Samenvatting Wetenschappelijke basisbeginselen

Vergelijkbare documenten
Wetensch basisbeg. in de gezondheidszorg

Je kunt deze presentatie na afloop van de les downloaden.

Begrippenlijst Anders Dit is onderzoek

tudievragen voor het vak TCO-2B

Auteurs: Baarda e.a. isbn:

Workshop. Dataverzameling. Van onderzoeksvraag naar data

WORKSHOP ONDERZOEKSMETHODEN

Methodologie voor onderzoek in de verpleegkunde. Foeke van der Zee

Voorwoord... iii Verantwoording... v

Voorwoord van Hester van Herk... iii Voorwoord van Foeke van der Zee... iv Verantwoording... vi

Methode Wat is het? Bij welk type evaluatie bruikbaar? Waarvoor gebruiken? Benodigdheden Voordelen Beperkingen Uitvoering en analyse

Docentonderzoek binnen de AOS Bijeenkomst 8 Feedbackformulier bij het onderzoeksinstrument

INHOUDS- OPGAVE. Voorwoord 19. Voorwoord bij de nieuwe druk 20. Inleiding 23

Samenvatting Maatschappijwetenschappen Onderzoek doen

Aan de slag met vakdidactisch onderzoek: methodologische aspecten

Basisboek methoden en technieken

Programma. - Construct-> dimensies -> indicatoren -> items vragenlijst. - Pilot met de vragenlijst. - Plannen van het onderzoek.

Meten van Resultaat. Carine van Schie 22 april 2014

Overzicht van tabellen 13. Overzicht van figuren 15. Voorwoord 17. Inleiding 19

Methodologie voor onderzoek in marketing en management. Foeke van der Zee

Methodologie voor sociaalwetenschappelijk onderzoek. Foeke van der Zee

Onderzoek Module 10.3 Het empirisch onderzoek ontwerpen. Master Innovation & Leadership in Education

Methodologie voor onderzoek in zorg, welzijn en hulpverlening. Foeke van der Zee

Methoden van onderzoek. Werkcollege 5

Workshop. Dataverzameling. Van onderzoeksvraag naar data

Onderzoeksvraag Uitkomst

Praktische tips voor succesvol marktonderzoek in de land- en tuinbouwsector

Bij deze danken we collega-docenten in het hoger onderwijs voor het delen van hun ervaringen en expertise.

Methodiek Actieonderzoek

BEGRIP VAN BEWIJS. vrije Universiteit amsterdam. Instituut voor Didactiek en Onderwijspraktijk. Vragenlijst. Herman Schalk

ONDERZOEK DOEN HOE DOE IK DAT? WORKSHOP PLUSWEEK KLAS 1, 2, 3

DATA-ANALYSEPLAN (20/6/2005)

Hoofdstuk 7: Selectie van steekproeven

PRESTUDY TASKS: DOING WHAT IS GOOD FOR YOU

Introductie. De onderzoekscyclus; een gestructureerde aanpak die helpt bij het doen van onderzoek.

Hoofdstuk 1. De steekproefopzet bepalen

HOOFDSTUK 6: INTRODUCTIE IN STATISTISCHE GEVOLGTREKKINGEN

(Hoe) kan onze communicatie beter?

Hoofdstuk 1 Het soort onderzoek waar dit boek op gericht is 15

Stap 1: Bepalen van het doel

Inhoud. 1 Een inleiding op praktijkonderzoek Zorg- en welzijns organisaties als onderzoekscontext 61. Inleiding 15.

Dit is onderzoek! Tweede geheel herziene editie. Ben Baarda. Handleiding voor kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Tweede editie

Methodologie voor de sociale wetenschappen. Voorwoord. Deel 1 Algemeen: basisbegrippen 1. H1 Waarom sociaalwetenschappelijk onderzoek?

1 Wat wil de onderzoeker weten?

Inleiding 15 Waarom deze methode? 15 Voor de student 16 Legenda gebruikte icoontjes 18 Personages: wie is wie? 18. In de startblokken 19

Samenvatting Nederlands

Take-home toets: Kwalitatief onderzoek

Centraal Bureau voor de Statistiek!" ##

Zijn respondenten interviewerresistent?

Samenvatting Methoden en Technieken

20/04/2013: Kwalitatief vs. Kwantitatief

Hoofdstuk 7 Marktonderzoek

ONDERZOEK DRAAGVLAK EN WENSEN TEN AANZIEN VAN. ONTWIKKELING BUITENGEBIED VEERWAGENWEG te HOUTEN

Hoofdstuk 5. Het onderzoeksontwerp

Validatiecriteria voor Huurdersoordeel 2016

Wat wil jij dat er echt verandert? onderzoek naar verandering

Gedrag & ervaringen van huishoudelijke afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG 13/09/2012

Werkwijzen ervaringsgerichte evaluatie 1. Open evaluatieverhaal 2. Gestructureerde evaluatievragen

Onderzoektechnische verantwoording. Opinieonderzoek Solidariteit

Hoofdstuk 9. Dataverzamelingsmethoden voor surveyonderzoek

Evaluatie Parkeerregeling Den Haag Transvaal en Schilderswijk 2016

Methoden van het Wetenschappelijk Onderzoek: Deel II Vertaling pagina 83 97

Uitwerkingen hoofdstuk 5

MANTELZORG, GOED GEVOEL

Media en creativiteit. Winter jaar vier Werkcollege 5

Kwalitatief te werk! Landelijke Bijeenkomst Meten Maatschappelijke Opbrengst 17 dec 2018 Mandy Goes & Roxanne de Vrede Panteia

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School

A. Business en Management Onderzoek

Stichting Jeugd en Jongerenwerk Midden-Holland Hoe maak ik een jeugdenquête

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM

Periode 2 week 3. Observatieonderzoek

Voorbereidende les - basis

Rapportage Ervaringsonderzoek WOT's

Meerderheid kent het EKO-keurmerk Onderzoek naar de waarde van het EKO-keurmerk onder Nederlandse boodschappers

Onderzoeksopzet. Marktonderzoek Klantbeleving

Hoofdstuk 11. Het ontwerpen van dataverzamelformulieren

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School

EVALUATIE PLAN. {Voeg naam programma in} Evaluatie plan voor {tijdsperiode in jaren} Gemaakt door: {voeg in namen van auteurs en naam van organisatie}

Deel 1 Concepten en kaders 29

Zelfstudiefiches M&T: Deel 2 (H6-7)

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Klantonderzoek: statistiek!

FinQ Monitor van financieel bewustzijn en financiële vaardigheden van Nederlanders. Auteurs Jorn Lingsma Lisa Jager

Interview kadering : rollen interviewer & respondent. gespreksinleiding

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM

Praktische handreiking voor het opstellen van de representativiteitsopgave bij aanvragen i.h.k.v. de Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB)

gegevens analyseren Welk onderzoekmodel gebruik je? Quasiexperiment ( 5.5) zonder controle achtergronden

omschrijven wat je ermee bedoelt. Dat geldt dus ook voor dom en de vraag of je dat met een IQ-test kunt meten. Dan naar een ander aspect van de

Antwerpen telt evenveel ja-stemmers als neen-stemmers voor de Lange Wapper brug. Volksraadpleging Lange Wapper mobiliseert vooral neen stemmers.

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Effectiviteitonderzoek naar de kennisoverdracht van I&E Milieu

1c Relatie tussen x en y hoeft niet perfect te zijn om een oorzaak van y te laten zijn.

Kwantitatieve toetsing snelheid

Resultaten eerste peiling digitaal burgerpanel Externe communicatiemiddelen gemeente Oirschot. Januari 2015

EVALUATIE PLAN. {Voeg naam GB programma in} Gemaakt door: {voeg in namen van auteurs en naam van organisatie} {Datum}

Succesvolle toepassing van 360 graden feedback: De keuze van het 360 instrument en de voorbereiding op het 360 traject

Dit bestand niet correct? Meld misbruik op Marktonderzoek Zoolverwarmer Dit document is opgesteld door

Inhoudsopgave. Voorwoord 7

13.6. Onderzoeksresultaten: Betekenis voor verander- en

Transcriptie:

Samenvatting Wetenschappelijke basisbeginselen 1. Wat wil de onderzoeker weten? 1.1 Wat is de probleemstelling, doelstelling en onderzoeksvraag? Probleemstelling: formulering van een probleem van een persoon, bedrijf of van de maatschappij. Doelstelling: het doel dat je met het onderzoek wilt bereiken. Goed om expliciet aan te geven. Onderzoeksvraag: vraag die in het onderzoek wordt onderzocht. Toegepast onderzoek: onderzoek dat is gericht op meer dan alleen kennis verzamelen. Het heeft een bepaald belang, het is belangrijk aan te geven waar de te verzamelen informatie toe dient. Zuiver wetenschappelijk onderzoek: onderzoek met als doel om louter kennis te verzamelen. Onderzoeksethiek: er zijn een aantal ethische voorwaarden die gelden voor onderzoek. Aan de volgende punten moet het voldoen: 1. De vrijwilligheid van respondenten 2. Een duidelijke uitleg aan respondenten 3. Gegevens worden vertrouwelijk, liefst anoniem verwerkt 4. Uitkomsten hebben geen nadelige gevolgen voor respondenten 5. Eerlijke en objectieve uitvoering van onderzoek 1.2 Gaat het om een open of gesloten vraag; kwalitatief of kwantitatief onderzoek? Open onderzoeksvraag: je krijgt een ander antwoord dan een ja/nee-antwoord. Is vaak heel breed. Gesloten onderzoeksvraag: je krijgt een ja/nee-antwoord. Is vaak een specifieke onderzoeksvraag. Kwantitatief onderzoek Gesloten onderzoeksvraag Onderzoeksvraag ligt vast Doel is het toetsen en beschrijven van van tevoren vastgelegde ideeën Er wordt op een standaardmanier data verzameld, bijvoorbeeld een vragenlijst Cijfers (datamatrix) als resultaten Data worden met behulp van statistische analyses geanalyseerd Kwalitatief onderzoek Open onderzoeksvraag Onderzoeksvraag kan nog aan verandering onderhevig zijn Doel is vooral het ontwikkelen van nieuwe ideeën Dataverzameling is niet standaard, vaak participerende observaties en open interviews Observatie- en gespreksverslagen als data Data wordt meestal eerst gereduceerd tot labels en vervolgens wordt getracht daar een structuur in te ontdekken

Over kwalitatief onderzoek zijn nogal verschillende opvattingen. In dit boek is de opvatting dat je je volledig openstelt voor hetgeen je in het onderzoeksveld tegenkomt, je wilt er van leren. Verifieerbaarheidseis: er moet gecontroleerd kunnen worden hoe een onderzoeker tot zijn conclusies is gekomen. Reproduceerbaarheiseis: je moet je onderzoeksverslag zo maken, dat iemand anders in staat is het onderzoek over te doen. à bij kwantitatief onderzoek. In kwalitatief onderzoek moeten je conclusies plausibel zijn en je werkwijze moettransparant zijn. 1.3 Waarover wil de onderzoeker iets zeggen? Eenheden en kenmerken. Onderzoekseenheden: de personen, bedrijven, situaties en dergelijke waarover je iets wilt zeggen. Generalisatieprincipe: voor wie de uitkomsten van je onderzoek straks gelden. (De eenheden: over wie of wat je de uitspraken doet.) Populatie: alle eenheden bij elkaar. à het is moeilijk de populatie af te bakenen. Eigenschappen/kenmerken: eigenschappen of kenmerken van de onderzoekseenheden. Dit zijn bijvoorbeeld vermoeidheidsklachten bij studenten. Het is handig om aan het begin van je onderzoek een opzet van de datamatrix te maken om verwarring te voorkomen. 1.4 Wat is er al bekend over het onderwerp van onderzoek? Inhoudelijke oriëntatie. Wanneer je verzoek krijgt om een onderzoek op te stellen begin je meestal met Oriëntatie: je overlegt met je collega s, opdrachtgever en je gaat kijken wat er op internet zoal te vinden is over het onderwerp. Voorstudie: kun je gebruiken om een voorstel van een onderzoeksvraag te doen. Vooronderzoek: als je bijvoorbeeld een onderzoek moet doen in het ziekenhuis, eerst een paar weken meelopen op de afdeling. Literatuuronderzoek doen voor je definitieve onderzoeksvoorstel is handig. Misschien is jouw onderzoek namelijk al gedaan. Andere redenen: 1. Begrippen definiëren en meten: je kunt kijken hoe anderen de begrippen die jij wilt onderzoeken hebben gedefinieerd en hoe ze zijn gemeten. 2. Methodologische aspecten: hoe andere onderzoekers vergelijkbaar onderzoek hebben opgezet en uitgevoerd. 3. Theorie: wanneer je theorie zoekt die de door jou te onderzoeken fenomenen verklaart. Bij bronnenonderzoek is het cruciaal dat je goede zoektermen gebruikt. Bijthesaurus kun je daarvoor bij je zoekterm vergelijkbare begrippen vinden. Als je op internet gaat zoeken eerst beginnen met grote algemene zoekmachines. Vaak kom je later uit op zoekmachines met wetenschappelijke literatuur: Google Scholar, Scirus en Pubmed. à boeken (bijvoorbeeld Google Books) en vooral proefschriften zijn interessante bronnen. In proefschriften staat meestal een goed literatuuroverzicht.

1.6 Is het onderzoek uitvoerbaar? Er zijn factoren die je kunnen helpen beslissen of je verder gaat met het onderzoek. De vier factoren die de uitvoerbaarheid van een onderzoek bepalen zijn: 1. Tijd Tijdsbegroting en tijdsplanning: maken om te kijken of het onderzoek haalbaar is. Terugrekenen vanaf de onderzoeksdatum. 2. Geld Haalbaarheid onderzoeken met een globale materiële, personele en tijdsbegroting. 3. Bereidheid van respondenten Instantie die het onderzoek uitvoert Wijze van benadering Tijd die het kost Aantrekkelijkheid van het onderwerp Nut van het onderzoek Incentive: blijk van (materiële) waardering Beter een kleine representatieve groep, dan een hele grote groep met veel non-respons. Dit gebeurt wanneer veel mensen weigeren. Onderzoeksresultaten zijn dan niet representatief. 4. Bereikbaarheid van respondenten Van veel doelgroepen is geen bestand waaruit je een steekproef kunt trekken. Dus dan is het moeilijk om de mensen te vinden die je nodig hebt. 2. Kiest de onderzoeker een opzet waarmee hij zijn onderzoeksvraag kan beantwoorden? 2.2 Welke vorm van onderzoek is geschikt? 2.2.1 Een survey? Surveys: hierin neem je waar door te vragen, te luisteren en te kijken. Een survey is een onderzoeksdesign. à bijvoorbeeld welke vormen van agressie er bij jongeren voorkomen, en of er verschil is tussen jongens en meisjes. Enquête: een vorm van dataverzameling. Kwantitatieve survey: hierbij wil je een beeld krijgen van de mate waarin een van tevoren vastgesteld fenomeen zich voordoet. Kwalitatieve survey: je gebruikt open vragen en/of gaat open observeren. Je gebruikt meestal maar een beperkt aantal eenheden. Het gaat niet alleen om het beschrijven van gedachten, situaties en dergelijke, maar ook om het beschrijven van betekenissen. Casestudie: je kiest één of enkele typerende gevallen om een probleem of situatie te beschrijven. Etnografisch onderzoek: beschrijvend onderzoek op basis van participatie. Focusgroeponderzoek: met een groep respondenten wordt meestal een of meer gerichte groepsgesprekken gevoerd. Delphi-onderzoek (beleidsonderzoek): een kenmerkende vorm van onderzoek om mening te inventariseren en ook vorm te geven. In de eerste ronde legt de onderzoeker meestal aan verschillende deskundigen vragen of stellingen voor. De reacties worden door de onderzoeker anoniem tot een stuk verwerkt. Het stuk wordt weer aan onderzoekers voorgelegd, met de vraag om hierop te reageren. Op basis van de reacties van het gezamenlijke stuk wordt een beleid gevormd.

Surveyonderzoek wordt niet alleen gebruikt om fenomenen te beschrijven, maar ook om ideeën en theorieën te ontwikkelen, dus verkennend onderzoek. Gefundeerde theoriebenadering / grounded theory: door Glaser en Strauss. Een gestructureerde wijze om van ruw kwalitatief onderzoeksmateriaal, te komen tot meer abstracte inzichten. Mixed Methods Method: wanneer je zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek gebruikt. Longitudinale survey: de onderzoekseenheden worden gedurende een aantal jaren gevolgd en er vindt gedurende die jaren een aantal metingen plaats, waardoor je ontwikkelingen kunt vaststellen in het fenomeen dat je onderzoekt. à staat tegenover een eenmalige survey. Panelonderzoek: een vaste groep wordt gevolgd en er worden op verschillende tijdstippen metingen gedaan. Trendonderzoek: er worden hier ook verschillende metingen gedaan, maar met wisselende onderzoeksgroepen. Bij surveyonderzoek moet je voorzichtig zijn als het om oorzakelijke verbandengaat (Causaliteit). Het probleem is dat wanneer er sprake is van een statistisch verband, het niet zonder meer duidelijk is wat de richting van dat verband is. à Bijvoorbeeld: roepen agressieve televisiebeelden agressief gedrag op, of kijken agressieve kinderen gewoon liever naar agressieve tv-programma s? Je moet oppassen voor schijnverschillen of schijnverbanden. Mediërend kenmerk: een kenmerk dat (een deel van) het verband tussen twee andere begrippen verklaart. à leeftijd en opleiding (bijvoorbeeld bij het bekijken van het verband tussen agressie en tv-kijken, verklaart intelligentie een deel van het verband zonder dat het is meegenomen) Moderatorkenmerk: kenmerken die van invloed zijn op een relatie tussen twee kenmerken, maar niet in mediërende zin. à geslacht en leefsituatie (bijvoorbeeld dat verkoopstrategieën een andere invloed hebben op mannen dan op vrouwen) 2.2.2 Een experiment? Experiment: er is sprake van een onafhankelijke variabele die gemanipuleerd wordt en een afhankelijke variabele of effectvariabele, waar de onafhankelijke variabele invloed op uitoefent. Onafhankelijke variabele: op basis van deze variabele worden voorspellingen gebaseerd. Deze variabele staat vast. Afhankelijke variabele: variabele waarover men een voorspelling doet. De onafhankelijke variabele is hiervoor nodig. Interventie: ingreep, er is vaak sprake van bij onderzoek bijvoorbeeld door een therapie, een voorlichtingscampagne, reclamecampagne of medicijn. à effect op de afhankelijke variabele wordt getest.

Effect- of evaluatieonderzoek: het effect van een interventie wordt getoetst. Een experiment is hiervoor het beste onderzoeksontwerp. Placebo: een nepmedicijn, om zeker te weten dat het effect niet op suggestie, maar op de werking van de medicinale stof bewust. Dubbel-blind onderzoek: als zowel de onderzoeksmedewerkers, als de patiënt niet weten aan wie het echte medicijn of placebo is verstrekt. Zuiver experiment: er is sprake van random toewijzing. Het wordt door het lot bepaald. Randomisatie: random toewijzing van eenheden aan een bepaalde conditie. à Bijvoorbeeld: je kunt niet random kinderen toewijzen aan de groepen gescheiden ouders en geen gescheiden ouders. Hiervoor moet je eerst al twee groepen maken. Bestaande groepen: moet je kiezen wanneer je deelnemers niet random aan een conditie kunt toewijzen. à randomisatie is niet mogelijk. Selectie-effect: de verschillen tussen de gevonden experimentele en controlegroep wordt niet veroorzaakt door interventie, maar door een verschil dat bij aanvang tussen de groepen aanwezig is. à dit is een gevaar bij quasi-experimentele designs à het probleem kan worden ondervangen door gebruik te maken van matching. Matching: het vormen van vergelijkbare paren. Geen controlegroep gebruiken geeft een aantal gevaren: Tussentijds voorval/ history: misschien gebeurt er in de experimentele groep iets dat de toestand zo verandert dat het van invloed is op het experiment. Groei-effect: je hebt geen zicht om mogelijke invloeden van groei-effecten. à Bijvoorbeeld: je meet de verhoging van bloeddruk, terwijl de bloeddruk al verhoogt als je ouder wordt. Statistische regressie naar het gemiddelde: extreme cijfers, dus óf extreem hoog óf extreem laag hebben de neiging om respectievelijk omlaag of omhoog te gaan. Bodemeffect: bij lage scores, ze kunnen niet omlaag alleen nog maar omhoog. Plafondeffect: bij hoge scores, ze kunnen niet omhoog alleen nog maar omlaag. Tijdreeksanalyse: je verricht meer metingen op verschillende tijdstippen voor en na de meting. à om enigszins zicht te krijgen op onverwachte effecten. Verwachtingseffect (experimenteel): deelnemers laten zich misschien beïnvloeden door het feit dat de (bijvoorbeeld) arts heilzaam gelooft in de werking van zijn medicijn. Hawthorne-effect: effecten die opkomen omdat de deelnemers zich bewust zijn van het feit dat ze deel uitmaken van een experiment. Productevaluatie: het vaststellen of je met je interventie het beoogde effect hebt bereikt. Procesevaluatie: je wilt weten waarom (bijvoorbeeld) jouw campagne niet het gewenste effect geeft.

Actieonderzoek: vrijwel altijd een vorm van participerend onderzoek. Je probeert samen met betrokkenen mogelijke oplossingen te bedenken. De oplossingen ga je uitproberen en evalueren. à de enige vorm van kwalitatief onderzoek die mogelijk als een experiment kan worden gezien. à veranderingsgericht onderzoek. Veranderingsgericht onderzoek: (zoals hierboven) je voert het onderzoek samen met je respondenten uit. Respondenten zijn eigenlijk ook onderzoekers. 2.3 Worden alle eenheden in het onderzoek betrokken of wordt daaruit een steekproef getrokken en hoe wordt die steekproef dan getrokken? 2.3.1 Aselecte kwantitatieve steekproef Eerst vaststellen wat de populatie precies is en wie of wat de eenheden zijn. De steekproef moet een goede representatie van de populatie vormen. Steekproefkader: lijst of bestand waarin alle eenheden zijn opgenomen. à een telefoonboek als steekproefkader is niet terecht. Je mist namelijk alle mensen zonder telefoon en alle mensen met een geheim nummer. Aselect: elke eenheid uit de populatie heeft een gelijke kans om in de steekproef te komen. à vaak wordt hiervoor de Random number generator gebruikt, te vinden op internet. à Aselecte enkelvoudige steekproef wordt het. Birthday rule: wanneer de eenheden huishoudens zijn moet je binnen een huishouden aselect iemand trekken. Degene die het eerst jarig is moet dan komen. Getrapte steekproef: je trekt eerst huishoudens, en vervolgens een persoon daaruit. Het kan ook bij universiteiten: hierbinnen kies je verschillende opleidingen en binnen de opleidingen kies je aselect studenten. Je moet op zoveel mogelijk verschillende tijdstippen bellen om een zo representatief mogelijke steekproef te krijgen. Random digit dialing: de computer genereert random telefoonnummers die worden gedraaid. Wordt er niet opgenomen, dan wordt er een ander nummer gegenereerd. Gestratificeerde steekproef: je deelt de populatie eerst in in strata, bijvoorbeeld in jongens en meisjes, vervolgens trek je aselect uit elk stratum een steekproef. à het best bij uitzonderlijke groepen. Bijvoorbeeld: voetballende meisjes. Non-respons vormt een bedreiging voor de representativiteit. à is vaak bij mensen die minder gunstige omstandigheden hebben. CBS tracht het probleem op te lossen door deze mensen zwaarder mee te laten tellen. Dit is niet altijd een goede oplossing, niet erg selectief. 2.3.3 Steekproefomvang kwantitatief? Steekproefomvang is belangrijk om te weten voor je planning, begroting, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid. Betrouwbaarheidsmarge: in welke mate de steekproef afhankelijk is van toeval.

De volgende gegevens gebruik je voor het berekenen van de gewenste grootte van een enkelvoudige steekproef. Het gaat om percentages of proporties. Minimale steekproefomvang: n Foutenmarge: m Verwachte percentage in de populatie: p à vaak weet je de waarde niet, dan 0,5 invullen. Op internet zijn vele steekproefcalculators te vinden waarin bovenstaande berekeningen worden uitgevoerd. Bij continue gegevens wordt het ingewikkelder. Het gaat bijvoorbeeld om gemiddelden in een populatie. De steekproefomvang: n De foutenmarge: m à wordt 1 wanneer je bijvoorbeeld maar één van de spreiding af wilt zitten. De standaarddeviatie: σ. Is een maat voor de spreiding in de populatie. 2.3.4 Kwalitatieve steekproef? Bij een kwalitatieve steekproef is het verstandig om te beginnen met een vrij homogene groep. Saturatie/ verzadiging: dat je net zo lang doorgaat met de steekproef totdat je het idee hebt dat er zich geen nieuwe informatie meer aandient. Er is dan verzadiging van de informatie. Quotasteekproef à hier gebruiken wanneer het om specifieke vraag gaat. Casestudie à hier gebruiken wanneer je onderzoek vooral op betekenisverlening gericht is. Steekproef met extremen: wanneer je vooral in emotionele motieven geïnteresseerd bent. Je neemt hierbij grote tegenstander en overtuigde voorstanders van een standpunt. 3. Verzamelt de onderzoeker op de juiste manier zijn gegevens? 3.1.1 Hoe worden de kenmerken gedefinieerd, zijn er (sub)dimensies en wat zijn de indicatoren? Operationaliseren: het begrip zoals bedoeld wordt vertaald in een begrip zoals bepaald. Je moet hiervoor een goede definitie hebben (definiëren), en abstracte complexe begrippen moeten concrete karakteristieken krijgen. Variabele: is sprake van wanneer het kenmerk vertaald is in een begrip zoals gemeten. (Bijvoorbeeld: intelligentie is een kenmerk, IQ de variabele. Dimensies: aanwezig bij een variabele, zeggen bijvoorbeeld iets over de verschillende manieren. à Bijvoorbeeld: de variabele is agressie, de dimensies zijn fysiek en verbaal. Subdimensies à Bijvoorbeeld: naast het onderscheid tussen fysieke en verbale agressie, kun je onderscheid maken tussen directe en indirecte agressie. De subdimensies worden dan verbaal direct, verbaal indirect, fysiek direct en fysiek indirect. Indicatoren: moet je zoeken bij dimensies, ze maken dat je het begrip kunt meten. à je kunt bij verschillende dimensies meerdere vragen stellen. Deze verkleinen de kans op toeval. Topiclijst: belangrijk bij voorbereiding kwalitatief onderzoek. Hier staat een overzicht op van de dimensies en indicatoren.

3.1.2 Welke dataverzamelingsmethode is het meest geschikt? Informant: een persoon die vragen beantwoordt over de persoon in kwestie (die je nodig hebt voor het onderzoek). Vragen stellen à om erachter te komen wat mensen voelen, weten, denken en vinden. Observeren à wanneer het om gedrag gaat. Sociale wenselijkheid: kan van invloed zijn op de onderzoeksresultaten. Mensen vertellen niet graag dingen over zichzelf die sociaal onwenselijk zijn. à ook kennen mensen zichzelf soms slecht. Deskresearch: je hoeft er niet het veld voor in, je kunt achter je pc blijven zitten. à er wordt gebruik gemaakt van bestaand materiaal. Bijvoorbeeld: de cijfers die 20 jaar geleden werden gehaald vergelijken met de cijfers die nu worden gehaald. Triangulatie: wanneer je veel manieren van dataverzameling met elkaar combineert. 3.1.3 Is de dataverzameling betrouwbaar en valide? Instrumentele validiteit: dat je meet wat je veronderstelt te meten. Geldigheid: dit begrip wordt bij kwalitatief onderzoek gebruikt voor validiteit. Ecologische validiteit: dat je dichtbij de werkelijkheid onderzoekt. Triangulatie: je bekijkt een punt vanuit verschillende perspectieven. Dus meerdere manieren van dataverzameling. Betrouwbaarheid: de mate waarin een meting onafhankelijk is van toeval. Stabiliteit: een meting is stabiel wanneer je bij een meting altijd dezelfde score krijgt. Toevalsbronnen: de bronnen waaruit toeval kan voortkomen: 1. Het gebruikte instrument. De vragen moeten eigenlijk hetzelfde meten. Dan is er sprake van homogeniteit. Dit wordt meestal berekend met dechronbachs Alpha. 2. De onderzochte persoon: kan verschillen in gemoedstoestand. 3. Omstandigheden: je vult een vragenlijst vast anders in voor een belangrijk tentamen dan voor een college. 4. De onderzoeker, interviewer, observator: De betrouwbaarheid is een voorwaarde voor de validiteit. Maar als een meting betrouwbaar is, wil dat niet zeggen dat het ook meteen valide is. 3.2 Wat is een goede opzet voor een interview of enquête? 3.2.1 Welke vorm van interview of enquête is het meest geschikt? Mondeling à interview. Kan een gestructureerd interview zijn, bijvoorbeeld bij eenenquêteonderzoek. Er kunnen open vragen of open antwoordcategorieën in zitten.

Open interview: je hebt een vaste open startvraag. Je vervolgvragen hangen af van wat de respondent zegt. Soms met een topiclijst, soms met vaste vervolgvragen. Mondelinge interviews Voordelen Natuurlijke manier, minder weerstand bij respondenten. Interviewer ziet en hoort wat gebeurt, dus kan nog corrigeren etc. Ingewikkeldere vragen kun je stellen. Grote respons Nadelen De interviewer zelf, men bekent eerder dingen in anonimiteit. Kost veel tijd, daardoor kostbaar. Goed getrainde interviewers à kostbaar. Schriftelijke dataverzameling bij kwalitatief onderzoek: Opstellen Associatieve en projectieve technieken Imago-onderzoek: er wordt aan respondenten vragen gesteld over het imago van iemand op een afbeelding. Schriftelijke dataverzameling Voordeel Kost relatief weinig geld Kost relatief weinig tijd Anoniemer Minder sociaal wenselijke antwoorden Tijd om over antwoorden na te denken Nadeel Proefafnames zijn gewenst Minder makkelijk ingewikkelde onderwerpen behandelen De controle over beantwoordingsproces mist Grootste probleem à non-respons Proefafname: voorbeeldvragen om te controleren of je respondenten de vragen goed begrijpen. Mondeling Face to face à CAPI: Computer Assisted Personal Interviewing. Voor face-to-face interviews. Telefonisch onderzoek à CATI: Computer Assisted Telephone Interviewing. Gegevens meteen digital aanklikbaar. ànadelen: minder controle, minder gebruiksvriendelijk. Moeilijk ingewikkelde vragen met bijvoorbeeld afbeeldingen. Postenquête: schriftelijke vragenlijst die wordt verspreid. Incentives: beloning voor het deelnemen aan een vragenlijst. E-mailenquêtes/websurvey: vragenlijsten via e-mails versturen of via het web laten beantwoorden. Grote snelheid. Gemak waarmee je informatie kunt verwerken. Begeleiding bij het maken van de vragenlijst.

Voorgestructureerde antwoordcategorieën. Routing: je kunt aangeven welk persoon met welke specifieke kenmerken welke vragen wel en niet moet beantwoorden. Chatten: kan ook worden gebruikt voor dataverzameling. Groepsgewijze benadering: Bijvoorbeeld: je wilt studenten onderzoeken en praat daarvoor met een groep studenten bij elkaar. à Focusgroep. Dit kost minder tijd. Nadeel is dat er groepsprocessen kunnen spelen, waardoor iemand misschien niet voor eigen mening opkomt. à tegenover Individuele benadering. Ook Delphi- en focusgroeponderzoek kan groepsafname mogelijk zijn. Er worden bijvoorbeeld chatof videoconferenties gehouden. à ook kan een communicatieforum worden geopend. 3.2.2 Wat zijn aandachtspunten voor het maken van een interview of enquête? In een interview of enquête kun je de volgende onderdelen onderscheiden: 1. Introductie Wie de onderzoeker is, wat zijn status is en hoe de onderzoeker te bereiken is. Wat het doel is van het onderzoek en wat er met de informatie gebeurt en of het resultaat van het onderzoek gepubliceerd wordt. Of het anoniem, dan wel vertrouwelijk is en hoe dat gegarandeerd wordt. Hoeveel tijd het interview, dan wel het invullen van de vragenlijst kost. 2. Opbouw Met het centrale thema beginnen, of met neutrale algemene vragen? Ga ik van breed naar smal, of juist andersom? Kan er sprake zijn van vraagvolgorde-effecten? 3. Vragen en antwoordmogelijkheden Gesloten vragen Of er een of meer antwoorden mogelijk zijn op de vraag. Of je alle antwoordmogelijkheden kent. Eventueel plaatsing van anders, namelijk Of het om een feit of mening gaat. Bij mening:schaalpunten/antwoordschaal gebruiken. Vaak met een neutraal middenpunt. Over de vorm. Veel vragen met antwoordschaal à matrixvorm Open vragen Zorg dat de deelnemer niet naar een bepaald antwoord wordt gestuurd. Vragen moeten voldoen aan de volgende eisen: 1. Ze moeten helder zijn. Het moet bijvoorbeeld duidelijk zijn wat met een begrip wordt bedoeld. 2. Ze moeten concreet zijn. Bijvoorbeeld: niet regelmatig gebruiken maar elke dag. 3. Ze moeten neutraal zijn à géén suggestievragen! 3.3 Wat is een goede opzet voor observatieonderzoek? 3.3.1 Welke observatiemethode kan het best gebruikt worden? Participerende observatie: observatie waarbij je meedoet met dat wat je observeert. Dit kan verhuld zijn of niet verhuld. Verhulde observatie is bijvoorbeeld dat je supportersgeweld onderzoekt en daarvoor meedoet als een supporter.

Open ongestructureerde observatie: wanneer je weinig kennis hebt over het onderwerp dat je gaat bestuderen. Je wilt leren van de situatie. Gestructureerde observatie: je gebruikt reeds bekende data voor je observatie. Hiervoor zijn bijvoorbeeld observatielijsten die je kunt nagaan. Memorecorders: worden gebruikt door onderzoekers bij participerende observatie om tussendoor hun bevindingen in te spreken. 3.3.2 Wat kan geobserveerd worden? Het voorbeeld van een begroeting wordt gegeven met de volgende punten die bijlangs worden gegaan. 1. Event-sampling: het vaststellen of iets gebeurt. 2. Zo ja, hoe lang duur het voor het gebeurt? 3. Timesampling: elke keer dat iets gebeurt wordt het vastgesteld. Onderzoeker krijgt bijvoorbeeld om de 5 seconden en piepje door en kan dan kijken of iets gebeurt. 4. Beoordelingsschaal: de mate van vriendelijkheid (in het geval van de begroeting) 5. Andere opvallende zaken 3.4 Wat is een goede opzet voor het doen van onderzoek met bestaande gegevens? 3.4.1 Wat voor voor- en nadelen kent het gebruik van bestaand materiaal? Voordelen Soms kan het niet anders, als je wilt weten wat zich in het verleden heeft afgespeeld. Het kan beter zijn bestaand materiaal te gebruiken, omdat het meer valide onderzoeksmateriaal oplevert. Makkelijker te verkrijgen. Leidt niet tot respondentenbederf, want je valt niemand lastig. Non-reactief: de dataverzameling wordt niet beïnvloed door de onderzoeker. Nadelen Meestal niet ontwikkeld voor onderzoeksdoeleinden, daarom vaak een probleem van representativiteit. Geen controle op de oorspronkelijke dataverzameling. à zijn de gegevens wel op een valide en betrouwbare manier verzameld? Reputatie van de onderzoeksinstantie bekijken voor het gebruik van hun gegevens. Soms lastig verkrijgbaar, of je moet ervoor betalen. 3.4.2 Wat voor verschillende vormen van bestaand materiaal zijn er en hoe worden die gebruikt? 1. Cijfers en/of databestanden Heranalyse: het opnieuw analyseren van databestanden. à gegevens opnieuw analyseren. Secundaire analyse: je gebruikt het databestand voor het beantwoorden van een onderzoeksvraag die afwijkt van de oorspronkelijke onderzoeksvraag. Bijvoorbeeld: een onderzoek naar de verhouding tussen positief dan wel negatief nieuws in de Nederlandse dagbladen. Meta-analyse: vorm van analyse door onderzoekersgegevens die door anderen verzameld zijn. Alle onderzoekspublicaties op een terrein doorspitten en dan combineren tot een totaaleffectscore. à anders dan eenliteratuuroverzicht waar je alleen een beschrijving geeft.

2. Teksten Inhoudsanalyse Scanprogramma s: zetten een artikel om naar een Word-file. Vaak bij kwalitatief onderzoek. Discourse-analyse/ gespreksanalyse: het grondig analyseren van gesprekken of weerslagen van gesprekken.