Atriensis b.v. Insulindelaan 124 Postbus AV Eindhoven T F I E KvK Oost Brabant

Vergelijkbare documenten
Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2011

Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2009

Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2012

Van energielabels naar energiebesparingsbeleid

Scenario's voor huurverhoging bij energiebesparing

Scenario's voor huurverhoging bij energiebesparing

Nieuwe woningwaarderingsstelsel. (puntenstelsel) en het energielabel

Investeringskosten energiebesparing gedekt

Energiebesparingspact met bewoners

Investeringskosten energiebesparing gedekt

Energielabel onderzoek Wijksteunpunten Wonen, mei 2011

Energetisch verbeterplan Complex 2075 Brabantse Waard

Corporatie in Perspectief

Rapportage SHAERE 2012

Energiebesparing in de Leidse huursector

Stook je rijk Rondetafel Energiebesparing in de Helmondse huursector. 29 Oktober 2014

Rapport Monitoring convenant particuliere huur

Rotterdam. Stook je rijk Monitoring Energiebesparing Huursector

Energie besparen met uw huurders

Update Nieuw stelsel energieprestaties 2020

Corporatie in Perspectief

Corporatie in Perspectief

Energiebesparing. Handleiding en stappenplan voor huurdersorganisaties

Huur beleid Ru t te II. Een overzicht van de impact. van het huidige huurbeleid op huurders, woningzoekenden en de huursector.

Meer huur voor minder huis. Gereguleerde huren in de commerciële sector

Corporatie in Perspectief

Benchmarkrapportage 2013

Aanpak energiebesparing woningvoorraad Portaal Nijmegen. 13 mei 2014 Stephan Huisman afdeling Strategie & Vastgoed Senior projectleider

ENERGETISCHE VERBETERINGSMAATREGELEN IN DE SOCIALE HUURSECTOR ENKELE UITKOMSTEN VAN DE SHAERE-MONITOR

Rapportage energiebesparingsmonitor SHAERE 2013

Corporatie in Perspectief

Gewijzigd op: :23. Petten, 4 juni Het ministerie van BZK. Afdeling Policy Studies ECN-N Van Tigchelaar, C. Aan.

Aedes-benchmark Duurzaamheid. Prestatieveld letter. Prestatieveld letter. Energetische prestatie. Energie-Index. CO2-uitstoot.

Perspectief energiebesparing sociale voorraad

Bijdrage 2018 WoonFriesland aan de woonvisie gemeente Ooststellingwerf. Samen werken aan goed en betaalbaar wonen

ENERGIE BESPARING IN DE AMERSFOORTSE HUURSECTOR

Verkoop door woningcorporaties

Preview Sectorbeeld voornemens woningcorporaties. prognoseperiode

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

1 e Monitor Energie Besparen Gooi en Vecht Resultaten op 31 december 2013

Verduurzaming Woningvoorraad. Agenda. Technisch Project Adviseur. Hans Wiessner, Lucht/water warmtepomp, ideaal voor renovatie en nieuwbouw

Investeren in groen en betaalbaar wonen

Woningbezit SVH leden per gemeente in Haaglanden

Corporatie in Perspectief

Energieverspilling is zinloos

Doelgroepen TREND A variant

Convenant. Energiebesparing corporatiesector

Hemelbestorming of aardverschuiving?

Energieverspilling is zinloos

Corporatie in Perspectief

Corporatie in Perspectief

Corporatie in Perspectief

Corporatie in Perspectief

Aandachtspunten. Houdbaarheid convenant energiebesparing huursector

Corporatie in Perspectief

Corporatie in Perspectief

Energie-Index advies tbv huursector

Corporatie in Perspectief

Corporatie in Perspectief

Achtergrondinformatie Woonsymposium WONEN IN STAD.NL SESSIE BETAALBAAR- HEID

Corporatie in Perspectief

Corporatie in Perspectief

Bijdrage 2018 WoonFriesland aan de woonvisie gemeente Smallingerland. Samen werken aan goed en betaalbaar wonen

Betere energieprestaties met Nuon Stadswarmte. Kansen voor woningcorporaties, vastgoedeigenaren en projectontwikkelaars

Woningbezit SVH leden per gemeente in Haaglanden

Energielabel. Van letters naar cijfers. Van energielabel naar energie index; Wat wijzigt en wat merkt u er van?

Energiebesparing op aanvraag?

Achtergrondinformatie Woonsymposium WONEN IN STAD.NL SESSIE DUURZAAMHEID

Financiële bijdrage van de huurder bij investeringen in verduurzaming en vergroening

Corporatie in Perspectief

Ir. G.N. Sweringa (Truus)

HUURPRIJSBELEID. Wonen Midden-Delfland. Maasland, februari 2019

Bijdrage 2018 WoonFriesland aan de woonvisie gemeente Tytsjerksteradiel. Samen werken aan goed en betaalbaar wonen

Overeenkomst uitvoering energiebesparende maatregelen

Tweede Kamer akkoord met wetsvoorstel energieprestatievergoeding voor nul-op-de-meter-woning

Duurzaamheidsaanpak en de Stroomversnelling. Chris Faro Beleidsadviseur Tiwos

BuildDesk kennisdocument

Prestatieafspraken Gemeente Utrecht, Portaal en Huurdersraad Portaal regio Utrecht

Energie-Index advies tbv huursector

Tabel Zelfstandige woningen maatschappelijk eigendom naar kale huur in klassen, , (abs.)(%)

Veel gestelde vragen huurverhoging Huurverhoging algemeen

Energiebesparing bestaande koopwoningen. Effecten stimuleringspakket

TE KOOP. Ter Warden XD Nuenen. Bungalow 158m². Vraagprijs v.o.n.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Benut alle kansen van zonnepanelen

Effecten van aanpassing van de energetische punten in het WWS

De Energiebesparingsverkenner woningbouw voor professionals

Corporatie in Perspectief

Corporatie in Perspectief

3 e Monitor Energie Besparen Gooi en Vecht Resultaten op 31 december 2015

Corporatie in Perspectief

u kunt er niet omheen

Hemelbestorming of aardverschuiving?

Woonlastenbeleid en woonlastentool.

Benchmark Onderhoudslasten Kalenderjaar 2010 Oost West Thuis Best

Bijdrage 2018 WoonFriesland aan de woonvisie gemeente Leeuwarden

Corporatie in Perspectief

Energietransitie. Bouw op onze kennis

Verbetering energetische kwaliteit huurvoorraad in Gelderse steden 2014 en ambities voor 2020

Huurinkomsten van corporaties, De gevolgen van het regeerakkoord

Transcriptie:

1 Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2010 Atriensis b.v. Insulindelaan 124 Postbus 842 5600AV Eindhoven T 040 2367859 F 040 2364278 I www.atriensis.nl E info@atriensis.nl KvK Oost Brabant 173743 ABN AMRO 55 39 63 333

Inhoudsopgave 1 Samenvatting 3 2 Energetische kwaliteit sociale huursector 7 3 Algemene gegevens 10 4 Resultaten 13 5 Bijlage 1 resultaten deelnemers 2 Atriensis b.v. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze rapportage mag worden verveelvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm en op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opname of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Atriensis b.v..

1 Samenvatting Atriensis heeft voor ongeveer 40 woningcorporaties met ruim 140.000 woningen energielabels opgesteld. Dit is 6% van de totale voorraad sociale huurwoningen. In de meeste situaties is een nulmeting aanwezig voor het jaar 2008. In alle gevallen is de situatie voor 2009 bekend en in bijna alle gevallen is de situatie voor 2010 bekend. Bovendien is in de meeste gevallen door corporaties aangegeven welk voornemen er ligt voor het jaar 20. Als het bouwjaar en de woningtypes van deze benchmark vergeleken worden met de landelijke cijfers volgens opgave van het CFV (Centraal Fonds Volkshuisvesting), dan blijken de verschillen relatief beperkt. Kortom, het betreft een prima steekproef. 3 De gemiddelde energetische kwaliteit van het sociale woningbezit is uit te drukken met de energie-index. In 2009 bedroeg deze voor de benchmark van Atriensis 1,79. Dit wijkt slechts gering af van de informatie van Aedes (Bedrijfstakinformatie 2009), die voor hetzelfde kalenderjaar op 1,85 uitkomt. De gemiddelde energie-index in de benchmark van Atriensis daalt van 1,86 in 2008 naar 1,79 in 2009 (4% beter dan in 2008) naar 1,77 in 2010 (5% beter dan in 2008). De verbetering heeft vier verklaringen: De benchmark is uitgebreid met een aantal corporaties, waardoor in 2010 niet exact dezelfde woninggroep gemeten is als in 2008 Mutaties in het woningbezit als gevolg van verkoop, sloop en nieuwbouw Corporaties hebben energiebesparende maatregelen in het bestaande bezit doorgevoerd In de loop van 2009 traden er systeemwijzigingen in de berekening op welke ook gevolgen hadden voor actualisaties in 2010. Deze leverden voor sommige woningen een lagere en voor andere woningen weer een hogere energie-index op zonder dat de woning zelf wijzigde Klanten van Atriensis verwachten dat deze daling doorzet naar een gemiddelde energie-index van 1,33 in 20. Dit correspondeert met een daling van ruim 28% ten opzichte van 2008. Dit is ruimer dan het doel van 20% van het Convenant Energiebesparing corporatiesector. Uitgangspunt hierbij is wel dat de daling van het gasverbruik parallel loopt met de daling van de energie-index.

Figuur 1.1 Gemiddelde energie-index 1,90 1,86 1,80 1,79 1,77 1,70 1,60 1,50 1,40 1,30 1,33 1,20 1,10 1,00 2008 2009 2010 Doel 20 4 Het aantal woningen in de benchmark met het groene label A, B of C liep op van 40,4% in 2008 naar 46,4% in 2010. Een verdere stijging naar 77,1% in 20 is het resultaat als corporaties hun voorgenomen plannen doorvoeren. Figuur 1.2 Percentage groene labels 80,0 77,1 75,0 70,0 65,0 60,0 55,0 50,0 45,0 40,0 40,3 45,0 46,3 35,0 30,0 2008 2009 2010 Doel 20

Het berekende gasverbruik voor ruimteverwarming daalde van 1.517 m 3 gas in 2008 naar 1.461 m 3 gas in 2010. Als corporaties hun voorgenomen plannen uitvoeren daalt dit verder tot 992 m 3 gas in 20: een daling met 34,6% ten opzichte van 2008. Figuur 1.3 Gasverbruik (m 3 ) voor ruimteverwarming en warmtapwater 1.600 1.500 1.517 1.480 1.461 1.400 1.300 1.200 1.100 1.000 992 900 800 5 700 600 2008 2009 2010 Doel 20 In 2010 troffen corporaties in 6,3% van hun bezit energiebesparende maatregelen. De verwachting is dat tot aan 20 in 71,2% van het bestaande bezit anno 2008 energiebesparende maatregelen getroffen zullen zijn. Figuur 1.4 Percentage energiebesparende maatregelen 80,0 70,0 60,0 60,9 71,2 50,0 46,7 40,0 30,0 20,0 10,0 0,0 7,3 6,3 3,7 4,2 3,1 3,9 0,0 0,0 0,0 2008 2009 2010 Doel 20 Isolatie maatregelen Installatie maatregelen Besparingsmaatregelen

Vanaf 1 juli 2011 vervangt een van het energielabel afgeleid puntenaantal de traditionele puntentelling voor installaties en isolatie. De waardering van energielabels in plaats van verwarmingsinstallatie en isolatievoorzieningen maakt dat ook de nieuwste technieken in de waardering van de energieprestatie van een woning worden meegenomen. Gemiddeld vervangen 14,8 punten voor het nieuwe energielabel in 2010 de 11 tot 12 op traditionele wijze bepaalde punten. De wijziging van het woningwaarderingsstelsel levert de corporatie dus ongeveer 3 bonuspunten op. Als corporaties de voorgenomen maatregelen effectueren, stijgt de woningwaardering voor het energielabel tot 20 naar ongeveer 21 punten. Per saldo stijgt landelijk het gemiddelde puntenaantal daarmee van 130 op dit moment volgens het oude waarderingssysteem naar 141 punten in 20 voor het nieuwe systeem. Bij zittende huurders betekent dit dat de huur als percentage van maximaal redelijk daalt, tenzij woningcorporaties een huurverhoging verlangen voor de energetische maatregelen. Als corporaties de huur niet verhogen bij zittende huurders, ontstaat veelal een hogere huur na mutaties. Figuur 1.5 Gemiddeld aantal punten verwarmingsinstallatie en isolatievoorzieningen 6 22,0 20,0,0 21,0 16,0 14,5 14,8 14,0 13,5 12,0 10,0 2008 2009 2010 Doel 20

2 Energetische kwaliteit sociale huursector 2.1 Energiebesparing Heel 2010 stond in het teken van de wereldwijde economische crisis. De financiële crisis die in 2008 is begonnen heeft geleid tot de huidige economische crisis. Investeringen op het gebied van duurzame energie zijn afgenomen; groen beleid wordt in de ijskast gezet, duurzame investeringen lopen wereldwijd terug en de financiering van groene projecten verloopt moeizamer. De economische crisis biedt echter ook nieuwe kansen. De economische vertraging op dit moment kan ingezet worden om de transitie naar een duurzame energievoorziening te versnellen. 7 Een eigen bv oprichten om duurzame energie aan huurders te leveren is steeds meer in opkomst. Op deze manier houden corporaties volledig controle over hun eigen duurzaamheidambities. De corporatie ziet op deze manier wat de kosten zijn, wat het oplevert en wat het tarief moet zijn. Zo zorgen zij ervoor dat de huurders hier maximaal van profiteren. Energiebesparing in de sociale sector is een enorme opgave, waar de corporaties in Nederland voor staan. Door de forse stijging van energietarieven maakt het energieverbruik een steeds groter deel uit van de totale woonlasten. Het drukken van het energieverbruik in het kader van de woonlastenbeheersing is dan ook een absolute must. Door energetische maatregelen krijgen huurders lagere woonlasten. Corporaties investeren die enorme bedragen in energiebesparing, terwijl bewoners daarvan profiteren met lagere energielasten. Investeringsbeslissingen zouden een stuk makkelijker worden als ten minste een deel kan worden terugverdiend via hogere huren. Het nieuwe woningwaarderingsstelsel voorziet daar voor een deel in, hoe groener het energielabel, hoe hoger het aantal punten. Voor huizen met groenere energielabels kan bij mutaties dus meer huur worden gevraagd. Vanaf 1 juli 2011 telt het energielabel mee bij bepaling van de huurprijs. Tot eind 2013 geldt een aantal overgangsmaatregelen, in sommige gevallen wordt tijdelijk nog de oude berekeningswijze gehanteerd en in andere gevallen geldt alleen huurbevriezing en nog geen huurverlaging. Vanaf 1 januari 2014 geldt generiek de gewijzigde woningwaardering. Een groen label levert een forse bonus in de vorm van extra woningwaarderingspunten op. Een rood label kan door het geringe puntenaantal huurbevriezing of huurverlaging tot gevolg hebben. 2.2 Doelen woningcorporaties Woningcorporaties hebben direct te maken met de afspraken tussen Aedes, VROM en de Woonbond. Het Convenant Energiebesparing corporatiesector van oktober 2008 noemt als doelstellingen voor de komende jaren: Ten opzichte van 2005 een energiebesparing (op gas en electraverbruik) in de bestaande sociale huurwoningenvoorraad van ten minste 24 PJ in de periode 2008-2020

Verlaging van het gestandaardiseerde energieverbruik in nieuwbouw met 25% per 1 januari 2011 en 50% per 1 januari 2015 Verlaging van woonlasten direct na het uitvoeren van energiebesparende maatregelen Op lokaal niveau afspraken maken over energiebesparing Bij ingrijpende woningverbetering streven naar energielabel B of een verbetering van minimaal twee klassen 20% besparing op gasverbruik in de bestaande voorraad over de periode 2008-20 Realisatie van deze doelen vraagt om lokale invulling. Daarnaast beschikken de meeste corporaties uiteraard ook nog over een persoonlijke motivatie om aan energiebesparing te werken. Deze is minstens zo belangrijk. Veel gehoorde motieven zijn: woonlasten, vastgoedwaarde, toename van wooncomfort en het belang van het milieu. Concretisering van het energiebeleid bij woningcorporaties richt zich op vijf mogelijke beleidsvelden: 8 1. Energiebesparing in de bestaande voorraad 2. Realisatie van energiezuinigere nieuwbouw dan vereist volgens de voorschriften 3. Gedragsbeïnvloeding 4. Opwekking van duurzame energie 5. Energiebewust werken door de werkorganisatie van de corporatie Door de aanwezigheid van energielabels hebben corporaties in één oogopslag zicht op de energetische kwaliteit van hun bezit. De uniforme rekenmethode maakt vergelijkingen tussen corporaties onderling en trends over meerdere jaren mogelijk. Daarnaast fixeren corporaties met de energielabels nauwkeurig hun besparingsdoelen voor het komende decennium. Hiermee wordt inzichtelijk in hoeverre men de afspraken van het convenant realiseert. De focus ligt in dit rapport op het eerste beleidsveld: energiebesparing in de bestaande voorraad. Hiermee samenhangende doelen uit het Convenant Energiebesparing corporatiesector zijn om 20% op gasverbruik te besparen in de periode 2008 20 en om woonlasten per saldo bij ingrepen niet te laten stijgen.

2.3 Leeswijzer De Commissie Benchmarking van Aedes heeft in de notitie Handreiking beoordelingsproces Commissie Benchmarking (2009) een heldere omschrijving van benchmarking gegeven: Benchmarking het vergelijkbaar maken van prestaties kan een rol spelen op drie gebieden: Strategievorming en leren door vergelijking van eigen prestaties met die van collega s Prestatieafspraken door formulering van doelen conform de benchmark Interne en externe verantwoording 9 Atriensis heeft inmiddels voor ongeveer 40 woningcorporaties met ruim 140.000 woningen energielabels opgesteld. Dit is 6% van de totale voorraad aan sociale huurwoningen in ons land. In de meeste situaties is een nulmeting aanwezig van het jaar 2008. In bijna alle gevallen is de situatie voor 2010 bekend. Bovendien is in de meeste gevallen door corporaties aangegeven welk voornemen er ligt voor het jaar 20. Atriensis heeft de gevolgen van deze voornemens vertaald naar de verwachte situatie in 20. Alle deelnemers aan deze benchmark hebben hun eigen rapportage ontvangen. In dit rapport wordt een vergelijking gemaakt tussen de deelnemende corporaties. Het rapport geeft een beeld van de energetische kwaliteit van de sociale sector, laat de progressie zien voor het jaar 2010 ten opzichte van 2008 en 2009 en voorspelt de situatie in 20 op basis van beleidsvoornemens van corporaties. Bij energieverbruik gaat het om ruimteverwarming en warmtapwater. Het gas- of elektraverbruik voor koken, het elektraverbruik voor de woonhuisinstallaties en het overige huishoudelijke elektraverbruik blijven buiten beschouwing. In hoofdstuk 3 komen allereerst algemene gegevens van de deelnemende corporaties aan bod. Hoofdstuk 4 geeft de resultaten. De belangrijkste data van de deelnemers zijn geanonimiseerd in de bijlage opgenomen.

3 Algemene gegevens Allereerst komt het woningbezit waarop de benchmark zich richt aan bod. De benchmark bevat over het kalenderjaar 2008 energielabels van 33 woningcorporaties. In het kalenderjaar 2010 zijn er inmiddels 40 deelnemers. In principe betreft het bij deze corporaties de energielabels van alle woningen, ook relatief jonge nieuwbouw. De gemiddelde corporatieomvang van de deelnemers met zo n 4.000 woningen ligt daarmee onder het landelijke gemiddelde van zo n 5.800 woningen (CFV, De corporatiesector in cijfers, 2009). In totaal stelden 34 woningcorporaties ook plannen op hoofdlijnen op voor de energetische kwaliteit van hun woningbezit in het jaar 20. De cijfers in het vervolg van dit rapport baseren zich op deze deelnemersaantallen. Figuur 3.1 Omvang benchmark in aantal woningen 10 2008 2009 2010 Doel 20 Aantal 116.763 140.842 141.336 137.469 Het bouwjaar van woningen is zeer bepalend voor het energielabel. Vanaf 1973 zijn eisen voor energiezuinigheid in fasen opgeschroefd. Het CFV publiceert jaarlijks de leeftijdsopbouw van het corporatiebezit. De onderstaande figuur vergelijkt cijfers van het totale sociale bezit (CFV gericht op het kalenderjaar 2009) met cijfers van de benchmark van Atriensis, die zich richt op het kalenderjaar 2010. Figuur 3.2.a Bouwjaar woningen (percentage) Benchmark 2010 Landelijk CFV 2009 tot 1945 2,5 8,3 1945-1959 14,3 14,3 1960-1969 19,0 17,6 1970-1979 22,2,7 1980-1989 21,1 21,3 1990-1999 10,3 11,1 2000-2009 10,7 8,8 2010-2019 0,0 0,0 De benchmark bevat ten opzichte van het landelijk cijfer minder vooroorlogse woningen en meer woningen uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw en uit het tijdvak 2000-2009. De verschillen zijn relatief gering.

Figuur 3.2.b Bouwjaar woningen (percentage) 25 20 15 10 5 0 tot 1945 1945-1959 1960-1969 1970-1979 1980-1989 1990-1999 2000-2009 2010-2019 11 Benchmark 2010 Landelijk CFV 2009 Daarnaast speelt de vraag of er grote afwijkingen qua woningtype bestaan tussen de benchmark en de landelijke cijfers. De onderstaande figuur vergelijkt de cijfers van het totale sociale bezit (CSV gericht op het kalenderjaar 2009) met de cijfers van de benchmark van Atriensis, die zich richt op het kalenderjaar 2010. Figuur 3.3.a Woningtypen (percentage) Benchmark 2010 Landelijk CFV 2009 1 Eengezinswoning 56,2 43,1 2 Meergezinswoningen excl. lift t/m 4 verd. 17,2 27,4 3 Meergezinswoningen incl. lift 12,1 13,1 4 Hoogbouw 10,3 10,7 5 Verzorging 1,4 2,1 6 Overige woongelegenheden 2,8 3,5 7 Onbekend 0,0 0,0 De benchmark bevat met name meer eengezinswoningen (categorie 1). In alle overige categorieën bevinden zich in de benchmark iets minder woningen, en voornamelijk minder meergezinswoningen zonder lift (categorie 2). Mogelijke oorzaak van dit verschil tussen de benchmark en landelijke cijfers is dat het aandeel stedelijke corporaties in de benchmark iets lager is. Hier concentreren zich immers de gestapelde woningen zonder lift.

Figuur 3.3.b Woningtypen (percentage) 60 50 40 30 20 10 0 1 2 3 4 5 6 7 Benchmark 2010 Landelijk CFV 2009 12 Voor een toelichting op de cijfers 1 tot en met 7 zie figuur 3.3.a. De conclusie is dat de benchmark een relatief getrouwe afspiegeling is van de landelijke energetische kwaliteit van de sociale sector. Dit vanwege de omvang van de benchmark van 6% van de totale sector en vanwege de relatief kleine verschillen wat betreft de verdeling naar bouwjaar en woningtypen.

4 Resultaten 4.1 Twintig procent besparen Aedes presenteert in de Bedrijfstakinformatie 2009 een gemiddelde energie-index van 1,85. In 2008 was de gemiddelde energie-index 1,92 (Bedrijfstakinformatie 2008). In 2008 bedroeg de gemiddelde energie-index van de benchmark van Atriensis 1,86. In 2009 is deze waarde verbeterd naar 1,79 (4% beter dan in 2008) en in 2010 naar 1,77 (5% beter dan in 2008). Het gemiddelde bleef daarmee wel energielabel D. De verbetering heeft vier verklaringen: 13 De benchmark is uitgebreid met een aantal corporaties, waardoor in 2008, 2009 en 2010 niet exact dezelfde woninggroep gemeten is Mutaties in het woningbezit als gevolg van verkoop, sloop en nieuwbouw Corporaties hebben energiebesparende maatregelen in het bestaande bezit doorgevoerd In de loop van 2009 traden er systeemwijzigingen in de berekening op. Deze leverden voor sommige woningen een lagere en voor andere woningen weer een hogere energieindex op zonder dat de woning zelf wijzigde Figuur 4.1 Gemiddelde energie-index 2008 2009 2010 Doel 20 Gemiddelde EI 1,86 1,79 1,77 1,33 Verhouding =100 96,3 95,3 71,6 Uiteraard beïnvloeden sloop, verkoop en nieuwbouw en energiebesparing in het bestaande te handhaven bezit de energiezuinigheid van het sociale bezit in 20. Veel corporaties beschikken over plannen voor energiebesparende maatregelen in het bestaand bezit en voor sloop, verkoop en nieuwbouw gedurende het komende decennium. Het effect van deze maatregelen op de energie-index in 20 is doorgerekend. Hieruit volgt dat de gemiddelde energie-index zal dalen tot 1,33. Dit correspondeert met energielabel C. Ten opzichte van het jaar 2008 is dit een reductie van ruim 28%.

4.2 Onderweg naar groene labels Logischerwijs bestaat er rondom die gemiddelde energie-index een grote spreiding. In 2010 heeft Aedes de verdeling van woningen over energielabels gepubliceerd op basis van informatie van de aangesloten leden. Deze labelverdeling richt zich op het kalenderjaar 2009 (BTI, Bedrijfstakinformatie Aedes, pagina 25). Deze is af te zetten tegen de labelverdeling van de benchmark van Atriensis. De benchmark van Atriensis laat zien dat in 2010 46,4% van de woningen het groene label A, B of C hebben. Dit is een stijging met 4,6% ten opzichte van 2009 en 6,0% ten opzichte van 2008. Als corporaties hun voornemens effectueren stijgt het percentage groene labels in 20 tot 77,1%. Figuur 4.2.a Verdeling woningbezit over labelklassen (percentage) 14 Landelijk BTI 2008 Landelijk BTI 2009 Benchmark Atriensis 2008 Benchmark Atriensis 2009 Benchmark Atriensis 2010 Doel 20 A 2,2 3,4 2,0 2,3 2,7 10,2 B 7,7 9,6 9,9 10,3 11,1 24,7 C 25,1 27,5 28,5 32,4 32,5 42,2 D 27,5 26,8 25,4 27,5 27,4 15,1 E 19,3 17,1 17,4 15,1 14,5 5,6 F 12,8 10,7 12,1 8,6 8,2 1,9 G 5,4 5,0 4,8 3,7 3,6 0,3 Percentage groene labels 35,0 40,5 40,4 45,0 46,4 77,1

Figuur 4.2.b Verdeling woningbezit over labelklassen (percentage) 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 A B C D E F G 15 Landelijk BTI 2009 Benchmark Atriensis 2008 Benchmark Atriensis 2009 Benchmark Atriensis 2010 Doel 20 Het gemiddelde gasverbruik voor ruimteverwarming en warmtapwater voor de totale landelijke voorraad daalt al decennia op rij. In 1990 bedroeg dat landelijke gemiddelde nog 2.0 m 3 gas. In 2000 was het verbruik al gedaald naar 1.903 m 3 gas en in 2007 1.494 m 3 gas (bron: Cijfers over Wonen, Wijken en Integratie 2009, VROM, pagina 162). De rekenmethode voor energielabels maakt het ook mogelijk om rekenkundig het gasverbruik voor ruimteverwarming en warmtapwater te bepalen. Hieruit blijkt voor de benchmark een daling van 1.517 m 3 gas in 2008 naar 1.480 m 3 gas in 2009 en naar 1.461 m 3 gas in 2010. Corporaties bereiken door de voorgenomen maatregelen een verdere daling tot 992 m 3 gas in 20: 34,6% minder dan in 2008. Figuur 4.3 Berekend verbruik per woning in m 3 gas voor ruimteverwarming en warmtapwater 2008 2009 2010 Doel 20 Gasverbruik 1.517 1.480 1.461 992 Verhouding =100 97,5 98,7 65,4 Hoe staat het met de getroffen maatregelen in 2010 om tot deze verlaging te komen? In totaal is in 2010 gemiddeld aan 3,1% van de woningen een bouwkundige isolatiemaatregel en aan 3,9% van de woningen een installatietechnische maatregel getroffen. Omdat er deels sprake is van overlap van zowel bouwkundige als installatietechnische maatregelen, handelt het in totaal om 6,3% van de woningen met een vorm van energiebesparende maatregelen. Corporaties hebben voornemens om in 71,2% van hun bestaande voorraad één of meer besparingsmaatregelen te treffen in de periode van het Convenant Energiebesparing corporatiesector tot aan 20.

Figuur 4.4 Percentage woningen met isolatie- of installatiemaatregelen 2008 2009 2010 Doel 20 Isolatie maatregelen 0,0 3,7 3,1 60,9 Installatie maatregelen 0,0 4,2 3,9 46,7 Besparingsmaatregelen 0,0 7,3 6,3 71,2 Vanaf 1 juli 2011 bestaat er een letterlijke koppeling tussen het energielabel en de woningwaardering. De oude wijze van waarderen van isolatie en installatievoorzieningen vervalt en daarmee gemiddeld 11 tot 12 punten per woning. Op basis van de energielabels van 2010 komen hiervoor gemiddeld 14,8 punten in de plaats. Per saldo stijgt de gemiddelde woningwaardering dus op het moment van omwisselen met ongeveer 3 punten. De voorgenomen maatregelen in de periode tot 20 leiden ertoe dat de woningwaardering verder stijgt. Dit geeft ruimte voor extra huuropbrengsten, die met name bij woningmutaties gerealiseerd kunnen worden. Figuur 4.5 Woningwaardering volgens het energielabel 16 2008 2009 2010 Doel 20 Gem. woningwaardering 13,5 14,5 14,8 21,0

4.3 Benchmark De gemiddelde energie-index van alle deelnemers aan de benchmark bedroeg in 2008 1,86. In 2009 is deze verbeterd naar 1,79 en in 2010 1,77. Echter, corporaties met gemiddeld jonger woningbezit beschikken over het algemeen over energiezuiniger bezit. De eisen aan energiezuinigheid van woningen zijn vanaf de eerste oliecrisis in 1973 met vaste regelmaat aangescherpt. De blauwe lijn in de onderstaande figuur vormt feitelijk de referentie voor de benchmark. Corporaties met een hogere energie-index dan deze lijn scoren lager dan gemiddeld (ongunstig). Corporaties met een lagere energie-index dan deze lijn scoren beter dan gemiddeld (gunstig). Dit geldt eveneens als gekeken wordt naar de rode lijn: de voornemens voor 20. In de bijlage is een geanonimiseerd overzicht opgenomen van alle aan de benchmark deelnemende corporaties opgenomen. De deelnemers hebben van Atriensis het regelnummer ontvangen met hun eigen data en kunnen daarmee met de onderstaande grafiek de eigen positie bepalen. Figuur 4.6 Gemiddelde energie-index deelnemers benchmark (2010) 17 2,25 2,00 1,75 1,50 1,25 1,00 1970 1975 1980 1985 1990 2010 20 Lineair (2010) Lineair (20)

5 Bijlage 1 resultaten deelnemers EI 2008 EI 2009 EI 2010 EI 20 Bouwj. 1 1,55 1,53 1,51 1,42 1977,5 2 1,79 1,79 1,79 1,30 1977,8 3 1,89 1,89 1,68 1,64 1976,3 4 1,93 1,81 1,80 1,53 1976,1 5 1,70 1,69 1,68 1,61 1978,8 6 1,81 1,80 1,80 1,32 1972,1 7 1,95 1,91 1,91 1,55 1974,7 8 1,95 1,83 1,69 1,53 1983,3 9 1,82 1,77 1,77 1,50 1976,5 10 2,05 2,03 2,03 1,67 1975,2 11 1,64 1,60 1,57 1,30 1981,8 12 1,54 1,41 1,41 1,46 1986,5 13 1,78 1,77 1,77 1,41 1982,1 14 1,85 1,82 1,80 1,72 1979,1 15 1,42 1,40 1,33 1,23 1986,8 16 1,95 1,92 1,90 1,26 1975,4 17 1,65 1,64 1,60 1,35 1983,3 1,52 1,51 1,50 1,29 1977,9 19 1,94 1,94 1,81 1,67 1981,6 20 1,95 1,71 1,69 1,67 1979,4 21 0,00 1,81 1,80 1,49 1986,8 22 1,75 1,72 1,72 1,45 1975,7 23 1,89 1,88 1,88 1,21 1992,2 24 1,70 1,69 1,66 1,53 1980,4 25 1,99 1,84 1,77 1,63 1975,1 26 2, 2,05 2,05 1,66 1973,9 27 1,61 1,54 1,51 1,38 1983,8 28 1,60 1,53 1,52 1,37 1983,0 29 2,05 2,02 1,94 1,41 1973,0 30 1,58 1,49 1,49 1,39 1977,7 31 1,91 1,87 1,81 0,00 1974,0 32 1,98 1,91 1,84 1,59 1971,7 33 0,00 1,68 1,68 1,24 1976,3 34 0,00 1,89 1,89 1,30 1976,3 35 1,70 1,70 1,68 0,00 1980,1 36 0,00 1,70 1,70 0,00 1972,8 37 0,00 1,71 1,71 0,00 1984,9 38 1,61 1,58 1,56 1,41 1977,8 39 0,00 1,85 1,85 0,00 1973,9 40 0,00 1,63 1,63 0,00 1978,5