a a Leg 3 getallen van 2 cijfers en tel ze op. b d Bedenk sommen waar 180 uitkomt. Meer antwoorden. b Uit welke som komt 103?

Transcriptie

1 les 4 blok 5 4 Hoeveel kilogram samen? Eerst schatten. a a 64 kg b 164 kg 3 2 k g 232 kg 1 5 k g 115 kg k g 511 kg c 8 kg 32 kg 125 kg 244 kg b d 16 kg 185 kg 143 kg 495 kg CD2 Maak sommen met deze getallen. Reken op jouw manier a a Leg 3 getallen van 2 cijfers en tel ze op = 11 b Bedenk nog 2 van zulke sommen. Meer antwoorden. c Welke som heeft de grootste uitkomst? Meer antwoorden. De uitkomst is 216. b d Bedenk sommen waar 180 uitkomt. Meer antwoorden. CD3 a a = = = = 25 b = = = = 499 c = = = = 00 b d = = = = 0 CD4 Bedenk zelf sommen met deze getallen. Je mag optellen en aftrekken. Gebruik 2 of 3 getallen. a a Uit welke som komt 61? b Uit welke som komt 103? c Uit welke som komt 48? 1 23 b d Uit welke som komt 29? CD5 Maak de sommen. a a 12 = = = 44 8 = 22 b = = = = 120 c = = = = 242 b d = = = = 495 werkschrift blz. 43 computer LB5b_B5L01.indd :06:00

2 48 blok 5 les 5 herhalen Meet in centimeter of millimeter. 1 cm = 10 mm a a Hoe hoog is de lamp op het plaatje? 4 cm En de klok? 2 cm b Hoe dik is het boek op het plaatje? 3 mm En hoe breed? 12 mm c Hoe hoog is het plantje? ongeveer 25 mm b d De schemerlamp is in het echt 40 cm. Hoe dik is het boek in het echt? 3 cm b e Hoe hoog is de plant in het echt? ongeveer 25 cm Welke getallen met mm of cm horen bij de letters? d i f a a g e a b h a c a a a b c 3 cm 10 cm 15 cm d e f 0 cm 5 cm 25 mm g 42 mm h 105 mm i 3 mm b j Hoe groot is de afstand tussen i en a? En tussen g en h? 2 mm en 63 mm C 3 Wat kosten ze samen? a a Wat kosten de printer en het scherm samen? 299 b Wat kosten de bureaulamp en de bureaustoel samen? 289 c Wat kosten de printer, het scherm en de lamp samen? 433 b d Waarom heb je aan 600 voldoende om alle 4 te kopen? Omdat 299 en 289 elk minder is dan 300, dus samen nog geen 600. LB5b_B5L01.indd :28:59

3 les 5 oefenen blok 5 49 CD4 Eraf en erbij. a a 15 eraf 15 erbij b 19 eraf 19 erbij b c 55 eraf 55 erbij CD5 CD6 CD Maak alle getallen met de cijferkaartjes. Zet het kleinste getal steeds vooraan. a a c a a 4 = = = = 10 b 5 8 = = 36 3 = = 24 b b d c 6 = 42 8 = = = 56 b d 5 14 = = = = 120 Gooi drie pijltjes, altijd raak! Meer antwoorden. Er zijn meerdere mogelijkheden. Zoek er 1. Bij b d moet je ze allemaal zoeken. a a Samen 60. b Samen 200. c Samen 195. b d Samen minder dan = = = 195 1,1,1 1,1,3 1,3,3 even snel blz. 4 - verder blz plus blz computer LB5b_B5L01.indd :04:4

4 50 blok 5 les 6 Boodschappen doen. aardappelen kg 1,60 tomaten kg 1,85 asperges kg 5,90 aardbeien doos 2,30 sla krop 0,85 bananen kg 2,98 a Lucas heeft 16 bij zich. Is dat genoeg? Ja. Hij koopt: 1 kg bananen 1 kg asperges 2 doosjes aardbeien 1 kg aardappelen Hij rekent uit wat het ongeveer kost: = Dit moet hij betalen: 1 kg bananen 2,98 1 kg asperges 5,90 2 doosjes aardbeien 4,60 1 kg aardappelen 1,60 totaal: b Hoeveel geld houdt Lucas over? 90 cent. c De groenteman gebruikt geen centen. Wat betekent dat? Afronden op 5 cent. Wat krijg je terug? Tel door naar 10 euro. a b c d 4,20 6,55 2,90 5,80 3,20 3,45,10 6,80 C 3 Geld teruggeven. Hoeveel geld krijgt Eline terug? 6,15 Nu jij. 3,85 Drie negentig, vier, vijf, tien. a 5,25 b 4,5 8,9 11,05 c 3,3 12, cent 3,85 3, cent + 5 werkschrift blz. 44 maatschrift blz. 8 en 9 computer LB5b_B5L06.indd :4:22

5 les blok 5 51 Hoeveel geld krijg je terug? Denk aan doortellen. a a 6,20, 3,55, 2,40, 8,55 Het kost: Je betaalt met: b 1,25, 33,20, 1,10, 23,95 Het kost: Je betaalt met: c 16,0, 12,20, 9,35, 4,45 Het kost: Je betaalt met: 3,80 32,5 83,30 1,45 16,80,8 2,60 18,89 0,65 11,45 6,05 15,55 b d Hoe betaal je,05 gepast? c CD2 Sparen. a a Margot spaart 3 per week. Na hoeveel weken heeft ze genoeg? 10 weken b Lex spaart 9 per maand. Na hoeveel maanden heeft hij genoeg? 12 maanden b c Mees spaart 2,50 per week. 29,95 Na hoeveel weken heeft hij 20? En na hoeveel weken heeft hij 220? 8 en 88 weken CD3 a a = 540 b = 864 c = = = = 842 b d = = 944 werkschrift blz. 44 computer LB5b_B5L06.indd :4:2

6 52 blok 5 les 8 Met welke 2 flessen vul je de maatbeker? Een liter is cl. Samen bespreken. Ik weet dat 5 cl iets meer is dan 0, l. 5 cl 30 cl 2 l 0, l 33 cl Welk pak of welke fles is in de kan geleegd? De fles van 250 ml. 1 liter = centiliter = 0 milliliter 1 L C 3 Zet de maten van klein naar groot. 10 cl 400 ml 0, l 3 4 l 1 l 1 l 10 cl 400 ml 3 4 l 0, l C 4 Waar of niet waar? a 1 liter = 0 ml waar b 10 cl = ml waar c 0, l = 0 ml niet waar (0, l = 00 ml) d 5 cl is meer dan 1 2 l waar werkschrift blz. 45 maatschrift blz. 10 en 11 computer LB5b_B5L06.indd :4:3

7 les 9 blok 5 53 Hoeveel ml zit in er in de kannen? a a 500 ml b 900 ml c 200 ml b d 450 ml Hoeveel zit er in de pakjes? SAP SAP SAP SAP 30 cl 20 cl 250 ml 0,33 l a a In welke pakje zit het minste sap? 2 b In welk pakje het meeste? 4 c Hoeveel ml zit er in pakje 2? 200 ml b d In welke pakjes zit samen 3 4 l? 1, 2 en 3 CD3 Denk aan de tafelsommen. a a 24 : 6 = 4 42 : 6 = 18 : 6 = 3 54 : 6 = 9 b 28 : = 4 40 : 5 = 8 36 : 9 = 4 2 : 3 = 9 c 36 : 5 = r 1 60 : 8 = r 4 3 : 4 = 9 r 1 35 : 8 = 4 r 3 b d 65 : = 9 r 2 51 : 8 = 6 r 3 : 8 = 9 r 5 34 : = 4 r 6 CD a a 12 2 = = = = 65 b 20 4 = = = = 96 c 30 = = = = 132 b d 25 5 = = = = 140 werkschrift blz. 45 computer LB5b_B5L06.indd :4:53

8 54 blok 5 les 10 herhalen Hoeveel hele euro s kosten de boodschappen ongeveer? a a 36 b 15 c 22 b d 1 of 18 supermarkt supermarkt supermarkt supermarkt bloemen 14,99 dranken 9,99 vleeswaren groente 0,98 0,99 brood boeken 4,29 4,49 fruit 2,30 gebak 1,39 boeken drogist 1,50 2,29 brood groente 5,9 1,98 fruit 3,05 melk 1,29 gebak dranken 5,99,85 vleeswaren 3,45 groente 4,25 fruit 3,5 kaas melk 2,65 2,58 gebak 4,20 totaal: totaal: totaal: totaal: a b Hoeveel geld krijg je terug? Munten van 1 en 2 cent worden niet gebruikt. 0,59 wordt 0,60. a 1,40, 1, 1,25 Het kost: Je betaalt met: b 1,5, 2,05, 0 Het kost: Je betaalt met: c 9, 28,5, 10,95 Het kost: Je betaalt met: 0,59 3,25 0,99 0,98 2,95 21,25 0,5 9,99 39,04 C 3 Wat moet je betalen? 1,80 per liter a a Wat kost: b Wat kost: c Wat kost: b d Wat kost: een halve liter? 0,90 25 cl? 0, ml? 0,90 0,2 l? 0,36 2 liter? 3,60 10 cl? 0,18 30 cl? 0,54 50 ml? 1,35 LB5b_B5L06.indd :4:58

9 les 10 oefenen blok 5 55 CD4 Welke maat kies je? Kies uit liter, centiliter of milliliter. a l b cl c cl of ml d ml CD5 Kijk goed en reken handig. a a = = = = 3 b = = = = 16 c = = = = 180 b d = = = = 1110 CD6 Reken handig. Zoek tientallen, = a a = = = = 9 c = = = = b = = = = 63 b d = = = = 40 CD Schrijf over en vul in. aa b c db even snel blz. 4 - verder blz plus blz computer LB5b_B5L06.indd :35:20

10 56 blok 5 les 11 Hoeveel meer? Liek heeft meer kilometers gereden dan Marco. Hoeveel meer? Liek rekent zo: = 300 = = = 2 te kort =258 Wat is het prijsverschil? Hoe reken jij? C = = = = 350 C 4 Hoeveel gram weegt het ene stuk kaas meer dan het andere? Reken op jouw manier. a 234 b 104 c g 239 g 253 g 149 g 444 g 32 g werkschrift blz. 46 maatschrift blz. 14 en 15 computer LB5b_B5L11.indd :54:02

11 les 12 blok 5 5 Welke sommen horen erbij? a a 16 cm 12 = 49 Ik ben 16 cm lang. b c 4,2 2,15 = 2,12 Ik ben 12 cm lang. b 348 g 312 g = 36 g 348 g 312 g 4,2 2,15 a a = = = = 140 b = = = = 220 c = = = = 219 b d = = = = 519 CD3 Delen zonder rest a a Welke getallen kun je delen door 5? 25, 40, 45 en 5 b Welke getallen zijn oneven? 25, 29, 5 en 45 c Welke getallen kun je delen door 3? 66, 18, 5, 36 en 45 b d Welke getallen kun je alleen maar delen door 1 en het getal zelf? 29 CD4 Wat krijg je terug van 5? Reken zonder afronden. a a 2,50 2,50 2,95 2,05 b 1,05 3,95 3,89 1,11 c 2,49 2,51 0,95 4,05 b d 3,03 1,9 4,98 0,02 CD5 Welke dag is het vandaag? a a Morgen is het vrijdag 5 april. Vandaag is het b Eergisteren was het zaterdag 30 maart. Vandaag is het c Over veertien dagen is het zondag 12 mei. Vandaag is het b d Drie weken geleden was het dinsdag 15 januari. Vandaag is het. a: donderdag 4 april; b: maandag 1 april; c: zondag 28 april; d: dinsdag 5 februari april maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag werkschrift blz. 46 computer LB5b_B5L11.indd :54:11

12 58 blok 5 les 13 Welke stapels mogen samen in de vrachtwagen? Samen bespreken. Het laadvermogen van de vrachtwagen is 0 kg. stapel 2 stapel 1 stapel 3 stapel 4 stapel 5 Hoeveel volwassenen mogen in de lift? Een volwassene weegt gemiddeld 0 kg. 14 volwassenen C = = = = = = = = 480 C 4 Hoeveel euro is het? = 4 = = 4 0 = 280 werkschrift blz. 4 maatschrift blz. 16 en 1 computer LB5b_B5L11.indd :54:18