4.1 Klaar met de opleiding 1. Werken in loondienst - Bij een bedrijf of bij de overheid (gemeente, provincie, ministerie); - Je krijgt loon/salaris; - Je hebt een bepaalde zekerheid, dat je werk hebt, dus weinig risico; - Je hebt een baas. 2. Voor jezelf werken - Je start een eigen bedrijf - Je ontvangt de winst van je bedrijf; - Je moet alles zelf doen, werk vinden, reclame maken, opdrachten uitvoeren; - Je loopt meer risico dan bij werken in loondienst; - Je hebt veel vrijheid omdat je geen baas hebt; - Je kunt de baas zijn van andere mensen, die bij jou in dienst zijn. Let op: Over je inkomen (loon/winst) betaal je belasting. 1
4.2 In loondienst In Nederland zijn er altijd: - Personen die op zoek zijn naar een baan (aanbod van arbeid); - Personen die werk hebben en dus mensen zoeken om dit werk te doen (vraag naar arbeid). Het geheel van de vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid noemen we de arbeidsmarkt. De arbeidsmarkt is een abstracte markt. Er is geen plaats waar iedereen naar toe gaat om werk aan te bieden/werk te vragen. Een groot deel van de vraag naar arbeid/het aanbod van arbeid speelt zich op internet af. Een concrete markt is bv. de markt die elke zaterdag in het centrum van Oosterhout plaats vindt. Hier komen mensen naar een bepaalde plek om dingen te kopen en te verkopen. 2
4.2 In loondienst Vraag naar arbeid: - Bedrijven en overheid (werkgevers) zoeken via internet, advertenties, uitzendbureau s, carrierebeurzen mensen (werknemers); - Werkgevers zoeken werknemers, die aan hun voorwaarden voldoen. Aanbod van arbeid - Mensen die werk zoeken (starters, werkeloos, op zoek naar een nieuwe baan, zelfstandige die nieuwe opdracht wil); - In een curriculum vitae (cv) zet je wat je tot nu toe aan werk en opleidingen gedaan hebt. De arbeidsmarkt bestaat uit een groot aantal deelmarkten (verschillende beroepen). Op basis van een cv nodigt een werknemer een aantal mensen uit voor een sollicitatiegesprek. Hier wordt ook gesproken over het loon, het aantal uren werk, scholing, reiskosten, (arbeidsvoorwaarden) 3
4.2 In loondienst Veel arbeidsvoorwaarden worden door werkgevers en werknemers collectief afgesloten. Organisaties van werkgevers (werkgeversbonden) onderhandelen met organisaties van werknemers (werknemersbonden, vakbonden). De overeenkomsten worden vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst (cao). Zowel werkgevers als werknemers verenigen zich in dit soort organisaties om een sterkere onderhandelingspositie te krijgen. Het lidmaatschap van dit soort organisaties is meestal vrijwillig. In de grafische sector is lidmaatschap van de vakbond verplicht. (Collectieve dwang) Kenmerken cao: - De afspraken in een cao gelden voor alle werknemers van een bedrijf/bedrijfstak. Ze gelden ook voor de werknemers die geen lid zijn van een bond; - Een bedrijf moet altijd minimaal de cao volgen. Meer mag, minder niet. 4
4.2 In loondienst In de onderstaande tabel staat het nominale loon van twee werknemers: 2006 2007 2008 2009 Schoonmaker 15.000 15.540 16.000 18.000 Directeur 220.000 230.000 240.000 250.000 Om deze lonen beter met elkaar te kunnen vergelijken, maken we gebruik van indexcijfers. Het loon in het jaar 2006 wordt voor beide werknemers gelijk gesteld aan 100. Loon Schoonmaker 2007 = 15.540 x100 103,6 15.000 Loon Directeur 2007 = 230.000 x100 104,5 220.000 5
4.2 In loondienst In de onderstaande tabel staat het nominale loon van twee medewerkers: 2006 2007 2008 2009 Schoonmaker 15.000 15.540 16.000 18.000 Directeur 220.000 230.000 240.000 250.000 Hieruit volgt de volgende tabel met indexcijfers van het nominale loon: 2006 2007 2008 2009 Schoonmaker 100 103,6 106,7 120 Directeur 100 104,5 109,1 113,6 Procentueel gezien is het loon van de schoonmaker in de jaren 2006 2009 harder gestegen dan het loon van de directeur. 6
4.2 In loondienst In de volgende tabel is met prijsindexcijfers aangegeven hoe de prijzen zich In de jaren 2006 2009 ontwikkeld hebben. 2006 2007 2008 2009 PIC 100 105 109 115 2006 2007 2008 2009 Schoonmaker 100 103,6 106,7 120 Directeur 100 104,5 109,1 113,6 In de periode 2006 2009: - De prijzen zijn met 15% gestegen; - Het loon van de schoonmaker is met 20% gestegen; - Het loon van de directeur is met 13,6% gestegen. 7
4.2 In loondienst Indexcijfer koopkracht = indexcijfer nominaal loon x 100 prijsindexcijfer Indexcijfer koopkracht schoonmaker = (voor het jaar 2009) Indexcijfer koopkracht directeur = 120 x 100 104, 4 115 113, 6 x 100 98, 8 115 Koopkracht wordt ook wel reëel loon genoemd: - Als het nominale loon (in %) harder stijgt dan de prijzen (in %) neemt de koopkracht toe (schoonmaker); - Als het nominale loon (in %) minder hard stijgt dan de prijzen (in %) neemt de koopkracht af (directeur). De stijging van de prijzen wordt inflatie genoemd. 8
4.2 In loondienst 9
4.3 Eigen baas Anouk begint een eigen bedrijf waar ze kleding maakt: - Anouk moet een atelier, bestelauto, stof, naaimachines,. hebben. Dit zijn kapitaalgoederen; - Het kopen van kapitaalgoederen is investeren voor je bedrijf; - Anouk kan deze spullen kopen met eigen geld (eigen vermogen) of geld van een ander (vreemd vermogen). Dit kan een bank zijn, maar ook familie; - Anouk maakt de kleding met behulp van: * werknemers (productiefactor = arbeid, beloning = loon); * atelier (productiefactor = kapitaal, beloning = huur); * geld van anderen (productiefactor = kapitaal, beloning = rente); * land voor katoenstruiken (productiefactor = natuur, beloning = pacht); * Anouk zelf (productiefactor = ondernemerschap, beloning = winst). Anouk loopt als eigenaar alle risico van het bedrijf. In plaats van winst kan ze dus verlies draaien. Dit is het ondernemersrisico. Nationaal inkomen = inkomens van alle inwoners van een land bij elkaar opgeteld. 10
4.4 De inkomensheffing Als je geen eigen bedrijf hebt maar bij een baas werkt, krijg je loon: Brutoloon = Het bedrag dat de werkgever aan een werknemer betaalt. Naast een bedrag per maand wordt in mei vakantiegeld betaald en in december een eindejaarsuitkering. Over dit brutoloon betaal je belasting. 1) Loonheffing a) Loonbelasting, dit geld kan de overheid overal voor gebruiken; b) Premie volksverzekeringen, dit geld is voor: - Algemene Ouderdomswet (AOW) uitkering als je 65 of ouder 65 bent. (Leeftijd wordt verhoogd); - Algemene Nabestaandenwet (ANW) uitkering voor als je partner overlijdt; - Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) hieruit worden bepaalde zorgkosten betaald (meestal langdurige zorg). 11
4.4 De inkomensheffing 2) Premie pensioenfonds Hierdoor spaar je voor een pensioen bovenop je AOW-uitkering vanaf de pensioengerechtigde leeftijd. 3) Premie zorgverzekeringswet (ZVW) Een premie voor zorgkosten zoals huisarts, medicijnen en specialistische hulp. nettoloon = Brutoloon loonheffing premie pensioenfonds premie zorgverzekeringswet Het nettoloon is het bedrag dat je als werknemer krijgt en wat vrij besteedbaar is. Let op: * Voordat je belasting betaalt, mag je bepaalde uitgaven (aftrekposten) zoals lening eigen huis, giften, bepaalde reiskosten van je brutoloon afhalen. Over het inkomen dat over blijft, betaal je dan belasting. Dit is het belastbaar inkomen; * Loonheffing wordt gedurende het jaar ingehouden. Op basis van het definitieve inkomen volgt aan het eind van Willem-Jan het jaar van een der Zanden definitieve afrekening. 12
4.4 De inkomensheffing Voorbeeld 1: Petra is 43 jaar oud en verdient per maand 3.459. In de maand mei krijgt ze vakantiegeld ( 3.112). In de maand december krijgt ze een eindejaars- Uitkering ( 3.854). Alle bedragen zijn bruto. Petra heeft een eigen huis en betaalt per maand 615 aan hypotheekrente. Bereken hoeveel belasting Petra in 2012 moet betalen. Opmerking: Vanaf 2015 is de algemene heffingskorting afhankelijk van de hoogte van het inkomen. 13
Voorbeeld 1: 4.4 De inkomensheffing Stap 1: Bereken het bruto inkomen van Petra in 2012. Gewoon inkomen = 12 x 3.459 = 41.500 Vakantiegeld = 3.112 Eindejaarsuitkering = 3.854 -------------- + Bruto inkomen = 48.466 Stap 2: Bereken de aftrekposten en het belastbaar inkomen. Hypotheekrente = 12 x 615 = 7.380 Belastbaar inkomen = 48.466-7.380 = 41.086 14
Voorbeeld 1: 4.4 De inkomensheffing Stap 3: Bereken het totale heffingsbedrag Over de eerste 18.945 van het belastbaar inkomen betaalt Petra 33,10% inkomstenbelasting. Belastbaar inkomen = 41.086-1 ste schijf (33,10%) van 18.945 = 6270,80 --------------- - Blijft over = 22.141-2 de schijf (41,95%) van 14.918 = 6258,10 --------------- - Blijft over 7.223-3 de schijf (42,00%) van = 7.223 = 3033,67 Lengte schijf 1 = 18.945 Lengte schijf 2 = 33.863-18.945 = 14.918 Lengte schijf 3 = 56.941-33.863 = 23.078 Te betalen belasting = 6270,80 + 6258,10 + 3033,67 = 15.562,57 15
Voorbeeld 1: 4.4 De inkomensheffing Stap 4: Haal van het totale heffingsbedrag de heffingskortingen af. Totale heffingsbedrag = 15.562,57 - Algemene heffingskorting (krijgt iedereen) - 2.033 - Arbeidskorting (werkende mensen) - 1.611 ------------------- Te betalen belastingen = 11.918,57 De gemiddelde belastingdruk/heffingspercentage = 11. 918, 57 x 100 % 24, 59 % 48. 466 16
4.4 De inkomensheffing Voorbeeld 2: Jan heeft een jaarinkomen van 60.000. Karin heeft een jaarinkomen van 50.000. Bereken hoeveel extra belasting ze moeten betalen als ze 1.000 per jaar meer gaan verdienen. De 1.000 extra inkomen van Jan valt in schijf 4. Extra belasting is 52% van 1.000 = 520. De 1.000 extra inkomen van Karin valt in schijf 3. Extra belasting is 42% van 1.000 = 420. De marginale belastingdruk is het percentage belasting dat je moet betalen over het extra verdiende inkomen. Marginale belastingdruk Jan = 52% Marginale belastingdruk Karin = 42% 17
4.4 De inkomensheffing Conclusies: - Als je meer verdient, moet je gemiddeld meer belasting gaan betalen; - Als je meer verdient, neemt je marginale belastingdruk toe; - Het Nederlandse belastingstelsel gaat uit van het draagkrachtbeginsel, het is een progressief stelsel (mensen met veel inkomen betalen procentueel meer dan mensen met minder inkomen); - Hierdoor nemen de inkomensverschillen af (Nivellering van inkomens); - De sterkste schouders dragen de zwaarste lasten; - De premies voor de volksverzekeringen worden alleen geheven over de eerste en tweede schijf. Er zijn ook andere belastingstelsels nodig. In Estland betaal je altijd 26% van je inkomen aan belasting. Er zijn dus geen verschillende schijven (vlak-taks); (Video Bill Gates over belastingen) Welk belastingstelsel gekozen wordt, is een politieke keuze. Daar gaat de economie niet over. Economen beschrijven enkel de gevolgen van een bepaald stelsel. 18
4.5 Vermogensrendementsheffing Met vermogen kun je inkomen verdienen: - Rente over geld op een spaarrekening; - Huur van een huis dat je bezit en verhuurt; - Winst als je aandelen tegen een hogere prijs verkoopt, dan je ze gekocht hebt; - Pacht van een stuk land dat je bezit en verhuurt Vermogensrendement = 100 inkomen uit vermogen x % vermogen De overheid gaat er van uit dat je 4% vermogensrendement hebt. Over deze 4% fictief rendement, moet een heffing van 30% betaald worden. Vermogensrendementsheffing = 0,3 x fictief rendement = 0,3 x 0,04 x vermogen = 0,012 x vermogen De vermogensrendementsheffing is dus 1,2% van het vermogen. 19
4.6 De herverdeling door de overheid Mensen betalen geld aan de overheid en mensen krijgen ook weer geld van de overheid. Primaire inkomen = inkomens die je ontvangt voor het ter beschikking stellen van productiefactoren (huur, winst, rente, pacht en loon); Secundair inkomen = primair inkomen - belastingen en sociale premies + sociale uitkeringen (overdrachtsinkomens) Het secundaire inkomen is dus het inkomen dat je overhoudt nadat je geld van de overheid hebt gekregen en/of geld aan de overheid hebt betaald. 20