Vraag 1 De vraagcurve voor herenoverhemden met een zuurstokdesign luidt Q d = 200 P. De aanbodcurve voor herenoverhemden met een zuurstokdesign luidt Q s = 2*P 40. Stel dat de overheid de totale omzet ten opzichte van het marktevenwicht met 150 procent wil doen stijgen. Ze stelt een effectieve minimumprijs vast en koopt het aanbodoverschot op. Dit kost de overheid: A 12.000; B 14.400; C 16.800; Vraag 2 Stel dat de vraagcurve voor bier in Chersonia luidt: Q d = 15.000 0,01*P b +0,5* P w + 1,05*I, waarbij P b staat voor de prijs van bier, P w voor de prijs van Schotse whisky en I voor het inkomen. Gegeven zijn nu de beide volgende stellingen: I II Bier en Schotse whiskey zijn substituten. Bier is overduidelijk een luxe goed. Welk van de volgende alternatieven is CORRECT? A Beide stellingen zijn JUIST. B Alleen stelling I is JUIST. C Alleen stelling II is JUIST. D Beide stellingen zijn ONJUIST. Vraag 3 De vraagcurve voor koffie luidt aanvankelijk Q d = 2.400 6*P. Vervolgens luidt deze: Q d = 1.800 6*P. Deze mutatie zal zeker NIET het gevolg zijn van: A B C een daling van het inkomen; een daling van de prijs van thee; een stijging van de prijs van suiker; 1
D Géén van de alternatieven A, B en C is CORRECT. Vraag 4 Voor Jaap, die zijn hele budget spendeert aan de goederen X en Y, geldt het de volgende nutsfunctie: U(X,Y) = 2*X 0,5 + Y. In het keuze-optimum van Jaap, die streeft naar maximaal nut, zal de prijsverhouding altijd gelijk zijn aan: A B C D Y/2 X; 1/2 X; 1/ X; Géén van de alternatieven A, B en C is CORRECT. Vraag 5 Voor Joop, die zijn hele budget van 20 spendeert aan de goederen X en Y, geldt het de volgende nutsfunctie: U(X,Y) = 18*X 0,5 + 4*Y. De prijs van X (p X ) is gelijk aan 1, de prijs van Y (p Y ) is gelijk aan 0,25. In het keuze-optimum van Jaap, die streeft naar maximaal nut, zullen X en Y gelijk zijn aan: A X = 20 en Y = 0; B X = 0,75 en Y = 77; C X = 0 en Y = 80; Vraag 6 Voor Joep, die zijn hele budget spendeert aan de goederen X en Y, geldt het de volgende nutsfunctie: U(X,Y) = 2*X 4 Y 8. De prijzen van X (p X ) en Y (p Y ) zijn voor Joep gegeven. De vraagfunctie van Joep, die streeft naar maximaal nut, naar goed Y luidt: A Y = I/(3*p Y ); B Y = 2*I/(3*p Y ); C Y = 3*I/(4*p Y ); 2
Vraag 7 Voor Jos, die zijn hele budget van 30 spendeert aan de goederen X en Y, geldt de volgende nutsfunctie: U(X,Y) = X 2 + Y 2. De prijzen van X (p X ) en Y (p Y ) zijn voor Jos gegeven, en zijn gelijk aan één en drie, respectievelijk. Het optimale pakket van Jos, die streeft naar maximaal nut, luidt: A X = 30 en Y = 0; B X = 15 en Y = 5; C X = 0 en Y = 10; Vraag 8 Josef besteedt zijn totale budget aan 20 eenheden X en 10 eenheden Y. Zijn nutsfunctie luidt: U = U(X, Y) = 12*X 0,5 *Y 0,5. Tevens geldt: p X = 5 en p Y = 2,25. Om zijn nut te maximaliseren, dient Josef: A meer X en minder Y te kopen; B evenveel X en evenveel Y te kopen; C meer Y en minder X te kopen; Vraag 9 Voor Jan, die zijn hele budget van 30 spendeert aan de goederen X en Y, geldt het de volgende nutsfunctie: U(X,Y) = X 2 *Y 2. De prijzen van X (p X ) en Y (p Y ) zijn voor Jan gegeven, en zijn gelijk aan één en drie, respectievelijk. Ineens stijgt de prijs van goed Y naar 6. Het inkomenseffect is: A negatief voor de goederen X en Y; B positief voor goed X, negatief voor goed Y; C positief voor goed Y, negatief voor goed X; 3
Vraag 10 Voor Jack, die zijn hele budget van 30 spendeert aan de goederen X en Y, geldt het de volgende nutsfunctie: U(X,Y) = X+3*Y. De prijzen van X (p X ) en Y (p Y ) zijn voor Jack gegeven, en zijn gelijk aan één en drie. Ineens stijgt de prijs van goed X naar 2, terwijl de prijs van goed Y naar 6 stijgt. Het inkomenseffect is: A positief voor de goederen X en Y; B positief voor goed X, negatief voor goed Y; C positief voor goed Y, negatief voor goed X; Vraag 11 Een producent die naar maximale winst streeft en die opereert onder de voorwaarden van de marktvorm volledige mededinging produceert goed q met behulp van de productiefactoren K en L. Alle productiefactoren zijn variabel. De door deze producent gebruikte productietechnologie kan als volgt worden weergegeven: q = f(k, L) = 4*K 0,75 + 6*L 0,25. Deze productie functie wordt gekenmerkt door: A B C D decreasing returns to scale; constant returns to scale; increasing returns to scale; Géén van de alternatieven A, B en C is CORRECT. Vraag 12 Gegeven zijn de beide volgende stellingen over de productiefunctie q = K α *L ß. I II Increasing returns to scale betekent dat geen sprake kan zijn van een afnemend marginaal product van K en/of L. Constant returns to scale betekent dat altijd sprake moet zijn van een afnemend marginaal product van zowel K als L. Welk van de volgende alternatieven is CORRECT? A Beide stellingen zijn JUIST. B Alleen stelling I is JUIST. 4
C D Alleen stelling II is JUIST. Beide stellingen zijn ONJUIST. Vraag 13 Een producent die naar maximale winst streeft en die opereert onder de voorwaarden van de marktvorm volledige mededinging produceert goed q met behulp van de productiefactoren K en L. Alle productiefactoren zijn variabel. De door deze producent gebruikte productietechnologie kan als volgt worden weergegeven: q = f(k, L) =10*K α L ß. De verhouding tussen het marginaal product van arbeid en het marginaal product van kapitaal in het evenwicht is gelijk aan: A (α/ß)*(k/l). B (α/ß)*(k -(α -1) /L -( ß-1) ). C (ß/α)*(K/L). Vraag 14 Een producent die naar maximale winst streeft en die opereert onder de voorwaarden van de marktvorm volledige mededinging produceert goed q met behulp van de productiefactoren K en L. De hoeveelheid kapitaal is gegeven en gelijk aan 64. Het loon (w) is gelijk aan 16, de rental rate van kapitaal (r) is gelijk aan 25. De door deze producent gebruikte productietechnologie kan als volgt worden weergegeven: q = f(k, L) =K 1/3 L 2/3. De kostenfunctie op korte termijn luidt: A KTTK = 2*q 2/3 + 1.600; B KTTK = 2*q 3/2 + 1.600; C KTTK = 4*q + 1.600; Vraag 15 Een producent die naar maximale winst streeft en die opereert onder de voorwaarden van de marktvorm volledige mededinging produceert goed q met behulp van de productiefactoren K en L. Beide productiefactoren zijn uiteraard op lange termijn variabel. Het loon (w) is gelijk 5
aan 18, de rental rate van kapitaal (r) is gelijk aan 6. De door deze producent gebruikte productietechnologie kan als volgt worden weergegeven: q = f(k, L) =K 1/4 L 3/4. De kostenfunctie op lange termijn luidt: A TK = 24*q 3/4 ; B TK =24*q; C TK = 24*q 4/3 ; Vraag 16 Veronderstel dat de markt voor goed Z wordt gekenmerkt door volledige mededinging. Elke ondernemer op deze markt streeft naar maximale winst. Alle 225 ondernemingen op deze markt zijn volledig identiek. De door deze producent gebruikte productietechnologie kan als volgt worden weergegeven: q = f(k, L) =K 1/3 L 2/3. Als gegeven is dat het loon (w) gelijk is aan 8 en de hoeveelheid kapitaal per ondernemer (K) gelijk is aan 64, dan luidt de marktaanbodcurve A Q s = 900*p + 1.800; B Q s = 900*p 1/2 ; C Q s = 900*p 2 ; Vraag 17 Veronderstel dat de markt voor goed Z wordt gekenmerkt door volledige mededinging. Elke ondernemer op deze markt streeft naar maximale winst. Alle ondernemingen op deze markt zijn volledig identiek. De lange termijn totale kostenfunctie TK(q) van elke individuele onderneming luidt: TK(q) = 360*q 40*q 2 +2* q 3, waarbij q staat voor het productievolume van een individuele onderneming. De marktvraagfunctie naar beeldschermen luidt als volgt: Q D (p) = 1.600.000 / p. Het optimale productievolume voor de individuele onderneming, de marktprijs en het aantal ondernemingen zijn op lange termijn gelijk aan: A 10, 160, 160.000; B 0, bestaat niet, bestaat niet; C 10, 1600, 10.000; 6
D Géén van de alternatieven A, B en C is CORRECT. Vraag 18 Veronderstel dat de markt voor goed M wordt gekenmerkt door volledige mededinging. Elke ondernemer op deze markt streeft naar maximale winst. Alle ondernemingen op deze markt zijn volledig identiek. De lange termijn totale kostenfunctie TK(q) van elke individuele onderneming luidt: TK(q) = 1.000*q 60*q 2 + q 3, waarbij q staat voor het productievolume van een individuele onderneming. De marktvraagfunctie naar beeldschermen luidt eerst: Q D (p) = 900.000 / p. Vervolgens verschuiven de preferenties ten gunste van dit goed. De nieuwe marktvraagfunctie luidt: Q D (p) = 1.200.000 /p. Hoeveel ondernemingen treden op lange termijn (additioneel) tot deze markt toe: A 100; B 1.000; C 10.000; Vraag 19 De marktvraagfunctie luidt, op een markt gekenmerkt door volledige mededinging: Q D = 75 10*p. Alle ondernemingen zijn identiek. De lange termijn kostenfunctie voor de individuele onderneming luidt: TK = q 3 4q 2 + 10q. Het aantal ondernemingen is op lange termijn gelijk aan: A. 7; B. 8; C. 9; D. Géén van de alternatieven A, B en C is CORRECT. Vraag 20 Gegeven is een markt die wordt gekenmerkt door volledige mededinging. Verder is bekend dat de marktvraagcurve luidt: Q D = 30 5*P, terwijl voor de marktaanbodcurve geldt: Q S = 8*P 9. In het marktevenwicht zijn de prijs, de hoeveelheid, het consumentensurplus en het producentensurplus achtereenvolgens gelijk aan: 7
A 3, 15, 24, 14 1/3; B 3, 15, 22,5, 14 1/6; C 3, 15, 22,5, 14 1/16; Vraag 21 Gegeven is een markt die wordt gekenmerkt door volledige mededinging. Verder is bekend dat de marktvraagcurve luidt: Q D = 200 9*P, terwijl voor de marktaanbodcurve geldt: Q S = 5*P 80. In het marktevenwicht zijn de directe prijselasticiteit van de vraag en de prijselasticiteit van het aanbod achtereenvolgens gelijk aan A -9 en 5; B -5 en 9; C -9 en -5; Vraag 22 Gegeven is een markt die wordt gekenmerkt door volledige mededinging. Verder is bekend dat de marktvraagcurve luidt: Q D = 325 13*P, terwijl voor de marktaanbodcurve geldt: Q S = 11*P 35. De overheid stelt een belasting in van een geldeenheid per eenheid product. Dit heeft een prijsstijging tot gevolg ter grootte van: A 11/24; B 13/24; C 2/24; Vraag 23 Gegeven is een markt die wordt gekenmerkt door volledige mededinging. Verder is bekend dat de marktvraagcurve luidt: Q D = 390 15*P, terwijl voor de marktaanbodcurve geldt: Q S = 17*P 90. De overheid stelt een subsidie in van twee geldeenheden per eenheid product. Dit heeft een prijsdaling tot gevolg ter grootte van: A 15/16; 8
B 17/16; C 1/16; Vraag 24 Gegeven is een markt die wordt gekenmerkt door volledige mededinging. Verder is bekend dat de marktvraagcurve luidt: Q D = 335 P, terwijl voor de marktaanbodcurve geldt: Q S = P 85. De overheid stelt een belasting in van één geldeenheid per eenheid product. Dit leidt tot een daling van het consumentensurplus en het producentensurplus met achtereenvolgens: A 0,5 en 0,5; B 0,25 en 0,5; C 0,5 en 0,25; Vraag 25 De winstmaximaliserende monopolist Snoops is de enige verkoper op de markt van toffees. De marktvraagfunctie naar het product luidt: P = 40 2Q. De totale kostenfunctie luidt: TK = 2Q 2 + 8Q + 10. De maximale winst is gelijk aan: A 44; B 54; C 64; Vraag 26 We veronderstellen dat de onderneming FP de enige leverancier op de markt voor goed F is. FP streeft naar maximale winst; zij produceert F tegen constante marginale kosten van 40 geldeenheden per eenheid. De vraag naar F wordt gegeven door: Q D = 200 P. Bij welk productievolume is de totale opbrengst maximaal: A 50; B 100; 9
C 200; D Géén van de alternatieven A, B en C is CORRECT. Vraag 27 We veronderstellen dat de onderneming GP de enige leverancier op de markt voor goed G is. GP streeft naar maximale winst; zij produceert G tegen constante marginale kosten van 30 geldeenheden per eenheid. Er zijn geen vaste kosten. De vraag naar G wordt gegeven door: Q D = 150 P. In het optimum zijn prijs, hoeveelheid en winst? A 90, 60, 5400; B 60, 90, 2700; C 90, 60, 3600; Vraag 28 We veronderstellen dat de onderneming HP de enige leverancier op de markt voor goed H is. HP streeft naar maximale winst; zij produceert H tegen constante marginale kosten van 10 geldeenheden per eenheid. Er zijn geen vaste kosten. De vraag naar H wordt gegeven door: Q D = 280 2* P. Wat is de waarde van de directe prijselasticiteit van de vraag in het optimum: A -15/13; B -1; C -13/15; Vraag 29 Gegeven zijn de beide volgende stellingen I II Winstmaximalisatie door een monopolist impliceert dat de directe prijselasticiteit van de vraag kleiner is dan 1. Voor een door een monopolist op de markt gebracht product is de kruislingse prijselasticiteit altijd gelijk aan 0. Welk van de volgende alternatieven is CORRECT? 10
A B C D Beide stellingen zijn JUIST. Alleen stelling I is JUIST. Alleen stelling II is JUIST. Beide stellingen zijn ONJUIST. Vraag 30 Gegeven zijn de beide volgende stellingen I II Bij een natuurlijk monopolie zijn de totale kosten voor een onderneming bij ieder relevant productievolume lager dan de gecombineerde totale kosten van twee of meer ondernemingen die datzelfde productievolume zouden genereren. Een standaard kartel vertoont een zeer geringe mate van overeenkomst met een multi-plant monopolie.. Welk van de volgende alternatieven is CORRECT? A Beide stellingen zijn JUIST. B Alleen stelling I is JUIST. C Alleen stelling II is JUIST. D Beide stellingen zijn ONJUIST. 11