A. Business en Management Onderzoek

Transcriptie

1 A. Business en Management Onderzoek Concepten definiëren Een concept (concept) is een algemeen geaccepteerde verzameling van betekenissen of kenmerken die geassocieerd worden met gebeurtenissen, situaties et cetera. Door objecten of gebeurtenissen te classificeren en te categoriseren, kunnen concepten gecreëerd worden. Concepten verschillen in verschillende culturen. Sommige concepten hebben ook meerdere betekenissen. Bijvoorbeeld het concept `bank. Een abstract concept, zoals persoonlijkheid, wordt ook wel een construct (construct) genoemd. Een construct is vaak speciaal ontwikkeld voor een specifiek onderzoek. Een construct kan dan ook uit een combinatie van verschillende concepten bestaan. Woorden kennen vaak verschillende betekenissen. Daarom is het van belang om concepten te definiëren. Een operationele definitie (operational definition) is een definitie verwoord in specifieke test- of meetcriteria. De definitie moet meetbaar zijn en kenmerken bevatten die geobserveerd kunnen worden. Variabelen Een (variable) is een symbool waar een bepaalde rangorde of waarde aan toegewezen wordt. Er zijn verschillende soorten n: Dichotome n (dichotomous variables): een dichotome kan twee waarden aannemen. Het gaat hierbij om de aanwezigheid of afwezigheid van een eigenschap. Bijvoorbeeld geslacht; Discrete n (discrete variables): een discrete geeft een bepaalde categorie aan. Bijvoorbeeld religie; Continue n (continuous variables): continue n hebben waarden binnen een bepaald interval. Ze hebben altijd een getal als waarde. Bijvoorbeeld leeftijd. Onafhankelijk en afhankelijk Elke relatie heeft minimaal een onafhankelijke (independent, IV) en een afhankelijke (dependent variable, DV). De onafhankelijke is van invloed op de afhankelijke. Een modererende (moderating variable, MV) is een tweede afhankelijke die een significant effect heeft op de relatie tussen de originele afhankelijke en de onafhankelijke (Figuur 1). Onafhankelijke Afhankelijke Modererende Figuur 1: Modererende. Een mediërende (intervening of mediating variable, IVV) is een concept waardoor de onafhankelijke de afhankelijke kan beïnvloeden (Figuur 2). Onafhankelijke Mediërende Afhankelijke Figuur 2: Mediërende. 1

2 Naast dit soort n zijn er andere n die mogelijk van invloed zijn op de onafhankelijke, maar niet worden meegenomen in het onderzoek. Deze worden in het model opgenomen als controlen (control variables). De pijl in het figuur krijgt dan een onderbroken lijn. Een voorbeeld van een controle is de geslacht. Het is van belang om uit te sluiten dat de geslacht invloed heeft op de concepten in het onderzoek. Als blijkt dat geslacht toch van invloed is, is dat een verstorende (confounding variable). Hypothesen en proposities Een propositie (proposition) is een uitspraak over een concept. Deze uitspraak kan als waar of onwaar beoordeeld worden aan de hand van observeerbare criteria. Als een propositie geformuleerd is om empirisch getoetst te worden, wordt het ook wel een hypothese genoemd. Een hypothese (hypothesis) heeft de vorm van een stelling, maar is nog van voorlopige aard. Het bevat een uitspraak waarin n aan zaken worden toegewezen. Een zaak is dan een entiteit of een ding dat de hypothese benoemt. Er zijn twee soorten hypothesen: Beschrijvende hypothese (descriptive hypothesis): deze hypothese beschrijft het formaat, het type of de verdeling van een bepaalde. Een beschrijvende hypothese doet een veronderstelling over het bestaan van een factor; Relationele hypothese (relational hypothesis): deze hypothese doet een uitspraak over de relatie tussen twee n ten opzichte van een bepaalde zaak. Er zijn twee soorten relationele hypotheses: - Correlationele hypothese (correlational hypothesis): deze hypothese verklaart dat de n zich samen voordoen op een bepaalde manier zonder te verklaren dat de een de ander veroorzaakt; - Verklarende of causale hypothese (explanatory of causal hypothesis): deze hypothese verklaart dat het bestaan of de verandering van de ene leidt tot een verandering in de andere. Een hypothese heeft de volgende functies: Het geeft richting aan het onderzoek; Het identificeert feiten die wel en niet relevant zijn voor het onderzoek; Het suggereert welk onderzoeksdesign het meest gepast is; Het voorziet in een duidelijke opzet voor de conclusies. Een goede hypothese voldoet aan drie voorwaarden: Het is toetsbaar. Dit is het geval wanneer: - Er geen technieken nodig zijn die niet beschikbaar zijn; - Er geen verklaring nodig is die wetten uitdaagt; - Er geen consequenties zijn; Het is geschikt voor zijn doel; Het is beter dan zijn rivalen. Dit is het geval wanneer: - De hypothese een groter bereik heeft; - De hypothese meer uitleg geeft; - De hypothese meer andere feiten uitlegt; - De hypothese eenvoudig is. Theorie Hypothesen spelen een grote rol in het ontwikkelen van een theorie. Theorie en feiten houden elkaar in balans. Zonder elkaar zou er geen waarde aan een van de twee of aan beide gehecht kunnen worden. Een theorie (theory) is een groep van systematisch samenhangende concepten, definities en beweringen. Een theorie heeft als doel feiten te voorspellen en te doorzien. Een hulpmiddel om een theorie overzichtelijk te maken is een model. Een model (model) is een weergave van een systeem met als doel het systeem te kunnen onderzoeken. 2

3 Er zijn drie soorten modellen: Beschrijvend model (descriptive model): een beschrijvend model beschrijft het gedrag van elementen in het systeem op de plekken waar de theorie ontoereikend is of niet bestaat; Verhelderend model (explicative model): een verhelderend model breidt de toepassing van al ontwikkelde theorieën uit of verbetert het begrip van hun concepten; Simulatiemodel (simulation model): een simulatiemodel verduidelijkt de structurele relaties tussen concepten. Een model kan statisch of dynamisch zijn. Een statisch (static) model geeft het systeem weer op een specifiek moment in de tijd. Een dynamisch (dynamic) model echter geeft de ontwikkeling van het systeem door de tijd heen weer. 3

4 B. Begrippenlijst Deze begrippenlijst bevat alleen de belangrijkste begrippen. Afhankelijke Aselecte steekproeftrekking Behandelingsniveau Beperkte steekproeftrekking Beschrijvend model Beschrijvende hypothese Betrouwbaarheid Blind onderzoek Centrale tendentie Cluster steekproeftrekking Concept Concurrent vailidty Construct Content validity Continue Controlegroep Een die beïnvloed wordt door een andere. Steekproefelementen worden willekeurig Een onderscheid tussen verschillende onderzoeksgroepen. Tijdens de steekproeftrekking heeft ieder element een verschillende kans om gekozen te worden. Een model dat het gedrag van de n in een systeem toont. Een hypothese die een uitspraak doet over de omschrijving van een. In hoeverre het meetinstrument nauwkeurig en precies is. Een onderzoek waarbij de respondenten niet weten welk behandelingsniveau ze krijgen. De respondent geeft alleen gematigde antwoorden. Er worden willekeurig een aantal groepen Een groep bestaande uit de verschillende betekenissen van een gebeurtenis of situatie. In hoeverre huidige situaties goed ingeschat kunnen worden. Een concept dat abstract is en vaak ontwikkeld wordt met een specifiek doel. In hoeverre het meetinstrument voldoende dekking geeft van het onderwerp. Een die alleen een waarde heeft binnen een bepaald interval. Een groep die tijdens een experiment het neutrale behandelingsniveau krijgt. 4

5 Controle Convergente validiteit Correlationele hypothese Criterion-related validity Dichotome Discrete Divergente validiteit Double-barrelled question Dubbel blind onderzoek Dubbele steekproeftrekking Dynamisch model Echt experiment Eenheid van analyse Experiment Experimentele groep Externe validiteit Gemakkelijkheidssteekproeftrekking Gerichte steekproeftrekking Een die mogelijk van invloed is op de onafhankelijke, maar niet wordt meegenomen in het onderzoek. In hoeverre verschillende meetinstrumenten hetzelfde meten. Een hypothese die een uitspraak doet over het zich samen voordoen van verschillende n. In hoeverre voorspellingen en schattingen goed gemeten zijn. Een die slechts twee waarden kan aannemen. Een die een bepaalde categorie aangeeft. In hoeverre een meetinstrument van verschillende concepten iets verschillend meet. Twee vragen in een vraag. Een onderzoek waarbij de respondenten en de onderzoeker niet weten welke groep welk behandelingsniveau krijgt. Er wordt informatie gebruikt uit de eerste steekproef voor een volgende steekproef. Een weergave van het systeem door de tijd heen. Een experiment in een laboratorium, waarbij de onderzoeker invloed kan uitoefenen. Wat en hoe er onderzocht gaat worden. Een onderzoek waarbij de onderzoeker manipuleert. Een groep die tijdens een experiment een van de behandelingsniveaus krijgt. In hoeverre het onderzoek representatief is voor de werkelijkheid. Elementen die in de buurt zijn, worden Elementen die voldoen aan bepaalde criteria worden 5

6 Gestratificeerde steekproeftrekking Halo effect Hypothese Interne validiteit Leidende vraag Mediërende Model Modererende Nauwkeurigheid Negatieve toegeeflijkheid Niet-aselecte steekproeftrekking Non-respons error Onafhankelijke Onbeperkte steekproeftrekking Operationele definitie Populatie Positieve toegeeflijkheid Precisie Predictive validity Elementen worden gekozen uit de verschillende strata. De onderzoeker creëert een vooroordeel door ervan uit te gaan dat een respondent over bepaalde eigenschappen bezit. Een stelling met een voorlopig karakter. In hoeverre een onderzoek nauwkeurig is opgebouwd. Een vraag die de respondent in een bepaalde richting laat denken. Een die het mogelijk maakt dat de ene de andere kan beïnvloeden. Een visuele weergave van een theorie. Een die de relatie tussen twee andere n beïnvloedt. De mate waarin een steekproef vrij is van vooroordelen en systematische variantie. De respondent beoordeelt bekende objecten hoger. Steekproefelementen worden subjectief Een fout die ontstaat als respondenten niet antwoorden. Een die van invloed is op een andere. Tijdens de steekproeftrekking heeft ieder element een gelijke kans om gekozen te worden. De definitie van een concept zo geformuleerd dat het meetbaar is. Alle elementen waarover in het onderzoek een conclusie getrokken zal worden. De respondent beoordeelt bekende objecten lager. De mate waarin een steekproef vrij is van fouten. In hoeverre er een voorspellingen over uitkomsten gedaan kunnen worden. 6

7 Probing Propositie Psychologische volgorde Quasi-experiment Quota steekproeftrekking Relationele hypothese Simulatiemodel Sneeuwbal steekproeftrekking Statisch model Steekproeftrekking Systematische fout Systematische steekproeftrekking Theorie Uitvoerbaarheid Validiteit Veldexperiment Verhelderend model Respondenten stimuleren meer en beter te antwoorden tijdens een interview. Een uitspraak over een concept in het onderzoek die als waar of onwaar beschouwd kan worden. De volgorde van de vragen in een vragenlijst is van invloed op de antwoorden die de respondent geeft. Een experiment in een natuurlijke omgeving met bestaande groepen. Elementen worden zo gekozen dat de steekproef in verhouding overeenkomt met de populatie. Een hypothese die een uitspraak doet over de relatie tussen verschillende n. Een model dat de structurele relaties tussen n verduidelijkt. Elementen worden via andere elementen Een weergave van het systeem op een bepaald moment. Slechts een deel van de populatie onderzoeken, maar wel een uitspraak doen over de gehele populatie. Een fout als gevolg van een vooroordeel. Elk zoveelste element uit de populatie wordt Een groep concepten die op een bepaalde manier met elkaar samenhangen. In hoeverre het onderzoek zuinig, geschikt en interpreteerbaar is. In hoeverre een meetinstrument meet wat er gemeten zou moeten worden. Een experiment in een natuurlijke omgeving, waarbij de respondenten niet op de hoogte zijn van hun deelname. Een model dat de toepassing van een theorie vergroot of verder verduidelijkt. 7

8 Verklarende hypothese Verstorende Vertakte vraag Willekeurige fout Een hypothese die een uitspraak doet over het veroorzaken van verandering in de ene door de andere. Een controle die toch invloed op de onafhankelijke blijkt uit te oefenen. Een vraag die er vanuit gaat dat andere vragen al voorafgaand aan deze vraag behandeld zijn. Een fout die zich onregelmatig voordoet. 8

9 C. Kort Overzicht Business en management onderzoek Een concept is een verzameling van betekenissen die algemeen geaccepteerd is. Een construct is een abstract concept. Een concept wordt gedefinieerd aan de hand van een operationele definitie. Er zijn drie soorten n: Dichotome n; Discrete n; Continue n. Verder kan er onderscheid gemaakt worden in onafhankelijke, afhankelijke, mediërende, modererende, verstorende en controlen. Een propositie is een uitspraak over een concept, terwijl een hypothese meer van voorlopige aard is. Er zijn verschillende soorten hypotheses: Beschrijvend hypothese; Relationele hypothese: - Correlationele hypothese; - Verklarende/causale hypothese. Een hypothese is goed wanneer het voldoet aan de volgende drie voorwaarden: 1. Toetsbaar; 2. Geschikt voor zijn doel; 3. Beter dan zijn rivalen. Een theorie is een groep samenhangende concepten, definities en beweringen. Een theorie kan weergegeven worden in een model. Een model kan statisch of dynamisch zijn. Er zijn drie soorten modellen: Beschrijvend model; Verhelderend model; Simulatiemodel. 9