Economie samenvatting hoofdstuk 2 Dagmar Rasenberg 4a Hoofdstuk 2 Kinderen brengen veel vreugde en gezelligheid, maar de keuze voor kinderen is niet altijd economisch verantwoord. Het heeft namelijk veel economische gevolgen: het kost veel tijd, er moet veel extra kleding gekocht worden, kinderkamer, kinderopvang. Dit laatste hoeven ze niet helemaal zelf te betalen. De overheid helpt ook nog een handje. Deze bijdrage is alleen wel inkomensafhankelijk: verdienen de ouders een hoog inkomen dan is de bijdrage van de overheid laag, maar verdienen ze weinig dan betaalt de overheid vrijwel alles. Daarna moeten de ouders ook nog de basisschool betalen, maar deze kosten zijn laag. Eenmaal in het voortgezet onderwijs kunnen deze kosten best wat oplopen. Er is een verband tussen het inkomen van de ouders en het bedrag dat ze uitgeven aan het grootbrengen van kinderen. De overheid levert nog een belangrijke financiële bijdrage: de kinderbijslag. De hoogte van de kinderbijslag hangt af van de leeftijd van het kind. Kinderen die vanaf hun 16 e jaar naar een hogere beroepsopleiding gaan, krijgen geen kinderbijslag meer. Sommige kinderen krijgen al op jonge leeftijd zakgeld. Het zakgeld krijg je over een bepaalde periode, per week of per maand. Zakgeld is een voorbeeld van een stroomgrootheid. Als je iets over een bepaalde periode meet, is dat een stroomgrootheid. Een voorraadgrootheid wordt gemeten op een bepaald moment. Het geldbedrag wat je op 16 mei in je portemonnee hebt zitten, is een voorraadgrootheid. Naast zakgeld hebben veel scholieren nog een bron van inkomen: een bijbaan. Daarbij doen ze hun eerste werkervaring op en krijgen ze te maken met begrippen als brutoloon, loonheffing en nettoloon. De loonheffing bestaat uit loonbelasting en premie volksverzekeringen. De heffing wordt afgetrokken van je brutoloon zodat je netto minder overhoudt. Voor iedereen is er dezelfde heffingskorting, in 2010 was deze nog 1.987. Zolang de berekende loonheffing niet boven de algemene heffingskorting komt, hoef je niet aan de belastingdienst uit te dragen. Soms wordt er loonheffing achtergehouden op het brutoloon. Deze heffing kan later weer worden teruggevraagd. Hoe inkomens zijn verdeeld over personen, kun je in beeld brengen met een lorenzkromme of een lorenzcurve. Om die te kunnen tekenen is het nodig de gegevens te bewerken. In de grafiek van de lorenzkromme zetten we op de horizontale as het cumulatief percentage per persoon en op de verticale as het cumulatief percentage van het inkomst. Cumulatief betekend opgeteld. Als je allemaal iets in de pot moet doen, voor bijvoorbeeld een uitje, heb je verschillende manieren om vast te stellen wie wat moet betalen: Ieder draagt hetzelfde bedrag bij Iedereen betaalt hetzelfde percentage van het inkomen Het percentage dat iemand betaalt, stijgt naarmate het inkomen hoger is
De bijdrage die ieder levert aan de pot kun je vergelijken met een belastingheffing. Er worden gezamenlijke uitgaven mee betaald. Wat overblijft van het inkomen kan ieder naar eigen keuze besteden. Dat noemen we het besteedbaar inkomen. Wanneer de relatieve of procentuele inkomensverschillen als gevolg van de herverdeling kleiner worden, spreken we van nivellering. Als de relatieve of procentuele inkomensverschillen groter worden, noemen we dat denivellering. Nadat je een inkomen hebt ontvangen kun je het meteen consumeren, maar je kunt het ook geheel of gedeeltelijk sparen. Consumeren betekent dat je geld besteedt aan producten voor de bevrediging van je behoeften. Het bedrag dat je niet consumeert, spaar je. Sparen is het niet-besteden van inkomen. Jongeren zijn niet alleen weinig spaarzaam, ze besteden meer dan hun inkomen. Dit doen ze door te lenen. Wie spaart stelt consumptie uit. Bij sparen wordt het moment van consumptie verplaatst naar de toekomst. Sparen is dus een voorbeeld van ruilen of intertemporele ruil. Als iemand zijn consumptie betaalt met geleend geld, wordt er ook over de tijd geruild het geld is dan nog niet verdiend terwijl er toch al geconsumeerd wordt. Wie koopt met geleend geld zal rente moeten betalen wie bijvoorbeeld een tv op afbetaling koopt, zal daardoor uiteindelijk een hoger bedrag neertellen dan iemand die contant betaalt. Aan het eind van het voortgezet onderwijs staan scholieren voor een beslissing: werken of doorleren. Wie op jonge leeftijd kiest voor een baan, de vroegverdiener, heeft al op jonge leeftijd een eigen inkomen en volop mogelijkheden om te consumeren. Wie kiest voor doorleren, de laatverdiener, zal zijn consumptie uit moeten stellen. Als een consument de mogelijkheden van zijn budget en de opofferingskosten kent, is hij in staat een rangorde aan te brengen in zijn voorkeuren. Hij kan dan een keuze maken uit verschillende alternatieven ook het beschikken over voldoende informatie is van belang Alle kosten die worden gemaakt om een ruil tot stand te brengen noemen we transactiekosten. Transactiekosten zijn terug te voeren op gebrek aan informatie en te weinig vertrouwen. Als je bijvoorbeeld iets probeert te verkopen, kan je het er op internet mooier uit laten zien dan dat het werkelijk is. Degene die meer weet, kan misbruik maken van zijn informatievoorsprong, dan hebben we te maken met asymmetrische informatie, de ene partij weet meer dan de andere. Te veel asymmetrische informatie is niet goed. Het is dus een grote kans dat de koper van het product met een slecht product naar huis gaat, ongewild selecteerde hij het product dat hij juist niet wilde. Dit is averechtse selectie. Wie zich op een tweedehands markt begeeft, loopt risico. De meesten mensen houden daar niet van en gaan zich dus verzekeren. Iedereen is wettelijk aansprakelijk voor de schade die hij toebrengt aan anderen. Het risico, dat de wettelijke aansprakelijkheid (WA) met zich meebrengt, is verzekerbaar via de WA-verzekering. Voor bestuurders van motorvoertuigen is een WA-verzekering verplicht.
Bij verzekeringen ligt het gevaar van averechtse selectie op de loer. Er zijn natuurlijk voorzichtige rijders die bijna geen ongelukken maken en roekeloze rijders die veel schade claimen. De klanten die weinig schade claimen, noemen we de goede risico s en de veel-claimers noemen we de slechte risico s. Tot welke groep een klant behoort weet de verzekeraar pas achteraf. De mensen moeten premie betalen voor hun verzekering. Premie = kans op schade x de gemiddelde hoogte van de verwachte schade. Door voor iedereen dezelfde premie in rekening te brengen, kunnen voorzichtige rijders zich benadeelt voelen. Dat is dus een probleem. Hierdoor krijg je averechtse selectie: de verzekeraar wil veel goede risico s maar met zijn premies jaagt hij de klanten weg Averechtse selectie kan bestreden worden door iedereen te verlichten zich te verzekeren. Er wordt dan collectieve dwang toegepast. De goede risico s moeten zich dan verzekeren, waardoor de gemiddelde premie laag blijft. Een andere manier om averechtse selectie tegen te gaan is premiedifferentiatie. Bij premiedifferentiatie moeten de slechte risico s meer betalen dan de goede risico s. Averechtse selectie kan je ook tegengaan met een vrijwillig eigen risico. Een eigen risico houdt in dat het eerste deel van het schadebedrag voor rekening komt van de verzekerde en niet voor de verzekeraar. Soms wordt averechtse selectie tegengaan door een combinatie van instrumenten. Dit komt voor bij de WA-autoverzekering. Deze is verplicht en de verzekeringspremie kan verschillen per verzekerde. De basispremie is afhankelijk van de nieuwwaarde van de auto. Daarnaast werken verzekeringsmaatschappijen met een bonus-malusregeling. Dit betekend dat automobilisten die geen of weinig schade veroorzaken een korting krijgen op de premie en dat automobilisten die veel schade veroorzaken extra premie moeten betalen. Asymmetrische informatie kan ook op een andere manier tot problemen leiden. Iemand die een verzekeringscontract heeft afgesloten kan met de polis op zak onzorgvuldiger worden in zijn gedrag. Dit is moreel wangedrag. Dit kom je ook wel eens tegen bij reisverzekeringen. We proberen het bovenstaande tegen te gaan door het invoeren van een eigen risico. Bij de schade moet de verzekerde eerst een bedrag zelf betalen. De schade boven dat bedrag wordt vergoed. Moreel wangedrag bestaat ook op andere gebieden dan verzekeringen. Het gaat er in het algemeen om dat men zich slechter gedraagt omdat anderen opdraaien voor de kosten. Begrippen Algemene heffingskorting Een bedrag dat in mindering wordt gebracht op de te betalen loonheffing. Asymmetrische informatie De ene partij beschikt over meer informatie dan de andere partij. Averechtse selectie (= adverse selection) Houdt in dat de mensen met een hoog risico (de slechte risico s) zich wel verzekeren en de mensen met een laag risico (de goede risico s) niet.
Besteedbaar inkomen Inkomen na aftrek van belastingen en premies, maar inclusief de overdrachtsinkomens (bijvoorbeeld kinderbijslag). Brutoloon Het loon voor aftrek van belastingen en premies. Collectieve dwang Druk die wordt uitgeoefend om te zorgen dat iedereen zich aan een regel houdt. Dit kan door vastgelegde regels (wetten) die met sancties (strafmaatregelen) worden gehandhaafd, maar ook met ongeschreven regels, sociale normen. Bijvoorbeeld een verplichte verzekering. Consumeren Het kopen van goederen en diensten door de eindgebruiker. Cumuleren Het voorafgaande erbij optellen. Denivellering Het groter worden van de relatieve inkomensverschillen. Herverdeling van inkomens Iemand die veel verdient moet meer belasting en sociale premies betalen dan iemand die weinig verdient. Hierdoor ontstaat er een gelijkmatiger inkomensverdeling. Inkomensafhankelijk De hoogte van een subsidie of bijdrage is afhankelijk van de hoogte van het inkomen. Intertemporele ruil (= ruilen over de tijd) Geld verdienen en geld uitgeven gebeuren in verschillende periodes. Kinderbijslag Bijdrage van de overheid voor ouders van kinderen tot 18 jaar, die elk kwartaal wordt betaald, niet inkomensafhankelijk. Loonheffing Het bedrag dat als voorheffing van de inkomstenbelasting en de premie volksverzekering wordt ingehouden op het brutoloon. Marktfalen De vrije marktwerking wordt verstoord. Op de markt komt geen optimale situatie tot stand. Moreel wangedrag (= moral hazard) Het gevaar dat mensen of instellingen zich roekeloos en onverantwoord gaan gedragen, als ze zelf niet opdraaien voor de kosten. Nivellering Het kleiner worden van de relatieve inkomensverschillen. Premiedifferentiatie Verschillen in premie tussen verzekerden. De slechte risico s betalen meer premie dan de goede risico's. Risico-aversie Een hekel hebben aan risico, uit angst voor onverwachte nadelige gebeurtenissen. Ruilen over de tijd (= intertemporele ruil) Geld verdienen en geld uitgeven gebeuren in verschillende periodes. Sparen Het niet besteden van een deel van het inkomen. Stroomgrootheid
Grootheid die over een bepaalde periode wordt gemeten. Bijvoorbeeld inkomen. Transactiekosten Alle kosten die worden gemaakt om de ruil tot stand te brengen en af te wikkelen. Voorraadgrootheid Grootheid die op een bepaald moment wordt gemeten. Bijvoorbeeld vermogen