezig zijn met hebaiummateiaal, zullen dia's vetoond woden en zal het excusiepogamma voo komend seizoen woden vastgesteld. VRIJDAG 26 FEBRUARI oganiseet de Zoogdieenwekgoep een bijeenkomst in het Natuuhistoisch Museum Maasticht, aanvang 20 uu. ledeeen is welkom. DONDERDAG 3 MAART oganiseet King Maasticht in het Natuuhistoisch Museum Maasticht wee de maandelijkse bijeenkomst, aanvang 20 uu. Tijdens deze bijeenkomst zal de hee Ph. Bossenboek een voodacht houden ove ganzen in Limbug en daabij vooal aandacht schenken aan de in de Peel in gote getale ovewinteende Rietganzen, ledeeen is welkom. KRING MAASTRICHT Voozitte: E.N. Blink, Pius XII staat 20, 6247 AW Gonsveld KRING HEERLEN Secetais: P. Speuwenbeg, Aan de Slagboom 2, 6372 KW Schaesbeg KRING VENLO Inlichtingen: Sjaak en Riëtte Gubbels, Van Hatetstaat 12, 5993 ER Maasbee