De antwoorden tussen haakjes zijn de antwoorden die wij VERMOEDEN die juist zijn.

Transcriptie

1 Examenvragen economie 12 juni De antwoorden tussen haakjes zijn de antwoorden die wij VERMOEDEN die juist zijn ) Productiecurve met punt A gegeven en je moet zeggen of het (A.) groeit B. welvaart verbeterd wordt C. krimpt D. stagneert 2) Hoe zal monopolist proberen hoge winst te maken? A. lage prijs vragen bij mensen met laag loon B. hoge prijs vragen bij mensen met hoog loon (C.) hoge prijs vragen bij mensen met lage prijselasticiteit van de vraag D. hoge prijs vragen bij mensen met hoge prijselasticiteit van de vraag 3) Figuur monopolist gegeven, welke prijs zal monopolist vragen om zijn winst te maximaliseren? A. P1 (B.) P2 C. P3 D. P4 4) Wat is het principaal agent probleem? A. B. Heeft te maken met problemen producent-consument C. Heeft te maken met problemen overheid - producent (of consument???)

2 (D.) Heeft te maken met problemen aandeelhouders - management 5) Wat is BBP? A. Som van inkomens B. Som van omzetten bedrijven C. Maatstaf voor de welvaart van een land (D.) Marktwaarde van finale goederen in een land 6) Als de prijs van P1 stijgt stijgt de prijs van P2 altijd, dan zijn het welk soort goederen? (A.) substituutgoederen B. luxegoederen C. onafhankelijke goederen D. complementaire goederen 7) Als overheidstekort toeneemt, hoe kan dit gecompenseerd worden? A. handelsbalans verbeteren B. spaarbalans verminderen (C.) handelsbalans verbeteren en/of spaarbalans verbeteren (D???). geen van de vorige drie 8) Een theaterproducent krijgt subsidies. Het aanbod is inelastisch, de prijselasticiteit van de vraag is -1/2. In wiens voordeel zijn de subsidies? A. fifty fifty producent consument (B.) volledig voor producent C. volledig voor consument D. geen van vorige drie

3 9) Curve gegeven met volledig inelastische aanbodcurve en gewone vraagcurve. Wat gebeurt er met de prijs? Dan belasting (of subsidies???) A. prijs stijgt B. prijs daalt (C.) prijs blijft gelijk D. hoeveelheid neemt toe (???) 10) 50 auto's aan EURO, dan 55 auto's aan euro. Wat is marginale kost voor een auto? (A.) 9000 B. 0 C D. 450 (???) 11) Aantal uitspraken ivm MK en GK, welke is juist? A. Als de GK daalt daalt de MK altijd (B.) MK kan stijgen als GK daalt C. Constante schaalopbrengsten hebben dalende (???) totale kosten D. Stijgende schaalopbrengsten hebben stijgende (???) gemiddelde kosten 12) Curves van GK en MK gegeven, in welk punt sluit bedrijf haar deuren? (A.) punt a (was het snijpunt van MK en GK curve) B. punt b C. punt c D. pund d 13) Wanneer heeft het invoeren van belastingen op benzine het meeste effect op het milieu? (A.) prijselasticiteit van de vraag is groot B. prijselasticiteit van de vraag is klein

4 C. prijselasticiteit van de vraag is nul D. prijselasticiteit van het aanbod nul 14) Wanneer brengen accijnzen op benzine het meest op voor de overheid? A. prijselasticiteit van de vraag is groot B. prijselasticiteit van de vraag is klein (C.) prijselasticiteit van de vraag is nul D. prijselasticiteit van het aanbod groot 15) Wat gebeurt er als de patronale bijdragen die de werkgever moet betalen dalen? A. brutoloonkost stijgt (B.) brutoloonkost daalt C. nettoloon daalt D. tewerkstelling daalt 16) Gegeven de curve van GVK, GTK en MK. (de letters stonden er wel niet bij). Een bedrijf produceert hoeveelheid Q1 (bij snijpunt van P en MK). Wat gebeurt er als de vaste kosten stijgen? (A.) productie blijft gelijk B. productie stijgt C. prijs stijgt D. productie daalt 17) Wat gebeurt er met de waardering van de toekomstige cashflow indien de rente stijgt. (A). als de rentevoet stijgt, daalt de waarde B. als de rentevoet stijgt, stijgt de waarde C. als de rentevoet daalt, daalt de waarde

5 D. de waardering heeft niets te maken met de rentevoet 18) Wat is het effect van een stijging van de rentevoet op de aandelenprijs? A. niets, de rente heeft er niets mee te maken B. aandelenprijs stijgt C. meer aandelen worden gekocht (D). aandelenprijs daalt 19) Wanneer heeft men een deflatoire spiraal? (A.) spaaroverschot is positief B. spaaroverschot is negatief C. handelsbalans is positief (???) D. 20) Je krijgt een transformatiecurve gegegeven zoals op pagina 28 in het boek. In de tekening komen 3 punten voor, zijnde a, b en c. De posities van a, b en c komen overeen met respectievelijk Y, Z en M uit de figuur van het boek. Welke uitspraak is juist? A. a is beter dan b B. b is beter dan a C. a is even goed als c (D). a is beter dan c