Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen Samenvatting door een scholier 3273 woorden 17 april 2008 7,4 5 keer beoordeeld Vak Economie Lesbrief Inkomen De belangrijkste dingen van economie, per hoofdstuk. Hoofdstuk 1 De vorming van het inkomen Het primaire inkomen is het inkomen dat je verdient door mee te werken bij het produceren. Er zijn vormen: loon, rente, huur, pacht en winst. Naast het primaire inkomen, is er ook overdrachtsinkomen. Dit zijn bijvoorbeeld premies en uitkeringen, maar ook het beschikbaar stellen van kapitaal. De toegevoegde waarde is de waarde die er in de bedrijfskolom bij komt. Het is dus de omzet inkoopwaarde en grond- en hulpstoffen. Of loon+rente+pacht+huur+winst. De toegevoegde waarde van de overheid zijn de inkomens van de ambtenaren. De balans en resultatenrekening zijn belangrijke onderdelen van de administratie. De balans is een momentopname van de bezittingen van een bedrijf en de vermogensbronnen waarmee de bezittingen betaald zijn. Links staan de bezittingen (activa) en rechts staan het vermogen (passiva). Er zijn verschillende soorten activa; Vaste activa (kapitaalgoederen), vlottende activa ( middelen die slechts één productieproces meegaan) en liquide activa(betaalmiddelen die direct kunnen worden gebruikt om iets te kopen). Er zijn ook verschillende soorten passiva: Eigen vermogen(geld/vermogen waarover het bedrijf vrijblijvend kan beschikken) en vreemd vermogen(over dit vermogen kan het bedrijf tijdelijk beschikken, zoals een lening). Het eigen vermogen kan worden bepaald door de schulden in mindering te brengen op de bezittingen. Op de resultatenrekening staan alle opbrengsten en kosten over een bepaalde periode. Als een bedrijf winst heeft, staat het saldo ( verschil tussen opbrengsten en kosten) links, het is namelijk positief. Als het saldo links staat, heeft het bedrijf verlies. Bij winst moet de eigenaar een deel afdragen aan belastingen, de rest is zijn besteedbaar inkomen. Door de toegevoegde waarde van alle bedrijven in een land en die van de overheid bij elkaar op te tellen, krijg je de productie van een heel land. Dit heet het nationaal product. Wanneer je de primaire inkomens van alle gezinnen in een land bij elkaar optelt, krijg je het nationaal inkomen. Hoofdstuk 2 inkomen en inflatie Het inkomen gemeten in geld is het nominaal inkomen. Het inkomen gemeten in goederen is het reëel inkomen(koopkracht). Met de formule RIC= NIC/PIC x 100 kunnen we zien of de koopkracht van iemand voor- of achteruit is gegaan na inflatie en inkomensstijgingen. In deze formule is RIC: indexcijfer reëel inkomen, NIC: Pagina 1 van 7
indexcijfer nominaal inkomen en PIC: prijsindexcijfer of inflatie. Het Centraal Bureau van Statistiek (CBS) berekend het consumentenprijsindexcijfer (CPI). De CPI geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen en is daarmee een maatstaaf voor inflatie. Naast het publiceren van statistisch materiaal houdt het CBS bij hoe de prijzen van allerlei producten zich ontwikkelen. Daarnaast houdt het CBS ook bij waaraan mensen hun geld uitgeven, dit heet een budgetonderzoek. Door middel van het budgetonderzoek komen wegingsfactoren tot stand. Deze geven aan welk deel van het inkomen aan een bepaalde artikelgroep wordt uitgegeven. Hoe groter het deel van het inkomen dat daaraan wordt uitgegeven, des te hoger de wegingsfactor. Wegingsfactoren geven dus aan hoe zwaar een prijsverandering van een bepaalde artikelgroep meetelt bij het berekenen van het CPI. Om het CPI te berekenen: Gewogen indexcijfer = De som van(wegingsfactor x indexcijfer)/ de som van de wegingsfactoren Overbesteding: Bij overbesteding is de productiecapaciteit volledig bezet. In zo n situatie, waarin de productiecapaciteit niet groot genoeg is om aan de vraag te voldoen, zullen de prijzen stijgen. Dit heet bestedingsinflatie. Een ander kenmerk is een overspannen arbeidsmarkt. Lonen stijgen door een tekort aan personeel. Onderbesteding: Bij onderbesteding zijn de bestedingen zo laag dat de productiecapaciteit bij lange na niet bezet is. Bij onderbesteding daalt de inflatie of is er zelfs deflatie( daling van het algemeen prijspeil). Een andere oorzaak waardoor de prijzen stijgen kan zijn dat de lonen of grondstofkosten stijgen. Dan wordt het produceren duurder en zal de kostprijs stijgen. Producenten zullen dit dan doorrekenen in de prijzen. Dit heet kosteninflatie. Als prijzen stijgen(en er dus inflatie is), dan zullen werknemers looncompensatie willen. Deze reactie heet de loon- prijsspiraal. In het binnenland heeft dit weinig gevolgen. Ten opzichte van het buitenland wel; producten worden duurder-> minder export-> minder productie-> minder werkgelegenheid. Als inflatie veroorzaakt wordt door de hogere prijzen van geïmporteerde producten, spreken we van geïmporteerde kosteninflatie. Nadelen van inflatie: - Inflatie heeft tot gevolg dat het geld reëel minder waard wordt. Dit heet geldontwaarding. - Inflatie beïnvloedt het leen- en spaargedrag. Lenen van geld wordt gestimuleerd, sparen wordt afgeremd. - Wanneer de Nederlandse inflatie hoger is dan in het buitenland verslechterd de internationale concurrentiepositie van Nederland. - Bij hyperinflatie neemt het vertrouwen in geld af. Als prijzen dalen, heet dit deflatie. Nadelig voor de economie is dat consumenten verwachten dat de prijzen zullen dalen en daardoor hun aankopen uitstellen. Hierdoor daalt de productie. Vier functies van geld: 1: ruilmiddel, 2: Spaarmiddel, 3: rekeneenheid( de waarde van diensten en goederen worden in geld uitgedrukt) en de belangrijkste 4: geld is een algemeen aanvaard ruilmiddel! Geld word ingedeeld in chartaal(munten en biljetten) en giraal(pinpas, overschrijving) geld. Giraal geld staat dus op de rekening bij de bank. Banken beheren rekeningen, verzorgen het girale bestedingsverkeer en lenen geld uit. Maar banken doen tegenwoordig ook dingen die niet tot het originele idee horen(zoals verzekeringen en reizen verstrekken). Dit is branchevervaging of parallellisatie. Er zijn banken die geld kunnen scheppen( krediet/lening verlenen dat door andere mensen gespaard is en Pagina 2 van 7
door bijvoorbeeld, als iemand 10.000 euro leent, 10.000 euro giraal geld in omloop te brengen). De Nederlandse bank (DNB) is de centrale bank van Nederland en houdt toezicht op alle andere banken. De DNB is onderdeel van de ECB, Europees centrale bank. De ECB heeft als doel de inflatiebeheersing. Zij zorgt ervoor dat de inflatie niet te hoog is en bestrijd dit met rente. Rente omhoog -> mensen gaan sparen en minder lenen-> bestedingen worden minder -> remt de bestedingsinflatie. Hoofdstuk 3 het nationaal inkomen Als je het nationaal inkomen van twee landen vergelijkt, moet je dit doen door het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking te berekenen. Maar om welvaart te meten, kan je beter het reële nationale inkomen meten. Maar ook hier zitten nadelen aan: Het eerste nadeel is dat het nationaal inkomen niets zegt over de verdeling van het inkomen. Het tweede is dat het bij het berekenen van het nationaal inkomen zaken niet worden meegerekend die de welvaart wel verhogen (zoals vrijwilligerswerk of zwart werk, het informele circuit waar productie en consumeren niet worden geregistreerd). Het derde nadeel is dat er producten zijn die wel worden meegeteld tot het nationaal inkomen, maar die de welvaart verlagen(zoals milieuvervuilende producten). Het vierde en laatste nadeel is dat bij de meting van het nationale inkomen geen rekening wordt gehouden met de uitputting van natuurlijke hulpbronnen. Omdat welvaart volgens veel mensen het nationaal inkomen niet goed uitdrukt, is het begrip duurzame ontwikkeling gekomen. Hieronder verstaan we ontwikkelingen die in de behoeften voorzien van latere generaties en de huidige generatie. De hoogte van het nationaal product hangt allereerst af van de productiecapaciteit. Deze hangt af van de productiefactoren arbeid, natuur en kapitaal. Arbeid : deze gaat om de omvang en de kwaliteit van de beroepsbevolking. Natuur: De gesteldheid van het milieu en van de hulpbronnen. Kapitaal: kapitaalgoederen en de omvang van de voorraad kapitaalgoederen. Maar het nationaal product kan hoger zijn dan de productiecapaciteit, omdat deze niet altijd volledig bezet is. Om aan te geven welk deel van de productiecapaciteit benut wordt, gebruiken we het begrip bezettingsgraad. Productiecapaciteit = beroepsbevolking x arbeidsproductiviteit Bezettingsgraad= feitelijke productie / productiecapaciteit. Door de schommelingen in de bestedingen verandert de hoogte van het nationaal inkomen. Dit noemen we de conjunctuur. We spreken van laag conjunctuur wanneer de groei van het reële nationaal inkomen lager is dan de trendmatige groei(gemiddelde groei gerekend over een lange periode). We spreken van hoog conjunctuur als deze groei hoger dan het gemiddelde is. Bij laagconjunctuur horen ook de begrippen recessie en depressie. Recessie; afnemende groei van het nationaal inkomen. Depressie; Een absolute daling van het nationaal inkomen. Laagconjunctuur en hoogconjunctuur hebben invloed op de bezettingsgraad en de vraag naar arbeid. Aanhoudende hoogconjunctuur kan leiden tot overbesteding. Maatregelen van de overheid: overheidsbestedingen verlagen of belastingen verhogen. Aanhoudende laagconjunctuur kan leiden tot onderbesteding. Maatregelen van de overheid: overheidsbestedingen opvoeren en belastingen omlaag. Hoofdstuk 4 Lorenzkromme en inkomensverdeling Redenen voor verschil in inkomens: - verschil in productiviteit Pagina 3 van 7
- ervaring - opleiding - status en macht Naast loonsverschillen uit inkomen is er ook inkomen uit vermogen. De hoogte hiervan hangt af van de hoogte van het vermogen en het rendement van de belegging. Het tekenen van een Lorenzkromme: 1. Bereken hoeveel inkomen de groep mensen ontvangt. 2. Verdeel de mensen in verschillende groepen. Per groep bereken je hoeveel mensen erin zitten. Bereken hoeveel procent van de totale groep mensen in elke groep zit. 3. Bereken hoeveel elke groep in totaal verdient en hoeveel procent dit is van het totale bedrag. 4. Dan hetzelfde, maar steeds stapel je de groepen op. Hoeveel mensen verdienen minder dan de 1e groep? Hoeveel mensen verdienen minder dan de 2e groep(dit is dan dus de 1e en de 2e groep mensen bij elkaar). Enz. 5. Teken de grafiek ( de gemiddelde lijn is recht,dit is de ideale verdeling. De Lorenzkromme is een boog als een buikje.). Hoofdstuk 5 Sociale zekerheid Vanaf de tweede helft van de vorige eeuw kwamen er langzamerhand veranderingen tot stand in de sociale zekerheid. Dit gebeurde onder druk van de opkomende arbeidersbewegingen en de socialistische partijen. Ook was er een krappe arbeidmarkt( er was een tekort aan werknemers). Het begon met een wet tegen kinderarbeid. Daarna volgden het arbeidscontract en ziekteverzekering. De overheid nam de verantwoordelijkheid op zich en begon met het bouwen van een verzorgingsstaat. Dit betekent dat de overheid een bestaansminimum voor elke burger garandeert en ervoor zorgt dat burgers toegang hebben tot onderwijs, ziekenzorg en huisvesting. De AOW kwam, deze diende ervoor at iedereen die ouder dan 5 is een uitkering van de staat krijgt. Dit alles is gebaseerd op het omslag stelsel. Mensen die nu een inkomen hebben betalen premies waaruit de uitkeringen van andere mensen betaald wordt. Een premie is het bedrag dat je betaald voor een verzekering. Er zijn regelingen die verplicht zijn voor iedereen(verzekeringen voor werkloosheid en arbeidsongeschiktheid). Bij verplichte verzekeringen is het niet mogelijk iemand vanwege een hoger risico uit te sluiten of meer te laten betalen bij anderen. Ook zijn er particuliere, vrijwillige verzekeringen waarbij de prijzen per geval kunnen verschillen. Wanneer mensen niet verplicht verzekerd zijn, zouden sommige mensen in de verleiding komen maar helemaal geen verzekering meer af te sluiten, dit kost een hoop geld. Verplichte regelingen beschermen individuen hiertegen. Daarnaast houden zij de verzekeringen betaalbaar( bij vrijwillige verzekeringen kan een averechtse selectie optreden. Mensen die weinig risico lopen zullen zich niet verzekeren. Mensen die zich dan wel verzekeren moeten dan meer betalen, om alle kosten alsnog te kunnen dekken). Maar dor verplichte verzekeringen kunnen mensen zich ook onverantwoordelijk gedragen. Er wordt ten slotte toch wel betaald als een fiets gestolen wordt. De gemeenschap betaald. Dit is een nadeel van de verplichte verzekeringen. Sociale voorzieningen worden betaald uit de belastingpot. Sociale verzekeringen worden betaald uit sociale premies. Werknemersverzekeringen: Pagina 4 van 7
WW Werkloosheidswet: vangt het inkomenverlies op als je werkloos bent. ZW Ziektewet: Dient ook voor het opvangen van het inkomensverlies voor mensen zonder werkgever. Anders betaald de werkgever door. WIA Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen: Voor mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn. IVA uitkering voor volledige arbeidsongeschiktheid: Voor mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn. ZVW Zorgverzekeringswet: Iedereen vanaf 18 jaar moet zich verzekeren voor de basisverzekering. Volksverzekeringen: AOW Algemene ouderdomswet. ANW: Algemene nabestaandenwet. AKW Algemene Kinderbijslagwet ( deze komt niet uit premies, maar uit de pot van de overheid)/awbz Algemene wet bij bijzonder ziektekosten: Vergoeden de kosten van kinderen en van bijzondere ziektekosten. Sociale voorzieningen: WWB Wet werk en bijstand: Bijstand, voor mensen zonder inkomen die niet in aanmerking komen voor een andere sociale regeling. Wajong: Voor gehandicapte zonder arbeidsverleden. Als er sprake is van inflatie, maar uitkeringen nominaal gelijk blijven, gaat de waarde ervan achteruit. Dit kan worden verholpen door uitkeringen aan inflatie te koppelen. Het inkomen dat je verdient voordat je belasting en sociale premies hebt betaald, is het bruto inkomen. Het inkomen dat overblijft is het netto inkomen. Het verschil tussen loonkosten(voor de werkgever) en het nettoloon wordt de wig genoemd. Maar als er relatief gezien minder mensen zijn die werken dan mensen met een uitkering, betekend dit dat de werkende meer belasting moet betalen. Hieraan zitten wat nadelen: Door hogere belastingen en premies zal, bij gelijk brutoloon, het nettoloon lager worden. De koopkracht daalt. Werknemers willen compensatie en deze hogere kosten voor de werkgever kunnen worden doorberekend in de prijzen. Ook zullen werkgevers sneller geneigd zijn om mensen door machines te vervangen. Ten slotte kunnen hogere collectieve lasten leiden tot belastingsontwijking en fraude. Zwart werken heeft nadelen. Het is strafbaar en omdat je geen belasting betaald, heb je geen recht op een uitkering. En als veel mensen zwart werken, zullen de mensen die wel belasting betalen veel meer moeten betalen. Je kunt sociale zekerheidsuitgaven terugdringen door uitkeringen te verlagen, het aantal mensen die er beroep op doen verminderen of regelingen privatiseren( dit heeft als voordeel dat de overheid niet meer de kosten maakt van administratie en proces, dit wordt gedaan door particuliere bedrijven. Daarnaast werken particuliere bedrijven vaak efficiënter en goedkoper. Ook zijn mensen mondiger en zelfstandiger, ze hebben niet meer iemand nodig om voor zichzelf op te komen). Verder is het ook van belang om ervoor te zorgen dat meer mensen gaan werken, zodat het draagvlak groter wordt. Zo zijn er maatregelen die het aantrekkelijk maken om jezelf aan te beiden op de arbeidsmarkt. Een nadeel is wel dat als er geen verschil is tussen uitkering en loon, mensen niet meer gaan werken. Hiervoor zijn speciale kortingen en regelingen(kinderopvang, verlofregelingen). Een groter verschil tussen een baan en een uitkering zou het aantrekkelijker kunnen maken om weer te gaan werken. Dit kan door de uitkeringen te verlagen, of door de lonen te verhogen. Maar werkgevers betalen niet graag meer en uitkeringen mogen niet onder het minimum komen, het is dus een lastige zaak. Pagina 5 van 7
Hoofdstuk De Overheid De belastingsinkomsten van de overheid kunnen we indelen in directe en indirecte belastingen. Directe belastingen betaal je over inkomen, winst en vermogen. De belangrijkste inkomenbelasting is de loon- en inkomstenbelasting. Daarnaast is er ook een inkomstenbelasting over inkomen uit bezit, zoals een spaarrekening of een huis. Indirecte belastingen worden door de consument, via een bedrijf betaald. Dit zijn kostprijsverhogende belastingen. Belasting Toegevoegde waarde (BTW) is hiervan de belangrijkste. Naast de BTW zit er op sommige producten een extra indirecte belasting, de accijns, een verbruiksbelasting. Dit zijn bijvoorbeeld belastingen op dingen die schadelijk zijn voor het milieu. Deze accijnzen hebben twee doelen: de overheidsinkomsten vergroten en het gebruik van schadelijke stoffen afremmen. Nog een vorm van indirecte belastingen zijn invoerrechte. Invoerrechten zijn belastingen op ingevoerde producten. Hiermede wordt de binnenlandse productie beschermd. Naast belastingen heeft de overheid nog meer inkomsten. Zo zijn de Nederlandse Oliemaatschappij en de Nederlandse Bank in handen van de overheid. Hun winsten zijn voor de overheid. Maar ook boetes zijn inkomsten. Daarnaast ontvangt de overheid geld omdat mensen betalen voor hun diensten(collegegeld, kosten voor een paspoort). Dit zijn retributies. Het verschil tussen retributies en belastingen is dat er bij retributies een directe prestatie tegenover staat. Al dit geld wordt verdeelt over verschillende ministeries en staatsschulden. Naast deze departementale indeling, kunnen de uitgaven ook verdeelt worden in soorten uitgaven. Ze worden dan gesplitst in overdracht- en overheidsuitgaven. Overdrachtsuitgaven zijn uitgaven waar geen prestatie tegenover staat(uitkeringen en subsidies). Overheidsbestedingen zijn uitgaven waar wel een prestatie tegenover staat(aanleg van weg of politiesalarissen). De rijksbegroting is een overzicht van de inkomsten en uitgaven die de overheid van plan is te gaan doen in een bepaald jaar. Meestal zijn de uitgaven groter en is er sprake van een begrotingstekort, de regering zal dan geld lenen. Deze staatsschuld(neemt toe) is dan gelijk aan het financieringstekort(geeft aan hoeveel euro de overheid extra moet lenen op de kapitaalmarkt). Financieringstekort = inkomsten (uitgaven - aflossing) of, Financieringstekort = begrotingstekort aflossing. Begrotingssaldo= inkomsten uitgaven. De overheid leent geld om tekorten te dekken. Dit doen ze door staatsobligaties uit te geven. Dit zijn schuldbewijzen van de overheid met een vaste rente en lange looptijd. Iemand die die obligaties koopt, leent geld aan de overheid. Dit geld krijg je terug, met rente. Hoe langer je geld uitleent, hoe hoger de rente. Dit komt door het risico en de tijd die het kost voordat je zelf weer over het geld beschikt. Het financieringstekort kan dalen door een slechte economie -> werkloosheid omhoog -> meer uitkeringen en verzekeringen - > grotere uitgaven voor de overheid. Een groot financieringstekort heeft als nadelen dat het de rentestand kan opdrijven(er is ten slotte veel vraag naar leningen). Ook betekend het dat de overheid veel geld zal moeten gaan lenen (dus met een hogere rente). Om het tekort te verkleinen kan de overheid de belastingen verhogen of de uitgaven verkleinen(bezuinigen). Hoofdstuk 7 De inkomstenbelasting De overheid kan op verschillende manieren de personele inkomensverdeling beïnvloeden. Pagina van 7
- De overheid bepaald het minimumloon. - De overheid kan gebruik maken van een loonmaatregel (overheid bepaald richtlijnen voor loonstijgingen en andere arbeidsvoorwaarden). - CAO-afspraken algemeen verbindend maken. Dit zijn maatregelen die het primaire inkomen beïnvloeden. De overheid kan de personele inkomensverdeling ook beïnvloeden via belasting, maar ook met het sociale zekerheidsstelsel. Belastingheffing, sociale premieheffing en sociale uitkeringen beïnvloeden de secundaire inkomensverdeling. Nivelleren: Het in verhouding kleiner maken van de inkomensverschillen. Denivelleren: Inkomensverschillen worden relatief groter. Een progressief belastingsstelsel betekend dat je procentueel gezien meer belasting betaald als je een hoger inkomen hebt. Een proportioneel belastingsstelsel wil zeggen dat iedereen hetzelfde percentage belasting betaald over zijn inkomen. Een degressief belastingsstelsel betekend dat het deel van je inkomen dat als belasting moet worden afgedragen daalt naarmate je inkomen stijgt. Het belastingsstelsel met de drie boxen: Box 1: Inkomen uit arbeid wordt belast. Loon en uitkeringen. Box 2: Belasting uit winst van aandeelhouders. Box 3: Inkomens uit sparen, beleggen, rente en huur. Aftrekposten zijn bepaalde uitgaven die je hebt gemaakt(zoals rente over de hypotheek van een huis, studiekosten, giften aan goede doelen, kinderopvang). Deze kosten mag e in mindering brengen met je bruto inkomen. Als je het bruto inkomen de aftrekposten doet, krijg je het belastbaar inkomen. Het berekenen van de gemiddelde belastingsdruk: 1. Box 1: bereken het belastbaar inkomen. 2. Het belastbaar inkomen verdelen over de schijven. 3. Box 2: is deze van toepassing? Vaak niet. 4. Box 3: gemiddeld vermogen per jaar berekenen(opbrengsten uit sparen en beleggen, kosten van een koophuis min de vrijstelling/vermogensrendementsheffing) 5. Bereken over dit gemiddelde vermogen 4%. Van deze 4 % betaal je 30% aan belastingen. Die bereken je dus.. Box 1, 2 en 3 bij elkaar optellen. 7. Heffingskortingen aftrekken. Het bedrag dat je nu hebt is de belasting die iemand betaald. 8. Bereken hoeveel procent de betaalde belastingen zijn van het volledige inkomen. Dit is de gemiddelde druk van het inkomen. Marginale tarief: het hoogste tarief dat geldt voor een bepaald inkomen in Box 1(dus de hoogste schijf waarin het inkomen zit, dat percentage is het marginale tarief). Lorenzkromme na herverdeling: Door progressieve belastingheffing wordt de inkomensverdeling gelijker. We noemen dit ook wel: gedenivelleerder. In Nederland is de inkomensverdeling vóór belastingheffing gelijker dan de inkomensverdeling erna. Pagina 7 van 7