a a Hoe hoog is de kleinste toren op het plaatje? 97 m b d Hoe oud zijn de Martinitoren en de Eiffeltoren? De Martinitoren is meer dan

Transcriptie

1 les Aan welke keersommen uit de tafels tot 10 denk je? b 9 70 = = en 6 8 a a 4 30 = = en 4 5 c 8 80 = = en 7 6 b d = 5600 = 7200 Meer antwoorden. Bedenk bij elk getal vier sommen. Gebruik de tafels tot 10. a a 180 = = = = 30 6 b 420 = = = = 70 6 c 320 = = = = 40 8 b d 540 = = = = 60 9 C 3 CD4 Schrijf de som als een deelsom en reken die uit. Voorbeeld: 210 = : 70 = 3 a a 240 = : 60 = = : 50 = 6 c 630 = : 90 = = : 70 = 7 b 450 = : 90 = = : 70 = 5 b d 210 = : 50 = 4 r = : 60 = 8 r 20 Hoge torens. a a Hoe hoog is de kleinste toren op het plaatje? 97 m b Welke toren is 125 m hoger dan de Eiffeltoren? Sears Tower. c Welke torens verschillen 229 meter? Het Empire State Building en de tv-mast. b d Hoe oud zijn de Martinitoren en de Eiffeltoren? De Martinitoren is meer dan 540 jaar oud en de Eiffeltoren meer dan 120 jaar m m m m 50 0 Martinitoren 1469 Groningen Eiffeltoren 1889 Parijs Empire State Building 1931 New York Sears Tower 1974 Chicago 452 m Petronas Towers 1996 Kuala Lumpur 610 m TV-mast 2009 Guangzhou werkschrift blz. 47 computer LB5b_B5L11.indd :54:26

2 60 les 15 herhalen Voorbeeld: = = = = 2 te kort =118 a a = = = = 118 c = = = = 445 b = = = = 347 b d = = = = 245 Hoeveel kosten deze tafellakens? Denk aan de tafel van 7. 1 lapje kost 70 cent. a a 420 cent a b 630 cent c 490 cent a d 560 cent e 280 cent b f 105 cent b g 315 cent b h 420 cent i 630 cent LB5b_B5L11.indd :54:26

3 les 15 oefenen 61 CD3 Schrijf over en vul in. a a de tafel van de tafel van samen: b c b d de tafel van de tafel van samen: de tafel van de tafel van verschil: de tafel van de tafel van verschil: CD4 a a 7 : 2 = 3 r 1 11 : 2 = 5 r 1 20 : 3 = 6 r 2 27 : 5 = 5 r 2 b 18 : 7 = 2 r 4 35 : 6 = 5 r 5 40 : 9 = 4 r 4 60 : 8 = 7 r 4 c 39 : 4 = 9 r 3 24 : 7 = 3 r 3 61 : 9 = 6 r 7 31 : 2 = 15 r 1 b d 35 : 3 = 11 r 2 51 : 4 = 12 r 3 73 : 6 = 12 r : 7 = 14 r 2 CD5 Reken handig. Voorbeeld: = = 24 a a 51 9 = = = = 46 b = = = = 102 c = = = = 333 b d = = = = 218 even snel blz verder blz plus blz computer LB5b_B5L11.indd :54:29

4 62 les 16 Zes vijvers. Vergelijk de omtrek en de oppervlakte. op de tekening is 1 m in het echt. stelt 1 vierkante meter voor. vijver 1 vijver 2 vijver 3 vijver 4 vijver 5 vijver 6 a Wat is de omtrek van elke vijver in het echt? 14 m b Hoeveel vierkante meter is de oppervlakte van elke vijver in het echt? 6, 8, 8, 6, 8, 8 c Welke vijvers zijn even groot? 1 en 4; 2, 3, 5 en 6 vierkante meter d Teken een vijver die net zo groot is als de grootste vijver, maar die anders van vorm is. Meer antwoorden. Bedenk tegelpleintjes met een omtrek van 10 cm. C 3 Tegelpleintjes. Vergelijk de omtrek. Welk pleintje heeft de grootste omtrek? 3: 10 cm werkschrift blz. 48 maatschrift blz. 20 en 21 computer LB5b_B5L16.indd :58:31

5 les Bereken de omtrek en de oppervlakte. Het gele vierkantje is 1 vierkante centimeter. Gebruik je liniaal. a a 10 cm en 6 hokjes b 12 cm en 8 hokjes b c 18 cm en 20 hokjes Bereken de omtrek en de oppervlakte. Gebruik je liniaal. a a Wat is de omtrek van fi guur 1? 6 cm Wat is de oppervlakte van fi guur 1? 2 hokjes b Wat is de omtrek van fi guur 2? 8 cm Wat is de oppervlakte fi guur 2? 4 hokjes c Wat is de omtrek van fi guur 3? 12 cm Wat is de oppervlakte van fi guur 3? 5 hokjes b d Wat is de omtrek van fi guur 4? 14 cm Wat is de oppervlakte van fi guur 4? 10 hokjes CD3 Wat kost elke figuur? kost 20 euro a a Wat kost fi guur 1? = 360 b Wat kost fi guur 2? 4 20 = 80 c Wat kost fi guur 3? 8 20 = 160 b d Wat kost fi guur 4? 3 20 = 60 werkschrift blz. 48 computer LB5b_B5L16.indd :45:22

6 64 les 18 Een schooldag. Samen bespreken. Hoe ziet jouw schooldag eruit? Wanneer begint en eindigt jullie schooldag? Wanneer zijn de pauzes? Is dat elke dag hetzelfde? Vergelijk jullie schooltijden met die van een andere school. Zo zien de schooltijden eruit op school de Noorderster. Samen bespreken Hoe lang is de schooldag? Hoe lang is de middagpauze? C 3 Hoe lang duurt het? a b c d 15 min 30 min 15 min 60 min 60 min 30 min 30 min 45 min C 4 Hoe lang is de winkel open? De openingstijden zijn: 9 en een half uur 30 min 9 uur open: van half negen tot zes uur werkschrift blz. 49 maatschrift blz. 22 en 23 computer LB5b_B5L16.indd :53:09

7 les a b Hoe lang duurt het? a: 1 uur 30 minuten; b: 45 minuten; c: 1 uur en 45 minuten; d: 15 minuten Gebruik een getallenlijn. a Spreekuur Van tot b Engelse les c Bibliotheek d Op tv: Bibaboerderij Teletubbies Hoe laat is het? a a 8 uur b half 4 c kwart voor 2 20 over 10 of d b 10 voor half 11 CD3 a = = = = 128 b = = = = 319 c = = = = 109 b d = = = = 194 CD4 a a = = = = 100 b = = = = 150 c = = = = 500 b d = = = = 750 CD5 Welke getallen kun je maken? Bijvoorbeeld: 4 en a a Welke 9 getallen onder de 20 kun je maken met de kaartjes? 1, 2, 3, 4, 5, 12, 13, 14 en 15 b Welke getallen tussen 40 en 50 kun je maken met de kaartjes? 41, 42, 43, 45 c Welke getallen tussen 150 en 200 kun je maken met de kaartjes? 152, 153 en 154 b d Hoeveel getallen onder de 100 kun je maken met de kaartjes? 25 werkschrift blz. 49 computer LB5b_B5L16.indd :58:42

8 66 les 20 herhalen Omtrek en oppervlakte a a Welk fi guur heeft de grootste oppervlakte? 4 Welk fi guur heeft de kleinste oppervlakte? 2 b Zoek de 2 fi guren met de grootste omtrek. 1 en 3 Zoek de 2 fi guren met de kleinste omtrek. 2 en 4 c Hoeveel is de grootste fi guur groter dan de kleinste? 2 hokjes b d Hoe bereken je de omtrek van 4 het makkelijkst? = 14 Bekijk de 4 rechthoeken goed. Meet met je liniaal a a Zoek de grootste rechthoek. 3 Zoek de kleinste rechthoek. 4 b Welke rechthoeken hebben de kleinste omtrek? 1 en 2 b c Daan zegt: De kleinste fi guur heeft de grootste omtrek. Heeft hij gelijk? Ja C 3 Hoe lang duurt de film? a a van tot b van tot 1 uur en 30 minuten. 2 uur en 15 minuten. LB5b_B5L16.indd :58:42

9 les 20 oefenen 67 CD4 a a = = = = 60 b = = = = 110 c = = = = 200 b d = = = = 244 CD5 a a Vul aan tot 1 met centen 45 c 55 c 55 c 45 c 85 c 15 c 70 c 30 c b Vul aan tot 2 met centen 40 c 160 c 165 c 35 c 90 c 110 c 115 c 85 c c Vul aan tot 5 en gebruik 1,20 3,80 3,85 1,15 1,50 3,50 2,89 2,11 b d Vul aan tot 20 en gebruik 9,65 10,35 3,05 16,95 14,99 5,01 10,30 9,70 CD6 Hoeveel? 1 m = 100 cm; 1 l = 100 cl; 1 l = 1000 ml; 1 km = 1000 m a a 40 cl + 60 cl = 1 l 23 cl + 77 cl = 1 l 55 cl + 45 cl = 1 l 5 cl + 95 cl = 1 l c 200 ml ml = 1 l 375 ml ml = 1 l 605 ml ml = 1 l 70 ml ml = 1 l b 75 cm + 25 cm = 1 m 34 cm + 66 cm = 1 m 109 cm + 9 = 2 m 49 cm + 15 = 2 m b d 125 m m = 1 km 455 m m = 2 km 38 m m = 2 km 666 m m = 2 km CD7 Maak de getallenmuurtjes. a a b c b d even snel blz verder blz plus blz computer LB5b_B5L16.indd :07:16

10 68 les 21 Wie ziet wat? 1 B, 2 D, 3 A en 4 C Hoe ziet de dobbelsteen eruit? Ga ergens anders staan. Links: 1, 2 en 3; rechts 3, 6 en 5; achter 1, 3 en 5 C 3 Wat ziet opa? Plaatje 1 Opa staat voor de deur van zijn huis. Hij kijkt naar de boom en het schuurtje werkschrift blz. 50 maatschrift blz. 26 en 27 computer LB5b_B5L21.indd :40:27

11 les Waar zijn de foto s genomen? CD3 a a Welke foto is aan de voorkant genomen? 1 b Welke aan de achterkant? 3 c Welke aan de rechterkant? 2 d b Welke aan de linkerkant? 4 Tel de blokjes die je ziet. Er zijn niet meer blokjes dan je op de tekening ziet. a a Hoeveel blokjes tel je als je tegen de voorkant aankijkt? 11 b Hoeveel zie je aan de rechterkant? 10 c Hoeveel aan de linkerkant? 10 b d Hoeveel aan de achterkant? 11 En uit hoeveel blokjes bestaat het hele bouwwerk? 20 Klokkijken CD4 a a Hoe laat is het op klok 1? Kwart voor 8. b Hoeveel minuten zit er tussen klok 2 en 3? 50 minuten. c Hoeveel minuten zit er tussen klok 3 en 4? 35 minuten. b d Hoeveel minuten zit er tussen klok 1 en 4? 230 minuten of 3 uur en 50 minuten. Hoe laat is het? a a Hoeveel minuten duurt het nog tot 5 uur? 25 b Hoe laat was het 5 minuten geleden? Half 5 c Hoe laat is het over een half uur? 5 minuten over 5 b d Hoe laat is het over 3 kwartier? 10 minuten voor half 6 werkschrift blz. 50 computer LB5b_B5L21.indd :40:29