DEEL I. Vlakke figuren. Hoofdstuk 1. Vlakke figuren 6 Hoofdstuk 2. Rechten 20 Hoofdstuk 3. Lijnstukken 39 Hoofdstuk 4. Hoeken 57



Vergelijkbare documenten
Integraal 1 Meetkunde

Ruimtelijke oriëntatie: plaats en richting

Hoofdstuk 2 : VLAKKE FIGUREN

Soorten lijnen. Soorten rechten

PARATE KENNIS & VAARDIGHEDEN WISKUNDE 1 STE JAAR 1. TAALVAARDIGHEID BINNEN WISKUNDE. a) Begrippen uit de getallenleer ...

Overzicht eigenschappen en formules meetkunde

MEETKUNDE 120 PUNTEN, LIJNEN EN VLAKKEN

MEETKUNDE 120 PUNTEN, LIJNEN EN VLAKKEN

2.1 Cirkel en middelloodlijn [1]

INHOUDSTABEL. 1. TRANSFORMATIES (fiche 1) SYMMETRIE (fiche 2) MERKWAARDIGE LIJNEN IN EEN DRIEHOEK (fiche 3)...6

Hoofdstuk 1 : Hoeken ( Zie ook : boek pag 1 tot en met pag 33)

Vlakke meetkunde. Module Geijkte rechte Afstand tussen twee punten Midden van een lijnstuk

ZESDE KLAS MEETKUNDE

Hoofdstuk 4: Meetkunde

10 Afstanden. rood. even ver van A als van C even ver van A, van C en van E. 10 m. blauw

1 MEETKUNDE. Wat vindt u van deze preview? Laat het ons weten op.

1 Het midden van een lijnstuk

Lijst van alle opdrachten versie 13 mei 2014

Hoofdstuk 4: HOEKEN. 4.5 Overstaande hoeken, aanliggende hoeken en nevenhoeken

Basisconstructies, de werkbladen 1 Het midden van een lijnstuk

Eigenschappen van driehoeken

Spelen met passer en liniaal - werkboek

Wiskunde Leerjaar 2 - Periode 1 Meetkunde

Vl. M. Nadruk verboden 1

Antwoordmodel - Vlakke figuren

Voorkennis meetkunde (tweede graad)

Vlakke meetkunde. Verwijzingen naar definities en stellingen die bij een bewijs mogen worden gebruikt zonder nadere toelichting.

Vlakke Meetkunde. Les 20 Nadruk verboden 39. Het construeren van figuren

BRUGPAKKET 8: VLAKKE FIGUREN

Hoofdstuk 8 : De Cirkel

Lijst van formules en verwijzingen naar definities/stellingen die in het examen vwo wiskunde B wordt opgenomen

Vlakke meetkunde en geogebra

Hoofdstuk 7 : Gelijkvormige figuren

W i s k u n d e. voor de eerste klas van het gymnasium UITWERKINGEN AUTEUR: JOHANNES SUPIT

2 Lijnen en hoeken. De lijn

Lijnen van betekenis meetkunde in 2hv

Open het programma Geogebra. Het beginscherm verschijnt. Klik voordat je verder gaat met je muis ergens in het

Handig met getallen 4 (HMG4), onderdeel Meetkunde

werkschrift passen en meten

Samenvatting stellingen uit de meetkunde Moderne Wiskunde voor het VWO (bovenbouw)

Examen VWO. wiskunde B. tijdvak 1 dinsdag 25 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Driehoeken. 18 m 2 18 dm 2 90 dm 2 oef dm 3 96 dm dm 3 oef. 704

Atheneum Wispelberg - Wispelbergstraat Gent Bijlage - Leerfiche (3 e jaar 5u wiskunde): Meetkunde overzicht

Uitwerkingen oefeningen hoofdstuk 4

STELLINGEN & BEWIJZEN 5VWO wiskunde B 1 e versie

héöéäëåéçéå=~äë=ãééíâìåçáöé=éä~~íëéå=ãéí=`~äêá= = hçéå=píìäéåë= = = = = = = =

handleiding pagina s 965 tot Handleiding 1.2 Huistaken nihil 2 Werkboek 3 Posters 4 Scheurblokken bladzijden 117, 123, 129, 140 en Cd-rom

9.0 Voorkennis [1] Definitie bissectrice: De bissectrice van een hoek is de lijn die de hoek middendoor deelt. Willem-Jan van der Zanden

Meetkundige constructies Leerlingmateriaal

Thema 1. Meetkunde. Klas Naam: Klas:

Eindexamen wiskunde B vwo I

WISKUNDE: HERHALINGSOEFENINGEN EINDE ZESDE LEERJAAR

7.1 Symmetrie[1] Willem-Jan van der Zanden

handleiding pagina s 434 tot Handleiding 1.2 Huistaken huistaak 12: bladzijde Werkboek

Stelling 1.5 Geven isometrieën J 1 en J 2 hetzelfde beeld in drie punten die niet op één lijn liggen, dan zijn ze identiek. Bewijs. De isometrie J 1 2

Eindexamen wiskunde B vwo I

14.0 Voorkennis. sin sin sin. Sinusregel: In elke ABC geldt de sinusregel:

Kegelsneden. Figuur 1 Figuur 2 PYTHAGORAS FEBRUARI 2015

Pienter 1ASO Extra oefeningen hoofdstuk 7

handleiding pagina s 687 tot Handleiding 1.1 Kopieerbladen pagina 444: tangram 2 Werkboek 3 Posters

2.5 Regelmatige veelhoeken

1 Coördinaten in het vlak

Taalbeleid in wiskunde Transformaties van het vlak

1 Vlaamse Wiskunde Olympiade : Tweede Ronde.

Herhalingsles 5 Meetkunde Weeroefeningen

12.1 Omtrekshoeken en middelpuntshoeken [1]

De constructie van een raaklijn aan een cirkel is, op basis van deze stelling, niet zo erg moeilijk meer.

Hoofdstuk 2 Vlakke meetkunde

Les 11. Meetkundige begrippen. Lijnen. een gebogen lijn een gebroken lijn een rechte. Een rechte benoemen we met een kleine letter.

1 Junior Wiskunde Olympiade : tweede ronde

Vlaamse Wiskunde Olympiade : tweede ronde

Congruentie. Dit heb je nodig leerwerkboek p oefenboek nr geodriehoek passer groene en rode pen kleurpotloden

Hoofdstuk 6 Driehoeken en cirkels uitwerkingen

PQS en PRS PS is de bissectrice van ˆP

Neem [pr]=[ps] en beschrijf uit r en s twee cirkelbogen met dezelfde straal, die elkaar in c snijden. [cp] is de loodlijn op [ab].

1 Cartesische coördinaten

Verdieping - De Lijn van Wallace

Waarom WAB? Organisatie WAB. 27 november De vrije ruimte in 1A. Basisvorming 27/28 lestijden per week invulling wettelijk bepaald

4.0 Voorkennis. 1) A B AB met A 0 en B 0 B B. Rekenregels voor wortels: Voorbeeld 1: Voorbeeld 2: Willem-Jan van der Zanden

1 a. Hoeveel hoekpunten heeft figuur 1 hieronder? b. Hoeveel hoekpunten heeft figuur 2 hieronder? c. Hoeveel hoekpunten heeft figuur 3 hieronder?

Dan is de afstand A B = lengte van lijnstuk [A B]: AB = x x )² + ( y ²

E = mc². E = mc² E = mc² E = mc². E = mc² E = mc² E = mc²

handleiding pagina s 1005 tot Handleiding 1.2 Huistaken nihil 2 Werkboek 3 Posters 4 Scheurblokken bladzijden 122, 147, 150 en Cd-rom

Analytische Meetkunde. Lieve Houwaer, Unit informatie, team wiskunde

Examen VWO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 22 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Oefeningen analytische meetkunde

Hoofdstuk 6 : Projectie en Stelling van Thales

Hoofdstuk 5 - Meetkundige plaatsen

2010-I. A heeft de coördinaten (4 a, 4a a 2 ). Vraag 1. Toon dit aan. Gelijkstellen: y= 4x x 2 A. y= ax

Bijkomende Oefeningen: Les 1

HZH: c, α en β ZZR: a, b en β

Onthoudboekje rekenen

wiskunde B bezem vwo 2018-II

Hoofdstuk 1 Spiegelen in lijn en in cirkel. Eigenschappen.

4.1 Hoeken en graden [1]

1 Vlaamse Wiskunde Olympiade : Tweede ronde.

4.0 Voorkennis. 1) A B AB met A 0 en B 0 B B. Rekenregels voor wortels: Voorbeeld 1: Voorbeeld 2: Willem-Jan van der Zanden

wiskunde B vwo 2016-I

Kegelsneden. Les 1 Gelijke afstand (Deze les sluit aan bij paragraaf 1 van Conflictlijnen van de Wageningse Methode.)

wiskunde B bezem vwo 2018-I

Transcriptie:

DEEL I Vlakke figuren Hoofdstuk. Vlakke figuren 6 Hoofdstuk. Rechten 0 Hoofdstuk. Lijnstukken 9 Hoofdstuk. Hoeken 57

Vlakke figuren OP VERKENNING! Sneeuwvlokjes zijn een mooi voorbeeld van meetkunde in de natuur. De hierboven afgebeelde vlokjes werden gefotografeerd door een microscoop. Hoewel er wel eens wordt beweerd dat er geen twee dezelfde vlokjes bestaan, bewijzen de afbeeldingen toch dat sneeuwvlokjes heel wat gemeenschappelijke kenmerken hebben: ze zijn niet alleen allemaal zeshoekige figuren maar ze zijn ook convex en ze hebben even lange zijden en even grote hoeken. Het zijn dus regelmatige zeshoeken. 6 VLKKE FIGUREN

. Ruimte In je schooltas heb je ruimte om je boeken en schriften op te bergen. In je kamer heb je ruimte voor een bed, een kast en je eigen spulletjes. We hebben ruimte nodig om te bouwen: huizen, fabrieken, scholen, kantoren lle dingen waarvoor ruimte nodig is, noem je ruimtefiguren of lichamen. Tekeningen zijn geen ruimtefiguren. Het zijn vlakke figuren. Lichamen kun je dus proberen af te beelden in een plat vlak door een tekening, een foto, een film Dit is niet gemakkelijk en kan leiden tot gezichtsbedrog, wat je merkt bij de trap die nooit ophoudt te dalen.. Ruimte 7

. In het vlak p De kleinst mogelijke tekening die je kunt maken is een punt. Op een blad kun je oneindig veel punten tekenen. In de vlakke meetkunde werken we in een vlak, dat voorgesteld wordt door de Griekse letter π (pi). In tegenstelling tot ons blad, is het vlak π onbegrensd; het is een oneindige verzameling van punten. Je gebruikt de letter π om het volgende aan te duiden: het vlak π het getal π =,5 Punten worden aangeduid met hoofdletters:,, C, Elk punt is een element van een vlak π. Notatie Î π Î π C Î π Je leest het punt is een element van het vlak π. π C π a Een rechte lijn door twee punten en noem je kort een rechte. Een rechte is ook een oneindige verzameling van punten. Je moet je voorstellen dat een rechte aan beide kanten onbegrensd verder loopt. Notatie a = = Een rechte is een deelverzameling van het vlak π. Notatie a Ì π of Ì π 8 VLKKE FIGUREN

Dit is geen rechte, want er is een grenspunt. Je noemt het een halfrechte. π a Notatie [ of a Deze halfrechte heeft als oorsprong. Dit is geen rechte en geen halfrechte, want er zijn twee grenspunten. Het is een lijnstuk. π Notatie [ ] Dit lijnstuk heeft de punten en als eindpunten. a π De halfrechte [ met oorsprong ligt op de rechte a. De rechte a noem je de drager van de halfrechte [. Merk op dat en ook [ Ì a [ Ì π a π Het lijnstuk [ ] heeft als grenspunten (eindpunten) de punten en. Het lijnstuk [ ] ligt op de rechte a. a noem je de drager van het lijnstuk [ ]. Merk op dat [ ] Ì a en ook [ ] Ì π. In het vlak p 9

Oefeningen Noteer de naam van volgende rechten, halfrechten en lijnstukken. D E F C L M G H Maak volgende tekeningen in het vlak p. Het vlak π. De punten,, C, D en E liggen in het vlak π. π π De rechte a en de punten F, G, K en L, zodat F Î a ; G Î a K Ï a ; L Ï a Noteer de rechte a op een andere manier: 0 VLKKE FIGUREN

Het lijnstuk [ ]. π Het lijnstuk [ CD ] met drager b. π De halfrechte b met oorsprong. π De halfrechte [ CD met drager b. π Teken een willekeurig trapezium en noem de hoekpunten,, C en D. De zijden van een trapezium zijn lijnstukken. Noteer ze: Teken de diagonalen en noteer ze: π Teken de dragers van de diagonalen en noteer ze:. In het vlak p

. Elementen en deelverzamelingen van p Op de tekening zie je het vlak π, de punten,, C, D, E, F, G en K, de rechte a, de halfrechte [ FG en het lijnstuk [ DE ]. E a D F C G K π Punten zijn elementen van π. Rechten, halfrechten en lijnstukken zijn deelverzamelingen van π. Het punt ligt niet op het lijnstuk [ DE ]. Het punt K ligt op de halfrechte [ FG. Het lijnstuk [ GK ] ligt volledig op de halfrechte [ FG ; het is een deel van [ FG. [ GK ] is een deelverzameling van [ FG. Het lijnstuk [ DE ] ligt niet op de rechte a. [ DE ] is geen deelverzameling van de rechte a. Î π, Î π a Ì π, [ FG Ì π, [ DE ] Ì π Ï [ DE ] K Î [ FG [ GK ] Ì [ FG [ DE ] Ë a Oefeningen Maak volgende tekening in het vlak p. De rechte a en [ ] Ì a. De rechte b met Î b en [ ] Ë b. De rechte c met [ D ] Ë b ; D Î b ; D Î c en D. π VLKKE FIGUREN

5 ekijk de figuur en vul in met Î, Ï, Ì of Ë. b d a c C F G E H π D G π H [ CF [ C ] d [ F a D [ E c π [ F ] [ F E [ EC b [ F ] CD π [ FC ] [ HC [ E ] [ E [ F ] [ ] G [ HF F CH 6 Drie of meer punten heten collineair als ze op één rechte liggen. Drie of meer rechten heten concurrent als ze een gemeenschappelijk snijpunt hebben. Maak volgende tekeningen in het vlak p. Vier collineaire punten,, C en D. π Vier concurrente rechten a, b, c en d. π. Elementen en deelverzamelingen van p

7 Maak volgende tekeningen in het vlak p. π Twee verschillende punten bepalen één rechte. π Drie niet-collineaire punten bepalen drie rechten. Hoeveel rechten worden er bepaald door vier verschillende punten waarvan er geen drie collineair zijn? π Hoeveel rechten worden er bepaald door vijf verschillende punten waarvan er geen drie collineair zijn? π Tracht nu, aan de hand van deze voorbeelden, op te schrijven hoeveel rechten er worden bepaald door tien verschillende punten waarvan geen drie collineair zijn. VLKKE FIGUREN

. Convexe en concave figuren X Y X Y Neem je binnen de figuur twee punten X en Y die je verbindt door een lijnstuk, dan ligt dat lijnstuk steeds binnen de figuur. Zo n figuur noem je een convexe figuur. In figuur kun je twee punten X en Y nemen zodat het lijnstuk [ XY ] gedeeltelijk buiten de figuur valt. Dergelijke figuur noem je een concave figuur. Oefeningen 8 Zijn de volgende figuren convex of concaaf? Indien de figuur concaaf is: toon dit aan met een lijnstuk. 9 Maak volgende tekeningen in het vlak p. Een convexe vierhoek. π Een concave vijfhoek. π. Convexe en concave figuren 5

.5 Vlakke figuren en lichamen 5 6 7 9 0 8 5 6 8 9 7 6 VLKKE FIGUREN

Op de vorige bladzijde zijn er lichamen en vlakke figuren getekend. Een ruimtefiguur of lichaam is een figuur waarvoor ruimte nodig is en dus niet in één vlak ligt. Een vlakke figuur is een figuur die in één vlak ligt. Een lichaam dat uitsluitend begrensd is door veelhoeken noem je een veelvlak. Vlakke figuren kun je indelen in: veelhoeken; figuren die geen veelhoek zijn. Een veelhoek is een gesloten vlakke figuur die bestaat uit minstens drie verschillende lijnstukken. Een veelhoek wordt genoemd naar het aantal hoekpunten en aantal zijden. Je kunt veelhoeken indelen in driehoeken, vierhoeken, vijfhoeken, Je kunt veelhoeken ook indelen in: convexe veelhoeken; concave veelhoeken. Convexe veelhoeken kun je indelen in: regelmatige veelhoeken; onregelmatige veelhoeken. Een regelmatige veelhoek is een veelhoek waarvan alle zijden even lang zijn en alle hoeken even groot zijn. Oefeningen 0 Noteer alle nummers van lichamen of vlakke figuren. Tekeningen van lichamen zijn: De lichamen die veelvlakken zijn: Deze vlakke figuren zijn geen veelhoeken: Deze vlakke figuren zijn veelhoeken: Volgende veelhoeken zijn concaaf: Volgende veelhoeken zijn convex: Volgende veelhoeken zijn driehoeken: Volgende veelhoeken zijn vierhoeken: Volgende veelhoeken zijn zeshoeken: Volgende veelhoeken zijn achthoeken: De onregelmatige veelhoeken zijn: De regelmatige veelhoeken zijn:.5 Vlakke figuren en lichamen 7

auke staat in het punt bij een gebouw. Kleur het gebied waarin alle punten liggen die ze niet kan zien. Welke personen kan auke zien? Enes (E), Julie (J) of Warre (W)? ntwoord: E J W GEOUW Welke personen (C, D, E of F) kunnen tegelijk gezien worden door en door? ntwoord: E C GEOUW F D 8 VLKKE FIGUREN

SMENVTTING π a D C E b Je werkt in het vlak π. is een punt. a is een rechte. a Ì π en Î a [ C of b is een halfrechte. [ DE ] is een lijnstuk. 5 lichaam veelvlak 5 geen veelhoek 5 convexe veelhoek 6 7 6 7 concave veelhoek regelmatige veelhoek 6 7 8 9 9 8 0 0 0 9 0 8 5 5 5 6 6 6 Samenvatting 5 9

Rechten OP VERKENNING! Spelregels ls je met je vrienden een spel speelt (sport, gezelschapsspel ), ben je natuurlijk gebonden aan bepaalde spelregels. Dat is ook zo voor de meetkunde. In het eerste hoofdstuk maakte je al kennis met enkele regels en afspraken. Zo heb je geleerd dat er bepaalde begrippen bestaan (een punt, een rechte, een vlak ) en dat je met deze begrippen kunt werken. Het vlak π is een oneindige verzameling van punten. Een rechte is een deelverzameling van het vlak π. Door twee verschillende punten van π gaat juist één rechte. In de volgende hoofdstukken zul je ontdekken dat er verbanden bestaan tussen deze begrippen. Zo leer je dat twee rechten evenwijdig zijn als ze elkaar niet snijden. 0 RECHTEN

De basis van onze meetkunde werd gelegd door Euclides van lexandrië. Euclides was een Grieks wiskundige, die rond het jaar 00 v. Chr. in de bibliotheek van lexandrië werkte. Euclides wordt vaak vader van de meetkunde genoemd. Zijn Elementen is het meest succesvolle handboek en een van de invloedrijkste werken in de geschiedenis van de wiskunde. Euclides heeft in dit boek de grondslag van onze meetkunde gelegd met vijf axioma s. xioma s zijn stellingen (beweringen) die je niet kunt (moet) bewijzen, maar die je gewoon aanvaardt. De meest bekende zijn de axioma s, en 5. Oefening Illustreer de axioma s, en 5 van Euclides met een tekening.. Twee punten kunnen verbonden worden door een rechte lijn. π. Elke rechte lijn kan eindeloos als rechte lijn uitgebreid worden. π π 5. Door een punt buiten een rechte lijn gaat precies één rechte lijn die de eerste niet snijdt. Rechten

. Rechten a b De rechten a en b liggen in één vlak. Ze hebben precies één gemeenschappelijk punt. Het zijn snijdende rechten. a b De rechten a en b liggen in één vlak. Ze hebben geen enkel gemeenschappelijk punt. Het zijn strikt evenwijdige rechten. a b De rechten a en b liggen in één vlak. l hun punten zijn gemeenschappelijk. Het zijn samenvallende rechten. Ook samenvallende rechten noem je evenwijdige rechten. a b De rechten a en b liggen niet in één vlak. Ze hebben geen enkel gemeenschappelijk punt. Het zijn kruisende rechten. RECHTEN

. Evenwijdige rechten In de volgende gevallen spreek je over evenwijdige rechten. a b a is evenwijdig met b. a en b hebben geen snijpunt. Notatie a // b π a π b a en b vallen samen. Je noemt ze ook evenwijdig. Notatie a = b Evenwijdige lijnen kom je overal tegen. De bekendste, maar tegelijkertijd ook de meest raadselachtige, vind je in Zuid-Peru. Kilometers ver zijn er in het landschap enorme tekeningen gemaakt van allerlei dieren en zeer veel lijnen in allerlei richtingen. Deze tekeningen werden gemaakt door de Nazca-indianen, meer dan 500 jaar geleden. Sommige lijnen zijn zeer recht getekend, maar niemand weet waarom ze er staan.. Evenwijdige rechten

. Snijdende rechten en loodlijnen b P a en b zijn niet evenwijdig. Het zijn snijdende rechten. P is het snijpunt. π a Notatie a // b Je zegt a snijdt b. k De snijdende rechten k en m vormen in het snijpunt P vier rechte hoeken. m Notatie k ^ m Je zegt k staat loodrecht op m P of m staat loodrecht op k. π Een rechte hoek duid je aan met het merkteken. RECHTEN

Oefeningen Sommige van deze vierhoeken hebben evenwijdige zijden of zijden die loodrecht op elkaar staan. Duid de loodrechte stand aan met het merkteken. Markeer de evenwijdige zijden in dezelfde kleur. 5 6 7 8 Vul in met //, ^ of //. b r a s d t s e Welke rechten zijn evenwijdig met b? g f t t f e d s g a r s t b e d Welke rechten zijn strikt evenwijdig met a? f. Snijdende rechten en loodlijnen 5

0 60. Evenwijdige rechten tekenen met een geodriehoek Opdracht Teken de rechte m, door het punt P en evenwijdig met de rechte k. P De rechte k en het punt P. k k 70 0 60 0 50 0 0 0 P 0 50 0 60 0 70 00 80 90 80 00 70 60 0 0 0 70 0 0 0 7 6 5 0 5 6 7 50 0 50 m Leg je geodriehoek zoals op de figuur. De evenwijdige lijnen op de geodriehoek moeten evenwijdig zijn met k. Teken m door P. Oefening Teken door de evenwijdige met de rechte a en door T de evenwijdige met de rechte t. Maak gebruik van je geodriehoek. a T t 6 RECHTEN

0 70 0 70 90 00 80 90.5 Een loodlijn tekenen met een geodriehoek Opdracht Teken de rechte m door het punt P en loodrecht op de rechte k. k P Het punt P ligt op de rechte k. k P 5 7 5 0 6 0 60 70 0 50 0 0 0 60 0 50 0 50 0 60 0 0 0 70 0 80 00 0 50 0 70 0 60 Leg de geodriehoek zoals op de figuur. Teken de rechte m door P. De rechte m noemt men de loodlijn door het punt P op de rechte k. 7 6 m P Het punt P ligt niet op de rechte k. k P m 5 7 0 60 0 50 0 0 50 0 60 0 70 0 80 00 00 80 Leg de geodriehoek zoals op de figuur. k 5 0 6 7 6 70 0 60 0 50 0 0 0 0 50 0 70 0 60 Teken de rechte m door P..5 Een loodlijn tekenen met een geodriehoek 7

Oefeningen 5 Teken door C de loodlijn op de rechte c en door M de loodlijn op de rechte m. Maak gebruik van je geodriehoek. C M c m 6 Teken door H de loodlijn op de rechte h en door K de loodlijn op de rechte k. Maak gebruik van je geodriehoek. h K H k 8 RECHTEN

7 Teken door P de loodlijn op de rechte p; door Q de loodlijn op de rechte q. Maak gebruik van je geodriehoek. P q Q p 8 Teken door het punt P de rechte x zodat x ^ a en de rechte y zodat y // d. a d S P.5 Een loodlijn tekenen met een geodriehoek 9

.6 Evenwijdige rechten tekenen met passer en lat Opdracht Construeer de rechte m, door het punt P en evenwijdig met de rechte k. P k Rechte k en P Ï k Neem twee punten en op k. k P Neem als passeropening de afstand van tot. Zet het passerpunt in P. Pas vanuit P de afstand van tot af (eerste boogje). k P Neem als passeropening de afstand van tot P. Zet het passerpunt in. Pas vanuit de afstand van tot P af (tweede boogje). P m Trek m. k 0 RECHTEN

Oefeningen 9 Construeer de rechte a, door en evenwijdig met de rechte b. Maak gebruik van je passer en lat. b 0 Construeer de rechte p, door Q en evenwijdig met de rechte q. Maak gebruik van je passer en lat. Q q.6 Evenwijdige rechten tekenen met passer en lat

.7 Een loodlijn tekenen met passer en lat Opdracht Construeer de rechte m, door het punt P en loodrecht op de rechte k. Rechte k en P Î k P k P k Zet het passerpunt in P. Trek met dezelfde passeropening twee boogjes die k snijden in en. S P k Zet het passerpunt in en in. Trek met dezelfde passeropening twee boogjes die elkaar snijden in S. S m Trek m = SP. P k RECHTEN

Opdracht Construeer de rechte m, door het punt P en loodrecht op de rechte k. P Rechte k en P Ï k k P k Zet het passerpunt in P. Trek een boog die k in twee punten en snijdt. P S k Zet het passerpunt in en in. Trek met dezelfde passeropening twee boogjes die elkaar snijden in S. P m S k Trek m = PS..7 Een loodlijn tekenen met passer en lat

Oefeningen Construeer in D de loodlijn op de rechte d; door S de loodlijn op de rechte s. Maak gebruik van je passer en lat. D d s S Construeer uit F een loodlijn op de rechte w; uit M een loodlijn op de rechte t. Maak gebruik van je passer en lat. F M w t RECHTEN

.8 Evenwijdige rechten tekenen met lat en tekendriehoek Vooral om grote tekeningen te maken (als bijv. je geodriehoek te klein is) kun je gebruik maken van een lat en een tekendriehoek. Opdracht Teken de rechte m, door het punt P en evenwijdig met de rechte k. P m Leg je tekendriehoek op de rechte k en leg er een lat langs. k Verschuif je tekendriehoek langs de lat en teken de rechte m door P. Oefening Teken de rechte b met Î b en b // a. Teken de rechte c met C Î c en c ^ a. Maak gebruik van de ruitjes. a C.8 Evenwijdige rechten tekenen met lat en tekendriehoek 5

.9 Eigenschappen i.v.m. evenwijdigheid en loodrechte stand We onderzoeken deze eigenschappen in onderstaande oefeningen. Oefeningen Maak volgende tekeningen met je geodriehoek en vul dan in. Teken de rechte b door het punt K evenwijdig met de rechte a. Teken de rechte c door het punt M evenwijdig met de rechte b. Vul in. K Hoe liggen a en c? ls de rechte a evenwijdig is met de rechte b en de rechte b evenwijdig is met de rechte c, dan a M a // b en b // c Þ a c Teken de rechte b door het punt P loodrecht op de rechte a. Teken de rechte c door het punt R loodrecht op de rechte b. Vul in. P Hoe liggen a en c? ls de rechte a loodrecht staat op de rechte b en de rechte b loodrecht staat op de rechte c, dan a R a ^ b en b ^ c Þ a c 6 RECHTEN

Teken de rechte b door het punt S evenwijdig met de rechte a. Teken de rechte c door het punt Q loodrecht op de rechte b. Vul in. Hoe liggen a en c? ls de rechte a evenwijdig is met de rechte b en de rechte b loodrecht staat op de rechte c, dan Q a // b en b ^ c Þ a c a S 5 Maak volgende tekeningen met je geodriehoek en vul dan in. a, b, c, d, e zijn rechten op de linkertekening. f, g, k, m, n, p zijn rechten op de rechtertekening. a // b en b ^ c en c // d en d ^ e Þ a e f // g en g ^ k en k // m en m ^ n en n ^ p Þ f p Staat er een even aantal keer het symbool ^, dan is het resultaat Staat er een oneven aantal keer het symbool ^, dan is het resultaat.9 Eigenschappen i.v.m. evenwijdigheid en loodrechte stand 7

SMENVTTING d c a b e a P b a en b zijn snijdende rechten. a // b Hun snijpunt is het punt P. a c a en c zijn evenwijdige rechten. a // c Ze hebben geen enkel gemeenschappelijk punt. a e a en e zijn samenvallende rechten. a = e l hun punten zijn gemeenschappelijk. a en e zijn evenwijdig. a // e Kruisende rechten kun je niet in een vlak tekenen. b en d zijn kruisende rechten. Ze liggen niet in één vlak. Ze hebben geen enkel gemeenschappelijk punt. c b b en c staan loodrecht op elkaar. b ^ c Het zijn snijdende rechten die vier rechte hoeken vormen in hun snijpunt. 8 RECHTEN

Lijnstukken OP VERKENNING! Gezichtsbedrog Eerst zien, dan geloven zeggen mensen soms. Daarmee bedoelen ze dat ze iets niet geloven, voordat ze het met hun eigen ogen hebben gezien. Maar zien we wel altijd wat we zien? Kunnen onze ogen ons ook bedriegen? Dat je lijnstukken maar beter kunt meten in plaats van je ogen te geloven, merk je aan de volgende voorbeelden. Langer of korter? Wat denk je van de lengte van de twee lijnstukken tussen de pijlen? Welk lijnstuk is langer? De pijlen werken hier erg misleidend! Recht of krom? De rechte lijnen door de cirkels lijken krom te lopen! Je kunt dit eenvoudig controleren door er een lat langs te leggen. Langer of korter? De horizontale lijnstukjes lijken niet even lang. Is dat werkelijk zo? Meet maar na. Lijnstukken 9

. Meten van lijnstukken E C D F Lijnstukken kun je meten. De lengte wordt aangegeven door een getal en een lengte-eenheid. Je noteert = cm CD = 6 cm EF = 5 cm Je leest : de lengte van het lijnstuk [ ]. Het getal noem je het maatgetal van de lengte van het lijnstuk. Je noteert = Je leest : het maatgetal van de lengte van het lijnstuk [ ]. Een lijnstuk heeft maar één lengte, maar meer dan één maatgetal. = (gemeten in cm) = 0 (gemeten in mm) Oefening Onderzoek de volgende figuren. Plaats eenzelfde merkteken op de even lange lijnstukken. K L P D J C E N Q T R M G F W V H S 0 LIJNSTUKKEN

. ewerkingen met lijnstukken De lengte van lijnstukken kun je optellen, aftrekken of vermenigvuldigen met een getal. We gebruik de lijnstukken van de vorige bladzijde. Optellen + CD + EF = cm + 6 cm + 5 cm = cm ftrekken CD = 6 cm cm = cm Vermenigvuldigen met een getal CD = = cm = 6 cm Oefeningen Teken telkens het lijnstuk [ EF ] als de lijnstukken [ ] en [ CD ] gegeven zijn. Gebruik je passer. C D EF = + CD E EF = CD E EF = E EF = CD E. ewerkingen met lijnstukken

Teken de omtrek van de driehoek en van de vierhoek op de halfrechten. Gebruik je passer. Meet daarna de omtrek. C E F H G Driehoek De omtrek van de driehoek meet Vierhoek E De omtrek van de vierhoek meet De omtrek van een driehoek en van een vierhoek zijn gegeven. Driehoek C Vierhoek E F G K E Teken een driehoek C als één van zijn zijden [ ] reeds getekend is. Teken een vierhoek EFGK als [ EF ] reeds getekend is. E F LIJNSTUKKEN

. fstanden De kortste weg Een zwemmer wil langs de kortste weg naar de kust. De lengte van de kortste weg noem je de loodrechte afstand of afstand. De afstand tussen twee punten Om de kortste weg te vinden van het punt K tot het punt M verbind je deze punten met een lijnstuk. K M esluit De afstand van het punt K tot het punt M is KM, de lengte van het lijnstuk [ KM ]. De afstand tussen een punt en een rechte Om de kortste weg te vinden van het punt P tot de rechte k, trek je de loodlijn uit P op k. P k S esluit De afstand van het punt P tot de rechte k is PS.. fstanden

De afstand tussen twee strikt evenwijdige rechten Om de kortste weg te vinden tussen de rechte a en de rechte b, trek je ook hier een loodlijn. C a E F b D esluit De afstand tussen a en b is E. Merk op De lijnstukken [ D ] en [ CF ] zijn langer dan het lijnstuk [ E ]. E < D < CF Oefeningen 5 Teken 5 punten die op cm van de rechte a liggen. Teken alle punten die op cm van de rechte a liggen. a a Hoeveel punten kun je tekenen die op cm van de rechte a liggen? ntwoord: LIJNSTUKKEN

6 Teken 5 punten die op,5 cm van het punt liggen. Teken alle punten die op,5 cm van het punt liggen. Hoeveel punten kun je tekenen die op,5 cm van het punt liggen? ntwoord: Hoe noem je de afstand,5 cm? Hoe noem je het punt? Tracht nu de definitie van een cirkel te geven. (Dus: tracht nauwkeurig te formuleren wat een cirkel is). 7 Teken alle punten die op,5 cm van liggen. Teken ook alle punten die op cm van liggen.. fstanden 5

8 Teken alle punten die op cm van en tegelijk op,5 cm van liggen. Hoeveel punten heb je gevonden? ntwoord: 9 Teken alle punten die op cm van a en tegelijk op,5 cm van b liggen. b a Hoeveel punten heb je gevonden? ntwoord: 6 LIJNSTUKKEN

0 Teken alle punten die op cm van a en tegelijk op cm van liggen. a Hoeveel punten heb je gevonden? ntwoord: Teken 5 punten die even ver van als van liggen. Teken alle punten die even ver van als van liggen. Hoeveel punten kun je tekenen die even ver van als van liggen? ntwoord:. fstanden 7

. Midden van een lijnstuk DEFINITIE Het midden van een lijnstuk is het punt van dit lijnstuk dat even ver van de eindpunten van dit lijnstuk ligt. Het punt M van het lijnstuk [ ] is het midden van dit lijnstuk want M = M. M Om aan te duiden dat twee lijnstukken even lang zijn zetten we er hetzelfde merkteken op..5 Middelloodlijn van een lijnstuk DEFINITIE De middelloodlijn van een lijnstuk is de rechte die door het midden van het lijnstuk loodrecht op dit lijnstuk wordt getrokken. m M m is de middelloodlijn van het lijnstuk [ ] met midden M want M = M en m [ ] 8 LIJNSTUKKEN

.6 De middelloodlijn van een lijnstuk tekenen met passer en lat Opdracht Teken de middelloodlijn m van het lijnstuk [ ]. Zet het passerpunt in. Neem een passeropening groter dan de helft van. Zet een boogje onder en boven [ ] met dezelfde passeropening. ehoud de passeropening. Zet het passerpunt in en gebruik dezelfde passeropening. Zet een boogje onder en boven [ ]. Teken de rechte door de twee snijpunten. m m is de middelloodlijn van [ ]..6 De middelloodlijn van een lijnstuk tekenen met passer en lat 9

Oefeningen Construeer de middelloodlijnen van [ CD ] en [ EF ]. Zet merktekens. F D C E Construeer de middelloodlijnen van de zijden [ ], [ C ] en [ C ] van de driehoek C. C Wat stel je vast? 50 LIJNSTUKKEN

Zoek het midden van volgende voorwerpen. Gebruik je passer. C D 5 Een bal ligt even ver van speler en speler en tegelijkertijd op meter voor de doellijn. Plaats de bal op het speelveld. (Laat cm op je tekening overeenkomen met m.).6 De middelloodlijn van een lijnstuk tekenen met passer en lat 5

.7 Kenmerkende eigenschap van de middelloodlijn Opdracht De rechte m is de middelloodlijn van het lijnstuk [ ]. Neem enkele punten op de rechte m. m Neem een willekeurig punt P op m. Teken [ P ] en [ P ]. Meet P = P = Neem een willekeurig punt K op m. Teken [ K ] en [ K ]. Meet K = K = Wat stel je vast? EIGENSCHP Elk punt van de middelloodlijn van een lijnstuk ligt op gelijke afstand van de eindpunten van dit lijnstuk. 5 LIJNSTUKKEN

Opdracht Het lijnstuk [ ] is gegeven. Construeer enkele punten zoals aangegeven. Construeer een punt M zodat M = M = cm Construeer een punt R zodat R = R = 5 cm Construeer een punt S zodat S = S = 6 cm Teken met je geodriehoek de middelloodlijn m van [ ]. Wat stel je vast? OMGEKEERDE EIGENSCHP Ligt een punt op gelijke afstand van de eindpunten van een lijnstuk, dan ligt dit punt op de middelloodlijn van dit lijnstuk. Het is deze eigenschap die we toepassen bij de constructie van de middelloodlijn van een lijnstuk. Omdat de eigenschap van de middelloodlijn ook een omgekeerde eigenschap heeft, noemen we ze een kenmerkende eigenschap..7 Kenmerkende eigenschap van de middelloodlijn 5

Oefeningen 6 CD is een vierhoek. Teken de afstand van het punt tot de drager van b, van het punt tot de drager van c, van het punt C tot de drager van d en van het punt D tot de drager van a. a C d b D c 7 Teken alle punten die even ver van de evenwijdige rechten a en b liggen. a b 5 LIJNSTUKKEN

8 De rechte m is de middelloodlijn van het lijnstuk [ C ]. Construeer het punt met passer en lat. m C 9 Teken twee cirkels met middelpunten O en M en met verschillende stralen. Zorg ervoor dat de twee cirkels elkaar snijden in de punten en. Teken de rechte OM. Wat is OM van het lijnstuk [ ]? Verklaar waarom:.7 Kenmerkende eigenschap van de middelloodlijn 55

SMENVTTING DEFINITIES Het midden van een lijnstuk is het punt van dit lijnstuk dat even ver van de eindpunten van dit lijnstuk ligt. De middelloodlijn van een lijnstuk is de rechte die door het midden van het lijnstuk loodrecht op dit lijnstuk wordt getrokken. EIGENSCHP Elk punt van de middelloodlijn van een lijnstuk ligt op gelijke afstand van de eindpunten van dit lijnstuk. OMGEKEERDE EIGENSCHP Ligt een punt op gelijke afstand van de eindpunten van een lijnstuk, dan ligt dit punt op de middelloodlijn van dit lijnstuk. [ ] en [ CD ] zijn lijnstukken. is de lengte van het lijnstuk [ ]. C D = cm is het maatgetal van de lengte van het lijnstuk [ ]. = m De afstand van het punt tot het punt is. P De afstand van het punt P tot de rechte a is de loodrechte afstand PM. Het punt M is het midden van het lijnstuk [ ] want M = M. De rechte m is de middelloodlijn van het lijnstuk [ ] want M = M en m [ ] a M Het punt P ligt op de middelloodlijn m van het lijnstuk [ ] en dus is P = P. 56 LIJNSTUKKEN

Hoeken OP VERKENNING! Een deltavlieger Een populair type zweefvlieger is de Rogallo. Hij is genoemd naar een ingenieur van de NS die hem ontwierp in zijn vrije tijd op het einde van de jaren 90. Hij wilde een luchtvaartuig dat goedkoop was en geschikt was voor sportieve doeleinden. Hij werkte een systeem uit van vleugels die hun vorm behouden onder de druk van de lucht. De eerste Rogallo werd in augustus 958 uitgetest. Rogallo s uitvinding lag aan de basis van het deltavliegen. Hoeken spelen een zeer grote rol bij de Rogallo-zwever: de zeilen van de zwever bestaan uit twee even grote driehoeken, waarvan de zijden en hoeken twee aan twee gelijk zijn. Hoeken 57

. Hoeken DEFINITIE Een hoek is een deel van een vlak begrensd door twee halfrechten met een gemeenschappelijk grenspunt. 5 Een hoek is dus een deelverzameling van het vlak p. Notatie Lees ^ Ì π de hoek ^ is een deelverzameling van het vlak π. De twee halfrechten zijn de benen van de hoek, het gemeenschappelijk punt is het hoekpunt. Hoeken kun je meten in graden. We spreken af dat een rechte hoek 90 graden is. ls je die hoek in 90 even grote hoekjes verdeelt, dan meet elk hoekje graad ( ). Notatie ^ = 5 ^ = 90 ^ < ^ Lees de grootte van de hoek ^ is kleiner dan de grootte van de hoek ^. 90 Het 60 ste deel van een graad noem je minuut: Het 60 ste deel van een minuut noem je seconde: Dus rechte hoek is 90 = 60 = 60 58 HOEKEN

70 0 70 0 70 0 60 0 60 0 60 0. Hoeken meten Opdracht Meet de hoek ^. Gebruik een gradenboog of een geodriehoek. Hoe meet je de hoek ^? 0 70 0 60 0 50 0 0 50 0 60 0 7 6 5 0 5 6 7 80 00 90 00 80 0 70 0 60 0 50 0 0 50 0 70 0 Leg de geodriehoek op de hoek ^. 0 komt precies op. De langste zijde van je geodriehoek valt samen met een been van de hoek. 0 70 0 60 0 50 0 0 50 0 60 0 7 6 5 0 5 6 7 80 00 90 00 80 0 70 0 60 0 50 0 0 50 0 70 0 Loop vanaf dat been langs de boog met de getallen 0, 0, 0 0 70 0 60 0 50 0 0 50 0 60 0 7 6 5 0 5 6 7 80 00 90 00 80 0 70 0 60 0 50 0 0 50 0 70 0 6 Het andere been duidt op de geodriehoek de grootte van de hoek aan. ^ = 6. Hoeken meten 59

90 90 60 0 60 0 70 0 70 0. Hoeken tekenen Opdracht Teken met een gradenboog of een geodriehoek een hoek van 0. P Teken het hoekpunt P en een been van de hoek. 80 00 0 60 0 70 0 50 0 0 50 0 60 0 70 0 00 80 0 70 0 60 0 50 0 0 50 0 Leg je geodriehoek langs dat ene been. 0 van de meetlat komt precies op P. 7 6 5 0 5 6 7 P 0 0 60 0 70 0 50 0 0 50 0 60 0 70 0 80 00 7 6 5 0 5 6 7 P 00 80 0 70 0 60 0 50 0 0 50 0 Loop vanaf dat been langs de boog met de getallen 0, 0, 0 tot 0. Zet daar een punt. 0 Teken het tweede been van de hoek. P P ^ = 0 60 HOEKEN

Oefeningen Meet de hoeken ^, ^ en ^C. Vul in. ^ = ^ = ^ C = C Teken de hoeken ^D, ^E en ^F zodat ^D = ; ^E = 5 en ^F = 50. D F E. Hoeken tekenen 6

Het schip Tornado vaart in de richting van de haven. De hoek tussen het noorden en de vaarrichting (in wijzerzin) noem je de koers van het schip. Meet de koers van de Tornado. ntwoord: NOORDEN Meet nu ook de volgende koersen op en noteer ze op de tekening. NOORDEN VRRICHTING N N V V In de controletoren van een vliegveld wordt de positie van de vliegtuigen bepaald. Op de radar stelt elk lichtpuntje een vliegtuig voor. N E D C 6 HOEKEN

Meet de koersen op. Vul de tabel in. N vliegtuig koers E D C C D E 5 Een robot kan geprogrammeerd worden om een vast traject af te leggen. De bewegingsrichting en dus ook de kijkrichting van de robot wordt gewijzigd door het ingeven van een hoek. Dit gebeurt steeds in wijzerzin. Door het ingeven van de afstand weet de robot hoe ver hij moet stappen. Teken het traject dat deze robot aflegt. Houd rekening met deze instructies.. Verander de kijkrichting met een hoek van 50 en loop cm vooruit.. Verander de kijkrichting met een hoek van 5 en loop cm vooruit.. Verander de kijkrichting met een hoek van 75 en loop 5 cm vooruit.. Verander de kijkrichting met een hoek van 90 en loop cm vooruit. egin in het startpunt S. kijkrichting bij start S. Hoeken tekenen 6

. Soorten hoeken Nulhoek ^ = 0 Scherpe hoek ^ < 90 Rechte hoek ^ C = 90 C Stompe hoek 90 < ^ D < 80 Gestrekte hoek ^ E = 80 D Inspringende hoek 80 < F ^ < 60 E Volle hoek ^ G = 60 F G 6 HOEKEN

anliggende hoeken De hoeken ^ en ^ zijn aanliggende hoeken.. Ze hebben een gemeenschappelijk hoekpunt.. Ze hebben een gemeenschappelijk been.. De andere benen liggen aan weerszijden van het gemeenschappelijk been. Nevenhoeken De hoeken ^ en ^ zijn nevenhoeken.. Het zijn aanliggende hoeken.. Ze vormen samen een gestrekte hoek. Overstaande hoeken C De hoeken ^ C en ^ C zijn overstaande hoeken. Ook C ^ en ^ C zijn overstaande hoeken. Merk op dat C ^ + C ^ = 80 C ^ + C ^ = 80 Dus is C ^ = C ^ en dus ook C ^ = C ^ esluit Overstaande hoeken zijn even groot.. Soorten hoeken 65

Oefeningen 6 De wijzers van een klok vormen telkens een hoek. 9 9 9 9 9 8 6 6 6 C 6 D 6 E Welke soort hoek vormen de wijzers van deze klokken? klok ( ) klok ( ) klok D ( ) klok E ( ) 7 klok C ( ) Hoe groot is de hoek die de kleine wijzer aflegt indien hij de volgende bewegingen maakt? 0 9 8 7 5 6 Hij draait van u. naar 6 u. Hij draait van u. naar 6 u. Hij draait van u. naar 9 u. Hij draait van u. naar u. 8 Teken alle hoeken met hoekpunt die 50 zijn en waarvan een been op de rechte a ligt. Hoeveel oplossingen zijn er? ntwoord: a 66 HOEKEN

9 Welke hoeken zijn aanliggend? 5 0 ereken (niet meten) en verklaar de grootte van de hoeken ^, ^ en ^. ^ = ^ = Verklaring: ^ = Verklaring: ^ = Verklaring:. Soorten hoeken 67

Teken twee aanliggende hoeken ^ en ^ zodat ^ = en ^ = 85. Teken twee nevenhoeken ^ en ^ zodat ^ = 76. ereken de gemarkeerde hoeken. 6 5 59 70 90 98 6 9 0 7 68 HOEKEN

.5 Een hoek overtekenen Opdracht Teken de hoek ^ over. Gebruik de gradenboog of geodriehoek. Je meet de hoek ^ met de geodriehoek. epaal de grootte van de hoek met de gradenboog en teken de hoek dan opnieuw. Oefening De hoek ^ is gegeven. Teken een even grote hoek ^C. C.5 Een hoek overtekenen 69

Opdracht Teken de hoek ^ over. Gebruik de passer en lat. C Teken de hoek ^ over met passer en lat. D E Teken het hoekpunt D en een been van de hoek. Zet het passerpunt in D. Teken een boog zodat DE =. F D E Neem als passeropening C. Zet het passerpunt in E. Teken een boog met EF = C. F is het snijpunt van beide boogjes. F D De halfrechte [ DF is het tweede been van de hoek. E 70 HOEKEN

Oefening Construeer telkens een hoek met dezelfde grootte. Gebruik je passer. ^ = ^ K K ^ = ^ T T.5 Een hoek overtekenen 7

.6 ewerkingen met hoeken De grootte van hoeken kun je optellen, aftrekken of vermenigvuldigen met een getal. ^ = 5 ^ = 0 ^ = 5 ^ = 0 Lees Optellen ftrekken ^ : de grootte van de hoek. ^ : het maatgetal van de grootte van de hoek. ^ + ^ = 5 + 0 = 5 ^ ^ = 0 5 = 75 Vermenigvuldigen met een getal ^ = 5 = 05 Je kunt dit ook tekenen. +. 7 HOEKEN

Oefeningen 5 De hoeken ^ en ^ zijn gegeven. Construeer de hoeken ^D en ^E zoals aangegeven. Gebruik je passer. ^ D = ^ + ^ ^ E = ^ ^ D E.6 ewerkingen met hoeken 7

6 ^ = 6 ^ = 8 ereken (niet meten!) ^ = 6 ^ = 5 ^ 5 = ^ 6 = 7 ^ = ^ Toon aan dat ^ = ^ ntwoord: 8 ^ O = ^ O Toon aan dat ^ O = ^ O ntwoord: O 7 HOEKEN

9 ereken. 6 ' 7" 7 ' 9" 8' 57" + 9 5' " + 6 7' 5" + 6 9' " = = 98 ' 6" ' 7" 7' 9" 5 ' 8" 57 ' 9" 5 8' 6" 7' 6" 5 9' 7" 6 ' 8" 7 5 = = = = 0 De hoeken ^, ^ en ^C zijn samen 80. ^ = ' 5" en ^C = 98 5' 7" ereken ^..6 ewerkingen met hoeken 75

.7 issectrice (deellijn) van een hoek DEFINITIE De bissectrice van een hoek is de rechte die de hoek verdeelt in twee hoeken met dezelfde grootte. d De rechte d is de bissectrice van de hoek ^ want ^ = ^..8 Een bissectrice tekenen P Q T Je neemt de punten P en Q zodat P = Q. Je neemt het punt T zodat PT = QT. De rechte T is dan de bissectrice van de hoek ^. De figuur is een vlieger. Een vlieger is een vierhoek waarvan twee naast elkaar liggende zijden even lang zijn en de andere twee zijden ook even lang. Maak je zelf een vlieger, zorg er dan voor dat de rechte T de bissectrice is van de hoek ^. Zijn bij een vlieger de vier zijden even lang, dan krijg je een ruit. 76 HOEKEN

.9 Een bissectrice tekenen met passer en lat Opdracht Teken de bissectrice d van de hoek ^. Gebruik je passer en lat. De hoek ^ is gegeven. C Zet het passerpunt in. Pas dezelfde afstand af op beide benen van de hoek. Zo krijg je de snijpunten en C. C Zet het passerpunt in en daarna in C. Trek met dezelfde passeropening twee boogjes die elkaar snijden. C d Trek de rechte door en het snijpunt. De rechte d is de bissectrice van de hoek ^.9 Een bissectrice tekenen met passer en lat 77

Oefeningen Construeer de bissectrice van de hoeken ^ en ^C. C Verdeel de hoek ^D in vier even grote hoeken. Construeer de bissectrices van de hoeken ^ en ^. Vul in. De hoeken ^ en ^ D zijn Hun som is Hoe groot is de hoek die gevormd wordt door beide bissectrices? 78 HOEKEN

Teken de bissectrices van de hoeken ^S en ^S. Hoe groot is de hoek die gevormd wordt door de bissectrices? S 5 Teken de bissectrices van de hoeken ^P en ^P. Wat merk je? P 6 Teken de bissectrices van hoeken ^T en ^T. Vul in. T ^ + T ^ = ereken de hoek die gevormd wordt door beide bissectrices. 0 T.9 Een bissectrice tekenen met passer en lat 79

.0 Eigenschap van de bissectrice Opdracht De rechte b is de bissectrice van de hoek ^. Neem enkele punten op de rechte b. b R Teken de (loodrechte) afstand van het punt tot een been van de hoek ^. Noem die afstand E. Teken ook de (loodrechte) afstand van het punt tot het andere been van de hoek ^. Noem die afstand F. Meet E en F en vul in E = F = Wat stel je vast? Neem een willekeurig punt P op de bissectrice b binnen de gemarkeerde hoek ^. Teken de afstanden PG en PH tot de benen van de hoek. Meet PG en PH en vul in PG = PH = Wat stel je vast? Teken de afstanden RS en RT van het punt R tot de dragers van de benen van de hoek ^. Meet RS en RT en vul in RS = RT = Wat stel je vast? 80 HOEKEN

EIGENSCHP Elk punt van de bissectrice van een hoek ligt op gelijke afstand van de dragers van de benen van die hoek. Oefeningen 7 De gemarkeerde hoek ^ C is gegeven. Teken in die hoek alle punten die op cm van [ liggen. Teken in die hoek ook alle punten die op cm van [ C liggen. Noem het snijpunt H. Teken in die hoek alle punten die op,5 cm van [ liggen. Teken in die hoek ook alle punten die op,5 cm van [ C liggen. Noem het snijpunt R. Teken in die hoek alle punten die op 5,5 cm van [ liggen. Teken in die hoek ook alle punten die op 5,5 cm van [ C liggen. Noem het snijpunt S. Teken een rechte b door de punten H, R en S. C Wat stel je vast?.0 Eigenschap van de bissectrice 8

8 Teken alle punten die even ver van de rechten a en b liggen. a b 9 Hieronder zie je de benen van een hoek waarvan het hoekpunt buiten je blad ligt. Teken de bissectrice van de hoek. Denk hierbij aan de eigenschap. 8 HOEKEN

0 Construeer de bissectrices van de drie hoeken ^, ^ en ^C van deze driehoek. Wat stel je vast? C a P O b Q De rechte a heeft slechts één gemeenschappelijk punt met de cirkel: het punt P. lle andere punten van de rechte a liggen buiten de cirkel. Daarom noemt men de rechte a een raaklijn aan de cirkel met middelpunt O en straal OP. Ook de rechte b is een raaklijn aan de cirkel. OQ is een straal. [ OP ] a en [ OQ ] b. Waarom? Wat is de bissectrice van de hoek ^? Verklaar waarom..0 Eigenschap van de bissectrice 8

Zoek de middelpunten van beide wielen. Gebruik hierbij de constructie van een bissectrice van een hoek. Steun op oefening en de constructie van de middelloodlijn van een lijnstuk. Neem vier punten op de gegeven cirkel en construeer het middelpunt van de cirkel. 8 HOEKEN

SMENVTTING DEFINITIES Een hoek is een deel van een vlak begrensd door twee halfrechten met een gemeenschappelijk grenspunt. De bissectrice van een hoek is de rechte die de hoek verdeelt in twee hoeken met dezelfde grootte. EIGENSCHP Elk punt van de bissectrice van een hoek ligt op gelijke afstand van de dragers van de benen van die hoek. 0º 0º ^, ^ en ^ C zijn hoeken. ^ is de grootte van de hoek ^. 0º C ^ = 0 ^ is het maatgetal van de grootte van de hoek ^. ^ = 0 C P d d is de bissectrice van de hoek ^ want ^ = ^. P = PC. Samenvatting 85

Notities 86 HOEKEN

DEEL II Spiegelingen Hoofdstuk. Spiegelingen 88

Spiegelingen OP VERKENNING! Op de foto zie je een vis die uit het water springt. Op het wateroppervlak zie je zijn spiegelbeeld. Het lijkt onder het wateroppervlak te liggen. Elk deel van de vis ligt even ver van het wateroppervlak als het overeenstemmende deel van zijn spiegelbeeld. 88 SPIEGELINGEN

s M ' Op de tekening in het vlak π wordt het wateroppervlak voorgesteld door de rechte s. De rechte s noem je de spiegelas. Het spiegelbeeld ' ligt even ver van de rechte s als het punt. Het lijnstuk dat met ' verbindt staat loodrecht op de rechte s. Met symbolen M = M' en [ ' ] s esluit De rechte s is de middelloodlijn van het lijnstuk [']. Spiegelingen 89

Oefening Kun jij de tekst ontcijferen? ij een bezoek aan de oekenbeurs, kocht mber een bekend jeugdboek. Tot haar verbazing merkte ze thuis echter dat er iets mis was gegaan bij het drukken. Op ziekenwagens wordt het woord ambulance op een eigenaardige manier geschreven. Weet jij waarom? ntwoord: Deze tekening is duidelijk verkeerd afgedrukt. Weet jij hoe laat het is? ntwoord: Naar welke windrichting keek de fotograaf? ntwoord: 90 SPIEGELINGEN

. Het spiegelbeeld t.o.v. een rechte tekenen Opdracht Teken het spiegelbeeld ''C'D' van de vierhoek CD door de spiegeling t.o.v. de rechte s. C De vierhoek CD en de rechte s. D s C Teken loodlijnen uit de punten,, C en D op de rechte s. D s C Meet gelijke stukken af. D s ' C' C D s D' ' Teken het beeld ''C'D' van de vierhoek CD. ''C'D' is ook een vierhoek. Het punt C, dat op de spiegelas s ligt, heeft zichzelf als beeld.. Het spiegelbeeld t.o.v. een rechte tekenen 9

. De spiegeling van het vlak p Je kunt elk punt van het vlak p spiegelen t.o.v. een rechte. Op de tekening zie je dat het beeld van de vierhoek CD de vierhoek ''C'D' is. ' C C' ' D a D' Notatie De spiegeling t.o.v. de rechte a. s a Een punt wordt door de spiegeling afgebeeld in '. s a () = ' Lees Het beeld van door de spiegeling t.o.v. de rechte a is '. Merk op Een punt C op a heeft zichzelf als spiegelbeeld. s a (C) = C' = C Een punt dat zichzelf als beeld heeft noem je een dekpunt.. Congruente figuren Op de tekening is het beeld van de vierhoek CD de vierhoek ''C'D'. Knip je ze uit en leg je ze op elkaar, dan merk je dat ze elkaar volkomen bedekken. Dergelijke figuren noem je congruente figuren. Notatie vierhoek CD @ vierhoek ''C'D' Lees De vierhoek CD is congruent met de vierhoek ''C'D'. 9 SPIEGELINGEN

Oefeningen Teken het beeld van de volgende figuren door een spiegeling t.o.v. de spiegelas s. Tracht zoveel mogelijk gebruik te maken van de ruitjes. s. Congruente figuren 9

Teken het beeld van deze lijnstukken, halfrechten en rechten door een spiegeling t.o.v. de spiegelas s. C s D a L s K d R s S 9 SPIEGELINGEN

Teken van volgende spiegelingen telkens de spiegelas s. Voor elke opgave werd een figuur en haar beeld door die spiegeling getekend. C = C' ' D = D' E' E F' a' F a S b' S' T T' b. Congruente figuren 95

5 Teken het beeld D ''C' van D C door een spiegeling t.o.v. de spiegelas s. C s Meet de lengte van [ ] en [ '' ]. = '' = Wat stel je vast? 6 Teken het beeld ^D ' van ^D door een spiegeling t.o.v. de spiegelas s. Maak alleen gebruik van het hoekpunt en punten van de spiegelas (dekpunten). D s Meet de grootte van ^ D en ^ D '. ^ D = ^ D ' = Wat stel je vast? 96 SPIEGELINGEN

. Eigenschappen van een spiegeling b a a' b' D D' C C' c ' ' c' s Merk op dat. a // b en ook a' // b'. b ^ c en ook b' ^ c'. = cm en ook '' = cm. D ^ = 5 en ook D ^ ' = 5 5. vierhoek CD @ vierhoek C D EIGENSCHPPEN De beelden van evenwijdige rechten door een spiegeling zijn evenwijdige rechten. De beelden van twee loodrecht op elkaar staande rechten door een spiegeling zijn twee loodrecht op elkaar staande rechten. Een lijnstuk en zijn beeld door een spiegeling zijn even lang. (Gelijkstandige lijnstukken zijn even lang.) Een hoek en zijn beeld door een spiegeling zijn even groot. (Gelijkstandige hoeken zijn even groot.) Een figuur en zijn beeld door een spiegeling zijn congruent. (Ze kunnen elkaar volkomen bedekken.). Eigenschappen van een spiegeling 97

.5 De symmetrieas van een vlakke figuur Vouwknipsels Deze afbeelding is uit papier geknipt. ij vouwknipsels maak je gebruik van een vouwlijn. Vouwknipsels zijn symmetrische figuren. De vouwlijn is de symmetrieas. Een vouwknipsel kun je zelf maken! Vouw een -blad zoals is aangegeven op de tekeningen en. Werk nauwkeurig! Teken een figuur () in de hoek waar de vouwen bij elkaar komen. Knip deze figuur uit. () Vouw het papier open (5) en teken de symmetrieassen. De figuur heeft minstens symmetrieassen. 5 98 SPIEGELINGEN

Een merkwaardig alfabet ij dit merkwaardige alfabet zie je dat de linker- en rechterkant spiegelbeelden van elkaar zijn. Dat dit zo is, kun je controleren door een spiegel op de verticale lijn (spiegelas) te zetten. De letter helemaal links wordt F helemaal rechts. wordt E, C wordt een deel van D, G wordt J, een deel van H wordt I Ook hier merk je dus een mooie symmetrieas. DEFINITIE De rechte m is een symmetrieas van een figuur F als F zichzelf als spiegelbeeld heeft bij een spiegeling t.o.v. m..5 De symmetrieas van een vlakke figuur 99

Oefeningen 7 Sommige letters van het alfabet hebben geen as van symmetrie; andere hebben er wel één of meer. Teken de assen van symmetrie van de letters H, K en X. H K X Deel de letters in volgens het aantal assen. CDEFGHI JKLMN PQR STUVWXYZ aantal assen van symmetrie letters 0 meer dan 00 SPIEGELINGEN

8 Teken de symmetrieassen van deze logo s. 9 Kleur zo weinig mogelijk vakjes. Deze figuur heeft geen as van symmetrie. Maak de figuur symmetrisch door zo weinig mogelijk vakjes te kleuren. 0 Deze figuren zijn volgens een systeem opgebouwd. Maak de reeks af..5 De symmetrieas van een vlakke fi guur 0

Teken de symmetrieassen van de hoek ^, van het lijnstuk [ C ], van de halfrechte [ DE en van de rechte f. C Vul in. antal symmetrieassen: Welke? antal symmetrieassen: Welke? D E f Vul in. antal symmetrieassen: Welke? antal symmetrieassen: Welke? 0 SPIEGELINGEN

.6 De spiegeling t.o.v. een punt Opdracht In plaats van te spiegelen t.o.v. een rechte, kun je ook spiegelen t.o.v. een punt. Spiegel de driehoek C t.o.v. het punt P. P De driehoek C en het punt P. C P Meet gelijke stukken af. C P C' ' Teken het beeld ''C' van de driehoek C. C ' C' ' P ''C' is ook een driehoek. C '.6 De spiegeling t.o.v. een punt 0

.7 Puntspiegeling van het vlak p Je kunt elk punt van p spiegelen t.o.v. een punt. Op de tekening zie je dat het beeld van de driehoek C de driehoek ''C' is. C' ' P C ' Notatie De puntspiegeling t.o.v. het punt P. s P Een punt wordt door de puntspiegeling afgebeeld in '. s P () = ' Lees Het beeld van door de spiegeling t.o.v. het punt P is '. Merk op Het punt P heeft zichzelf als spiegelbeeld. s P (P) = P Het punt P is het midden van [ ] van [ ] en van [ C C ]. Het punt P noem je het centrum van de puntspiegeling..8 Congruente figuren Op de tekening is het beeld van de driehoek C de driehoek ''C'. Knip je ze uit en leg je ze op elkaar, dan merk je dat ze elkaar volkomen bedekken. Dergelijke figuren noem je congruente figuren. Notatie Lees Δ C @ Δ ''C' De driehoek C is congruent met de driehoek ''C'. 0 SPIEGELINGEN

Oefeningen Teken het beeld van de volgende figuren door een spiegeling t.o.v. het punt S. Maak gebruik van de ruitjes. S S S S Teken het beeld van de volgende figuren door een spiegeling t.o.v. het punt P. D P C P.8 Congruente figuren 05

R S P P K M Q T Teken van volgende puntspiegelingen telkens het centrum P. Voor elke opgave werd een figuur en haar beeld door die puntspiegeling getekend. 06 SPIEGELINGEN

.9 Eigenschappen van een puntspiegeling D a' ' b' c C M C' ' c' b a D' Merk op dat. a // b en ook a' // b'. b ^ c en ook b' ^ c'. = cm en ook '' = cm. D ^ = 5 en ook D ^ ' = 5 5. vierhoek CD @ vierhoek ''C'D' EIGENSCHPPEN De beelden van evenwijdige rechten door een puntspiegeling zijn evenwijdige rechten. De beelden van twee loodrecht op elkaar staande rechten door een puntspiegeling zijn twee loodrecht op elkaar staande rechten. Een lijnstuk en zijn beeld door een puntspiegeling zijn even lang. (Gelijkstandige lijnstukken zijn even lang.) Een hoek en zijn beeld door een puntspiegeling zijn even groot. (Gelijkstandige hoeken zijn even groot.) Een figuur en zijn beeld door een puntspiegeling zijn congruent. (Ze kunnen elkaar volkomen bedekken.).9 Eigenschappen van een puntspiegeling 07

.0 Symmetriemiddelpunt van een vlakke figuur De figuren hieronder worden door een spiegeling t.o.v. een punt op zichzelf afgebeeld. Dat punt noem je symmetriemiddelpunt. O O O o Je kunt dus besluiten dat DEFINITIE Het punt O is een symmetriemiddelpunt van een figuur F als F door de spiegeling t.o.v. het punt O op zichzelf wordt afgebeeld. 08 SPIEGELINGEN

Oefening 5 Teken de symmetrieassen en de middelpunten van symmetrie van deze verkeersborden. Noteer ook hun betekenis. 5: D0c: 9: C5: F7: : F: C: F9:.0 Symmetriemiddelpunt van een vlakke figuur 09

. Spiegelen in een geijkt vlak y C C O 0 x C C In een rechthoekig assenstelsel spiegel je de driehoek C t.o.v. de x-as, t.o.v. de y-as en t.o.v. het punt O. De hoekpunten van C hebben als coördinaten: (, ), (, ) en C(, ). Je spiegelt C t.o.v. de x-as: s x ( C) = C Let op de coördinaten van de punten, en C. De abscissen blijven hetzelfde, de ordinaten zijn tegengesteld. (, ), (, ) en C (, ). Je spiegelt C t.o.v. de y-as: s y ( C) = C Let op de coördinaten van de punten, en C. De abscissen zijn tegengesteld, de ordinaten blijven hetzelfde. (, ), (, ) en C (, ). Je spiegelt C t.o.v. het punt O: s O ( C ) = C Let op de coördinaten van de punten, en C. Zowel de abscissen als de ordinaten zijn tegengesteld. (, ), (, ) en C (, ). 0 SPIEGELINGEN

Oefening 6 Spiegel het parallellogram CD t.o.v. de x-as en noem het beeld ''C'D'. y 6 5 0 5 6 D O x C Spiegel het parallellogram CD t.o.v. het punt O en noem het beeld ""C"D". y 6 5 0 5 6 D O x C Noteer de coördinaten van de hoekpunten van CD. Noteer de coördinaten van de hoekpunten van ''C'D'. Noteer de coördinaten van de hoekpunten van ""C"D".. Spiegelen in een geijkt vlak

SMENVTTING ' ' d Het lijnstuk [ ] heeft als beeld het lijnstuk [ ] door de spiegeling s d. De figuur heeft as van symmetrie. P ' ' Het lijnstuk [ ] heeft als beeld het lijnstuk [ ] door de puntspiegeling s p. De figuur heeft symmetriemiddelpunt. 0 y O x In het rechthoekig assenstelsel (x, y) werd het beeld van het punt (;,5) getekend door een spiegeling t.o.v. de x-as. Je krijgt het punt (;,5). het punt O. Je krijgt het punt ( ;,5). de y-as. Je krijgt het punt ( ;,5). SPIEGELINGEN