Samenvatting Economie Modellen Samenvatting door een scholier 1766 woorden 21 februari 2006 6,5 70 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO MODELLEN Hoofdstuk1 Crisis= een periode waarin de groei van de productie wordt gestoord. Productie= het maken van goederen en diensten. Doel: inkomen door verkoop van deze producten. Alle producten in een land bij elkaar=nationaal product/nationaal inkomen, dit noemt men aggregatie. subjectieve methode: Dit bestaat uit 4 productiefactoren: 1. loon->arbeid 2. huur, rente->kapitaal 3. pacht->natuur 4. winst->ondernemerskwaliteit objectieve methode je kan het ook van de andere kant zien: dan is het de toegevoegde waarde = wat verkocht wordt, dus alle 4 de productiefactoren. Omzet= afzet * verkoopprijs = toegevoegde waarde +ingekochte grondstoffen Omzet- ingekochte grondstoffen = productie = toegevoegde waarde. Conjunctuur=vraagzijde, komt van gezinnen, overheid, ondernemingen, buitenland. Ev= effectieve vraag C= nationale consumptie Cp= particuliere consumptie Cg= overheidsconsumptie O=overheidsbestedingen I= investeringen Ig= overheidsinvesteringen https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-modellen-27764 Pagina 1 van 9
Ip= particuliere investeringen E=export M=import (zie blz 16, schema) productiecapaciteit = maximaal haalbare productie met inzet van alle beschikbare productiefactoren. Bezettingsgraad = verhouding productie en productiecapaciteit, hoeveel er daadwerkelijk geproduceerd wordt. Bezettingsgraad = (productie / productiecapaciteit) * 100% De normale bezetting = 85%, ook wel trendmatige ontwikkeling van het reële nationaal product genoemd. Bestedingen= normale bezettingsgraad: bestedingsevenwicht Bestedingen > normale bezettingsgraad: overbesteding meer vraag dan aanbod, veel werkgelegenheid,->krappe arbeidsmarkt Bestedingen < normale bezettingsgraad: onderbesteding meer aanbod dan vraag, werkloosheid->ruime arbeidsmarkt bestedingsinflatie: prijzen stijgen door stijging vraag. Dynamische analyse: bekijken v/d ontwikkeling in het productieproces. Reëel nationaal product: gekeken naar koopkracht, hoeveel goederen je kunt kopen voor je inkomen. Nominaal nationaal product: gekeken naar $$, nog niet gecorrigeerd door evt. inflatie. (zie grafiek blz. 17) Conjunctuurcyclus: golvende beweging van het feitelijk nationaal product tov de trendmatige ontwikkeling. Herhaalt zich om de 7-10jaar. Conjunctureel herstel: stijging van de feitelijke bezetting tot de trendwaarde. arbeidsplaatsen. Vanaf trendgroei tot de top.-> productie ->Hoogconjunctuur: bestedingen lonen. Dit is de groei boven de trendgroei.->tekort arbeidskrachten ->Overbesteding: bedrijven overvraagt, bestedingsinflatie Recessie: ->Veroorzaakt door: overschatting v. Groeimogelijkheden van ondernemers werkloosheid. groei onder de-> faillissementen ->overcapaciteit trendmatige groei. Onderbesteding: vraaguitval van de productie kleiner dan de trendgroei. Depressie: negatieve economische groei. (zie schrift modellen!!) Structuur = aanbodzijde Structuurcyclus: herhaalt zich elke 50 jaar. Conjuncturele werkloosheid = gevolg v. te lage effectieve vraag. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-modellen-27764 Pagina 2 van 9
Structurele werkloosheid = gevolg v. verandering aanbodzijde. Hoofdstuk 2 2 theorieën: klassieke theorie: micro economisch: vrije werking v/h marktmechanisme, dit zou vanzelf zorgen voor marktevenwicht (zie grafiek blz. 28). Op lange termijn geen tekorten of overschotten, bij teveel daalt de prijs en stijgt de vraag en andersom. Vb = Say, die zei: Elk aanbod schept zijn eigen vraag, als het maar voor de juiste prijs wordt verkocht. Vakbonden, overheid en samenwerkende ondernemingen zorgen voor verstoring prijsmechanisme, dus crises. Overheid alleen: law&order. alleen structurele werkloosheid.->benadering is vanuit de aanbodzijde Conjuncturele bestaat niet, zorgt prijsmechanisme voor. Prijsmechanisme werkt bij: o goederenmarkt o arbeidsmarkt o vermogensmarkt o valutamarkt (blz. 30) de theorie van keynes: macro economisch: jaren 30 veel werkloosheid door inzakken effectenbeurs in VS. Daardoor wilde men ingrijpen overheid. Zegt: vraag..enz.->koopkracht -> werloosheid -> prod. -> vraag ->conjunctuur als overheid kun je hier eerder op inspelen. Dmv. o Bestedingen overheid veranderen. o inkomsten veranderen (vb. belasting, premies). Overheid stimuleert dan de koopkracht van de vraagzijde, of houdt die nou juist Tegen (contractief, afremmend). Hiervoor lenen ze bij banken, dmv staatsobligaties. Nadruk ligt op vraagzijde. Gaat om effectieve vraag. Hoofdstuk 3 Verklaring van de tekens: W=toegevoegde waarde/nationaal product (waarde die bedrijven toevoegen bij productie) Y=nationaal inkomen C=consumptie S=sparen I=investeren Ev= effectieve vraag 3 manieren om modellen te gebruiken: 1. analytisch (hoe het werkelijk in elkaar zit) 2. voorspellingsmodel 3. beslissingsmodel (aan te geven hoe de economie beïnvloed wordt) In dit hoofdstuk alleen bedrijven + gezinnen, gesloten economie. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-modellen-27764 Pagina 3 van 9
inkomens/bestedingseffect v/e investering.->inkomen -> productie ->I= besteden bedrijven Bij dit hoofdstuk is alles op korte termijn, er wordt dus aangenomen dat de productiecapaciteit hetzelfde blijft, omdat het te lang duurt dit te veranderen. Periode/stroomgrootheid= in een bep. Periode. (bv inkomen) Voorraadgrootheid= dit kun je meten op een bepaald tijdstip (bv werkloosheid) Men kan ook investeren in voorraden, dit is als mensen te weinig kopen waardoor er voorraden ontstaan= gedwongen investeringen. Andersom is het voorraadintering. Evenwichtsvoorwaarde: het ene bepaald het andere. W=EV (de vraag bepaald de productie) Identiteit: hierbij zijn beiden hetzelfde bedrag, bijvoorbeeld: Y=W Defenitie vergelijking: het antwoord is de som van het gegeven, bijvoorbeeld: EV= C + Iea Gedragsvergelijking: gaat over het gedrag van de consumenten en de producenten. Dit zijn de consumptie en investeringsfuncties: C= ¾ Y + 20 Iea=25 Endogeen: Deze worden verklaard door het model zelf. Exogeen: deze worden van buitenaf gegeven. Bijvoorbeeld: C= c Y + 20 (of Co) C= endogeen c= coëfficiënt exogeen Y= exogeen 20 (of Co) =autonoom (niet veranderlijk) exogeen c = marginale consumptiequote: dit is welk deel v/h inkomen wordt geconsumeerd. Co= autonome consumptie: omvang hiervan niet afhankelijk van andere cijfers in het model. Gemiddelde consumptiequote: C/Y Marginale consumptiequote: ΔC/ΔY Verschil tussen deze 2 is de autonomie consumptie. Multiplierwerking = de nawerking van een verandering van de autonome grootheid in het model. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-modellen-27764 Pagina 4 van 9
Dit kan dmv de eenmalige impuls en de voortdurende impuls. Bij de eenmalige impuls lekt het geld langzaam weg in het spaarlek (het geld dat door de consumenten gespaard wordt). bij de voortdurende impuls komt er elk jaar een investering bij en heb je hier geen last van. Multiplier = gevolg/oorzaak De hoogte van de multiplier wordt veroorzaakt door de quoten (bv marginale consumptiequote). Formule: 1 / 1- c c= marginale consumptiequote Productie wordt bepaald door het schaarste goed, hetgeen dat dan in een model staat is dan ook het schaarste goed, kan kapitaal of arbeid zijn. Arbeidsproductiviteit = productie/ aantal arbeiders. Bestedingen kunnen op 3 manieren veranderen: Δautonome investeringen Δautonome consumptie Δmarginale consumptiequote Inkomensevenwicht: EV=Y. Bestedingsevenwicht: productiecapaciteit volledig benut. Conjuncturele werkloosheid: veroorzaakt door te kleine effectieve vraag. Structurele werkloosheid: veroorzaakt door te weinig machines, verkeerde opleiding werknemers. Productietechniek = manier waarop de ondernemers de 4 prod. Factoren combineren. Hoofdstuk 4: de overheid: O = overheidsbestedingen (exogeen) In een beslissingsmodel zijn ze een instrument variabele: door de verandering van deze grootheid kan de economie worden beïnvloed. Doel: werkloosheid verminderen, dit is de doelvariabele. B = belastingen = gedeeltelijk endogeen, want afhankelijk van Y (inkomensbelasting) en C (BTW). Verder exogeen, want wordt door politici vastgesteld. Belastingfunctie: B = by + Bo b = belastingquote = de multiplier van de autonome belastingen. Bo = autonome belasting. Bij progressief belastingstelsel: Bo < 0 Bij degressief belastingstelsel: Bo > 0 https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-modellen-27764 Pagina 5 van 9
Bij proportioneel belastingstelsel: Bo = 0 Het netto inkomen is nu Y-B. Institutionele vergelijking: hoogte v/d overheidsuitgaven en belastingen, want deze worden door de overheid (het instituut) bepaald. (blz 84/85) Je kunt zo ook een nieuwe vergelijking maken, want: Y= C + I + O Y= C + S + B S + B = I + O-> (S - I) + (B - O) = 0-> De uitkomst 0 is bij een inkomensevenwicht. De uitkomst is hiervan noemt men het nationaal spaarsaldo. (S-I) = particulier spaarsaldo. (B-O) = overheidssaldo / financieringssaldo / begrotingssaldo. b.-> B ->Bij onderbesteding moet de overheid: O Anticyclisch beleid: overheid gaat tegen de conjunctuurcyclus in. Inverdieneffect: wat de overheid er in $ in stopt komt in grotere mate weer terug. Dit komt doordat zo de EV wordt gestimuleerd, en zo vanzelf ook weer de belastingen. Hoofdstuk 5: Open economie met overheid E = export = autonoom, zo groot dat NL hier geen invloed op heeft. M = my hoe hoger Y hoe meer er wordt geïmporteerd.-> Importlek: doordat er geïmporteerd wordt komt er meer productie in het buitenland, maar niet in NL. De multiplier van de 4 autonome bestedingen is hetzelfde, dit wordt gestart door een kettingreactie bij verandering van de Oo. Multiplier berekenen: Ỹ = (1/ 1-c + c*b + m) + (-c / 1-c + c*b + m) = Co + Oo + Eo = Bo Ỹ = evenwichtsinkomen Hierbij zie je dat veel geld nu ook naar de 3 lekken gaat: importlek, belastinglek en spaarlek, er blijft dus minder over voor C. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-modellen-27764 Pagina 6 van 9
Betalingsbalans: overzicht betalingen en ontvangsten van en naar het buitenland. Kun je verdelen in: Inkomenstransacties: periodegrootheid, geld dat in bep. Periode verdiend wordt. Vermogen: tijdstipgrootheid, geld dat je op een bep. Moment hebt. Alleen inkomenstransacties opgenomen op lopende rekening van de betalingsbalans (= export/import v. goederen en diensten), want dit veranderd. Saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans: E - M. E > M = overschot op lopende rekening van de betalingsbalans. Buitenland heeft dan een tekort. Geld hiervan leent het buitenland dan van NL. Geld wordt geëxporteerd, heet: kapitaalexport. Besparingen = investeringen bedrijven+ tekort overheid + tekort buitenland. E NL leent van buitenland. Geld geïmporteerd: kapitaalimport. Besparingen + overschot buitenland = investeringen bedrijven + tekort overheid E=M = evenwicht op betalingsbalans. Hierbij zie je nu ook: (S-I) + (B-O) = ( E-M) zie ook HO 4! Hoofdstuk 6 Reële sfeer: goederen/diensten/prod. Factoren Geldsfeer: in geld uitgedrukte waarden van (zie bovenstaande) Uitbreidingsinvesteringen: hiermee vergroot bedrijf de prod. Capaciteit. Voorraadinvesteringen: verandering in voorraden grondstoffen/eindproducten. Voorraadintering: de voorraad wordt kleiner. Vervangingsinvesteringen: kapitaalgoederen die gekocht worden ter vervanging van versleten goederen, de prod. Capaciteit veranderd niet. Worden gefinancierd door afschrijvingen: de bedragen die gereserveerd worden om te zijner tijd nieuwe kapitaalgoederen te kopen die de andere versleten vervangen ( = de vervangingsinvesteringen). Bruto nationaal product: totale productie / toegevoegde waarde van een land = consumptie + uitbreidingsinvesteringen + voorraadinvesteringen + vervangingsinvest. Doordat bedrijven geld reserveren voor vervangingsinvesteringen, gaat dit niet naar de gezinnen. De rest wel, dit is het Netto nationaal product. Investeringen kun je indelen als: Uitbreidingsinvesteringen (prod. Cap ) Voorraadinvesteringen (prod. Cap ) Vervangingsinvesteringen (prod. Cap = gelijk) https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-modellen-27764 Pagina 7 van 9
Of als: Vaste kapitaalgoederen (gaan langer dan 1 prod. Proces mee) Vlottende kapitaalgoederen (gaan korter dan 1 prod. Proces mee) Belastingen: Directe belastingen: belastingen die gedragen worden door de mensen die ze betalen. is van: loon/huur/pacht/rente/winst. Indirecte belastingen: tegenovergestelde directe belastingen. De bedrijven betalen dit, maar rekenen dit door in de producten, worden (kost)prijsverhogende belastingen genoemd (vb BTW) Tekort overheid = overheidsuitgaven - overheidsinkomsten. Staatslening: overheid leent (bij tekort) geld van gezinnen. Staatsobligatie: bewijs dat je geld uitgeleend hebt aan de staat. Besparingen = netto investeringen bedrijven + overheidstekort. S = I + (O B) S+B = I+O Dit is een identiteit (want het wordt achteraf bekeken, dus is al een feit) Afschrijvingen worden hier nu niet meegeteld. Wordt gerekend op tekort overheid, overschot komt in praktijk haast nooit voor. Open economie: Gezinnen stellen prod. Factoren ook beschikbaar uit buitenland. Primair inkomen uit het buitenland: inkomen dat men ontvangt uit het buitenland dmv prod. Fact. Saldo: primair inkomen uit het buitenland primair inkomen naar het buitenland. Nationaal inkomen = binnenlands inkomen + saldo. Export: verkoop goederen en diensten. Import: aankoop goederen en diensten Saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans: saldo export en primaire inkomens buitenland & saldo import en primair inkomens naar het buitenland. Zie blz 120! Hoofdstuk 7 Arbeidsinkomensquote (AIQ) = t.o.v. nationaal inkomen Y= Loon loonquote (werknemers) Huur Rente Winst https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-modellen-27764 Pagina 8 van 9
deze wordt vastgesteld op een bep. Bedrag.->vergoeding arbeid (TLZ = werkgevers) vergoeding kwaliteit Pacht AIQ = (TLZ+ lonen / Y) * 100 Wanneer je de loonquote hebt, weet je hoeveel van het nationaal inkomen uitgegeven wordt aan lonen. AIQ = arbeidsinkomen / Y AIQ = (L*A) / (P*y) * 100 AIQ = ( L * (Aw + Az)) / (P*y) * 100 Y = nominaal nationaal inkomen L = loonkosten per arbeider A = aantal arbeiders Az = aantal zelfstandigen Aw = aantal werknemers P = prijspeil y = reële nationaal inkomen = productievolume AIQ = L / (P*a) * 100 AIQ = (l / a) * 100 L= nominale loonkosten a = arbeidsproductiviteit l = reële loonkosten per arbeider https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-modellen-27764 Pagina 9 van 9