- je kan me wat - module 3. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 3. tekeningen -



Vergelijkbare documenten
- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

- je kan me wat - module 2. docere delectare movere. tekeningen -

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

- je kan me wat - module 2. docere delectare movere. tekeningen -

- je kan me wat - module 5. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 5. tekeningen -

- je kan me wat - module 1. docere delectare movere. tekeningen -

Wat eten we vanavond?

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

TASKFORCE VLUCHTELINGEN

- je kan me wat - module 7. docere delectare movere. tekeningen -

1c nr. 1: zinnen maken

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 11 In de winkel

de andijvie A is een soort groente met grote groene bladeren.

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

- je kan me wat - module 6. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 6. tekeningen -

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

1b nr. 1 Wie of wat?

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Spreken. Les 4: Wat zeg je? In een kledingzaak OPDRACHTKAART.

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Thema In en om het huis

Melkweg. Een volle tas. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Boodschappen

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

- je kan me wat - module 9. docere delectare movere. tekeningen -

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af.

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Melkweg. Wat eet u? Lezen Alfa A. Gezond eten

TEST. test. module7 tot en met module 9. woordenschat. naam cursist ... naam docent ... datum ... je kan me wat nt2taalmenu.

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

Leesboekje eten en drinken

OEFENSCHRIFT DEEL 2 A1-A2

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

a a Leg 3 getallen van 2 cijfers en tel ze op. b d Bedenk sommen waar 180 uitkomt. Meer antwoorden. b Uit welke som komt 103?

- je kan me wat - module 8. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 8. tekeningen -

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN

Spreken. Les 3: Wat zeg je? De supermarkt OPDRACHTKAART.

BEGINNERSCURSUS DAG 8

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel

Melkweg. Wat leert je kind? Lezen van Alfa A naar Alfa B. Taal en ouders: de basisschool

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Ik heb een nieuw horloge, zegt papa. Kijk.

Les 1: Welke breuk hoort bij een gegeven figuur? Opgaven:

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 1 Het huis

Dat is een koopje! HOOFDSTUK 8 WOORDEN. Kies het goede woord. Ik ga even naar de... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 7. Werk vragen in een winkel

Melkweg. Hier is de bon. Lezen Alfa A. Naar de winkel

Ik hoop dat U veel plezier beleeft in het samen praten met uw kind.

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 5 Eten

Luisteren: muziek (A2 nr. 7)

Programma Nederlands Praten

Melkweg. Lekker en gezond. Lezen van Alfa B naar Alfa C. Gezondheid: Gezond eten. Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann

Thema 2 Boodschappen. Inhoudsopgave

Melkweg. De deur op slot. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Wonen: Veilig wonen

Stil blijft Lisa bij de deur staan. Ook de man staat stil. Ze kijken elkaar aan.

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

Melkweg. Iedereen fit! Lezen van Alfa A naar Alfa B. Gezondheid: Sporten en bewegen

- je kan me wat - module 13. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 13. tekeningen -

Thema In en om het huis

2 Reken uit. 3 Maak er rekentaal van. Probeer het in één sprong. Denk aan de getallenlijn = = = = = =

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Spreken Oefentoets spreken. SPREKEN NIVEAU A1

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Handleiding basiswoordenschat.

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen

Melkweg. Wat eet u vandaag? Lezen van Alfa A naar Alfa B. Gezond eten

Thema Op zoek naar werk

ISK Leerlijn. Alfabetisering. Bijlage: Startwoordenschat alfabetisering NT2 ISK woorden

WC01 01A IK BEN EEN HEER IK BEN EEN MAN WC01 01B HIJ IS EEN MAN WC01 02A HIJ IS EEN HEER WC01 02B IK BEN EEN VROUW WC01 03A IK BEN EEN DAME

Praat-plaat. eten. aad/thema/eten werkblad 1

Nog meer Hotel Hallo - Thema 4 Naar de winkel BOODSCHAPPEN

ISK Leerlijn. Alfabetisering. zitten. een twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien

Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen

Spreken. Les 3: Wat zeg je? De supermarkt. SPREKEN NIVEAU A1

STEENSOEP OMA VERTELT EEN VERHAAL

Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1

bruin bruin de kuil de ui de uil de muis het huis de tuin de fluit het fruit de huid a/aa, e/ee, o/oo, u/uu, i/ ie, ij/ei, oe, ui, eu, au/ou

Die nacht draait Cees zich naar me toe. In het donker voel ik heel zachtjes zijn lippen op mijn wang.

1. Joris. Voor haar huis remt Roos. Ik ben er. De gordijnen beneden zijn weer dicht.

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Thema Op het werk. Les 16. Herhaling thema. Wat leert u in deze les? Veel succes!

- je kan me wat - module 13. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 13. tekeningen -

hebben verzorgde tanden An Melis

Handboek NT2 in het volwassenenonderwijs

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Melkweg. Help je mee? Lezen van Alfa A naar Alfa B. Vrijwilligerswerk

Lesbrief. Voetstappen Kader Abdolah

Spreken. Wat zeg je? SPREKEN NIVEAU A1

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

1. De tuin wordt opgeruimd

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Elke middag loopt Fogg van zijn huis naar de Club. Om een spelletje kaart te spelen. Er wordt altijd om geld gespeeld. En als Fogg wint, geeft hij

Bronnenboekje. Thema 3 Boodschappen Geld Gewichten Tegenstellingen. Naam cursist:.

Les 35. Een nieuw paspoort

Les 3 Ik leer Nederlands

Transcriptie:

- je kan me wat - module 3 docere delectare movere tekeningen -

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat ROCvA nt2taalmenu.nl - educatie - ROCvA module 3 1

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat ROCvA nt2taalmenu.nl - educatie - ROCvA module 3 2

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat ROCvA nt2taalmenu.nl - educatie - ROCvA module 3 3

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat ROCvA nt2taalmenu.nl - educatie - ROCvA module 3 4

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat ROCvA nt2taalmenu.nl - educatie - ROCvA module 3 5

LUISTER GOED en KIES HET GOEDE PLAATJE SCHRIJF DE GOEDE LETTER OP HET ANTWOORDBLAD 1 a b c d 2 a b c d 3 a b c d 4 a b c d module 3 6

5 a c d 6 a b c d 7 a b c d 8 a b c d 9 a b c d 7

a] Dit is een kluis. In een kluis zit geld. b] Dit is een kassa. In een kassa zit geld. c] Dit is een portemonnee. In een portemonnee zit geld. 1 a] Ze doet de koelkast open. b] Ze doet de deur open. c] Ze maakt een blik open. 2 a] Dit zijn vissen. b] Dit is een vis. c] Dit is een blik. 3 a] Hij drinkt een glas melk. b] Hij pakt een glas melk. c] Hij doet een glas melk. 4 a] Dit zijn de tanden van het meisje. b] Dit zijn de tanden van de man. c] Dit zijn de tanden van de vrouw. 5 je kan me wat ROCvA nt2taalmenu.nl - educatie - ROCvA module 3 8

a] Een pak melk in een glas melk. b] Een pak melk en een glas melk. c] Een pak melk aan een glas melk. 6 a] Dit is bij een juwelier. b] Dit is bij een schoenenwinkel. c] Dit is bij een supermarkt. 7 a] Dit is een biljet. b] Dit is een munt. c] Dit is een postzegel. 8 a] De vrouw loopt in huis. b] De vrouw loopt buiten. c] De vrouw loopt naar buiten. 9 a] Het meisje kijkt in haar horloge. b] Het meisje kijkt open haar horloge. c] Het meisje kijkt op haar horloge. 10 9

a] Zij maakt een blik open. b] Zij maakt de koelkast open. c] Zij maakt een doos open. 11 a] De kraan is dicht. b] De kraan is open. c] De kraan is binnen. 12 a] Ze pakt een stuk shampoo. b] Ze pakt een fles shampoo. c] Ze pakt een blik shampoo. 13 a] Ze zegt: Kom, het is bedtijd! b] Ze zegt: Met wie spreek ik? c] Ze zegt: Alstublieft! 14 a] De hond geeft de vrouw vlees. b] De vrouw geeft vlees de hond. c] De vrouw geeft de hond vlees. 15 10

1 Het is 8 uur 's morgens. De bakker doet de winkel open. 1 2 3 Een vrouw komt de winkel binnen. 4 De bakker vraagt: "Wat mag het zijn, mevrouw?" 3 4 5 Ze zegt: "Ik wil graag een taart. Die daar, graag!" 6 De bakker doet de taart in een doos. 5 6 7 Hij vraagt: " Anders nog iets, mevrouw?" 8 Ze zegt: "Nee, dank u!" 7 8 9 Ze geeft een biljet van 20 euro aan de bakker. 10 De bakker geeft 10 euro terug. 9 10 je kan me wat ROCvA nt2taalmenu.nl - educatie - ROCvA module 3 11

KIJK NAAR HET PLAATJE en KIES HET GOEDE WOORD [a] de fles 1 Ze maakt [b] het blik open. [c] het pak [a] uit 2 Hij pakt geld [b] aan de kluis. [c] in [a] fles 3 Dit is een [b] doos melk. [c] pak [a] geeft 4 In deze winkel [b] verkoopt men bloemen. [c] zit [a] doet 5 Hij [b] staat de taart in de doos. [c] heeft [a] op 6 Zij doet de deur [b] open. [c] in [a] bij 7 De tanden [b] met de jongen. [c] van [a] haar 8 Ze kijkt op [b] zijn horloge. [c] naar 12

LEES EN BEGRIJP Dit is een vis. Dit zijn drie vissen. Dit is een pak melk. Dit zijn twee pakken melk. Dit is een blik. Dit zijn drie blikken. SCHRIJF DE WOORDEN 1 [een schoen] Dit zijn twee... 1 2 2 [een taart] Dit zijn twee... 3 [een boek] Dit zijn twee... 3 4 4 [een bloem] Dit zijn twee... 5 [een hond] Dit zijn vier... 6 [een tand] Dit zijn veel... 5 6 13

MAAK GOEDE ZINNEN 4 voorbeeld Dit is bij de bakker. Je wilt een half bruin brood. Je zegt: "Ik wil graag een half bruin brood." "Mag ik een half bruin brood?" Dit is bij een schoenwinkel. Je wilt het donkere paar schoenen zien. Je zegt: "Ik wil graag het donkere paar schoenen zien." "Mag ik...?" Dit is bij een viswinkel. Je wilt de grote vis. Je zegt: "Ik wil graag..." "Mag ik...?" Dit is bij een bank. De dief wil al het geld. Hij zegt: "Ik wil...!" Dit is bij een bloemenwinkel. Je wilt een bos bloemen. Je zegt: "Ik wil graag..." "Mag ik...?" Dit is in een restaurant Je wilt een kopje koffie. Je zegt: "Ik wil graag..." "Mag ik...?" 14

ZOEK WOORDEN BIJ ELKAAR KIJKEN WAT HET WORDT 1 de koelkast [..] graag... 2 ik wil [..] drinken 3 in de doos [..] open doen 4 een glas melk [..] wil geld 5 een dief [..] doen 6 alstu- [..] kopen 7 pakken uit [..] openmaken 8 brood [..] blieft 9 geld [..] de koelkast 10 de deur [..] terug geven WAT KAN NIET? [a] kleren 1 De vrouw maakt de [b] koelkast open. [c] deur [a] melk 2 De vrouw drinkt een glas [b] cola. [c] brood [a] taart 3 In een [b] kassa zit geld. [c] kluis KIJKEN WAT HET WORDT [a] vissen 4 De bakker doet [b] broden in de vitrine. [c] taarten [a] in 5 De klant loopt de winkel [b] bij. [c] uit [a] boek 6 Dit zijn [b] brieven. [c] kranten je kan me wat nt2taalmenu.nl ROCvA - educatie - ROCvA module 3 15

LUISTER EN LEES ANDERS NOG IETS? 1 Een vrouw komt een winkel binnen. Ze wil een taart kopen. Het kind van de vrouw is vandaag jarig: het kind wordt 6 jaar oud. De bakker zegt: "Goedemorgen mevrouw. Wat mag het zijn?" 5 Ze zegt: "Ik wil graag een taart!" De bakker vraagt: "Welke, mevrouw?" Ze zegt: "Die daar!" De bakker pakt de taart. Hij pakt een doos. 10 Hij doet de taart in de doos. Hij vraagt: "Anders nog iets, mevrouw?" Ze zegt: "Nee, dank u!" De bakker zegt: "Dat is 9 euro, mevrouw." Ze geeft een biljet van 10 euro. 15 De bakker geeft 1 euro terug. Hij geeft de taart en zegt: "Alstublieft!" De vrouw zegt: "Dank u wel, goedemorgen!" "Een goede morgen, mevrouw!" 16

LEES DE TEKST VAN PAGINA 16 DE TEKST VAN PAGINA 16 EN BESLIS: waar waar of niet waar 1 De vrouw gaat naar de supermarkt. 2 De vrouw gaat naar de bakker. 3 De bakker zegt: "Goedemiddag!" 4 De bakker doet de taart in een plastic tasje. 5 De vrouw koopt een taart en een brood. 6 De vrouw betaalt met een biljet. 7 De bakker geeft de taart en zegt: "Dank u wel!" 8 De bakker geeft geld terug. waar of niet waar waar of niet waar waar of niet waar waar of niet waar waar of niet waar waar of niet waar waar of niet waar waar of niet waar LUISTER NAAR DE DOCENT EN KIES DE GOEDE KLANK IE - EE UI - UU EI - EE 1 ie - ee 1 ui - uu 1 ei - ee 2 ie - ee 2 ui - uu 2 ei - ee 3 ie - ee 3 ui - uu 3 ei - ee 4 ie - ee 4 ui - uu 4 ei - ee 5 ie - ee 5 ui - uu 5 ei - ee 6 ie - ee 6 ui - uu 6 ei - ee je kan me wat ROCvA nt2taalmenu.nl - educatie - ROCvA module 3 17

VUL DE WOORDEN IN ANDERS NOG IETS? 1 Een vrouw komt een winkel. wil een taart kopen. Het kind van de vrouw vandaag jarig: het kind wordt 6 jaar oud. 5 De bakker zegt: "Goedemorgen mevrouw. mag het zijn?" Ze zegt: "Ik wil een taart!" 1 Wat 2 Ze 3 graag 4 binnen 5 is De bakker : "Welke, mevrouw?" Ze zegt: "Die!" 10 De bakker pakt de taart. Hij pakt een doos. Hij doet de taart de doos. Hij vraagt: "Anders nog, mevrouw?" Ze zegt: "Nee, u!" 6 in 7 iets 8 vraagt 9 dank 10 daar De bakker zegt: " is 9 euro, mevrouw." 15 Ze een biljet van 10 euro. De bakker geeft 1 euro. Hij geeft de taart en zegt: "!" De vrouw zegt: "Dank u, goedemorgen!" 11 geeft 12 Alstublieft 13 wel 14 Dat 15 terug je kan me O ROC wat p e n van nt2taalmenu.nl S Amsterdam c h o ROCvA o l - A educatie m s module t e r - d ROCvA a m 3van Z Amsterdam u i d - O o s t 18

ZOEK DE TEGENSTELLING twee grote honden twee kleine honden 1 aan [..] licht 2 donker [..] binnen 3 loopt [..] fout 4 buiten [..] uit 5 goed [..] zit 6 de dag [..] antwoordt 7 open maken [..] een biljet 8 een munt [..] verkoopt 9 koopt [..] de nacht 10 vraagt [..] dicht doen VUL DE WOORDEN IN graag - Wat - uit - open - drinkt - verkoopt - geeft - in - van - zit 1 In deze winkel men bloemen. Het is een bloemenwinkel. 2 De vrouw zegt: "Ik wil een taart. Die daar!" 3 Dit is een biljet 10 euro. 4 De verkoopster een biljet van 5 euro terug. 5 De bakker doet de deur van de winkel om acht uur. 6 Ze pakt de melk de koelkast. 7 Ze doet het vlees de koelkast. 8 Melk in een pak. 9 Papa vraagt aan Iris: " is dat?" Iris antwoordt: "Dat is een grote hond." 10 De jongen heeft dorst. Hij een glas melk. je kan me wat ROCvA nt2taalmenu.nl - educatie - ROCvA module 3 19

VUL DE TIJDEN IN voorbeelden 1 2 1 Het is kwart voor een. 2 Het is kwart over een. 1 VOOR OVER 2 1 Het is kwart voor vier. 2 Het is kwart over vier. VOOR OVER 1 2 1 Het is... 2 Het is... 1 VOOR OVER 2 1 Het is... 2 Het is... 1 VOOR OVER 2 1 Het is... 2 Het is... 1 VOOR OVER 2 1 Het is... 2 Het is... VOOR OVER je kan me wat ROCvA nt2taalmenu.nl - educatie - ROCvA module 3 20

ZOEK BIJ ELKAAR 1 De bakker pakt een doos. [..] Ze doet de deur open. 2 De bakker vraagt: "Welke?" [..] De bakker geeft een euro wisselgeld terug. 3 De vrouw komt thuis. [..] Hij drinkt een glas. 4 De man geeft een biljet van 10 euro. [..] Hij doet de taart in de doos. 5 De jongen pakt een pak melk. [..] De man antwoordt: "Die daar!" 6 Je wilt melk kopen. [..] Je loopt naar de badkamer. 7 Je wilt brood kopen. [..] Je gaat naar de supermarkt. 8 Je wilt melk drinken. [..] Je loopt naar je bed. 9 Je wilt je tanden poetsen. [..] Je pakt een glas. 10 Je wilt slapen. [..] Je gaat naar de bakker. WAT HOORT ER NIET BIJ voorbeeld: geeft - loopt - melk - doet uit - pakt - zegt melk [melk is geen werkwoord!!] 1 het biljet van 10 euro - een munt van een euro - een biljet van 50 euro - een biljet van 20 euro 2 de supermarkt - de bakkerij - het huis - de viswinkel - de kledingzaak 3 de vis - de boter - de melk - de bloemen - de taart - het brood - de kaas 4 de kassa - het winkelwagentje - de kluis - de portemonnee 5 de arm - het haar - de tanden - de kleren - de buik - de mond 6 de supermarkt - de klant - het geld - kopen - de kassa - het horloge 7 een kopje - een doos - een deur - een koelkast - een portemonnee - een kassa 8 de bloemen - de tandpasta - de kaas - de jurk - de boeken 9 de maan - donker - taart kopen - de nacht - de lamp aan - naar bed je kan me wat ROCvA nt2taalmenu.nl - educatie - ROCvA module 3 21

VUL IN Dit is een stuk kaas. Dit is...... Dit is een tube zalf of crème. Dit is...... Dit is een flesje druppels. Dit is...... Dit is een doosje lucifers. Dit is...... Dit is een blik bonen. Dit is...... Dit is een pak melk. Dit is...... 22

SCHRIJF OP: "Ik wil graag...", en "Mag ik..." Ik wil graag... Mag ik een...? Ik wil graag... Mag ik een...? Ik wil graag... Mag ik een...? Ik wil graag... Mag ik een...? Ik wil graag... Mag ik...? Ik wil graag... Mag ik een...? 23

SCHRIJF OP: WAT KOOP JE OP DE MARKT? appels schoenen.................................... 24

VUL DE WOORDEN AAN ANDERS NOG IETS? 1 Een vrouw k een winkel binnen. Ze w een taart kopen. Het kind van de vrouw is vandaag jarig: het kind wordt 6 j oud. De bakker vraagt: "Goedemorgen mevrouw. Wat m het zijn?" 5 Ze zegt: "Ik wil g een taart!" De bakker v : "Welke, mevrouw?" Z zegt: "Die daar!" De bakker p de taart. Hij pakt e doos. 10 Hij doet de taart i de doos. Hij vraagt: " A nog iets, mevrouw?" Ze zegt: "Nee, d u!" De bakker zegt: "Dat is 9 e, mevrouw." Ze g een biljet van 10 euro. 15 De bakker geeft 1 euro t. Hij geeft de t De vrouw zegt: "Dank u w en zegt: "Alstublieft!", goedemorgen!" "Een goede morgen, m!" 25

HOEVEEL GELD KRIJG JE BIJ DE KASSA TERUG? 1 je moet betalen je geeft je krijgt terug Hoeveel? 43 euro euro terug. 2 je moet betalen Hoeveel? 7 euro euro terug. 3 je moet betalen Hoeveel? 12,50 euro euro en cent terug. 4 je moet betalen Hoeveel? 13,67 euro en cent terug. 5 je moet betalen Hoeveel? 23,45 euro en cent terug. 26

VUL EEN GOED WOORD IN zoek en kijk op de andere 's 1 Bij de... verkoopt men brood. 2 De jongen drinkt een... melk. 3 Dit is een... van 50 euro. 4 In een... zit geld. 5 De vrouw zet de... in de koelkast. 6 De bakker geeft een... van 2 euro terug. 7 Het... van de vrouw is jarig. 1 Het... 's morgens half negen. 2 Een vrouw... de winkel binnen. 3 De vrouw... een taart kopen. 4 De vrouw... : "Ik wil graag een taart!" 5 De bakker... : Anders nog iets?" 6 De bakker... de taart in de doos. 7 De vrouw... 20 euro aan de bakker. 1 De bakker doet de taart... de doos. 2 Ze geeft een biljet... 20 euro aan de bakker. 3 De bakker geeft 8 euro... de vrouw terug. 4 Het kind... de vrouw is vandaag jarig. 5 De vrouw gaat... huis. 6 Ze doet de deur... de koelkast open. 7 De vrouw zet de doos... de koelkast. 27

SCHRIJF DE JUISTE TIJD OP KIJKEN WAT HET WORDT Het is kwart over twaalf Het is... Het is... Het is... Het is... Het is... KIJKEN WAT HET WORDT Het is... Het is... Het is... Het is... Het is... Het is... 28

LEES EN BEGRIJP de doos... de zak... het paar... het stuk... het pak... het doosje... de tube... het blikje... het blik... de pot... de kilo... he flesje... BESLIS: goed of fout 1 "Mag ik een tube tandpasta?" goed of fout 2 "Ik wil graag een blik aardappels." goed of fout 3 "Mag ik een pakje sigaretten?" goed of fout 4 "Mag ik een een flesje eieren?" goed of fout 5 "Ik wil graag een kilo kaas." goed of fout 6 "Heeft u een zakje lucifers voor me?" goed of fout 7 "Ik heb een heerlijk zakje water gedronken." goed of fout 8 "Ik wil graag een glas bier." goed of fout 9 "Mag ik een pot mayonaise?" goed of fout 10 "Ik wil graag een tube melk." goed of fout 29

LEES EN BEKIJK Dit is een vis Dit zijn drie vissen Dit is een blikje bier Dit zijn drie blikjes bier -el de tafel - de tafels de man - de mannen de kachel - de kachels de vrouw - de vrouwen het huis - de huizen de tandenborstel - -er de borstels de lamp - de lampen de krant - de kranten het boek - de boeken de brief - de brieven de klok - de klokken de hond - de honden het bed - de bedden de kerk - de kerken de tand - de tanden de kamer - de kamers de wekker - de wekkers de bakker - de bakkers -je het kindje - de kindjes het doosje - de doosjes het kopje - de kopjes -e het horloge - de horloges de hand - de handen de jurk - de jurken de stoel - de stoelen het pak - de pakken het oor - de oren -i -o -a -u de taxi - de taxi's de radio - de radio's de pyjama - de pyjama's de paraplu - de paraplu's 30

DRAGEN LEES EN DOE WAT MAG HET ZIJN? De docent laat een kaart van [een bakkerij] zien De docent vraagt: Wat mag het zijn? Het antwoord is: Ik wil graag...! Mag ik...? WAAR KOOP JE HET? De docent laat een kaart van [een vis] zien De docent vraagt: Waar koop je dit?" Het antwoord is: een visboer Je moet naar... je kan me wat ROCvA nt2taalmenu.nl - educatie - ROCvA module 3 31

1 Dit is een portemonnee. 2 Dit is een munt: 50 eurocent. 3 Dit is ook een munt: een euro. 4 Dit is een biljet: een biljet van 10 euro. 5 Dit is ook een biljet: een biljet van 20 euro. 6 Dit is ook een biljet: een biljet van 50 euro. 7 In een portemonnee zit geld. 8 Dit is een kassa. 9 In een kassa zit geld. 10 Dit is een kluis. 1 In een kluis zit geld. 2 Dit is een blik. 3 In een blik zit geen geld. In een blik zit eten. 4 De blik-opener. 5 Dit is een blikopener. 6 De vrouw maakt het blik open. 7 Dit is een kluis. In de kluis zit geld. 8 Dit is een dief. Een dief wil geld. 9 De dief zegt: Maak de kluis open! 10 Een man maakt de kluis open. 1 De dief pakt het geld. 2 Dit is een koelkast. 3 Dit is een pak melk. 4 De melk zit in de koelkast. 5 De jongen loopt naar de koelkast. 6 Hij doet de koelkast open. 7 Hij pakt de melk. 8 Dit zijn een pak melk en een glas melk. 9 De jongen drinkt het glas melk. 10 Het kindje drinkt ook een glas melk. 1 Het meisje drinkt ook een glas melk. 2 De vrouw drinkt ook een glas melk. 3 De koelkast is dicht. 4 De man doet de koelkast open. 5 De vrouw loopt naar de koelkast. 6 Ze doet de koelkast open. 7 Ze pakt de melk uit de koelkast. 8 Dit is een vis. 9 Dit is vlees. 10 De man doet de koelkast open. 1 De man pakt het vlees en de vis uit de koelkast. 2 Dit is een pakje boter. Boter doe je in de koelkast. 3 Dit is een ei. Eieren doe je in de koelkast. 4 Dit is kaas. Kaas doe je in de koelkast. 5 Dit is vlees. Vlees doe je in de koelkast. 6 Dit is vis. Vis doe je in de koelkast. 7 Dit is een pak melk. Melk doe je in de koelkast. 8 Dit is een blik. Blikken doe je niet in de koelkast. 9 Dit is brood. Brood doe je ook niet in de koelkast. 10 Dit is tandpasta. Tandpasta doe je niet in de koelkast. plaatjes 1 plaatjes 2 plaatjes 3 je kan O p e me n wat S c h o o l nt2taalmenu.nl A m s t e r d module a m Z u 3i d - O o s t 32

1 Dit is een winkelwagentje. 2 Dit zijn 2 pakken melk. 3 In het winkelwagentje zitten 2 pakken melk. 4 Dit is een blik. 5 Dit zijn 3 blikken. 6 In het winkelwagentje zitten blikken. 7 De vrouw is in de supermarkt. 8 De vrouw staat bij de kassa. 9 Dit is een kassa. 10 Dit is een man achter de kassa. Hij werkt in de supermarkt. 1 Dit is een bloem. 2 Dit zijn bloemen. 3 In deze winkel verkoopt men bloemen. 4 De man koopt bloemen. 5 Dit is een vis. 6 Dit zijn vissen. 7 In deze winkel verkoopt men vissen. 8 De vrouw koopt een vis. 9 Dit is een schoen. 10 Dit zijn schoenen. 1 In deze winkel verkoopt men schoenen. 2 De vrouw koopt schoenen. 3 Dit zijn kleren. 4 Dit zijn ook kleren. 5 In deze winkel verkoopt men kleren. 6 De vrouw kijkt naar de kleren. 7 Dit is een taart. 8 Dit zijn taarten. 9 In deze winkel verkoopt men brood en taart. 10 De vrouw wil een taart. 1 In deze winkel verkoopt men brood en taart. Het is een bakkerij. 2 Dit zijn taarten. 3 Dit is brood. 4 De bakker doet de broden en de taarten in de vitrine. 5 Het is acht uur. 6 De bakker doet de deur van de winkel open. 7 Een klant komt de winkel binnen. 8 De bakker vraagt: Wat mag het zijn mevrouw? 9 De vrouw zegt: Ik wil graag een taart! Die daar! 10 De bakker pakt de taart uit de vitrine. 1 Hij pakt een doos. 2 De bakker doet de taart in de doos. 3 Hij zegt: Dat is 15 euro mevrouw! 4 De vrouw geeft een biljet van 20 euro. 5 De bakker geeft een biljet van 5 euro terug. 6 De klant loopt de winkel uit. 7 Ze loopt naar huis. 8 Ze doet de deur open. 9 Ze loopt naar de koelkast. 10 Ze doet de koelkast open. Ze doet de taart in de koelkast. module 3 ROC van Amsterdam - educatie - ROC van Amsterdam 33

sleutel bij module 3 6-7 1=b Dit is een kluis. In een kluis zit geld. 2=b Dit is een biljet. Met een biljet kan je naar de winkel. 3=a Moeder drinkt een glas melk. 4=a Dit is een pakje boter. 5=c Hij doet de koelkast open. 6=b In deze winkel verkoopt men bloemen. 7=c Dit is een munt van 2 euro. 8=a Hij loopt naar de koelkast. 9=d In een blik zit eten. 8-9-10 1=b / 2=c / 3=a / 4=a / 5=b 6=b / 7=c / 8=b / 9=b / 10=c 11=a / 12=b / 13=b / 14=a / 15=c 12 1=b / 2=a / 3=c / 4=b / 5=a / 6=b / 7=c / 8=a 14 maak goede zinnen Mag ik het donkere paar schoenen zien? Ik wil graag de grote vis. / Mag ik de grote vis? Ik wil al het geld! Ik wil graag een bos bloemen. / Mag ik een bos bloemen? Ik wil graag een kopje koffie. / Mag ik een kopje koffie? 15 zoek bij elkaar => 2-4 - 1-5 - 3 // 8-10 - 6-7 - 9 wat kan niet => 1=a / 2=c / 3=a / 4=a / 5=b / 6=a 17 waar - niet waar => 1 niet waar 5 niet waar 2 waar 6 waar 3 niet waar 7 niet waar 4 niet waar 8 waar Klanken ie - ee ui - uu ei - ee 1. ee (bleek) 1. ui (duif) 1. ei (eik) 2. ie (ziek) 2. ui (kruik) 2. ee (eend) 3. ie (vlieg) 3. uu (kuur) 3. ee (beek) 4. ee (reep) 4. uu (schuur) 4. ei (trein) 5. ie (viel) 5. ui (stuiver) 5. ei (reis) 6. ee (deeg) 6. uu (spuug) 6. ee (hees) 18 vul de woorden in => 4-2 - 5-1 - 3 // 8-10 - 6-7 - 9 // 14-11 - 15-12 - 13 19 de tegenstelling => 2-4 - 5-1 - 3 // 10-8 - 9-6 - 7 vul in => 1 verkoopt / 2 graag / 3 van / 4 geeft / 5 open 6 uit / 7 in / 8 zit / 9 wat / 10 drinkt 20 tijd => kwart voor zeven / kwart over zeven, etc 21 zoek bij elkaar => 3-4 - 5-1 - 2 // 9-6 - 10-8 - 7 wat hoort er niet bij 1 munt [biljet] / 2 het huis [winkel] / 3 bloemen [eten] / 4 winkelwagentje [geld] 5 kleren / 6 het horloge / 7 een kopje [open maken] / 8 de kaas [niet eten] 9 de taart [nacht] / 10 licht 22 een stuk taart / een tube tandpasta / een flesje cola / een doos eieren / een blikje bier / een pak koffie 22 een taart / stuk kaas / een pak melk / een flesje cola / twee bananen / een vis 26 1 =>7 euro / 2 => 3 euro / 3 => 7euro 50 / 4 => 6 euro 33 / 5 => 26 euro 55 29 beslis: goed of fout => 1 goed 6 fout 2 fout 7 fout 3 goed 8 goed 4 fout 9 goed 5 goed 10 fout 34

de woorden les 3 begrijpen en blijven herhalen achter de appel bakken de bakker de bank betalen bij binnen het blik [conserve] de bloem de bos [bloemen] de boter het brood bruin de buik daar de deur dicht die de doos dorst [hebben] drinken het ei eten de fles het geld het glas goedemorgen graag groot hoeveel honderd het jaar de kaart de kaas de kassa de kilo de koelkast de koffie kopen kwart [over-voor] de markt de melk men mevrouw... moeten 's morgens nee open-doen het paar [schoenen] het pak [melk] plastic de portemonnee de schoen het stuk [taart] de supermarkt de taart terug-geven uit vandaag verkopen vijftien de vis het vlees werken willen begrijpen de cola half bruin [brood] de kraam [markt] de juwelier de kledingzaak de kluis de tube de vitrine het winkelwagentje 35