SAMENVATTING ONDERZOEK "Van kwalificatiedossier naar aantrekkelijk onderwijs" Doel- en probleemstelling SLO speelt als het nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling een belangrijke rol in het vertalen van landelijk beleid naar de onderwijspraktijk. Voor SLO is het van belang dat er een duidelijk beeld is van de problemen die scholen ondervinden, als het gaat om leerplanontwikkeling, om op die manier de scholen optimaal te kunnen ondersteunen. In juni 2010 is er daarom in opdracht van SLO door Right Marktonderzoek een onderzoek uitgevoerd onder medewerkers van mbo-instellingen over de onderwijskundige problemen (met betrekking tot leerplanontwikkeling) die zij ondervinden. Onderzoeksopzet De vragenlijst van het onderzoek is met opzet ingestoken als een soort trechtervorm. Medewerkers van mboinstellingen werd allereerst heel breed en volledig spontaan gevraagd waar ze wakker van liggen in het onderwijs in het algemeen. Vervolgens werden de medewerkers gevraagd om met betrekking tot het vertalen van het kwalificatiedossier, het uitvoeren, beoordelen en examineren van CGO nogmaals aan te geven waar zij problemen signaleren. Die onderwerpen werden daarna verder verfijnd door per onderwerp een aantal stellingen voor te leggen met de vraag in hoeverre de medewerkers daar problemen ervaren. De laatste vraag is vervolgens een korte samenvatting van de voorgaande vragen: Wat moet er gebeuren om een ideaalplaatje wat betreft onderwijs te bereiken? Hoe ziet het onderwijs er dan uit? Samenvatting Na iedere samenvatting zijn vanuit leerplankundig perspectief een aantal letterlijke weergaves van de respondenten opgenomen. Wakker liggen door gesignaleerde problemen De medewerkers van de mbo-instellingen beginnen hun antwoorden zeer breed. Veel overkoepelende zaken met betrekking tot bestuur, financiën en overheid passeren de revue. Veel zaken waar de SLO weinig vat op heeft, maar die de gemoederen binnen het mbo wel bezig houden. Naast een aantal van deze macro-eenheden worden er ook een aantal meer specifieke zaken genoemd, die betrekking hebben op het onderwijs, de school of de medewerkers zelf. Vooral het gebrek aan tijd wordt hier veel genoemd. Docenten hebben te weinig tijd om de leerlingen de aandacht te geven die ze nodig hebben en verdienen. Juist deze aandacht en begeleiding zouden de basis moeten zijn van het lesgeven en onderwijzen. Ook het kwalificatiedossier en het competentiegericht onderwijs worden meerdere malen genoemd. Vooral de complexiteit en de tijdsinvesteringen die deze zaken eisen, van vooral docenten, zijn zaken waar de mbomedewerkers wakker van liggen. Enkele letterlijke weergaves van respondenten: 'Te veel aandacht voor structuur en te weinig voor de feitelijke interactie in de klas tussen docent en leerling' 'Hoe maak ik het onderwijs nog aantrekkelijker zodat leerlingen niet voortijdig afhaken?' 'De snelheid waarmee kwalificatiedossiers veranderen, zorgt er dat ervoor nauwelijks tijd is hierop onderwijs te plannen. De administratieve druk op onderwijspersoneel wordt steeds hoger naarmate er meer vragen komen van hogerop.' 'De deskundigheid/professionaliteit van docenten om goed uitvoer te geven aan CGO.' Vertalen van het kwalificatiedossier naar goed onderwijs Een van de onderwerpen die zijn voorgelegd aan de medewerkers is de vertaling van het eerder al genoemde kwalificatiedossier naar goed onderwijs. De problemen die de medewerkers hier spontaan noemen zijn duidelijk specifieker dan de onderwerpen die in de vorm van stellingen gedefinieerd zijn. Zo noemen de medewerkers vooral de voortdurende wijzigingen in het dossier, het feit dat er weinig ruimte is voor eigen interpretatie en dat het dossier ver af staat van de dagelijkse werkelijkheid. Ook is de vertaling naar onderwijs lastig en wordt de examinering en beoordeling als onduidelijk ervaren. De stellingen die zijn voorgelegd aan de ondervraagden hebben betrekking op de visie op het onderwijs, een werkbaar didactisch model, onderwijsaanbod en de professionaliteit van docenten, zowel vakinhoudelijk als onderwijskundig. Ook bij deze stellingen kan samenvattend gesteld worden dat de mate waarin de medewerkers problemen ervaren hoog ligt. Bij bijna alle stellingen geeft meer dan de helft van de ondervraagden aan veel of in zekere mate problemen te ervaren. De professionaliteit van docenten op onderwijskundig/pedagogisch gebied
valt in het rijtje negatief op; in totaal 78% van de ondervraagden geeft aan hiermee veel of in zekere mate problemen te ervaren. Enkele letterlijke weergaves van problemen: 'Dat er te weinig professionaliteit is om dat goed te kunnen'. 'Gemis aan kennis over het curriculum'. 'De omslag van denken in lessen en vakken naar werkprocessen en competenties'. Uitvoering van het competentiegericht onderwijs Het tweede onderwerp waarbij allereerst is gevraagd spontaan problemen te noemen is de uitvoering van het ook al eerder genoemde competentiegericht onderwijs. Hierbij zit een overlap in de zaken die de medewerkers spontaan noemen en de zaken die voorgelegd zijn in de vorm van stellingen. Veel medewerkers noemen spontaan verschillende randvoorwaarden, zoals het aantal computers, lokalen en de roostering. De randvoorwaarden zijn eveneens als stelling voorgelegd en een ruime meerderheid van de medewerkers (71%) ervaart daarbij veel of in zekere mate problemen. De begeleiding van leerlingen en de begeleidingsinstrumenten zijn wat betreft medewerkers het grootste aandachtspunt. Driekwart van alle medewerkers ervaart daar veel of in zekere mate problemen mee. En ook wordt de begeleiding van leerlingen en de tijd die dat kost meerdere keren genoemd. Daarmee samenhangend wordt ook het aantal beschikbare Fte's als problematisch ervaren; 76% van de medewerkers ervaart hier problemen mee. Enkele letterlijke weergaves van ervaren problemen: ''Er is geen eenheid in visie'. 'Te weinig kennis en vaardigheden bij docenten m.b.t. begeleiden'. 'Sommige collega's zijn niet toegerust voor CGO'. 'De infrastructuur van de school en het rooster is er (nog) niet op ingericht'. 'De uitvoering in de praktijk is zeer divers'. 'De professionalisering van docenten'. Beoordeling en examinering van competentiegericht onderwijs Het laatste onderwerp dat is voorgelegd aan de medewerkers is het beoordelen en examineren in het competentiegericht onderwijs. De examinering en beoordeling waren ook bij de eerdere vragen al verschillende keren genoemd als een onderwerp waarbij men tegen problemen aanloopt. En dat blijkt ook uit de gegeven antwoorden als het onderwerp specifiek voorgelegd wordt. Medewerkers van mbo-instellingen ervaren het examineren en beoordelen als subjectief en tijdrovend. Een deel van de medewerkers stelt zelfs de vraag hoe je competentiegericht onderwijs kunt beoordelen in een schoolomgeving. Dat blijkt ook uit het feit dat 66% van de medewerkers aangeeft problemen te ervaren bij het beoordelen van competentiegericht onderwijs. Enkele letterlijke weergaves van ervaren problemen: 'Dat de randvoorwaarden niet helder zijn. Waar moeten de examens en beoordelingen precies aan voldoen'. 'Onvoldoende kennis en vaardigheden bij docenten en praktijkopleiders'. 'Zowel school als bedrijfsleven moet dit nog leren'. 'Geen eenduidigheid, colleges kunnen zelf hun methode kiezen'.
Prioriteiten Naast een indicatie van de mate van probleemervaring hebben we de medewerkers ook gevraagd een soort prioritering voor de stellingen aan te geven. Per onderwerp hebben we de medewerkers gevraagd, de stellingen waarbij ze problemen ervaren, in volgorde van prioriteit te zetten. Als we vervolgens al deze oordelen naast elkaar zetten, dan is het mogelijk een rangorde aan te brengen. Welke onderwerpen, gebaseerd op de mate van probleemervaring en het belang, hebben wat betreft de medewerkers de meeste prioriteit om te worden veranderd / verbeterd. De drie stellingen die daarbij als hoogste scoren zijn ook de zaken die veelvuldig in de open antwoorden van de medewerkers worden genoemd, namelijk de professionaliteit van docenten (met name onderwijskundig), de begeleiding van leerlingen door docenten en de examinering van het competentiegericht onderwijs. De volgende morgen Als afsluiting van de vragenlijst hebben we de medewerkers gevraagd naar het ideaalplaatje: Stel alle problemen zijn opgelost, hoe ziet het onderwijs er dan uit? Medewerkers beschrijven het onderwijs dan als een plaats waar goed geschoolde docenten werken die voldoende tijd hebben om de leerlingen te begeleiden en ondersteunen. Dit ideaalplaatje wordt in de ogen van veel medewerkers vooral bereikt door een schip met geld, voor betere faciliteiten en meer Fte's. Enkele letterlijke weergaves van het ideaalplaatje: 'Alle leraren zijn voldoende competent voor hun complexe opdracht en werken met plezier'. 'We hebben onderwijskundig management en goed opgeleide professionals met voldoende middelen en randvoorwaarden en meer mogelijkheden om goed CGO te mogen uitvoeren'. 'CGO, met een mix van leermethoden, toetsvormen en examineren. Breed gedragen en duurzaam verankerd in de gehele organisatie'. Verschillen naar functies Er zijn duidelijke verschillen te constateren binnen de verschillende functiegroepen ten aanzien van de probleemervaring. Zo kan over het algemeen gesteld worden dat directeuren/cvb absoluut gezien de minste problemen ervaren, terwijl beleidsmedewerkers/adviseurs de meeste problemen ervaren. Beleidsmedewerkers/adviseurs ervaren de meeste problemen met de professionaliteit van docenten op onderwijskundig gebied, de randvoorwaarden en de begeleiding van het leerproces van deelnemers door docenten. Directeuren/CvB ervaren de meeste problemen bij het beoordelen van competenties en de begeleidingsinstrumenten. Docenten en teamleiders ervaren de meeste problemen bij het aantal beschikbare Fte's, de randvoorwaarden en de begeleidingsinstrumenten. Conclusies Uit het onderzoek blijkt dat de medewerkers van de mbo-instellingen kritisch zijn ten aanzien van het onderwijs in het algemeen en de kwalificatiedossiers en het competentiegericht onderwijs in het bijzonder. Bij bijna alle voorgelegde stellingen wordt door een meerderheid van de medewerkers veel of in zekere mate problemen ervaren. Ook het grote aantal gegeven antwoorden bij de open vragen getuigt van een kritische, maar ook betrokken houding. Meerdere malen wordt tenslotte aangegeven dat zowel de kwalificatiedossiers als het competentiegericht onderwijs de docenten veel tijd kost. Tijd die ze eigenlijk niet hebben, mede doordat ze er (nog) te weinig ervaring mee hebben. Daar tegenover staat dat docenten graag meer tijd zouden willen hebben voor wat hen betreft het belangrijkste deel van doceren en onderwijzen, namelijk het begeleiden en ondersteunen van de leerlingen. Resultaten bekeken vanuit leerplankundig perspectief De resultaten van het onderzoek laten zien dat de versterking van de leerplankundige deskundigheid van zowel management als opleidingsteams en individuele docenten een positieve bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van het (nieuwe) competentiegerichte onderwijs. Dit geldt niet alleen voor de vertaling van de kwalificatiedossiers naar een gedegen uitvoerbaar en toetsbaar curriculum, maar ook voor de verschillende rollen, inclusief noodzakelijke competenties, die bij de uitvoering en beoordeling van CGO noodzakelijk zijn. Meerdere malen wordt het ontbreken van deskundigheid cq. professionaliteit daarbij van zowel management als docenten genoemd. Denk daarbij aan: gemis aan kennis over het curriculum; de omslag in denken in lessen en vakken naar werkprocessen en competenties; geen eenheid in visie; te weinig kennis en vaardigheden bij docenten en praktijkopleiders; de uitvoering van CGO in de praktijk zeer divers is.
Gevraagd naar de prioriteit van verandering/verbetering, scoren het hoogst de professionaliteit van docenten, de begeleiding van de leerlingen en de examinering van het CGO. Als ideale situatie noemen de respondenten o.a. goed geschoolde docenten, een onderwijskundig management en CGO met een mix van leermethoden, toets vormen en examineren dat breed gedragen en duurzaam verankerd is in de gehele organisatie. Bijlage: enquête RIGHT Marktonderzoek