auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11
|
|
- Christian Lambrechts
- 7 jaren geleden
- Aantal bezoeken:
Transcriptie
1 OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk Open Vragen OEFENING a) i. De vraagcurve van arbeid verschuift naar rechts. ii. Daar we in de korte termijn zijn, kan de kapitaalstock niet worden aangepast aan de stijging van de prijs van de productiefactor kapitaal en blijft de vraagcurve waar ze was. iii. De vraagcurve van arbeid verschuift naar rechts b) i. Q v L = ² want: =. door het invullen van de vaste kapitaalstock bekomen we =2.. Voor de optimale vraag naar arbeid geldt dat de laatste eenheid arbeid net evenveel moet opbrengen als ze kost. Gezien in deze opgave gevraagd wordt om de vraag naar arbeid (q V L ) te geven in functie van het nominale loon (w), werken we verder in nominale termen. Wat de laatste eenheid arbeid opbrengt is de marginale waardeproductiviteit van arbeid (MWPL). De marginale waardeproductiviteit verkrijgen we door de marginale fysische productiviteit van arbeid (MFPL) te vermenigvuldigen met de prijs per eenheid (p). Wat de laatste eenheid arbeid kost is het nominale loon. = =2. 2. = =. =. =. We kunnen nu de marginale waarde productiviteit gelijk stellen aan het nominale loon en verkrijgen vervolgens: = = =
2 ii. Q v L =, ² We hebben immers =. =. =,5 en dus =,5 iii. = Q v L =, ² De korte termijn productiefunctie is nu =3. = =3. 2. =,5 en met een prijs gelijk aan is dit tevens de marginale waardeproductiviteit. Dus opnieuw,5 =. =. =. iv. Q v L =, ² Gegeven de oorspronkelijke kapitaalstock van 4 wordt de productiefunctie = +0,5 2. =3. En komen we tot zelfde resultaat als bij de vorige vraag. c) i. De curve van de MFPL vanaf snijpunt GFPL met MFPL. ii. Er zal dan geen arbeid gevraagd worden. De gemiddelde fysische productiviteit van arbeid (GFPL) geeft weer hoeveel eenheden output er geproduceerd worden per eenheid arbeid. Dat is het absolute maximum dat een werkgever bereid is te betalen. Dat men slechts arbeid vraagt vanaf het snijpunt van de GFPL en de MFPL is logisch. Voor alle punten links hiervan, zou het betalen van een reëel loon gelijk aan de MFPL betekenen dat de reële vergoeding van de werknemers hun totale productie overtreft. Er zal geen arbeid worden gevraagd want dan zou de totale ontvangst lager zijn dan de arbeidskost. De totale ontvangsten volstaan niet om de variabele kost te dekken..
3 iii. De sluitingsregel stelt dat het beter is de onderneming te sluiten als de gemiddelde opbrengsten lager zijn dan de gemiddelde kosten (zie bovenaan p.228). Toegepast op de korte termijn impliceert de sluitingsregel bij volmaakte mededinging dat de opbrengsten minstens de variabele kosten moeten dekken of dat.(zie p.294). We weten dat = en dus luidt de sluitingsregel ook dat of dat zijn dan wat de werknemer gemiddeld produceert.. Men zal geen reële lonen uitbetalen die hoger
4 OEFENING 2 De intercepten zijn wat het kapitaal op de y-as betreft 000 / 0 = 00 en 600 / 0 is 60. Voor de arbeid op de x-as hebben we dan 000 / 5 = 200 en 600 / 5 = 320. a) meer minder even veel b) De totale productiekost is groter dan 600 omdat op korte termijn niet de ideale hoeveelheid kapitaal kan worden ingezet. De horizontale rechten tonen dat we nu 50 eenheden kapitaal (de helft van de 00 die met het budget kunnen worden gekocht en dus evenveel als voor de productiestijging) en we kunnen afmeten dat er 260 eenheden arbeid worden ingezet. De productiekost bedraagt 50* *5 = 800 dit wil zeggen meet dan de 600 waartoe we kost zal kunnen beperkt worden op lange termijn. 7 6 Hoeveelheid Kapitaal K Hoeveelheid 4 5 Arbeid 6 L 7
5 c) De vraag naar arbeid zal dalen tot 60 eenheden zoals we kunnen aflezen in de grafiek. 7 6 Hoeveelheid Kapitaal K Hoeveelheid 4 5 Arbeid 6 L 7
6 OEFENING 3 a) De minst steile vraagcurve. b) OB is de MFPL op korte termijn, OA de MFPL op lange termijn. OB > OA omdat er meer kapitaal wordt gebruikt dan de optimale hoeveelheid en daar kapitaal een complementaire productiefactor is. c) Als het loon daalt, daalt op korte termijn (d.i. gegeven de gebruikte hoeveelheid kapitaal) de productiekost, waardoor de gevraagde hoeveelheid output stijgt en er meer moet worden geproduceerd. De stijging DE beantwoordt aan die stijging van de output. Op lange termijn zal de gevraagde hoeveelheid nog meer stijgen omwille van onder meer het substitutie-effect. Daar arbeid goedkoper werd, zal de verhouding arbeid/kapitaal stijgen.
7 OEFENING 4 De algemene uitdrukking voor de budgetcurve luidt +. =. +. Uit de grafiek kunnen we aflezen dat A = 40 en T = 6 en w = ( ) /6 = 0. N.B. Zoals uit de grafiek blijkt, is het niet-arbeidsinkomen een vergoeding die men krijgt als men werkloos is maar die men, in tegenstelling met wat in de praktijk voorkomt, blijft ontvangen als men gaat werken. Het arbeidsinkomen komt er dus bovenop. a) C + 0*l = 0* voor VT T of C = 200 0*l b) De vergelijking wordt nu: C + w*l = w*t of C + 0*l = 60. Grafisch betekent dit dat het verticale intercept lager is en dat er geen kink meer is in de functie. We krijgen: Consumptie Uren vrije tijd per dag (l) c) De vergelijking wordt nu: C + 0,8*w*l = 0,8*w*T + A voor VT T of C + 8*l = 8* voor l 6. Grafisch betekent dit dat het snijpunt met de verticale as lager komt te liggen dan oorspronkelijk Consumptie Uren vrije tijd per dag (l)
8 d) De vergelijking wordt nu: C + (0/,25).l = (0/,25) /,25 voor l T. Grafisch betekent dit dat het snijpunt met de verticale as lager komt te liggen en dat de consumptiemogelijkheden door het niet-arbeidsinkomen dalen. Consumptie Uren vrije tijd per dag e) Het evenwicht wordt bereikt als de marginale substitutievoet (hoeveel consumptie de werknemer moet ontvangen om één extra eenheid vrije tijd op te offeren) gelijk is aan het reële loon. De marginale substitutievoet ( vinden we door = + =0 waaruit = We nemen de partiële afgeleide van U naar VT =0,5 We nemen de partiële afgeleide van U naar C De marginale substitutievoet wordt =0,5 =
9 We stellen die gelijk aan het loon w =0 =0 Met de oorspronkelijke budgetcurve C = 200 0*l wordt dit 0*l = 200 0l waaruit l is 0 en wordt er 6 0 = 6 uren gewerkt f) Nu krijgen we 0*l = 60 0*l waaruit l is 8 en wordt er 8 uur per dag gewerkt. Hier kan enkel besloten worden dat er meer zal worden gewerkt. Dat betekent nog niet dat de verlaging van de werkloosheidsvergoeding wenselijk is, al is het maar omdat het nut van de werknemers lager is zonder dan met werkloosheidsvergoeding namelijk 80 /2 * 8 /2 in plaats van 00 /2 * 0 /2. Natuurlijk moet die werkloosheidsvergoeding ergens uit gefinancierd worden en moet ook dat in rekening worden gebracht. BESLUIT: Dat er meer zal worden gewerkt is een positieve vaststelling die we niet zo maar in een normatief oordeel mogen omzetten. g) We hebben nu C = 68-8*l en C wordt nu 8l. We krijgen een l van 0,5 en een werkdag van 5,5 uur. Het substitutie-effect domineert. Vrije tijd werd goedkoper en men consumeert er meer van niettegenstaande het feit dat de daling van het inkomen een neerwaartse druk uitoefent op de geconsumeerde hoeveelheid vrije tijd. h) We hebben nu C = 60-8*l en C wordt nu 8l waardoor l is 0 en men 6 uur per dag werkt. Het substitutie-effect en het inkomenseffect compenseren elkaar. i) We zien dat een belasting op de consumptie die de koopkracht verlaagt arbeid minder ontmoedigt dan eenzelfde procentuele daling van het reële loon via een werknemersbijdrage.
10 OEFENING 5 a) De prijs van vrije tijd is voor een werkende zijn loon. Elk uur dat hij niet werkt en dus vrije tijd neemt, betekent ook een uur gederfd loon. b) Het reële inkomen daalt als de prijs van een product zoals benzine stijgt. Als benzine duurder wordt kunnen we er minder eenheden van kopen met ons loon. We kunnen dus minder goederen kopen met eenzelfde nominaal loon. Op die manier daalt het reële inkomen. Bij een stijging van de prijs van vrije tijd zal ons reële inkomen echter stijgen. Als vrije tijd duurder wordt, wil dat zeggen dat werken meer opbrengt (het loon stijgt) en dus zal gegeven het aantal uren dat we werken ons reële inkomen stijgen. c) Als de prijs van vrije tijd kleiner is dan OA, dan is de prijselasticiteit van de vraag naar vrije tijd negatief: bij een prijsstijging daalt de vraag naar vrije tijd. Eens voorbij OA wordt de prijselasticiteit positief: als de prijs van vrije tijd duurder wordt (bv omdat ons loon alsmaar hoger wordt), stijgt ook de vraag naar vrije tijd. d) Het substitutie-effect geeft weer dat men gaat switchen naar een ander, gelijkaardig maar goedkoper product als de prijs stijgt. Als de prijs van vrije tijd stijgt, zal uit hoofde van het substitutie-effect de vraag ernaar dus dalen. e) Het inkomenseffect houdt in dat prijsveranderingen een invloed hebben op ons reële inkomen. En op zijn beurt heeft de hoogte van het reëel inkomen een invloed op de gevraagde hoeveelheid. Bij normale goederen neemt de vraag af van een product als het reële inkomen daalt. Een prijsstijging van vrije tijd zal dus leiden tot een stijging van de vraag ernaar volgens het inkomenseffect als vrije tijd een normaal goed is. f) Het substitutie-effect overheerst hier: als de prijs duurder wordt gaat men er minder van consumeren. g) Het inkomenseffect overheerst hier. Als de prijs van vrije tijd stijgt, dan stijgt ook ons reële inkomen. En daardoor stijgt ook de vraag naar vrije tijd. Het inkomenseffect overheerst dus het substitutie-effect en op die manier zorgt een prijsstijging voor een stijgende vraag. h) Het inkomenseffect domineert hier. Door de loonstijging (onder invloed van de productiviteitsstijging) werd ons reële inkomen groter en werd de vraag naar vrije tijd ook groter. Dit effect was groter dan het substitutie-effect en zodoende ging de loonstijging gepaard met een daling van het aantal gewerkte uren en met een stijging van de gevraagde hoeveelheid vrije tijd.
11 OEFENING 6 a) Het aanbod is lange tijd perfect elastisch. Het reële loon ligt dus eigenlijk vast, ongeacht de vraag naar arbeid. b) Er zijn heel veel mensen bereid om te werken tegen dat loon (of hoger), het aanbod van arbeid is dus erg groot. Allicht gaat het om mensen uit de traditionele sector die bereid zijn over te stappen naar de moderne sector. c) De oppervlakte van de driehoek linksboven die gevat zit tussen vraag en aanbod. Het gaat om de waarde van de totale productie minus de loonkost. d) We mogen hier aannemen dat arbeid en kapitaal complementaire productiefactoren zijn. De vraag naar arbeid stijgt, de vraagcurve verschuift naar rechts. e) Het loon zal uiteindelijk stijgen. f) China
12 Meerkeuzevragen OEFENING A. Juist MFP L = 2 = L w p 2 w = p * MFP = p * L 2 p 2 L = ( ) L = q w V = L 4 w ( ) p 2
13 OEFENING 2 w A w min L v inel L v el c b a L a) Fout: De vraag naar arbeid bij prijsnemers (veel concurrentie) is elastischer/vlakker dan de vraag naar arbeid bij prijszetters (weinig concurrentie). Een bindend minimumloon ligt altijd boven het evenwichtsloon, het loon zal dus stijgen. Een loonstijging leidt tot een afname van de gevraagde hoeveelheid arbeid en dus tot banenverlies. De afname in de hoeveelheid arbeid zal bij een prijszetter kleiner zijn dan bij een prijsnemer. Aangezien de prijszetter een steilere (inelastische) arbeidsvraagcurve kent dan een prijsnemer (elastische arbeidsvraagcurve), zal hij bij een loonstijging de hoeveelheid arbeid dus minder sterk moeten terugdringen (minder banenverlies) dan een prijsnemer. b) Juist: Op korte termijn verloopt de vraagcurve naar arbeid eerder inelastisch, op lange termijn verloopt de vraagcurve naar arbeid eerder elastisch. Op korte termijn is er dus minder banenverlies (ab), dan op lange termijn (ac). c) Fout: Wanneer arbeid en kapitaal substituten zijn, zal bij een prijsstijging van de productiefactor arbeid, de vraag naar arbeid dalen en de vraag naar het substituut kapitaal toenemen. Het banenverlies zal dus groter zijn, naarmate arbeid en kapitaal betere substituten zijn. d) Fout: De elasticiteit op korte termijn (-) is dan in absolute waarde groter (elastischer) dan op lange termijn (-0,5). Uit de theorie blijkt echter dat op korte termijn de vraagcurve naar arbeid eerder inelastisch verloopt en op lange termijn de vraagcurve naar arbeid eerder elastisch verloopt.
14 OEFENING 3 a) Fout, want de uitspraak is correct. De vraag naar de productiefactor arbeid voor een winstmaximaliserende onderneming in volmaakte mededinging is gelijk aan: w = p * MFPL We weten dat in het evenwicht w/p = MFPL. Daarom zal in het evenwicht MFPL = 5/5 = 3. Een werkgever zal meer arbeid blijven inzetten zolang een extra eenheid arbeid meer oplevert, als ze kost. Anders gezegd, een werkgever meer mensen blijven aanwerven zolang MFPL groter is als het reële loon w/p. Het optimum wordt bereikt wanneer MFPL = w/p. MFPL zal nooit kleiner zijn dan w/p, anders is het optimale punt overschreden. b) Fout, want de uitspraak is correct. In het evenwicht geldt voor een winstmaximaliserende onderneming in volmaakte mededinging: w/p = MFPL = 3. Dit betekent dat er 3 eenheden geproduceerd werden in uur of om eenheid te produceren /3 u (= 20 min) nodig is. De laatste geproduceerde eenheid wordt dus op 20 minuten geproduceerd. Een extra uur arbeid kost 3 eenheden productie. Dat betekent dat er om de twintig minuten een product moet afgewerkt zijn, anders kost de arbeid meer als ze opbrengt. De productie van de laatste eenheid mag dus maximum 20 minuten geduurd hebben. c) Fout, want de uitspraak is correct. In het evenwicht geldt dat MKL = MWPL. De marginale waardeproductiviteit van arbeid is gelijk aan de bijkomende output geproduceerd door de extra eenheid arbeid, vermenigvuldigd met de opbrengst van de bijkomende eenheid output. Formeel: MKL = MFPL * MO (q) met MKL gelijk aan het nominale loon. Indien blijkt dat de MWPL groter is dan het loon, betekent dit dat de laatste eenheid arbeid meer opgebracht heeft dan ze kostte. d) Juist, want de uitspraak is fout. Als de producent het evenwicht bereikte op de arbeidsmarkt, betekent dit dat hij zoveel produceert dat de laatste eenheid net evenveel opbrengt als ze kost. Hij zal dus winst noch verlies maken.
15 OEFENING 4 A. Fout: Bij =min, zal ofwel K ofwel L gelijk zijn aan nul, respectivelijk zal K/L dus gelijk zijn aan nul of oneindig. K/L zal echter nooit afhangen van het loon en een loonstijging zal de kapitaalsintensiteit (K/L) dus niet beïnvloeden. w MFPL In het evenwicht geldt dat =. p MFP B. Hieruit kunnen we voor = / / besluiten dat K L = w p L 2 L = w 2 p C. Hieruit kunnen we voor = / / besluiten dat K L = w L p L = w p K K L w 2K = 3 = 2 2 p L 3 3 K L 3 w K w D. Hieruit kunnen we voor =. besluiten dat = of K = L dus p L p w p = 2 2 K K 2 L 2 2 L 2 = K L K L = of of w L K = dus p 2 w K = L dus p w L p L = w p Een loonstijging zal de kapitaalsintensiteit (K/L) dus het minst doen stijgen bij = / /.
16 OEFENING 5 A. Juist: In het evenwicht moet gelden dat w = p MFP MFP L K. Aangezien de laatste euro die de producent besteedde aan kapitaal hem meer opbracht dan de laatste euro uigegeven aan arbeid, geldt dat MFP L MFPK <. In dit geval kan de producent zijn kosten verlagen door marginaal minder arbeid en w p meer kapitaal te gebruiken. Aangezien de kosten nog verlaagd kunnen worden, zal de winst zeker niet maximaal zijn, maar we kunnen ook niet besluiten dat er verlies gemaakt wordt.
17 OEFENING 6 a) Juist: Een daling van de werknemersbijdragen doet het loon stijgen. Het effect van deze loonstijging op het arbeidsaanbod is groter bij vrouwen dan bij mannen. b) Fout: Uit empirische studies blijkt dat het arbeidsaanbod voor mannen zeer inelastisch is. c) Fout: Met de participatie-elasticiteit wordt gemeten hoeveel individuen die beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt door de loonstijging switchen van enerzijds niet werken naar wel werken. Uit studies blijkt dat groepen met lage lonen sterker reageren op een loonstijging. Hierbij kunnen we nog onderscheiden dat vrouwen met lage lonen een grotere participatie-elasticiteit (2.66) hebben dan mannen (2.58). d) Fout: Het subsititutie-effect is sterker bij vrouwen dan bij mannen. Het groter substitutie-effect bij vrouwen heeft wellicht te maken met het feit dat vrouwen meer dan mannen ook taken verrichten in het huishouden. Een toename in het reële loon leidt dan niet enkele tot een substitutie van vrije tijd naar arbeidsaanbod maar ook van huishoudelijk werk naar arbeidsaanbod.
18 OEFENING 7 De vraag naar arbeid op lange termijn is elastischer dan de vraag naar arbeid op korte termijn. Hieruit kunnen we besluiten dat >2 en 3>4. De vraag naar arbeid in volmaakte mededinging is elastischer dan de vraag naar arbeid in een kartel. Hieruit kunnen we besluiten dat >3 en 2>4. Antwoord D is dus het enige juiste.
19 OEFENING 8 A. Fout: Een verandering in de voorkeur voor vrije tijd zorgt voor een verandering van de indifferentiecurves, maar niet van de budgetbeperking. B. Fout: De helling van de budgetrechte wordt bepaald door w/p. Bij een gegeven prijsniveau komt een steilere budgetrechte dus overeen met een hoger loon. Aangezien de gestippelde budgetrechte hier steiler is dan de volle budgetrechte, is het loon hier gestegen en niet gedaald. C. Juist: De helling van de budgetrechte wordt bepaald door w/p. Bij een gegeven prijsniveau komt een steilere budgetrechte dus overeen met een hoger loon. Aangezien de gestippelde budgetrechte hier steiler is dan de volle budgetrechte, is het loon gestegen. Bij de gestippelde budgetrechte kunnen er met het niet-arbeidsinkomen 40 eenheden geconsumeerd worden, bij de volle budgetrechte 80 eenheden. Er is dus een daling van het niet-arbeidsinkomen. D. Fout: De vraag naar arbeid wordt niet alleen bepaald door de budgetbeperking, maar ook door de voorkeuren (indifferentiecurves).
20 OEFENING 9 Antwoord B is correct.
21 OEFENING 0 a) Fout: Als vrije tijd een inferieur goed is, gaat de vraag naar vrije tijd dalen bij een loonstijging. b) Juist: Volgens het SE zal bij een stijging van het loon de vraag naar vrije tijd afnemen. Het wordt immers interessanter om te werken, aangezien het loon voor dit werk toeneemt. Hierdoor zal dus ook het aanbod van arbeid toenemen. Volgens het IE zal bij een stijging van het loon (en dus van het inkomen), de vraag naar vrije tijd toenemen indien vrije tijd een normaal goed is. Hierdoor zal het aanbod van arbeid dalen. Indien nu het IE het SE domineert, zal het uiteindelijke effect op de vraag naar vrije tijd toenemen. c) Fout: Wat een werknemer per maand verdient, hangt af van het uurloon en de gewerkte uren. We weten hier dat het loon stijgt en de gewerkte uren dalen. We kunnen echter niet besluiten dat de werknemer minder verdient. d) Fout: Als een loonstijging gepaard gaat met een toename van de vraag naar vrije tijd, heeft de vraagcurve naar vrije tijd een positieve helling. Als een loonstijging gepaard gaat met een afname van de vraag naar vrije tijd, heeft de vraagcurve naar vrije tijd een negatieve helling.
22 OEFENING Uitspraak d is correct.
23 OEFENING 2 Uitspraak c is correct. Antwoordoverzicht: A 2 B 3 D 4 D 5 A 6 A 7 D 8 C 9 B 0 B D 2 C
Oefeningen Producentengedrag
Oefeningen Producentengedrag Oefening 1: Bij een productie van 10.000 eenheden bedragen de totale kosten van een bedrijf 90.000 EUR. Bij een productie van 12.500 bedragen de totale kosten 96.000 EUR. De
Nadere informatieInleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1
Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Vraag 1 (H1-14) Een schoenmaker heeft een paar schoenen gerepareerd en de klant betaalt voor deze reparatie 16 euro. De schoenmaker
Nadere informatieHoofdstuk 5: De Consument
Economie, een Inleiding Hoofdstuk 5: De Consument 1 De Consument Gedrag verklaren Van consumenten (gezinnen) Op goederenmarkt Algemeen kader: Maximaliseren van doelstellingsfunctie Onder beperkingen 2
Nadere informatieSamenvatting Economie Hoofdstuk 1
Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting door S. 946 woorden 2 april 2017 8,1 1 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 De vraag naar producten Kernbegrippen 1) Individuele vraaglijn 2) Betalingsbereidheid
Nadere informatieauteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 5
OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 5 Open Vragen OEFENING 1 a) We zien dat de budgetcurve de horizontale as snijdt bij q1 = 100. Dit wil zeggen dat indien de consument zijn hele budget besteedt aan goed
Nadere informatieHoofdstuk 7: Productie en Kosten
Economie, een Inleiding Hoofdstuk 7: Productie en Kosten 1 Productie en Kosten Constructie van kostenfunctie Resultaat van optimale keuze van productiefactoren gegeven prijzen gegeven te produceren output
Nadere informatieProefexamen Inleiding tot de Algemene Economie november /7
Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. Dr. Jan Bouckaert Prof. Dr. André Van Poeck 15-19 november 2012 1. Welke uitspraak is fout? A. De curve van productiemogelijkheden illustreert het begrip
Nadere informatie1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?
1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?. een daling van het aantal werklozen B. een toename van de emigratie uit het betreffende land. de
Nadere informatieSamenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting
Samenva Economie Hoofdstuk 3/7 samenva Samenva door E. 2301 woorden 12 juli 2013 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie hoofdstuk 3/7 samenva HAVO 4 en 5 3.1 Markten Welke soorten markten
Nadere informatieauteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 7
OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 7 Open vragen OEFENING 1 Consumptietheorie Nutsfunctie Budgetrechte Indifferentiecurve Marginale substitutievoet Marginaal nut Inkomenseffect Productietheorie Productiefunctie
Nadere informatieSamenvatting Economie Module 2
Samenvatting Economie Module 2 Samenvatting door S. 1008 woorden 3 januari 2013 6,7 62 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Praktische economie Module 2 Economie Module 2 Eenmaal, andermaal,verkocht
Nadere informatieRemediëringstaak: Vraag en aanbod
Remediëringstaak: Vraag en aanbod Oefening 1: a. Stijging olieprijs blijft beperkt. Je moet een grafiek tekenen waarin je je aanbod naar links laat verschuiven (aanbod daalt) (wegens pijpleidingen die
Nadere informatieDomein D: markt (module 3) havo 5
Domein D: markt (module 3) havo 5 1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte
Nadere informatieVraag Antwoord Scores
Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 Rek in het arbeidsaanbod 1 maximumscore 2 Doordat het aanbod van
Nadere informatie1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn:
Competitieve markten van 6 COMPETITIEVE MARKTEN Marktvormen Welke verschilpunten stel je vast als je het aantal aanbieders en het aantal vragers vergelijkt op volgende markten? a/ Wisselmarkt b/ Markt
Nadere informatieHoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming?
Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming? 2.1. Wat je produceert moet je kunnen verkopen. Zie boek: p. 22 25 (+ nota s) Senseo en stadstweewieler van BMW 2.2./2.3./2.4. Vraag en aanbod 1. Voorbeeld
Nadere informatie1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet.
AANVULLENDE SPECIFIEKE TIPS ECONOMIE VWO 2007 1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet. : Leg uit dat loonmatiging in een open economie kan leiden tot
Nadere informatieA ; B ; C ; D Géén van de alternatieven A, B en C is CORRECT.
Vraag 1 De vraagcurve voor herenoverhemden met een zuurstokdesign luidt Q d = 200 P. De aanbodcurve voor herenoverhemden met een zuurstokdesign luidt Q s = 2*P 40. Stel dat de overheid de totale omzet
Nadere informatieSamenvatting Economie Lesbrief Vervoer
Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer Samenvatting door een scholier 2145 woorden 11 januari 2011 6,8 358 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO H 1 Marktaandeel van de afzet= afzet onderneming/afzet
Nadere informatie1 De bepaling van de optimale productiegrootte
1 De bepaling van de optimale productiegrootte Voor wat zorgen de bedrijven en welk probleem treed zich op? De bedrijven zorgen voor het produceren van goederen en diensten. Er treed een keuzeprobleem
Nadere informatieGrafieken Economie Hoofdstuk 7
Economie: Grafieken Hoofdstuk 7 1 Inhoud Grafieken Economie Hoofdstuk 7 door ieter Nobels ONDERNEMERSGEDRG BIJ OLKOMEN CONCURRENTIE... 3 GLOBL MRKTEENWICHT... 3 ERSCHUIINGEN N RG- EN NBODCURE (GLOBLE MRKT)...
Nadere informatieExtra opgaven hoofdstuk 17
Extra opgaven hoofdstuk 17 Opgave 1 De input-outputrelaties van een willekeurige ondernemer worden beschreven door de productietabel uit opgave 2 van hoofdstuk 9. We veronderstellen dat de onderneming
Nadere informatieLesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk
Hoofdstuk 1 1.6 C Markten 1.7 a. De prijzen zijn gestegen. Bij een gelijk volume (= afzet) leidt dit tot een omzetgroei. b. Indexcijfer volume (afzet): 105, indexcijfer prijs: 97,1. 97,1 105 = 101,96.
Nadere informatieLESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3
LESBRIEF VERVOER havo 4 blok 3 Inhoud Met de taxi of met de fiets (kosten, opbrengsten, winst, mo, mk) Verzekeren tegen risico (verzekeren) De lucht in (vraag, aanbod, surplus) Het beroepsgoederenvervoer
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 havo 2006-II
Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: kosten van politie-inzet
Nadere informatie2.1 De vraag naar spijkerbroeken
2.1 De vraag naar spijkerbroeken Voorbeeld 1: Q v = -0,10P + 9 met Q v = gevraagde hoeveelheid spijkerbroeken van Petra P = prijs van een spijkerbroek in euro s P 90 80 60 30 0 Q v 0 1 3 6 9 Er is een
Nadere informatieHoofdstuk 4: Elasticiteiten en Schokken
Economie, een Inleiding Hoofdstuk 4: Elasticiteiten en Schokken 1 Elasticiteiten en Schokken - Inhoudstafel 1. Elasticiteiten 2. De markt in werking 3. Prijsregulering 4. Quota s 5. Indirecte belastingen
Nadere informatieHoofdstuk 2: Prijsvorming door vraag en aanbod
Hoofdstuk 2: Prijsvorming door vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen
Nadere informatieDe mate waarin de gevraagde hoeveelheid van een product(qv) gevoelig is voor een verandering van de prijs van het product (p).
1. Prijselasticiteit van de vraag De mate waarin de gevraagde hoeveelheid van een product(qv) gevoelig is voor een verandering van de prijs van het product (p). %-verandering gevraagde hoeveelheid (gevolg)
Nadere informatieauteursrechtelijk beschermd materiaal
OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 9 Open vragen OEFENING 1 a) Aantal Prijs Totale ontvangst Marginale ontvangst 1 9 9 9 2 8 16 7 3 7 21 5 4 6 24 3 5 5 25 1 6 4 24-1 7 3 21-3 8 2 16-5 9 1 9-7 10 0 0-9 b)
Nadere informatieOefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie
Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie Oefening 1: Geef grafisch weer welke wijziging de vraag- en/of aanbodcurve zal ondergaan in volgende gevallen
Nadere informatieMacro-economie examenvragen
Macro-economie examenvragen Deel II 1. Indien de reële productie en het arbeidsaandeel constant blijven, dan kan het aantal tewerkgestelde personen van het ene jaar op het andere slechts toenemen indien.
Nadere informatieHOOFDSTUK 16: DE ARBEIDSMARKT
HOOFDSTUK 16: DE ARBEIDSMARKT 1. BEGRIPPE Brutoloon (w b ): contractueel overeengekomen bezoldiging voor het uitvoeren van een bepaalde arbeidsprestatie ettoloon (w n ): loon dat werknemer uiteindelijk
Nadere informatiePrijsvorming bij monopolie
Prijsvorming bij monopolie Wanneer we naar het evenwicht van de monopolist op zoek gaan, gaan we op zoek naar die afzet en die prijs waar de monopolist een maximale winst bereikt (of minimaal verlies).
Nadere informatieHoofdstuk 1: Vraag en aanbod
Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen variëren sterk
Nadere informatieEindexamen vwo economie II
Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat de particuliere
Nadere informatieAls de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.
Top 100 vragen. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 vwo 2007-II
Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 0,15 0,12 100% = 25%
Nadere informatieDomein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)
1) Geef de omschrijving van trendmatige groei. 2) Wat houdt conjunctuurgolf in? 3) Noem 5 conjunctuurindicatoren. 4) Leg uit waarom bij hoogconjunctuur de bedrijfswinsten zullen stijgen. 5) Leg uit waarom
Nadere informatieDomein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.
1) Geef 2 voorbeelden van variabele kosten. 2) Noem 2 voorbeelden van vaste (=constante) kosten. 3) Geef de omschrijving van marginale kosten. 4) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 5) Hoe
Nadere informatieInleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1
Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1 Vraag 1 Bin. Munt/Buit. munt Hoeveelheid buitenlandse munt Beschouw bovenstaande grafiek met op de Y-as de hoeveelheid binnenlandse
Nadere informatieUIT grafische elasticiteiten
Elasticiteiten lezen uit grafieken. Een prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid beschrijft het effect van een prijsverandering op de gevraagde hoeveelheid van dat product. De betalingsbereidheid
Nadere informatieEindexamen vwo economie I
Opgave 1 1 maximumscore 1 Uit het antwoord moet blijken dat de hoogte van de arbeidsinkomensquote 0,7 / 70% is. 2 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat als b 1 daalt, het inkomen na belastingheffing
Nadere informatieEXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018
EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018 (het examen bestaat uit 25 multiplechoice-vragen, u start op -5 en er is geen giscorrectie. De nadruk ligt op redeneren en economische mechanismes. ) 1) 1e wet
Nadere informatieI. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2.
1 / 6 I. Vraag en aanbod 1 2 fig. 1a 1 2 fig. 1b 4 4 e fig. 1c f _hoog _evenwicht _laag Q 1 Q 2 Qv Figuur 1 laat een collectieve vraaglijn zien. Een punt op de lijn geeft een bepaalde combinatie van de
Nadere informatieDe antwoorden tussen haakjes zijn de antwoorden die wij VERMOEDEN die juist zijn.
Examenvragen economie 12 juni 2002. De antwoorden tussen haakjes zijn de antwoorden die wij VERMOEDEN die juist zijn. --------------------------------------------------------------------------------- 1)
Nadere informatieEindexamen economie 1 havo 2000-I
Opgave 1 Meer mensen aan de slag Het terugdringen van de werkloosheid is in veel landen een belangrijke doelstelling van de overheid. Om dat doel te bereiken, streeft de overheid meestal naar groei van
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 vwo 2005-I
4 Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 vwo 2007-I
Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 q v = 200 1,25 + 450 = 200 q a
Nadere informatieSamenvatting Economie Hoofdstuk 4 en 5
Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 en 5 Samenvatting door een scholier 1527 woorden 30 maart 2012, 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent 4.1 De markt als organisator: De bevoorrading van bijvoorbeeld
Nadere informatieUIT theorie ASAD
Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is een samenvoeging van de theorie van Keynes met de oude klassieke modellen. In verschijningsvorm
Nadere informatieEconomische effecten van een verlaging van de administratieve lasten
CPB Notitie Datum : 7 april 2004 Aan : Projectdirectie Administratieve Lasten Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten 1 Inleiding Het kabinet heeft in het regeerakkoord het
Nadere informatiePW EXTRA: Remediëringstaak
Naam: Nummer: Klas: 5 ECMT-ECWI PW EXTR: Remediëringstaak Lkr.: R. De Wever Herfstvakantie 2016 1. Herstudeer eerst de leerstof economie van Thema 1. 2. Hermaak schriftelijk een selectie van de klassikaal
Nadere informatieOnderneming en omgeving - Economisch gereedschap
Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap 1 Rekenen met procenten, basispunten en procentpunten... 1 2 Werken met indexcijfers... 3 3 Grafieken maken en lezen... 5 4a Tweedegraads functie: de parabool...
Nadere informatieVraag 1 CORRECT Vraag 2 Stelling I JUIST Stelling II ONJUIST CORRECT Vraag 3 A B C CORRECT Vraag 4 CORRECT Vraag 5 CORRECT Vraag 6 CORRECT
Vraag 1 Marktevenwicht: 200 P = 2*P 40. Dus: P * = 80, Q * = 120, TO * = 80*120 = 9.600. Een stijging van de omzet met 150 procent impliceert TO ** = 24.000. Als P = 120, dan geldt Q s = 200 en TO = 24.000.
Nadere informatieDomein D: markt (module 3) vwo 4
1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte en een concrete markt? 4. Over
Nadere informatieRemediëringstaak: Vraag en aanbod
Remediëringstaak: Vraag en aanbod 1. Studeer opnieuw de leerstof van vraag en aanbod in. Tracht steeds zeer inzichtelijk te studeren: ga na dat je alle redeneringen die we in de klas / cursus maakten snapt.
Nadere informatieEindexamen economie vwo 2010 - I
Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit
Nadere informatieEindexamen economie vwo II
Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een
Nadere informatieSamenvatting Economie Vervoer
Samenvatting Economie Vervoer Samenvatting door S. 1607 woorden 25 april 2017 5,2 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 2 : Met de taxi of met de fiets Afzet onderneming Markt Afzet= ------------------------------------
Nadere informatieHoofdstuk 1: Vraag en aanbod
Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen variëren sterk
Nadere informatieDeeltoets micro-economie propedeuse
Deeltoets micro-economie propedeuse 20 november 2012 Versie 1 ü Deze toets bestaat uit 14 meerkeuzevragen. ü Op het antwoordformulier dient steeds - met potlood - het correcte antwoord te worden aangestreept.
Nadere informatieHT1: Vraag en aanbod - marktevenwicht
Naam: Nummer: HT: Vraag en aanbod - marktevenwicht Klas: 5 ECMT Lkr.: R. De Wever 20 september 202 20 Vraag : (2 ptn) ACTUA: Apple. Wie is de huidige CEO? Tim Cook. 2. Waarom kwam Apple afgelopen week
Nadere informatieVraag 11. q 1 MK, MO MK ECONOMIE, EEN INLEIDING 2010 1 - WAAROVER EN HOE SPREKEN ECONOMEN? S. COSAERT, A. DECOSTER & T. PROOST
Vraag 11 MK, MO MK MO Beschouw bovenstaande figuur. De onderneming produceert een hoeveelheid q 1. Beoordeel de volgende uitspraken: I. De onderneming zal haar winst zien toenemen indien ze meer zou produceren.
Nadere informatieExtra opgaven hoofdstuk 10
Extra opgaven hoofdstuk 10 Opgave 1 Stel, dat de prijs van kapitaal gelijk is aan 2 euro per eenheid en dat de vergoeding voor arbeid 1 euro per eenheid bedraagt. De betreffende onderneming heeft de beschikking
Nadere informatieHerhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten
Herhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten Oefening 1: De overheid treedt onder druk van milieugroepen op tegen vervuilende ondernemingen en legt de ondernemingen een belasting per eenheid
Nadere informatieHOOFDSTUK 21: OEFENINGEN
1 HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN 1 In een gesloten economie zonder overheid, en waar de ondernemingen niet afschrijven noch winst reserveren, geldt : BNP = Y = consumptie + investeringen, BNP = Y = consumptie
Nadere informatieEen overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen.
Praktische-opdracht door een scholier 3871 woorden 8 januari 2003 5,3 45 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Opdracht 1: Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid
Nadere informatieCategoriale inkomensverdeling
Categoriale inkomensverdeling - 1 van 5 Categoriale inkomensverdeling 1. Verdeling Het nationaal inkomen dat ontstaat wordt verdeeld over de productiefactoren arbeid, kapitaal en ondernemingsinitiatief.
Nadere informatieSamenvatting Economie Module 2, 3, 4
Samenvatting Economie Module 2, 3, 4 Samenvatting door een scholier 2744 woorden 2 mei 2018 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Basiskennis: Indexcijfers Indexcijfers zijn makkelijk
Nadere informatieSamenvatting Economie Module1, H2 en H3
Samenvatting Economie Module1, H2 en H3 Samenvatting door een scholier 1851 woorden 28 maart 2006 2 2 keer beoordeeld Vak Economie Module 1, Hoofdstuk 2, Consumeren 1. Hoe consumenten in hun behoeften
Nadere informatieRemediëringstaak: Vraag en aanbod
Remediëringstaak: Vraag en aanbod 1. Studeer opnieuw de leerstof van vraag en aanbod in. Tracht steeds zeer inzichtelijk te studeren: ga na dat je alle redeneringen die we in de klas / cursus maakten snapt.
Nadere informatieDit is het overzicht van de studiestof van het vak Grondslagen Micro-Economie. Het betreft hier een overzicht van de verplichte literatuur.
Voorwoord Dit is het overzicht van de studiestof van het vak Grondslagen Micro-Economie. Het betreft hier een overzicht van de verplichte literatuur. Dit overzicht is geschreven naar eigen inzicht van
Nadere informatie1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie
1 Aanbodfunctie 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie Het verband tussen prijs een aangeboden hoeveelheid kun je weergeven met een vergelijking: de aanbodfunctie. De jaarlijkse waardevermindering
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 vwo 2003-II
4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 havo 2004-II
4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 artikel 1 Een verklaring waaruit
Nadere informatieGroep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115
Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken
Nadere informatieVraag Antwoord Scores. indien drie juist 2 indien twee juist 1 indien één of geen juist 0
Opgave 1 1 maximumscore 2 bij (1) prijs-afzetlijn bij (2) onvolkomen bij (3) proportioneel indien drie juist 2 indien twee juist 1 indien één of geen juist 0 2 maximumscore 1 TO (Q=90) = 90 30 = 2.700
Nadere informatieRemediëringstaak: Vraag en aanbod
Remediëringstaak: Vraag en aanbod Oefening 1: Verklaar bondig waarom de prijzen in onderstaande tekstjes veranderd zijn door middel van een grafiek met vraag- en aanbod(wijzigingen). a. Stijging olieprijs
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 havo 2004-I
4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord
Nadere informatieLOONVORMING BIJ VOLKOMEN CONCURRENTIE. Els Jacobs
LOONVORMING BIJ VOLKOMEN CONCURRENTIE Els Jacobs 1. Definities 1.1. De arbeidsmarkt De arbeidsmarkt is het geheel van de vraag naar en het aanbod van arbeid. De vraag op de arbeidsmarkt gaat uit van de
Nadere informatieDomein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische
1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische productiefactoren. 3) Hoe ontwikkelt de gemiddelde arbeidsproductiviteit als
Nadere informatieUITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2002-I VAK: ECONOMIE 1 EXAMEN: 2002-I
TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EAMEN 2002-I VAK: ECONOMIE 1 NIVEAU: HAVO EAMEN: 2002-I De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die
Nadere informatieExtra opgaven hoofdstuk 11
Extra opgaven hoofdstuk Opgave Van een landbouwbedrijf zijn de input- en outputrelaties in onderstaande tabel weergegeven. We veronderstellen dat alleen de productiefactor arbeid varieert. Verder is gegeven
Nadere informatieErrata Economie: oefeningen
1 Errata Economie: oefeningen! Deze correcties gelden alleen voor de eerste druk van 2010! p. 11 Hoofdstuk 1 Open Vraag 1 e) We zetten nu voor het jaar 1990 het BBP van de randzone om in dollars. We delen
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 havo 2002-I
4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn:
Nadere informatieAantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen
Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen Hoofdstuk 1 + 2 Een model is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Bedoeld om de werkelijkheid te verklaren Bedoeld om voorspellingen
Nadere informatieHOOFDSTUK 4: DE CONSUMENT 1. BEPALENDE FACTOREN VAN DE INDIVIDUELE VRAAG
1 HOOFDSTUK 4: DE CONSUMENT 1. BEPALENDE FACTOREN VAN DE INDIVIDUELE VRAAG cfr H2: de algemene vraagfunctie van een individuele consument (i) naar een goed: q i V met = f i (p, p a, p b,, y, seizoen, gezinsgrootte,
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 havo 2005-I
4 Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 8 per kg 1 Een voorbeeld van een juist antwoord
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 havo 2000-II
4 Antwoordmodel Opgave voorbeeld van een juiste berekening: 84.760.000 4 = 2.080 uur 63.000 2 voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat uitzendkrachten in deeltijd werken. 3 voorbeelden
Nadere informatieEindexamen vwo economie 2013-I
Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 vwo 2003-I
4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening
Nadere informatieVraag Antwoord Scores
Opgave 1 Hoe verdelen we de zorgkosten? 1 maximumscore 2 Stel het bbp op 100 en het totaal van de zorgkosten op 9 9 1,035 24 = 9 2,283328 = 20,55 1 100 1,0132 24 = 136,99 20,55 136,99 100% = 15% (en dat
Nadere informatieUIT de arbeidsmarkt
Verandering van de werkloosheid. Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt zijn onderhevig aan continue veranderingen. Als gevolg daarvan verandert de omvang van de werkloosheid in een land ook continue. Werkloosheid
Nadere informatieSPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR
SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI 2015 14.45 UUR 16.15 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene Economie 22 juni 2015 B / 11 2015 NGO - ENS B / 11 Opgave 1 (21 punten) Vraag
Nadere informatieOefeningen vraag en aanbod
Oefeningen vraag en aanbod Oefening 1: Geef grafisch weer welke wijziging de vraag- en/of aanbodcurve zal ondergaan in volgende gevallen (telkens ceteris paribus). a. De productiviteit van een groot aantal
Nadere informatieEindexamen economie 1 vwo I
Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 vakbonden, werkgeversbonden, individuele
Nadere informatieOm een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.
Beste leerling, Dit document bevat het examenverslag voor leerlingen van het vak economie vwo, eerste tijdvak (2019). In dit examenverslag proberen we een zo goed mogelijk antwoord te geven op de volgende
Nadere informatieProefexamen Macro-economie: verbetering
Proefexamen Macro-economie: verbetering Deel 1: Drie open vragen op telkens 6 punten. 1. H9 a) Leid wiskundig de Philipscurve af uit de prijszettingsrelatie op de arbeidsmarkt. Verklaar de gebruikte symbolen.
Nadere informatie